Het bericht “Veel minder Oekraïense miljoenen bevroren dan gedacht” |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het Nieuwsuur-item waarin bekend werd gemaakt dat er veel minder Oekraïense miljoenen zijn bevroren dan gedacht?1
Ja.
Kunt u het feitenrelaas bevestigen, en wat is uw reactie hierop?
De EU-sanctieregelgeving (Verordening (EU) Nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, van 5 maart 2014) tegen Oekraïense oud-politici die verdacht worden van corruptie en fraude is op 6 maart 2014 van kracht geworden. Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn van de in de bijlage bij de verordening genoemde personen zijn daarop per direct in de hele EU bevroren. Daarnaast is ook de reguliere witwaswetgeving van toepassing. Het doel van de EU Sanctieverordening overlapt ook deels met het doel van de witwaswetgeving. Voordat de sanctiemaatregelen van kracht werden heeft De Nederlandsche Bank (DNB), bij brief van 21 februari 2014, financiële instellingen en trustkantoren omtrent de aangekondigde sanctiemaatregelen geïnformeerd zodat zij zich konden voorbereiden op onmiddellijke uitvoering van deze sanctiemaatregelen. DNB heeft in contacten met deze instellingen verder gewezen op de verplichtingen op grond van de anti-witwasregelgeving, mede om het belang te benadrukken van het voorkomen dat Oekraïense corruptiegelden zouden worden weggesluisd.
In de praktijk hebben vooral banken en trustkantoren te maken met de implementatie van de onderhavige maatregelen. Zij moeten ongebruikelijke transacties melden aan de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) en elke betrokkenheid bij hun dienstverlening en van bevriezingen van tegoeden en economische middelen van personen op de sanctielijst melden aan de toezichthouder, DNB. Dat is ook gebeurd. DNB werkt nauw samen en deelt deze informatie met, kort gezegd, Nederlandse en buitenlandse overheidsinstanties die belast zijn met toezicht op of de uitvoering van sanctiemaatregelen. Zo heeft DNB, evenals de FIU-NL, ten aanzien van mogelijke relevante witwastransacties, informatie verstrekt aan het Openbaar Ministerie (OM). Op basis van deze informatie heeft het OM administraties (met daarbij betrokken transacties van enkele honderden miljoenen euro) in beslag genomen, nadere opsporingsonderzoeken ingesteld en contact gelegd met de Oekraïense justitiële autoriteiten «om wederrechtelijk verkregen tegoeden te helpen terugvorderen». Het waren deze «honderden miljoenen» waar ik naar verwees in de uitzending van Pauw en Witteman begin maart 2014.
Aan Nederlandse zijde is alles gereed om bevroren, wederrechtelijk verkregen tegoeden te recupereren. Daarvoor is een gerechtelijk vonnis uit Oekraïne noodzakelijk, waarin van (één van) de personen op de sanctielijst wordt vastgesteld dat zij de op hen betrekking hebbende, hier bevroren tegoeden en economische middelen middels corruptie en/of fraude hebben verworven.
Hoe verklaart u dat er veel minder gelden van Oekraïense oud-politici die verdacht worden van corruptie en fraude zijn bevroren dan de «honderden miljoenen» waar u in het verleden naar verwees?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het precieze totaalbedrag van de bevroren gelden bekend te maken? Zo nee, waarom niet?
Financiële instellingen die tegoeden en economische middelen bevriezen op grond van de sanctiemaatregelen, doen melding van deze bevriezingen aan DNB. Dergelijke informatie mag ingevolge de geheimhoudingsbepalingen van de Sanctiewet 1977 niet openbaar gemaakt worden indien die herleidbaar is tot individuele personen of entiteiten. Daarom moet ook met het vermelden van geaggregeerde gemelde bedragen terughoudend worden omgegaan.
Overzichten van totaalbedragen van gemelde bevroren tegoeden per sanctiemaatregel worden echter niet gemaakt, omdat daartoe binnen de rijksoverheid noodzaak noch behoefte bestaat. In 2016 is een eenmalig overzicht gemaakt van het totaal aan gemelde bevroren tegoeden en economische middelen dat voortvloeit uit de sanctiemaatregelen tegen Rusland en Oekraïne, waaronder Verordening (EU) Nr. 208/2014. Onder Verordening (EU) Nr. 208/2014 is het totaal bedrag van bevroren tegoeden en economische middelen tezamen, zoals destijds gemeld aan DNB, afgerond € 380 miljoen. Dit bedrag is onder te verdelen in middelen en tegoeden. Verreweg het grootste deel van de gemelde middelen zijn bevroren balansen van ondernemingen gehouden door een Nederlandse rechtspersoon in bezit van de onder Verordening (EU) Nr. 208/2014 gesanctioneerde personen. Het totaal bedrag aan tegoeden die in Nederland op basis van Verordening (EU) Nr. 208/2014 zijn bevroren, zoals gemeld aan DNB, is afgerond € 5 miljoen.
Voor de volledigheid wijs ik er op dat genoemde bedragen het totaal zijn van alle destijds gemelde bevriezingen op basis van genoemde verordening aan DNB. Tussen destijds gemelde en momenteel bevroren tegoeden en economische middelen kan een verschil bestaan. Dit kan meerdere redenen hebben. De (markt)waarde van gemelde bevroren middelen kan fluctueren of zelfs, ten opzichte van het moment van melden, tot nul gereduceerd zijn. Ook kunnen lidstaten op basis van o.a. artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 208/2014 toestemming verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, bijvoorbeeld voor de betaling van juridische diensten of het aanhouden of beheren van de bevroren tegoeden. Na het instellen van de sancties kan bij nader onderzoek door de meldende instelling of door DNB ook blijken dat een initiële melding onjuist was; dan wordt de bevriezing opgeheven.
Klopt het dat er een gerechtelijk vonnis vereist is vanuit Oekraïne om de gelden terug te sluizen naar Oekraïne? Bent u bereid om met uw collega’s in Oekraïne in gesprek te gaan om hen aan te sporen de onderzoeken naar corruptie en fraude zo snel mogelijk af te ronden?
Eerst bij een onherroepelijk gerechtelijk vonnis kunnen bevroren gelden worden geretourneerd aan de Oekraïense staat. Hiervoor is een rechtshulpverzoek van Oekraïne nodig aan de betreffende EU-landen waar deze tegoeden op grond van de EU-sancties zijn bevroren. Nederland staat in EU-verband in het kader van dit sanctieregime regelmatig in contact met Oekraïne over de noodzaak van voortgang op de nationale strafvervolgingen, die de juridische basis vormen voor plaatsing en handhaving van personen op de EU-sanctielijst.
Klopt het dat de lijst van de Europese Unie (EU) van personen die verdacht worden van corruptie en fraude minder volledig en informatief is dan die van de Verenigde Staten? Bent u bereid u in te spannen om deze lijst completer te maken, opdat het voor banken gemakkelijker wordt tegoeden van de personen in kwestie te bevriezen?
De EU-lijst is vastgelegd in Raadsbesluit 2014/119/GBVB van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne zoals laatstelijk gewijzigd door Raadsbesluit 2017/381/GBVB van 3 maart 2017. In de bijlage bij Raadsbesluit 2014/119/GBVB worden voor alle personen de namen inclusief alternatieve spellingen (Russisch, Oekraïens) weergegeven, evenals de volledige geboortedata. Deze gegevens zijn voor banken afdoende om de personen in kwestie te identificeren. Eveneens wordt aangegeven in de lijst welke functie de betreffende oud-politici bekleedden. De VS-lijst (de zogeheten SDN list) geeft voor enkele personen alternatieve spellingen in het Engels weer, maar mist de spellingen in het Russisch en/of Oekraïens. De EU-lijst kan daarmee niet minder volledig of informatief worden genoemd. Nederland spant zich er in EU-verband voor in dat de identificatiegegevens in EU-sanctieregimes zo volledig mogelijk zijn.
Kunt u aangeven of een deel, en zo ja hoeveel, van de in totaal € 9,8 miljard die door Nederland «geïnvesteerd» is in Oekraïne, toebehoort aan personen die op deze sanctielijst staan? Is dit bedrag nog actueel? Zo nee, kunt u het actuele bedrag noemen?
Gegevens van DNB geven aan dat in 2015 in totaal € 9,8 miljard is geïnvesteerd in Oekraïne. Het bedrag is dus nog steeds actueel. Daarbij heeft in 2015 een lichte verschuiving plaatsgevonden richting de dienstensector ten opzichte van 2014. In 2015 werd € 4,2 miljard in de industriesector en € 5,6 miljard in de dienstensector geïnvesteerd. In 2014 bedroegen de investeringen € 5,1 miljard euro in de industriesector en € 4,7 miljard in de dienstensector. Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verhindert verdere uitsplitsing op basis van gegevens van de Belastingdienst over individuele belastingplichtigen.
Hoe verklaart u het feit dat deze cijfers niet overeenkomen met de bedragen die genoemd worden door het Oekraïens Bureau voor de Statistiek?2
De Nederlandse overheid hanteert cijfers van DNB die een overzicht geven van alle transacties van Nederland met het buitenland. DNB krijgt actuele cijfers binnen van de banken, pensioenfondsen en verzekeraars en beleggingsinstellingen in Nederland. Het is niet ongebruikelijk dat deze gegevens en die van buitenlandse bureaus voor de statistiek uiteen lopen.
Klopt het dat er belastingontwijking plaatsvindt vanuit Oekraïne via de Cyprus-route?3 Kunt u een indicatie geven van de omvang van de geldstromen die hiermee gemoeid zijn?
Het kabinet is bekend met recente mediaberichten waarin president Porosjenko beschuldigd werd van het onttrekken van € 4 miljoen aan de rekening van een bedrijf in Cyprus (Gordonua) waaraan hij zou zijn gelieerd. Het bedrijf ontkende deze beschuldiging. Nadere informatie is op dit moment niet beschikbaar.
Het is aan Oekraïne om te bepalen of (rechts)personen Oekraïense belastingregelgeving ontwijken, en om te bepalen welke Oekraïense wet- en regelgeving op deze personen van toepassing is. Het is voor mij niet mogelijk om aan te geven of bepaalde personen of bedrijven Oekraïense belastingregelgeving ontwijken of om de omvang van de geldstromen die hiermee gemoeid zijn aan te geven.
Klopt het tevens dat ook de president van Oekraïne gebruik maakt of heeft gemaakt van deze route? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de president van Oekraïne inmiddels afstand gedaan van al zijn bedrijven, en alle vennootschappen die, al dan niet via een joint venture, gevestigd zijn of waren in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 14 januari 2016 heeft President Porosjenko een «blind trust» ingesteld voor zijn bedrijven. De gegevens van de trust zijn niet openbaar. Het is dus niet bekend welke van de 104 bedrijven die de president heeft opgegeven in zijn elektronische declaratie over 2015, hierin zijn opgenomen.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de vermeende besteding van een deel van een miljardenlening aan Oekraïne?4 Zijn deze antwoorden nog actueel? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer informeren over de besteding van een nieuwe lening van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) van € 1 miljard en het toezicht daarop?5 Kunt u dezelfde vraag beantwoorden over de lening van de EU van € 600 miljoen die recent is afgegeven?
De recente uitkering van tranches van zowel het IMF als het Europese MFA programma zijn onderdeel van een pakket dat reeds in 2015 is afgesproken. Deze programma’s bestaan uit verschillende delen die gefaseerd worden uitgekeerd wanneer Oekraïne voldoet aan tussentijdse beoordelingen. Het IMF en de EU zien toe op de voortgang op de voorwaarden van iedere tussentijdse beoordeling.
De financiële middelen van het IMF zijn primair bedoeld als aanvulling op de reserves om de betalingsbalansproblemen het hoofd te bieden. De middelen van de meest recente IMF-tranche aan de centrale bank zijn daarom niet geoormerkt. Hierdoor kan de economie op een duurzaam groeipad worden gebracht, de overheidsfinanciën worden versterkt en structurele hervormingen worden ondersteund.
De financiële middelen van het MFA-programma zijn een aanvulling op de financiële steun van, onder andere, het IMF en andere multilaterale instituties. Net als financiële middelen van het IMF zijn de MFA-middelen bedoeld voor het herstel van betalingsbalansproblemen en het ondersteunen van economische hervormingen.
Hoe duidt u het vertrek van de directeur van de Oekraïense Centrale Bank voor de stabiliteit van Oekraïne, de corruptiebestrijding in het land en de besteding van de IMF- en EU-steun en de controle hierop door de centrale bank?6
De directeur van de Oekraïense Centrale Bank, Gontareva, heeft haar ontslag ingediend op 10 april 2017. Zij was aangesteld door president Porosjenko in juni 2014. Zij had reeds bij aanvang aangegeven niet lang aan te zullen blijven; haar vertrek komt dan ook niet onverwacht. Gontareva heeft een aantal belangrijke taken volbracht, laatstelijk de nationalisering van de Privatbank in december 2016.
Het IMF heeft het programma afgesloten met Oekraïne onder bepaalde voorwaarden, evenals de EU haar MFA-programma heeft afgesloten onder bepaalde voorwaarden. Oekraïne heeft zich gecommitteerd aan deze afspraken. Oekraïne heeft de afgelopen tijd aanzienlijke hervormingen doorgevoerd. Hierdoor zijn er goede resultaten gehaald die door zowel IMF als EU worden onderkend: de groei herstelt, inflatie neemt af, de bankensector is versterkt en zijn er stappen gezet om corruptiebestrijding aan te pakken. Oekraïne zal in de toekomst verdere stappen moeten zetten om in aanmerking te komen voor de uitkering van de volgende tranches. Ik ga er vanuit dat Oekraïne verder zal gaan op het ingezette pad van hervormingen, ook met een nieuwe directeur van de Oekraïense Centrale Bank.
