Het bericht ‘Gevangene heeft wapen met munitie in zijn cel’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht en kunt u bevestigen dat deze gedetineerde nu is aangehouden op verdenking van het plegen van drie gewapende overvallen in Geleen, Someren en Overloon?1
Gelet op het lopende onderzoek en de levenssfeer van de betrokkene doe ik hierover geen uitspraken.
Deelt u de mening dat het voor de slachtoffers van de betreffende overvallen, alsmede voor de nabestaanden van de eerdere moord waarvoor de gedetineerde is veroordeeld en voor de samenleving als geheel onverteerbaar is dat een gedetineerde tijdens de duur van zijn detentie klaarblijkelijk de ruimte heeft gekregen aan wapens te komen en mogelijk misdrijven te plegen?
Zie mijn antwoord op de vragen drie en vier van het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499). Ik betreur ten zeerste dat dit heeft kunnen gebeuren, ook voor de nabestaanden en andere betrokkenen.
Wat is uw verklaring voor de mogelijkheid dat deze gedetineerde mogelijk drie overvallen heeft kunnen plegen terwijl hij onder elektronisch toezicht stond? Kunt u meer inzage geven in de precieze reikwijdte van het toezicht in dit specifieke geval, gelet op de strafbare feiten waarvan de gedetineerde nu verdacht wordt?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) heb opgemerkt ging betrokkene met weekendverlof onder de voorwaarden van een locatiegebod en een locatieverbod. De naleving van deze voorwaarden werd gecontroleerd door middel van een enkelband met een GPS-systeem. Aangezien de betrokkene zijn locatieverbod en locatiegebod niet heeft overtreden, heeft de enkelband geen melding afgegeven.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in de cel van de gedetineerde een vuurwapen en munitie is gevonden? Kunt u uitleggen hoe de controle van gevangenen die terugkeren van verlof in de inrichting Ter Peel is geregeld alsmede het beleid omtrent cel-inspecties in deze inrichting? Worden deze procedures herzien of aangescherpt naar aanleiding van deze zorgwekkende vondst?
Zie ook mijn antwoord op de vragen drie en vier van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499).
Momenteel voert DJI een veiligheidsonderzoek uit in de ZBBI Ter Peel. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien of er procedures herzien of aangescherpt moeten worden.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in de auto van de gedetineerde een kalasjnikov is gevonden? Kunt u inzicht geven hoe het mogelijk is geweest dat gedetineerde deze in zijn bezit heeft kunnen krijgen?
Het OM doet in het belang van opsporing en vervolging geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat ook dit voorval laat zien dat de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling aangescherpt dient te worden? Welke stappen onderneemt u daartoe concreet?
Ik deel deze mening niet. De gedetineerde in kwestie was niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hij verbleef in een ZBBI en was in het kader van diens detentiefasering met verlof.
De veiligheid van gevangenis Pointe Blanche op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de zorgen van de directeur van Pointe Blanche op Sint Maarten over de veiligheid van de gevangenis? Deelt u zijn zorgen over het gevaar van uitbraak en opstand en de gevolgen die dat zal hebben voor de bewoners van het eiland?1
Ik deel de zorgen. De berichtgeving in de media, waar in de vraagstelling naar wordt verwezen, is in lijn met de Voortgangsrapportages die naar uw kamer zijn gezonden, het meest recent op 19 oktober 2016. Voorts heeft de Raad voor de Rechtshandhaving van Sint Maarten de resultaten gepubliceerd van een in december 2016 afgerond onderzoek naar de rechtspositie van gedetineerden en personeel en organisatie in de penitentiaire inrichting Sint Maarten.3 De raad maakt zich eveneens ernstige zorgen over de huidige situatie van de gevangenis en huis van bewaring en concludeert dat de inrichting nog ver verwijderd is van een niveau, waarvan kan worden gezegd dat het voldoet aan (inter-)nationaal gestelde wet- en regelgeving. De Raad geeft aan dat de bestuurlijke aandacht die in elk geval nodig is, vaak een waan van de dag blijkt en niet leidt tot maatregelen. Het moet volgens de Raad overduidelijk zijn dat de problematiek van de gevangenis de organisatie ver te boven gaat en dat deze die niet het hoofd kan bieden. Zelfs basale zaken die onmisbaar zijn voor de gesloten setting van een gevangenis ontbreken: van een functionele muur om het gevang, goed werkende sloten en werkende veiligheidsapparatuur, tot aan zaken die de organisatie van de gevangenis nodig heeft om een gezond leef- en werkklimaat te bewerkstelligen. De Raad doet 18 aanbevelingen aan de Minister van justitie van Sint Maarten.
Hoe waardeert u de situatie dat deze directeur niet meer kan vertrouwen op al zijn bewakers, dat hij onvoldoende zicht heeft op wapens en andere spullen die de gevangenis worden ingebracht en ook niet meer kan instaan voor de veiligheid van de gevangenen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat Nederland in het kader van het Koninkrijk medeverantwoordelijk is voor goed bestuur en bescherming van de mensenrechten op Sint Maarten (via de waarborgfunctie in het Statuut)?
In mijn brieven aan uw Kamer van 11 oktober 2016 (Vragen van het lid Bosman over het bericht «acuut behoefte aan meer bewakers en cellen») en 19 oktober 2016 (Aanbieding Voortgangsrapportages Curaçao en Sint Maarten) heb ik aangegeven dat Sint Maarten zelf verantwoordelijk is voor de gevangenis en de veiligheid in de inrichting. Vanwege het gebrek aan voortgang is de van toepassing zijnde Algemene maatregel van rijksbestuur in 2016 voor de derde keer verlengd. Tevens is er op het niveau van de uitvoering in april 2016 samen met de Nederlandse zusterorganisaties (voor de gevangenis is dat de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) gewerkt aan concrete verbeterplannen. Zowel vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Defensie als het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is hieraan meegewerkt. In de gesprekken met de regering van Sint Maarten, zowel op ministerieel niveau als ambtelijk, komt het uitblijven van maatregelen aan de orde.
Ik ben, zoals ook volgt uit de brieven waar hiervoor naar wordt verwezen, van mening dat de regering van Sint Maarten haar afspraken dient na te komen en dat de uitvoerende diensten – de gevangenis inbegrepen – in staat dienen te worden gesteld om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Deze noodzaak staat zonder meer vast, zowel de Voortgangscommissie als de Raad voor de rechtshandhaving van Sint Maarten zijn daar volstrekt duidelijk over. Aangezien de gevangenis nog ver weg is van een niveau, waarvan kan worden gezegd dat het voldoet aan (inter-)nationaal gestelde wet- en regelgeving, bestaan er ook risico’s ten aanzien van het garanderen van de mensenrechten. De opvatting dat de regering van Sint Maarten vooralsnog te weinig doet om de problemen op te lossen, deel ik.
Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de regering van Sint Maarten bestaat er de bereidheid aan Nederlandse zijde om desgevraagd de helpende hand te bieden. Daar is met de deelname aan de conferentie in april 2016 ook concreet blijk van gegeven. Een aantal zaken is daarbij randvoorwaardelijk, waaronder overeenstemming over de financiering en het aanwezig zijn van een reëel perspectief op structurele verbetering. De logische eerste stap zou zijn dat de regering van Sint Maarten het verbeterplan, dat door de uitvoerende diensten van Sint Maarten en Nederland gezamenlijk is ontwikkeld, omarmt om daarna snel te starten met het realiseren van verbeteringen.
Deelt u de opvatting dat de regering van Sint Maarten veel te weinig doet – of kan doen – om de problemen op te lossen? Deelt u de mening dat in Pointe Blanche de mensenrechten niet meer kunnen worden gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u in het kader van het Koninkrijk nemen om de situatie in de Pointe Blanche per direct te verbeteren en de veiligheid van de mensen op Sint Maarten beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat chemiebedrijven de veiligheidsregels schenden |
|
Remco Dijkstra (VVD), Eric Smaling , Jaco Geurts (CDA), Yasemin Çegerek (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Chemiebedrijven schenden vaak de regels», waaruit blijkt dat meer dan de helft van de risicobedrijven in Nederland de afgelopen jaren de veiligheidsregels heeft overtreden?1
Het gaat hier om geconstateerde overtredingen bij inspecties door de Brzo-kerntoezichthouders2 bij risicobedrijven over de afgelopen twee jaar. Deze overtredingen worden opgenomen in de openbare (samenvattingen van) inspectierapporten. Het geschetste beeld is niet nieuw. Vanaf 2013 wordt elk jaar de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven naar uw Kamer gestuurd, waar de Brzo-monitor onderdeel van is. De Brzo-monitor van het BRZO+3 bevat onder meer het aantal overtredingen (ingedeeld naar zwaarte). In 2015 bedroeg het totale aantal geconstateerde overtredingen 615, terwijl dit in 2014 nog 850 was. Zoals eerder toegezegd, zal ik de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 voor de zomer naar uw Kamer sturen inclusief een analyse van regionale verschillen in naleefpercentages. Ik vind het van groot belang dat bedrijven zich aan de regels houden. De inspectiepartijen, verenigd in BRZO+, houden daar scherp toezicht op en blijven dat doen. Primair zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en een goede naleving van de regels. Met het initiatief Veiligheid Voorop is het bedrijfsleven actief om de veiligheidscultuur verder te verbeteren. Goede initiatieven ondersteun ik zo nodig met Safety Deals.
Er is blijvende inzet nodig om de veiligheid naar een hoger niveau te brengen. In het programma Duurzame Veiligheid Chemie 20304 hebben overheid, industrie en wetenschap de handen daarom ineengeslagen in een gezamenlijke ambitie voor een veilige en gezonde leefomgeving. Over de voortgang van het programma zal ik u in de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 berichten.
Kunt u toelichten welke risico’s werknemers en omwonenden hebben gelopen?
Bedrijven en overheid hebben de zorg om de risico’s voor werknemers en omgeving zo klein mogelijk te houden. Risicovolle bedrijven die onder het Brzo vallen dienen – naast de algemene verplichting om alle risico’s voor werknemers en omgeving te inventariseren/evalueren en daarop maatregelen te treffen – tevens het risico op een zwaar ongeval te inventariseren en te evalueren en alle maatregelen te treffen om een zwaar ongeval te voorkomen en de gevolgen te beperken.
De Brzo-toezichthouders zien hierop toe en zullen bij overtredingen optreden volgens de landelijke Brzo-handhavingstrategie. Daarbij worden overtredingen naar zwaarte ingedeeld in drie categorieën. Een voorbeeld van een lichte overtreding (categorie 3) is het niet op tijd indienen van het aangepast veiligheidsrapport als bepaald bij de inwerkingtreding van het Brzo 2015. Bij een middelzware (categorie 2) overtreding is er geen onmiddellijke dreiging van een zwaar ongeval, wel zijn onvoldoende maatregelen getroffen. Een voorbeeld hiervan is het niet hebben van een actuele stoffenlijst, waardoor de brandweer in geval van een calamiteit niet goed kan optreden.
Alleen voor de zwaarste categorie (1) overtredingen geldt dat daarbij sprake is van een directe dreiging van een zwaar ongeval. Het gaat bijvoorbeeld om het gebruik van een mogelijke ontstekingsbron in een gebied met explosiegevaar. Bij de overtredingen waarvoor dit in 2015 en 2016 gold, zijn de toezichthouders onmiddellijk opgetreden waarbij in de meeste gevallen het bedrijf of de betreffende installatie wordt stilgelegd en/of door betrokken bedrijf actie is ondernomen waardoor de dreiging op een zwaar ongeval direct werd weggenomen.
Kunt u ingaan op de onrust in Zaltbommel, waar een grote chemische fabriek vlakbij bewoning is gevestigd en omwonenden zich grote zorgen maken om hun veiligheid en gezondheid?
