Gerommel met stikstofcijfers voor de bouw bij Natura2000 van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman |
|
Rummenie , Karremans |
|
Kent u het AERIUS-rapport dat recreanten van camping Sandevoerde door RGP Consult hebben laten maken om de stikstofcijfers die worden gebruikt voor het herstructureren van de camping onafhankelijk te laten toetsen?1
Ja.
Bent u van mening dat het ronduit schokkend is dat blijkt dat de stikstofdeposities op Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid veel hoger liggen dan door de eigenaren van de camping worden voorgesteld en de norm tot 134 keer wordt overschreden?
Het bevoegd gezag, i.c. de provincie Noord-Holland, is momenteel bezig met de beoordeling van de vergunningaanvraag. Een eventueel tegenrapport, zoals dat van RPG Consult, kan bij het indienen van een zienswijze op het conceptbesluit worden ingediend door derde-belanghebbenden. Het bevoegd gezag zal op dat moment het rapport inhoudelijk beoordelen. Dit is wettelijk procedureel vastgelegd.
Bent u van mening dat de herstructurering van camping Sandevoerde moet worden gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De herstructurering moet passen binnen de daarvoor geldende kaders op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en overige regels. De provincie Noord-Holland en de gemeente Zandvoort zijn de bevoegd gezagen.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat er te vaak geen stikstofruimte is voor bijvoorbeeld de bouw van woningen of PAS-melders, maar er wel luxe vakantieparken worden gebouwd met stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden als gevolg?
Elk project wordt getoetst aan dezelfde criteria. Van een onderscheid in type projecten bij vergunningverlening in het kader van natuur is geen sprake.
Hoe kan het dat er nog steeds zonder volledig plan door gemeenten en provincies akkoord wordt gegaan met de herstructurering van vakantieparken cq. de bouw van luxe vakantiehuizen terwijl dat stikstofruimte inneemt?
Ruimtelijke ontwikkelingen, zoals een herstructurering van een vakantiepark, moeten passen binnen de vastgestelde beleidskaders. In Noord-Holland zijn dat de provinciale Omgevingsverordening NH2022 en omgevingsplannen van gemeenten. Daarnaast geldt dat de effecten van een project of ontwikkeling getoetst moeten worden in een natuurvergunningsaanvraag als effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Deze procedures bestaan naast elkaar en kennen een eigen afwegingskader. Soms kan dit tot verschillende inzichten leiden. Een ontwikkeling of project kan echter alleen worden uitgevoerd als alle benodigde toestemmingen zijn verleend.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen (luxe) vakantieparken meer worden gebouwd of ontwikkeld zonder dat er eerst een volledig plan is gemaakt inclusief natuurvergunning voor stikstofdeposities? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie de antwoorden bij de vragen 4 en 5.
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn en derhalve niet gebruikt mogen worden voor de herontwikkeling van Sandevoerde? Zo ja, wat betekent dit? Zo nee, waarom niet, gezien de wet voorschrijft dat op het moment van vergunningverlening de AERIUS-berekening dient te zijn doorgerekend in de laatste versie van de AERIUS-calculator en dat is hier toch niet het geval?
Bij de ingediende aanvraag zijn geen stikstofdepositieberekeningen van Witteveen + Bos bijgevoegd. Een ander bij het bevoegd gezag bekend adviesbureau heeft de AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Op het moment van de vergunningverlening zal worden uitgegaan van de laatste versie van de AERIUS-calculator. Indien er wijzigingen in de berekeningen moeten plaatsvinden door een update in AERIUS zal aan de aanvrager een nieuwe berekening worden gevraagd. Indien er slechts sprake is van een versie-update zonder dat er sprake is van een wijziging in de invoergegevens kan het bevoegd gezag ambtshalve de AERIUS-berekeningen met de nieuwste versie doorrekenen.
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat in de berekening van Witteveen+Bos de referentiesituatie voor de verkeersbewegingen onjuist is ingevoerd? Deelt u voorts de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn omdat zowel voor de aanleg als voor de gebruiksfase intern salderen is toegepast, wat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 niet meer is toegestaan?
Intern salderen is nog steeds toegestaan, maar is vergunningplichtig geworden. Sinds de uitspraken van de Raad van State van 18 december 2024 mogen de positieve gevolgen van een project niet meer buiten een vergunning om meegenomen worden. Dat houdt in dat in de voortoets de gevolgen van het beoogde project niet meer weggestreept kunnen worden met de effecten van een bestaande situatie. Het hele (bestaande) project inclusief beoogde wijzigingen moet nu beoordeeld worden. Dat gebeurt met een AERIUS-berekening. Als de uitkomst van deze berekening hoger is dan 0,005 mol/hr/jr, geldt er een vergunningplicht en is een passende beoordeling nodig, waarbij intern salderen als mitigerende maatregel kan worden ingezet.
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de aanlegfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zie antwoorden 1, 2 en 7.
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de gebruiksfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zie antwoorden 1,2 en 7
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de aanlegfase de norm 26 keer wordt overschreden?
Zie antwoorden 1 en 2
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de gebruiksfase de norm maar liefst 134 keer wordt overschreden?
Zie antwoorden 1 en 2
Komt u tot de conclusie dat gelet op de significante toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelig Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, dit project moet worden aangemerkt als Natura 2000-activiteit en derhalve vergunningplichtig is? Zo ja, welke stappen wilt u zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden 1 en 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat initiatiefnemers voor de herstructurering van vakantieparken zelf stikstofdepositieberekeningen mogen laten maken die lang niet altijd worden getoetst door het bevoegd gezag?
Uit berekeningen zal moeten blijken of een project vanwege stikstofeffecten vergunningplichtig is. Als sprake is van een vergunningplicht laat een initiatiefnemer zelf een passende beoordeling uitvoeren. Echter het bevoegd gezag zal deze altijd toetsen, in tegenstelling tot wat de vragensteller suggereert. Mocht het zo zijn dat er wel sprake is van een vergunningplicht, maar er geen aanvraag is ingediend, dan kan hierop gehandhaafd worden.
Bent u bekend met het feit dat er niet alleen plannen zijn voor de herstructurering van camping Sandevoerde, maar dat voor nog twee parken nabij Kennemerland-Zuid (Westeinder en Vogelenzang) er plannen zijn voor herstructurering waardoor de stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied, met instandhoudingsdoelen, toeneemt?
Ja, hier ben ik mee bekend. Zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat ook deze plannen on hold moeten worden gezet gezien het ontbreken van goede stikstofdepositieberekeningen?
Nee. Voor de eventuele herstructurering van de twee genoemde parken gelden dezelfde regels als voor andere projecten. Als er sprake is van een vergunningplicht dient de initiatiefnemer een passende beoordeling uit te voeren. Het bevoegd gezag zal de natuurvergunningsaanvraag beoordelen.
Zie verder de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Herkent het kabinet dat het een groter probleem betreft, waarbij de herstructurering van vakantieparken in grote delen van Nederland zonder vergunning zorgt voor stikstofdeposities op kwetsbare Natura 2000-gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, hier herken ik mij niet in. Ook voor de herstructurering van een recreatiepark is een natuurvergunning nodig als sprake is van stikstofeffecten op overbelaste Natura 2000 gebieden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In 2022 concludeerden de onderzoeksjournalisten van Pointer dat de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur in vijf jaar met 90 procent was gestegen, welke stappen zijn sindsdien door het kabinet gezet?2
Specifiek over het bouwen van hotels en recreatiewoningen rondom kwetsbare natuurgebieden is vanuit het kabinet geen actie ondernomen, omdat het beoordelen van de aanvragen een verantwoordelijkheid betreft van het bevoegd gezag. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat wanneer de trend van de bouw van steeds meer luxe vakantiehuisjes en zelfs vakantievilla’s nabij Natura2000-gebieden niet gestopt wordt, dit niet alleen ten koste gaat van vaste recreanten, natuur en omgeving, maar ook ten koste van andere initiatieven met grote maatschappelijke waarde waarvoor stikstofruimte noodzakelijk is?
Gedeputeerde staten van de provincies zijn verantwoordelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in de gebieden waar zij bevoegd gezag voor zijn. Ik treed niet in de belangenafweging die een provincie als bevoegd gezag maakt.
In juni werd de motie van het lid Van Nispen aangenomen waarbij de Kamer uitsprak een onafhankelijk onderzoek te willen naar alle langetermijneffecten bij een beoogde herstructurering van een camping of vakantiepark, welke stappen heeft het kabinet gezet om deze motie uit te voeren?3
Uw Kamer wordt voor het einde van 2025 geïnformeerd over het uitvoeren van deze motie.
Het niet coulant omgaan met bezwaren van gedupeerde Groningers |
|
Sandra Beckerman |
|
van Marum |
|
Staat u nog steeds achter uw meermaals herhaalde uitspraak dat bewoners die twijfelen over hun rapport bezwaar kunnen maken ook als de bezwaartermijn is verlopen, gezien er de afgelopen tijd veel debat is geweest over fouten in Nationaal Coördinator Groningen (NCG-)dossiers?
Ja, ik blijf achter mijn uitspraak staan dat NCG coulant en ruimhartig omgaat met bezwaartermijnen als een bewoner aangeeft meer tijd nodig te hebben. Ook als op dat moment de bezwaartermijn al is verstreken.1
In juni kwamen er opnieuw signalen van bewoners dat er, in weerwil van uw beloftes, door de NCG niet coulant met bezwaartermijnen werd omgegaan, u herhaalde toen dat u coulance belangrijk vindt, welke stappen heeft u gezet om dit waar te maken?
Ik heb uw signaal besproken met NCG. NCG heeft nogmaals bevestigd dat zij niet te streng, oftewel coulant, omgaat met termijnen. Coulant betekent echter niet dat elk verzoek ook daadwerkelijk leidt tot een bezwaar dat inhoudelijk in behandeling kan worden genomen. Ik zal u schetsen wat ik hiermee bedoel door het proces te schetsen van persoonlijk gesprek naar beoordeling van een bezwaar buiten de termijn tot een alternatief voor bewoners als het bezwaar niet inhoudelijk in behandeling kan worden genomen.
Zoals u van mij weet, vind ik het belangrijk dat NCG altijd het gesprek aangaat met een bewoner, in dit geval de eigenaar, en zijn of haar advocaat of andere experts die hem of haar ondersteunt, wanneer die bijvoorbeeld zorgen heeft over de kwaliteit van zijn rapport. Het maakt mij niet uit of een bewoner zich direct meldt bij NCG of dit doet via een maatschappelijke organisatie of een andere weg. Ook in deze situatie begint het met een persoonlijk gesprek. NCG probeert in deze gesprekken erachter te komen wat eraan schort en hoe tegemoet gekomen kan worden aan de zorgen die een bewoner heeft. Wanneer een bewoner hierna alsnog de keuze maakt om bezwaar te maken buiten de bezwaartermijn, zal NCG uiteindelijk de keuze maken of een bezwaar alsnog in behandeling kan worden genomen.
Hierbij moet ik opmerken dat het zowel voor eigenaren als voor NCG ook noodzakelijk is om grenzen te stellen omwille van (procedurele) duidelijkheid en rechtszekerheid. Niemand is immers gediend bij onduidelijkheid over de status van een besluit. NCG kiest niet willekeurig of bezwaren in behandeling worden genomen, maar doet dit aan de hand van een beoordeling. Dit is ook nodig, bijvoorbeeld als het betreffende huis constructief verbonden is met andere huizen.
Het wettelijk kader waarbinnen de NCG opereert is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze geldt voor alle bestuursorganen. In de Awb is voor alle bestuursorganen voor alle besluiten geregeld dat er een vaste termijn van zes werken (artikel 6:7) geldt en dat het bestuursorgaan een overschrijding van die termijn als verschoonbaar kan aanmerken (artikel 6:11). De coulance van NCG houdt in deze in dat NCG per verzoek, ondanks dat de wettelijke termijn is overschreden, beoordeelt of het bezwaar toch inhoudelijk behandeld moet worden. Op deze wijze is niet het systeem leidend, maar de individuele situatie van de bewoner. NCG zal op haar website in algemene zin aangeven hoe zij omgaat met behandeling van bezwaren buiten de bezwaartermijn.
In haar beoordeling houdt NCG bijvoorbeeld rekening met de duur van de overschrijding van de bezwaartermijn, de reden of oorzaak dat de bewoner te laat in bezwaar is gegaan (dit kunnen privéomstandigheden zijn, maar ook externe omstandigheden), het onderwerp van het bezwaar, maar ook of er sprake is van constructief verbonden gebouwen, welke andere belangen van buren of andere partijen bestaan, etc.
Op basis van de beoordeling van het bezwaar kan het zo zijn dat een bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard en daarom niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen. Wanneer hiertoe behoefte bestaat kan de bewoner om een nadere toelichting vragen aan de NCG. Hiernaast is er ook de mogelijkheid voor de bewoner om – op een later moment – opnieuw naar een besluit te laten kijken door NCG. Bij nieuwe feiten en/of omstandigheden, kunnen bewoners altijd een herzieningsverzoek indienen.
Hoe voert u de met 148 stemmen voor aangenomen motie Beckerman c.s. om daadwerkelijk coulant om te gaan met de wettelijke (bezwaar)termijnen uit?1
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe voert u het al in februari aangenomen amendement Beckerman/Bushoff uit om expliciet mogelijk te maken dat besluiten kunnen worden herzien? Welke stappen zijn gezet en welke gaat u nog zetten?2
De wet omissies4, waarin het amendement is opgenomen, is op 17 juli 2025 in werking getreden.5 Hierdoor is de zinsnede «nadat het besluit onherroepelijk is geworden» geschrapt uit het artikel van de Tijdelijke wet Groningen dat gaat over het inschrijven van besluiten tot al dan niet versterken in de openbare registers. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat de indieners hiermee willen bevestigen dat besluiten, zoals een «op norm»-besluit of een besluit tot niet versterken, herzien kunnen worden. Zoals ik ook in mijn appreciatie van het amendement destijds6 en in de beantwoording van uw vragen d.d. 10 februari 2025 heb aangegeven, voorzag de wet daar al in, omdat eigenaren een herziening van besluiten kunnen aanvragen, bijvoorbeeld doordat er nieuwe feiten of omstandigheden ontstaan, of omdat eigenaren – nadat zij eerst een besluit tot niet versterken hebben aangevraagd bij NCG – toch wel hun huis willen laten versterken door NCG. Ook als het besluit al langer geleden genomen is en ook als zo'n besluit al is ingeschreven in de openbare registers.