Deelt u de zorg over het feit dat de directeur slachtoffer is geworden van bedreigingen, smeercampagnes en zelfs een fysieke bedreiging van haar persoon door een oligarch? Tot welke stappen noopt dit u op Europees niveau?7
Ik betreur de berichten over bedreigingen richting haar persoon. Bij het uitvoeren van haar taken heeft directeur Gontareva ondanks negatieve publiciteit en laster haar rug recht gehouden. Het is van groot belang dat ook haar opvolger onafhankelijk zal opereren, en daarbij kan rekenen op bescherming door de overheid en internationale steun. Nederland zal daar o.a. in EU kader ook op wijzen.
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen op geen enkele wijze tegengehouden zijn of hadden kunnen worden door het associatieakkoord met Oekraïne en de aanvullende verklaring? Wat zegt dit volgens u over de effectiviteit van corruptiebestrijding middels het verdrag en de verklaring?
Het aanpakken van corruptie is een belangrijk thema, waar zowel het IMF als de EU op hameren. Dit is ook terug te zien in het Associatieakkoord en het besluit van Staatshoofden en Regeringsleiders zoals overeengekomen tijdens de Europese Raad in december 2016. Het Associatieakkoord biedt handvatten om met Oekraïne te werken aan corruptiebestrijding. Corruptie kan niet van de ene op de andere dag worden opgelost, maar Oekraïne heeft sinds de ingang van de voorlopige toepassing vooruitgang geboekt op verschillende fronten. Zo is er een anti-corruptiebureau opgericht. Daarnaast is een e-declaratie systeem opgezet en is de bestuurlijke top van het land verplicht hierin opgave te doen van zijn bezittingen. In 2016 hebben ruim 100.000 personen aangifte gedaan van hun bezittingen. Hierdoor kunnen personen die zich schuldig maken aan corruptie ter verantwoording worden geroepen. Voor de komende tijd is het belangrijk dat deze personen ook echt worden berecht. Het blijft belangrijk, ook in het licht van het Associatieakkoord, dat de EU het belang van corruptiebestrijding blijft benadrukken.
Klopt het dat Sergey Chemezov nog steeds op de EU-sanctielijst staat? Klopt het dat zijn bedrijf Rostec, evenals de joint venture Alliance Rostec Auto BV gevestigd aan de Jachthavenweg 130 te Amsterdam, derhalve niet aan de substance-eisen voldoet? Kunt u bevestigen dat Sergey Chemezov wel degelijk in het handelsregister staat? Hoe verklaart u deze schijnbaar tegenstrijdige feiten? Welk signaal geeft Nederland hiermee af aan de internationale gemeenschap?
Chemezov staat sinds 12 september 2014 op de EU-sanctielijst. Nederland ziet streng toe op de naleving van deze sancties. Dit betekent onder andere dat hij is onderworpen aan reisbeperkingen naar en door het grondgebied van de EU-lidstaten, dat eventuele bezittingen van Chemezov worden bevroren en dat geen middelen of tegoeden aan hem ter beschikking mogen worden gesteld.
Zoals ook gemeld in de beantwoording van schriftelijke vragen over «fiscaal onderdak Rostec» d.d. 17 maart 2016 (kenmerk 2016Z03436) is het bedrijf Rostec in Rusland gevestigd. In de media wordt melding gemaakt van een minderheidsbelang van Rostec in een in Nederland gevestigde joint venture genaamd Alliance Rostec Auto BV. Dit minderheidsbelang staat ook vermeld op de openbaar toegankelijke website van Rostec. Uit het handelsregister valt af te leiden dat Chemezov geregistreerd staat als bestuurder van Alliance Rostec Auto BV. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan het kabinet geen openheid geven over de fiscale positie van individueel belastingplichtige (rechts)personen.
In het algemeen kan worden bevestigd dat onderdeel van de substance-vereisten is dat de bestuursbesluiten in Nederland worden genomen. Hiervoor dienen de bestuursvergaderingen regelmatig fysiek in Nederland te worden gehouden. Er zijn consequenties aan het niet voldoen aan de substance-vereisten. Zo kan er geen zekerheid vooraf worden verkregen in de vorm van een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) en kan er, in het geval van een dienstverleningslichaam, informatie over dit lichaam worden uitgewisseld met het buitenland.
Hoe verklaart u dat Rostec, al dan niet via een minderheidsbelang in een joint venture, een ruling heeft afgesloten met de Belastingdienst?8 Wanneer is deze gesloten en wanneer loopt deze ruling af?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat Rostec aandelen bezit van het bedrijf KTRV, een bedrijf dat onder meer clusterwapens produceert die zijn ingezet in Syrië? Erkent u dat dit een extra reden is om bedrijven als Rostec te weren van Nederlandse bodem?
Een vestigingsplaats van een bedrijf wordt vastgesteld op basis van nationaal recht en verdragen met andere landen. De vestigingsplaats in Nederland is niet afhankelijk van de soort werkzaamheden die het bedrijf, dan wel een verbonden bedrijf in het buitenland, uitvoert.
Bent u bereid om de mogelijkheden te verkennen om tijdelijk kapitaalrestricties in te voeren indien er sprake lijkt van geldstromen gelieerd aan corruptie en fraude? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Beperkingen van het vrij verkeer in kapitaal zijn slechts bij uitzondering mogelijk. Aan de mogelijkheid van grensoverschrijdende investeringen en beleggingen, alsmede grensoverschrijdend betalingsverkeer, wordt groot belang gehecht. Het invoeren van restricties leidt er toe dat ook partijen met legitieme claims in problemen kunnen komen. Desalniettemin is het op basis van bestaande (Europese) wet- en regelgeving reeds mogelijk om te voorzien in maatregelen als confiscatie en beslaglegging, wanneer er sprake is van corruptie of witwassen.
Twijfels bij het overlijden van een jongen in een instelling |
|
Lilian Helder (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van RTL Late Night van 18 april 2017?1
Ja.
Is het in de uitzending besproken overlijden van een jongen in een instelling niet typisch een overlijden dat middels de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure opgehelderd had kunnen worden, in plaats van dat men nu in het duister tast over de oorzaak van het overlijden van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
We onderschrijven het belang voor nabestaanden/ouders om te weten waaraan een kind is overleden.
De NODO-procedure had tot doel gevallen van kindermishandeling op te sporen. In 2013 is de procedure geëvalueerd. Van de 40 onderzoeken die hebben plaatsgevonden via de NODO-procedure was er bij 38 sprake van natuurlijk overlijden. Bij de overige 2 gevallen was er geen sprake van kindermishandeling. Uit de evaluatie bleek dat de doelstelling van het opsporen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
In de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 16 december 20132 is medegedeeld dat per 1 januari 2014 gestopt zou worden met NODO-procedure.
Na het beëindigen van de NODO-procedure is samen met een groot aantal betrokkenen gekeken naar het ontstaan van mogelijke witte vlekken (oftewel of er gaten zouden ontstaan na de beëindiging van de NODO-procedure). Geconcludeerd is dat dat niet het geval was, behalve ten aanzien van de rouwverwerking van ouders.3 Met het oog hierop heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de subsidieregeling Nader onderzoek doodsoorzaken bij kinderen (NODOK) ingesteld. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 30 juni 2016. De NODOK-regeling maakt nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen mogelijk op nadrukkelijk verzoek van de betrokken ouders in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden én er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden. De regeling is volledig gericht op de rouwverwerking van de ouders en heeft geen justitiële doelstelling. De regeling maakt onderzoek mogelijk van 1 augustus 2016 t/m eind 2018.
In deze zaak was geen sprake van onverklaard overlijden en is een niet-natuurlijk overlijden vastgesteld. Als er aanwijzingen zijn van een mogelijk strafbaar feit kan onderzoek plaatsvinden op justitiële gronden volgens de daarvoor gangbare procedures. Over nader onderzoek in deze specifieke situatie kunnen wij, in het kader van de privacy van de nabestaanden, geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat de nabestaanden van deze jongen niet weten wat de precieze toedracht van het overlijden van deze jongen is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de financiering van de NODO-procedure? Welk ministerie is nu verantwoordelijk en neemt de verantwoordelijkheid ook? Hoe groot is het budget voor de NODO-procedure? Is dat toereikend?
Zie antwoord vraag 2.
Is in voornoemde casus de NODO-procedure overwogen danwel aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in één dag 20 gevallen van een vermoedelijk niet natuurlijk overlijden door nabestaanden aangemeld zijn? Hoe gaat u deze onderzoeken begeleiden en mogelijk maken?
In de uitzending is aangegeven dat er op één dag 20 aanmeldingen zijn gedaan via de website doodsoorzaak onbekend. Dit betreft een particulier initiatief waarbij de ministeries niet zijn betrokken. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kan bekeken worden of ze in aanmerking komen voor nader onderzoek via de reguliere procedures in het strafrecht of via de NODOK-procedure.
Het verliezen van de SKAL-licentie door het innovatieve stalconcept de ‘Koeientuin’ op een biologisch melkveebedrijf in Groenlo |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het concept van de koeientuin in Groenlo, een innovatieve stal voor een biologisch melkveebedrijf?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het melkveebedrijf de Skal-licentie dreigt te verliezen omdat in deze innovatieve stal – anders dan de Skal-regels voorschrijven – geen strooisel wordt gebruikt?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Kunt u bevestigen dat Europese dan wel nationale regelgeving geen belemmering vormt om met dit stalconcept biologisch te produceren?
De Europese biologische productieregel inzake de verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen vormt een belemmering om met dit stalconcept biologisch te produceren. Deze werkt rechtstreeks door in Nederland.
Bent u bereid om met Skal te overleggen over ontheffing van de Skal-regels conform artikel 3 van het Skal-Reglement ontheffingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het gaat hier niet om de Skal-regels maar om een biologische productieregel uit een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in Nederland. Nederland heeft daarom bij de Europese Commissie verzocht om een individuele ontheffing maar dit verzoek is afgewezen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Deelt u de mening dat innovatieve stalconcepten de ruimte moeten krijgen en dat Europese en nationale regelgeving waar nodig hierop aangepast moeten worden? Zo ja, wat gaat u daarvoor ondernemen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
De afhandeling van onrechtmatig afgegeven bindende studieadviezen |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving (AD, «Studenten na dreigen met hoge rechter terug op opleiding»1, ScienceGuide, «Onrechtmatig BSA frustreert studenten»2) over de aanhoudende problematiek van studenten die in beroep moeten gaan tegen een in het tweede studiejaar afgegeven bindend studieadvies (BSA), om terug te mogen keren naar hun studie»?
Ja.
Wat is uw zienswijze aangaande de door instellingen gekozen route om studenten tegen het verzoek tot her- inschrijving bij een onrechtmatig verstrekte BSA in beroep te laten gaan? Ligt bij het vaststellen van een onrechtmatigheid niet eerder de plicht tot herstel bij de instelling en niet bij de student?
In mijn brief aan uw Kamer van 9 september 20163 heb ik gezegd dat ik vind dat studenten onder geen beding de dupe mogen worden van regelingen binnen de instellingen die niet conform de wet zijn vormgegeven en dat instellingen richting de studenten conform de wet moeten handelen. Ik vind dat instellingen met studenten die als gevolg van een niet juiste toepassing van een negatief BSA de opleiding al hebben verlaten, ruimhartig moeten omgaan als deze studenten verzoeken om weer toegelaten te worden tot de opleiding.
Als een student desondanks niet wordt toegelaten en dat onterecht vindt, dan staat het hem vrij om tegen een afwijzing rechtsmiddelen aan te wenden. Studenten hebben daar gebruik van gemaakt. Ik treed niet in geschillen tussen instellingen en studenten.
Wat is uw mening over het feit dat studenten weer toegelaten zijn met beroep op artikel 7.8b lid 5 WHW, waardoor studenten uiteindelijk niet toegelaten werden als gevolg van het herstel van een onrechtmatigheid, maar op basis van een afweging dat de student de studie «met vrucht zouden kunnen vervolgen»? In hoeverre geven instellingen hiermee naar uw mening voldoende blijk van het herstellen van een door hen gemaakte fout?
Het is goed dat instellingen studenten weer toelaten als is geconstateerd dat jegens hen op onjuiste wijze het BSA is toegepast. Als de betreffende studenten menen dat een instelling aansprakelijkheid draagt wegens onrechtmatig handelen, dan kunnen zij hun instelling aansprakelijk stellen. Het is niet aan mij om hierover uitspraken te doen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Welke consequentie dient uw zienswijze bij vragen 2 en 3 naar uw mening te hebben voor de afhandeling van nog lopende procedures van studenten? Hoe staat u tegenover het verder voorkomen van onnodige procedures?
Als een student binnen de daarvoor geldende termijnen geen bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen een negatief BSA, dan heeft dat formele rechtskracht gekregen. Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt, vind ik dat instellingen ruimhartig om moeten gaan bij het terugnemen van studenten jegens wie een onterecht BSA is afgegeven. Daarbij bedoel ik ook de studenten die geen beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs (hierna: CBHO) hebben ingesteld. Instellingen waren op grond van de WHW niet verplicht om hun studenten actief te informeren; de uitspraken van het CBHO zijn openbaar. Of zij daartoe op grond van in het rechtsverkeer algemeen geldende normen juridisch waren gehouden staat ter beoordeling van de rechter. Daarover doe ik geen uitspraken. Wel ligt het in de rede dat de instellingen actieve betrokkenheid betonen.
