De annexatie van Palestijns grondgebied op de Westelijke Jordaanoever door Israël |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Bent u bekend met het bericht «Israël annexeert in één klap 270 hectare grond op de Westelijke Jordaanoever»?1
Ja.
Onderschrijft u het feit dat deze annexatie illegaal is volgens het internationaal recht en de Israëlische nederzettingenpolitiek een oorlogsmisdaad is volgens het statuut van Rome? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid van Israël, waarvan deze landconfiscatie onderdeel lijkt te zijn, in strijd is met het internationaal recht.
Op 19 juli jl. heeft het Internationaal Gerechtshof (IGH) een advies uitgebracht aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) inzake het optreden van Israël in de bezette Palestijnse Gebieden waarin de gehele bezetting als illegaal wordt bevonden. Een Kamerbrief met een eerste appreciatie van dit IGH-advies is op 10 september jl. aan de Kamer gestuurd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Israëlische Minister Smotrich dat deze annexaties bedoeld zijn om de wording van een Palestijnse staat te dwarsbomen?2
De uitspraken van Minister Smotrich zijn zeer kwalijk. Het nederzettingenbeleid van Israël, waar dit besluit ook onderdeel van lijkt te zijn, is in strijd met internationaal recht en plaatst een toekomstige vreedzame oplossing verder op afstand.
Onderschrijft u nog steeds het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk en een tweestatenoplossing? Zo ja, op welke manier draagt u hier aan bij?
Het kabinet staat achter een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een toekomstige levensvatbare Palestijnse staat naast elkaar kunnen bestaan, tenzij door de partijen anders wordt besloten. Via de tweestatenoplossing zullen de Palestijnen ook hun zelfbeschikkingsrecht kunnen uitoefenen. Hoewel een tweestatenoplossing op dit moment ver uit het zicht is, blijft Nederland zich hiervoor in internationaal verband inzetten. Zo steunt het kabinet de aangekondigde hervormingen van de Palestijnse Autoriteit die van belang zijn voor een toekomstige levensvatbare en democratische Palestijnse staat. Tevens heeft Nederland zich in het verleden uitgesproken tegen unilaterale stappen die de tweestatenoplossing verder op afstand zetten. Dit zal het kabinet blijven doen.
Bent u bereid om deze illegale annexatie publiekelijk te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid en andere (daarmee samenhangende) maatregelen van Israël – ongeacht hun status onder Israëlisch recht – die het onderscheid tussen Israël en de bezette Palestijnse Gebieden vertroebelen, in strijd zijn met het internationaal recht. Het kabinet veroordeelt dit besluit dan ook. Dit besluit zet een reeds fragiele en gespannen situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever verder onder druk. Het brengt een duurzame toekomstige oplossing niet dichterbij.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ter discussie stellen van het Europese Unie (EU)-Israël associatieakkoord?
De EU-lidstaten hebben tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 27 mei jl., mede op initiatief van Nederland, unaniem besloten een EU-Israël Associatieraad bijeen te roepen om onder meer de zorgen omtrent de situatie in Gaza en het offensief in Rafah te bespreken. De Hoge Vertegenwoordiger Borrell heeft daarop Israël uitgenodigd om deel te nemen aan de Raad. We verwelkomen het bericht van Israël dat het de uitnodiging heeft aanvaard en van plan is tijdens het Hongaarse voorzitterschap van de Raad te zullen deelnemen aan de Associatieraad met de EU. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli jl. hebben de EU-lidstaten ingestemd met het voorstel voor een agenda van de Hoge Vertegenwoordiger. Deze agenda is vervolgens gedeeld met Israël.
Nederland ziet het associatieakkoord, en de daarbij horende associatieraden, als een belangrijk instrument om met Israël te spreken over de gehele breedte van de relatie tussen de EU en Israël. In die context is het ook mogelijk een gesprek te hebben over het Israëlische optreden in de Gazastrook en de druk op te voeren om tot een onmiddellijk staakt-het-vuren te komen, waartoe zoals bekend nadrukkelijk ook instemming door Hamas benodigd is, om de gijzelaars vrij te krijgen en meer humanitaire hulp te realiseren.
Bent u bereid aanvullende bilaterale sancties in te stellen in reactie op deze illegale annexatie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben geen voorstander van nationale maatregelen. Het is effectiever om te blijven inzetten op samenwerking in EU-verband. Echter zal ik mij in bilateraal verband uitspreken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek, niet alleen tegen deze landconfiscatie maar onder andere ook tegen het vestigen en legaliseren van «outposts» en het verlenen van duizenden vergunning voor nieuwe woningen op de bezette Westelijke Jordaanoever.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie Piri c.s.?3
In het kader van de motie Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2870) zet het kabinet zich in EU-verband in voor aanvullende maatregelen tegen gewelddadige kolonisten en entiteiten op de Westelijke Jordaanoever, zoals ook de VS en het VK dat doen. Op 15 april jl. heeft de EU een sanctiepakket aangenomen tegen vier personen en twee entiteiten en op 15 juli jl. is een tweede sanctiepakket aangenomen tegen vijf personen en drie entiteiten. Hier gaat een belangrijke signaalwerking vanuit dat kolonistengeweld voor Nederland onacceptabel is en dat dit moet stoppen.
De oproep van Extinction Rebellion om de A12 te bezetten op 6 juli 2024 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u ermee bekend met het feit dat Extinction Rebellion (hierna: XR) 2 juli jl. de A12 heeft geblokkeerd om te «demonstreren» en dat zij dreigen om op 6 juli aanstaande de A12 weer te bezetten?
Ja.
Deelt u de mening dat een blokkade van XR op de A12, de dag dat het Nederlands elftal tegen Turkije speelt (6 juli 2024), een extra veiligheidsrisico met zich meebrengt?
Het is niet aan mij om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden.
Kunt u aangeven hoe vaak XR het afgelopen jaar en dit jaar de A12 heeft bezet? Kunt u tevens aangeven, desnoods via een schatting, hoeveel agenten hierbij zijn ingezet? Kunt u tevens aangeven hoeveel «demonstranten» hierbij zijn opgepakt?
De A12 is ongeveer 35 keer onrechtmatig bezet geweest. Gemiddeld zijn er per demonstratie bij een blokkade van de A12 vanuit de politieorganisatie 450 functionarissen ingezet. Hieronder vallen meerdere pelotons ME, Politie Netwerk Team (onderhoudt contact met demonstranten), motoragenten, verkeersregelaars, functionarissen meldkamer en functionarissen Staf GrootSchalig en Bijzonder Optreden (SGBO). In 2023 en 2024 zijn tot nu toe in totaal ruim 10.000 aanhoudingen verricht bij deze demonstraties.
In hoeverre bent u voornemens de personen die nu al oproepen een snelweg te blokkeren, preventief op te pakken?
Het is niet aan mij om zoiets te besluiten. Het eventueel aanhouden van mensen is aan de politie onder gezag van het Openbaar Ministerie.
Welke mogelijkheden zijn er om olievaten, die later gevuld worden met cement en ingezet zijn op de demonstratie op 2 juli jl., preventief in beslag te nemen om zodoende de duur van politie inzet enigszins te beperken?
In het algemeen geldt dat de politie bij de openbare-ordehandhaving bevoegd is tot tijdelijke inbeslagneming van goederen die de openbare orde verstoren.1
Specifiek voor wat betreft demonstraties geldt dat demonstranten zelf kunnen bepalen welke voorwerpen of objecten zij bij een demonstratie gebruiken. De burgemeester kan het dragen van voorwerpen wel beperken of verbieden op grond van de Wet openbare manifestaties als dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of om wanordelijkheden te voorkomen. Het handelen in strijd met een door de burgemeester opgelegde beperking of verbod levert een strafbaar feit op waarbij door de politie kan worden opgetreden. Het is aan het lokale gezag om toepassing te geven aan deze bevoegdheden in een concrete situatie. Dat geldt ook voor het in beslag nemen van voorwerpen.
Steeds vaker lijmen relschoppers van XR zich vast aan het wegdek, het verwijderen van de relschoppers vergt hierdoor niet alleen extra tijd, maar brengt ook een risico met zich mee qua verwondingen van de relschoppers, in hoeverre zijn er mogelijkheden om vooraf te fouilleren op dergelijke stoffen? Wie kan voor dergelijk letsel aansprakelijk worden gesteld?
Preventief fouilleren is mogelijk als door de raad of door de burgemeester een veiligheidsrisicogebied is aangewezen. Dit kan uitsluitend bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. In dat geval kan door de politie in opdracht van de officier van justitie gefouilleerd worden op het bezit van wapens of munitie. Onder wapens vallen tevens voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij bestemd zijn om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Er kan dus niet preventief worden gefouilleerd op lijm.
Wat betreft aansprakelijkheid voor letsel geldt dat verwondingen die demonstranten hebben opgelopen als gevolg van hun eigen handelen voor hun eigen rekening komen. Ook de kosten voor eventuele schade die zij hebben geleden door hun eigen toedoen, zullen zij zelf moeten dragen. Indien een betrokken demonstrant van mening is dat (letsel)schade is ontstaan door toedoen van onrechtmatig handelen van de politie, kan hij of zij een schadeclaim indienen bij de politie. Het is in voorkomende gevallen aan een rechter om zich daarover uit te laten.
In hoeverre hindert het preventief fouilleren op materialen, zoals speciale lijmsoorten, het demonstratierecht van de relschoppers van XR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre classificeert u de oproep van XR, om «iedereen» naar Den Haag te laten komen op 6 juli, om de snelweg A12 te blokkeren, als opruiing?
Ik kan als Minister geen uitspraken doen over of een oproep wel of niet als opruiing classificeert. Dit is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen.
Bent u ermee bekend dat Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) over een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status beschikt, zoals onder andere op de website en in de jaarverslagen van de organisatie zelf wordt vermeld?
Ja, in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst zijn drie stichtingen vermeld met de naam Stichting vrienden van XR evenals de ingangsdata waarop de stichtingen als ANBI kwalificeren.
Deelt u de conclusie dat onder andere het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen verwerpelijke acties zijn die geenszins van «algemeen nut» getuigen? Zo nee, waarom?
Zoals uiteengezet in de beantwoording van Kamervragen van 12 december 2023 over de ANBI-status van Extinction Rebellion,2 is het beoordelen van de ANBI-status aan de Belastingdienst. De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan daarom geen nadere informatie verstrekken over individuele instellingen.
In het algemeen kan worden gesteld dat om door de Belastingdienst als ANBI te kunnen worden aangemerkt een instelling onder andere het algemeen nut moet beogen en daarnaast uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut dienen. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving.