Daarnaast kunnen eigenaren altijd in bezwaar gaan tegen een besluit en beroep aantekenen tegen een beslissing op bezwaar. Zij worden in de brief van NCG waarin het besluit is beschreven geïnformeerd over deze mogelijkheden. De termijn van 6 weken om bezwaar aan te tekenen is echter wettelijk vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en geldt voor alle besluiten van alle overheidsinstanties. Dit amendement zorgt er in de praktijk niet voor dat deze termijn die in de wet staat, wordt verlengd. De praktische uitvoering door de NCG heb ik in antwoord 2 toegelicht.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat bewoners opnieuw brieven krijgen van de NCG (dagtekening 14 juli) dat er niet coulant omgegaan zal worden met hun bezwaar, gezien dit haaks staat op zowel uw beloftes als aangenomen Kamervoorstellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het voor bewoners die al jarenlang in onzekerheid zitten over hun huis en nu twijfelen over het rapport dat ze van de NCG hebben gekregen cruciaal is dat ze in bezwaar kunnen gaan?
Ja, als eigenaren twijfels hebben over hun rapport, dan moeten deze twijfels en vragen worden geadresseerd. Dit wil ik niet beperken tot het bezwaarproces, zie ook mijn antwoorden op eerdere Kamervragen.7 Daarom is dit tijdens het hele versterkingstraject, en na afloop, mogelijk. Het belangrijkste vind ik om juist met elkaar in gesprek te blijven. Eigenaren kunnen zich in het gehele versterkingstraject ook kosteloos laten bijstaan door een onafhankelijke bouwkundige adviseur die het rapport voor de eigenaar kan beoordelen en hem of haar kan bijstaan in het gesprek met NCG. Ook kunnen NCG en de eigenaar gezamenlijk besluiten om kosteloos een onafhankelijke mediator via de subsidieregeling rechtsbijstand in te schakelen om tot een oplossing te komen.
Bent u voorts van mening dat het een slechte zaak is wanneer dit, ondanks de gedane beloftes en aangenomen voorstellen, door de NCG wordt geblokkeerd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van deze brieven op de hoogte, gezien de brieven die de NCG verstuurt worden ondertekend met «Hoogachtend, Namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – Herstel Groningen»?
Ja, ik weet dat NCG deze brieven heeft gestuurd, maar ben uiteraard niet op de hoogte van de inhoud van elke brief, aangezien die situatieafhankelijk zijn. De ondertekening past echter binnen het mandaat van de NCG.
Wat is er meer nodig dan een aangenomen amendement, een aangenomen motie en uw belofte om te zorgen dat bewoners die twijfelen over hun rapport daadwerkelijk in bezwaar kunnen gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en op vraag 6.
Wat wilt u doen om te zorgen dat bewoners niet opnieuw een hele strijd aan hoeven gaan wanneer ze zorgen hebben over de kwaliteit van hun rapport?
Mede dankzij de Kamer zijn er tal van laagdrempelige manieren mogelijk gemaakt voor bewoners met zorgen om zich te melden. Ik heb het al vaker gezegd, maar bewoners hebben recht op een goed beoordelingsrapport. Als een bewoner zorgen of twijfels heeft, dan kunnen ze die altijd met NCG bespreken. Ook zijn er tal van formelere wegen, wanneer de eigenaar die verkiest. Als er fouten gemaakt zijn, dan moeten die rechtgezet worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6, waarin ik verwijs naar eerdere Kamervragen over dit onderwerp.
Indien u toch van menig blijkt dat coulance slechts geldt voor een deel van de gedupeerden, welke criteria worden dan toegepast om te bepalen welke te late bezwaren wel en niet ontvankelijk zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
De rechterlijke uitspraak dat Nederland burgers onvoldoende beschermt tegen landbouwgif |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof van Den Bosch, waarbij werd bevestigd dat lelieteelt naast woonwijken wegens het vele gebruik van landbouwgif onwenselijk is en dat de wetgever en de toelatingsorganisatie het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) steken laten vallen in het beschermen van bewoners tegen landbouwgif?1
Bent u zich ervan bewust dat u hoofdverantwoordelijk bent voor de bescherming van gezondheid van mensen in Nederland en dat het een grondwettelijke taak is van de overheid?
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren en wetenschappers eerder ook kritiek hebben geuit op het gebrek aan handelen door het kabinet om de gezondheid van burgers te beschermen tegen bestrijdingsmiddelen, maar dat het kabinet wilde wachten op nog jarenlang onderzoek totdat 100% zekerheid was dat bestrijdingsmiddelen inderdaad gevaarlijk zijn voor mensen?
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren eerder stelde dat dat geen juiste toepassing was van het voorzorgsbeginsel door het kabinet en dat het kabinet meer verboden en beperkingen moest instellen, eventueel in afwachting van resultaten van verder onderzoek?
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren en wetenschappers eerder ook kritiek hebben geuit op de werkwijze van het Ctgb, waarbij onvoldoende werd getoetst op de gevaren voor de gezondheid van burgers, maar het kabinet alleen bleef herhalen dat ze blijven volgen wat het Ctgb zegt?
Wat is uw reactie op de uitspraken van de rechter over het gebrekkige handelen van het Ctgb, waaronder het niet toetsen op risico’s op ziektes als Parkinson en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en het niet vragen om een risicobeoordeling bij wetenschappelijke deskundigen? Hoe gaat u dit corrigeren?
Wat is uw reactie op de kritiek van de rechter op de regering over het feit dat Nederland het voorzorgsbeginsel niet goed toepast en de Europese richtlijn omtrent duurzaam gebruik van pesticiden niet goed heeft ingevoerd en daarmee kwetsbare groepen zoals kinderen en ouderen onvoldoende beschermt? Hoe gaat u deze fout precies op korte termijn corrigeren?
Bent u met ons en omwonenden eens dat het de taak van de overheid is om alsnog goede bescherming van gezondheid van mensen en dieren te regelen, zodat burgers niet gedwongen worden om agrariërs voor de rechter te slepen en om te voorkomen dat spanningen tussen burgers en agrariërs op het platteland verder oplopen? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u precies op welke termijn doen naar aanleiding van de uitspraak van de rechter?
Wat gaat u doen, vanuit uw (grondwettelijke) verantwoordelijkheid voor gezondheid van mensen in Nederland, om ervoor te zorgen dat kinderen en andere mensen op korte termijn alsnog voldoende worden beschermd tegen landbouwgif en andere bestrijdingsmiddelen en biociden?
Gaat u in ieder geval met uw collega’s een landelijk verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen nabij woonwijken instellen, zoals omwonenden dat willen? Zo nee, waarom speelt u bewust met mensenlevens?
Is u bekend dat met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals met een amendement succesvol gewijzigd door de Partij voor de Dieren2, een flinke reductie van het gebruik van schadelijke gif in de landbouw en erbuiten was geregeld en zo de gezondheid van mensen echt was beschermd, maar werd ingetrokken door het huidige kabinet? Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor de gezondheid van burgers, met uw collega’s in het kabinet ervoor te zorgen dat deze wet vlak na het zomerreces weer naar de Kamer wordt gestuurd, waarbij recht wordt gedaan aan de genoemde uitspraak van de rechter en de roep vanuit de wetenschap en burgers om mensen en dieren beter te beschermen tegen bestrijdingsmiddelen en biociden? Zo nee, waarom speelt u bewust met mensenlevens?
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk en in ieder geval binnen het gestelde termijn beantwoorden?
Het artikel ‘Schaduwvloot onder valse vlag’ |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), van Marum |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money van 20 juli 2025, getiteld «Schaduwvloot onder valse vlag», waarin wordt beschreven dat tientallen tankers van de Russische schaduwvloot onder de vlag van Aruba, Curaçao of Sint-Maarten varen?1
Ja, waarbij moet worden aangetekend dat Curaçao wel een internationaal scheepsregister heeft en dus schepen onder de Koninkrijksvlag geregistreerd in Curaçao niet per definitie onder een valse vlag varen.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze Caribische landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden worden gebruikt om Russische olie via valse vlaggen te transporteren en daarmee internationale sancties te omzeilen?
De aanpak van omzeiling van internationale sancties door Rusland blijft een prioriteit voor het kabinet. Het kabinet acht het zeer onwenselijk dat deze sancties worden omzeild, in het bijzonder wanneer dit gebeurt door het onrechtmatig gebruik van een vlag van een de landen van het Koninkrijk.
Bent u het eens dat dit het imago en de geloofwaardigheid van het Koninkrijk ernstige schade toebrengt? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om dit tegen te gaan?
Het gebruik van niet-bestaande vlaggen, dan wel onrechtmatig gebruik van bestaande vlaggen acht ik zeer onwenselijk. Het is een steeds vaker voorkomend probleem en is daarom helaas niet uniek. Tegelijkertijd, het feit dat Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten internationaal actief zijn in het registreren en adresseren van dit soort frauduleuze praktijken, draagt bij aan de internationale reputatie van het Koninkrijk en hier blijf ik mij voor inzetten.
Bent u het eens dat het ontwijken van sancties via Caribische scheepsregisters onacceptabel is, landen als Rusland en Iran in de kaart speelt en een ondermijning vormt van de internationale sanctieregimes?
Ja. Tegengaan van sanctieomzeiling is absolute prioriteit van het kabinet. Omzeiling ondermijnt de effectiviteit en het draagvlak van de sancties. Daarom heb ik recentelijk, samen met collega’s van 13 andere Europese landen, een verklaring uit doen gaan waarin wordt opgeroepen tot verdere gezamenlijke en gecoördineerde actie om Russische pogingen om internationale sancties te omzeilen, specifiek in relatie tot de Russische schaduwvloot, effectief aan te pakken.2
Is er naar uw oordeel voldoende zicht binnen Nederland en de andere landen van het Koninkrijk op het aantal schepen met een Caribische vlag die momenteel zijn geregistreerd en olie vervoeren voor Rusland of Iran?
Behalve Nederland en Curaçao, hebben andere landen of eilanden in het Koninkrijk geen internationaal vlagregister. In de context van het zeerecht betekent dit dat schepen die varen onder de niet-bestaande vlag van Aruba of Sint Maarten in strijd handelen met internationale afspraken, waaronder het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS). Dit geldt ook voor schepen die met vervalste Curaçaose vlag- en scheepcertificaten varen. Op het moment van schrijven zijn er echter geen tankers formeel geregistreerd in het scheepsregister van Curaçao, want betekent dat alle tankers die momenteel rondvaren onder Curaçaose vlag- en scheepscertificaten frauduleus zijn.
Omdat deze schepen niet onder de maritieme registerverantwoordelijkheid vallen van de landen, is er ook geen (toe)zicht op deze schepen vanuit de landen van het Koninkrijk. In algemene zin geldt dat deze malafide schepen zeer lastig te traceren en aan te pakken zijn, juist vanwege het feit dat zij niet zijn geregistreerd. Het exacte aantal schepen is continu fluctuerend. Momenteel is er sprake van enkele tientallen schepen, waaronder zowel olietankers als andere soorten van schepen die niet geregistreerd zijn.
Welke stappen heeft het kabinet sinds de invoering van de Europese Unie (EU)-sancties genomen om te voorkomen dat schepen die de vlag voeren van één van de landen van het Koninkrijk worden ingezet voor de Russische schaduwvloot, en welke aanvullende maatregelen neemt Nederland samen met Aruba, Curaçao en Sint-Maarten om te zorgen voor striktere controle op scheepsregistraties en de naleving van internationale sancties?
Schepen die staan geregistreerd in het Nederlandse of Curaçaose internationale vlagregister zijn onderhevig aan vlaggenstaatcontrole, inclusief de naleving van internationale sancties. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is hiervoor in Nederland verantwoordelijk, de Maritieme Autoriteit Curaçao (MAC) draagt deze verantwoordelijkheid voor schepen in het internationale register van Curaçao. Dit geldt echter niet voor malafide registraties, ongeacht onder welk land in het Koninkrijk deze frauduleus geregistreerd staan. Voor de malafide registraties wordt in Koninkrijksverband nauw samengewerkt door de maritieme administraties van de vier landen van het Koninkrijk. Dat gebeurt in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de (Caribische) Kustwacht. De Koninkrijksdelegaties die deelnemen aan vergaderingen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) adresseren daar actief de problematiek aangaande de schaduwvloot.
Aanvullend zet Nederland zich actief in EU-verband in op het sanctioneren van individuele schepen, waarmee onder andere havenverboden kunnen worden opgelegd aan individuele schepen die sterke banden hebben met Rusland.
Overwegende dat de regering van Sint-Maarten aangeeft niet de capaciteit te hebben om onderzoek te doen naar schepen buiten haar territoriale wateren en daarmee het risico blijft bestaan dat de Russische schaduwvloot wordt gefaciliteerd, op welke wijze gaat Nederland de andere landen binnen het Koninkrijk ondersteunen, en bent u bereid daarbij ook te kijken naar het opzetten of versterken van eigen scheepsregisters met verbeterd toezicht?
Sint Maarten is een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden en het is dan ook aan Sint Maarten om te bepalen hoe op te treden tegen schepen die onterecht onder zijn vlag varen. Nederland zal Sint Maarten waar mogelijk ondersteuning aanbieden, met eerbiediging van de verdeling van verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Op dit moment wordt binnen de samenwerking vanuit Nederland en het Koninkrijk er al actief ingezet om alle belanghebbenden op de hoogte te brengen dat Sint Maarten en Aruba geen internationaal vlagregister hebben. Daarnaast blijven Nederland en het Koninkrijk met andere landen binnen en buiten Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zoeken naar verdere mogelijkheden om deze praktijken te stoppen.
Beschikt Nederland over juridische mogelijkheden om schepen die onder de vlag van Aruba, Curaçao of Sint-Maarten varen en betrokken zijn bij sanctieontwijking te inspecteren, aan te houden of hun vlagregistratie ongeldig te verklaren?