Zoals in het bericht aangegeven, betreft dit een chemiebedrijf dat al meer dan 45 jaar op deze lokatie produceert. In de loop der tijd is de bebouwing steeds verder richting bedrijf ontwikkeld. Er is een situatie ontstaan die zowel beperkingen oplegt aan nog verdere bebouwing rond het bedrijf als aan productie-uitbreiding. Dit soort historisch gegroeide situaties, waarbij chemiebedrijven ingeklemd zijn komen te liggen in dorpskernen en/of tegen nieuwbouwwijken aan, laten zien dat een vroegtijdige en integrale afweging in de ruimtelijke planning van groot belang is. Voor toekomstige situaties zet ik daarom in op modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid in de Omgevingwet, waarbij reeds in het begin van het ruimtelijk ontwerpproces de omgevingsveiligheid als parameter expliciet wordt meegenomen. Daarnaast is de communicatie tussen bedrijf, bevoegd gezag en omgeving van belang. Met betrekking tot de situatie in Zaltbommel volgt, na het vaststellen van het bestemmingsplan, de voorbereiding van een revisievergunning voor het bedrijf. Bij die voorbereiding is, vooruitlopend op en in de geest van de Omgevingswet, onder leiding van de provincie een omgevingsoverleg gestart. Alle belanghebbenden zijn hiervoor uitgenodigd: de omliggende bedrijven, bewonersorganisaties en omwonenden. Zij worden meegenomen in de opzet en de discussie bij het tot stand komen van de revisievergunning voor de fabriek.
Hoe beoordeelt u de reactie van de veiligheidsdeskundige Helsloot, die enerzijds stelt dat de inspectierapporten «overbodige regelgeving met veel papieren rompslomp» betreffen en anderzijds dat bedrijven moedwillig de randen van de wet opzoeken?2
De Brzo-regelgeving betreft de doorwerking van de Europese Seveso-richtlijn ter voorkoming van zware ongevallen en het beheersen van de gevolgen ervan voor mens en milieu. Uitgangspunt van deze regelgeving is dat Brzo-bedrijven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid de veiligheid dienen te borgen in hun beheerssystemen en bij grote risico’s (ongevals)scenario’s dienen op te stellen. Daarbij geldt altijd dat er discussie kan zijn over de inhoud van het beheerssysteem, ook onderling tussen veiligheidskundigen.
Tijdens inspecties wordt nagegaan of het bedrijf de risico’s in beeld heeft gebracht en vervolgens adequate maatregelen heeft getroffen. Het veiligheidsbeheerssysteem kent zowel technische als meer organisatorische/administratieve onderdelen. Die laatste worden nog wel eens als papieren verplichting c.q. rompslomp gezien, maar vormen tegelijk een belangrijk onderdeel in het gehele systeem. Een voorbeeld is de (actuele) beschrijving en vastlegging van verantwoordelijkheden in de organisatie. Daar mag geen onduidelijkheid over bestaan.
Als bedrijven «de randen van de wet opzoeken» zal dit tijdens inspecties blijken uit de resultaten. Die bedrijven zullen vaker en intensiever worden bezocht. Voor herhaaldelijk slecht presterende bedrijven (recidive) wordt bovendien een gerichte aanpak (een verzwarend sanctie-regime) toegepast.
Zegt u met uw uitspraak «omdat er beter wordt gekeken er ook meer overtredingen worden opgespoord»3, dat de huidige inspectiepraktijk voldoet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de samenwerking en verhouding tussen de omgevingsdiensten en de inspectie?
Zoals in meerdere brieven (externe) veiligheid7 aan de Kamer gemeld, hebben de gezamenlijke BRZO+ toezichthouders in de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed om te komen tot de huidige, intensieve samenwerking met als ambitie om te werken als waren zij één overheidsdienst. Er zijn grote stappen gezet de afgelopen jaren. Consequent toezicht en toetsen aan de regels levert een overzicht op van bevindingen en overtredingen. Daarmee wordt een beeld verkregen van de werkwijze van bedrijven. Het overgrote deel zijn lichte overtredingen (categorie 3). Het benoemen en behandelen van die categorie 3 (lichte) overtredingen is ook nodig om het beeld van veilig werken door een bedrijf compleet te maken.
Om een volledig beeld te krijgen van het Brzo-conform werken door een bedrijf worden naast aangekondigde ook onaangekondigde inspecties uitgevoerd. Er wordt gewerkt met een inspectieplanning, waarbij de meest risicovolle bedrijven meer en vaker bezocht worden. Bij het inspecteren van deze bedrijven worden gemiddeld ook meer overtredingen geconstateerd. Dat is logisch, gezien de analyse die vooraf is gemaakt.
Tussen toezichthouders wordt informatie uitgewisseld en worden controles afgestemd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze terugkerende incidenten worden voorkomen in plaats van alleen maar opgespoord?4 5
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen incidenten en overtredingen. In het bericht wordt verwezen naar overtredingen. Overtredingen worden tijdens aangekondigde en onaangekondigde inspecties geconstateerd, waarna het bedrijf die moet herstellen en maatregelen moet treffen om herhaling te voorkomen. Dit wordt vervolgens met een herinspectie gecontroleerd. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 beschreven, worden overtredingen niet alleen maar opgespoord, ze worden ook opgevolgd op basis van de Brzo-handhavingsstrategie. Terugkerende overtredingen (recidive) leiden daarin tot een verzwaring van de opgelegde maatregelen en/of straf.
Wat betreft incidenten of ongewone voorvallen is het bedrijf verplicht deze te melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag gaat na of passende maatregelen worden genomen om de opgetreden gevolgen te beperken. Ook volgt onderzoek en analyse van het voorval om er van te leren voor het bedrijf als ook voor andere bedrijven. Doel daarbij is om te voorkomen dat het voorval zich opnieuw voordoet.
De arbeidsomstandigheden bij de Primark in Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust bij Primark: «Als ik alles had geweten, was ik er nooit gaan werken'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de arbeidsomstandigheden bij de Primark in Groningen onder druk staan?
Of de signalen kloppen kan ik niet uit eigen waarneming of onderzoek bevestigen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat intimidatie een ernstige zaak is en dat het van groot belang is dat zorgvuldig gehandeld wordt als werknemers ziek zijn, ook in het licht van de privacybescherming en het medisch beroepsgeheim. De werkgever is verplicht te zorgen voor gezonde werkomstandigheden en een beleid te voeren om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen.
FNV heeft haar bevindingen met de Inspectie SZW gedeeld en heeft recent aan de Inspectie een verzoek gedaan tot een nader onderzoek naar de arbeidsomstandigheden bij Primark (verzoek conform artikel 24, lid 7, Arbowet). Dit verzoek is door de Inspectie opgepakt en de komende periode wordt dit onderzoek uitgevoerd. Indien daartoe aanleiding is, zal het onderzoek uitgebreid worden naar de naleving van andere wetgeving waarop de Inspectie toezichtbevoegd is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat bij de Primark in Groningen sprake is van een hoge werkdruk, intimidatie door leidinggevenden, het negeren van gezondheidsklachten en het niet betalen van loon bij overwerk? Zo ja, bent u bereid om de Inspectie SZW controles bij de Primark in Groningen te laten uitvoeren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie SZW controles uitgeoefend bij andere winkels van de Primark? Zo ja, kunt u toelichten wat de uitkomsten hiervan waren? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In de afgelopen jaren zijn er enkele inspecties geweest bij winkels van Primark in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen en in verband met schoonmakers. Deze inspecties hebben geen aanleiding gegeven tot verder optreden.
Er zijn vanaf 2011 over de 16 vestigingen in Nederland een tiental klachten bij de Inspectie SZW ingediend, waarvan twee tot nader onderzoek hebben geleid. Er is een waarschuwingsbrief uitgegaan voor het ontbreken van een plan van aanpak bij de RI&E.
Zie voorts het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u, gezien de arbeidsomstandigheden, bereid Primark Nederland aan te spreken op het feit dat meerdere vestigingen geen ondernemingsraad hebben, terwijl de wet voorschrijft dat een ondernemingsraad bij 50 personeelsleden of meer verplicht is? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Medezeggenschap van werknemers is van groot belang. Het is dan ook niet voor niets dat deze medezeggenschap is verankerd in onze Grondwet en verder is uitgewerkt in de Wet op de Ondernemingsraden. U stelt terecht dat elke onderneming waar in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, verplicht is een OR in te stellen. Deze verplichting geldt ook voor vestigingen van Primark in Nederland. Dit is in het belang van het goed functioneren van de onderneming ten behoeve van het overleg met en vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen.
Indien een ondernemer weigert om een OR in te stellen dan kan iedere belanghebbende de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan de wet en alsnog een OR instelt. De rechter kan het nakomen van deze plicht bevorderen door een sanctie te koppelen aan het niet nakomen. Er kan dan sprake zijn van een overtreding van de Wet economische delicten.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden heeft de Inspectie SZW bovendien de bevoegdheid om de werkgever inlichtingen te vragen omtrent de instelling en het functioneren van een ondernemingsraad.
Uit de berichtgeving maak ik op dat een woordvoerder van Primark heeft verklaard dat Primark het nut van een OR erkent en dat er sinds een aantal maanden voorbereidingen worden getroffen om een OR op te richten. FNV Handel heeft aangegeven dat op 2 maart een constructief overleg heeft plaatsgevonden met de directie van Primark. Het bedrijf erkende daarbij dat er zaken zijn die op korte termijn moeten veranderen. Het heeft een aantal maatregelen aangekondigd die tot betere arbeidsomstandigheden moeten leiden. Daaronder is het oprichten van een ondernemingsraad genoemd. Met dat gesprek is het probleem daar aan de orde geweest waar het hoort: tussen werkgever en werknemer. Het is immers in de eerste plaats aan werknemers – daarbij al dan niet ondersteund door hun vertegenwoordigende organisaties – om werkgevers aan te spreken op het instellen van een OR.
Zoals ik heb aangegeven in het VAO arbeidsmarktbeleid van 22 februari jongstleden gaat mijn ministerie op korte termijn in gesprek met de kledingbranche over de arbeidsomstandigheden in filiaalbedrijven. In die gesprekken zal uiteraard gewezen worden op de wettelijke plicht om in alle vestigingen met meer dan 50 werknemers een OR in te stellen.
Het bericht dat een bestuurder 65.000 euro kreeg zonder een dag te werken |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat Gerard M. een vertrekbonus van 65.000 euro heeft gekregen bij zorginstelling Vivantes, ondanks dat hij geen dag gewerkt heeft voor deze organisatie?1
De WNT stelt dat een ontslagvergoeding niet groter mag zijn dan een jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. De maximale ontslagvergoeding is onafhankelijk van de duur van het dienstverband. Een bestuurder mag een vergoeding ontvangen bij ontbinding van het arbeidscontract. Het kabinet is niet voornemens dit te wijzigen. Hoewel er sprake is van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst tussen zorginstelling en bestuurder vind ik de hele gang van zaken rondom de genoemde vertrekbonus een meer dan betreurenswaardige verspilling van zorggeld en slecht voor het imago van de sector.
Is deze constructie in lijn met de Wet normering topinkomens (WNT)? Zo ja, bent u bereid de wet te wijzigen en een dergelijke constructie te verbieden? Zo nee, bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat deze bestuurder deze afkoopsom niet ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komen dergelijke constructies voor, waarin bestuurders zoveel geld cashen voor werk dat zij niet gedaan hebben? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG, heeft in verband met deze vraag onderzoek gedaan naar de door WNT-instellingen bij het CIBG aangeleverde gegevens met betrekking tot het verslagjaar 2014 en 2015. Het CIBG meld mij dat hierbij naar voren is gekomen dat er geen zaken bekend zijn van bestuurders die uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband hebben ontvangen zonder dat hier feitelijk een dienstverband tegenover stond.
Bent u bekend met het wanbeleid van Vivantes die eerder slechte investeringen deed in domotica waardoor kostbare banen verloren zijn gegaan? Hoe verhoudt dit zich met de uitgekeerde vertrekbonus van 65.000 euro?2
De raad van toezicht heeft duidelijk niet goed gefunctioneerd. Zie vraag 5.
Hoe oordeelt u over de vriendjespolitiek in deze situatie gezien Gerard M. voorgedragen werd door zijn voormalige baas, die tevens bij het sollicitatiegesprek zat en vervolgens benoemd werd als bestuurder?3
Bij de benoeming van zorgbestuurders zijn raden van toezicht verantwoordelijk voor een zorgvuldig en transparant selectieproces. Ik heb begrepen dat er binnen Vivantes onvoldoende draagvlak bestond voor (de uitkomst van) de selectieprocedure. Dat is niet goed. Eind vorig jaar heeft de raad van toezicht van Vivantes besloten gefaseerd te zullen terugtreden. Het is nu aan de interim-bestuurder en de nieuw aan te treden raad van toezicht om snel orde op zaken te stellen. Uiteraard in goed overleg met de cliënten- en ondernemingsraad.
Hoe lang blijft u dit old boys netwerk in de zorg in stand houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat bestuurders te allen tijde moeten worden geselecteerd op basis van hun kwaliteiten en niet (louter) op basis van hun netwerk. De raad van toezicht draagt zorg voor een goede en evenwichtige samenstelling van de raad van bestuur die aansluit op de behoefte van de organisatie. Zij moet zich goed vergewissen van de daadwerkelijke kennis en kunde van een bestuurderskandidaat.