De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Indien de instelling, een bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling zich in relatie tot de ANBI schuldig heeft gemaakt aan een in de ANBI-regeling genoemd misdrijf, kan de inspecteur – onder bepaalde voorwaarden – de ANBI-status niet verlenen of intrekken. Het gaat hierbij om misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen om een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Deelt u de mening dat het richting de samenleving niet te verantwoorden is dat een club die zich schuldig maakt aan dergelijke onwettige en vandalistische acties belastingvoordelen krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie dat de ANBI-status van Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) kan worden ingetrokken op basis van een veroordeling voor een misdrijf door één of meerdere betrokkenen bij acties van Extinction Rebellion? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om over te gaan tot het intrekken van de ANBI-status van XR? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen voor 6 juli 2024 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden.
Bent u bekend met het artikel «Erkenning van longcovid voor WIA-uitkering gaat vaak mis: «Beoordeling bij driekwart van de patiënten onvoldoende»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat mensen die ziek worden, een ongeluk krijgen of om een andere reden arbeidsongeschikt worden, recht hebben op duidelijkheid en zekerheid? Hoe beoordeelt u in dit licht de bevinding uit intern onderzoek van het UWV dat in meer dan de helft van de gevallen de onderzoeken onzorgvuldig zijn, medische gegevens niet worden geraadpleegd of conclusies over inzetbaarheid niet juist zijn?2
Mensen die langdurig ziek zijn verkeren in een onzekere periode. Zij ervaren onzekerheid over hun gezondheid, over hun financiële situatie en over de toekomst. Ik realiseer mij dat dit een zeer vervelende situatie is. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is dan inderdaad belangrijk en bepalend. Mensen moeten daarop kunnen vertrouwen. De beoordeling moet goed onderbouwd en te verifiëren zijn. Dat uit de interne onderzoeken waar u aan refereert blijkt dat dit niet altijd het geval is, is reden om hier nader onderzoek naar te doen. Mijn ministerie is hierover in gesprek met UWV.
In hoeverre herkent u het bij EenVandaag geschetste beeld dat de hoeveelheid onzorgvuldige beoordelingen hoger is bij longcovidpatiënten?
EenVandaag berichtte over de uitkomsten van een vooronderzoek dat is opgestart met als doel invulling te geven aan de interne leer- en verbetercyclus bij UWV. Het vooronderzoek is gebaseerd op 46 rapportages van mensen met langdurige covidklachten die een negatieve ervaring hebben met de WIA-beoordeling. Deze selectie vormt geen representatieve afspiegeling van de totale 12.000 WIA-beoordelingen van mensen met langdurige klachten na COVID. Het onderzoek is dan ook niet representatief.
Uit het vooronderzoek blijkt dat de inhoudelijke onderbouwing van, en conclusies door UWV-verzekeringsartsen bij de WIA-beoordelingen in 75 procent van de gevallen als onvoldoende moest worden beoordeeld. Dit is een zorgelijk signaal, omdat mensen moeten kunnen vertrouwen op een zorgvuldig onderbouwde beoordeling. Voor cliënten, collega-artsen en rechters moet navolgbaar zijn hoe een besluit is gemotiveerd en tot stand is gekomen.
Omdat het vooronderzoek geen representatieve steekproef betreft, start UWV een vervolgonderzoek. Bij dit vervolgonderzoek zijn ook wetenschappelijke verenigingen en patiëntenverenigingen betrokken. Naar verwachting zal dit vervolgonderzoek aan het einde van het jaar kunnen worden afgerond.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgelijk is dat mensen door een verkeerd opgebouwd longcoviddossier een te lage, te hoge of helemaal geen uitkering ontvangen? Kunt u reflecteren op de opvatting dat dit des de zorgelijker is gezien het feit dat deze doelgroep over het algemeen geen energie heeft om bezwaar te maken?
Het is van belang dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zorgvuldig onderbouwd wordt, zodat mensen daar op kunnen vertrouwen. Uit het vooronderzoek waar EenVandaag over berichtte blijkt dat de inhoudelijke onderbouwing van, en conclusies door verzekeringsartsen als onvoldoende moest worden beoordeeld. Dat hoeft niet te betekenen dat er sprake is van een te lage of te hoge WIA-uitkering. Omdat het vooronderzoek geen representatieve steekproef betreft, start UWV een vervolgonderzoek. Overigens herken ik niet de in de berichtgeving eveneens gewekte suggestie dat post-COVID niet serieus genomen wordt als aandoening. Uit cijfers van UWV blijkt namelijk dat 83% van de mensen met langdurige klachten na COVID die een beoordeling aanvraagt een WIA-uitkering krijgt. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is dat beoordelingen zorgvuldig moeten worden onderbouwd.
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is belangrijk voor mensen en komt op een moment waarop mensen kwetsbaar zijn. Zij ervaren onzekerheid over hun gezondheid en hun inkomen. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat de beoordeling die zij krijgen juist is. Dit geldt voor alle langdurig zieken. Zij moeten zich gezien, gehoord en geholpen voelen door een goede arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Als iemand het niet eens is met de uitkomst van de beoordeling of twijfelt aan de juistheid daarvan, dan bestaat er de mogelijkheid een bezwaar in te dienen. Deze procedure kan belastend worden ervaren door langdurige zieke mensen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. Helaas geldt voor meer mensen dat zij door hun ziekte beperkte energie hebben. Daarom is er een aantal manieren om deze mensen te ontlasten. Als een cliënt niet in staat is om zelf bezwaar te maken kan hij iemand machtigen om dit namens hem te doen. Ook bestaat er de mogelijkheid tot mediation voor cliënten die bezwaar willen maken. Tijdens de mediation proberen cliënt en UWV samen, onder begeleiding van een onafhankelijke begeleider, tot een oplossing van het probleem te komen.
Herkent u het beeld dat kennis over longcovid ontbreekt bij verzekeringsartsen? Op welke manier gaat u deze kennis vergroten? Is er een beleidslijn voor de beoordeling van mensen met longcovid en zo ja, wat houdt deze in? Klopt het dat er ook over andere post acute infectieus syndromen nog veel onbekendheid is? En zijn er andere ziektebeelden waarbij bekend is of waarvan er vermoedens zijn dat het ziektebeeld onvoldoende bekend is bij verzekeringsartsen?
Omdat post-COVID relatief nieuw is, is de kennis hierover nog in opbouw in de gehele curatieve sector. Het bovengenoemde vooronderzoek constateert dat er hiaten in de kennis van sommige verzekeringsartsen zitten over de klachten en belemmeringen die zijn beschreven als passend bij post-COVID. UWV zet om die reden extra in op na- en bijscholing over post-COVID. Daarnaast wordt er een factsheet gemaakt met de laatste wetenschappelijk onderbouwde feiten en bevindingen over post-COVID en zijn er twee landelijke nascholingsdagen gepland in oktober. Nascholing is voor verzekeringsartsen, net als voor alle andere artsen, een belangrijk onderdeel van hun registratie als arts.
Net als bij post-COVID ervaren mensen met andere «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen zoals ME/CVS, fibromyalgie, langdurige klachten bij Lymeziekte en het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) soms dat verzekeringsartsen wisselend omgaan met hun aandoening. Door de kennis over deze syndromen te vergroten is de verwachting dat we de beoordelingsverschillen kunnen verkleinen. Zo wordt al geïnvesteerd in het (door)ontwikkelen van specifieke medische richtlijnen voor enkele van deze aandoeningen. Deze dragen bij aan een eenduidige werkwijze rondom de arbeidsongeschiktheidsvaststelling. Op 1 juli jl. heeft er een expertbijeenkomst plaatsgevonden waarbij, in aanwezigheid van onder andere verschillende patiëntenverenigingen, sociale partners, UWV en mijn ministerie de sociale zekerheidspositie van mensen met «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen centraal stond. Met de aanwezigen is geïnventariseerd tegen welke problemen mensen met «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen in hun arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aanlopen en is afgesproken om te reflecteren op mogelijke verbeterpunten. Op 26 september vindt er een vervolgbijeenkomst plaats en ik verwacht uw Kamer dit najaar te informeren over de voortgang.
In hoeverre dragen de hoge werkdruk van verzekeringsartsen door de grote achterstanden naar uw idee bij aan de onzorgvuldige beoordelingen? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is aangaande de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen om de achterstanden tegen te gaan?3 In hoeverre dragen deze werkwijzen bij aan het verlagen van de werkdruk? Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van Nieuwe Orde van Verzekeringsartsen Arbeid & Gezondheid (NOVAG) om een onafhankelijke medische dienst op te richten binnen de overheid?
Al vele jaren is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten. De uitvoering staat daardoor al geruime tijd onder grote druk. Deze druk heeft invloed op het werk van UWV. UWV kan niet alle gewenste beoordelingen uitvoeren. SZW en UWV hebben daarom afspraken gemaakt over de prioritering en maatregelen om de mismatch aan te pakken. De druk zou op die manier niet mogen leiden tot minder zorgvuldige beoordelingen.
Het is van belang om samen met UWV te blijven nadenken over manieren waarop UWV een groter aantal beoordelingen kan blijven doen, waarbij we oog blijven houden voor de kwaliteit van de beoordelingen en mensen zich gezien en gehoord voelen. In augustus 2022 heeft mijn voorganger een plan van aanpak aangekondigd om deze problematiek te verminderen. Over de voortgang hierop is uw Kamer bij brief van 21 mei jl. geïnformeerd. De belangrijkste onderdelen van het plan van aanpak zijn de omslag naar het werken in sociaal-medisch centra (SMC’s), de overwerkafspraken bij UWV, de tijdelijke 60-plusmaatregel en de maatregel Praktisch beoordelen. De 60-plusmaatregel en de overwerkafspraken hebben er toe geleid dat UWV in 2023 14.000 meer WIA-claimbeoordelingen heeft kunnen doen dan in 2022. Daarnaast heeft UWV te maken gehad met een hoger aantal aanvragen dan voorzien. De achterstanden zijn in 2023 gedaald van 17.000 naar 14.000. De maatregel Praktisch beoordelen is op 1 juli jl. van start gegaan en de verwachting is dat UWV met deze maatregel 3.000 tot 4.000 extra (reguliere) WIA-claimbeoordelingen kan doen. De eerste substantiële effecten van de SMC-vorming worden op dit moment verwacht in 2026. In het najaar van 2024 wordt uw Kamer opnieuw over de stand van zaken van de problematiek rond sociaal-medisch beoordelen geïnformeerd.