Hoe schat u de positie in van studenten die, vanwege het niet kennen van de uitspraak van het College voor Beroep Hoger Onderwijs, niet (tijdig) een verzoek hebben kunnen indienen of in beroep hebben kunnen gaan, maar wel de consequenties ondervinden? Is het waar dat het accepteren van het onrechtmatige studieadvies deze rechtskracht heeft gekregen? Dienen instellingen, naar uw mening, deze groep gedupeerden actief te informeren?
Ik heb in september 2016 een brief gestuurd aan uw Kamer en aan alle instellingen over hoe het bindend studieadvies moet worden toegepast.
Ik vind het positief dat de instellingen, zoals de LSR meldt, sinds mijn brief van vorig jaar hun beleid hebben aangepast. Ik ga er dan ook vanuit dat er geen nieuwe gevallen meer bijkomen waarin studenten ten onrechte worden weg gestuurd.
Kunt u aangeven welke actieve stappen u in de richting van (betrokken) instellingen heeft ondernomen naar aanleiding van de brandbrief van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en het Landelijk Studenten Rechtsbureau (LSR) d.d. 27 mei 2016?
Het bericht ‘Aantal ZZP’ers dat opdrachten misloopt verdrievoudigd, ondanks uitstel handhaving DBA’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal ZZP’ers dat opdrachten misloopt verdrievoudigd, ondanks uitstel handhaving DBA»?1
Er bestaan inderdaad nog steeds zorgen bij sommige opdrachtgevers. Zoals ik in de derde rapportage over de Wet DBA die ik op 20 april 2017 aan uw Kamer heb gezonden2 heb aangegeven laten de verschillende onderzoeken op dit gebied uiteenlopende beelden zien als het gaat om aantallen zzp’ers en de opdrachten die de zzp’er zou mislopen. Mede om die reden heb ik de Belastingdienst verzocht te onderzoeken of op basis van de btw-aangiften over 2016 en eerdere jaren over dit onderwerp conclusies zijn te trekken. Zoals ik in de genoemde rapportage heb aangegeven, tonen de cijfers (kort samengevat) een toename aan van de omzet van de geselecteerde groep zzp’ers in de jaren 2011 tot en met 2016, waarbij uiteraard de kanttekening geldt dat het gaat om totaalcijfers en dat voor individuele zzp’ers wel sprake kan zijn van een omzetdaling.
Waarom beperkt het Ministerie van Financiën zich in de reactie aan media tot de stelling dat de modelovereenkomsten geen verplichting zijn voor zelfstandigen, terwijl het probleem juist is dat opdrachtgévers geen niet-goedgekeurde overeenkomst durven af te sluiten omdat zij niet het risico willen lopen om niet in overeenstemming met de wet te handelen?2
Het gebruik van modelovereenkomsten is voor zowel opdrachtgevers als voor opdrachtnemers geen verplichting, net zoals het voorheen ook geen verplichting was om gebruik te maken van de VAR. De meeste opdrachten worden dan ook juist verstrekt zonder dat gebruik wordt gemaakt van een beoordeelde modelovereenkomst. Het gebruik van een modelovereenkomst of een vooraf door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst biedt echter – voor die opdrachtgevers die daaraan behoefte hebben – vooraf zekerheid dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen of voldaan als uiteindelijk feitelijk ook wordt gewerkt zoals in de overeenkomst staat beschreven. Opdrachtgevers en opdrachtnemers die twijfelen over de aard van hun arbeidsrelatie hoeven niet bevreesd te zijn om een «eigen» niet door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst te gebruiken als zij hun overeenkomst baseren op een reeds beoordeelde overeenkomst. Op de site van de Belastingdienst4 staat aangegeven op welke wijze een dergelijke beoordeelde modelovereenkomst kan worden aangepast aan een eigen situatie. Ook een op deze wijze aangepaste overeenkomst heeft dezelfde gevolgen als een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst.
Welk onderzoek wordt bedoeld met het onderzoek naar de oorzaken van de ontstane onrust onder zelfstandigen en opdrachtgevers?
Het onderzoek waarnaar in het artikel van RTLZ wordt verwezen is het onderzoek naar de herijking van de begrippen «vrije vervanging» en «gezagsverhouding». De resultaten van dit onderzoek zullen op korte termijn aan de informateur worden aangeboden opdat het – zoals reeds tijdens het debat over de uitwerking van de Wet DBA op 8 december 2016 is gemeld – in de onderhandelingen ten behoeve van de formatie kan worden gebruikt. Zoals toegezegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in hetzelfde debat zal het rapport dan ook naar uw Kamer worden gezonden.
Wat zijn de onderzoeksvragen van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Worden in dit onderzoek ook de effecten van het opschorten van de handhaving meegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Stuurt u de resultaten naar de Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het oordeel dat het opschorten van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) tot 1 januari 2018 onvoldoende zorgen heeft weggenomen bij opdrachtgevers om weer opdrachten te geven aan zzp'ers? Zo niet, welke ontwikkelingen geven u reden om aan te nemen dat het opschorten van de handhaving wel heeft geholpen om de zorgen van opdrachtgevers weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u redenen om de opschorting van de handhaving te verlengen tot een definitieve
Zoals ik ook heb aangegeven in de derde rapportage over de Wet DBA, streef ik ernaar om voor het zomerreces helderheid te geven over het verdere traject en de gevolgen hiervan voor de opschorting van de handhaving. In ieder geval moeten opdrachtgevers en opdrachtnemers voldoende tijd krijgen om zich aan te kunnen passen.
Wanneer rondt de ambtelijke werkgroep die onderzoek doet naar de herijking van de criteria «vrije vervanging» en «gezagsverhouding» zijn rapport af?
Zie antwoord vraag 3.
De concentratiekampen voor homoseksuelen in Tsjetsjenië |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten over martelkampen in Tsjetsjenië voor homoseksuelen?1
De berichten zijn zeer ernstig. Het kabinet veroordeelt deze grove schendingen van de rechten van mensen die homoseksueel zijn, of waarvan gedacht wordt dat zij homoseksueel zijn.
Om hoeveel gevangenen en doden gaat het? Zijn dit exclusief homoseksuele mannen?
Precieze cijfers zijn niet bekend maar verschillende media en ngo’s spreken van 160 personen die gevangen zijn gezet en minimaal 3 mannen die tijdens of na hun gevangenschap zijn overleden.
De mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië is over het algemeen zeer zorgwekkend. Internationale mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch hebben in het verleden melding gemaakt van willekeurige arrestaties, slechte detentieomstandigheden en marteling. Niet alleen homoseksuele mannen of mannen waarvan gedacht wordt dat zij homoseksueel zijn, zijn hiervan slachtoffer.
Heeft u contact opgenomen met de Tsjetsjeense autoriteiten? Zo ja, hoe verliep dit gesprek? Welke maatregelen kunt u eventueel tegen Tsjetsjenië nemen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk vanuit Nederland en in EU-verband te doen?
Nederland heeft de kwestie op verschillende manieren, bilateraal, in EU-verband en met de Equal Rights Coalition, aangekaart bij de autoriteiten van Rusland, waar Tsjetsjenië deel van uitmaakt. De EU heeft op 6 april haar zorgen uitgesproken over deze ontwikkelingen en heeft tijdens de Permanente Raad van de OVSE twee verklaringen uitgedaan, mede op aandringen van Nederland. Als covoorzitter van de Equal Rights Coalition heeft Nederland een verklaring van deze Coalitie gecoördineerd, die door 23 leden is ondertekend. De Equal Rights Coalition is opgericht tijdens een Nederlandse-Uruguayaanse conferentie die in het teken stond van gelijke rechten voor LHBTI-personen en bestaat uit 33 landen van over de hele wereld. Minister Koenders heeft de zaak, samen met zijn ambtsgenoten van Duitsland, Frankrijk, het VK en Zweden, tevens aan de orde gesteld bij de Russische Minister van Buitenlandse Zaken, Sergej Lavrov. Daarnaast heeft Minister Ploumen de zaak aan de orde gesteld in een gesprek met de secretaris-generaal van de VN Gutteres en de hoge commissaris voor de Mensenrechten Zeid.
Wat is uw reactie op de stelling van woordvoerder van de Tsjetsjeense president Ramzan Kadyrov, Alvi Karimov, dat er geen LHBTI'ers2 in Tsjetsjenië bestaan?
De uitspraken van de Tsjetsjeense autoriteiten geven blijk van een vijandige opstelling tegenover LHBTI’ers en worden door het kabinet sterk veroordeeld. Nederland is van mening dat iedereen in vrijheid en in veiligheid moet kunnen uitkomen voor zijn of haar genderidentiteit en seksuele geaardheid. Daarom zijn gelijke rechten voor LHBTI’ers één van de topprioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het hoofd van de Tsjetsjeense Mensenrechtenraad dat mochten er wel lLHBTI'ers in Tsjetsjenië bestaan zij het beste opgesloten en vermoord worden, dat homoseksualiteit erger is dan oorlog en dat homoseksualiteit een kwaad is dat iedere Tsjetsjeen zal bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het afschuiven van verantwoordelijkheid door Kremlin-woordvoerder Dimitri Peskov, die stelt dat dit geen kwestie voor het Kremlin, maar voor de lokale autoriteiten is?
Nederland is teleurgesteld over de reactie van de Russische autoriteiten. De Russische president Poetin heeft de kwestie weliswaar publiekelijk besproken met de Tsjetsjeense leider Kadyrov, maar dit heeft niet geleid tot verbeteringen in de situatie. Nederland heeft daarom op verschillende manieren, ondermeer via het statement van de 22 landen van de Equal Rights Coalition, opgeroepen de vervolgingen onmiddellijk te stoppen, de slachtoffers de juiste hulp te bieden, en de daders te vervolgen.
Hoe beoordeelt u de stelling van Kremlin-woordvoerder Peskov dat de slachtoffers klachten moeten indienen bij de lokale autoriteiten in het licht van de stelling van het hoofd van de Tsjetsjeense Mensenrechtenraad dat zij dergelijke klachten niet in behandeling zullen nemen? Deelt u de mening dat Peskov op deze manier weet dat hij mensen met een kluitje het riet instuurt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe steunt Nederland onafhankelijke media in Tsjetsjenië waardoor zij ook over dergelijke kwesties kunnen berichten?
Nederland zet zich via het mensenrechtenfonds in voor de bevordering van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Rusland.
Klopt het dat Nederland LHBTI-asielzoekers uit Tsjetsjenië als risicogroep behandelt en bent u gegeven de situatie en indien nodig bereid om een aantal Tsjetsjeense LHBTI'eers op uitnodiging in Nederland asiel te verlenen? Bent u bereid voor soortgelijke hervestigingsmogelijkheden te pleiten in andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Voor LHBTI’s afkomstig uit de Russische Federatie, waartoe ook Tsjetsjenië behoort, is het asielbeleid eind 2015 aangepast. Rekening houdend met de fragiele situatie van LHBTI’s in de Russische Federatie, zijn zij inderdaad benoemd tot risicogroep. Voor wat betreft de vraag om een aantal LHBTI»-ers in Nederland te hervestigen, is van belang dat hervestiging naar Nederland plaatsvindt op voordracht van de UNHCR vanuit een ander land dan het land van herkomst. Eerst wanneer een persoon zijn herkomstland heeft verlaten kan sprake zijn van vluchtelingschap. Alsdan selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of violence and torture, lack of foreseeable alternative durable solutions) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. In het algemeen kunnen LHBTI’s vallen binnen meerdere van deze categorieën. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland gelet op de individuele omstandigheden het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht eraan om de keuze welke zaken UNHCR voordraagt voor individuele dossierhervestiging te laten aan de UNHCR. UNHCR is ermee bekend dat Nederland in het algemeen LHBTI-zaken verwelkomt.
Op welke manier geeft u in deze kwestie invulling aan de Nederlandse voortrekkersrol op het gebied van LHBTI-rechten? Bent u bereid om in Europees verband als voortrekker deze kwestie blijvend te agenderen totdat de kampen gesloten zijn? Welke landen zijn hierbij medestander?
Als één van de topprioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid, stelt Nederland gelijke rechten voor LHBTI's wereldwijd aan de orde. Nederland zet zich in internationale fora, via het mensenrechtenfonds en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en de bevordering van sociale acceptatie van LHBTI’s. Ten aanzien van de situatie in Tsjetsjenië heeft Nederland zich ingezet om in multilateraal verband de schendingen aan de orde te brengen. Belangrijke medestanders hierin zijn de lidstaten van de Europese Unie en de leden van de Equal Rights Coalition.
Het bericht 'Nieuw schadeprotocol gaswinning vanaf 1 juli' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nieuw schadeprotocol gaswinning vanaf 1 juli» waaruit blijkt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich volledig terugtrekt uit het systeem van schade-afhandeling en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) het overneemt?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ik ken dit bericht. In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 20172 en in het plenaire debat met uw Kamer over de gaswinning in Groningen van 20 april 2017 heb ik hiervan mijn appreciatie gegeven.
Zijn er aanvullende private of publiekrechtelijke overeenkomsten gesloten tussen de Nationaal Coördinator Groningen en de NAM, Shell, Exxon, Centrum Veilig Wonen (CVW) of andere betrokken organisaties? Zo ja, kan de Kamer inzicht krijgen in deze aanvullende overeenkomsten?
Er zijn geen aanvullende overeenkomsten gesloten.
Deelt u de mening dat, als er concurrentiegevoelige contracten zouden zijn die niet met de Kamer of de bevolking gedeeld zouden mogen worden, dat op zeer gespannen voet staat met de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid voor herstel van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer publiceert de NCG het handboek waarmee de schades worden afgehandeld die per juli in gebruik wordt genomen? Hoe worden schades afgehandeld die tot 1 juli worden gemeld?