De Nederlandse vereniging voor bestuurders in de zorg (de NVZD) heeft een accreditatietraject ontwikkeld waarin wordt getoetst of bestuurders actief werken aan hun vakontwikkeling en beschikken over zelfreflectief vermogen. Voor de raden van toezicht is deze accreditatie een praktisch handvat om de competenties van kandidaat bestuurders te kunnen beoordelen. Ik roep raden van toezicht dan ook op om al hun bestuurders op te laten gaan voor accreditatie.
Is hier sprake van wanbeleid naar uw mening? Zo neen waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Bij vermoedens van wanbeleid kan een belanghebbende (bijvoorbeeld een cliëntvertegenwoordigend orgaan of een vakbond) een enquêteprocedure starten bij de ondernemingskamer. Het is dan aan de rechter om hier een uitspraak over te doen.
De IGZ blijft de situatie bij Vivantes nauwlettend in de gaten houden en neemt het toezicht op goed bestuur daarin mee.
Erkent u dat het een beproefd accreditatietraject is dat maakt dat bestuurders elkaar baantjes toeschuiven? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit een manier om de WNT te ontduiken?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 6. Naar mijn mening draagt een accreditatietraject voor zorgbestuurders juist bij aan de verdere professionalisering van bestuur en toezicht in de zorg. Ik zie daarbij geen verband met ontduiking van de WNT-normen.
Welke concrete maatregelen treft u om te voorkomen dat bestuurders met enorme vertrekbonussen weggaan, zodat zorggeld gewoon weer wordt besteed aan de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wil maatschappelijke verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we.
Het bericht 'Onderbetaling bij aanleg Centrale As' |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderbetaling bij aanleg Centrale As»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen hierover van 24 juni 2016 en uw antwoorden daarop?2
Ja.
Wat is uw opvatting over de handelwijze van de provincie Friesland als zijnde opdrachtgever in dezen nu het naar aanleiding van de onder 2. bedoelde vragen en een verzoek van de vakbond daartoe plaatsgevonden hebbende onderzoek van uw Inspectie SZW uitwijst dat sprake is geweest van onderbetaling en schijnconstructies? Deelt u de mening dat deze handelwijze laakbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland neemt haar taak als hoofdopdrachtgever serieus en is in gesprek gegaan met de hoofdaannemer over de situatie. Ook heeft de provincie Friesland de FNV gevraagd om een lijst met bevindingen. Daarnaast heeft de provincie Friesland om in bezit te komen van meer detailkennis met de FNV overleg gevoerd om over te gaan tot een audit bij de hoofdaannemer. De provincie en de hoofdaannemer willen tot slot graag in overleg treden met de FNV en eventuele andere partijen om te bekijken hoe de loonvordering van de ijzervlechters (en mogelijke andere personen) op een voor alle partijen acceptabele wijze kunnen worden beoordeeld en afgehandeld. De resultaten van deze acties zullen moeten worden afgewacht.
Kunt u (bij benadering) aangeven op welke wijze en ten begrote van welke bedragen de bouwvakkers in kwestie te kort zijn gedaan?
De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het is dan ook niet aan mij om informatie uit dit rapport met uw Kamer te delen. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de verzoeker te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. De verzoeker kan het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de provincie Friesland ondanks bedoelde misstanden op kosten van de belastingbetaler (en feitelijk over de rug van de in dezen benadeelde werknemers) een feestje viert bij de opening van de Centrale As? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De opdrachtgever moet alert zijn op signalen tijdens de werkzaamheden. De provincie Friesland heeft ook op deze signalen gereageerd (zie antwoord 3). Het ceremonieel afsluiten van de werkzaamheden is gebruikelijk bij bouwprojecten.
Vindt u dat de provincie Friesland het afgelopen jaar naar aanleiding van diverse niet mis te verstane signalen in haar rol als opdrachtgever voldoende actie heeft ondernomen teneinde misstanden tegen te gaan? Waaruit heeft deze actie feitelijk bestaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de provincie Friesland in dezen haar verantwoordelijkheid (eindelijk) moet nemen en actie dient te ondernemen teneinde te zorgen dat de in dezen benadeelde werknemers alsnog krijgen wat hen toekomt?
Voordat de provincie Friesland aansprakelijk kan worden gesteld moet de FNV de directe werkgever aansprakelijk stellen voor het achterstallige loon. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud daarvoor gebruiken. Is deze poging zonder succes, dan kunnen de werkgever en diens opdrachtgever tegelijkertijd hoofdelijk worden aangesproken voor de voldoening van het loon. Als ook dit niet lukt dan kunnen de hogere schakels achtereenvolgens (volg tijdelijk) worden aangesproken. Uiteindelijk kan de provincie Friesland zelf in de rol van hoofdopdrachtgever voor de voldoening van het achterstallige loon worden aangesproken. Ik ga ervan uit dat de partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn in deze situatie orde op zaken zullen stellen. De provincie heeft daartoe actie ondernomen, zie antwoord op vraag 3.
Zou u het wenselijk vinden als de provincie Friesland zich zou verschuilen achter het formele feit dat de Wet Aanpak Schijnconstructies (die de aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor misstanden als hier aan de orde voor eens en altijd regelt) niet gedurende de hele periode van de werkzaamheden aan de Centrale As van toepassing was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb ook geen signaal dat de provincie Friesland dat doet.
Hoeveel Friese (dan wel andere Noordelijke) bouwvakkers hebben dankzij en bij de aanleg van de Centrale As werk gevonden? Hoe verhoudt dat aantal zich tot de naar eigen zeggen van de provincie Friesland daarvoor vrijgemaakte gelden als ook verrichte inspanningen?
Ik beschik niet over deze informatie.
Vindt u in bovenstaande aanleiding om extra aandacht te besteden aan de rol en verantwoordelijkheid van de overheid als opdrachtgever bij projecten als hier aan de orde? Bent u bereid bij momenteel in uitvoering zijnde dan wel binnenkort in uitvoering komende projecten overheidsopdrachtgevers nog eens extra op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat overheidsopdrachtgevers zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden als opdrachtgever. Daarom is in de eerste monitor Wet aanpak schijnconstructies ook specifiek aandacht besteed aan de lagere overheden. Er is dit jaar wederom voorlichting gepland. Daarin zullen de lagere overheden worden meegenomen.
De lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap naar Nederland te halen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het uw voornemen is om in de lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) naar Nederland te halen1, vooral in te zetten op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol?2
Zoals aangegeven in de brief die op 16 januari jongstleden aan uw Kamer is gestuurd, zal Nederland zich kandidaat stellen voor het naar Nederland halen van het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA). Daarbij zal inderdaad ingezet worden op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol.
Kunt u aangeven waarom er gefocust wordt op een locatie in de nabijheid van Schiphol? Kunt u tevens aangeven hoe groot het zoekgebied voor een geschikte locatie wat u betreft is?
De EMA is haar werkzaamheden afhankelijk van samenwerking met 40 geneesmiddelenautoriteiten en ruim 3.750 experts afkomstig uit alle EU lidstaten.
Jaarlijks ontvangt de EMA 65.000 bezoekers, die zo’n 30.000 hotelovernachtingen boeken. Daarnaast ontvangt de EMA dagelijks bezoekers uit de VS, Azië en Australië. Optimale bereikbaarheid en ruim voldoende voorzieningen zijn daarom van essentieel belang voor het functioneren van de EMA. De nabijheid van Schiphol Airport vormt, vanwege het grote aantal vliegbestemmingen en de hoge frequentie van vluchten van en naar Schiphol Airport, een zeer belangrijke troef voor de Nederlandse kandidatuur.
Het zoekgebied is gedefinieerd aan de hand van criteria die door de EMA zijn gesteld, zoals de nabijheid van een grote luchthaven, lokaal korte reistijden, hoogfrequent openbaar vervoer, ruim voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige hotelaccommodatie en nabijheid van voorzieningen voor het personeel van het agentschap, zoals huisvesting en internationale scholen. Door in te zetten op deze criteria, kan Nederland het best mogelijke bod uitbrengen, dat zich zeer goed kan meten met datgene wat de belangrijkste concurrerende landen te bieden hebben.
Wordt bij de beoordeling of een locatie voor het EMA voldoende bereikbaar is ook gekeken naar de kansen (net) over de grens, zoals internationale luchthavens in Duitsland en België? Zo nee, waarom niet?
Bij de initiële vraag welke steden of regio’s geschikt zouden zijn voor vestiging van de EMA, is ook gekeken andere regio’s. Op basis van de behoeften van de EMA zoals hierboven weergegeven, bleek dat de onmiddellijke nabijheid van Schiphol het beste en meest concurrerende bod voor de Nederlandse kandidatuur oplevert.
Erkent u dat bijvoorbeeld Zuid-Limburg zowel per spoor als per vliegtuig ook uitstekend internationaal bereikbaar is met diverse luchthavens om de hoek?
Het kabinet erkent dat Zuid-Limburg zeker goed is gelegen ten opzichte van verbindingen in omringende lidstaten. Met acht vliegbestemmingen op vooral de toeristische routes biedt Maastricht-Aken echter beperkte mogelijkheden. De vliegvelden van Düsseldorf en Keulen in het Oosten en Brussel in het Zuidwesten bieden flink meer verbindingen, maar liggen allen op ruim 100 km afstand vanaf Maastricht. Voor het grote aantal inreizende bezoekers en experts van het Europees geneesmiddelenagentschap betekent deze afstand fors meer reistijd, hetgeen een Nederlands bod veel minder aantrekkelijk zou maken.
Deelt u tevens de mening dat Zuid-Limburg om diverse redenen een goede locatie voor het EMA zou kunnen zijn, vanwege onder andere: de centrale ligging in de Euregio Maas-Rijn en de nabijheid van belangrijke Europese steden (Brussel, Luxemburg, Düsseldorf, Keulen en Luik); de directe aansluiting met de Topsectoren Lifesciences- and Health en Agri- en Food via de Brightlands Campussen in Maastricht, Sittard-Geleen en Venlo alsook de Smart Services Campus in Heerlen; de nabijheid van zowel de Chemelot Campus als de Maastricht Health Campus; de actieve betrokkenheid van de Universiteit Maastricht bij de innovatie van medische toepassingen en de verbreding richting «regeneratieve geneeskunde»?
De regio Zuid-Limburg heeft zeer veel te bieden op het vlak van de wetenschappelijk onderzoek op het vlak van Lifesciences & Health (LS&H). Het kabinet is ervan overtuigd dat een eventuele vestiging van de EMA in Nederland op middellange termijn een positief effect zal hebben op de ontwikkeling van deze sector in heel Nederland.
Voor de EMA zelf is de directe nabijheid van een LS&H-cluster, dat op meerdere locaties in Nederland beschikbaar is, interessant maar geen beslissende factor voor haar vestiging. Factoren zoals hierboven genoemd in het antwoord op vraag 2 zijn dat wel.
Bent u bereid met de provincie Limburg en de diverse gemeenten in Zuid-Limburg in gesprek te gaan over de kansen om Zuid-Limburg als mogelijke vestigingslocatie voor het EMA te betrekken? Zo nee, waarom niet?3
Voor de vestiging van de EMA zijn momenteel waarschijnlijk al zo’n 20 lidstaten kandidaat. Nederland moet concurreren met enkele landen die ook goede locatie bieden als Italië, Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Ierland, Duitsland, Spanje en wellicht ook Frankrijk.
Veel landen zullen een zeer concurrerend aanbod op tafel leggen. Nederland wil het best mogelijke bod op tafel leggen en het kabinet is van mening dat Nederland het meest kansrijke aanbod creëert met een locatie van de EMA in de nabijheid van Schiphol.
Bent u bereid in uw lobby om de EMA naar Nederland te halen, gezien de argumenten in de voorgaande vragen, expliciet ook de mogelijkheid mee te nemen om het EMA in Zuid-Limburg te vestigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De voortgang van de gesprekken met de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van uw ministerie voor het jaar 2017 op 10 november 2016 herinneren dat u in gesprek zou gaan met onder andere de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington om de benodigde financiering voor een doorbraak rond te krijgen?
Ja. In de stand van zakenbrief moties en toezeggingen van 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 121) heb ik bericht dat ik in het eerste kwartaal uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken.