Het voorstel van de NOVAG is ingrijpend. De taken en de uitvoering zoals deze nu bij UWV liggen zouden overgedragen moeten worden naar een nog op te stellen nieuwe dienst. Op dit moment is UWV bezig met ingrijpende veranderingen in de organisatie, met het invoeren van SMC’s. Het uitvoeren van een sociaal-medische beoordeling is een samenwerking tussen verschillende disciplines, binnen het UWV wordt de samenwerking geborgd in het SMC. Het toevoegen van een extra en nieuwe dienst voegt extra complexiteit toe en draagt niet bij aan de integrale samenwerking binnen het SMC waar ik veel van verwacht.
De focus ligt daarom op die reeds ingezette procesoptimalisatie bij UWV en op de reeds ingezette maatregelen zoals de per 1 juli ingevoerde maatregel «Praktisch beoordelen». Wel blijf ik de komende tijd met de NOVAG in gesprek om te kijken welke verbeteringen wél kunnen. Dat doe ik samen met UWV.
Deelt u de visie dat het desastreus is voor de bestaanszekerheid van patiënten als zij geen uitkering krijgen omdat het UWV vindt dat zij nog kunnen werken, terwijl in het medisch dossier staat dat zij daar niet meer toe in staat zijn? Hoeveel personen hebben te maken met een te lage WIA-uitkering vanwege een onzorgvuldige beoordeling? Heeft u een beeld van de hoeveelheid mensen die niet kunnen rondkomen als gevolg hiervan?
Langdurige ziekte kan grote gevolgen hebben voor diegenen die het treft, zowel sociaal, mentaal als financieel. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bepalend voor iemands leven en moet daarom recht doen aan een persoon en zijn/haar belemmeringen. Het betreft een complexe beoordeling die wordt uitgevoerd door specialistisch opgeleide professionals, die in staat zijn om de vertaalslag te maken van de beperkingen die iemand heeft vanuit ziekte of gebrek naar wat iemand gegeven die beperkingen nog met werk kan verdienen. Het is voorbehouden aan de sociaal geneeskundig specialist om iets te zeggen over de mate waarin een cliënt nog kan werken. Deze beoordeling dient uiteraard goed onderbouwd te zijn.
Zoals door mijn voorganger is toegezegd, zoekt mijn ministerie samen met UWV uit wat de rapporten waarop de recente berichtgeving in het AD op is gebaseerd precies inhouden, wat dat betekent voor cliënten, wat het betekent voor processen in de toekomst en eventueel ook wat dat betekent voor eerder genomen beslissingen. Op basis hiervan bekijk ik samen met UWV of en welke vervolgactie nodig is.
Bent u het ermee eens dat omdat een besluit over een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering grote gevolgen heeft voor de bestaanszekerheid van mensen, dit besluit gemotiveerd en met redenen omkleed dient te zijn? In hoeverre staat een gebrekkige onderbouwing in de weg aan de mogelijkheid om een voldoende beargumenteerd bezwaarschrift in te dienen tegen een besluit?
UWV is verplicht om zorgvuldig onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Een onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd besluit is in strijd met de Algemene Wet Bestuursrecht. Dit betekent dat een besluit altijd gemotiveerd en met redenen omkleed dient te zijn. Het is altijd mogelijk om bezwaar in te dienen. Ook als het besluit onvoldoende onderbouwd is. Een bezwaar is een volledige heroverweging van het besluit. Als iemand bezwaar maakt omdat het besluit geen recht doet aan de cliënt en zijn belemmeringen, dan is het aan UWV om dat gebrek in bezwaar te herstellen.
Worden de mensen die een onzorgvuldige beoordeling hebben gekregen hiervan op de hoogte gesteld en krijgen zij de kans om (opnieuw) bezwaar te maken, ongeacht het mogelijke verstrijken van de bezwaartermijn? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 aangeef, zoekt mijn ministerie samen met UWV uit wat de rapporten waarop de recente berichtgeving is gebaseerd precies inhouden. Op basis van de uitkomsten bekijk ik samen met UWV of en welke vervolgactie nodig is.
Voor het vooronderzoek waarover EenVandaag berichtte, geldt dat er geen conclusies kunnen worden getrokken over de juistheid van beoordelingen van cliënten met post-COVID. UWV start een vervolgonderzoek, waar ook wetenschappelijke verenigingen en patiëntenverenigingen bij worden betrokken. Naar verwachting zal dit vervolgonderzoek aan het einde van het jaar kunnen worden afgerond. Wanneer dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer informeren over wat daaruit volgt en of er consequenties zijn voor cliënten.
Bent u het eens met de constatering dat de onzorgvuldige beoordelingen leiden tot onrechtmatige en onrechtvaardige resultaten? Deelt u de visie dat deze en andere hardheden in de WIA zoals omschreven in het Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Octas-)rapport zo snel mogelijk opgelost moeten worden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven, kunnen er aan het vooronderzoek waarover EenVandaag berichtte geen conclusies worden verbonden aan de juistheid van de beoordelingen. Wel is al langer duidelijk dat het arbeidsongeschiktheidsstelsel – met name de WIA – onder grote druk staat. Dat constateerde de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) ook in haar probleemanalyse en eindrapportage. Het kabinet ziet de urgentie hiervan, zo is ook in het eindverslag van formateur Van Zwol te lezen.4 Op dit moment worden de voorstellen van OCTAS nader uitgewerkt. Uw Kamer wordt hierover dit najaar geïnformeerd.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van Nieuwsuur waaruit blijkt dat producten van in Nederland gevestigde fabrikanten, waaronder microchips van NXP en Nexperia, nog steeds worden aangetroffen in Russische wapens?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in de laatste drie maanden van 2023 Rusland alleen al ruim 2.800 afzonderlijke zendingen met microchips van Nederlandse fabrikanten heeft kunnen importeren?
Ja, dat beeld herkent het kabinet.
Beschikt u over meer recente handelsdata met betrekking tot Russische import van in Nederland geproduceerde microchips? Zo ja, kunt u deze data met de Kamer delen? Zo niet, kunt u hier onderzoek naar (laten) uitvoeren?
Het kabinet analyseert voortdurend de beschikbare informatie uit open en gesloten bronnen om omzeiling in kaart te brengen en tegen te gaan. Dit mede in (vertrouwelijke) samenwerking met partners uit zowel de private als publieke sector, waaronder ook de Oekraïense autoriteiten. Omwille van de gevoeligheid doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de huidige informatiepositie rondom Russische import van gesanctioneerde goederen.
Kunt u uitleggen hoe het nog steeds mogelijk is dat er op grote schaal microchips uit Nederland in Russische wapens terecht kunnen komen?
Het betreft een markt van relatief laagwaardige technologie die in bulk wordt geproduceerd en verhandeld – op jaarbasis gaat het over vele miljarden chips. Bovendien is er geen reguliere exportcontrole op de goederen van toepassing. Het is daarom lastig om omzeiling volledig te voorkomen. Ondanks uitvoerige samenwerking tussen Nederlandse chipfabrikanten en de overheid komen hun chips nog steeds terecht bij het Russisch militair-industrieel complex (MIC). De oorzaak hiervan is dat tussenhandelaren in landen waar geen sancties tegen Rusland zijn opgelegd de goederen buiten de officiële distributiekanalen inkopen en naar Rusland exporteren, soms via meerdere schakels.
Dat wil niet zeggen dat de sancties op deze goederen geen effect hebben of dat de inzet van het kabinet en de chipfabrikanten om omzeiling tegen te gaan tevergeefs is. Rusland betaalt voor de complexe aanvoerroutes – dankzij sancties – een prijs die vaak ruim boven de marktwaarde van de goederen ligt. Bovendien lopen de levertijden op, waardoor de voorraad wordt uitgeput.
Het kabinet treedt bovendien op tegen de tussenhandelaren door onder andere een actieve bijdrage te leveren aan (nieuwe) sanctiemaatregelen die omzeiling bemoeilijken of bestraffen, en door in bilateraal contact een beroep te doen op de verantwoordelijkheden van overheden in de landen waar deze tussenhandelaren gevestigd zijn. Het kabinet herhaalt daarbij consequent de oproep van EU Sanctiegezant David O’Sullivan om export van common high priority goederen naar Rusland een halt toe te roepen.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat microchips uit Nederland toch in Rusland terecht komen?
Het kabinet betreurt het dat goederen van NL oorsprong nog altijd worden teruggevonden in Russische wapenresten en besteedt hier al langere tijd veel aandacht aan.2 Het tegengaan van omzeiling is dan ook een prioriteit van het Nederlandse sanctiebeleid. Naast de internationale inzet zoals hierboven genoemd, doet de overheid uitvoerig onderzoek naar patronen en kenmerken van sanctieomzeiling en combineert dit met actieve outreach en informatievoorziening richting betrokken bedrijven om hen te ondersteunen in hun zorgvuldigheidsonderzoek. De onderzoeksresultaten worden tevens gebruikt om de risicoprofilering bij de Douane verder aan te scherpen. Ook worden alle signalen van omzeiling consequent opgevolgd met onderzoek en waar nodig wordt strikt gehandhaafd.
Bent u van mening dat Nederlandse bedrijven als NXP en Nexperia voldoende doen om te checken wat er met hun chips gebeurt nadat die de fabriek verlaten hebben? Zo niet, wat kunnen deze bedrijven volgens u meer doen, en op welke wijze kan het kabinet daarbij helpen?
Het kabinet doet geen uitspraken over contacten met individuele bedrijven. Het kabinet werkt intensief samen met bedrijven waarvan goederen bijzonder gevoelig zijn voor sanctieomzeiling. De algemene indruk van het kabinet is dat deze bedrijven zich met toewijding inzetten om de omzeiling van hun goederen te voorkomen. We moeten echter realistisch zijn over de mate van invloed die deze specifieke bedrijven kunnen uitoefenen op goederenstromen in een wereldwijde markt waarin veel landen zich niet gebonden voelen aan Westerse sancties jegens Rusland.
Ziet u mogelijkheden voor de inlichtingendiensten om te helpen om malafide tussenhandelaren in het buitenland aan te pakken?
Over de inzet en/of informatiepositie van de inlichtingendiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn er in het 14e sanctiepakket van de Europese Unie (EU) aanvullende maatregelen genomen met als doel om Rusland minder toegang te geven tot hoogwaardige technologie zoals computerchips? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Ja, de maatregelen rondom de zogenaamde common high priority (CHP) goods – waaronder computerchips – zijn in de afgelopen pakketten aangescherpt. Het 14e pakket bevat onder andere een due diligence plicht voor exporteurs van CHP-goederen. Ook zijn er maatregelen genomen t.a.v. dochterondernemingen van EU-bedrijven die gevestigd zijn buiten de EU.
Bovendien zijn er via bijlage IV van de sanctieverordening (Verordening (EU) 2014/833) maatregelen genomen tegen specifieke tussenhandelaren waarvan bekend is dat zij een groot aandeel hebben in omzeiling. Deze bijlage vormt een overzicht van entiteiten waarmee EU-bedrijven geen handel mogen drijven en deze beperkt zich niet tot Russische entiteiten. Tijdens de laatste onderhandelingen zijn onder andere negentien Chinese en negen Turkse bedrijven toegevoegd.