Zolang schepen onder de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden varen en in het vlagregister van Nederland of Curaçao staan ingeschreven, is het voor de vlaggenstaat juridisch mogelijk deze aan te houden, beperkingen op te leggen of zelfs de vlag te ontnemen. Zoals al aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 7, handelen schepen die onder de in het zeerecht niet-bestaande vlag van Aruba of Sint Maarten varen in strijd met internationale verdragen en afspraken en kunnen deze schepen worden beschouwd als een schip zonder nationaliteit. Dit geldt ook voor schepen die met vervalste Curaçaose vlag- en scheepcertificaten varen. Er zijn juridische mogelijkheden om deze schepen, zodra zij de territoriale zee in varen, aan te houden. Daarnaast is het mogelijk om in Nederlandse havens inspecties uit te voeren. Buiten de territoriale zee zijn de mogelijkheden beperkter, echter kan wel op vrijwillige basis informatie opgevraagd worden en is het mogelijk schepen te begeleiden. De Kustwacht heeft recent met twee door de EU gesanctioneerde schaduwvlootschepen met een valse Arubaanse vlag contact gelegd met de kapiteins. Er is gewezen op de verantwoordelijkheid voor de veilige vaart van het schip, de scheepsdocumenten zijn opgevraagd en ook zijn deze schepen begeleid door een gedeelte van de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van Nederland. Deze acties hebben plaatsgevonden van 17 op 18 augustus en van 27 op 28 augustus. Op dit moment werken de betrokken ministeries uit wat er aanvullend nog ondernomen kan worden, waarbij er zowel naar de juridische en operationele mogelijkheden gekeken wordt. Voorbereidingen worden getroffen om inspecties op ankerplaatsen mogelijk te maken van schepen onder de niet-bestaande scheepsregisters van landen in het Koninkrijk.
Overwegende dat volgens het artikel westerse rederijen oude tankers hebben verkocht aan dubieuze partijen waardoor deze later deel zijn gaan uitmaken van de schaduwvloot, welke mogelijkheden ziet u om de verkoop van verouderde schepen naar derde landen beter te monitoren en te reguleren?
Er geldt nu al een meldplicht binnen de EU ten aanzien van de verkoop van olietankers. Op basis van informatie-uitwisseling binnen de EU kan hier vervolgens verder op gehandeld worden. Het kabinet zet zich tegelijkertijd voortdurend in Europees verband in om de sancties effectiever te maken en maatregelen te versterken, en zal zich daar ook in dit kader voor inzetten.
Het artikel ‘Rijk of arm geen factor bij overleg over asielopvang’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk of arm geen factor bij overleg over asielopvang»?1
Ja.
Klopt het dat er in de Provinciale en Regionale Regietafels over de spreiding van asielopvangplekken geen rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische draagkracht van gemeenten, zoals in het artikel wordt gesteld?
Als hulpmiddel voor de gesprekken aan de Provinciale en Regionale Regietafels over de spreiding van asielopvangplekken is op 31 januari 2024 een indicatieve verdeling van het landelijk aantal benodigde opvangplekken (de capaciteitsraming) per gemeente gepubliceerd. Deze indicatieve verdeling per gemeente is gebaseerd op het inwoneraantal van de gemeente en vermenigvuldigd met een rekenfactor gestoeld op de SES-WOA score van desbetreffende gemeente. De SES-WOA score meet de sociaaleconomische status van een buurt, wijk of gemeente op basis van (financiële) welvaart, opleidingsniveau en recent arbeidsverleden. Voor gemeenten met een lage SES-WOA score is daardoor een lager aantal plekken opgenomen en voor gemeenten met een hoge SES-WOA score is een hoger aantal plekken opgenomen in de indicatieve verdeling dan wanneer alleen gekeken zou worden naar inwoneraantal. De Provinciale en Regionale regietafels hadden zelf de ruimte om de indicatieve verdeling onderdeel te laten zijn van de gesprekken en de weerslag daarvan in de zogenaamde provinciale verslagen die door elke provinciale regietafel conform de wet zijn ingediend.
Ook bij de totstandkoming van de verdeelbesluiten is rekening gehouden met de indicatieve verdeling en daarmee dus ook met de SES-WOA score. Wanneer een provincie een restopgave had, is deze naar rato van de indicatieve verdeling verdeeld over gemeenten die niet of niet in voldoende mate bijdragen aan de realisatie van asielopvangplekken. Daarnaast zijn gemeenten die meer plekken realiseren dan het aantal plekken in de indicatieve verdeling uitgesloten bij de verdeling van de restopgave.
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot de Spreidingswet, waarin via het amendement van het lid Van Dijk (Kamerstuk 36 333, nr. 75) is vastgelegd dat naast inwoneraantal ook de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) bepalend is voor de spreiding van opvangplekken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre er sinds de inwerkingtreding van de Spreidingswet in deze overleggen rekening is gehouden met de SES-WOA-score, en hoe zich dat vertaalt in de daadwerkelijke verdeling van opvangplekken per gemeente?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het negeren van sociaaleconomische verschillen bij de verdeling van asielopvangplekken in strijd is met de wet? Zo nee, waarom niet?
Sociaaleconomische verschillen zijn middels een rekenfactor gebaseerd op de SES-WOA score verwerkt in de indicatieve verdeling. Deze indicatieve verdeling diende als hulpmiddel bij de bestuurlijke gesprekken en was van invloed op de totstandkoming van de verdeelbesluiten. Middels deze score worden sociaaleconomische verschillen niet genegeerd bij de verdeling van asielopvangplekken.
Waarom is de SES-WOA-score, ondanks de wettelijke basis, geen onderdeel van de gesprekken binnen de Provinciale en Regionale Regietafels?
De indicatieve verdeling, waarin de SES-WOA score is verwerkt, is een hulpmiddel geweest voor de gesprekken binnen de Provinciale en Regionale regietafels. Het is niet aan mij om te bepalen of de SES-WOA score, los van de indicatieve verdeling, onderdeel uitmaakt van de gesprekken die aan de Provinciale en Regionale Regietafels worden gehouden.
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen wanneer gemeenten of regio’s bij de verdeling van asielopvangplekken geen of weinig rekening houden met de SES-WOA-score? En gaat u dat ook doen?
De SES-WOA score is verwerkt in de indicatieve verdeling en deze is vervolgens gebruikt bij de totstandkoming van de verdeelbesluiten. Interbestuurlijk toezicht op gemeenten is enkel mogelijk op basis van de wettelijke taak die gemeenten hebben gekregen in de verdeelbesluiten.
Bent u bereid aanvullende richtlijnen op te stellen, zodat provincies en gemeenten actief de sociaaleconomische draagkracht betrekken bij de verdeling van asielopvangplekken?
Op dit moment is hier geen aanleiding voor. Omdat de SES-WOA score in de indicatieve verdeling wordt verwerkt en deze indicatieve verdeling is meegenomen in de verdeling van de restopgaven in de verdeelbesluiten, is de sociaaleconomische draagkracht reeds betrokken bij de verdeling van asielopvangplekken.
Een Israëlische raketinslag op de Holy Family Church in Gaza |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten van een Israëlische raket op de Holy Family Church in Gaza op 17 juli 2025, waarbij het kerkgebouw werd beschadigd en dodelijke slachtoffers en gewonden zijn gevallen?1 Hoe beoordeelt het kabinet dit nieuws?
Het kabinet betreurt dat bij een Israëlische aanval op de Holy Family Church in de Gazastrook burgerslachtoffers, onder wie vrouwen en kinderen, zijn gevallen. Het kabinet deelt de ernstige zorgen van paus Leo XIV en de gezamenlijke kerkleiders van Jeruzalem over de veiligheid van religieuze instellingen, roept eveneens op tot een onmiddellijk staakt-het-vuren en vindt dat de oorlog moet stoppen.
Dergelijke gebeurtenissen onderstrepen waarom een onmiddellijk staakt-het-vuren noodzakelijk is, zowel voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook als om te komen tot perspectief op een duurzame oplossing.
Deelt u de ernstige zorgen van o.a. paus Leo XIV en de gezamenlijke kerkleiders van Jeruzalem over de veiligheid van religieuze instellingen en burgers in Gaza? Hoe beoordeelt u hun oproep tot een onmiddellijk staakt-het-vuren en bescherming van kwetsbare gemeenschappen?2, 3
Zie antwoord vraag 1.
Welke informatie heeft u over de kwestie ontvangen van Israëlische autoriteiten of andere bronnen ten aanzien van de toedracht?
Het kabinet heeft geen informatie van de Israëlische autoriteiten over deze aanval ontvangen. Volgens publieke uitingen van de Israëlische krijgsmacht werd deze rooms-katholieke kerk in de Gazastrook geraakt door een technische fout van de Israëlische krijgsmacht tijdens een militaire operatie in de buurt van de kerk.
In hoeverre is hier sprake van een schending van het internationaal humanitair recht, dat bescherming biedt aan religieuze en burgerlijke infrastructuur, tenzij deze daadwerkelijk wordt gebruikt voor militaire doeleinden?
Volgens het humanitair oorlogsrecht mogen burgerobjecten nooit het directe doel van een gewapende aanval zijn. Religieuze gebouwen genieten daarnaast nog aanvullende bescherming. Deze beschermde status gaat verloren op het moment dat het gebouw een militair doel wordt conform het humanitair oorlogsrecht, bijvoorbeeld als het wordt gebruikt voor militaire doeleinden. Nederland beschikt niet over operationele informatie over de aanval waarbij de Holy Family Church is geraakt.
Klopt het dat er gewonden en andere kwetsbaren werden opgevangen in de kerk ten tijde van de raketinslag?
Ja.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse vertegenwoordiging en vertegenwoordigers van de christelijke gemeenschap in Gaza of met kerkleiders in Jeruzalem? Zo nee, bent u bereid daartoe initiatief te nemen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft regelmatig contact met de kerkelijke gemeenschappen in de Palestijnse Gebieden.
Welke concrete stappen onderneemt Nederland op dit moment om bij Israël aan te dringen op grotere terughoudendheid bij militaire operaties in dichtbevolkte gebieden zoals Gaza, met name rond civiele en religieuze gebouwen?
Nederland dringt bij alle partijen bij het gewapend conflict in de Gazastrook aan om het humanitaire oorlogsrecht strikt na te leven, waaronder de bescherming van civiele infrastructuur en religieuze gebouwen.
Hoeveel christenen zijn er momenteel nog in Gaza? Hoe wordt gewaarborgd dat zij als minderheidsgroep niet achtergesteld worden bij de distributie van eten, medicijnen en andere goederen?
Er verblijven momenteel tussen de vijf- en achthonderd christenen in de Gazastrook. Nederland onderhoudt nauw contact met humanitaire partners over de distributie van hulp en het bereiken van de meest kwetsbaren. Hulporganisaties distribueren hulp conform de humanitaire principes, ten behoeve van de meest kwetsbare groepen. Er is geen indicatie dat bepaalde groepen, zoals christenen, op dit moment achtergesteld worden bij de distributie van hulp. De complexe situatie in de Gazastrook, met beperkte toegang, onveiligheid, en grote tekorten, verhindert echter per definitie dat alle hulpbehoevenden worden bereikt.
Welke mogelijkheden ziet u binnen de Europese Unie (EU) of de Verenigde Naties (VN) om actief te pleiten voor betere bescherming van religieuze minderheden en hun gebedshuizen in conflictgebieden zoals Gaza?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een fundamenteel mensenrecht voor iedereen. Nederland zet zich wereldwijd actief in voor de bescherming hiervan, met speciale aandacht voor kleine en kwetsbare geloofsgemeenschappen waaronder in conflictgebieden. Binnen zowel de EU als de VN zet Nederland zich actief in voor de bescherming van religieuze minderheden en hun gebedshuizen, waaronder ook in conflictgebieden. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de EU-richtsnoeren voor vrijheid van religie en levensovertuiging en wordt in VN-fora, zoals de Mensenrechtenraad, gepleit voor naleving van het internationaal humanitair recht en bescherming van civiele objecten. Daarnaast werkt de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging nauw samen met gelijkgezinde landen en religieuze actoren om in gevallen van schendingen diplomatieke druk uit te oefenen. Nederland steunt daarnaast verschillende projecten gericht op de bevordering van vrijheid van religie in Israël en de Palestijnse Gebieden.
Wat is de bredere inzet van het kabinet voor de bescherming van godsdienstvrijheid wereldwijd, in het bijzonder voor kleine en kwetsbare geloofsgemeenschappen in conflictgebieden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kan het dat de kerkleiders toegang verkregen tot Gaza, maar journalisten deze toegang niet krijgen? Welke concrete stappen onderneemt Nederland op dit moment om er bij Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat journalisten toegang tot het gebied krijgen?
Nederland onderstreept regelmatig, zowel publiek als achter gesloten deuren, de noodzaak bij Israël dat internationale journalisten toegang moeten krijgen tot de Gazastrook. Dit is onder andere gebeurd bij de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 29 juli jongstleden. Het is het kabinet niet bekend waarom kerkleiders door Israël wel tot de Gazastrook zijn toegelaten.
De aanhoudende aanvallen op het dorp Taybeh op de Westelijke Jordaanoever |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over meerdere aanvallen door Israëlische kolonisten op het overwegend christelijke dorp Taybeh op de Westelijke Jordaanoever?1 Hoe heeft deze situatie volgens het kabinet kunnen ontstaan?
Het kabinet veroordeelt deze en andere onacceptabele aanvallen door gewelddadige kolonisten en kolonistenorganisaties op de Westelijke Jordaanoever en blijft zich inzetten om hen in de EU te sanctioneren. Bij de aanvallen in Taybeh zijn voor zover bij het kabinet bekend is, gewonden gevallen, is materiële schade toegebracht aan de St. George-kerk en zijn priesters en bewoners in een onveilige situatie gebracht. Van overlijdensgevallen is, voor zover het kabinet heeft kunnen achterhalen, geen sprake.
Kunt u bevestigen dat mensen zijn overleden, de kerk St. George, auto’s, een begraafplaats en huizen zijn beschadigd, gewonden zijn gevallen en priesters en bewoners zijn bedreigd? Wat is uw reactie op deze aanvallen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het kabinet bekend met de uitspraken van priester Bashar Fawadleh die stelt dat Taybeh «niet langer veilig is» voor de lokale christelijke gemeenschap? Hoe beoordeelt u het signaal dat zelfs geestelijken niet langer bescherming ervaren in hun dorpen?2
Ja. Het signaal dat geestelijken zich niet langer veilig voelen is bijzonder zorgelijk. Nederland zet zich wereldwijd actief in voor de bescherming van de vrijheid van religie en levensovertuiging als een fundamenteel mensenrecht. Ook spreekt het kabinet Israël consequent aan op zijn verantwoordelijkheden voortkomend uit het humanitair oorlogsrecht als de mensenrechtenverdragen, waarbinnen nadrukkelijke aandacht voor godsdienstvrijheid is.
Wie is feitelijk belast met de bescherming van inwoners in het gebied? Bent u van mening dat deze bescherming faalt en bent u bereid de Nederlandse vertegenwoordiging om duidelijkheid over de situatie te vragen?