Kunt u aangeven of deze gesprekken al zijn gevoerd, wat de voortgang van de gesprekken is geweest en of er al concrete resultaten naar voren zijn gekomen? Indien de gesprekken nog niet hebben plaatsgevonden, kunt u aangeven waarom niet?
De aansprakelijkheid van PostNL bij diefstal van de inhoud van postpakketten |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014?1
Ja.
Hoe is op dit moment de aansprakelijkheid geregeld van het bedrijf PostNL in het geval van diefstal van de inhoud van een pakket door een medewerker van PostNL zelf?
In geval van UPD-zendingen is de aansprakelijkheid van PostNL geregeld op basis van artikel 29 van de Postwet 2009. Op grond van het vijfde lid van dat artikel is PostNL aansprakelijk voor schade die het gevolg is van roekeloos gedrag van de UPD-verlener of schade die door hem met opzet is veroorzaakt. Het ligt voor de hand dat diefstal of opzettelijke vernieling door werknemers van PostNL onder deze bepaling vallen. Het aansprakelijkheidsregime onder artikel 29 van de Postwet 2009 is beperkter dan het algemene aansprakelijkheidsregime uit het Burgerlijk Wetboek. De reden daarvan is dat onbeperkte aansprakelijkheid voor schade als gevolg van beschadiging, verlies of te late bestelling van de ongeregistreerde poststukken de verlener van de UPD voor hoge kosten zou stellen. Dat zou met zich meebrengen dat de kosten van het postvervoer onaanvaardbaar hoog worden, hetgeen in strijd zou komen met het belang van betaalbaar postvervoer.2 De afzender heeft de keuze om het pakket te verzenden met extra diensten (aangetekend of met verzekerservice). In dat geval gelden de vergoedingen zoals die zijn vastgelegd in de voorwaarden bij deze extra diensten. De afzender kan een vordering tot schadevergoeding indienen, omdat die de contractpartij is. Bovendien geldt voor de ontvanger als uitgangspunt dat de afzender het risico draagt dat de post niet wordt bezorgd. De ontvanger kan de afzender zo nodig aansprakelijk stellen op basis van algemene aansprakelijkheidsregels.
Internationale poststukken vallen in Nederland ook onder de UPD-verplichting. Gelijkluidende bepalingen als hierboven zijn opgenomen in het internationale verdrag voor de uitvoering van de openbare postdienstverlening van de Wereldpostunie (Universal Postal Union; UPU). Dit verdrag geldt voor nagenoeg alle staten in de wereld en betreft de internationale poststromen.
Het versturen van pakketten buiten de UPD betreft vrijwel altijd business-to-business transport. Wanneer buiten de UPD een overeenkomst wordt aangegaan bij PostNL, zijn voor pakketten de Algemene Voorwaarden Goederenvervoer (AVG) en het algemene aansprakelijkheidsrecht van toepassing. In de AVG worden (tevens) de Algemene Vervoerscondities (AVC 2002) van toepassing verklaard. Deze AVC gelden bij vrijwel alle overeenkomsten van Nederlandse vervoerders. Volgens de AVC kan de vervoerder bij een toerekenbare tekortkoming zijn aansprakelijkheid voor schade niet (geheel) uitsluiten. Zijn aansprakelijkheid is onder de AVC tot € 3,40/kg gelimiteerd. Als de afzender aanspraak wil maken op (volledige) vergoeding van de inhoud van de zending in geval van aan de vervoerder toerekenbare schade, kan hij daarvoor een transportverzekering afsluiten.
In geval van een op grond van de AVG verzonden pakket heeft ook de geadresseerde zelf, naast de afzender, de mogelijkheid om PostNL aansprakelijk te stellen in het geval van schade of bijvoorbeeld verlies of vermeende diefstal van de inhoud van het pakket. Dit is geregeld in artikel 16, AVC 2002. Omdat het hier vrijwel altijd gaat om overeenkomsten tussen bedrijven onderling, is er in geval van schadeclaims in de AVC alleen voorzien in een procedure via de kantonrechter. Als het een UPD-pakket betreft, kan de verzender indien gewenst ook terecht bij de geschillencommissie.
Hoe is deze aansprakelijkheid op dit moment geregeld in het geval dat het pakket onder de universele postdienst (UPD) valt en in het geval dat het pakket niet onder de UPD valt?
Zie antwoord vraag 2.
Kan PostNL zich beroepen op de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014 om onder de aansprakelijkheid voor diefstal of vermissing uit te komen?
Nee. Voor de UPD hanteert PostNL algemene voorwaarden met betrekking tot aansprakelijkheid, maar die mogen niet strijdig zijn met artikel 29 van de Postwet 2009. Indien schade of verlies ontstaat uit eigen handelen of nalaten ingeval van opzet of roekeloosheid, vervallen de uitsluitingen of beperkingen van de aansprakelijkheid zoals genoemd in artikel 29 van de Postwet 2009.
Klopt het dat de geadresseerde onder deze Algemene Voorwaarden (artikel 4.2) geen rechtsbasis heeft om PostNL aansprakelijk te stellen en geen toegang heeft tot de Geschillencommissie Post (artikel 4.2)? Klopt het dat alleen de afzender dit kan doen?
Krachtens art 29, derde lid, Postwet 2009 kan alleen de afzender vorderingen indienen. Alleen de afzender kan zijn zaak ook aan de Geschillencommissie Post voorleggen. Het is immers de afzender die een overeenkomst aangaat met de postvervoerder voor het leveren van een (vervoers)dienst. Het recht om nakoming te eisen van de verplichtingen op grond van die overeenkomst, of om daarover een klacht in te dienen, ligt dan ook bij de afzender.
Indien de schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender bevoegd ten behoeve van die ander de vordering in te stellen, op eigen naam of als vertegenwoordiger. De geadresseerde kan zijn recht dus doen gelden via de afzender; de afzender kan (als contractpartij) namens die geadresseerde PostNL aansprakelijk stellen. In dat geval dient te geadresseerde zich te beroepen op de overeenkomst die hij is aangegaan met de verzendende partij (in geval van een online bestelling bijvoorbeeld). De rechten en plichten met betrekking tot (koop)overeenkomsten zijn geregeld in boek 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Waarom staat er in artikel 4.2 letterlijk «De geadresseerde kan geen beroep doen op deze Algemene Voorwaarden»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval de rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wél het pakket ontvangt, maar níet de inhoud ervan?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval deze rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wel het pakket ontvangt, maar niet de inhoud ervan, en PostNL dan wel een medewerker van PostNL verantwoordelijk is voor het verdwijnen van de inhoud?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Consuwijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een gedupeerde heeft geadviseerd om deze zaak aan de wetgever voor te leggen, omdat het hier mogelijk om een weeffout in de regelgeving gaat?
Consuwijzer wijst in haar communicatie naar consumenten standaard op de mogelijkheid die de consument heeft om zijn/haar mening te laten horen bij het ministerie dat verantwoordelijk is voor de wet of de regels waar de consument het niet mee eens is. Een andere optie die Consuwijzer standaard noemt is het aankaarten van een probleem bij de Tweede Kamer of bij de Consumentenbond. Consuwijzer maakt bij het formuleren van haar antwoorden gebruik van standaard teksten om consistentie in de communicatie te waarborgen. Een inhoudelijk oordeel over wet- of regelgeving wordt hierbij door Consuwijzer niet gegeven.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van de geadresseerde hier te zwak is en de geadresseerde in dergelijke gevallen gewoon PostNL aansprakelijk moet kunnen stellen?
Nee, het is op basis van de beginselen van contractrecht logisch dat de partij die de overeenkomst aangaat met PostNL (de afzender) de partij is die nakoming van de contractverplichting kan eisen, ofwel schade kan claimen. Indien een pakket niet, gedeeltelijk of beschadigd aankomt, kan de geadresseerde de verkoper/afzender aanspreken op basis van de (online) koopovereenkomst. Hij wordt dan beschermd in het kader van het reguliere consumentenrecht.
Kunt u hierover met PostNL in overleg treden, teneinde de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst op dienovereenkomstige wijze aan te passen (waaronder in ieder geval artikel 4.2 en artikel 11)?
Ik zie geen aanleiding om PostNL hiertoe te bewegen.
Werkbezoek aan de provincie Limburg d.d. 6 februari 2017 |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de afspraken uit het bestuurlijk overleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport van Zuid-Nederland inzake de spooraansluiting en Carhandling Terminal Swentibold, die zijn gemaakt in het najaar van 2016?
Ja.
Kunt u aangeven welke vragen er uiterlijk wanneer dienen te zijn beantwoord in het door het Rijk en Provincie aangekondigde onderzoek naar meekoppelkansen? Is het onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, wanneer worden de resultaten verwacht?
Afgesproken is dat rijk en regio de meekoppelkansen onderzoeken die verbonden zijn aan deze ontwikkeling. Deze inventarisatie vindt door partijen zelf plaats en heeft primair betrekking op werkgelegenheidseffecten in de regio. Zie verder antwoord 4.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksopdracht van het aangekondigde validatieonderzoek door ProRail is en welke (financiële) kaders zijn meegegeven? Is het onderzoek inmiddels afgerond? Zo nee, wanneer wel. Zo, ja wat zijn de uitkomsten?
Afgesproken is dat de definitieve kostenraming van de openbare aansluiting van deze railterminal door ProRail zal worden getoetst conform de standaard eisen die aan ramingen voor spoorinfrastructuur c.q. aansluitingen worden gesteld (de Standaard Systematiek Kosten ramingen SSK). ProRail heeft haar validatieonderzoek nog niet kunnen uitvoeren. Dit komt omdat de scope van het project is aangepast door nadere technische en inpassingseisen. Hierdoor is de definitieve raming nog niet gereed. Inmiddels is wel duidelijk geworden dat, mede door de genoemde scope aanpassing, de voorgestelde aansluiting niet circa € 20 mln. kost, zoals eerder globaal was ingeschat, maar circa € 40 mln.
Klopt het dat de provincie Limburg nog steeds garant staat voor de regionale bijdrage en alle voorbereidende kosten tot het moment van realisatie van de spooraansluiting? Zo ja, wat betekent dit voor de omvang van de gevraagde rijksbijdrage van de spooraansluiting van de Carhandling Terminal Swentibold?
Ja, de provincie Limburg staat nog steeds garant voor de door haar aangeboden regionale bijdrage en alle voorbereidende kosten tot het moment van realisatie van de spooraansluiting.
Het betreft hier een regionaal spoorproject. Ik heb uw Kamer eerder geantwoord dat in dit geval op basis van het rijksbeleid rond spoorgoederenknooppunten een financiële bijdrage aan de aansluiting van VDL niet voor de hand ligt. Daarbij speelt een rol dat ik in 2015 max. 30 mln. (inclusief BTW) heb gereserveerd voor de te ontwikkelen spoor terminal Venlo. Verder is aan de in de directe nabijheid gelegen Barge terminal in Born (binnenvaart) in het verleden € 6 mln. verstrekt. Met deze bijdragen is in de regio een omvangrijke terminal capaciteit in beeld die vooralsnog niet volledig wordt benut.
Anderzijds ben ik mij ervan bewust dat er hier ook een breder economisch en werkgelegenheidsbelang speelt. Ik ben dan ook samen met andere departementen in overleg gegaan om te bezien of hiervoor gezamenlijk rijksmiddelen beschikbaar kunnen worden gesteld.
Ik kan u melden dat de Minister van Economische Zaken en ikzelf bereid zijn ieder maximaal € 5 mln. (dus € 10 mln. in totaal) beschikbaar te stellen om de regionale economische structuur te versterken middels het realiseren van de spooraansluiting naar de terminal.
Aan deze bijdrage verbind ik wel een aantal voorwaarden:
Graag ben Ik bereid om samen met de Provincie Limburg te onderzoeken of aan de bovengenoemde voorwaarden invulling gegeven kan worden. Een eventuele bijdrage vanuit IenM wordt ten laste gebracht van de investeringsruimte spoor.
Deelt u de mening dat deze spooraansluiting een belangrijke bijdrage kan leveren aan de economische ontwikkeling van de regio? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie verder antwoord 4.
Bent u bereid om uiterlijk dit voorjaar duidelijkheid te geven over de medewerking en/of een rijksbijdrage, in verband met de noodzakelijke besluitvorming over de ruimtelijke en economische ontwikkeling door de provincie Limburg? Zo nee, waarom niet?
Ik verleen al medewerking aan de uitwerking van de aansluiting van VDL Nedcar doordat ProRail actief participeert bij de uitwerking en het toetsen van de aansluiting (zowel financieel als qua functionaliteit en effect op het Hoofdspoornet). Zie verder antwoord 4.