De NCG zal uiterlijk 1 juli 2017 een nieuw schadeprotocol en bijbehorende documenten, waaronder een nieuw handboek schade, vaststellen. Schadegevallen die worden gemeld in de periode tussen 31 maart 12.00 uur en 30 juni zullen worden geregistreerd en vanaf 1 juli 2017 via de nieuwe procedure worden afgehandeld.
Hoe worden de betalingen door de NAM als aansprakelijke partij in het nieuwe systeem voor de afhandeling van de schade geregeld?
De praktische invulling van de afspraak dat NAM zich terugtrekt uit de schadeafhandeling, wordt nog nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat in het nieuwe systeem van de schade-afhandeling de omgekeerde bewijslast het uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
In het plenaire debat met uw Kamer op 20 april 2017 heb ik reeds gemeld dat het nieuwe systeem uiteraard volledig in lijn zal moeten zijn met relevante wetgeving. Dit geldt dus ook voor artikel 6:177a BW, waarin het bewijsvermoeden is opgenomen.
Deelt u de mening dat het nieuwe stelsel van schadeafhandeling moet worden voorzien van een prejustitiële toets om een eerlijke en rechtsmatige afdoening te garanderen?
In het plenaire debat met uw Kamer op 20 april 2017 heb ik reeds gemeld dat ik dit niet nodig acht.
Er zijn 1.650 Groningers die net buiten het aardbevingsgebied wonen waarvan is vastgesteld dat de schade aan hun huis niet is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinningen; hoe hebben de onderzoekers van CVW dit vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de technische rapportage Schadeonderzoek Groningen Buitengebied, die ik uw Kamer als bijlage bij mijn brief van 13 april 2017 heb toegestuurd.
Blijven de rollen van de arbiters als adviseurs van de NCG gehandhaafd in het nieuwe systeem voor de afhandeling? Zo nee, wat zal er veranderen voor de arbiters?
Over dit onderwerp heb ik uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld in het plenaire debat van 20 april 2017. De vormgeving van de nieuwe procedure is op dit moment nog onderwerp van gesprek tussen de NCG en betrokken bestuurders en maatschappelijke partijen.
Waarom heten de arbiters nu arbiters «bodembeweging» in plaats van arbiters mijnbouwschade, op welke juridische grond is het begrip «bodembeweging» gebaseerd?
De aansprakelijkheid van NAM voor schade als gevolg van gaswinning is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (art. 6:177 BW). Hierin wordt gesproken over schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Dit omvat zowel schade door aardbevingen als gevolg van gaswinning alsook schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning.
Deelt u de mening dat het gewenst is een strikte scheiding te maken tussen Economische Zaken, het KNMI en Staatstoezicht op de Mijnen enerzijds en Shell, Exxon-Mobil en NAM anderzijds? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag suggereert ten onrechte het bestaan van ongewenste verbanden tussen publieke organisaties en private bedrijven die betrokkenheid hebben bij de gaswinning. Waar nodig vindt overleg plaats tussen deze partijen, waarbij ieder opereert vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat de Technische Commissie Bodembeweging dient te worden vervangen door een Onafhankelijk Groninger Kennisplatform? Zo nee, waarom niet?
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) is een commissie die op grond van de Mijnbouwwet een aantal wettelijke adviestaken heeft die zijn gerelateerd aan bodembeweging door mijnbouwbouwactiviteiten. Ik zie geen aanleiding om deze taken elders te beleggen.
Deelt u de mening dat Centrum Veilig Wonen BV dient te worden omgezet in een stichting die wordt ondergebracht onder een Onafhankelijk Coördinator, die onafhankelijke schade-expertise uitvoert door het Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE) en de gedupeerden ook sociaal en bouwkundig ondersteunt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 april 2017 heb ik enkele belangrijke elementen geschetst van het nieuwe schadeprotocol, dat door de NCG zal worden vastgesteld. Dit betreft onder meer de inrichting van een Onafhankelijke Commissie Schadeafhandeling (OCS) die, in plaats van NAM, beslist over schadeoorzaken en schadebedragen. Daarnaast zullen de kwaliteitseisen voor de opnemers en beoordelaars van schade worden ontwikkeld door een externe partij en door de NCG worden vastgesteld.
Worden de NEN- en ISO-normen voor maximale trillingen waartegen een bouwwerk in Nederland bestand moeten zijn consequent door vertaalt in de nieuwe praktijkrichtlijn in Groningen? Zo ja, waaruit blijkt dat en zo nee, op welke rechtsgrond?
De Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998) wordt opgesteld door het Nederlandse normalisatie-instituut (NEN). NEN is verbonden aan het Europese normalisatie-instituut CEN en het mondiale instituut ISO. Bij de actualisatie van de NPR wordt nationale en internationale kennis benut. Dit blijkt onder meer uit de referentielijst in de NPR. Niet altijd is kennis uit andere normen relevant of toepasbaar binnen de NPR. Diverse normen of richtlijnen hebben bijvoorbeeld betrekking op geluid, bouwwerkzaamheden of het gebruik van machines. Dit type trilling kan anders van aard zijn dan een trilling waartegen gebouwen bij een aardbeving bestand moeten zijn.
Deelt u de mening dat de gaswinning in Groningen snel substantieel moet worden afgebouwd, zodat de schade tot een aanvaardbaar minimum beperkt wordt en er een veilige situatie ontstaat?
Vorig jaar heeft het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld gemaximeerd op 24 miljard m3 per jaar, met ruimte voor meer winning wanneer het kouder is dan gemiddeld. Het beperken van veiligheidsrisico’s en het zoveel mogelijk voorkomen van schade waren belangrijke overwegingen bij dit besluit. Jaarlijks wordt op 1 oktober bekeken of er nieuwe inzichten zijn die leiden tot heroverweging van dit besluit (het ijkmoment). Zoals ik uw Kamer heb bericht bij brief van 18 april 20173 heb ik, naar aanleiding van een advies van het Staatstoezicht op de Mijnen over de ontwikkeling van de seismiciteit, de voorbereidingen in gang gezet om vanaf het gasjaar 2017–2018 het productieplafond nog eens met 10% te verlagen.
Het bericht ‘Zuid-Holland wil lozingen Chemours in Merwede verminderen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Holland wil lozingen Chemours in Merwede verminderen» van de NOS van 14 april?1
Ja.
Wat zijn de tot nog toe behaalde resultaten van de acties die u in uw brief d.d. 14 december 2016 (Kamerstuk 28 089 nr.2 heeft toegezegd omtrent de GenX-technologie, waaronder het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op basis waarvan de richtwaarde van lozingen wordt afgeleid?
Tegelijk met deze brief stuur ik uw Kamer een brief met de voortgang van de acties waaraan wordt gerefereerd.
Hoe oordeelt u over de zienswijze van de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN) als het gaat om risico’s voor de drinkwatervoorziening rondom de installatie van Chemours?
Oppervlaktewater wordt gebruikt voor de productie van drinkwater, en drinkwater is een primaire levensbehoefte en moet van goede kwaliteit zijn. De
drinkwaterbedrijven hebben een belangrijke rol in het monitoren van deze kwaliteit.
Ik waardeer het dat Vewin zich uitspreekt indien de bescherming van de drinkwatervoorziening hierom vraagt. Op basis van informatie over de richtwaarde, de ingediende zienswijze van het drinkwaterbedrijf en de adviezen van de waterbeheerders, waaronder Rijkswaterstaat, is de lozing van GenX-stoffen verder ingeperkt door de provincie (zie ook het antwoord bij vraag 7). Het is een goede zaak dat overheden en drinkwaterbedrijven samenwerken om de kwaliteit van ons oppervlaktewater en drinkwater te beschermen. Dit volgt ook uit de wetgeving en Europese verplichtingen. Op basis van het verdere onderzoek van het RIVM wordt bepaald of nadere aanscherping nodig is om toekomstige risico’s voor de drinkwaterkwaliteit te voorkomen.
Hoe oordeelt u over GenX als alternatief voor perfluoroctaanzuur (PFOA)? In hoeverre is er duidelijkheid over de risico’s van GenX voor de volksgezondheid? Waarom heeft het RIVM in Nederland extra onderzoek nodig en is er al wel een Amerikaans onderzoek dat concludeert dat GenX gevaarlijk is? Kunt u het Amerikaanse onderzoek duiden?
Een bedrijf is primair zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn producten en technieken. De overheid kan wel beperkingen opleggen indien vaststaat dat een stof intrinsiek gevaarlijk is («zeer zorgwekkende stof», hierna: zzs) of als bepaalde toepassingen van een stof onveilig zijn.
Voor de introductie van de GenX-techniek in de Verenigde Staten zijn door het bedrijf, in opdracht van de Amerikaanse milieudienst EPA, diverse onderzoeken gedaan naar de effecten die de GenX-stoffen veroorzaken. Deze onderzoeken zijn door het bedrijf ook gebruikt voor de registratie bij het Europees Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA) en daardoor toegankelijk voor de Nederlandse overheid. In december heb ik de Kamer een RIVM-rapport toegestuurd waarin geconcludeerd werd dat de huidige emissie van GenX-stoffen naar de lucht naar verwachting geen risico voor omwonenden vormt3. Het RIVM heeft voor haar rapport – naast andere bronnen – gebruik gemaakt van de Amerikaanse studies die beschikbaar zijn in het registratiedossier bij ECHA.
Het RIVM stelt in haar rapport dat de GenX-stoffen, in tegenstelling tot PFOA, niet voldoen aan de criteria om als reprotoxisch (gevaarlijk voor de voortplanting) te worden aangemerkt. Onder meer vanwege dit effect was PFOA aangemerkt als zzs. Daarnaast stelt het RIVM dat niet uitgesloten kan worden dat de GenX-stoffen toch als zeer zorgwekkend moeten worden beschouwd omdat zij in het milieu niet afbreken en mogelijk ophopen in mens of dier (bioaccumulatie). Dit laatste aspect dient verder onderzocht te worden. Hiertoe is in de nieuwe vergunning van het bedrijf een onderzoeksverplichting opgenomen (zie ook het antwoord bij vragen 6 en 7).
Is er vanwege het feit dat GenX geen stof maar een technologie is, waarbij meerdere stoffen gebruikt worden, wel een realistische kans dat GenX als technologie op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen komt te staan? Zo ja, wanneer? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan en wat impliceert dat voor de werkwijze van het bedrijf?
Nee, de opzet van de REACH-verordening gaat uit van een beoordeling per stof of groep van stoffen en laat daarom geen ruimte voor het plaatsen van technieken op de zzs-lijst. Aan de andere kant is er ook geen limiet voor het aantal stoffen dat geplaatst wordt, zolang deze stoffen voldoen aan de criteria die voor zzs gelden. Stoffen die in de GenX-technologie worden gebruikt, en die blijken te kwalificeren als zzs, zullen dus onder REACH ook die kwalificatie krijgen.
Het is mijn streven dat bedrijven bij het vervangen van een zzs overstappen naar een stof die niet dan wel duidelijk minder gevaarlijk is. Zo wordt blootstelling aan schadelijke stoffen voorkomen in plaats van dat per geval achteraf oplossingen moeten worden gerealiseerd.
Ziet u (indien nodig) nog andere mogelijkheden voor de provincie Zuid-Holland of ander bevoegd gezag om beperkende maatregelen op te leggen zo lang de situatie over de GenX-technologie onduidelijk is?
De mogelijkheden voor de provincie om maatregelen op te leggen via de vergunning zijn afdoende. Zo kunnen in de vergunning naast lozingseisen ook onderzoeksverplichtingen worden opgenomen. In de definitieve beschikking4 die op 21 april jl. door de provincie is bekendgemaakt, is dat ook gebeurd.
Als systeemverantwoordelijke voor oppervlaktewaterkwaliteit en de openbare drinkwatervoorziening zal de Minister van Infrastructuur en Milieu in lijn met het eerdere advies van Rijkswaterstaat het bevoegd gezag ondersteunen.
Wat vindt u ervan dat de provincie Zuid-Holland, zo lang er nog onduidelijkheid is over de effecten van de GenX, de vergunning van chemiebedrijf Chemours wil aanpassen om de lozing van de hoeveelheid afvalwater met de stof GenX op de Merwede te verminderen? Bent u het eens met deze aanpassing?
Ik ondersteun die aanpassing. In algemene zin is het goed als bedrijven niet meer lozen dan strikt noodzakelijk is en dat steeds beoordeeld wordt of, naar de meest actuele kennis, er geen risico is voor de omgeving en voor de openbare drinkwatervoorziening. In dit geval heeft de provincie geoordeeld, na kennis genomen te hebben van het bij vraag 4 aangehaalde RIVM-rapport, dat het verstandig was om de vergunde emissie te beperken.
Ten behoeve van een nadere risicoduiding is aan het RIVM gevraagd een richtwaarde voor GenX-stoffen in drinkwater af te leiden. Deze is op 16 februari verschenen. Op basis van deze informatie heeft Rijkswaterstaat een advies gegeven aan de provincie om de jaarvracht van GenX-stoffen verder terug te brengen dan de provincie voornemens was te doen. Op 21 april jl. heeft de provincie bekendgemaakt dat zij dit advies overgenomen heeft. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat geadviseerd aanvullende gegevens bij het bedrijf op te vragen over de GenX-stoffen, zodat deze gegevens meegenomen kunnen worden in verder wetenschappelijk onderzoek om tot een waterkwaliteitsnorm te komen. Ook dit advies heeft de provincie overgenomen.