Het dorp Taybeh ligt in Area C van de bezette Westelijke Jordaanoever, waar Israël volledige verantwoordelijk draagt voor de veiligheid, rechtshandhaving en civiele zaken. Er zijn signalen dat het Israëlische leger afwezig blijft of onvoldoende optreedt bij aanvallen door kolonisten, waaronder de aanvallen op het dorp Taybeh. Hoewel directe betrokkenheid van het leger bij deze aanvallen niet is vastgesteld, stelt het kabinet dat Israël, op basis van het humanitair oorlogsrecht, als bezettende macht de verantwoordelijkheid draagt om de Palestijnse bevolking te beschermen tegen dergelijk geweld. Het uitblijven van effectieve handhaving werkt straffeloosheid in de hand en draagt bij aan verdere escalatie. Het kabinet blijft dit benadrukken richting de Israëlische regering.
Welke rol speelt het Israëlische leger bij deze aanvallen? Is er sprake van betrokkenheid bij deze aanvallen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Nederlandse ambassade in Tel Aviv of de Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse gebieden in contact met de gemeenschap in Taybeh of met vertegenwoordigers van lokale kerken? Zo nee, bent u bereid dat op korte termijn te doen?
Er is regelmatig contact met kerkgemeenschappen in de Palestijnse Gebieden. Op 14 juli heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah deelgenomen aan een solidariteitsbezoek aan Taybeh naar aanleiding van kolonistenaanvallen op het dorp.
Hoe verloopt de vervolging van de daders? Is er zicht op een adequate vervolging van de daders?
Tot op heden is er geen informatie over concrete stappen tot vervolging van de daders.
Constaterende dat de Amerikaanse ambassadeur Mick Huckabee de aanvallen na een bezoek een «daad van terreur en een misdaad» noemt, hoe beoordeelt het kabinet deze bewoordingen en onderschrijft u deze woorden?3
Het kabinet veroordeelt deze aanvallen en kolonistengeweld in het algemeen. Israël draagt op basis van het humanitair oorlogsrecht, als bezettende macht de verantwoordelijkheid om de Palestijnse bevolking te beschermen tegen dergelijk geweld.
Grieks-Orthodoxe patriarch van Jerusalem Theophilos III stelt dat er niet is gereageerd op verzoeken om hulp door Israëlische autoriteiten; klopt dit en is dit een terugkerend probleem?
Het kabinet beschikt niet over informatie om de uitspraak van de Grieks-orthodoxe patriarch van Jeruzalem te bevestigen.
Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen om ervoor te zorgen dat de aanvallen op Taybeh stoppen?
Nederland en de EU spreken Israël stelselmatig aan op zijn verantwoordelijkheden als bezettende macht onder internationaal recht. In lijn met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, waarin de voortdurende bezetting, annexatie en het nederzettingenbeleid als onrechtmatig worden aangemerkt, veroordelen Nederland en de EU nadrukkelijk de uitbreiding van nederzettingen en de daarmee samenhangende schendingen van internationaal recht en de mensenrechten. Nederland pleit daarnaast voor concrete stappen, waaronder sancties tegen gewelddadige kolonisten en hun organisaties. Ook spreekt Nederland zich uit tegen ontwikkelingen als het E1-plan. Binnen de EU blijft Nederland aandringen op een juridische analyse door de Juridische Dienst van de Raad (JDR) om het IGH-advies verder te bespreken.
Verder zet Nederland zich wereldwijd actief in voor de bescherming van de vrijheid van religie en levensovertuiging, met speciale aandacht voor kleine en kwetsbare geloofsgemeenschappen waaronder in conflictgebieden. Dit gebeurt via diplomatieke inzet in bilaterale en multilaterale fora, het werk van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging, en via financiële steun uit onder meer het Mensenrechtenfonds. Verder steunt Nederland daarnaast verschillende projecten gericht op de bevordering van vrijheid van religie in Israël en de Palestijnse Gebieden.
Hoe blijft u zich inzetten voor de bescherming van bewoners van Palestijnse gebieden die onder verantwoordelijkheid van Israëlische autoriteiten vallen en hoe verhoudt deze inzet zich tot het bredere Nederlands beleid inzake mensenrechten, godsdienstvrijheid en het bevorderen van vrede en rechtvaardigheid in Israël en de Palestijnse gebieden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “Powerplay bewindspersonen BBB: landbouwpost in Rome blijft voorlopig leeg” |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Rummenie , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat de benoeming voor de permanente vertegenwoordiger in Rome al sinds december 2024 stilligt?1
Nee. De benoeming voor de Permanent Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties-organisaties voor voedsel en landbouw (FAO, WFP en IFAD) in Rome loopt nog op dit moment. De procedure duurt langer dan oorspronkelijk was voorzien omdat de procedure na de eerste selectieronde, waar geen benoeming uit volgde, werd opengesteld voor kandidaten buiten het Rijk. De tweede selectieprocedure loopt nog. Na afronding zal de voordracht van een kandidaat via de ministerraad worden gedaan.
Klopt het dat deze benoeming stilligt omdat de BBB-bewindspersonen al twee kandidaten hebben afgewezen? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat een voordracht van de selectiecommissie voor een functie op dit niveau door de politieke top van een ministerie niet ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de ministerraad? Hoe vaak komt het voor dat dit twee keer achter elkaar gebeurt?
Voorstellen tot dit type benoemingen worden gedaan door de Minister van Buitenlandse Zaken en bekrachtigd door de ministerraad. De besprekingen van de ministerraad en de benoemingen die voorliggen zijn niet openbaar en hetgeen besproken wordt, is vertrouwelijk. Dat geldt ook voor de benoemingen die voorliggen in de ministerraad.
Wat is de motivatie achter het tot tweemaal toe in de wind slaan van het advies van de selectiecommissie?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Na de eerste selectieprocedure is besloten om de vacature ook open te stellen voor kandidaten buiten het Rijk. De tweede selectieprocedure loopt nog.
Klopt het dat de Staatssecretaris van LVVN de voorkeur heeft voor een eigen kandidaat die inmiddels is afgewezen?
Er worden gezien de vertrouwelijkheid van de procedure geen mededelingen gedaan over kandidaten.
Kunt u het rijksbrede benoemingenbeleid voor diplomatieke posities uiteenzetten? Welke rol is hierin weggelegd voor de persoonlijke voorkeur van bewindspersonen?
Voor het benoemingenproces inzake diplomatieke posities (ambassadeurs, consuls-generaal, permanent vertegenwoordigers) is het Ministerie van Buitenlandse Zaken het verantwoordelijke ministerie; het draagt zorg voor de selectie van een kandidaat en voordracht in de (Rijks)ministerraad. Er bestaan ten aanzien van het selectieproces een paar uitzonderingen, zoals de benoeming van de Permanent Vertegenwoordiger in Rome, waarbij het selectieproces door een ander ministerie wordt uitgevoerd; ook daar is het Ministerie van Buitenlandse Zaken evenwel betrokken bij het selectieproces en verloopt de voordracht via de Minister van Buitenlandse Zaken.
Het selectieproces voor alle diplomatieke topfuncties is gericht op het kiezen van de meest geschikte kandidaat. Daarbij wordt in ieder geval in aanmerking genomen: de voor die functie belangrijke competenties, relevante (buitenland)ervaring, beleidsinhoudelijke en managementervaring en integriteit.
Het selectieproces wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de desbetrefende bewindspersoon. De benoeming gebeurt door de ministerraad, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Is er contact geweest tussen de Staatssecretaris van LVVN en de Minister-President en/of de Minister van Buitenlandse Zaken over de benoeming? Zo ja, wat was de aard van dit contact?
Het is in algemene zin niet ongebruikelijk dat er contact is tussen bewindspersonen over internationale benoemingen, omdat sommige functionarissen voor meerdere departementen werken. Dat geldt ook voor een functie als de Permanent Vertegenwoordiger in Rome.
Klopt het dat verschillende benoemingen voor commissies bij VN-organisaties op het gebied van landbouw «op persoonlijke titel» plaatsvinden en dat dit dus betekent dat Nederland niet meedingt naar vertegenwoordiging in deze commissies zolang er geen permanente vertegenwoordiger benoemd is?
Voor verschillende commissies bij de FAO, WFP en IFAD vinden benoemingen plaats op «persoonlijke titel». In de praktijk betekent dit dat Nederland een kandidaat moet voordragen door een CV en naam in te dienen. Zonder zo’n voordracht kan Nederland niet meedingen naar een zetel in deze commissies. Zoals gebruikelijk in het diplomatieke verkeer is, in afwezigheid van de geaccrediteerde Permanent Vertegenwoordiger, de plaatsvervanger aangemeld als tijdelijk vervanger.
Welke benoemingen voor commissies bij VN-organisaties zijn er sinds december 2024 voorbijgekomen, waarop Nederland geen kans maakt door het ontbreken van een permanent vertegenwoordiger?
Sinds dit voorjaar zijn er vacatures geweest voor het lidmaatschap en voorzitterschap van de zogenoemde Programme Committee, Finance Committee en Committee on Constitutional and Legal Mattersvan de FAO. Hier zijn inmiddels de benoemingen bekend. Bij IFAD en WFP zijn er geen mogelijke benoemingen geweest.
Welke benoemingen in commissies komen er tot aan december 2025 nog voorbij en missen we als Nederland dus mogelijk ook?
De commissies worden eens per twee jaar ingevuld tijdens de FAO Conferentie en zetels zullen in 2027 weer vacant komen. De laatste FAO Conferentie vond eind juni/begin juli jl. in Rome plaats.
Op welke andere vlakken is Nederland op dit moment minder effectief omdat we deze belangrijke post niet hebben ingevuld? Kunt u hierop een concreet antwoord geven gerelateerd aan de verschillende aspecten van het takenpakket van de permanent vertegenwoordiger?
Zoals gemeld in antwoord 8 is, in afwezigheid van de geaccrediteerde permanent vertegenwoordiger, de plaatsvervanger aangemeld als tijdelijk vervanger. Het voor langere periode afwezig zijn van een geaccrediteerde Permanent Vertegenwoordiger zou kunnen betekenen op termijn verminderde zichtbaarheid, effectiviteit en daarmee invloed van Nederland bij de VN-organisaties in Rome.
Deelt u de mening dat het absurd is dat Nederland een belangrijke post als deze niet binnen een normale termijn ingevuld krijgt?
Zie ook antwoord op vraag 1. De procedure wordt zorgvuldig uitgevoerd omdat het om een belangrijke internationale functie gaat voor Nederland. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid bovenstaande vragen individueel en uiterlijk op 25 augustus 2025 te beantwoorden?
De vragen zijn individueel beantwoord maar het is helaas niet gelukt dit voor 25 augustus te doen.
Dat visumvrij reizen voor Turken wordt versoepeld |
|
Geert Wilders (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Visumvrij reizen 85 miljoen Turken stap dichterbij: «Grip op migratie? Vergeet het dan maar»»?1
Ja.
Klopt het dat de regels voor het verkrijgen van een Schengenvisum voor Turkse burgers per direct versoepeld worden?
Nee. De EU besloot tot aanpassing van het Schengen cascademodel voor Turkije. Het cascademodel is een systeem waarbij de geldigheidsduur van het visum stapsgewijs wordt verlengd op basis van de reisgeschiedenis en naleving van de overige visumvoorwaarden door de aanvrager. Het gaat bij dit model dus niet om visumliberalisatie en het gaat ook niet om versoepeling van de voorwaarden om een visum te krijgen. Turkse reizigers die eerder op de juiste manier gebruik van hun visum hebben gemaakt, kunnen voortaan bij een tweede aanvraag een multiple entry visa (MEV) aanvragen voor de duur van zes maanden. Dit loopt stapsgewijs op tot een geldigheid van vijf jaar. Het vorige cascademodel maakte een MEV van een jaar pas mogelijk bij na drie aanvragen. Het gaat daarbij bovendien om reizigers die goede redenen hebben om met regelmaat naar het Schengengebied te reizen, zoals bijvoorbeeld werknemers van bedrijven die veel zakendoen met Nederland.
De aanpassing van het Schengen cascademodel heeft als doel om efficiënter om te gaan met bonafide, frequente reizigers en om meer uniformiteit te realiseren in het visumafgiftebeleid, zodat Schengenlanden in vergelijkbare gevallen visa met eenzelfde geldigheidsduur en type afgeven.
Beseft u dat met een versoepeling van de visaregels 85 miljoen Turken naar Nederland kunnen komen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het waanzin en vernietigend voor Nederland is als miljoenen Turken naar Nederland komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is hier geen sprake van visumliberalisatie. Het gaat om een aanpassing van het bestaande Schengen cascademodel voor Turkse reizigers die eerder op de juiste manier gebruik hebben gemaakt van hun visum en betreft reizigers die een goede reden hebben om met regelmaat naar het Schengengebied te reizen. De voorwaarden voor het verkrijgen van een visum blijven onveranderd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nooit gaat gebeuren en wanneer laat u Turkije weten dat de inwoners van Turkije visumvrij reizen op hun buik kunnen schrijven?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 4 betreft dit een aanpassing in het cascademodel voor Turkse reizigers. De invoering van visumliberalisatie is op dit moment niet aan de orde aangezien Turkije niet voldoet aan de daarvoor (al jarenlang) geldende criteria; Turkije moet nog voldoen aan zes van de 72 gestelde voorwaarden in het stappenplan voor een visumvrije regeling met Turkije: 1) anti-corruptie maatregelen; 2) operationele samenwerkingsovereenkomst met Europol; 3) aanpassing wetgeving en praktijken inzake terrorismebestrijding; 4) aanpassing wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens; 5) doelmatige justitiële samenwerking in strafzaken met alle EU-lidstaten; 6) uitvoering van alle bepalingen van de EU-Turkije overname-overeenkomst.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Iftars op ministeries |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
|
Kunt u aangeven op welke ministeries er dit jaar een iftar (avondeten tijdens de ramadan) is georganiseerd?
Op wiens initiatief zijn deze iftars georganiseerd?
Kunt u aangeven wat de kosten per iftar per ministerie bedroegen?
Hoe verhoudt het faciliteren van religieuze bijeenkomsten door ministeries zich tot het grondwettelijke principe van de scheiding van kerk en staat?
Bent u van mening dat ambtenaren neutraal hun ambt moeten bekleden en dat het organiseren van iftars haaks staat op de neutraliteit van ambtenaren?