Het bericht “Vuurwapen en munitie in cel gedetineerde” en het bericht “Drie overvallen tijdens verlof met enkelband |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Vuurwapen en munitie in cel gedetineerde»1 en «Drie overvallen tijdens verlof met enkelband»?2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een veroordeelde moordenaar, in 2008 veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, al in oktober 2016 naar een half-open inrichting is overgeplaatst inclusief weekendverlof?
Ingevolge de regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan een gedetineerde in de laatste fase van zijn detentie in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting worden geplaatst (ZBBI), mits de gedetineerde voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 2 van de regeling. Een gedetineerde die aan deze voorwaarden voldoet kan maximaal 18 maanden voordat hij met voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) gaat op voordracht van de directeur van de vestiging waar hij verblijft in een ZBBI worden geplaatst, mits de reclassering daarover positief heeft geadviseerd.
Vervolgens kan de gedetineerde doorstromen naar een penitentiair programma dat maximaal 12 maanden voor de v.i.-datum start. Betrokkene voldeed aan alle vereisten om voor dit traject in aanmerking te komen; er waren geen contra-indicaties voor plaatsing in de ZBBI. De gedetineerden die in de ZBBI verblijven hebben elk weekend regime gebonden verlof ter voorbereiding op hun terugkeer in de maatschappij.
Hoe is het mogelijk dat deze veroordeelde een vuurwapen en munitie de inrichting in heeft weten te smokkelen?
Een ZBBI heeft een laag beveiligingsniveau. Gedetineerden die in de ZBBI verblijven hebben onbeperkt toegang tot de inrichting. Ondanks dat gedetineerden zorgvuldig worden geselecteerd alvorens ze op een ZBBI worden geplaatst, valt nooit uit te sluiten dat zij contrabande de inrichting in meenemen of recidiveren.
In de ZBBI vinden wekelijks kamercontroles plaats. Tussentijdse controles vinden steekproefsgewijs plaats en wanneer daartoe een concrete aanleiding bestaat. Ook de kamer van deze gedetineerde was de week voorafgaand aan de vondst van het wapen gecontroleerd; er is toen geen contrabande aangetroffen.
Hoe is het vervolgens mogelijk dat hij een vuurwapen en munitie in zijn cel heeft kunnen verbergen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze veroordeelde moordenaar verdacht wordt van het plegen van (drie) overvallen tijdens het weekendverlof?
Gelet op het lopende onderzoek en de levenssfeer van de betrokkene doe ik hierover geen mededelingen.
Zo ja, hoe is het mogelijk dat hij (drie) overvallen heeft kunnen plegen tijdens het elektronisch toezicht?
Het betrof een gedetineerde op verlof waarbij een enkelband als ondersteunend middel werd ingezet om de naleving van vrijheidsbeperkende voorwaarden te controleren: betrokkene ging met weekendverlof onder de voorwaarden van een locatiegebod en een locatieverbod. De naleving van zijn voorwaarden werd gecontroleerd door middel van een enkelband met een GPS-systeem. Wanneer elektronisch gecontroleerde voorwaarden worden overtreden (of bij sabotage of storing) gaat er een melding naar de meldkamer. Omdat betrokkene zijn locatieverbod en locatiegebod niet heeft overtreden, heeft de enkelband geen signaal afgegeven tijdens het verlof.
Bent u nu tot het inzicht gekomen dat het elektronisch toezicht geen passende maatregel is, in ieder geval niet voor daders van zeden-/geweldsmisdrijven, omdat een enkelband hen er niet van weerhoudt slachtoffers te benaderen dan wel slachtoffers te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het incident zeer, maar ik ben niet van mening dat een enkelband geen passend middel kan zijn (bij verlof van gedetineerden). Een enkelband biedt immers mogelijkheden om effectief te controleren of justitiabelen zich aan de gestelde voorwaarden houden. Het is een aanvullend, ondersteunend middel waardoor er meer zicht is op resocialiserende justitiabelen die voorheen zonder enkelband op verlof gingen. Ook is het mogelijk om met de enkelband specifieke slachtoffers te beschermen, bijvoorbeeld door middel van een locatieverbod rondom de woning van het slachtoffer. In dat geval gaat er een direct signaal naar de politie om het slachtoffer te beschermen op het moment dat het verboden gebied wordt betreden. Bovendien kan het Openbaar Ministerie onder bepaalde voorwaarden de enkelbandgegevens vorderen voor de bewijsvoering indien een justitiabele wordt verdacht van het plegen van een (ernstig) delict tijdens verlof.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen zo spoedig mogelijk na het afronden van het ingestelde onderzoek naar de Kamer te sturen?
Ja, met de beantwoording van deze twee sets Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1500) verwacht ik uw vragen voldoende te hebben beantwoord. De uitkomsten van het ingestelde onderzoek worden niet openbaar gemaakt, het betreft immers specifieke informatie over beveiliging en controle binnen de ZBBI.
Het besluit van de Belgische regering om te investeren in het spoortraject Antwerpen-Weert |
|
Betty de Boer (VVD), Barbara Visser (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinverbinding Weert–Antwerpen stuk dichterbij» d.d. 3 februari 2017?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van uw Belgische collega, de heer Bourgeois, om te investeren in de elektrificatie van het spoortraject Weert–Antwerpen?
Ik ben bekend met de ambities van de Vlaamse regering. Voor investering in de elektrificatie is Vlaanderen afhankelijk van de Belgische federale overheid. Die heeft over dit project nog geen definitief besluit genomen.
Bent u er tevens mee bekend dat de Belgische regering een Europese aanvraag heeft ingediend in het kader van Connecting Europe Facility for Transport (CEF)? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De infrastructuurbeheerder van het Belgische spoorwegnet Infrabel heeft een aanvraag ingediend voor een Europese subsidie in het kader van het CEF. Deze aanvraag heb ik samen met de Belgische federale Minister voor Mobiliteit, de heer François Bellot, ondersteund via de ondertekening van een «written agreement» die aan het dossier voor de CEF aanvraag is toegevoegd.
Wat betekenen deze besluiten in België voor de Nederlandse inzet op dit traject?
Het betreft hier een Belgisch project, zonder financiële inzet vanuit Nederland.
Is er een maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd naar de aanpassing van dit traject? Zo ja, wat is de score? Kunt u de uitkomsten met de Kamer delen, zodat duidelijk wordt wat de positieve en negatieve effecten zijn voor het passagiersvervoer en goederenvervoer?
Elektrificatie van het tracé Hamont-Weert is een regionale ambitie (zie ook vraag 7). Mij is geen kosten-batenanalyse bekend.
Het traject Antwerpen – Weert maakt ook deel uit van de studie (3RX) naar de haalbaarheid van de IJzeren Rijn, welke op initiatief van het Vlaams Gewest wordt gedaan en waar Nederland en Duitsland ambtelijk bij betrokken zijn. De resultaten van deze studie, waaronder een kosten-batenanalyse, zijn naar verwachting rond de zomer van dit jaar beschikbaar.
Klopt het dat door investeringen op dit deel van het spoor de Brabantroute deels kan worden ontlast? Zo ja, kunt u nader onderbouwen wat dit concreet kan betekenen, ook in relatie tot de havenontwikkeling in Rotterdam en Antwerpen?
Dit klopt deels. Voor de haven van Rotterdam is de Betuweroute de belangrijkste verbinding met Duitsland. Voor de haven van Antwerpen is dat de Montzen-route (Antwerpen-Luik-Montzen-Aken). De Brabantroute is voor beide havens een alternatieve route; voor Rotterdam is deze route tijdelijk van groter belang vanwege de bouw van het Derde spoor in Duitsland.
Het traject Weert-Budel-Antwerpen biedt met name de mogelijkheid om de vervoersvraag tussen Antwerpen en Zuid Limburg in te vullen. In de huidige vorm biedt het tracé ruimte voor 51 goederentreinen per week. Dat is voor nu, maar ook op langere termijn, voldoende om in de op dit moment bekende vervoersvraag voor goederen te voorzien.
Welk bedrag is er nodig vanuit het Rijk dan wel de regio om aan Nederlandse zijde ook de boel op orde te hebben qua elektrificatie en veiligheid? Klopt het dat de gevraagde Rijksbijdrage 4 miljoen euro is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke condities bent u bereid om dit bedrag voor dit project te reserveren in het Infrastructuurfonds?
De benodigde maatregelen aan Nederlandse zijde zijn niet vastgesteld. Er is geen gevalideerde kostenraming beschikbaar voor dit project. De provincie Limburg is hier als initiatiefnemer voor verantwoordelijk. Ik kan niet beoordelen of de gevraagde € 4 mln. voldoende is om elektrificatie te realiseren. Op basis van de kosten van vergelijkbare projecten is dat twijfelachtig.
Het tracé in zijn huidige vorm biedt voldoende capaciteit om in de actuele en toekomstige vervoersvraag te voorzien. Bovendien is erop basis van nationale en regionale vervoersconcessies geen zicht op een aanbieder van personenvervoer op het traject Weert-Hamont. Ik constateer daarmee dat elektrificatie van het tracé geen nationale prioriteit heeft. Een reservering voor dit project in het infrafonds is derhalve niet opportuun.
Een afkoopsom voor een directeur van een zorginstelling die daar nooit gewerkt heeft |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «65 mille voor zorgtopman die nooit aan de klus begon»1 en «Vivantes betaalt 65.000 euro aan opgestapte bestuurder»?2
Ja.
Wat zegt de huidige Wet normering topinkomens (WNT) over het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder van een organisatie die daar nooit daadwerkelijk heeft gewerkt, maar wel een arbeidscontract heeft?
De WNT stelt dat een bestuurder een ontslagvergoeding mag ontvangen bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst die niet groter mag zijn dan één jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. Daarbij maakt het niet uit hoe lang de bestuurder in dienst is geweest van de organisatie.
Doet de toezichthouder op de uitvoering van de WNT onderzoek naar de in de berichten genoemde afkoopsom? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord onder vraag 2 en 4 bestaat er geen aanleiding voor de toezichthouder om nader onderzoek te doen naar de genoemde berichten over de afkoopsom.
Hoe verhoudt een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft zich tot de wettelijke maximale ontslagvergoeding van 77.000 euro voor iemand die zeer lange tijd bij een werkgever heeft gewerkt?
Een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft, verhoudt zich slecht tot het uitgangspunt dat zuinig moet worden omgegaan met publiek geld. De WNT verhindert echter niet dat partijen een dergelijke afkoopsom overeenkomen: de wet maximeert de ontslagvergoeding aan een topfunctionaris tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro.
Acht u het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder waarvan het arbeidscontract nog voor het aanvangen van zijn taken wordt ontbonden naar de geest van de WNT, namelijk om zorgvuldig om te gaan met geld dat door de belasting- en premiebetaler wordt betaald? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de hele gang van zaken een betreurenswaardige verspilling van zorggeld. Er is echter sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de zorginstelling en de topfunctionaris. Partijen mogen een dergelijke afkoopsom als schadevergoeding vanwege het niet doorgaan van de dienstbetrekking overeenkomen en de bestuurder heeft het recht om het bedrag te houden.
Indien een rechter een arbeidscontract ontbindt vanwege onregelmatigheden bij de totstandkoming daarvan, ligt het dan in de lijn der verwachting dat er een afkoopsom moet worden betaald? Zo ja, waarom en hoe wordt de hoogte van een dergelijke afkoopsom bepaald? Zo nee, waarom niet?
Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De hoogte van een dergelijke vergoeding wordt, aan de hand van de gedraging, individueel bepaald door de rechter. In de wet zijn hier geen criteria voor gesteld. Als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, bestaat geen recht op transitievergoeding. De rechter kan desondanks toch een transitievergoeding toekennen (van een door hem te bepalen omvang) indien het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In de onderhavige situatie is het al dan niet toekennen van een transitievergoeding overigens niet aan de orde nu het dienstverband geen twee jaar heeft bestaan.
Met het oog op het voorkomen van reputatieschade en negatieve publiciteit zullen veel van dit soort gevallen niet aan de rechter worden voorgelegd. Veel gevallen zullen tussen partijen onderling, bij vaststellings- of beëindigingsovereenkomst, worden afgewikkeld. Onderdeel daarvan kan zijn een tussen partijen overeengekomen vergoeding waarvan de hoogte door hen wordt bepaald.