In hoeverre is het mogelijk om op een alternatieve wijze, bijvoorbeeld door het opslaan van het afvalwater in tanks, risico’s te beperken in plaats van het wijzigen van de vergunning? Is het verlagen van de hoeveelheid volgens u genoeg om de zorgen van de omwonenden en belanghebbenden weg te nemen? Wat is hiervoor verder nodig?
De jaarvracht van enkele duizenden kilo’s zit in zeer lage concentraties opgelost in het afvalwater. Het gaat dus niet om enkele duizenden liters, maar om vele tienduizenden kubieke meters water. Opslag daarvan is in praktische zin niet uitvoerbaar.
Chemours heeft in de media gemeld te willen investeren in een proefinstallatie om de hoeveelheid GenX-stoffen in het afvalwater verder terug te brengen. Ik kijk uit naar de resultaten daarvan.
De situatie rond de bedrijven DuPont en Chemours blijft mijn volle aandacht houden. Ik heb waardering voor de inspanningen van alle betrokken instanties om de veiligheid van omwonenden te waarborgen en ik hoop dat dit ook de zorgen van omwonenden doet verminderen.
Vindt u het noodzakelijk om zelf verdere acties te ondernemen? Zo ja, welke acties en op welke termijn?
Zoals bij vraag 2 gemeld stuur ik Uw Kamer tegelijk met deze antwoorden een brief met de voortgang van de acties die lopen rond DuPont en Chemours.
In mijn brief van 31 oktober5 heb ik diverse acties aangekondigd omtrent het verder aanpakken van risico’s van chemische stoffen. Voor het AO Externe Veiligheid (geagendeerd voor 28 juni) stuur ik uw Kamer een overzicht van de voortgang daarvan.
Het bericht dat het LUMC zich inzet om vluchtelingen aan een baan te helpen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «LUMC biedt vier vluchtelingen opleidingsplaats aan»?1
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van opleidings- en zorginstellingen om ervoor te zorgen dat er met het oog op de toekomstige zorgvraag voldoende opleidingsplaatsen met bijbehorende praktijkplaatsen beschikbaar zijn.
Daarbij is er geen onderscheid tussen in Nederland geboren studenten en studenten met een verblijfsvergunning.
Van het LUMC hebben wij begrepen dat het hier een initiatief betreft om extra opleidingsplaatsen te creëren en in te vullen voor beroepen waar tekorten aan worden voorzien. Tevens beoogt het LUMC met dit initiatief mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt te helpen bij het vinden van een passende baan. Dit traject sluit aan bij het zogeheten «Participatieloket» waarvoor het LUMC samenwerkt met re-integratiebedrijf DZB Leiden en uitkeringsinstituut UWV. Ik waardeer de inspanning van het LUMC in dit verband.
Vindt u het de taak van een ziekenhuis om opleidingsplaatsen voor vluchtelingen te creëren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel extra geld gaat er naar de taallessen, taalstages en begeleiding van deze vluchtelingen en waar komt dat geld vandaan?
Het LUMC geeft aan dat besloten is om voor zowel de opleiding tot verpleegkundige niveau 4 als voor de opleiding tot doktersassistent niveau 4 besloten twee extra praktijkplaatsen te creëren. In samenwerking met het ID-College gaat het LUMC deze studenten via een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) opleiden. Deze bbl-opleidingen vallen onder de reguliere bekostiging. Deze praktijkplaatsen komen in aanmerking voor een vergoeding uit het stagefonds. De betreffende studenten krijgen een werknemersaanstelling en bijbehorend salaris bij het LUMC voor de duur van hun opleiding. Aangezien het maatwerktrajecten betreft is het op voorhand volgens partijen nog niet te zeggen wat de benodigde extra inspanningen en begeleiding zullen zijn. De eventuele kosten van deze extra inspanningen en begeleiding leveren het LUMC en het ID-College uit eigen middelen. Voor eventuele out of pocket kosten heeft het Participatieloket een klein budget.
Deelt u de mening dat opleidingsplaatsen voor alle mogelijke kandidaten beschikbaar dienen te zijn en niet alleen voor vluchtelingen? Zo ja, gaat u het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier bbl-plekken, waarbij de studenten een arbeidscontract krijgen en waarbij de werkgever (in casu het LUMC) bepaalt wie zij aannemen en welk aannamebeleid zij hanteren. Vervolgens wordt in samenwerking met het ID-College een mbo-opleiding verpleegkunde verzorgd. Er is feitelijk geen sprake van een verdringingseffect doordat het gaat om extra opleidingsplekken.
Mbo-instellingen hebben een wettelijke taak om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen, in het bijzonder voor kansarme groepen. Dit traject past daar goed bij.
Wordt op deze manier de numerus fixus voor de verpleegkundigen-opleidingen omzeild? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het gaat hier om verpleegkundigen niveau 4. Hiervoor bestaat geen numerus fixus.
Wanneer gaat u een einde maken aan de voorrangsregelingen voor vluchtelingen?
Zie het antwoord op vraag 4
EU watertaxi's die 8500 migranten redden |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «In drie dagen 8.500 migranten bij Libië gered»?1
Ja.
Hoeveel migranten zijn er de afgelopen drie dagen opgepikt door boten van respectievelijk Frontex, de Italiaanse kustwacht, particuliere hulporganisaties en vrachtschepen?
Uit gegevens die de Italiaanse overheid en Frontex openbaar hebben gemaakt, blijkt dat rond het paasweekend meer dan 8000 migranten zijn gered op de Middellandse Zee. Het aantal migranten dat is gered door schepen die zijn ingezet in Frontex operaties, bedraagt meer dan 1400. De rest van de migranten is gered door schepen van de Italiaanse autoriteiten, ngo’s en overige schepen in de buurt.
Hoe ver van de Libische kust werden de verschillende reddingsoperaties uitgevoerd?
Het kabinet beschikt niet over gedetailleerde informatie over alle reddingsoperaties die in het paasweekend door verschillende schepen zijn uitgevoerd. Het beeld van het afgelopen jaar is dat de meeste reddingsoperaties in de centraal Middellandse Zee uitgevoerd worden in het zoek- en reddingsgebied van Libië. Dit gebied beperkt zich niet tot de Libische territoriale wateren maar omvat voor een belangrijk deel ook internationale wateren. De Libische (reddings)autoriteiten hebben onvoldoende capaciteit om de migratieproblematiek het hoofd te bieden. De Libische kustwacht wordt daarom door de EU en individuele lidstaten ondersteund door middel van trainingen en capaciteitsopbouw.
Waar zijn de migranten aan land gebracht?
De migranten zijn aan wal gebracht in Italië.
Verblijven zij nu in besloten opvangcentra?
Migranten die aan land worden gebracht, worden volgens de hotspot-procedures geregistreerd, geïdentificeerd en opgevangen. In beginsel dient de identificatie, de registratie en een check op veiligheidsaspecten in nationale en internationale politiedatabases te hebben plaatsgevonden alvorens een migrant de hotspot verlaat. Na deze screening wordt dan bezien welk spoor de migrant moet volgen: instromen in de nationale asielprocedure, herplaatsingskandidaat naar een andere lidstaat of terugkeer, eventueel gepaard gaande met vreemdelingendetentie.
Kunt u uitsluiten dat er zich terroristen tussen deze migranten bevinden?
Er kan niet uitgesloten worden dat terroristen misbruik maken van illegale migratiestromen om de EU binnen te komen. Lidstaten nemen echter maatregelen om eventuele terroristen te identificeren. Migranten die de EU buitengrenzen illegaal oversteken en aan land komen, worden volgens de procedures in de hotspots geïdentificeerd en geregistreerd. Ook vinden er veiligheidschecks plaats. Lidstaten worden hierbij ondersteund door de Europese agentschappen. Zo heeft Europol medewerkers in de hotspots gestationeerd. Deze experts verzamelen in de uitvoering van hun werkzaamheden ook mogelijke signalen op terrein van terrorisme. In aanvulling op het werk van Frontex voeren de experts van Europol een tweede check uit op die migranten waarbij daar aanleiding toe bestaat. Tevens wordt geverifieerd of deze personen in de eigen database voorkomen.
Deelt u de mening dat dit EU-beleid een aanzuigende werking heeft omdat de migranten naar de EU worden gebracht in plaats van linea recta terug naar Libië te worden gestuurd?
Voor het kabinet is het evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. In de kern komt het er op neer dat alle schepen verplicht zijn mensen in nood aan boord te brengen en hen in de dichtstbijzijnde veilige haven aan wal te brengen. Dat kunnen havens in Italië zijn of aan de Noord-Afrikaanse kust. Zoals helaas blijkt, misbruiken de criminele mensensmokkelaars deze situatie door bijvoorbeeld bootjes met te weinig brandstof de zee op te sturen. Deze modus operandi brengt de levens van migranten ernstig in gevaar en leidt tot slachtoffers.
Op EU niveau wordt daarom op verschillenden kanalen inzet gepleegd om illegale migratie en smokkel vanuit Libië tegen te gaan. De samenwerking met Libië maakt onderdeel uit van een alomvattende aanpak die bestaat uit verschillende activiteiten en inspanningen langs de gehele migratieroute: in de herkomstlanden, transitlanden en de Noord-Afrikaanse landen van vertrek richting Europa. Activiteiten in Libië zijn vooral gericht op de versterking van de Libische autoriteiten en in het bijzonder de Kustwacht, versterking van het beheer van de zuidelijke grens, het verbeteren van de situatie van migranten in de Libische opvangcentra en het bevorderen van terugkeer vanuit Libië naar herkomstlanden. De Europese Commissie en EU-lidstaten werken hier nauw in samen met UNHCR en IOM.
Bent u voornemens om nu eindelijk de Nederlandse grenzen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Afgezien de vraag of het hermetisch afsluiten van de Nederlandse grenzen praktisch en juridisch haalbaar is, vindt het kabinet dat deze schijnbaar simpele oplossing niet alle risico’s voor de samenleving zal wegnemen. In plaats daarvan neemt het kabinet, zowel bilateraal als in EU verband, een groot aantal maatregelen om de risico’s ten aanzien van de veiligheid in Nederland te beperken en waarbij Nederland, conform EU en internationale verplichtingen, ook bescherming kan bieden aan asielzoekers die deze bescherming daadwerkelijk nodig hebben.
Duurzaamheidscriteria voor biomassa |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat exploitanten van kolencentrales en andere partijen in het Energieakkoord sinds de ondertekening van het akkoord nog geen overeenstemming hebben bereikt over de duurzaamheidscriteria voor biomassa (gelijkwaardig aan het houtkeurmerk FSC zoals afgesproken in het akkoord)?
Nee. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) is er een akkoord bereikt tussen de partijen bij het Energieakkoord over de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen. Er vindt alleen nog overleg plaats met de partijen bij het Energieakkoord over de implementatie van de duurzaamheidscriteria.
Klopt het dat energiebedrijf RWE spoedig zal beginnen met het bijstoken van biomassa in de AMER9-centrale? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat RWE hiermee begint?
Ik verwacht dat deze centrale nog dit jaar hernieuwbare energie zal gaan produceren.
Klopt het dat energiebedrijven toestemming hebben gekregen om Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)+ subsidie te gebruiken voor bijstook middels gebruik van de certificeringsschema’s Sustainable Biomass Partnership SBP en ket keurmerk voor duurzaam bosbeheer PEFC, waarvan bekend is dat ze niet gelijkwaardig zijn aan FSC?
Nee. In mijn brief van 18 maart 2016 (Kamerstuk 31 239, nr. 212) gaf ik aan dat tot de inwerkingtreding van het wettelijke systeem een overgangsregime van kracht is waarin voor de bedrijven een rapportageplicht geldt over de duurzaamheid van de gesubsidieerde biomassa. Bedrijven kunnen daarbij gebruik maken van de aanwezigheid van bepaalde certificaten en/of verificatie voor de criteria duurzaam bosbeheer en broeikasgasemissiereductie.
Een onafhankelijke adviescommissie zal mij gaan adviseren in hoeverre certificaten na het overgangsregime voldoen aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria.
Acht u subsidie voor bijstook, zonder dat er overeenstemming tussen SER/Energieakkoord-partijen is over de afgesproken criteria, in lijn met het Energieakkoord?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er een akkoord bereikt over de afgesproken criteria.
Kunt u aangeven wanneer de commissie voor certificeringsschema’s, die u in aankondigde, wordt ingesteld en hoe de onafhankelijkheid van deze adviescommissie wordt gegarandeerd?
Op dit moment vinden gesprekken plaats met de beoogde leden. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de samenstelling.
Deelt u de mening dat de kans op overeenstemming tussen exploitanten van kolencentrales en andere partijen in het Energieakkoord minimaal wordt, indien exploitanten van kolencentrales gesubsidieerd biomassa bij mogen stoken zonder dat overeenstemming is bereikt met de andere partijen uit het Energieakkoord?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is er een akkoord bereikt.
De geplande sluiting van Den Bongerd in Oss |
|
Lilian Marijnissen , Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de sluiting van Den Bongerd?1
Mijn beeld van de voorgenomen sluiting is dat het een weloverwogen besluit is, in lijn met de doelen van passend onderwijs. De inzet van de centrale directie van Het Hooghuis, waar Den Bongerd onder valt, en het samenwerkingsverband in de regio, is om meer leerlingen onderwijs te bieden op een reguliere school. Hiertoe wordt de expertise van Den Bongerd naar de scholen toegebracht, in plaats van dat de leerlingen naar de expertise gaan, zoals nu het geval is. Het voornemen is om Den Bongerd per augustus 2019 te sluiten. Dit tijdpad biedt ruimte voor een zorgvuldige overgang van de expertise van Den Bongerd naar de reguliere scholen. Bovendien heeft de sluiting met dit tijdpad geen gevolgen voor leerlingen die nu onderwijs volgen op Den Bongerd. Het gaat namelijk om een locatie waar leerlingen tijdelijk, maximaal twee jaar, naartoe gaan. Het zijn leerlingen die zijn ingeschreven bij een reguliere school en die in principe ook teruggaan naar die school.