De aanval op Druzen in Syrië |
|
Isa Kahraman (NSC) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente aanvallen, moordpartijen en plunderingen op Druzen in Zuid-Syrië door onder meer milities gelieerd aan de regering van (interim)president en oud-terrorist Al-Sharaa/Al-Jolani?
Ik heb kennis genomen van de recente geweldsescalatie in Zuid-Syrië.
Wat is uw visie op de situatie aldaar, en in hoeverre acht u de Syrische regering en Al-Jolani verantwoordelijk of aansprakelijk voor het recente geweld tegen de Druzen?
Duidelijk is dat er sprake is geweest van vreselijk, waaronder sektarisch, geweld in Zuid-Syrië, waarbij verschillende groepen betrokken zijn geweest. De Syrische overgangsregering heeft daarbij onvoldoende grip gehad op de veiligheidssituatie, als ook op elementen binnen de eigen strijdkrachten. Tegelijkertijd is er in dit stadium ook nog veel onduidelijk, met name als het gaat om wie verantwoordelijk is voor het gepleegde geweld. Dit benadrukt het belang van een onpartijdig en transparant onderzoek, iets waar het kabinet – ook samen met de EU lidstaten – tot heeft opgeroepen. Het gepleegde geweld in Zuid-Syrië mag niet ongestraft blijven.
Welke acties wilt u ondernemen tegen de Syrische regering om druk uit te oefenen, wat er voor kan zorgen dat minderheden zoals Druzen, Alawieten, Koerden, christenen en andere groepen niet langer slachtoffer worden van intimidaties, terreur en slachtpartijen?
In het contact met de Syrische overgangsregering heeft het kabinet consequent opgeroepen tot bescherming van alle religieuze en etnische gemeenschappen en dit blijft het doen, ook in EU-verband. Daarnaast blijft Nederland binnen de EU pleiten voor gerichte sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor sektarisch geweld en mensenrechtenschendingen. De EU heeft – mede op initiatief van Nederland – al eerder dergelijke gerichte sancties ingesteld.
Voorts blijft het kabinet financiële- en politieke steun geven aan instellingen die onderzoek doen naar mensenrechtenschendingen in Syrië, zodat bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen verzameld kan blijven worden voor nationale- en internationale procedures. Afgelopen juni heeft Nederland EUR 500.000 extra toegekend aan de VN-bewijzenbank IIIM – bovenop de reeds lopende bijdrage van EUR 500.000 – en EUR 500.000 voor het OHCHR veldkantoor in Damascus.
Hoe kijkt u naar het onderzoek van persbureau Reuters dat bewijst dat regeringstroepen ook betrokken waren bij de moord op 1.500 Alawieten dit voorjaar?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van Reuters. Sinds de publicatie van het artikel is het onafhankelijke onderzoek van de VN Commission of Inquiry (CoI) naar de geweldsescalatie van afgelopen maart afgerond en op 14 augustus jl. gedeeld. Het onderzoeksrapport van de CoI stelt dat sprake is geweest van «systematische en grootschalige mensenrechtenschendingen», gepleegd door zowel Assad-loyalisten, soldaten van de overgangsregering, als individuele burgers. Hierbij zijn, volgens de CoI, circa 1.400 doden gevallen, voornamelijk burgers, inclusief circa 100 vrouwen.
De CoI heeft op basis van haar bevindingen zes aanbevelingen aan de overgangsregering gedaan, waaronder ten aanzien van de berechting van de daders. Een deel van de aanbevelingen is reeds geïmplementeerd door de Syrische overgangsregering en van belang is nu dat ook het overige deel met grote urgentie wordt opgevolgd. Wij volgen dit nauwlettend en bij gebrekkige opvolging zal ik niet schromen om de druk op de overgangsregering op te voeren, bijvoorbeeld via het sanctieinstrument.
Wanneer verwacht u het onderzoek van de Verenigde Naties (VN) Commission of Inquiry naar deze eerdere massaslachting in Syrië te ontvangen en met de Kamer te kunnen delen?
Het onderzoeksrapport van de VN Commission of Inquiry (CoI) is op 14 augustus jl. gepubliceerd en openbaar toegankelijk via de website van de CoI.
Bent u, conform de aangenomen motie Omtzigt c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2242), bereid in Europese Unie (EU)-verband te pleiten voor herinvoering («snapback») van sancties tegen de Syrische overgangsregering, gelet op de aanhoudende negatieve ontwikkelingen, zoals de recente moordpartijen op Druzen?
Het kabinet houdt de mogelijkheid open om nieuwe sancties voor te stellen als het handelen van de overgangsregering daartoe aanleiding geeft. Daarbij kan met name worden gedacht aan sancties die gericht zijn op diegenen die verantwoordelijk zijn voor sektarisch geweld en mensenrechtenschendingen. Op deze manier zorgen we ervoor dat de Syrische bevolking zelf wordt ontzien. De sanctieverlichting voor Syrië wordt voorwaardelijk geacht voor economisch herstel en wederopbouw. Dat is essentieel voor het bevorderen op de lange termijn van de stabiliteit in het land, en de veiligheid voor alle Syrische gemeenschappen. Daarnaast is het een Nederlands belang dat er economisch perspectief is voor Syriërs die willen terugkeren.
Op welke wijze wordt er uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Kahraman (Kamerstuk 32 623, nr. 342) over het beschikbaar stellen van humanitaire hulp specifiek voor etnische en religieuze minderheden in Syrië, zoals christenen, Alawieten, Druzen en Koerden?
Voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, Reinette Klever, heeft op 15 april 2025 de kabinetsreactie inzake motie van het lid Kahraman over humanitaire hulp voor specifieke minderheden met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 623, nr. 349). Daarbij interpreteert zij de motie zo dat deze het kabinet oproept om in Europees verband ervoor te pleiten dat humanitaire hulp in Syrië op basis van de grootste noden en ten behoeve van de meest kwetsbare groepen wordt gegeven, inclusief aan etnische en religieuze gemeenschappen zoals christenen, Alawieten, Druzen, en Koerden. De motie is als zodanig uitgevoerd tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling van 26 mei 2025.
Welke concrete voorstellen kan Nederland in EU-verband nog meer doen om minderheden in Syrië te beschermen, conform de aangenomen motie Kahraman/Ceder (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3082), die oproept om in te zetten op bescherming van etnische en religieuze minderheden en het staken van buitenlandse steun aan en ontwapening van milities?
Het kabinet zet zich zowel bilateraal als multilateraal in voor de bescherming van alle gemeenschappen in Syrië. In VN- en EU-verband blijft Nederland hiertoe oproepen, zoals het gedaan heeft in de marge van de Raad Buitenlandse Zaken van resp. 15 juli 2025, 23 juni 2025 en 20 mei 2025. Het recente geweld is door de EU als volstrekt onacceptabel bestempeld; dit standpunt is ook nadrukkelijk overgebracht in bilaterale contacten. Mede op aandringen van Nederland sprak Hoge Vertegenwoordiger Kallas namens alle 27 EU lidstaten op 24 juli jl. grote zorgen uit over de recente geweldsuitbarsting in Zuid-Syrië. Nederland dringt er daarnaast bij de Europese Commissie op aan om in kaart te brengen hoe mechanismen die minderheden in Syrië meer bescherming bieden, kunnen worden ondersteund. Ook vraagt Nederland in de context van sanctieverlichting aandacht voor de status en bescherming van de diverse gemeenschappen. Tot slot blijft het kabinet, ook via de EU, alle actoren oproepen om de soevereiniteit en territoriale integriteit van Syrië volledig te respecteren.
Bent u van mening dat verdere normalisatie van de betrekkingen met het Syrische regime van tafel moet, nu de overgangsregering aantoonbaar niet voldoet aan de harde voorwaarden gesteld door de Kamer, namelijk het waarborgen van veiligheid en gelijke rechten voor alle minderheden, waaronder Alawieten, Druzen, christenen en Koerden, conform de aangenomen motie Ceder c.s. (Kamerstuk 32 623, nr. 334)?
De eerste stap is dat wordt vastgesteld wat er in Zuid-Syrië precies is voorgevallen en wie verantwoordelijk is geweest voor dit vreselijke geweld.
Op 15 juli jl. heeft de VN Commission of Inquiry (CoI) bevestigt dat het de gebeurtenissen in Zuid-Syrië onderzoekt. Vanuit het Syrische Ministerie van justitie is op 31 juli aangekondigd dat een comité ingesteld dat eveneens onderzoek zal doen. Van belang is om de uitkomsten van deze onderzoeken, met name die van de CoI, af te wachten en om daarnaast nauwlettend te volgen welke acties de overgangsregering neemt op basis van de aanbevelingen die de CoI heeft gedaan in het kader van het onderzoek naar de mensenrechtenschendingen van afgelopen maart.
Zoals eerder gedeeld met uw Kamer blijft het kabinet terughoudendheid betrachten in de omgang met de Syrische overgangsregering. Een mate van contact blijft echter belangrijk, omdat we op deze manier de overgangsregering ook kunnen blijven aanspreken op het belang van een inclusieve transitie en de bescherming van alle gemeenschappen. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 4 en 6, zal het kabinet daarbij kijken naar het sanctie instrument indien adequate vervolgacties uitblijven ten aanzien van het waarborgen door de overgangsregering van de veiligheid en gelijke rechten van alle gemeenschappen.
Zijn er aanwijzingen dat Nederlandse strijders betrokken zijn bij het recente geweld tegen de Druzische gemeenschap in Syrië, en zo ja, welke stappen onderneemt u om deze personen te identificeren, te vervolgen en/of hun paspoort af te pakken?
De eerste stap is dat we duidelijk krijgen wat er in Zuid-Syrië precies is voorgevallen en wie de verantwoordelijken zijn voor het geweld.
Indien wij aanwijzingen zouden ontvangen dat er Nederlandse strijders betrokken zijn bij het recente geweld in Zuid-Syrië, zal het kabinet zich bezinnen op passende maatregelen.
Zijn er signalen dat Nederlands-Syrische burgers worden bedreigd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken neemt actie waar individuele gevallen dat vergen, maar kan – met het oog op de privacy en veiligheid – geen verdere uitspraken doen. In algemene zin kan ik wel delen dat het kabinet de situatie in Syrië nauwlettend monitort en in contact staat met andere Europese landen over de huidige veiligheidssituatie en uitreismogelijkheden. Voor heel Syrië geldt een rood reisadvies.
Zo ja, welke maatregelen treft u om hun veiligheid te waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 11. Nederland blijft zich daarnaast – zoals gezegd – binnen de EU en internationaal maximaal inzetten voor de bescherming van alle gemeenschappen in Syrië.
Bent u bereid het landenbeleid inzake Syrië te actualiseren en daarbij christenen, Druzen, Alawieten en Koerden aan te merken als kwetsbare groepen met een risicoprofiel, zodat in het terugkeerbeleid beter rekening wordt gehouden met hun verhoogde risico op vervolging?
Uit het ambtsbericht is voor het kabinet niet gebleken dat voor de genoemde gemeenschappen – naast de Alawieten – als groep in algemene zin een bepaalde mate van risico geldt in Syrië. Tegelijkertijd is het helder dat het geweld in Zuid-Syrië verontrustend en bijzonder droevig is. Bij het aanwijzen van een risicoprofiel in het landgebonden asielbeleid gaat het echter, onder andere, om de vraag of het een meer structurele en minder incidentele wijze betreft waarop een groep in de negatieve aandacht staat van actoren tegen wie geen bescherming door de eigen autoriteiten kan worden geboden.
Het ambtsbericht geeft geen aanleiding om voor de genoemde groepen tot die conclusie over te gaan. Alhoewel uitermate verontrustend, biedt het recente geweld nog geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen. Een aanvraag van een Syrische asielzoeker zal echter altijd individueel beoordeeld worden aan de hand van de merites van de zaak. Hierbij wordt de actuele veiligheidssituatie in het herkomstgebied betrokken. Syriërs die behoren tot één van de hierboven genoemde groepen en individueel aannemelijk maken dat zij bij terugkeer naar Syrië te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade, kunnen dan ook in aanmerking komen voor asielbescherming. De situatie in Syrië wordt nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen één voor één en ruim voor het einde van het reces beantwoorden?
Ja.
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid “Informatiebeveiliging OM” |
|
Martijn Buijsse (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) , van Marum |
|
![]() |
Bent u van mening dat het loskoppelen van de interne digitale omgeving van het Openbaar Ministerie (OM) een zware maatregel is?
Het loskoppelen van het OM van het internet is inderdaad een zware maatregel. Het OM heeft mij echter laten weten dat die in dit geval onvermijdelijk werd geacht.
Kunt u uitleggen waarom dit uit voorzorg gedaan is? Welke gebeurtenissen of risico’s gaven daar aanleiding toe?
Op 17 juli jl. berichtte ik u dat het OM uit voorzorg de interne systemen heeft losgekoppeld van het internet vanwege signalen van een mogelijke kwetsbaarheid in de Citrix-systemen.2 Op basis van het technisch en forensisch onderzoek is vastgesteld dat er inderdaad gebruik is gemaakt van de kwetsbaarheden in die systemen. Tot op heden zijn er echter geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald. Verder forensisch en strafrechtelijk onderzoek vindt nog plaats. Inmiddels heeft het College van procureurs-generaal besloten om het OM stapsgewijs weer aan te laten sluiten op het internet. Hierover heb ik u op 4 augustus jl. geïnformeerd.3
Zijn er mogelijk vertrouwelijke gegevens ingezien of gestolen?
Zoals reeds gemeld in de brief van 4 augustus jl. zijn er tot op heden geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald.
Zijn de back-ups van dossiers geborgd?
Ja.
Bestaat het risico op vertraging of vormfouten in lopende strafzaken door het misbruik van deze kwetsbaarheid bij het OM? Of zijn er andere operationele risico’s?
In algemene zin had de gehele afsluiting van het OM van het internet impact op het OM zelf en alle samenwerkingspartners. Door alle betrokkenen is dagelijks hard gewerkt om de ontstane knelpunten en effecten zoveel mogelijk op te lossen, met als doel de impact zoveel mogelijk beperken en de mogelijke risico’s mitigeren. Het OM en alle ketenpartners hebben intensief samengewerkt. Het doorgaan van zittingen en behandelen van strafzaken hebben prioriteit gekregen en voor spoedeisende processen zijn afspraken gemaakt met ketenpartners.