Zou op het moment dat de Wet evaluatie WNT in werking zou zijn getreden het betalen van een dergelijke afkoopsom nog toegestaan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel Evaluatiewet WNT wijzigt niet de maximering van de ontslagvergoeding tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro. Een dergelijke afkoopsom is ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog toegestaan.
Indien de bovengenoemde wet van in werking zou zijn en het dan toch nog mogelijk zou zijn om een dergelijke afkoopsom te betalen, omdat dat naar de letter van die wet mag, pleit dat dan niet voor het alsnog invoeren van een algemene misbruikbepaling in dat wetsvoorstel? Zo ja, waarom en hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de geschetste situatie onwenselijk is, lijkt er hier geen sprake te zijn van ontwijking van de normering van de WNT. Er is eerder sprake van een onzorgvuldig gevoerde sollicitatieprocedure en gebrekkig bestuur. Met een algemene anti-misbruikbepaling kan dat niet worden voorkomen.
Hoe is het contract met de genoemde en inmiddels ook opgestapte interim--bestuurder afgewikkeld? Is ook nog voor hem een afkoopsom betaald of op een andere manier een financiële tegemoetkoming gedaan? Zo ja, op grond waarvan en met welke bedrag?
De afwikkeling van de arbeidsovereenkomst is een zaak tussen de interim-bestuurder en de instelling. De instelling moet zich in het kader van de WNT in de jaarrekening verantwoorden over de bezoldiging en ontslagvergoeding van interim-bestuurders.
De overname van huishoudelijke verzorging door Tzorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de plannen van Amstelring om de huishoudelijke verzorging over te dragen aan Tzorg?1 2
Ik heb kennis genomen van het voornemen van Amstelring om de huishoudelijke verzorging over te dragen aan Tzorg. Het is niet aan mij om deze plannen te beoordelen. Het voorstel tot overname ligt momenteel ter beoordeling voor bij de Autoriteit Consument & Markt die de voorgenomen overname zal beoordelen op grond van de Mededingingswet. Ik wil niet op deze beoordeling vooruitlopen.
Welke (financiële) redenen heeft Amstelring om te stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Amstelring heeft mij desgevraagd laten weten vanwege bedrijfseconomische redenen te willen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging. Het voorstel van Tzorg voor de overname voldoet aan de voorwaarden van Amstelring, zoals behoud van werkgelegenheid en het uitgangspunt dat cliënten zoveel mogelijk hun eigen medewerker behouden.
Op welke wijze zijn de thuiszorgmedewerkers en de cliënten geïnformeerd over de plannen van overname door Tzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De thuiszorgmedewerkers zijn op een gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomst van Amstelring en Tzorg geïnformeerd over de plannen van de overname. Amstelring heeft daarna nog extra bijeenkomsten gepland om medewerkers nader te informeren.
Amstelring heeft in samenspraak met de gemeente Amsterdam een brief verstuurd aan de cliënten met uitleg over de overname. Ook de gemeenten in Zuid Kennemerland (Haarlem, Zandvoort, Haarlemmerliede, Spaarnwoude, Bloemendaal en Heemstede) informeren de cliënten met uitleg over de overname.
Wat vindt u ervan dat de thuiszorgmedewerkers en cliënten geen inspraak hebben over deze overgang? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medewerkers en cliënten van Amstelring en Tzorg zijn via de ondernemingsraden en centrale cliëntenraden gevraagd om advies uit te brengen over de overname. De ondernemingsraden en centrale cliëntenraden van beide organisaties zijn akkoord met de overname.
Is het waar dat deze overname niet is goedgekeurd door de ondernemingsraad van Amstelring en ook niet door de vakbonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Amstelring heeft conform de Wet op de ondernemingsraden de ondernemingsraad om advies gevraagd over het voorgenomen besluit om in het kader van hulp bij het huishouden activiteiten over te dragen aan Tzorg. In zijn advies heeft de ondernemingsraad een aantal voorwaarden gesteld voor de overdracht naar Tzorg. Deze voorwaarden gaan voornamelijk over de toekomst van de betrokken medewerkers en het goed borgen van de rechten van de medewerkers die overgaan van Amstelring naar Tzorg. Na overleg over deze voorwaarden is het adviestraject afgerond met een akkoord van de ondernemingsraad.
De vakbonden zijn conform de SER-fusiegedragsregels geïnformeerd over de overname. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de vakbonden.
Welke precieze beloften hebben Amstelring en Tzorg gedaan aan de thuiszorgmedewerkers en cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overdracht van de activiteiten van Amstelring naar Tzorg vindt plaats volgens de regels van overgang van onderneming, zoals bedoeld in artikel 7:622 en verder van het Burgerlijk Wetboek Boek 7. Hierdoor treden de werknemers van Amstelring Hulp bij Huishouden van rechtswege in dienst bij Tzorg met behoud van hun rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die zij bij Amstelring hebben. De medewerkers behouden het huidige salaris, salarisschaal, anciënniteit, vergoedingen en type dienstverband die zij nu hebben. Cliënten behouden zoveel mogelijk hun vaste medewerker. Cliënten die desgewenst willen overstappen naar een andere aanbieder kunnen hiervoor kiezen.
Is het waar dat er bij de overname sprake is van loondump, ondanks een tijdelijke toelage tot aan het oude salaris, en verslechtering van arbeidsvoorwaarden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomsten van de betreffende medewerkers gaan van rechtswege over naar Tzorg. Van loondump is daarom geen sprake.
Is het niet zo dat volgens de Wet overgang ondernemingen de rechten en verplichtingen die voor de oude werkgever gelden onverkort overgaan op de nieuwe werkgever? Hoe verhoudt dit zich met de overgang van Amstelring naar Tzorg?
Dit is juist. De rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst gaan om die reden van rechtswege over naar de nieuwe werkgever Tzorg.
Bent u bereid te (laten) zorgen dat de overnameplannen per direct gestopt worden en de thuiszorgmedewerkers volledig betrokken worden bij de keuze van een overnamepartij? Zo neen, waarom niet?
De thuiszorgmedewerkers zijn via de ondernemingsraden betrokken bij de overname, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Het voorstel voor de overgang van onderneming is ter toetsing voorgelegd aan de Autoriteit Consument & Markt. Om die reden onthoud ik mij van een oordeel over de plannen.
Gaat u erop toezien dat alle thuiszorgmedewerkers overgenomen worden met behoud van arbeidsvoorwaarden en dat de koppels met cliënten bij elkaar blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De colleges van Amsterdam en Haarlem hebben mij desgevraagd geïnformeerd dat zij toezien op de naleving van het contract voor huishoudelijke hulp, dat Tzorg overneemt van Amstelring. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat deze constructie plaatsvindt, terwijl duidelijk is dat er geen loondump meer wordt gewenst, onder meer door het afkondigen van basistarieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 7.
Op welke wijze hebben de wethouders van Haarlem en Amsterdam gereageerd op de voornemens van Amstelring en Tzorg? Is de overname conform hun aanbesteding?
De colleges van de gemeente Amsterdam en Haarlem hebben mij geïnformeerd dat de overname voldoet aan de eisen van de aanbesteding van de gemeenten.
Hogescholen en universiteiten die onrechtmatige studiekosten in rekening brengen bij studenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) waaruit blijkt dat hogescholen en universiteiten nog steeds onrechtmatige kosten in rekening brengen bij studenten?1
Wanneer instellingen onrechtmatig kosten in rekening brengen bij de student dan werpt dit een onwenselijke drempel op. Mochten instellingen zich niet aan de wet houden dan zal de inspectie de instelling hierop aanspreken en zo nodig handhavend optreden. Zie ook het antwoord op vraag 1 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Erkent u dat kosten voor zaken die noodzakelijk zijn voor de opleiding (zoals een managementgame van 35 euro of 200 euro voor studiematerialen) niet zijn toegestaan, temeer als er geen alternatief voorhanden is?
Over wanneer een eigen bijdrage mag worden gevraagd aan studenten heb ik op 29 april 2015 een brief gestuurd aan uw Kamer. Deze brief is op 28 april 2015 verstuurd naar alle onderwijsinstellingen, de Inspectie van het Onderwijs, de VSNU, de Vereniging Hogescholen, de LSVb en het ISO. Zie ook het antwoord op vraag 2 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Waarom handhaaft u het beleid niet beter, zodat onterechte studiekosten niet langer in rekening worden gebracht bij studenten?
Bij de Inspectie van het Onderwijs zijn geen klachten binnengekomen van studenten. De inventarisatie van het ISO heb ik inmiddels ontvangen en deze is gedeeld met de inspectie. Mocht blijken dat een instelling inderdaad onterecht studiekosten in rekening brengt, dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en zo nodig handhavend optreden.
Op welke manier waarborgt u dat hogescholen en universiteiten glashelder maken dat studenten niet verplicht zijn om extra kosten te maken en dat instellingen een gratis alternatief moeten aanbieden?
Voor zover een eigen bijdrage van studenten mag worden gevraagd, geldt dat de instelling er zorg voor moet dragen dat informatie over deze eigen bijdrage tijdig en op adequate wijze wordt verstrekt aan (aankomende) studenten. Ik zal in gesprek gaan met de VH en VSNU om te borgen dat instellingen hun informatievoorziening daarover op orde hebben.
Hoe verhouden hoge (onrechtmatige) studiekosten zich tot uw pleidooi voor gelijke kansen voor elke student, aangezien deze kosten een drempel vormen voor studenten zonder rijke ouders?
Wanneer een instelling onrechtmatige studiekosten in rekening brengt bij de student dan werpt dit een onwenselijke financiële drempel op. Dit past niet binnen mijn gelijke kansenbeleid.
Bent u bereid te onderzoeken welke onrechtmatige kosten hogescholen en universiteiten in rekening brengen bij studenten? Kunt u daarbij inventariseren in hoeverre instellingen voorlichting geven over gratis alternatieven en over het feit dat studenten geen negatieve gevolgen zullen ondervinden als zij niet betalen voor onrechtmatige studiekosten? Zo nee, waarom niet?
De inventarisatie van het ISO is gedeeld met de Inspectie van het Onderwijs zodat zij dit kan onderzoeken. Wanneer blijkt dat instellingen inderdaad oneigenlijke eigen bijdrages vragen dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en handhavend optreden. Tevens zal ik dit in de bestuurlijke overleggen die ik heb met de VSNU en de VH bespreken.
Hoe gaat u waarborgen dat er nu voor eens en voor altijd een eind komt aan onrechtmatige studiekosten?
Ik borg dit door duidelijke wetgeving en communicatie over wat wel en niet is toegestaan. Tevens zal de Inspectie van het Onderwijs bij klachten zo nodig handhavend optreden. Zie ook het antwoord op vraag 3 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Het bericht dat de financiële relatie tussen de gemeenten en het rijk verstoord is |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen dat stelt dat een nieuw kabinet het financiële stelsel tussen gemeenten en het Rijk moet vereenvoudigen? Heeft u er spijt dat u er zo’n rommeltje van heeft gemaakt samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?1 2
Er is geen sprake van een «rommeltje». De beheerders van het gemeentefonds zijn een traject tot herziening van de financiële verhoudingen gestart (Kamerstuk 34 300 B/C, nr. 22), waarbij de focus ligt op het verkennen van de houdbaarheid van de huidige uitgangspunten en verdeelsystematiek, zoals deze nu gelden volgens de Financiële verhoudingswet (Fvw). Deze verkenning, waarbij het advies van de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) wordt betrokken wordt in het voorjaar van 2017 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het antwoord op uw vragen verwijs ik kortheidshalve naar dit rapport, alsmede naar de reactie die mijn ambtsgenoot van BZK heeft gegeven (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13) antwoord op de brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van uw Kamer van 19 januari 2017 (kenmerk 2017Z00335/2017D01500).
Kunt u uw reactie geven op de constatering van de Raad voor de financiële verhoudingen dat de wijze waarop de huidige financiële verhoudingen zijn vormgegeven leidt tot ondoelmatige besteding van overheidsgeld, omdat gemeenten hun rol niet goed kunnen vervullen en hiermee het draagvlak voor het lokaal bestuur onderuit wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van de Raad voor de financiële verhoudingen dat gemeenten meerjarige zekerheid moeten krijgen over zowel het volume als de verdeling van rijksmiddelen, gezien fluctuaties in de Rijksbegroting zwaar doorwerken op de gemeentebegroting? Hoe verhoudt dit zich met de grote bezuinigingen die u toegepast heeft op het budget van gemeenten? Erkent u dat de bezuinigingen die u heeft toegepast de financiële verhoudingen tussen het Rijk en de gemeenten frustreert, aangezien de Raad voor financiële verhoudingen aangeeft dat, als een centrale overheid wil voorschrijven hoe gemeenten budgetten voor het sociaal domein moeten besteden, zij er ook voor moeten zorgen dat gemeenten beschikken over een toereikend budget voor deze voorzieningen?