Kunt u aangeven in hoeverre de Europese sanctiepakketten verschillen van de aanvullende sancties die de Verenigde Staten vorige maand hebben aangekondigd, waarbij ook Chinese tussenhandelaren gesanctioneerd worden die microchips aan Rusland leveren?2
EU sanctiepakketten jegens Rusland worden in hoge mate afgestemd met partnerlanden waaronder de Verenigde Staten. Wel is het zo dat er verschillen zijn op het gebied van personen en entiteiten die door partners zijn gesanctioneerd. Zo heeft de Verenigde Staten al aan meer Chinese entiteiten handelsrestricties opgelegd dan de EU.
Het tekort aan het medicijn prednisolon |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het komen aan het medicijn prednisolon moeilijkheden veroorzaakt bij apothekers?1
Geneesmiddelentekorten zijn ongewenst. Wel is het fijn dat apothekers ervoor kunnen zorgen dat alle patiënten op dit moment (geïmporteerde) prednisolon kunnen krijgen. Nederland is de afgelopen tijd geconfronteerd met toenemende tekorten aan geneesmiddelen. Dit is helaas in lijn met internationale ontwikkelingen2; de geneesmiddelenmarkt is niet in staat tekorten te voorkomen. De redenen voor deze tekorten zijn complex en variëren van onverwachte stijgingen in de vraag, tot productie- en kwaliteitsproblemen, fabriekssluitingen of verplaatsingen, knelpunten in de toeleveringsketens en mogelijk negatieve effecten van prijs- en vergoedingsinstrumenten.
Deelt u de mening dat mensen die voor hun gezondheid afhankelijk zijn van dit medicijn niet het slachtoffer mogen worden van deze tekorten? Wat gaat u doen om schadelijke en mogelijk levensbedreigende situaties te voorkomen?
Geneesmiddelentekorten hebben vele mogelijke oorzaken. Het tekort aan prednisolon komt door productieproblemen bij een leverancier. Hierdoor ontstond een verhoogde vraag bij andere leveranciers, waaraan zij niet volledig kunnen voldoen. Om het tekort op te vangen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op 20 juni een tekortenbesluit gepubliceerd dat het importeren van alternatieven makkelijker maakt. Zoals ik op vraag 1 heb geantwoord, ben ik blij om te horen dat patiënten door deze import prednisolon kunnen krijgen.
Hoeveel mensen zijn afhankelijk van prednisolon? Hoe groot is het tekort en de verwachte ontwikkeling van dit tekort op de korte en middellange termijn?
Volgens de GIPdatabank waren er vorig jaar 577.860 unieke gebruikers van prednisolon. Dit betreft alle doseringen en ook kortdurend gebruik. Het is moeilijk te zeggen hoe groot het tekort, of de verwachte ontwikkeling ervan is. Verschillende vergunninghouders hebben tekorten gemeld van de 5 mg tabletten en één vergunninghouder heeft zijn product doorgehaald, waardoor zijn middel niet meer mag worden verhandeld. Prednisolon 20 mg en 30 mg tabletten zijn momenteel wel leverbaar. Voor de 5 mg tabletten heeft de IGJ op 20 juni een tekortenbesluit afgegeven. Verschillende vergunninghouders hebben aangegeven rond november 2024 het product weer op voorraad te hebben. Het afleveren van alternatieven uit het buitenland – wat mag wanneer de IGJ een tekortenbesluit heeft afgegeven – is daarom in ieder geval toegestaan tot en met 10 september 2024, en kan indien nodig worden verlengd.
Begrijpt u dat dit tekort voor patiënten zeer grote gevolgen kan hebben en zij zich grote zorgen maken over de berichten over tekorten? Wat kunt u deze mensen bieden aan zekerheid? Hoe wordt er gecommuniceerd met deze groep en de apothekers die hen voorzien van medicatie?
Ja, dat begrijp ik. Geneesmiddeltekorten zijn voor zowel patiënten als voor zorgprofessionals erg naar. Ik kan geen volledige zekerheid bieden, behalve dat ik alles in mijn macht doe om tekorten aan geneesmiddelen te voorkomen en de gevolgen te verzachten. Om de beschikbaarheid van prednisolon te borgen, heeft de IGJ een tekortenbesluit gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee kan het geneesmiddel door groothandelaren, fabrikanten en apotheekhoudenden uit het buitenland worden geïmporteerd. Apothekers worden hiervan op de hoogte gesteld door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA). Apothekers kunnen zich abonneren via de website van de IGJ om op de hoogte te worden gehouden van deze tekortenbesluiten. Veel van deze informatie is ook toegankelijk voor patiënten, maar normaal gesproken worden zij door hun behandelend arts of apotheker geïnformeerd. Daar kunnen zij ook het beste terecht bij vragen.
Ik vind het belangrijk dat patiënten goed worden geïnformeerd als zij dan toch te maken krijgen met een tekort. Eerder heeft mijn voorganger berichten ontvangen dat tekorten tot vervelende situaties aan de balie leiden (o.a. agressie en onbegrip). Ik werk hierom samen met betrokken koepelorganisaties (KNMP, NHG, FMS, LHV, NVZA, NapCo, ASKA en Optima Farma) en de Patiëntenfederatie, om een informatiefolder te ontwikkelen over de geneesmiddeltekorten. Deze partijen hebben aangegeven dat uitleg over het ontstaan van tekorten, handelingsperspectieven voor de patiënt en informatie waar patiënten naartoe kunnen met eventuele vragen, belangrijke aspecten zijn om mee te nemen in deze informatiefolder.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat patiënten die van prednisolon afhankelijk zijn hier zo snel mogelijk weer toegang toe krijgen en dat zij in de tussentijd een zo passend mogelijk alternatief krijgen? Bent u ook bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om publieke generieke noodproductie van dit middel te organiseren?
Het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten ontvangt meldingen van verwachte leveringsonderbrekingen van de farmaceutische industrie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) controleert voor iedere melding van een leveringsonderbreking of er voldoende alternatieven in Nederland zijn. Als er voor de patiënt onvoldoende alternatieven zijn om een leveringsprobleem op te vangen én er sprake is van een levensbedreigende of zeer ernstige aandoening, of als het tekort grote impact heeft voor patiënten, spreekt het Meldpunt van een kritisch tekort. Dit is voor prednisolon 5 mg het geval. Er is daarom een tekortenbesluit afgegeven door de IGJ.
Publieke noodproductie van prednisolon is geen snelle oplossing. Het opzetten van productiecapaciteit duurt maanden, zo niet jaren. Dit komt doordat er strenge kwaliteitseisen gelden voor geneesmiddelenproductie om de kwaliteit en veiligheid voor patiënten te borgen.
Bij elk kritisch tekort wordt de optie van een apotheekbereiding door de IGJ uitgevraagd, zowel bij de KNMP als bij de NVZA. Het is niet altijd mogelijk om snel een kwalitatief goede apotheekbereiding te verkrijgen. Dit is afhankelijk van onder meer beschikbaarheid van de juiste grondstof, maar ook de juiste hulpstoffen, farmacotherapeutische vorm en of er ervaring is met een dergelijke bereiding. Ook de hoeveelheid gebruikers is van belang. Vaak ligt dat aantal te hoog om met apotheekbereidingen te kunnen voorzien.
Bent u het ermee eens dat het huidige systeem van omgaan met deze tekorten, door apothekers en patiënten rond te laten bellen, verre van ideaal is? Welke stappen zet u om te komen tot een betere, efficiënte en rechtvaardige verdeling van geneesmiddelen in tijden van schaarste?
Ja. Zoals aangegeven vind ik geneesmiddelentekorten erg naar voor zowel patiënten als zorgprofessionals. Ik heb dan ook grote waardering voor al het werk dat de apothekers en vele andere zorgprofessionals dagelijks verzetten om de behandeling van patiënten zoveel mogelijk door te laten gaan. Wel moet ik realistisch zijn, en realiseer ik me dat niet alle oorzaken van tekorten zomaar op korte termijn op te lossen zijn. Tot die tijd doe ik alles binnen mijn macht om de tekorten zoveel mogelijk te voorkomen en/of te verzachten.
Uit data van Farmanco3 en de Jaarrapportage4 van het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten blijkt dat er in 99% van de gevallen van tekorten een oplossing te vinden is, door middel van een geneesmiddel in een andere sterkte, een therapeutisch alternatief, een apotheekbereiding of door middel van import uit het buitenland. Wanneer er geen oplossing of alternatief gevonden kan worden voor een tekort, stellen medisch specialisten behandeladviezen op in afstemming met de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Hierbij is het uitgangspunt dat de meest kwetsbare groepen het minst worden geraakt door het tekort. Voor geneesmiddelentekorten van middelen die binnen ziekenhuizen worden ingezet heeft het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) een belangrijk coördinerende rol. In deze gevallen adviseert het LCG, in goed overleg met de beroepsgroep, over de verdeling van geneesmiddelen en stuurt het een LCG-alert uit met een tijdelijk aangepast protocol. Een goed voorbeeld hiervan is het inmiddels opgeloste tekort aan de oogmedicatie Visudyne5.
Bent u het ermee eens dat het preferentiebeleid totaal zijn doel voorbij schiet op het moment dat apothekers en/of patiënten zelf geld bij moeten leggen om een niet-preferent noodzakelijk geneesmiddel te kunnen krijgen, terwijl het preferente middel door tekorten überhaupt niet beschikbaar is?
Het is zeker niet de bedoeling dat patiënten bij een tekort moeten bijbetalen voor een niet-preferent geneesmiddel. Daarom passen zorgverzekeraars bij (dreigende) tekorten het preferentiebeleid al aan. Zij halen het middel uit preferentie of wijzen al dan niet tijdelijk een ander product aan.
Het duurt wel vaak nog te lang, tot wel zes weken, voor de wijziging van preferentiestatus is verwerkt in de G-Standaard. Dit is de databank die het voorschrijven, afleveren, bestellen, declareren en vergoeden van geneesmiddelen ondersteunt. De KNMP en Z-Index, de organisatie achter de G-Standaard, onderzoeken daarom of onder andere informatie over wijzigingen in het preferentiebeleid bij tekorten sneller kan worden gedeeld. Zoals ik heb toegezegd in de brief «Tijdpad verbetering preferentiebeleid geneesmiddelen» van 10 juni 20246 informeer ik uw Kamer hier in het najaar van 2024 nader over.
Zo ja, bent u bereid om het preferentiebeleid zo aan te passen dat mensen niet langer bij hoeven te betalen voor niet-preferente middelen op het moment dat er een geregistreerd tekort is aan het preferente geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 7.