Tegelijkertijd leidt de situatie tot verstoringen en vertragingen in de operationele werkprocessen met ketenpartners. Om deze operationele uitdagingen zoveel als mogelijk te mitigeren, zijn er verschillende maatregelen geïmplementeerd. Over de meest recente situatie, inclusief de knelpunten en effecten, heb ik uw Kamer op 12 augustus jl. geïnformeerd.4
Zijn er maatregelen genomen om de bestaande, bekende kwetsbaarheden te verminderen?
In de periode vanaf juni 2025 tot aan 23 juli 2025 zijn er meerdere kwetsbaarheden bekend geworden van Citrix-systemen. Het NCSC heeft alle organisaties die Citrix NetScaler ADC en Citrix NetScaler Getaway gebruiken opgeroepen om onderzoek te doen naar mogelijk gebruik van de kwetsbaarheden, ook als de kwetsbaarheden reeds waren verholpen middels de update. Het NCSC heeft hier verschillende beveiligingsadviezen voor uitgebracht.
Het OM heeft naar aanleiding hiervan verscheidene maatregelen genomen, waaronder het loskoppelen van de systemen van het internet, en het bijwerken onder meer van de software waardoor de kwetsbaarheid is ontstaan om het veiligheidslek te dichten. Ook loopt er een strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast heeft het OM onderzoek gedaan om gebruik van de systemen te kunnen onderkennen of uit te kunnen sluiten. Er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald.
De livegang van de systemen van het OM dient stapsgewijs plaats te vinden, onder meer omdat deze zorgvuldig moet worden ingericht, met versterkte monitoring en detectie, omdat misbruik nooit helemaal kan worden uitgesloten.
Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat rechters structureel door voorzorgsmaatregelen worden gehinderd in hun werkzaamheden, in het geval er toch een kwetsbaarheid aan het licht komt?
Met uitzondering van de (super) snelrechtzittingen hebben de zittingen voor het overgrote deel doorgang kunnen vinden. Wel zijn er alternatieve oplossingen bedacht voor werkprocessen om doorgang te kunnen waarborgen. Zo kon de advocatuur (proces)stukken die kort voor de behandeling van de zitting aangeleverd dienen te worden, sturen naar de Rechtspraak, die de processtukken vervolgens heeft verspreid naar de procespartijen. Daarnaast is er voor spoedeisende beslissingen geregeld dat de Rechtspraak – in plaats van het OM – deze naar het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) stuurt. Het CJIB legt de beslissingen vervolgens op gebruikelijke en juiste wijze ten uitvoer. De focus ligt nu op de livegang van het OM. Het is nog te vroeg om te beoordelen of het nodig is om structurele maatregelen te treffen.
Zijn er redenen waarom de beschikbare, uitgebrachte patch niet kon voorkomen dat deze kwetsbaarheid is gemitigeerd?
Het moment waarop gebruik is gemaakt van de kwetsbaarheid in relatie tot het moment van patchen hangt samen met onderdelen uit het strafrechtelijk onderzoek. Ik wil niet op de uitkomsten daarvan vooruitlopen.
Wanneer heeft het OM de patch geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 8.
Was de implementatietijd van de patch voldoende om de systemen te beschermen tegen de hack?
Zie antwoord vraag 8.
Is er binnen het huidige audit- en screeningbeleid voldoende en tijdige aandacht geweest voor deze kwetsbaarheid? Geldt dit ook voor de leverancier van Citrix Netscaler?
Het NCSC heeft op verschillende momenten beveiligingsadviezen uitgebracht aan alle organisaties over de kwetsbaarheden in de Citrix-systemen, en heeft het OM naar aanleiding daarvan verschillende stappen gezet. Het OM volgt standaard operationele procedures om zo adequaat mogelijk te reageren op waarschuwingen. Er loopt nog nader onderzoek naar de omvang van het eventuele gebruik, de preventieve maatregelen die zijn genomen en de effecten daarvan.
Heeft het OM tijdig en adequaat gereageerd op de waarschuwingen van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de protocollen voor het omgaan met dergelijke waarschuwingen en zijn deze gevolgd?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
De vragen zijn waar relevant in samenhang beantwoord ter voorkoming van herhaling.
Het nieuwsbericht “Enterse Zomp vaart door de ‘Amazone van Twente’, maar dreigt kopje onder te gaan door nieuwe regels” |
|
Isa Kahraman (NSC) |
|
Tieman |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Tubantia van 18 juli 2025 over vrijwillige zompschippers die vrezen te moeten stoppen vanwege nieuwe Europese regels?1
Ja, van dit bericht heb ik kennisgenomen.
Hoe kijkt u ernaar dat door nieuwe Europese binnenvaartregels, ook vrijwillige schippers van historische schepen zoals de Enterse Zomp worden verplicht tot het afleggen van een praktijkexamen via het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), het ondergaan van een tweejaarlijkse medische keuring indien zij ouder zijn dan 70 jaar en het vervullen van aanvullende administratieve verplichtingen?
De richtlijn over de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart (hierna: kwalificatierichtlijn) is in Nederland per 1 juni 2025 volledig geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving. Deze richtlijn schrijft voor alle schippers, ook van passagiersschepen, het Kwalificatiecertificaat schipper voor. Dat is een vaarbewijs op MBO-3 niveau. Rondvaartboten die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers zijn passagiersschepen in de zin van de kwalificatierichtlijn. De richtlijn biedt echter een mogelijkheid om onder voorwaarden een aangepast vaarbewijs voor te schrijven. Dit vaarbewijs dient dan een gelijkwaardig veiligheidsniveau te bieden. Nederland heeft voor de rondvaartsector van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het nieuwe vaarbewijs geldt dus alleen voor schippers van rondvaartboten, die ingericht zijn voor het vervoer van meer dan 12 passagiers en is wat betreft de gestelde eisen aangepast aan deze sector.
Voordat de nieuwe regels van kracht werden hoefden schippers van rondvaartboten alleen te beschikken over een klein vaarbewijs. Het klein vaarbewijs is te behalen met enkel een theoretisch examen. Er kan dan ook niet gesteld worden dat het klein vaarbewijs een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt aan het Kwalificatiecertificaat schipper. Bij de ontwikkeling van het nieuwe vaarbewijs is zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie in de sector. Zo ligt het accent sterk op (het hebben van) praktijkervaring. Men dient slecht één theorie-examen te doen, dat betrekking heeft op o.a. kennis van verkeersregels. De overige toetsen zijn praktijktoetsen, waarvan alleen de laatste onder toezicht van het CBR plaatsvindt. De toetsen kunnen worden afgenomen in het eigen vaargebied.
Voor wat betreft de medische keuring zijn de eisen gelijkgetrokken met die van de richtlijn. Het Ministerie acht het van belang dat de schippers regelmatig medisch gekeurd worden. Het gaat hier immers om het vervoer van personen, waarbij de schipper ook in noodsituaties geacht wordt actie te kunnen ondernemen.
Kunt u toelichten of deze eisen in verhouding staan tot de aard, schaal en risico’s van deze kleinschalige, recreatieve vaart op binnenwateren als de Regge waar men met zo’n 5 kilometer per uur vaart?
De richtlijn is uitsluitend van toepassing op het bedrijfsmatig vervoer van meer dan 12 personen. Pleziervaartuigen en vervoer van minder dan 12 personen vallen niet onder kwalificatierichtlijn en ook niet onder de nieuwe regels voor de rondvaartsector. In die zin valt kleinschalige, recreatieve vaart niet onder de nieuwe regels.
Zoals aangegeven wordt met de nieuwe regels voor de rondvaartsector al een uitzondering gemaakt op de hoofdregel van de kwalificatierichtlijn, dat een schipper van een rondvaartboot dient te beschikken over een Kwalificatiecertificaat schipper. Bij het opstellen van de nieuwe eisen is zoveel mogelijk aangesloten bij de kenmerken van de rondvaartsector. Zo ligt het accent sterk op praktijkervaring en kunnen opleiding en examens plaatsvinden in de eigen vaaromgeving. Ook is er een overgangsregeling voor het behalen van het certificaat voor schippers met aantoonbare ervaring.
Deelt u de zorg dat deze eisen ervoor gaan zorgen dat veel oudere vrijwilligers zullen stoppen, wat kan leiden tot het wegvallen van een waardevolle Twentse traditie?
Ik ben mij ervan bewust dat het nieuwe vaarbewijs voor de rondvaartsector consequenties heeft. Daarom geldt voor de inwerkingtreding van het nieuwe vaarbewijs een overgangstermijn van drie jaar; het nieuwe vaarbewijs is dus verplicht vanaf 1 juni 2028. Voor bestaande schippers, die minimaal 30 dagen vaartijd kunnen overleggen, geldt daarnaast een overgangsregeling: zij hoeven alleen het laatste praktijkexamen af te leggen. Deze overgangstermijn en overgangsregeling geven de rondvaartsector voldoende tijd om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden.
Ik kan mij voorstellen dat ook de verplichte medische keuring consequenties kan hebben. Maar het gaat hierbij om het (bedrijfsmatig) vervoer van groepen van meer dan 12 personen. Deze personen moeten er op kunnen rekenen dat zij veilig vervoerd worden.
Heeft u kennisgenomen van de gezamenlijke brief van de gemeenten Wierden, Rijssen-Holten en Hellendoorn aan uw ministerie, waarin zij pleiten voor maatwerk en vragen om een ontheffing van de nieuwe EU-regels voor historische schepen zoals de Enterse Zomp?
Ja, van deze brief heb ik kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u hun voorstel voor een tijdelijke ontheffing?
In de brief van de gemeenten Wierden, Rijssen-Holten en Hellendoorn wordt voorgesteld om een wettelijke uitzondering op de Europese regelgeving te bewerkstelligen. Totdat dit kan worden geregeld, zouden in het voorstel van de gemeenten historische vaartuigen zoals de Enterse Zomp tijdelijk moeten worden uitgezonderd van de nieuwe kwalificatie-eisen. Zoals in het antwoord op vraag vier is uitgelegd, geldt voor de verplichtstelling van het nieuwe vaarbewijs al een overgangstermijn van drie jaar. Dit zou de schippers voldoende tijd moeten geven om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. In feite zorgt deze overgangstermijn al voor een tijdelijke ontheffing; op dit moment acht ik aanvullende maatregelen daarom niet nodig.
Bent u bereid deze lijn te volgen, zodat de Enterse Zomp als levend erfgoed kan blijven varen op de Regge?
Bij de eisen voor het behalen van het certificaat voor open rondvaartboten is al zoveel mogelijk aangesloten bij de kenmerken van de rondvaartsector, ook van die van de Enterse Zomp. Naar mijn mening is een goed evenwicht bereikt tussen enerzijds de mogelijkheden van de sector en anderzijds de veiligheid van de passagiers op deze vorm van bedrijfsmatig vervoer.
Hoe kijkt u naar de Duitse omgang met het «Traditionsschiffe»? Ziet u hierin een voorbeeld om de recreatieve vaart met de Enterse Zomp boven water te houden?
In Duitsland kent de wet- en regelgeving een categorie «traditionele schepen» (Traditionsschiffe), maar slechts wanneer het gaat om varen op zee.2 Voor die traditionele schepen op zee gelden afwijkende regels voor de kwalificatie van de schipper. Het gaat daarbij om historische schepen die zich nog in de originele staat bevinden of om replica’s die naar historisch voorbeeld zijn nagebouwd. Daarnaast is het van belang dat deze schepen niet commercieel mogen worden ingezet. Aangezien de kwalificatierichtlijn niet van toepassing is op de zeevaart, kan de Duitse omgang met traditionele schepen op zee niet als voorbeeld dienen voor de Enterse Zomp. In Duitsland gelden voor traditionele schepen op het binnenwater geen bijzondere regels.
De wet- en regelgeving over de Nederlandse binnenvaart kent ook geen aparte categorie voor traditionele schepen. Wel zijn er in Nederland meer dan 3000 vaartuigen geregistreerd in het Register Varend Erfgoed Nederland. Het gaat daarbij om een zeer uiteenlopende vloot. Een algemene uitzondering voor varend erfgoed kan daarmee verstrekkende gevolgen hebben en is daarom niet wenselijk.
Zijn er meer gevallen bekend waarin lokale of regionale vaart met historische schepen wordt belemmerd door deze Europese regels die in de kern bedoeld zijn voor commerciële of grensoverschrijdende binnenvaart, en niet voor kleinschalige educatieve of toeristische vaart?
De kwalificatierichtlijn beoogt door het stellen van eisen aan de kwalificaties van de bemanning de veiligheid op de binnenwateren te bevorderen. Die veiligheid is naar de mening van het Ministerie ook gewenst bij educatieve en toeristische vaart. Passagiers moeten er ook dan ook kunnen vertrouwen dat hun veiligheid goed geregeld is.
Indien u geen ruimte ziet binnen de huidige richtlijn, bent u dan bereid met de Europese Commissie in overleg te treden om voor deze kleinschalige vaart door vrijwilligers uitzonderingen of lichtere eisen te bewerkstelligen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag twee heeft Nederland al gebruik gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid binnen de kwalificatierichtlijn en zijn de eisen al veel lichter dan gesteld in deze richtlijn. Door het accent te leggen op benodigde praktijkervaring is getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de kenmerken van deze sector. Los van het feit, dat voldaan moet worden aan de eisen van de richtlijn, is het volgens het Ministerie niet langer wenselijk om vervoer van personen bedrijfsmatig te laten plaatsvinden door schippers die uitsluitend beschikken over een vaarbewijs, dat behaald kan worden door het afleggen van alleen een theoretisch examen
Kunt u toezeggen dat u actief in gesprek gaat met de betrokken stichtingen en gemeenten om te voorkomen dat tradities als de Enterse Zomp onnodig verdwijnen?
Het Ministerie en het CBR hebben verschillende werkbezoeken afgelegd, waarbij ook met de betrokken stichtingen en een aantal gemeentes al is gesproken. Voorts heeft het CBR in een aantal informatiebijeenkomsten met de rondvaartsector de gevolgen van het nieuwe vaarbewijs verder toegelicht. Mijn ministerie zal zich ook in de toekomst blijven inzetten voor het ondersteunen van de sector in de overgangsperiode naar het nieuwe vaarbewijs.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De migratietop die op 18 juli 2025 door Duitsland in Beieren is georganiseerd |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel getiteld «Op de hoogste berg van het land bespreekt Duitsland Europese «migratieturbo» met vijf buurlanden (en zonder Nederland)» van 17 juli 2025?1
Hoe kan het zijn dat u strenger migratiebeleid nastreeft maar dat Nederland als enige buurland van Duitsland geen afvaardiging heeft gestuurd naar deze als zodanig aangekondigde migratietop in Beieren?