Rijk en gemeenten hebben een normeringsystematiek afgesproken waarbij de omvang van het gemeentefonds afhankelijk is van de ontwikkeling in de rijksuitgaven («samen de trap op – samen de trap af»). Uw Kamer heeft voorjaar 2016 het rapport «Evaluatie normeringsystematiek gemeentefonds en provinciefonds 2010–2015» ontvangen. In het evaluatierapport zijn drie beleidsvarianten uitgewerkt, vooral gericht op een verbetering van de stabiliteit. Ook de Studiegroep Begrotingsruimte, waarvan u het rapport in juli 2016 heeft ontvangen, adviseert voor de volgende kabinetsperiode om de stabiliteit te vergroten. Besluitvorming over de te kiezen variant is aan een volgend kabinet.
Deze systematiek staat los van de omvang van het budget voor het sociaal domein. De taakstelling op dit budget frustreert de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten niet.
De Raad voor de financiële verhoudingen waarschuwt dat geld bestemd voor zorg niet zomaar op een hoop gegooid kan worden, gezien het voornemen bestaat om de budgetten voor de gedecentraliseerde zorgtaken over te hevelen naar een algemene uitkering; is het juist dat u dit voornemens bent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de beleidsvrijheid van gemeenten om het sociaal domein lokaal vorm te geven, hoort een vrije besteding van de middelen in het gemeentefonds. Gemeenten hebben die vrijheid al met de integratie-uitkering sociaal domein. Met de overheveling van de middelen naar de algemene uitkering wordt het meest recht gedaan aan het uitgangspunt van vrije besteding van middelen. Het is met die reden dat het kabinet in 2014 heeft besloten de integratie-uitkering sociaal domein met ingang van uitkeringsjaar 2018 over te hevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds, tenzij dit om verdeeltechnische redenen niet mogelijk is (Kamerstuk 33 935, nr. 7).
Het kabinet heeft destijds gekozen om tijdelijk (voor 3 jaar) gebruik te maken van een integratie-uitkering, zodat de middelen – binnen deze overgangstermijn – nog apart zichtbaar blijven op de begroting van de systeemverantwoordelijke vakminister. Dit voorjaar vindt in samenspraak met de VNG besluitvorming plaats over de overheveling.
Wanneer gaat u nu eens inzien dat het oormerken van het budget voor zorg de enige juiste oplossing is om te zorgen dat geld dat hiervoor bestemd is, hier ook aan uitgegeven wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat bestedingsvoorwaarden niet passen bij het uitgangspunt van de decentralisaties, namelijk beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid op gemeentelijk niveau, binnen de wettelijke kaders. Daarnaast blijft ook zonder de bestedingsvoorwaarde op hoofdlijnen zicht op het geld. De uitgaven van gemeenten aan het sociaal domein blijven apart zichtbaar via het Informatiesysteem voor Derden (Iv3). Financiën vormen een onderdeel van de overall rapportage sociaal domein waarmee de belangrijkste inzichten in het sociaal domein geschetst worden. Ook blijven de middelen in de integratie-uitkering apart zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. Wanneer zich daarbij ontwikkelingen en wijzigingen voordoen worden deze van een toelichting voorzien.
Wilt u de Kamer uw gehele reactie doen toekomen over het rapport van de Raad voor de financiële verhoudingen over de financiële relatie tussen gemeenten en het Rijk? Zo neen, waarom niet?
Ja, de Minister van BZK heeft die reactie toegezegd in de brief aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13). Zie voorts het antwoord op de vragen 1 en 2.
Welke instantie evalueert en monitort de gemeentelijke bestedingen aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en jeugdzorgbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De monitoring van de financiën sociaal domein vormt onderdeel van de overall rapportage sociaal domein die jaarlijks aan uw Kamer zal worden aangeboden. De eerste overall rapportage heeft u in mei 2016 ontvangen (Kamerstuk 34 477, nr. 1). De overall rapportage sociaal domein wordt opgesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau in opdracht van het Ministerie van BZK. Onderdelen van de rapportage zijn het bestuurlijke deel, dat is uitgevoerd door KPMG Plexus, en het financiële deel, dat op basis van gegevens van het CBS en andere bronnen wordt samengesteld door het Ministerie van BZK.
Het SCP evalueert momenteel of de doelen van de Wmo 2015 bereikt worden. De resultaten van deze evaluatie zullen voor 1 juli 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden worden. De evaluatie van de doelen van de Jeugdwet is ondergebracht bij ZonMw. ZonMw laat het evaluatieonderzoek doen door een consortium (met Nji, stichting Alexander en RU Leonde) onder leiding van Nivel.
Kunt u voorts ingaan op de foutieve berichtgeving van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die becijferde dat gemeenten 1.2 miljard overhielden aan zorggeld, terwijl dit 400 miljoen blijkt te zijn?3
Er zijn geen verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS. Uit het onderzoek van Cebeon wordt geconcludeerd dat het eerder aan uw Kamer geschetste landelijk beeld over het geheel van het sociaal domein niet fundamenteel wijzigt wanneer de achterliggende data van gemeenten worden geanalyseerd. Gemeenten hebben geld overgehouden. Wel blijven de middelen voor het overgrote deel beschikbaar als (bestemmings)reserve binnen het sociaal domein. Verder is van belang dat het jaar 2015 nadrukkelijk als een atypisch overgangsjaar bestempeld moet worden, op basis waarvan geen structureel beeld gevormd kan worden.
Het beeld dat gemeenten veel middelen overhouden dient echter wel genuanceerd te worden. AEF stelt op basis van een kwalitatieve analyse dat de bedragen die volgen uit de gemaakte vergelijking niet goed geïnterpreteerd zijn. De belangrijkste reden hiervoor is dat de cijfers die als inkomsten voor het sociaal domein gebruikt zijn door gemeenten niet worden gezien als daadwerkelijke inkomsten. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar de kamerbrief van de Minister van BZK van 28 februari 2017 over het onderzoek naar de financiën in het sociaal domein.
Bij hoeveel gemeenten zijn er verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe komt het dat u niet op de hoogte was dat het CBS haar bevindingen deels heeft gebaseerd op gegevens van het Ministerie van BZK en de reserves van gemeenten niet blijken te kloppen?
De veronderstellingen in deze vraag kloppen beide niet.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder M. Leisink die aangeeft dat de uitgavenramingen al jaren niet kloppen en het Ministerie van BZK hiervan op de hoogte is? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de Periodieke Onderhoudsrapporten (POR’s) bij de begroting van het gemeentefonds wordt al meerdere jaren geconstateerd dat de bedragen waarmee het verdeelmodel gemeentefonds rekening houdt op de voor het sociaal domein relevante clusters verschillen van de werkelijke uitgaven op die clusters. Ik veronderstel dat de heer Leisink op deze verschillen doelt. Ik laat de kwalificatie «niet kloppen» voor zijn rekening. Met het oog op de komst van de decentralisaties is ervan afgezien de verdeling van het gemeentefonds op de genoemde onderdelen nader te bezien. Aanvullend onderzoek is nodig of herijking wenselijk is. Een dergelijk onderzoek is echter pas opportuun wanneer een aantal jaren in het gedecentraliseerde sociaal domein gewerkt is, zodat een betrouwbare meerjarenreeks voorhanden is.
Het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Weet u nog hoe dolgelukkig beademingspatiënt Rene Vercoutre uit Zeist was op 3 mei vorig jaar, toen zijn verhaal na veel media aandacht werd opgepikt door de betreffende fabrikant? Weet u nog dat die fabrikant toen toegezegd heeft om, speciaal voor Rene, eenmalig, de buisjes weer in productie nemen?1
Ja.
Is het u bekend dat de Duitse fabrikant Rush nu toch besloten heeft om de speciale canules voor de heer Vercoutre niet in productie te nemen met als gevolg dat praten niet meer mogelijk is en de benauwdheid enorm toeneemt?
Navraag heeft de volgende informatie opgeleverd.
De producent heeft persoonlijk een serie canules bij Dhr. Vercoutre afgeleverd. Deze canules zijn geproduceerd met de nog beschikbare mallen. Deze modellen blijken echter iets anders van vorm te zijn dan de canules van 25 jaar geleden die mijnheer nog steeds wil gebruiken. Omdat de oorspronkelijke canule al meer dan 20 jaar uit productie is, bestaan daar geen mallen meer van. Rusch kan de originele canules dus niet exact namaken. Bij een gespecialiseerd bedrijf zijn vervolgens de benodigde aanpassingen gemaakt. Alle materiaal en kosten zijn door de zorgverzekeraar vergoed. Het doet me deugd dat de fabrikant zich heeft ingespannen om een oplossing te vinden (en de verzekeraar hier ook aan meewerkt) en zoals ik begrijp dat dit ook door de heer Vercoutre wordt gewaardeerd, maar dat het helaas nog niet gelukt is om een goede oplossing te vinden. Ik heb vernomen dat men momenteel nog verder zoekt naar mogelijke alternatieven.
Wat kunt u nog voor Rene Vercoutre betekenen, waardoor zijn kwaliteit van leven er niet dramatisch op achteruit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
De mogelijkheden om grenswerkers als expats te behandelen |
|
Carola Schouten (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geef grenswerkers status aparte»?1
Ja.
Erkent u het probleem dat mensen door over de grens te werken financieel nadeel kunnen ondervinden, zoals het mislopen van kinderbijslag of ziektegeld?
Nederland, België en Duitsland verschillen van elkaar, net zo als Duitsland en België ook weer verschillen van hun andere buurlanden. Dat geldt voor veel onderwerpen, zoals taal, cultuur en onderwijssystemen, maar ook voor belastingen en sociale zekerheid. De potentiële grenswerker kan financieel voor- of nadeel ondervinden van werken over de grens. Dat is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Daarom heeft het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid in het rapport Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen2 als actie geformuleerd het inzichtelijk maken van de financiële gevolgen van werken over de grens. Van belang is dat het effect voor ieder individu dat voornemens is om over de grens te gaan werken, inzichtelijk wordt.
Het kabinet en de grensregio’s zetten voor fiscale verschillen en verschillen in sociale verzekeringsstelsels fors in op het optimaliseren van de informatievoorziening voor grenswerkers, zodat de verschillen inzichtelijk worden. Harmoniseren van wetgeving is in het algemeen geen haalbare kaart. Landen, ook Nederland, hechten immers aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, belastingen, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moeten verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal, zodat de (potentiële) grensarbeider niet voor verrassingen komt te staan.
Via de website www.grensinfo.nl wordt namens de overheid informatie gegeven aan grensarbeiders en werkzoekenden over de gevolgen van het werken over de grens. De website is in 2016 vernieuwd en is opgezet door de Sociale verzekeringsbank (Bureau Belgische Zaken en Bureau Duitse Zaken) in nauwe samenwerking met de Belastingdienst, het UWV, en het Zorginstituut Nederland. In overleg met de grensregio’s wordt gewerkt aan de verdere totstandkoming van een structuur met regionale fysieke grensinfopunten voor een persoonlijke (face-to-face) dienstverlening. Deze worden ondersteund door een centrale backoffice met specialistische vakinhoudelijke expertise voor complexe vragen en kennisondersteuning (BBZ en BDZ). Voor de voorlichting aan grenswerkers heeft de Belastingdienst een speciaal team grensoverschrijdend werken en ondernemen (team GWO). Bij het team GWO in Maastricht werken de Nederlandse, Belgische en Duitse belastingdiensten samen. In het rapport van het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid staan diverse acties die ervoor zorgen dat de informatievoorziening verder wordt versterkt.