Deelt u de mening dat sluiting onverantwoord is als er geen draagvlak is vanuit leerlingen, personeel en ouders? Wat vindt u ervan dat geen van de betrokken leerkrachten van deze school om hun mening is gevraagd? Wat vindt u ervan dat geen van de betrokken ouders en leerlingen om hun mening is gevraagd?
Met u ben ik van mening dat het belangrijk is om ouders, leerlingen en personeel in een vroeg stadium te betrekken bij het voornemen en de besluitvorming over de sluiting van een voorziening. In formele zin is dat ook gebeurd. Ouders, leerlingen en personeel van Het Hooghuis geven via de medezeggenschap advies bij de totstandkoming van het besluit. Een aantal gespecialiseerde docenten is daarnaast ook betrokken geweest bij de uitwerking. De MR-geledingen van de verschillende locaties van Hooghuis werden gedurende het proces geïnformeerd, net als de gemeente. De centrale directie van het Hooghuis heeft aangegeven deze communicatie met alle betrokken serieus te nemen.
Deelt u de mening dat de medezeggenschap instemmingsrecht moet hebben over een dergelijk ingrijpend besluit? Zo ja, deelt u de mening dat sluiting geen doorgang kan vinden indien de medezeggenschap niet instemt? Bent u bereid om na te gaan hoe dat, in het geval van Den Bongerd, al dan niet gebeurd is?
Zoals ik eerder heb toegelicht in de Kamerbrief over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen leerlingendaling van 28 oktober 2016, zie ik geen aanleiding voor het gelijktrekken van het instemmingsrecht bij sluiting van een school. Op basis van de Wet medezeggenschap op scholen, heeft de medezeggenschap adviesrecht bij het sluiten van een school (artikel 11c, WMS), geen instemmingsrecht. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat leerlingen, ouders en personeel in een vroeg stadium worden betrokken bij dit type besluiten. Zoals in het antwoord op vraag 2 staat, zijn het bestuur en de medezeggenschapsraad in gesprek over het voorgenomen besluit.
Hoe verhoudt de aangekondigde sluiting van deze school zich tot het streven dat er voor elk kind passend onderwijs moet zijn?
Het samenwerkingsverband passend onderwijs dient een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen te bieden voor alle leerlingen in de regio. De invulling van deze voorzieningen kan verschillen en hierover wordt overleg gevoerd met de betrokken scholen, de ondersteuningsplanraad en de gemeente. De inzet is om de expertise van Den Bongerd te koppelen aan de reguliere scholen binnen het samenwerkingsverband. Dat biedt kansen om meer leerlingen en leerkrachten te laten profiteren van de expertise die beschikbaar is bij het personeel van Den Bongerd. Zoals de centrale directie en het samenwerkingsverband aangeven, gaat het om een herschikking van expertise en voorzieningen, niet om het schrappen daarvan. Dat neemt niet weg dat met het oog op het belang van individuele leerlingen een zorgvuldig traject nodig is. Het gekozen tijdpad, met het voornemen om in augustus 2019 te sluiten, biedt daar ruimte voor.
Deelt u de mening dat juist ook de kleinschaligheid van een gebouw veiligheid biedt voor kinderen die extra hulp en begeleiding nodig hebben, gezien in het licht dat Den Bongerd een kleinschalige school is, een locatie die het Hooghuis wil opheffen om op reguliere onderwijslocaties met zogenaamde «koersklassen» te gaan werken?
Ik ben van mening dat sommige leerlingen baat kunnen hebben bij een kleinschalige onderwijsomgeving. Dat betekent niet automatisch een apart en/of klein gebouw. Ook binnen grote scholen zijn mogelijkheden om een kleinschalige onderwijsomgeving te creëren voor leerlingen die daar baat bij hebben. Dat kan bijvoorbeeld door middel van het inrichten van speciale klassen in reguliere scholen. We zien dat op meer plekken gebeuren als een manier om meer leerlingen een passende plek te bieden op een reguliere school. Ook binnen het samenwerkingsverband in Oss en omgeving zijn al meer van deze speciale klassen, ook voor leerlingen met een auditieve- en communicatieve beperking. De ervaringen hiermee zijn positief.
Hoe oordeelt u over het feit dat het aangekondigde besluit tot sluiting tot zoveel commotie leidt, zoals de oprichting van een actiecomité, een aantal acties en duizenden handtekeningen via de website www.bongerdmoetblijven.nl?
De centrale directie van Het Hooghuis heeft aangegeven de communicatie met het personeel, ouders en leerling serieus te nemen. Een aantal personeelsleden van Den Bongerd is betrokken bij de uitwerking en voorbereiding van de inrichting van de koersklassen op reguliere scholen. Daarnaast is en wordt voorzien in informatie aan andere personeelsleden, ouders en leerlingen en worden medezeggenschap van de school en het samenwerkingsverband (ondersteuningsplanraad) betrokken. Ik ga ervan uit dat de onrust door deze gerichte communicatie zal afnemen en er begrip en draagvlak voor dit besluit zal ontstaan.
Bent u bereid om met het bestuur in gesprek te gaan, teneinde sluiting van Den Bongerd te voorkomen?
Daartoe zie ik, met het oog op wat ik u in voorgaande beantwoording heb toegelicht, geen aanleiding.
Het bericht dat de boete voor NS en ProRail niet ten koste mag gaan van de reiziger |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de boete voor NS en ProRail vanwege het onderpresteren niet ten koste mag gaan van de reiziger?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe u bewerkstelligt dat de treinreiziger uiteindelijk niet een dubbele rekening betaalt voor het onderpresteren?
De boetes die NS en ProRail betalen worden in samenspraak met de consumentenorganisaties ingezet in het belang van de reizigers. Op 7 april 2016 heeft IenM in het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (Locov) met de consumentenorganisaties afgesproken dat het beschikbare bedrag niet per se meteen besteed hoeft te worden. Het zou ook opgenomen kunnen worden in een «spaarpot», een reizigersfonds. Boetes kunnen daarin opgespaard worden, zodat er mogelijkheden ontstaan om – in overleg met consumentenorganisaties – op enig moment grotere bedragen uit te geven aan nuttige zaken voor de reizigers. In de ontwerpbegroting 2018 is de boete van 2016 toegevoegd. In totaal zit nu € 2,8 miljoen in het reizigersfonds.
Om te waarborgen dat de reiziger niet de dupe wordt van de boete blijft het kwaliteitsniveau op alle prestatiegebieden gelijk. Bovendien zijn over de tariefswijziging voor tweede klas vervoersbewijzen en abonnementen strakke afspraken gemaakt, zodat de rekening van de boete niet bij de reizigers terecht komt.
Deelt u de mening dat de meerprijs voor een rit met de IC-direct niet op zijn plaats is zolang de reiziger geen waar voor zijn geld krijgt? Zo ja, bent u bereid de toeslag voor de IC-direct te schrappen zolang de onderprestatie voortduurt? Zo nee, waarom niet en hoe waarborgt u dan dat de rekening van het onderpresteren niet bij de reiziger terecht komt?
Ik deel deze mening. Om de reizigers op de IC direct tegemoet te komen ben ik voornemens om de toeslag op de IC direct in de daluren op werkdagen en het weekend dit najaar tijdelijk af te schaffen. Ook ben ik voornemens om de mensen die een abonnement «Altijd Toeslag-vrij» hebben, tegemoet te komen door een deel van hun abonnementskosten terug te geven.
De reden om de toeslag in de spits ongemoeid te laten is omdat dit naar verwachting tot grotere drukte in de spits leidt, met extra overlast voor de reizigers tot gevolg. Verder is het van belang om op te passen dat door het afschaffen van de toeslag de treinen in de randen van de spits niet te druk worden. In de overgang tussen spits en dal zou daarom een korting gelden op de toeslag. Het streven is om de maatregel in het najaar uit te voeren. Het is daarbij interessant om te zien of hiermee de spits kan worden ontlast. Het voorstel wordt deze zomer, in overleg met de consumentenorganisaties, verder uitgewerkt.
Omdat de maatregel betaald wordt uit het reizigersfonds is deze tijdelijk. Als het geld op is, houdt de maatregel op. De maatregel is geen oplossing voor de ondermaatse prestaties op de HSL-Zuid. Daarom blijf ik sturen op betere prestaties via de prestatieafspraken met NS en ProRail en door te investeren in de infrastructuur van de HSL-Zuid. Indien een trein uitvalt of significante vertraging oploopt kan de reiziger zijn geld terugvragen bij NS.
De toekomstige functie van toegepast onderzoek |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het pleidooi van de collegevoorzitter van de Technische Universiteit (TU) Eindhoven in onder meer Link Magazine over het verdelen van de toegepaste onderzoeksorganisaties TO2 over de (technische) universiteiten?1
Ja.
Hoe waardeert u dit voorstel en kunt u dit toelichten?
Ik waardeer het dat de heer Mengelers een bijdrage levert aan de discussie over de wijze waarop het kennisveld het best georganiseerd kan worden. Een optimale samenwerking van de belangrijke partners in het kennisveld (universiteiten, organisaties voor toegepast onderzoek (TO2), andere kennisinstituten en hogescholen) is immers van groot belang om tot nieuwe kennis en innovatie te komen.
Hoe verhoudt zich dit voorstel met het rapport evaluatie toegepaste onderzoeksorganisaties TO2 (Kamerstuk 32 637, nr. 274) dat u op 8 maart 2017 naar de Kamer stuurde? Op welke termijn verwacht u een reactie te geven op de evaluatie en op de nieuwe strategische plannen en het strategisch kader?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 8 maart jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 274) zal ik, namens het kabinet, in een later stadium een reactie geven op de evaluatie, de nieuwe strategische plannen van de organisaties voor toegepast onderzoek (TO2) en het TO2 strategisch kader. Dit geldt ook voor het nog te ontvangen AWTI-advies over toepassingsgericht onderzoek.
Hoe verhoudt zich dit voorstel met het binnenkort te verschijnen rapport van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) over de toekomstige functie van toegepast onderzoek en de rol van de overheid daarin? Op welke termijn verwacht u een reactie te geven op dit rapport?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Is er volgens u een reden om te veronderstellen dat de universiteiten naar uw oordeel beter (effectiever en/of efficiënter) zijn dan de toegepaste kennisinstellingen in valorisatie en het overbruggen van de kloof tussen wetenschap en praktijk?
Zowel voor universiteiten als voor de organisaties voor toegepaste onderzoek (TO2), en ook voor de andere kennisinstituten en hogescholen is valorisatie een belangrijke opgave. De verschillende partijen zullen hier in samenhang met elkaar invulling aan geven. Een goede samenwerking tussen TO2 en de universiteiten heeft daarbij al langer de aandacht. Er zijn inmiddels ook mooie voorbeelden van grootschalige samenwerking tussen universiteiten, organisaties voor toegepast onderzoek en bedrijven zoals bij QuTech en Solliance.
Kunt u schetsen hoe het pleidooi van de collegevoorzitter van de TU Eindhoven zich verhoudt tot de governance van toegepast onderzoek in de landen om ons heen (met name het Verenigd Koninkrijk, België, Duitsland, Frankrijk en de Scandinavische landen)? Wat is daar de positie van de toegepaste onderzoeksinstellingen en hoe ontwikkelt die positie zich structureel en financieel?
De AWTI heeft in de voorbereiding van haar advies over het toepassingsgericht onderzoek door Technopolis een verkenning laten doen naar de situatie in de omliggende landen. Ik zal hier in de kabinetsreactie op het AWTI-advies op ingaan.
Welke effecten zou u verwachten op het topsectorenbeleid indien de toegepaste onderzoeksinfrastructuur bij de universiteiten zou worden belegd? Kunt u dat toelichten?
Het topsectorenbeleid streeft naar een integrale benadering over de kennisketen en meer samenwerking tussen partijen. Een goed gebruik van de bestaande netwerken is daarbij belangrijk.
De organisaties voor toegepast onderzoek spelen hierbij een belangrijke rol. De beste vormgeving van de samenwerking is daarbij nog nader te bezien. In de kabinetsreactie op de evaluatie, de nieuwe strategische plannen van de organisaties voor toegepast onderzoek en het TO2 strategisch kader kom ik hier, zoals aangegeven bij antwoord 3, op terug.
Het bericht dat klimaatlasten oneerlijk zijn verdeeld |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vooral de armste gezinnen relatief het meest bijdragen aan klimaatbeleid, terwijl het de hoogste inkomens zijn die de meeste schade aan het klimaat veroorzaken?1
In het rapport van CE Delft, dat in het bericht wordt aangehaald, is gekeken naar hoe de kosten van klimaatbeleid neerslaan bij huishoudens. Hieruit komt het beeld naar voren dat huishoudens met een hoger inkomen in absolute termen het meeste bijdragen aan energiebelasting, de Opslag Duurzame Energie, accijnzen op benzine en diesel en kosten van maatregelen om CO2 te besparen, maar dat huishoudens met een laag inkomen hier in relatieve termen meer aan kwijt zijn. Dit komt met name omdat lage inkomens in vergelijking met hogere inkomens een groter deel van hun inkomen besteden aan primaire behoeften, zoals in dit geval de afname van gas en elektriciteit.