Heeft Nederland net als alle andere buurlanden van Duitsland een uitnodiging ontvangen voor deze migratiebesprekingen? Zo ja, waarom is Nederland daar niet op ingegaan?
Hoe geeft het kabinet uitvoering aan de aangenomen motie van het lid Eerdmans (Kamerstuk 32 317, nr. 962) die verzoekt de intentie van de door negen Europese landen ingezonden EVRM-brief van 22 mei jl. te onderschrijven, op Europees niveau te bepleiten en indien mogelijk de brief alsnog te ondertekenen?
Welke stappen heeft het kabinet reeds gezet om internationale verdragen aan te passen ten behoeve van strenger (Europees) migratiebeleid?
Hoe voorkomt u dat Nederland geen aansluiting blijft vinden bij Europese partners die migratiebeleid eveneens wensen aan te scherpen?
Bent u bekend met de artikelen in Trouw en NRC over de achterstanden van kinderen van arbeidsmigranten en de financieringsproblemen waar scholen dan tegenaan lopen?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat door de financieringssystematiek niet alle scholen met leerlingen met een taal- en leerachterstand voldoende middelen krijgen om de leerlingen te ondersteunen en dat scholen daarvoor in vergelijkbare gevallen niet dezelfde vergoeding krijgen?
OCW keert extra financiering uit aan basisscholen voor onderwijsachterstandenbeleid. De verdeling van deze middelen gebeurt sinds 2019 op basis van een indicator die door het CBS is ontwikkeld. Aan de hand van data over diverse achtergrondkenmerken berekent het CBS per kind hoeveel risico een kind loopt op onderwijsachterstand. De scores van de leerlingen samen leiden tot een achterstandsscore op schoolniveau. Deze achterstandsscore bepaalt hoeveel extra middelen de school ontvangt voor onderwijsachterstandenbeleid. Gebruik van deze indicator heeft als doel ervoor te zorgen dat scholen van een vergelijkbare omvang en met een vergelijkbare leerlingenpopulatie, ook een vergelijkbare vergoeding krijgen.
De artikelen uit Trouw en NRC gaan over de Gelderlandschool in Den Haag. OCW heeft contact gehad met deze school. De Gelderlandschool heeft de laatste jaren te maken met een toenemende groep kinderen van Bulgaarse arbeidsmigranten. Deze arbeidsmigranten zijn in veel gevallen ongeletterd. De school heeft daardoor te maken met problematiek die dit met zich meebrengt.
Bent u bekend met de financieringssystematiek voor scholen met veel leerlingen met een taal- en leerachterstand, waarbij de achterstandsscore per leerling en de daaraan gekoppelde bekostiging afhankelijk is van het land van herkomst, de zogenaamde OA-score?3
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
In de gewichtenregeling is te lezen hoe de berekeningssystematiek in elkaar zit, waaronder de verschillende verzwarende factoren voor kinderen uit Noord-Afrika (1,11), Turkije (2,29) en de «nieuwe Europese landen» (0,61), terwijl de problematiek van de leerlingen uit Oost-Europese landen minimaal vergelijkbaar is met die van leerlingen uit Noord-Afrika en Turkije. Hoe beoordeelt u het feit dat scholen met veel kinderen van Oost-Europese arbeidsmigranten door deze systematiek in de knel komen met de ondersteuning van deze leerlingen?
Het oorspronkelijk model uit 2018 is in 2021 herijkt en bevat andere schaalwaarden dan in vraag 4 staan.4 Een verandering in de achterstandsscores van een aantal leerlingen geeft een school niet automatisch recht op meer financiering. Om in aanmerking te komen voor extra middelen moet de achterstandsscore van een school uitkomen boven een drempelwaarde. Bovendien wordt niet alleen naar land van herkomst gekeken. Naast herkomstland spelen nog verschillende andere achtergrondkenmerken een rol in de bepaling van de achterstandsscore, bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de ouders.
Hoe beoordeelt u dat scholen met veel kinderen van Oost-Europese arbeidsmigranten, die voorheen veel kinderen uit Turkije en Noord-Afrika hadden, in de afgelopen jaren soms bijna de helft van het extra geld voor begeleiding van leerlingen met een achterstand hebben moeten inleveren?
Het illustreert de noodzaak om de gebruikte indicator voor onderwijsachterstanden periodiek te herijken. Zie verder ook het antwoord op vraag 4 voor een nuancering van het effect van herkomstland op de totale onderwijsachterstandsscores.
Hoe beoordeelt u dat scholen met veel Oost-Europese arbeidsmigranten vaak te maken hebben met kinderen die van de ene op de andere dag als gevolg van de economische situatie (ontslag, verlies van woning) hun kinderen van school halen vanuit het perspectief van de kinderen en van de ouders?
Dat is vanzelfsprekend een zeer ongewenste situatie. De oplossing van deze problematiek ligt echter niet bij de verdeelsystematiek van de middelen voor onderwijsachterstandenbeleid voor basisscholen.
In de artikelen in Trouw en NRC geeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan dat er gekeken wordt naar «de weging van Oost-Europese landen», kunt u aangeven hoe het staat met de voortgang van deze herijking?
De indicator voor onderwijsachterstanden dient actueel te blijven en moet daarom met enige regelmaat worden herijkt. Het CBS voert momenteel een herijking uit van de indicator. Dat houdt in dat het CBS opnieuw bepaalt, op basis van de recente leerlingenpopulatie, welke achtergrondkenmerken het meest voorspellend zijn voor een risico op onderwijsachterstand. Ook de coëfficiënten en de schaalwaarden van de achtergrondkenmerken (dus hoe «zwaar» telt een kenmerk mee) zullen opnieuw worden berekend. Deze herijking zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2026 zijn afgerond en zal in 2027 in gebruik worden genomen. Dat betekent dat scholen in 2027 hun extra middelen voor onderwijsachterstandenbeleid zullen ontvangen op basis van de herijkte indicator.
Als de herijking niet leidt tot veranderingen in de weging, bent u dan bereid om naar een andere weging te kijken, bijvoorbeeld naar het inkomensniveau?
Bij de herijking wordt allereerst bepaald welke achtergrondkenmerken het meest voorspellend zijn voor een risico op achterstand. Inkomensniveau zal daarbij ook worden onderzocht. Nadat de set van achtergrondkenmerken is bepaald, worden de coëfficiënten en de schaalwaarden van de achtergrondkenmerken berekend.
Overigens bleek uit eerder onderzoek dat het inkomen van de ouders onvoldoende verklarende kracht heeft om dit gegeven als extra achtergrondkenmerk op te nemen in de indicator.5
Of de herijkte indicator volledig recht zal doen aan de ervaren achterstandsproblematiek van de groep kinderen van Bulgaarse arbeidsmigranten, is echter niet met zekerheid te zeggen. Het gaat landelijk gezien namelijk om een relatief kleine groep, met bovendien uiteenlopende achtergrondkenmerken. Een kleine groep Bulgaarse migranten betreft bijvoorbeeld juist hoogopgeleide expats.
In de rapportages van het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) wordt op schoolniveau gekeken naar het inkomensniveau4, bent u van mening dat het hebben van een laag inkomen het meest bepalend is voor de onderwijskansen? Acht u de NCO-rapportages een geschikt en betrouwbaar criterium om de weging van een school te bepalen?
Het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs valt onder de verantwoordelijkheid van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). De NCO-rapportages worden niet gebruikt voor het berekenen van achterstandsscores van scholen, die als gezegd bepalend zijn voor het budget dat scholen ontvangen voor onderwijsachterstandenbeleid.
Bent u ervan op de hoogte dat figuur 1.2 (blz. 7) van het NCO over het inkomensniveau van ouders mogelijk zal verdwijnen uit de NCO-rapportage? Kunt u toelichten op welke wijze u in dat geval zicht blijft houden op het inkomensniveau van ouders bij de bepaling van de achterstandsindicatoren?
Zie de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Als de herijking wel leidt tot een nieuwe weging wat is dan het vroegst mogelijke moment waarop deze doorgevoerd kan worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Ben u ervan op de hoogte dat scholen nu al in de problemen komen met de begeleiding van deze leerlingen? Kun u aangeven of u het wenselijk acht dat er zo snel mogelijk een oplossing moet komen voor deze scholen en hun leerlingen?
Het is duidelijk dat scholen met een grote instroom van kinderen van laagopgeleide arbeidsmigranten hebben te kampen met een grote achterstandenproblematiek. Gemeenten ontvangen van het Rijk eveneens middelen voor onderwijsachterstandenbeleid en verschillende wijken waarin deze toename speelt, maken bovendien deel uit van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Via de SPUK Kansrijke Wijk ontvangen deze «focusgebieden» extra middelen voor de aanpak van dergelijke achterstandenproblematiek.
Kunt u toezeggen dat de Kamer uiterlijk voor het einde van het zomerreces geïnformeerd wordt over de voortgang van de CBS-herijking van de berekeningssystematiek, inclusief een concreet tijdpad in de aanpassing van de toekenning van de achterstandsgelden en eventuele obstakels in de aanpassing van de regeling?
In een brief aan Uw Kamer van 21 november 2024 liet ik weten dat de herijkte indicator in 2027 in gebruik zal worden genomen. Ik zal uw Kamer naar verwachting begin 2026 uitgebreider informeren over de voortgang van de herijking van de indicator. Het CBS verwacht rond de jaarwisseling meer duidelijkheid te hebben over de vraag welke achtergrondkenmerken deel zullen gaan uitmaken van de herijkte indicator.
Het artikel ‘Baudet ontkent contact met Rusland, maar FVD-Kamerlid Ralf Dekker videobelt met Poetins partij Verenigd Rusland’ |
|
Jan Paternotte (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Ja
Kleven er volgens u mogelijke veiligheidsrisico’s aan het onderhouden van contacten met door de Europese Unie (EU) gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin door Nederlandse parlementariërs?
In Nederland geldt dat Kamerleden, net als iedereen, vrij zijn om met eenieder contact te onderhouden. In geval van parlementariërs waarborgt dit de parlementaire onafhankelijkheid en pluriformiteit.
Contact wordt ongewenst wanneer het de veiligheidsbelangen van de Nederlandse staat aantast. Dit kan zowel openlijk als heimelijk gebeuren en kan de vorm aannemen van het zoeken van toenadering tot en in contact treden met parlementariërs. Dit kan leiden tot ongewenste beïnvloeding waar het zorgt voor ondermijning van een onafhankelijk en transparant politiek-bestuurlijk bestel en vormt daarmee een inherente dreiging voor de nationale en internationale veiligheid. Statelijke actoren kunnen op een dergelijke manier Nederlandse veiligheidsbelangen aantasten.
Veiligheidspartners, zoals de AIVD, MIVD en NCTV, wijzen al langer op het gevaar van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren. Rusland is een statelijke actor die zowel openlijke als heimelijke beïnvloeding ontplooit in het fysieke domein alsmede in het digitale domein, gericht op het beïnvloeden van het publieke debat en het politiek-bestuurlijke besluitvormingsproces.2 Rusland stelt zich daarbij steeds agressiever, brutaler en provocerender op tegen Europese landen.3 Door middel van deze beïnvloeding wordt getracht een positiever beeld van Rusland te schetsen, het beeld van het Westen als vijand te vergroten en de Europese eendracht en steun aan Oekraïne te doen afnemen.
Het is van belang dat de maatschappij en ook Nederlandse parlementariërs zich bewust zijn van de dreiging van (heimelijke) beïnvloeding en de wijze waarop deze dreiging zich kan manifesteren. Om bewustwording te vergroten binnen de fracties in uw Kamer en het kabinet geeft de AIVD awareness-briefings over dit onderwerp. Het doel daarvan is om betrokkenen bewust te maken van de risico’s van heimelijke beïnvloeding in democratische processen waarbinnen zij werkzaam zijn.
Indien de AIVD stuit op pogingen tot heimelijke beïnvloeding van, of bovenmatige interesse van een buitenlandse actor ziet in bepaalde politieke organisaties of personen, kan een waarschuwingsgesprek worden gevoerd met betrokken personen of vertegenwoordigers van organisaties. Indien er sprake is van informatie die van belang is voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan de AIVD een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie uitbrengen.
Bent u bereid de contacten die tussen een (voormalig) Kamerlid van Forum voor Democratie met gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin, nota bene de bezetter van Oekraïne, hebben plaatsgevonden te veroordelen?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 weergegeven, staat het Kamerleden vrij om met eenieder contact te onderhouden zodat de parlementaire onafhankelijkheid en pluriformiteit wordt gewaarborgd.
Kunt u uitsluiten dat deze contacten zullen leiden tot toenemende veiligheidsrisico’s voor Nederland? Zo ja, hoe?
In algemene zin geldt dat de appreciatie van veiligheidsrisico’s, alsmede eventuele handelingsopties, afhankelijk zijn van de context en omstandigheden waarin casuïstiek zich afspeelt. Dit spanningsveld is ook uiteengezet onder vraag 2. Verder kan het kabinet niet ingaan op individuele casuïstiek in relatie tot veiligheidsrisico’s.
Kunt u uitsluiten dat er financiële of zakelijke betrekkingen worden aangegaan tussen (voormalig) Kamerleden van Forum voor Democratie en gesanctioneerde politici uit de partij van Poetin? Zo ja, hoe?
Het kabinet kan niet met absolute zekerheid uitsluiten dat (voormalig) Kamerleden financiële of zakelijke betrekkingen aangaan met gesanctioneerde politici uit Rusland. In zijn algemeenheid geldt verder dat indien er signalen zijn dat er sancties worden overtreden, hier onderzoek naar zal worden gedaan.
Kunt u uitsluiten dat de contacten niet zullen leiden tot ondermijning van onze democratie, bijvoorbeeld in de vorm van ongewenste buitenlandse inmenging of desinformatiecampagnes tijdens de aanstaande verkiezingen? Zo ja, hoe?
Zoals vermeld in vraag 2 is het uitgangspunt van het kabinet dat het iedereen in Nederland vrij staat banden te onderhouden met andere landen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat.