Voor welke andere medicijnen zijn er op dit moment tekorten of worden op korte termijn tekorten verwacht?
Op 8 augustus 2024 zijn er tekortenbesluiten van de IGJ gepubliceerd voor epirubicine hcl, levosimendan kalceks, clomipramine hcl, metronizadol, labetolol hcl, cotrimoxazol cf, etoposide, tambocor, clomipramine, budesonide, suxamethoniumchloride, dalacin, airomir 100 aerosol, clonidine hcl, amoxiciline, methyldopa, vybramycin, alendroninezuur, salamol steri-neb, atrovent, combivent, zypadhera, nozinan, sotalol, sirdulad, amoxiciline/clavulaanzuur, levofloxacine, febuxostat, desuric, cardene, litiumcarbonaat, maprotiline hcl en triamtereen/hydrochhloorthiazide. Dit zijn tekorten die niet opgevangen kunnen worden met een ander Nederlands product. Voor het meest actuele overzicht van tekorten die worden ervaren door apothekers, verwijs ik u graag naar de website van Farmanco (KNMP).
Het is niet altijd mogelijk om te voorspellen wanneer er tekorten gaan optreden. Het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten ontvangt meldingen over mogelijke leveringsonderbrekingen van handelsvergunningshouders. Dit zijn er per dag tientallen, die gelukkig lang niet allemaal tot een daadwerkelijk tekort leiden. Sommige meldingen zijn voorzichtigheidshalve gedaan en resulteren niet in een daadwerkelijke leveringsonderbreking. Het kan ook zijn dat er nog
voldoende voorraad bij de groothandelaren en apotheken is, waardoor er geen tekort ontstaat. Of er zijn nog voldoende alternatieve medicijnen beschikbaar van een ander merk. Op basis van de beschikbare alternatieven, duur van het leveringsprobleem en de ernst van de aandoening, kunnen het CBG en de IGJ besluiten om samen met het Operationeel Team Geneesmiddelentekorten (OTG) onderzoek naar mogelijke oplossingen te starten.
Farmanco (KNMP) ontvangt meldingen van ervaren tekorten van apothekers.
Op het moment dat een apotheker in zijn praktijk een tekort heeft en deze melding maakt, is een middel voor hen niet, of moeilijk, leverbaar. Dit kan komen doordat de voorraden bij de groothandelaren (bijna) op zijn. Farmanco rapporteert als geneesmiddelen landelijk niet beschikbaar zijn voor de patiënt en het tekort waarschijnlijk langer dan 14 dagen gaat duren. Voor 99% van dit type tekorten is er een oplossing te vinden, bijvoorbeeld door middel van een geneesmiddel in een andere dosering, een therapeutisch alternatief of door middel van import uit het buitenland. Hierdoor kan de behandeling van de patiënt worden voortgezet en blijft de impact voor de patiënt in veel gevallen beperkt.
Welke stappen zet u om te komen tot een structurele oplossing van de geneesmiddelentekorten? Hoe staat het bijvoorbeeld met de uitvoering van de motie-Dijk/Krul, waarin de regering werd verzocht «zo snel mogelijk met een lijst te komen van geneesmiddelen die essentieel zijn voor Nederlandse patiënten» en «een plan uit te werken om de productie van deze geneesmiddelen zo veel als mogelijk te organiseren in eigen land, en indien dit niet mogelijk is Europees, door bijvoorbeeld collectief meerjarige afspraken te maken met farmaceutische bedrijven»? Wat gaat u doen om de uitvoering hiervan prioriteit te geven, zodat mensen zich geen zorgen meer hoeven te maken over hun gezondheid door zulke medicijntekorten?
Het LCG werkt samen met zorgverleners aan een nationaal overzicht van de voor de Nederlandse patiënt meest kritieke geneesmiddelen. Het overzicht bestaat uit twee lijsten: een lijst met geneesmiddelen voor volwassen en een lijst voor kinderen. Het LCG heeft mij recentelijk geïnformeerd dat het opstellen van de lijst meer tijd vergt. De publicatie van de lijst is voorzien voor na het zomerreces. De zorgvuldigheid met betrekking tot de inhoud en de afwegingen die gemaakt worden door de zorgpartijen staan voor mij voorop. Dit overzicht met kritieke middelen vormt het uitgangspunt van mijn acties gericht op productie van geneesmiddelen in Nederland en in Europa. De uitvoering hiervan hangt echter af van de beschikbare financiële middelen. Wanneer de lijst van kritieke geneesmiddelen gereed is én er duidelijkheid is over de beschikbare financiële middelen, zal ik uw Kamer verder informeren over de lijst met het bijbehorende plan van aanpak op de beschikbaarheid van geneesmiddelen, en daarmee de uitvoering van motie Dijk/Krul.
Ook richt ik mij op het tijdig signaleren van en handelen op ontstane tekorten, zoals beschreven in de antwoorden op de eerdere vragen. Daarnaast wil ik ervoor zorgen dat de Nederlandse markt gezonder wordt, zodat geneesmiddelen op de markt blijven. Voor de lange termijn richt ik mij op EU-niveau op de weerbaarheid van de productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen. Voor de volledige inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrieven die mijn voorgangers onlangs naar de Kamer hebben gestuurd7, 8, 9. Ik evalueer op het moment of ik kansen zie om nieuwe acties in gang te zetten, of bestaande acties te versnellen. Ik heb het voornemen om uw Kamer na de zomer een brief te sturen met daarin een eerste overzicht van mijn ambities op het gebied van (dure) geneesmiddelen en beschikbaarheid.
Het bericht ‘Overzicht eerste half jaar 2024’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het signaal van de hypotheekshop dat in praktijk verschillende berekeningswijzen worden gehanteerd ten aanzien van het meenemen van de studieschuld in de berekening voor de maximale hypotheek, nadat de nieuwe regels voor DUO-schulden dit jaar zijn ingegaan?1
Ja.
Herkent u het signaal dat onderscheid wordt gemaakt tussen een maandbedrag op basis van draagkracht en de werkelijke last die moet worden betaald?
Ja.
Bent u het ermee eens dat aangezien een studieschuld een enorme impact heeft op het verkrijgen van een woning, dat juist deze kopers precies moeten weten waar deze kopers aan toe zijn?
Het termijnbedrag van een studielening is van invloed op de maximale maandelijkse hypotheeklasten. Omdat het kopen van een woning financieel verantwoord moet blijven, wordt gekeken naar de gehele financiële situatie van een consument. De financieringslast van een studielening is daar ook een onderdeel van. Vanwege de impact van studieleningen op oud-studenten is sinds dit jaar een wijziging doorgevoerd in de leennormen waarbij op een verantwoorde wijze de impact zo veel mogelijk wordt beperkt. Bij een forse studielening kan de impact hiervan op de maximale hoogte van de hypotheek echter groot zijn. Vanwege de impact die dit heeft op oud-studenten, vind ik het inderdaad van belang dat zij weten waar ze aan toe zijn en weten hoe hun financiële situatie wordt meegenomen in het bepalen van de leenruimte.
Bent u bereid het pleidooi van de hypotheekshop te volgen om op dit vlak tot eenduidigere regels te komen?
Ja. Ik ben voornemens dit punt mee te nemen in de jaarlijkse wijzigingsregeling hypothecair krediet. De concept-wijzigingsregeling hypothecair krediet 2025 is onlangs openbaar geconsulteerd. Hierin is verduidelijkt op welke wijze een aanbieder van hypothecair krediet bij het bepalen van de financieringslast rekening dient te houden met de rente en aflossing van een studielening.2 Uitgangspunt is dat de aanbieder bij het bepalen van de financieringslast uitgaat van het termijnbedrag dat de consument verschuldigd is voor rente en aflossing van de studielening. In de concept-wijzigingsregeling hypothecair krediet wordt verduidelijkt hoe aanbieders het termijnbedrag van een studielening moeten bepalen indien de consument tijdelijk geen of een lager termijnbedrag voor rente en aflossing is verschuldigd. Een aanbieder van hypothecair krediet dient in die situaties uit te gaan van de actuele restschuld, de actuele rente en de resterende looptijd van de studielening voor het bepalen van het termijnbedrag. De reden waarom de aanbieder van hypothecair krediet in deze situaties geen rekening mag houden met het feit dat (nog) geen termijnbedrag of een lager termijnbedrag verschuldigd is voor rente en aflossing is dat het gaat om een tijdelijke situatie. Bovendien wordt voorkomen dat consumenten kiezen voor een aflosvrije periode om zo een hogere hypotheek te kunnen krijgen.
Zo ja, kunt u dit in afstemming met de sector doen én de regels in het voordeel van kopers met een studieschuld uitwerken?
De consultatiereacties die zijn ontvangen op de internetconsultatie van de wijzigingsregeling zullen worden meegenomen bij het opstellen van de definitieve artikelen van de wijzigingsregeling hypothecair krediet 2025. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 en vraag 4 schreef, het kopen van een woning moet financieel verantwoord blijven en daarom moeten kredietaanbieders naar de gehele financiële situatie van een consument kijken. De financieringslast van een studielening is daar onderdeel van. Mijn uitgangspunt is, ook bij de voorgestelde verduidelijking in de wijzigingsregeling hypothecair krediet 2025, dat op verantwoorde wijze de impact van een studielening op de maximale hypotheek zo veel mogelijk wordt beperkt.
Het bericht dat opvallend veel scholieren online gokken |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kent u het bericht dat opvallend veel scholieren online gokken voor geld? Zo ja, wat vindt u van dit bericht? Herkent u het in de ScholierenMonitor geschetste beeld dat minderjarigen accounts van anderen gebruiken of via illegale, buitenlandse goksites gokken?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht naar aanleiding van de ScholierenMonitor 2023 van het Trimbos-instituut. Ik vind het zeer zorgwekkend dat scholieren gokken. De hersenen van minderjarigen zijn nog volop in ontwikkeling, waardoor ze de risico’s van hun gedrag niet goed kunnen inschatten. Dit maakt hen een bijzonder kwetsbare groep. Om hen te beschermen, is het verboden om te gokken voor minderjarigen (personen met de leeftijd tot achttien jaar). Voor jongvolwassenen (personen met de leeftijd van achttien tot 24 jaar) geldt daarnaast dat extra bescherming nodig is. Deze bescherming kan niet worden gerealiseerd wanneer jongvolwassenen worden verleid om bij illegale online kansspelaanbieders te spelen. Dit is een belangrijke reden waarom de online kansspelmarkt gelegaliseerd is. Hierdoor kan deze immers wettelijk gereguleerd worden en kan in toezicht op de gereguleerde kansspelmarkt worden voorzien. Het kansspelbeleid is er voorts op gericht de groep jongvolwassenen te beschermen met extra maatregelen binnen het vergunde aanbod, zoals het reclameverbod. Deze koers zet ik onverminderd voort.