Het is belangrijk om deze kosten in perspectief te zien van de totale verdeling van lasten tussen arm en rijk en de totale koopkrachtontwikkeling van huishoudens. Dit gebeurt in relatie tot het algehele koopkrachtbeeld. Het rapport van CE Delft wijst op het belang van een betaalbare klimaat- en energietransitie. Dat is ook één van de boodschappen van de Energieagenda die het kabinet op 7 december 2016 heeft gepresenteerd: de klimaat- en energietransitie kan alleen draagvlak genieten en slagen als deze ook betaalbaar is en blijft. Om die reden heeft het kabinet in de Energieagenda aangegeven een voorkeur te hebben om na afloop van het Energieakkoord te sturen op één doel (CO2-reductie) in plaats van drie doelen (CO2-reductie, energiebesparing en hernieuwbare energie). Door te sturen op CO2-reductie komt de meest optimale en kosteneffectieve mix van energiebesparing, hernieuwbare energie en andere CO2-arme opties in de markt tot stand.
Deelt u de mening van onder ander Milieudefensie dat om ambitieus klimaatbeleid mogelijk te maken het van essentieel belang is de lasten en lusten eerlijk te verdelen?
De klimaat- en energietransitie vraagt grote inspanningen van burgers, bedrijven en overheden, en daarnaast ook forse investeringen. Die komen er alleen als er voldoende zekerheid wordt geboden door middel van een helder langetermijnperspectief, met draagvlak in de samenleving. Een eerlijke verdeling van lasten en lusten speelt hierbij een belangrijke rol.
Hoe oordeelt u over de verwachting dat deze ongelijkheid in lastenverdeling alleen maar toe gaat nemen naarmate de kosten voor klimaatbeleid hoger worden? Ziet u hierin extra aanmoediging om zo snel mogelijk tot een duidelijk actieplan ten aanzien van klimaatbeleid te komen?
Deze verwachting gaat uit van een ongewijzigde systematiek in het beleid, terwijl deze in werkelijkheid aan verandering onderhevig is. Met het Energieakkoord is een eerste onomkeerbare stap gezet richting een CO2-arme economie. Hierbij is ook aandacht voor huishoudens met minder besteedbaar inkomen. Zo geeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst met zijn brief van 11 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 483) aan dat nadere wettelijk maatregelen worden uitgewerkt gericht op het verbeteren van de energetische kwaliteit van de corporatiewoningen. De effecten op de woonlasten (huur en energie) zullen daarbij uitdrukkelijk worden betrokken.
Momenteel wordt door het kabinet gewerkt aan de verdere uitwerking van de Energieagenda. In dit kader worden onderzoeken uitgevoerd en worden per functionaliteit transitiepaden uitgewerkt naar een CO2-arme maatschappij in 2050. Dit gebeurt in samenspraak met alle betrokken partijen in de samenleving. Betaalbaarheid, maar ook thema’s als maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpasbaarheid spelen in deze uitwerking een belangrijke rol. Deze transitiepaden kunnen een volgend kabinet helpen bij het nader vormgeven van de benodigde klimaat- en energietransitie en dienen als basis voor het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan, dat Nederland uiterlijk op 1 januari 2018 in concept moet indienen bij de Europese Commissie.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de kosten voor klimaatschade worden betaald door de grootste vervuilers, zoals de industrie?
Het is van belang dat er voor de industrie prikkels zijn om te investeren in CO2-reducerende maatregelen. Hiervoor zet het kabinet allereerst in op een versterkt Europees emissiehandelssysteem (ETS). Met de positie die de Europese bewindspersonen in de Milieuraad op 28 februari jl. zijn overeengekomen, wordt onder andere ingezet op versterking van het ETS door op Europees niveau, via de marktsstabiliteitsreserve, een surplus aan rechten te schrappen. Op 6 april jl. heb ik de Kamer tevens geïnformeerd over een voorstel van de energie-intensieve industrie voor energiebesparingsmaatregelen in het kader van het Energieakkoord (Kamerstuk 30 196, nr. 542). Het voorstel leidt ertoe dat bedrijven investeren in de vermindering van hun energieverbruik, en daarmee de CO2-uitstoot. Daarnaast worden als onderdeel van de uitwerking van de Energieagenda aanvullende beleidsmaatregelen verkend, die de transitie in de industrie verder kunnen ondersteunen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de lagere inkomens niet onevenredig hard worden belast door stijgende energierekeningen? Deelt u de mening dat oplossingen gezocht moeten worden in bijvoorbeeld investeringen in woningisolatie, zonder daarbij de huren te laten stijgen, zoals ook geopperd door Milieudefensie?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 3 is het van belang dat de klimaat- en energietransitie betaalbaar blijft en is er hierbij aandacht voor huishoudens met een lager inkomen, bijvoorbeeld via beleid gericht op energiebesparende maatregelen voor corporatiewoningen. Bij de uitwerking van een wettelijke verplichting voor woningcorporaties worden de effecten op de woonlasten (huur en energie) betrokken. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal uw Kamer voor de zomer informeren over de verdere uitwerking en de daarvoor benodigde investeringen van corporaties en de effecten daarvan.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze ambitieus klimaatbeleid zo vormgegeven kan worden dat dit op het breedst mogelijke draagvlak kan rekenen onder de gehele bevolking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, is dit onderdeel van de uitwerking van de Energieagenda. Voorafgaand aan de Energieagenda is de Energiedialoog gehouden, waarbij iedereen – van grote multinationals tot individuele burgers – in de gelegenheid is gesteld om input te leveren voor het klimaat- en energiebeleid. Deze dialoog is sindsdien niet meer gestopt. We bekijken samen met lokale overheden hoe alle lagen van de bevolking ook in de toekomst bij het beleid betrokken kunnen blijven. Op deze manier kan een zo breed mogelijk draagvlak worden gerealiseerd.
Het bericht dat de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR wil dat Europese lidstaten stoppen met het terugsturen van asielzoekers naar Hongarije |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «UNHCR urges suspension of transfers of asylum-seekers to Hungary under Dublin»?1
Ja.
Stuurt Nederland nog mensen terug naar Hongarije onder de Dublin-akkoorden? Zo ja, waarom gebeurt dit nog?
Nederland draagt momenteel geen asielzoekers over aan Hongarije, in het kader van de Dublinverordening. Dat heeft onder andere te maken met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2, en de interpretatie van Hongarije van de artikelen in de Dublinverordening waarin staat omschreven welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daarnaast roept de nieuwe Hongaarse wetgeving over de inrichting van asielprocedures, die op 28 maart 2017 in werking is getreden, vragen op over de verenigbaarheid met het Europese recht. De Europese Commissie is met Hongarije in gesprek om er voor te zorgen dat de Hongaarse wetgeving in lijn komt met het Europese asielrecht.3
Bent u bereid te stoppen met het toepassen van de Dublin-akkoorden met betrekking tot Hongarije zolang dit land niet voldoet aan de standaarden van het Europees- en internationaal recht? Zo ja, op wat voor termijn bent u bereid hiermee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat Hongarije zich, ook in haar asielbeleid, aan Europees- en internationaal recht moet houden?
Ja.
Op welke wijze heeft Nederland zich in 2015/2016 in Europees- en bilateraal verband ingezet om ervoor te zorgen dat Hongarije haar beleid aanpaste, zodat het wel in overeenstemming zou zijn geweest met Europees- en internationaal recht?
Het is de taak van de Europese Commissie om toe te zien op naleving van het EU-recht door iedere lidstaat. Met betrekking tot de naleving van het EU-asielrecht door Hongarije heeft de Commissie inmiddels meerdere inbreukprocedures gestart, en is de Commissie met Hongarije in gesprek om er voor te zorgen dat de Hongaarse wetgeving in lijn komt met het Europese asielrecht.
Ook tijdens politieke en ambtelijke contacten met Hongarije komt dit onderwerp aan de orde. In deze contacten maakt Nederland duidelijk dat het meent dat Hongarije met dergelijke stappen niet handelt in de geest van fundamentele waarden van de Unie als rechtsstatelijkheid, eenheid en solidariteit. Meer specifiek sprak de Minister van Buitenlandse Zaken de Hongaren tijdens zijn bezoek in 2016 aan op hun Europese verplichtingen om vluchtelingen op te nemen. Eveneens wordt duidelijk gemaakt dat het kabinet zich blijft inzetten voor een constructieve en solidaire aanpak van het thema migratie en zich zal blijven uitspreken tegen initiatieven op migratieterrein die afbreuk doen aan genoemde fundamentele waarden.
Bent u bereid de inzet van Nederland in Europees- en bilateraal verband te vergroten om ervoor te zorgen dat Hongarije haar beleid aanpast, zodat het wel in overeenstemming is met Europees- en internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5, is dit al de inzet van het kabinet.
Hoe beoordeelt u de voorstellen die de UNHCR in december presenteerde aan de Europese Unie, om het Europese asielsysteem te verbeteren?
Het kabinet vindt het huidige asielbeleid in de EU zeker voor verbetering vatbaar. Ook de Europese Commissie is zich bewust van de noodzaak hiervan. De Europese Commissie heeft daarom verschillende wetgevende voorstellen gepresenteerd tot herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Bij de voorbereiding van deze voorstellen zijn ook partijen geconsulteerd die veel expertise hebben op dit vlak, zoals de UNHCR.
Net als de UNHCR is het kabinet van mening dat het migratievraagstuk een integrale aanpak vereist die zowel ziet op de interne dimensie van migratie (GEAS) als de externe dimensie van migratie (samenwerking met derde landen en opvang in de regio). Deze integrale aanpak heeft het kabinet uitgebreid beschreven in zijn brief aan de Tweede Kamer van 8 september 2015.4 De voorstellen van de UNHCR op het gebied van het GEAS bevatten elementen die onderdeel zijn van de inzet van het kabinet bij de bespreking van de Europese wetgevende voorstellen, zoals het streven naar efficiënte en gestroomlijnde asielprocedures. Met de UNHCR wordt ook van gedachten gewisseld over hun voorstellen en, daar waar standpunten in elkaars verlengde liggen, over een navenante vormgeving van het GEAS.
Deelt u de mening dat het huidige asielbeleid in de EU tekort schiet? Zo ja, in hoeverre bent u bereid serieus te kijken naar de alternatieven die door partijen met veel expertise, zoals de UNHCR, worden voorgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Signalen omtrent het stalsysteem ‘koeientuin’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het stalsysteem «koeientuin»?
Ja.
Is het waar dat in deze stal geen strooisel gebruikt wordt en dat dit stalsysteem daardoor niet gebruikt kan worden op een biologisch melkveebedrijf? Zo ja, waarom niet en kunt u een toelichting geven op de inhoudelijke argumenten waarom dit systeem niet geschikt zou zijn voor een biologisch melkveebedrijf? Zo nee, hoe komt het dat dit misverstand in de praktijk aan de orde is?
Ja, de koeientuin is een melkveestal zonder strooisel maar met een zachte kunststofvloer.
Gebleken is dat de koeientuin niet voldoet aan de huidige Europese biologische productieregels voor wat betreft de verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen.
Wat vindt u van de situatie dat nieuwe stalconcepten, ontwikkeld vanuit de koe om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te hebben, tegengewerkt worden door bestaande regels? Wat wilt u hieraan doen? Is er mogelijkheid tot een proefstalstatus? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aan de Europese Commissie verzocht om een individuele ontheffing van de verplichte aanwezigheid van strooisel. Daarbij heeft Nederland gewezen op de innovatieve aspecten van de koeientuin waarbij de ethologische behoeften van de dieren centraal staat en op het feit dat de Universiteit van Wageningen in de koeientuin onder meer onderzoek doet naar het gedrag van de dieren.
De Europese Commissie heeft dit verzoek echter afgewezen. Ze ziet in de huidige Europese verordening geen juridische grondslag om in dit geval een uitzondering op de biologische regels (tijdelijk) toe te staan, ook niet als proefstal. Ook vindt de Europese Commissie dat een kunststofvloer zonder strooisel van stro of andere geschikte natuurlijke materialen niet in overeenstemming is met de biologische principes.
In de voorstellen voor een herziening van de verordening voor de biologische landbouw waarover door de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie in triloog wordt onderhandeld, wordt voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Commissie biologische productieregels kan wijzigen vanwege de aanpassing aan technische ontwikkelingen. Indien de triloog-onderhandelingen succesvol worden afgerond, zou deze bepaling voor de toekomst (na 2019) een mogelijke oplossing kunnen bieden. Ik betreur het dat een dergelijke innovatieve ontwikkeling in de biologische sector hierdoor wordt belemmerd.
Komt deze situatie alleen in de biologische sector voor of ook bij de gangbare bedrijven?
De Europese eis inzake verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere natuurlijke materialen heeft alleen betrekking op de biologische sector.
RVO naar aanleiding van vele klachten van ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er veel klachten zijn over de registratie van grootvee-eenheden (GVE’s) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft zeven officiële klachten ontvangen, waarvan zes klachten over de registratie van gegevens. Daarnaast zijn er 18 telefonische klachten ontvangen bij RVO.nl, deze klachten gingen voornamelijk over de inhoud van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (hierna: de regeling).
Kunt u aangeven hoeveel klachten of bezwaren er zijn over de registratie van GVE’s?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom er veel klachten zijn over afwijkende gegevens van RVO ten opzichte van het werkelijke aantal dieren dat veehouders op de referentiedatum van 2 juli 2015 hadden? Kunt u aangeven wat hiervan de belangrijkste oorzaken zijn?
Met een relatief zeer korte voorbereidingstermijn is in goede samenwerking met ZuivelNL de uitvoering van de complexe regeling vormgegeven en zijn daarvoor alle nodige organisatorische voorzieningen getroffen.
RVO.nl heeft extra capaciteit vrijgemaakt en geworven om op korte termijn alle veehouders te voorzien van de meest actuele en getoetste informatie over hun referentie.