Het kabinet houdt er in zijn algemeenheid rekening mee dat statelijke actoren het verkiezingsproces in Nederland kunnen proberen te beïnvloeden of verstoren. Recente ontwikkelingen in landen om ons heen laten ook zien dat dit gebeurt. Zoals ook aangegeven in mijn recente brief waarin ik in ga op het tegengaan van risico’s op buitenlandse beïnvloeding van het verkiezingsproces, werk ik aan een offensieve aanpak van desinformatie.4 Met de veiligheids- en ketenpartners tref ik maatregelen om de effecten van ongewenste inmenging, waaronder desinformatiecampagnes, tijdens verkiezingen tegen te gaan. Dit bevat onder andere de organisatie van verkiezingstafels, waar vertegenwoordigers van verschillende ministeries, de veiligheidspartners (AIVD, MIVD, NCTV, Politie en OM), het NCSC, de ACM, gemeenten en de Kiesraad bijeenkomen om dreigingen en risico’s rond het verkiezingsproces te signaleren en maatregelen voor te bereiden.
Tegelijkertijd benadruk ik dat ons kiesstelsel en het verkiezingsproces robuust zijn. Mede door het pluralistische parlementaire stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat in principe minder kwetsbaar is dan een meerderheidsstelsel zoals het «winner takes all» stelsel waarbij er slechts één kandidaat of partij wint. Ook is het verkiezingsproces minder kwetsbaar voor digitale dreigingen doordat de kiezer met een papieren stembiljet stemt, dat vervolgens handmatig wordt geteld. Desondanks blijf ik scherp op mogelijke kwetsbaarheden in ons proces, in onze eigen context.
Ten slotte werkt de Europese Commissie aan nieuwe maatregelen om verkiezingsintegriteit te bevorderen en desinformatie verspreid door statelijke actoren tegen te gaan in het «European Democracy Shield». Het kabinet onderschrijft de noodzaak voor dit initiatief en steunt de Europese Commissie in het bevorderen en het faciliteren van Europese samenwerking ter bescherming van onze democratische processen.
Het kabinet werkt daarbij reeds nauw samen met andere landen en Europese instellingen, zoals de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO/EEAS). Zo neemt Nederland actief deel aan het Europese Rapid Alert System (RAS) en het European Cooperation Network on Elections (ECNE). In deze samenwerkingsverbanden worden onder andere ervaringen met het verloop van verkiezingen, signalen over desinformatie, maatregelen om hiermee om te gaan en de laatste wetenschappelijke inzichten uitgewisseld. Het kabinet kijkt voortdurend hoe opgehaalde expertise en aanbevelingen vanuit de EU toegepast kunnen worden in de Nederlandse context. Ook spreekt het kabinet bilateraal met andere EU-lidstaten over hun informatievoorziening en het tegengaan van desinformatie.
Het programma Verbouwstromen |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten welke analyse vooraf is gemaakt van de noodzakelijke randvoorwaarden om het programma Verbouwstromen succesvol te laten opereren?1
Zijn er vooraf zogeheten kritische succesfactoren benoemd die bepalend zijn voor het slagen van dit programma? Zo ja, welke?
Kunt u aangeven in hoeverre deze randvoorwaarden en succesfactoren bij aanvang van het programma daadwerkelijk aanwezig waren? Welke wel, en welke niet?
Voor de voorwaarden die bij de start ontbraken: op welke wijze en binnen welk tijdpad is getracht deze alsnog te realiseren?
Hoe lang loopt het programma Verbouwstromen inmiddels en welke aanvullende stappen zijn volgens u nog nodig voordat u kunt spreken van een zogenoemd «no-go»-moment?
Kunt u daarbij aangeven welke criteria u hanteert om te bepalen of het programma al dan niet verlengd zou moeten worden?
Kunt u reflecteren op de onderdelen van het programma die volgens u wél functioneren of op termijn mogelijk bruikbaar zijn binnen andere verduurzamingsaanpakken?
Zijn er op dit moment, of in ontwikkeling, alternatieve aanpakken die zich richten op dezelfde doelgroepen en beleidsdoelen als Verbouwstromen, maar die in uw ogen beter aansluiten bij de uitvoeringspraktijk en de structuur van de bouw- en renovatiesector?
Welk bedrag is tot op heden daadwerkelijk besteed binnen het programma Verbouwstromen, en welk bedrag is op de plank blijven liggen?
U gaf eerder aan dat middelen in de VRO-begroting nagenoeg volledig beleidsmatig dan wel juridisch vastlagen en daardoor niet beschikbaar waren voor alternatieve aanwending onder het budgetrecht van de Tweede Kamer. Hoe kijkt u terug op deze eerdere inschatting in het licht van de huidige situatie m.b.t. het programma?
Kunt u exact aangeven welk deel van de middelen die eerder als vaststaand werden gepresenteerd, inmiddels alsnog beschikbaar komt voor alternatieve inzet en besluitvorming door de Kamer?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
The Hague Group |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Landen uit het mondiale Zuiden slaan handen ineen om rechten Palestijnen te beschermen»?1
Ja.
Hoe lang bent u al bekend met het bestaan van deze groep?
Het kabinet is in januari 2025 ingelicht over het bestaan van de The Hague Group.
Is Nederland uitgenodigd om zich bij deze groep te voegen? Zo ja, wat was daarop uw antwoord?
Nederland heeft eerder wel een uitnodiging ontvangen voor een bijeenkomst van dit samenwerkingsverband, maar geen officiële uitnodiging om zich te voegen bij deze groep.
Heeft u overwogen om zelf toenadering tot deze groep te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt betrekkingen met de verschillende leden van de The Hague Group en zet zich zowel in bilateraal als multilateraal verband, waaronder in de EU en VN, in om de situatie in de Palestijnse Gebieden te verbeteren en een door beide partijen gedragen tweestatenoplossing te realiseren.
Deelt u de mening dat het pijnlijk voor een land als Nederland is dat landen uit het mondiale Zuiden in nota bene Den Haag een organisatie op moeten richten om het falen van Nederland en andere westerse landen aan te kaarten inzake Israël en Palestina? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet geeft, naar vermogen en met partners, invulling aan zijn verplichtingen onder het internationaal recht om de situatie te verbeteren. Het staat de landen van de The Hague Group verder vrij om in Den Haag een organisatie op te richten.
Wat vindt u van de aantijging van de voorzitter van The Hague Group dat sommige westerse staten weigeren de verplichtingen onder het internationale recht op te volgen? Deelt u de mening dat hij gelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 5.
Want vindt u van het feit dat verschillende Europese landen hebben aangegeven Benyamin Netanyahu niet te arresteren als hij op hun grondgebied komt? Deelt u de mening dat dit een schadelijke ondermijning van het internationaal recht is? Kunt u het Nederlandse standpunt herbevestigen dat hij wel wordt gearresteerd als hij op Nederlandse bodem komt? Zo nee, waarom niet?
Verdragspartijen bij het Statuut van Rome hebben de plicht om verzoeken tot aanhouding en overlevering in behandeling te nemen. Het niet uitvoeren van verzoeken tot aanhouding en overlevering is een tegenslag in de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven. Bij het vervullen van het mandaat om een einde te maken aan de straffeloosheid voor de meest ernstige internationale misdrijven is het Internationaal Strafhof namelijk afhankelijk van de samenwerking van staten, in het bijzonder voor wat betreft de aanhouding en overlevering van individuen tegen wie een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Nederland is, zowel op basis van het Statuut van Rome als de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof, verplicht om een verzoek tot aanhouding en overlevering in behandeling te nemen. Aan die verplichting zal Nederland dan ook voldoen, indien een verzoek tot aanhouding en overlevering wordt ontvangen. Het kabinet betreurt het dat diverse Europese landen hebben aangegeven of gesuggereerd hebben dat zij geen gehoor zullen geven aan deze verplichting en in april heeft het kabinet het Hongaarse besluit om dat daadwerkelijk niet te doen afgekeurd. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie van de leden Van Baarle en Piri in alle relevante gremia – waaronder de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie – uitgedragen dat de bevelen en het beleid van het Internationaal Strafhof niet bewust ondermijnd mogen worden.2
Wat vindt u van de Amerikaanse sancties tegen Verenigde Naties (VN)-rapporteur Fransesca Albanese? Deelt u de opvatting dat deze sancties politiek gemotiveerd zijn omdat Albanese kritiek op Israël heeft? Bent u bereid publiekelijk steun naar haar uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet betreurt het als personen sancties krijgen opgelegd, mede op grond van het feit dat zij samenwerken met het Internationaal Strafhof. Het is vanzelfsprekend mogelijk om het oneens te zijn met de visie van een Speciaal Rapporteur. Ook het kabinet is kritisch op bepaalde publieke uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze zorgen meerdere malen op hoogambtelijk niveau met haar gedeeld. Het kabinet was geen voorstander van haar herbenoeming. Desalniettemin is Speciaal Rapporteur Albanese benoemd door de VN-Mensenrechtenraad met het mandaat om onderzoek te doen naar de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden. Het is van belang dat VN-mandaathouders hun werk onbelemmerd kunnen verrichten.
Het bericht dat investeren in ontwikkelingssamenwerking gunstig is voor de Nederlandse economie |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse economie heeft baat bij ontwikkelingssamenwerking»?1
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport van de Universiteit van Göttingen, waarnaar dit artikel verwijst? Deelt u de conclusies, gebaseerd op econometrische berekening, dat elke euro ontwikkelingshulp de Nederlandse export en economie flink doet groeien? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusies, gebaseerd op econometrische berekening, dat elke sinds 2010 via ontwikkelingssamenwerking geïnvesteerde euro, bijna vier euro aan Nederlandse exportgroei opleverde? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat deze bevindingen in lijn zijn met eerdere gepubliceerde onderzoeken, waaronder door de IOB van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2014? Zo nee, waarom niet?
Deelt de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie dat de positieve impact van ontwikkelingssamenwerking op de Nederlandse werkgelegenheid en economie steeds groter wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uitspraken van uw voorganger – Minister Klever – dat bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking in het Nederlandse belang zouden zijn?
Deelt u de zorgen, geuit door de experts in het artikel, dat de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking ten koste gaan van banen en economische ontwikkeling in Nederland?
Bent u bekend met het ODI-onderzoek naar de terugverdieneffecten van Europese ontwikkelingssamenwerking, waarin geconcludeerd wordt dat investeren in ontwikkelingssamenwerking een positieve impact heeft op Europese economieën? Hoe beoordeelt u de conclusies uit dit onderzoek?2
Deelt u de opvatting dat bij goed bestuur vereist dat de gevolgen van relatief grote bezuinigingen voor de Nederlandse economie, werkgelegenheid, veiligheid en samenleving vooraf in kaart gebracht zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Hebben uw ministeries onderzoek laten doen om de brede maatschappelijke kosten en baten van de miljardenbezuinigingen van uw kabinet op ontwikkelingssamenwerking in kaart te laten brengen om zodoende een goed geïnformeerde afweging te kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Zo ja, welke kosten en baten voor het Nederlandse eigenbelang zijn onderzocht? Zijn ook de gevolgen buiten Nederland onderzocht? Zo ja, kunt u deze onderzoeken voor het einde van het zomerreces delen met de Kamer?
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het einde van het zomerreces beantwoorden?
Mantelzorg- en familiewoningen bij woonwagens en op kampjes |
|
Derk Boswijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat het op eigen erf vergunningvrij bijbouwen van een mantelzorg- of familiewoning, zoals geregeld wordt in de Wet Versterking regie op de volkshuisvesting, niet mogelijk wordt voor bewoners van woonwagens en kampjes, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een woonbestemming of omdat het bouwvlak dit niet toelaat?
De vergunningvrije mogelijkheden om bijgebouwen te gebruiken voor de huisvesting in verband met mantelzorg- en familiewoningen geldt inderdaad niet voor woonwagens. Daarmee sluit de ontwerpregeling van de Wet versterking regie volkshuisvesting aan bij het Besluit omgevingsrecht dat tot 1 januari 2024 gold. Een vergelijkbare regel is opgenomen in de bruidsschat, die deel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
De reden hiervoor is gelegen in de specifieke aard (verplaatsbaar; op standplaats geplaatst) van het bouwwerk. Vanwege deze specifieke aard kan een ruimtelijke beoordeling in het kader van een vergunningplicht van de toelaatbaarheid van de bouw van een mantelzorgwoning bij een woonwagen als noodzakelijk worden geacht. Het blijft mogelijk voor gemeenten om zelf te bepalen of vergunningvrijstelling van mantelzorg- en familiewoningen toelaatbaar is bij woonwagens via het omgevingsplan.
Indien dit niet het geval is, voor welke categorieën woonwagens en kampjes wordt dit wél mogelijk? Welke voorwaarden gelden er dan om vergunningvrij bij te kunnen bouwen?
Indien het gaat om een bestaand bouwwerk bij een woonwagen is, op grond van de bruidsschat omgevingsplan, het gebruiken van een bestaand bouwwerk bij een woonwagen voor de huisvesting in verband met mantelzorg wel vergunningvrij voor de omgevingsplanactiviteit. Mijn voornemen is om deze bepaling over te nemen in het ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting.
Zijn er, naast het ontbreken van een woonbestemming of bouwvlak, nog andere redenen waarom bewoners van woonwagens en kampjes geen gebruik zouden kunnen maken van de mogelijkheid tot vergunningvrij bijbouwen van een mantelzorg- of familiewoning?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met het tekort aan standplaatsen voor woonwagenbewoners?
Ik ben hiermee bekend.
Welke eisen gelden er straks voor het opstellen van volkshuisvestingsprogramma’s in de woningbouwregio’s ten aanzien van het aantal standplaatsen voor woonwagenbewoners?
Gemeenten zullen in dat volkshuisvestingsprogramma moeten gaan beschrijven op welke wijze zij voorzien in de woonbehoefte van ouderen en aandachtsgroepen waaronder dus woonwagenbewoners. Gemeenten moeten in hun woningbouwregio tot gezamenlijke afspraken komen over de opgave die iedere gemeente hierin neemt, waaronder dus ook bij de huisvesting van woonwagenbewoners.
Zou u bovenstaande vragen ook kunnen beantwoorden voor woonwagenbewoners die wonen en ondernemen op bedrijventerreinen? Wordt bij de toepassing van het vergunningvrij bijbouwen hier ook rekening gehouden met de combinatie van wonen en werken?
Bij de regeling wordt rekening gehouden met de combinatie van wonen zoals mantelzorg- en familiewoningen bij bedrijven waar ook woningen worden toegelaten. Het hangt echter van de lokale omstandigheden af of een mantelzorg- of familiewoning is toegestaan bij een bedrijfsgebouw met een woonwagen als bedrijfswoning. Indien het bedrijf is gevestigd in het hoofdgebouw, dan is het mogelijk dat zowel een mantelzorg- of familiewoning als een bedrijfswoning in de vorm van een woonwagen is toegestaan.