Daarnaast is het een prioriteit dat de Kansspelautoriteit (Ksa) handhaaft op illegaal aanbod om te voorkomen dat mensen, in het bijzonder kwetsbare groepen, daar gokken. Er is slechts een beperkt beeld van de omvang van illegaal gokgedrag binnen specifieke (leeftijds-)groepen. Ik kan het geschetste beeld dus niet verifiëren op basis van de beschikbare data, maar ik neem dit signaal uiterst serieus. Ik wil dan ook samen met de Ksa en het Trimbos-instituut kijken hoe kan worden onderzocht hoe minderjarigen terecht komen bij (illegale) gokaanbieders en hoe dit verder kan worden voorkomen. Ondertussen is en blijft het aanpakken van illegale aanbieders een speerpunt van het kansspelbeleid en wordt streng toegezien op het handelen van vergunde aanbieders.
Hoe is de aangescherpte leeftijdscontrole technisch te omzeilen, zodat minderjarigen tóch online kunnen gokken? Welke maatregelen neemt u zich voor om samen met de legale gokbranche misbruik van account te bestrijden?
De Ksa heeft als toezichthouder geen concrete signalen of meldingen ontvangen dat de leeftijdscontrole bij vergunde aanbieders gebreken vertoont, waardoor minderjarigen kunnen gokken bij legale aanbieders. De leeftijdsverificatie bij vergunninghouders is streng. Een account kan pas worden aangemaakt als de vergunninghouder kan verifiëren dat de speler achttien jaar of ouder is. Het is niet mogelijk voor minderjarigen om een account aan te maken, tenzij zij zich schuldig maken aan identiteitsfraude. Verder dient de naam waarop het spelersaccount is aangemaakt, geheel overeen te komen met de naam van de bankrekening die wordt gebruikt om stortingen te doen. Het is dus verboden en niet mogelijk om als minderjarige vanuit de eigen bankrekening een storting te doen naar een spelersrekening bij een vergunde kansspelaanbieder. Het kan wel het geval zijn dat een meerderjarige zijn spelersaccount bij een vergunde aanbieder ter beschikking stelt aan een minderjarige. Dit is zeer kwalijk en uitdrukkelijk verboden op grond van de algemene voorwaarden die alle vergunde aanbieders stellen aan deelname aan hun kansspelen, maar voor aanbieders en de Ksa lastig te achterhalen. Indien de vergunninghouder hierachter komt, moet de vergunninghouder actie ondernemen door het opschorten, blokkeren of sluiten van het betreffende account.
Hoe kunnen minderjarigen precies terechtkomen bij illegale, buitenlandse goksites? Welke maatregelen neemt u zich voor om de activiteiten van deze kansspelaanbieders verder tegen te gaan? Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie, waarin wordt opgeroepen om de Kansspelautoriteit in staat te stellen om gebruik te maken van fake-ID’s om online kansspelaanbieders effectiever te controleren op de naleving van de zorgplicht voor consumenten?2
Het is helaas vrij eenvoudig om op het internet illegale online aanbieders te vinden die het niet nauw nemen met de leeftijdsverificatie, voor zover deze überhaupt wordt toegepast. Op het internet en via sociale media is reclame van illegale online aanbieders zichtbaar. Dit is zeer onwenselijk. Daarom is een van de prioriteiten van de Ksa handhaving van het illegale aanbod. Daarbij kan de Ksa dienstverleners van bijvoorbeeld betaaldiensten die doorverwijzen naar illegaal aanbod aanwijzingen geven. De Ksa heeft hiertoe verschillende bevoegdheden. Zo kan zij preventief handhaven door een mogelijke overtreder te informeren, maar ook handhaven door middel van een formele waarschuwing, last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Ook kan de Ksa een bindende aanwijzing opleggen aan een dienstverlener van de illegale aanbieder, bijvoorbeeld de provider of het mediabedrijf op grond van artikel 34n Wet op de kansspelen (Wok). De Ksa werkt daarnaast samen met internetplatforms om (advertenties voor) illegale aanbieders direct van deze platforms te kunnen halen, wanneer illegaal aanbod wordt geconstateerd. Op grond van artikel 34m Wok werkt de Ksa daarin samen met de instanties die in andere staten zijn belast met het toezicht op naleving van de kansspelregelgeving.
Momenteel kijk ik in samenwerking met de Ksa of haar huidige bevoegdheden om illegaal aanbod te bestrijden voldoende toereikend zijn en naar verdere kansen om illegaal aanbod aan te pakken. Het gebruik van valse identificatiegegevens (fake ID’s) bij de Ksa is voor de aanpak van illegale aanbieders overigens minder van belang. Dit is met name van meerwaarde voor toezicht op de vergunde aanbieders. In de volgende voortgangsbrief over kansspelen op afstand informeer ik uw Kamer over de opvolging van de motie van het lid Van Nispen c.s. waarin de regering wordt verzocht om het gebruik van valse identificatiegegevens voor de Ksa mogelijk te maken.
Deelt u de mening dat minderjarigen maximaal beschermd moeten worden tegen blootstelling aan verslavende online kansspelen? Zo ja, wat neemt u zich voor om de weerbaarheid van deze jongeren verder te versterken en toegang tot deze kansspelen verder te beperken?
Het beschermen van kwetsbare groepen, in het bijzonder minderjarigen en jongvolwassenen, is voor mij een prioriteit binnen het kansspelbeleid. Net als mijn ambtsvoorganger acht ik het van groot belang dat minderjarigen en jongvolwassenen extra worden beschermd via wet- en regelgeving en dat zij daarnaast bewust worden gemaakt van de risico’s van gokken. Samen met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werk ik aan signalering van gokproblematiek bij scholieren en bewustwording via het programma Helder op School. Dit betreft een preventieprogramma voor scholen, ontwikkeld door het Trimbos-instituut, met training voor schoolpersoneel in het signaleren (en begeleiden) van jongvolwassenen met verschillende soorten problematiek. In het eerste kwartaal van 2024 zijn deze trainingsmaterialen ontworpen. In de tweede helft van 2024 vindt de uitrol van de training op mbo-scholen plaats. Daarna volgen het hbo/wo en voortgezet onderwijs.
Verder laat ik gerichte bewustwordingsactiviteiten ontwikkelen voor kwetsbare groepen, waaronder jongvolwassenen en scholieren. Een voorbeeld van een gerichte bewustwordingsactiviteit is de sportzomercampagne «Speel geen spelletjes met je geld», die medio juni door de Ksa is gestart vanuit het Verslavingspreventiefonds in samenwerking met Loket Kansspel. Deze campagne is speciaal gericht op jongvolwassenen om hen als kwetsbare doelgroep bewust te maken van de risico’s van sportweddenschappen. In de campagne worden jongeren via diverse sociale media-kanalen uitgenodigd een test te maken, die hen een realistisch inzicht geeft in hun eigen gokgedrag en hen, indien nodig, doorverwijst naar Loket Kansspel.
De vertraging in de versterking, problemen bij de schadeafhandeling en de ongelijkheid in Groningen en Noord-Drenthe |
|
Sandra Beckerman |
|
van Marum |
|
Kent u het bericht «NCG haalt doel niet: duizenden Groningers weten pas volgend jaar of huis veilig is»?1
Ja, ik ken dit bericht. In de brief van 27 juni jl.2 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer gemeld dat circa 1.280 beoordelingen na 1 juli 2024 zullen worden afgerond. Ik ontvang deze maand de rapportage van NCG over de beoordelingen, daaruit zal blijken wat het tempo is van de resterende beoordelingen.
Herkent u dat het, een jaar na de grote beloftes over het inlossen van een ereschuld, niet te verkroppen is dat de versterkingsoperatie nog steeds zo slecht verloopt?
Afgelopen jaren zie ik een dat er goede stappen zijn gezet in de wijze waarop de versterking wordt uitgevoerd. Tegelijkertijd zie ik ruimte voor verbetering. Er zijn belangrijke stappen gezet in het milder, makkelijker en menselijker maken van de versterking. Daarmee sluit de versterking beter aan bij de behoefte van de bewoners. Dat is ook nodig om te zorgen dat de ereschuld wordt ingelost. Ik ga daarom door op de ingeslagen weg, en werk aan een betere samenwerking tussen de verschillende overheden én een nauwere samenwerking tussen en met de uitvoeringsorganisaties.
Deelt u de mening dat de aanpak van de nog steeds groeiende ongelijkheid in dorpen en wijken prioriteit moet zijn?
Ja, de ongelijkheid die in dorpen en wijken is ontstaan, is een van de meest complexe problemen in het aardbevingsgebied. Dit is ook door mijn ambtsvoorganger onderkend.3, 4 Ik zal het werk van mijn ambtsvoorganger voortzetten om verschillen zoveel mogelijk te verkleinen.
Hoe moeten we de tekst die u op 2 juli op X plaatste «Iedereen in de regio moet in een veilig, schadevrij en geïsoleerd huis kunnen wonen met een goed perspectief op de toekomst» duiden?
Hieruit kunt u opmaken dat ik mij committeer aan het doel dat uiteindelijk iedereen in de regio een veilig, schadevrij en geïsoleerd huis heeft. Ik zal mij inzetten voor het verder uitwerken en tot uitvoering brengen van de maatregelen zoals die zijn geformuleerd in Nij Begun.
Dit doel – elke woning veilig schadevrij en duurzaam – komt rechtstreeks uit het rapport van Geel, het vorige kabinet heeft echter niet het geld vrijgemaakt om dit gehele doel te behalen, ook in het hoofdlijnenakkoord is dit niet gedaan, betekent uw tweet dat dit geld alsnog wordt vrijgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Mijn bericht op X betekent dat ik mij – in overleg en samen met de regio – zal inzetten voor het verder uitwerken en tot uitvoering brengen van de maatregelen zoals die zijn geformuleerd in «Nij Begun». Dit zal ik in ieder geval doen binnen de bestaande kaders en met de door het vorige kabinet beschikbaar gestelde financiële middelen. De mogelijkheid voor extra beschikbaarheid van middelen voor volledige uitvoering van het advies van Geel onderzoek ik, rekening houdend met haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Een besluit hierover is uiteindelijk aan het kabinet en wordt meegewogen ten opzichte van overige keuzes in het kader van het hoofdlijnenakkoord.