Het ontstaan van negatieve effecten op het gebied van belastingheffing en sociale zekerheid door werken over de grens is overigens zoveel mogelijk tegengegaan. Voor de belastingheffing zijn er compensatieregelingen van kracht voor grenswerkers met loon dat in België (vanaf 2003) respectievelijk Duitsland (vanaf 2016) wordt belast. Deze compensatieregelingen bewerkstelligen dat de grenswerker zo weinig mogelijk nadeel ondervindt van het verlies van zijn Nederlandse aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek. Van alle grenswerkers in België die in aanmerking komen voor de compensatieregeling strekt de compensatie in 2/3 van de gevallen tot voordeel. Voor grenswerkers in Duitsland kan dat nog niet worden vastgesteld, omdat deze compensatieregeling pas met ingang van 1 januari 2016 is ingegaan. Wel blijkt uit berekeningen die de Universiteit Maastricht in opdracht van de provincie Limburg heeft gemaakt dat de compensatieregeling voor inwoners van Nederland met in Duitsland belast loon slechts in een beperkt aantal gevallen daadwerkelijk tot compensatie aanleiding geeft. Zij zijn fiscaal dus niet slechter af dan wanneer zij in Nederland werken. De berekeningen in de nota naar aanleiding van het verslag3 bij de goedkeuringswet van het belastingverdrag met Duitsland bevestigen dit.
Voor de sociale zekerheid is er sprake van coördinatie door de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004. Op basis van deze regels wordt bepaald in welk land recht bestaat op gezinsbijslag of ziektegeld en hoe moet worden omgegaan met samenloop. Zo wordt bijvoorbeeld bepaald welk land bij voorrang gezinsbijslagen moet betalen en of het andere land daarop moet aanvullen. Hierdoor bestaat veelal recht op het hoogste bedrag. Daardoor is geen sprake van het mislopen van kinderbijslag of ziektegeld. Uiteraard zijn er wel verschillen tussen de stelsels onderling. Bij overbruggingsproblemen door de overgang van het ene stelsel naar het andere stelsel kunnen uitvoeringsorganisaties dit aanpakken door maatwerkoplossingen te treffen, zoals wordt erkend door het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid.
Heeft u er zicht op hoeveel Nederlanders financieel nadeel ondervinden doordat zij over de grens werken? Zo niet, bent u dan bereid dit inzichtelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde financieel nadeel is voor een persoon die over de grens werkt? Zo niet, bent u dan bereid dit inzichtelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werken over de grens een belangrijk middel is om werkloosheid in de grensregio’s omlaag te krijgen, maar dat dit belemmerd wordt als werken over de grens financieel nadeel met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat belastingvoordeel voor grenswerkers een belangrijke stimulans kan zijn voor werken over de grens? Zo ja, bent u bereid hier concrete maatregelen toe in te stellen?
Nederland heeft in de belastingverdragen met België en Duitsland specifieke maatregelen genomen om de positie van grenswerkers te versterken. Als uitwerking van het adagium «gelijke behandeling met de buurman» zijn in deze belastingverdragen compensatieregelingen opgenomen, die ertoe leiden dat inwoners van Nederland die in Duitsland of België arbeid in dienstbetrekking verrichten fiscaal niet anders worden behandeld dan inwoners van Nederland die dergelijke arbeid in Nederland verrichten. Daarnaast zijn er voor de grenswerkers tegemoetkomingen getroffen voor de fiscale behandeling in België (recht op pro rata aftrekposten) en Duitsland (versoepelde toekenning van het zogenoemde Splittingtarief). Een extra fiscale stimulans ligt niet in de rede.
Het bericht ‘Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dumpen van schepen op Aziatische sloopstranden onacceptabel is, zeker in het kader van de Nederlandse inzet voor een circulaire economie en de verantwoordelijkheid die bedrijven onder de OESO-richtlijnen hebben ten aanzien van milieu en arbeid?
Het kabinet keurt deze praktijk af.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is binnen het convenant op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het voornemen van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (hierna, KVNR) om een initiatief tegen deze misstanden op te starten? Wat gaat u eraan doen om dit zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
De KVNR heeft het initiatief genomen om de mogelijkheden voor een IMVO-convenant met een focus op de omstandigheden waaronder schepen worden ontmanteld op stranden in bijvoorbeeld Bangladesh te onderzoeken. De KVNR heeft hiertoe op 20 oktober 2016 een verkennende stakeholderbijeenkomst gehouden met betrokken Nederlandse organisaties (Netherlands Maritime Technology, Vereniging van Waterbouwers, Sea2Cradle B.V., International Ship Recycling Association, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Milieu en FNV). Er bleek voldoende draagvlak onder de aanwezigen voor een IMVO-convenant. In maart vindt een vervolgbijeenkomst plaats over de mogelijke inhoud van het convenant.
Een convenantproces vraagt om zorgvuldigheid, partijen moeten onderling vertrouwen opbouwen voor ze concrete afspraken kunnen maken. Dat kost enige tijd, maar het streven is om het convenant nog dit jaar af te sluiten.
Welke rol dicht u de overheid van onder meer Bangladesh toe om de arbeidsschendingen en milieuvervuiling ten gevolge van de dumping tegen te gaan? Hoe verloopt uw contact met betrokken lokale overheden over de aanpak van deze misstanden? Welke rol ziet u hierin voor Nederland (al dan niet in samenwerking met Duitsland of andere landen die schepen in ontwikkelingslanden dumpen) weggelegd?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft Bangladesh vier keer bezocht, en de overheid aangesproken op de slechte arbeidsomstandigheden daar. Bij het recyclen van schepen is er een extra drukmiddel uit de Europese verordening, die in 2013 is aangenomen. In de verordening is vastgelegd dat er een zogenaamde Europese lijst komt. Op die lijst staan erkende recycling bedrijven, die aan strenge milieu en Arbo eisen moeten voldoen zoals vastgelegd in de Europese verordening, zie ook het antwoord op vraag 7. Als bedrijven in Bangladesh geen enorme inhaalslag gaan maken komen ze nooit op de Europese lijst en mogen ze geen schepen onder EU vlag meer recyclen. Daarmee dreigen ze een deel van hun broodwinning te verliezen. Inmiddels hebben scheeprecyclinginrichtingen uit Zuidoost Azië zich bij de Europese Commissie gemeld om te bespreken wat zij allemaal moeten verbeteren om op de lijst te komen.
Hoeveel Nederlandse sloopschepen zijn in 2016 op Aziatische stranden gedumpt? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de Duitse cijfers?
Voor zover bekend zijn in 2016 geen schepen onder Nederlandse vlag op Aziatische stranden gerecycled. Uit de lijst van het Shipbreaking Platform blijkt dat er wel twee schepen in respectievelijk India en Bangladesh gesloopt zijn die Nederlands eigenaarschap hebben, maar niet onder Nederlandse vlag varen. Voor zover wij hebben kunnen terugzoeken hebben deze schepen ook nooit de Nederlandse vlag gevoerd. Volgens het Shipbreaking Platform zouden in 2016 97 schepen onder gedeeld Duits eigenaarschap op Aziatische stranden zijn gerecycled, waaronder één onder Duitse vlag.
Waarom heeft Nederland het internationaal verdrag voor veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Hongkong Conventie) nog niet geratificeerd? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de opvatting van de voorzitter van de KVNR die zegt hier groot belang aan te hechten? Op welke termijn verwacht u het verdrag alsnog te ratificeren?
Het kabinet hecht er belang aan dat het Verdrag van Hongkong door Nederland wordt geratificeerd en dat daaraan uitvoering wordt gegeven. Het traject heeft vertraging opgelopen, omdat pas in 2015 alle aanvullende richtsnoeren van het Verdrag van Hongkong definitief zijn vastgesteld. Toen daar duidelijkheid over was is het kabinet met de voorbereiding van ratificatie begonnen, in overleg met alle betrokkenen, waaronder de KVNR. Ook andere landen hebben gewacht op het gereedkomen van de aanvullende richtsnoeren. Dat is ook de reden dat er tot nu toe slechts 5 landen het verdrag hebben geratificeerd.
De voorbereiding is vrijwel afgerond en het voorstel wordt de komende maanden in procedure gezet. Na advisering door de Raad van State van het Koninkrijk zal het voorstel tot goedkeuring van het Verdrag van Hongkong aan het parlement worden gezonden, waarna het zo spoedig mogelijk door Nederland zal worden geratificeerd.
Bent u al in gesprek met het Shipbreaking Platform om verdere afspraken omtrent dit probleem te maken en wat bent u verder van plan te ondernemen om deze misstanden (zowel op terrein arbeidsomstandigheden als milieuschade) in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid in Europees verband het voortouw te nemen om met betrokken landen de betreffende bedrijven aan te pakken en een halt toe te roepen?
Shipbreaking Platform is een milieuorganisatie met als belangrijkste doel het recyclen op stranden in Azië tegen te gaan. Medewerkers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben contact met medewerkers van deze organisatie in Europees en mondiaal overleg over scheepsrecycling.
Voor het verantwoord recyclen van schepen is mondiaal het Hongkong verdrag overeengekomen. Daarnaast is in 2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling aangenomen. De belangrijkste bepalingen van de Europese verordening treden in werking als er voldoende scheepsrecyclinginrichtingen zijn goedgekeurd en op de zogenaamde Europese lijst staan, maar in elk geval uiterlijk 31 december 2018. Vanaf dan mogen schepen onder de vlag van een land van de Europese Unie alleen nog worden gesloopt door bedrijven op deze Europese lijst. Dit kunnen ook bedrijven buiten de Europese Unie zijn, die door Europa zijn erkend. Bedrijven op de Europese lijst moeten aan strenge milieu en arbo eisen voldoen.
De inventarisatie van asbestdaken |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «slecht beeld over asbestdaken bij gemeenten»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft het gebrekkige inzicht in de locatie van asbestdaken voor de saneringsdoelstelling?
Het saneren van een asbestdak is primair de verantwoordelijkheid van de dakeigenaar. De decentrale overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het asbestdakenverbod vanaf 2024. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. Het is aan de gemeente om te beslissen of voor effectieve handhaving nu een inventarisatie nodig is.
In hoeverre zijn gemeenten actief bezig met het inventariseren van de asbestdaken in hun gemeente? Ondersteunt u deze gemeenten op enigerwijze? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een aantal gemeenten en provincies heeft reeds een asbestinventarisatie uitgevoerd of is hier mee bezig. Hiervoor is inmiddels een aantal methoden beschikbaar. In het kader van de programmatische aanpak asbestdaken2 wordt inzichtelijk gemaakt welke methoden er zijn en ook welke methode past bij welke situatie. Afhankelijk van de specifieke wensen van de decentrale overheid kan een bepaalde methode worden gekozen.
Wanneer zullen naar verwachting alle gemeenten een inventarisatie van de in hun gemeente gelegen asbestdaken hebben gemaakt? Welke gevolgen voor de deadline van 1 januari 2024 zal dit hebben?
Het is niet de verwachting dat alle gemeenten een asbestinventarisatie laten uitvoeren. Als gemeenten het niet zinvol vinden om op zichzelf ook een inventarisatie te laten uitvoeren, vormt dat geen obstakel voor de ingangsdatum van het wettelijke asbestdakenverbod.
Kunnen burgers, zelfs als hun gemeente niet op de hoogte is van alle asbestdaken in de gemeente, nog wel bij hun gemeente terecht voor informatie en begeleiding? Geldt dit voor alle gemeenten? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u, in samenwerking met de gemeenten, nemen om dit alsnog mogelijk te maken?
Burgers kunnen altijd hun gemeente benaderen met vragen over asbestdaken. Gemeenten kunnen dakeigenaren voorzien van informatie en begeleiding. De programmatische aanpak ondersteunt decentrale overheden en dakeigenaren onder andere met een «communicatie toolkit» en informatie via rijksoverheid.nl/onderwerpen/asbest.
Welke stappen heeft u reeds gezet om uitvoering te geven aan de recent door de Kamer aangenomen motie Albert de Vries/Smaling (Kamerstuk 25 834, nr. 124)?
In mijn brief van 6 juni 20163 geef ik aan dat ik samen met betrokken partijen gestart ben met een programmatische aanpak. Geen van de afzonderlijke partijen kan het saneren van asbestdaken namelijk alleen. Een groot aantal partijen is bereid gevonden om bij te dragen en samen te werken aan een integrale, programmatische aanpak. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik aangegeven dat bij de programmatische aanpak wordt onderzocht welke financiële arrangementen mogelijk zijn. Er wordt nu met verschillende partijen gewerkt aan het verkennen van financiële mogelijkheden. De gemeente Lelystad heeft, om een voorbeeld te noemen, in samenwerking met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederland een lening opengesteld. Er wordt onderzocht of en hoe soortgelijke leningen ook bij andere gemeenten ter beschikking kunnen worden gesteld. Ook heeft het programmabureau in overleg met verschillende partijen (bijvoorbeeld decentrale overheden, Milieu Centraal en GGD) een «communicatie toolkit» ontwikkeld die gemeenten kunnen gebruiken bij hun communicatie over het asbestdakenverbod.