De melkveehouders hebben via MijnRVO.nl toegang tot de I&R-gegevens. Ook via het webportaal van hun zuivelonderneming hebben zij toegang tot de geregistreerde gegevens. De gegevens worden sinds begin april 2017 wekelijks geactualiseerd op basis van de laatste verwerkingen.
De verzoeken tot wijzigingen in het doelstellingsaantal en de referentie zijn nog niet allemaal verwerkt. De reden hiervan is dat ondernemers tot 1 april jl. de tijd hadden om in de regeling omschreven knelgevallen en bedrijfsoverdrachten te melden; voor in- en uitschaarsituaties was de uiterste datum 15 april 2017.
Daarnaast is door veel ondernemers gereageerd op de servicemelding fosfaatrechten. Bij de behandeling van deze reacties wordt tevens beoordeeld of deze van invloed zijn op de uitvoering van deze regeling. Er zijn in totaal circa 5.500 dossiers ingediend bij RVO.nl die kunnen leiden tot aanpassing van het referentie- en/of doelstellingsaantal.
In antwoord op schriftelijke vragen geeft u aan dat het controleren en vaststellen van de referentie meer tijd kost en het streven is dit voor het opleggen van de eerste geldsom afgerond te hebben; kunt u aangeven of dit in alle gevallen gaat lukken?1
Ik heb uw Kamer op 21 april jl. aangegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 197) dat voor naar schatting 1.000 bedrijven de behandeling van de dossiers nog tot half mei 2017 zou vergen. Op basis van de meest recente gegevens blijkt het volgende. Over de opgelegde geldsom over de maand april hebben ruim 14.200 melkveehouders op 27 mei jl. een brief ontvangen. Circa 2.450 bedrijven hebben op dit moment nog geen brief ontvangen. Bij 1.450 bedrijven komt dit door diverse omstandigheden, zoals onder andere geduid bij het antwoord op vraag 3. Bij de overige circa 1.000 bedrijven zijn de brieven nog niet verzonden door ZuivelNL. Dit komt voornamelijk omdat ZuivelNL bij deze bedrijven nog een laatste controle wil uitvoeren op haar berekeningen van de geldsom. De verwachting is dat eind juni alle bedrijven hun brief over de geldsom hebben ontvangen.
De laatste wijziging van de regeling is nog niet doorgevoerd in de gegevens van RVO, zo is bevestigd aan veehouders; bent u bereid om de inning van de boetes op te schorten tot het moment dat alle gegevens verwerkt zijn en het vaststellen van de referentie is afgerond? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van de berekening van de grondgebondenheid op basis van de nieuwe definitie die is opgenomen in de wijziging van de regeling die op 30 maart 2017 is gepubliceerd in de Staatscourant (Staatscourant 2017 nr. 18602), is doorgevoerd en wordt meegenomen. Indien dit voor de bedrijven tot een wijziging van de grondgebondenheid heeft geleid, wordt dit getoond op de portal van de zuivelondernemingen.
Vindt u het verantwoord een geldsom op te leggen als de gegevens door RVO en/of ZuivelNL nog niet verwerkt zijn? Zo ja, waarom?
De geldsom voor deze groep bedrijven wordt, voor zover de meldingen tijdig en de zienswijzen uiterlijk op 21 april jl. zijn ingediend, pas opgelegd nadat de dossiers zijn beoordeeld. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Zijn er voorbeelden bij u bekend waarbij er bijvoorbeeld voor 1 maart een verzoek is ingediend tot het overdragen van GVE’s en grond naar een nieuwe eigenaar en waarbij de grond is overgeschreven, maar de GVE’s tot op heden niet? Of het voorbeeld waarbij er naar aanleiding van een bezwaarschrift in januari telefonisch contact is geweest met RVO, maar tot op heden nog geen antwoord is gegeven aan de betreffende ondernemer? Wat vindt u hiervan en kunt u aangeven binnen welke termijn de problemen opgelost zijn?
De door u omschreven situatie is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wanneer de in het antwoord op schriftelijke vragen aangekondigde wijziging van de regeling gereed is?2
De regeling is gewijzigd op 28 april jl. (Staatscourant 2017 nr. 25117).
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden met de gevraagde gegevens voorafgaand aan het nog te plannen plenaire debat over het fosfaatreductieplan?
Ik heb uw Kamer op 11 mei jl. bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1828) dat deze vragen helaas niet binnen de gevraagde termijn konden worden beantwoord, omdat meer tijd nodig was voor het inwinnen van informatie en voor afstemming van de antwoorden. Het debat is op 18 mei jl. met uw Kamer gevoerd.
Kinderbijslag in het buitenland |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «EU-Ausländer kriegen weniger Kindergeld – vielleicht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kinderbijslag welke wordt uitgekeerd aan ouders met kinderen in het buitenland, maar binnen de Europese Unie, zou moeten worden aangepast aan het prijsniveau van het betreffende land?
Nederland kent op basis van de Wet woonlandbeginsel sociale zekerheid het beleid dat bij export van kinderbijslagen en kindgebonden budget, nabestaandenuitkeringen en WGA-vervolguitkeringen buiten de EU de hoogte wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar de gerechtigde (of het kind) woont.
Binnen de EU is dergelijk beleid in strijd met het Europees recht. In het bijzonder verzet artikel 67 van Verordening (EG) nr. 883/2004 zich tegen de toepassing van het woonlandbeginsel binnen de EU. Ter nadere toelichting verwijs ik naar de memorie van toelichting bij de wet Woonlandbeginsel sociale zekerheid.2
Er is op dit moment binnen de EU onvoldoende draagvlak voor aanpassing van dit beleid. Het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van de herziening van Verordening (EG) 883/2004/EG over de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels en de Implementatieverordening coördinatie sociale zekerheid (EG) 987/2009 bevat dan ook geen bepalingen die zien op indexatie van gezinsbijslagen ten opzichte van het prijspeil in het woonland van het kind (woonlandfactor).
Er is onder de lidstaten geen meerderheid voor een dergelijke aanpassing. Het aangaan van de discussie binnen de EU om tot toepassing van het woonlandbeginsel binnen de EU te komen zal hierop stuiten en de onderhandelingspositie van Nederland direct kunnen verslechteren ten aanzien van andere dossiers die voor Nederland belangrijk zijn, zoals het komen tot overeenstemming over de aanpassing van de detacheringsrichtlijn.
In hoeverre kunt u zich vinden in de genoemde percentages per land op de lijst die Duitsland heeft opgesteld? Heeft u zicht op de aanpassingspercentages voor Nederland wanneer het woonlandbeginsel binnen de Europese Unie voor kinderbijslag zou worden doorgevoerd?
Uit het artikel blijkt niet welke broncijfers en berekeningswijze zijn gebruikt om te komen tot de percentages die Duitsland zou moeten toepassen in genoemde landen. Op basis van de berekeningswijze en de brondata van de Wereldbank die worden gebruikt voor de woonlandfactoren die Nederland op basis van de Wet woonlandbeginsel sociale zekerheid toepast buiten de Europese Unie kan hier echter wel een uitspraak over gedaan worden. Op dezelfde manier kunnen ook de woonlandfactoren worden berekend die Nederland zou moeten toepassen, indien het woonlandbeginsel in de kinderbijslag ook binnen de EU zou worden doorgevoerd. Zie hiervoor bijgevoegde tabel. Hieruit blijkt dat de woonlandfactoren die Nederland en Duitsland zouden toepassen binnen de EU slechts voor een paar landen van elkaar afwijken. Dit komt, doordat de prijsniveaus in Nederland en Duitsland vrijwel gelijk zijn. De percentages in het artikel komen ook in grote lijnen overeen met de berekende woonfactoren die Duitsland zou toepassen volgens de Nederlandse berekeningswijze, met dien verstande dat de wet woonlandbeginsel voorschrijft dat de woonlandfactoren naar boven worden afgerond op tientallen procenten met een maximum van 100%.
Bent u bereid om spoedig in overleg te treden met uw Duitse collega over het toepassen van het woonlandbeginsel bij de export van alle kindregelingen binnen de Europese Unie en gezamenlijk actie te ondernemen? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Hier is nu het moment niet voor. Binnen de EU is er op dit moment onvoldoende draagvlak voor een dergelijke wijziging. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 verzet artikel 67 van Verordening (EG) nr. 883/2004 zich tegen toepassing van het woonlandbeginsel binnen de EU. Overleg met mijn Duitse collega zal, zoals ook aangehaald in het genoemde artikel, hierop stuiten en de onderhandelingspositie van Nederland kunnen schaden op andere onderdelen die voor Nederland belangrijk zijn.
Welke lidstaten hebben zich expliciet uitgesproken tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3 maart jl. voor opname van het indexeren van kinderbijslagen in het voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van de coördinatieverordening sociale zekerheid 883/2004, zoals u aangeeft in het verslag van deze Raad? Klopt het dat u namens Nederland op dit punt geen inbreng heeft geleverd tijdens de Raad?2
Tijdens de Raad WSBVC op 3 maart jl. bleek dat vier lidstaten (Denemarken, Duitsland, Ierland en Oostenrijk) voorstander zijn van het toepassen van indexatie bij export van kindregelingen.
Nederland heeft aangegeven dat het kabinet over dit punt (en de samentelling van WW-tijdvakken) nog in gesprek is met het parlement.
De vergadering van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3 maart jl. is via de onderstaande link terug te zien:
Bent u bekend met de motie van het lid Schut-Welkzijn die de regering verzoekt te streven naar toepassing van het woonlandbeginsel bij de export van kindregelingen binnen de Europese Unie? Welke acties onderneemt u om uitvoering te geven aan deze motie?3
Ja.
De onderhandelingen over de herziening van Verordening (EG) 883/2004/EG over de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels en de Implementatieverordening coördinatie sociale zekerheid (EG) 987/2009 volgen de artikelen zoals deze zijn opgenomen in deze verordeningen. De wijzigingen ten aanzien van gezinsuitkeringen (o.a. artikel 67) zijn nog niet aan bod gekomen. Mede daarom, maar eveneens de overwegingen meewegende als genoemd in antwoord op vragen 2 en 4, onderneem ik op dit moment geen actie om uitvoering te geven aan deze motie. Zoals ook eerder aangegeven in reactie op de motie Heerma5 zal ik de mogelijkheden om de gevraagde discussie aan te gaan op hun merites bezien, daarbij rekening houdend met het belang van de voortgang van de discussie die het kabinet in de EU voert over voorkoming van uitbuiting en oneerlijke concurrentie.
Woonland
Woonlandfactoren Nederland voor EU-landen
Woonlandfactoren Duitsland voor EU-landen
Woonlandfactor Duitsland volgens artikel
België
100%
100%
100%
Bulgarije
50%
50%
50%
Cyprus
90%
90%
75%
Denemarken
100%
100%
Duitsland
100%
-
Estland
70%
80%
Finland
100%
100%
Frankrijk
100%
100%
Griekenland
80%
80%
75%
Hongarije
60%
60%
50%
Ierland
100%
100%
Italië
100%
100%
Kroatië
60%
70%
50%
Letland
70%
70%
Litouwen
60%
60%
Luxemburg
100%
100%
Malta
80%
80%
Oostenrijk
100%
100%
Polen
60%
60%
50%
Portugal
80%
80%
Roemenië
50%
50%
50%
Slovenië
80%
80%
Slowakije
70%
70%
Spanje
90%
90%
Tsjechië
60%
70%
75%
Verenigd Koninkrijk
100%
100%
Zweden
100%
100%
100%
Nederland
-
100%
De verboden stille tocht van Christenen voor Israel in Rotterdam |
|
Han ten Broeke (VVD), Martin Bosma (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarom de stille tocht van Christenen voor Israel (CvI) vandaag in Rotterdam door B&W is verboden?
De handhaving van de openbare orde in Rotterdam is de verantwoordelijkheid van de burgemeester van Rotterdam. Hij legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Overigens heeft de organisatie uiteindelijk zelf besloten af te zien van een stille tocht.
Hoe verklaart u dat de veiligheid van 150 wandelaars niet gegarandeerd kon worden terwijl er voor een congres van het Palestinian Return Centre (PRC), met sprekers met connecties met de terroristische Hamas, deze inspanning wel geleverd kon worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom er geen rekening is gehouden met de wens van de organisator van CvI om een stille en vreedzame wandeling te houden, zodat de joodse Rotterdammers – vanwege de sabbath is het hen niet toegestaan te demonstreren maar wel een stille wandeling te maken – ook in staat zouden zijn om mee te lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven en nagaan waarom er tijdens de Turkse demonstraties in Rotterdam, zoals o.a. op 16 juli vorig jaar, wel voldoende politiecapaciteit beschikbaar was?
Het handhaven van de openbare orde is de verantwoordelijkheid van de burgemeester. De burgemeester van Rotterdam heeft bij de genoemde manifestaties in nauw overleg met de politie een afweging gemaakt over de wijze waarop de openbare orde het beste kon worden gehandhaafd. Op basis van de door de burgemeester gemaakte afweging, heeft de organisatie besloten de tocht niet door te laten gaan. In soortgelijke toekomstige situaties zal een burgemeester ook steeds in overleg met de politie bezien op welke wijze de openbare orde het meest adequaat kan worden gehandhaafd. Ik zal niet treden in de bevoegdheden van burgemeesters.
Bent u bereid de volgende keer dat een soortgelijke situatie zich voordoet, er zorg voor te dragen dat wel voldoende politiecapaciteit beschikbaar gesteld wordt, uiteraard in samenwerking met de betreffende burgemeester?
Zie antwoord vraag 4.