Is het u bekend dat bewoners die soms al jaren in onzekerheid zitten over de veiligheid van hun woning de afgelopen maanden «flutrapportjes» hebben ontvangen over hun woning? Wat gaat u voor bewoners die zo’n slecht rapport hebben gekregen doen? Wat is uw advies aan hen?2
Ik herken niet dat er rapporten van slechte kwaliteit met bewoners zijn gedeeld. De kwaliteit en betrouwbaarheid van rapporten staat voorop. Daarom heeft NCG verleden jaar verbeteracties uitgevoerd. Bewoners die twijfelen over de onderbouwing van hun beoordeling kunnen dit aangeven bij hun bewonersbegeleider. De bewonersbegeleider belt bij een besluit op norm doorgaans binnen twee weken met de bewoner. Tijdens dit gesprek kan met de bewoners worden besproken hoe eventuele zorgen weggenomen kunnen worden. Aanvullend kan de eigenaar bijvoorbeeld een toelichting van het ingenieursbureau krijgen. Mochten de antwoorden voor de bewoners niet bevredigend zijn, dan kunnen zij in bezwaar en eventueel in beroep gaan tegen het besluit. Hiervoor kunnen bewoners financiële, juridische en bouwkundige bijstand krijgen.
Herkent u dat wanneer bewoners op basis van een slecht rapport uit de versterkingsoperatie worden gezet zij van voren af aan moeten beginnen en zelf schade moeten gaan melden en de verduurzaming van hun woning zelf moeten gaan regelen? Herkent u voorts dat deze flutrapportjes zorgen voor meer ongelijkheid omdat bewoners zien dat in hun straat, wijk of dorp andere, niet zelden zeer vergelijkbare woningen, wel versterkt worden of sloop-nieuwbouw krijgen?
Ik herken dit niet. Uit een opname en de daaropvolgende beoordeling kan blijken dat versterking niet noodzakelijk is, omdat het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm. In dat geval is er geen versterking nodig en kan er dus geen sprake meer zijn van samenloop met het schadeherstel en verduurzaming. Voor de isolatie komen deze adressen in het versterkingsgebied, net als adressen met een lichte versterking in het gebied, in aanmerking voor 100% subsidie.
Voor wat betreft uw vraag over verschillen herken ik dat er onder andere verschillen zijn ontstaan door actualisering van de beoordelingsmethode voor veiligheid. Om deze verschillen weg te nemen hebben mijn ambtsvoorgangers in november 2020 bestuurlijke afspraken gemaakt, is op 6 maart een verduurzamingspakket gepresenteerd en is in Nij Begun meer maatwerk mogelijk gemaakt om verschillen tegen te gaan (maatregel 12). Ik zal mij de komende periode inzetten om verschillen zoveel mogelijk te voorkomen en te verkleinen.
Heeft u gezien dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) aangeeft dat de vertraging én het versturen van kwalitatief ondermaatse rapporten komt door een tekort aan ingenieurs en «verschil van inzicht» met een ingenieursbureau?3
Ja, ik herken dat de vertraging onder meer is ontstaan door het tekort aan ingenieurs en een verschil van inzicht over de op te leveren beoordelingen. Dit heeft mijn ambtsvoorganger ook gemeld in de Kamerbrief van 12 december 20237 en in de Kamerbrief van 27 juni jl.8 NCG stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de beoordelingsrapporten. Als uit de controle van NCG blijkt dat een rapport niet aan de eisen voldoet, dan wordt het ingenieursbureau gevraagd het rapport te verbeteren. De NCG werkt niet meer samen met de ingenieursbureaus die niet in staat waren te voldoen aan deze eisen. Daarmee wordt bewoners meer zekerheid geboden over de uitkomst van de beoordeling.
Herkent u dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) eerder aangaf dat het doel van de NCG om de versterkingsoperatie af te ronden in 2028 berust op aannames en er potentiële kritieke knelpunten zijn die roet in het eten kunnen gooien, «er is eigenlijk geen ruimte meer voor tegenslagen»? Herkent u voorts dat er nu alweer sprake is van een tegenslag en we als Kamer onvoldoende inzicht hebben hoe het staat met andere kritieke knelpunten? Kunt u per knelpunt (KCG), waaronder het aantal tijdelijke woningen en personele uitvoeringscapaciteit, aangeven of er voldoende en kwalitatief goede capaciteit is?4, 5
Ja, ik herken het signaal van het SodM. Dat is ook één van de redenen dat mijn ambtsvoorganger aan NCG de opdracht heeft gegeven om een diepteanalyse te doen naar de haalbaarheid van de afronding van de versterking in 2028. Uit die diepteanalyse komt ook naar voren welke kritieke knelpunten gesignaleerd worden met de daarbij behorende mogelijke mitigerende maatregelen. Deze analyse zal ik na de zomer met uw Kamer delen. In de Kamerbrief van 26 juni jl.11 is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de voortgang van de versterking en heeft hij aangegeven hoe de randvoorwaarden die van belang zijn voor deze voortgang onderdeel kunnen zijn van de jaarlijkse Staat van Groningen. Ik zal onderzoeken of en hoe deze randvoorwaarden daarin zo goed mogelijk (kwalitatief) inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Door opname in de jaarlijks terugkerende Staat van Groningen komen deze inzichten ook structureel beschikbaar.
Is de deadline van 2028 nog haalbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtsvoorganger heeft onderzoek laten doen naar de haalbaarheid van de afronding van de versterking in 2028. Ik zal de uitkomsten van dat onderzoek na de zomer aan uw Kamer sturen.
Ziet het kabinet een rol voor zichzelf in het organiseren van voldoende capaciteit op alle kritieke punten om te zorgen dat de zorg voor veilige, herstelde en verduurzaamde woningen voor Groningers en Noord-Drenthe prioriteit krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het kabinet heeft een rol in het goed functioneren van de uitvoering en het beschikbaar stellen van voldoende middelen daarvoor. Daarnaast hebben andere partijen ook een belangrijke rol. De gemeenten hebben bijvoorbeeld een grote rol op het gebied van vergunningen voor tijdelijke huisvesting, de ingenieursbureaus hebben een verantwoordelijkheid voor de capaciteit en kwaliteit die zij leveren. Ook zijn nutsbedrijven bijvoorbeeld bepalend voor de noodzakelijke netverzwaring. De versterkingsoperatie en het schadeherstel legt daarnaast een beslag op de bouwcapaciteit in Nederland, maar zeker in Groningen. Om deze bouwcapaciteit voor Groningen zo goed mogelijk te benutten wordt regelmatig met bouwbedrijven overlegd en worden afspraken gemaakt om zo de beschikbare capaciteit maximaal te benutten. Een goede samenwerking tussen al deze betrokken organisaties en bedrijven is van belang voor een goede voortgang van de versterkingsoperatie.
Deelt u de oproep van de Groninger Bodem Beweging om de nadruk van de maatregelen op de kern van het gebied en de meest gedupeerden te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten? Herkent u dat dit nu niet altijd het geval is?
De focus van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie moet liggen bij de mensen die de hulp het hardst nodig hebben. Dit concentreert zich over het algemeen in de kern van het effectgebied, en daarom wordt bij nieuwe schademaatregelen gestart in deze kern. Maar ik herken dat ook buiten de kern bewoners hulp van de overheid hard nodig hebben. Ook voor deze bewoners zet ik mij in.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer waarmee de regering onder andere is verzocht om onterecht afgewezen schades, zoals B- en C-schades van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), alsnog te vergoeden?6
Zoals door mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 22 januari jl. (Kamerstuk 33529–1209) is toegelicht, is het niet mogelijk alle door NAM/CVW genomen besluiten te laten herzien. Dat zou een enorme belasting betekenen voor de uitvoering. Maatregelen die bedoeld zijn ter vereenvoudiging van de schadeafhandeling zouden dan zorgen voor lange procedures voor bewoners. De Tijdelijke wet Groningen staat het op dit moment ook niet toe dat het IMG schades die de NAM heeft afgehandeld generiek gaat herbeoordelen.
Tegelijkertijd ben ik zeer gemotiveerd om te kijken naar wat wel kan. Er zijn reeds grote en betekenisvolle stappen gezet om bewoners met afgewezen schades alsnog te compenseren. Voor bewoners die in het verleden geen of een geringe schadevergoeding ontvingen en nooit de mogelijkheid hebben gehad om te kiezen voor de eenmalige vaste vergoeding, heeft het IMG de aanvullende vaste vergoeding (AVV) ontwikkeld. Deze wordt verhoogd naar € 10.000. Ook bewoners van wie schades zijn afgewezen door de NAM komen hiervoor in aanmerking.
De AVV zal niet voor iedereen uitkomst bieden. Bewoners met omvangrijkere schades die eerder door de NAM of het CVW zijn behandeld en (gedeeltelijk) afgewezen, zullen hier mogelijk onvoldoende oplossing in zien. Momenteel wordt verkend of hier aanvullend perspectief gecreëerd kan worden. Dit is echter complex, zowel met het oog op uitvoerbaarheid als met het oog op de wens om geen nieuwe, moeilijk uitlegbare verschillen te creëren. Hierbij betrek ik naast het IMG ook de regio en maatschappelijke organisaties. Ik verwacht uw Kamer dit najaar over de uitkomst van deze verkenning te kunnen informeren.
Herkent u dat een deel van de gedupeerden nog steeds een ongelijke strijd moeten voeren?
Ik ben me ervan bewust dat dit door een deel van de gedupeerden nog zo wordt ervaren. Het IMG en NCG werken hard om de afhandeling van schade en de uitvoering van de versterking milder, makkelijker en menselijker te maken en daarmee juridische procedures te voorkomen. Er zijn al flinke stappen gezet. Zo kunnen bewoners sinds Nij Begun kiezen om schades tot € 60.000 te laten herstellen zonder onderzoek naar de oorzaak of voor een vaste vergoeding van € 10.000. Tevens zijn de immateriële schadevergoedingen binnen huishoudens gelijkgetrokken en wordt de Landsadvocaat niet meer ingezet tegen bewoners. Bij NCG hebben bewonersbegeleiders een ruim mandaat gekregen om direct in te kunnen spelen op problemen die bij bewoners spelen en die de voortgang van de versterking belemmeren.
Mochten bewoners er toch niet uitkomen, dan kunnen eigenaren juridische, financiële en bouwkundige bijstand krijgen in hun versterkings- en/of schadevergoedingstraject.
Waarom krijgen bewoners die een rapport hebben waarin hun huis op norm wordt verklaard geen ondersteuning, een onafhankelijk bouwadviseur, kunnen krijgen terwijl bewoners van wie het huis niet op norm is dit wel kunnen aanvragen? Zeker gezien de NCG zelf aangeeft dat niet alle rapporten van voldoende kwaliteit zijn is het toch logisch alle bewoners ondersteuning te bieden?
Eigenaren die van NCG een besluit krijgen dat hun gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, kunnen net als eigenaren wier gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, kosteloos juridische bijstand inschakelen via de Raad voor Rechtsbijstand. De advocaat, die de eigenaar bijstaat, kan daarbij kosteloos een onafhankelijke bouwadviseur inschakelen.
Hekelt u dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) voor elke euro die ze uitgeeft aan schadeafhandeling 0,78 euro aan extra kosten maakt? Herkent u dat deze kosten deels voortkomen uit gestold wantrouwen richting gedupeerden? Herkent u voorts dat het IMG elk jaar opnieuw belooft dat het volgende jaar beter zal worden, maar dat het jaar op jaar vooral erger wordt? Welke stappen wilt u zetten om deze uitvoeringskosten echt te laten dalen en te zorgen dat de schadeafhandeling voor gedupeerden?
Bewoners moeten milder, makkelijker en menselijker worden geholpen met de schade aan hun huis. Daarbij is het ook van belang dat de uitvoeringskosten naar beneden gaan, tegelijk wil ik benadrukken dat lagere uitvoeringskosten geen doel op zich zijn. Verder is mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 12 april 2024 (Kamerstuk 33529–1231) ingegaan op de uitvoeringskosten van het IMG. Hier is aangegeven dat de verwachting is dat de uitvoeringskosten op termijn zullen dalen omdat bij de nieuwe schademaatregelen de kosten lager zullen liggen dan de kosten voor maatwerk. De exacte uitvoeringskosten zullen duidelijk worden wanneer de nieuwe schadeafhandeling is geïmplementeerd en ervaringscijfers bekend zijn.
De toename van de uitvoeringskosten voor fysieke schade in 2023 wordt voor een belangrijk deel verklaard door de mogelijkheid die bewoners is geboden om de afhandeling van hun schademelding aan te houden in afwachting van gunstiger beleid. De voorbereidende werkzaamheden om te komen tot een besluit, zoals uitvoeren van schadeopnames, gingen wel door. Met als logisch gevolg dat in 2023 minder besluiten zijn genomen, minder schadevergoeding is uitgekeerd maar wel de reguliere kosten zijn gemaakt.
De ontwikkeling van de uitvoeringskosten zal ik monitoren onder andere door hierover jaarlijks te rapporteren in de Staat van Groningen.
Herkent u dat het goed is dat het vorige kabinet, na Kamervragen, heeft toegezegd dat er in principe geen hoger beroepszaken meer aangespannen worden door het IMG, maar bewoners nadat ze gelijk hebben gekregen van de rechter soms alsnog strijd moeten voeren met IMG? Wat kunt u voor deze bewoners die hierdoor weer moeten wachten doen?
Niemand zit te wachten op een rechtszaak, dit zorgt vaak voor extra spanning bij bewoners. Het is goed dat het IMG sinds maart 2023 geen hoger beroep meer instelt als de rechtbank de bewoner gelijk heeft gegeven, want de overheid hoort naast en niet tegenover de bewoner te staan. De bewoner kan wel in beroep bij de rechtbank tegen een besluit van het IMG en eventueel in hoger beroep. Het spreekt voor zich dat het IMG uitspraken van de rechter respecteert en uitvoert. De rechter geeft soms de bewoner gelijk maar geeft daarbij dan ook aanwijzingen aan het IMG, bijvoorbeeld dat het IMG aanvullend onderzoek moet uitvoeren om de schadevergoeding vast te stellen. In dergelijke situaties zal het IMG deze werkzaamheden met prioriteit oppakken.
Daarnaast streeft het IMG ernaar om bezwaar- en beroepszaken zoveel als mogelijk te voorkomen. Door bijvoorbeeld eerder al met aanvragers om tafel te gaan om tot een passende oplossing te komen of het besluit nader toe te lichten.
Bent u bereid om het gebruik van de trillingstool helemaal te stoppen?
Op dit moment lijkt dat geen verstandige keuze. Ik vind het belangrijk dat alle bewoners met schade aan hun woning, door te kiezen voor de vaste eenmalige schadevergoeding of daadwerkelijk herstel, hun schade kunnen laten afhandelen zonder onderzoek naar de oorzaak van de schade en aldus gebruik van de trillingstool. Zoals ook mijn voorganger heeft aangegeven tijdens het debat van 6 maart jl. over de beëindiging van de gaswinning, wordt de trillingstool bij de beoordeling van schades alleen nog gebruikt wanneer de bewoner kiest voor een maatwerkprocedure. Voor het meten van de impact van aardbevingen bij maatwerkbeoordelingen is er nog geen goed alternatief.
De trillingstool wordt bij maatwerkbeoordelingen ingezet om te beoordelen of schade, met een andere oorzaak, toch door aardbevingen kan zijn ontstaan over verergerd. Dit leidt tot hogere vergoedingen en minder afwijzingen in de gebieden waar de meeste aardbevingen zijn voorgekomen. Verkende technische alternatieven, zoals KNMI Shakemaps, zouden nadeliger uitvallen voor bewoners. Nu stoppen met het gebruik van de trillingstool zou daarmee leiden tot minder toekenningen en willekeur in de beoordelingen. Ik ga in lijn met de motie Beckerman (Kamerstuk 36 441, nr. 24) wel in gesprek met het IMG om te kijken naar de prominente plek van de trillingstool.
Deelt u de zorgen over de inzet van AI bij de beoordeling van aardbevingsscheuren en problemen met de constructieve veiligheid? Zeker na alle problemen met algoritmen door de overheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze zorgen niet. Voor het uitvoeren van de opnames en het opstellen van opnamerapporten en beoordelingsrapporten (versterkingsadviezen) wordt door de NCG geen gebruik gemaakt van AI. Ook het reviewen van deze stukken wordt door medewerkers van NCG gedaan. Het IMG maakt op dit moment gebruik van één AI-toepassing, met als doel om schade-experts te ondersteunen. Foto’s van eerdere schades op hetzelfde adres kunnen zo snel worden gevonden. Hierbij wordt AI dus enkel ondersteunend gebruikt; de uiteindelijke beoordeling wordt door de deskundige gedaan.
Net als bij andere organisaties wordt er door het IMG en NCG wel naar de mogelijkheden van de inzet van AI gekeken om processen te verbeteren en hebben zij tevens oog voor de noodzakelijke waarborgen die daarbij horen.
Herkent u, ook vanuit uw werk als contra-expert, het belang van het bewijsvermoeden (in de volksmond omgekeerde bewijslast)? Deelt u de mening dat het bewijsvermoeden voor alle mijnbouw moet gelden? Gaat u alsnog de aangenomen motie van de leden Beckerman en Bushoff geheel uitvoeren?7
Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven, wordt er over de uitvoering van deze motie voorlichting gevraagd aan de afdeling advisering van de Raad van State (TK 33 529, nr. 1233). Zo wordt meer duidelijkheid verkregen over de mate waarin de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland gerechtvaardigd en proportioneel is en daarmee juridisch houdbaar is.
Als Staatssecretaris Herstel Groningen ben ik verantwoordelijk voor de schadeafhandeling van schade veroorzaakt door het Groningenveld en de gasopslagen Grijpskerk en Norg. De Minister van Klimaat en Groene Groei is dit voor de schadeafhandeling van andere mijnbouw in Nederland en daarmee ook voor de uitvoering van deze motie. Natuurlijk werken we nauw samen daar waar beide elkaar raken.
In Groningen zijn nog zeventien kleine gasvelden open, is er gasopslag, afvalwaterinjectie en zoutwinning die voor problemen zorgen, vallen deze nu wel of niet onder de portefeuille «Herstel Groningen»? Wat is de visie van het kabinet op deze mijnbouwactiviteiten die direct van invloed zijn op het herstel van vertrouwen in Groningen?
Het kabinet staat achter de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld, zoals ook in het Hoofdlijnenakkoord staat beschreven. In het Hoofdlijnenakkoord staat dat de gaswinning op de Noordzee wordt opgeschaald. Over overige mijnbouwactiviteiten zijn in het Hoofdlijnenakkoord geen specifieke afspraken gemaakt. Het is belangrijk om daarbij aan te geven dat de veiligheid van bewoners in Groningen en in de rest van Nederland natuurlijk voorop staat.
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 20 ben ik verantwoordelijk voor de schadeafhandeling van schade veroorzaakt door het Groningenveld, Norg en Grijpskerk. De Minister van Klimaat en Groene Groei is verantwoordelijk voor de mijnbouw in Nederland waaronder de inzet van de gasopslagen in Groningen en de kleine gasvelden.
Erkent u dat de samenwerking tussen IMG en NCG nog niet altijd goed genoeg gaat en dit voor problemen zorgt? Wat wilt u hieraan doen?
De afgelopen periode zijn er belangrijke stappen gezet in de samenwerking tussen het IMG en NCG bij samenloop tussen schadeafhandeling en versterking. Zo is per 1 juli 2023 wettelijk geborgd dat bewoners die met zowel schade als versterking te maken hebben, kunnen kiezen voor een gecoördineerde afhandeling onder begeleiding van één aanspreekpunt namens beide organisaties. Een bewoner kan kiezen of het IMG of NCG de vergoeding van schade en de versterking van zijn gebouw coördineert. Het uitgangspunt daarbij is één huis, één loket, één plan, in lijn met de wens van uw Kamer.14
Ook in de dagelijkse praktijk zoeken het IMG en NCG doorlopend naar verbeteringen in de samenwerking. Het IMG en NCG werken bijvoorbeeld nauw samen bij woningen die zowel in aanmerking komen voor versterking, als voor duurzaam herstel. Bewoners krijgen waar mogelijk de keuze om beide opgaves in één verbouwing op te laten lossen, onder coördinatie van de NCG. Ook in de dorpenaanpak worden schade en versterken zo veel mogelijk in samenhang opgepakt.
Daarmee zijn praktische belemmeringen echter niet uitgesloten. Bewoners mogen hier niet de dupe van worden. Het is daarom noodzakelijk om te blijven zoeken naar ruimte voor verbetering. De komende tijd ga ik in gesprek met het IMG en NCG om te bepalen wat er op dit gebied mogelijk en wenselijk is, teneinde de samenwerking bij samenloop van schadeherstel en versterken verder te verbeteren.
Wat vindt u van de uitspraak van uw voorganger hij bepaalde zaken niet kon veranderen, want «ik ben ook geen baas van de NCG»? Deelt u de mening dat het problematisch is wanneer de overheid beloftes doet aan bewoners maar deze vervolgens niet kan waarmaken vanwege het gebrek aan mogelijkheden om sturing te geven aan de NCG?8
NCG is een uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid. Als Staatssecretaris Herstel Groningen ben ik politiek verantwoordelijk voor het goed functioneren van deze organisatie. Tegelijkertijd is het voor een uitvoeringsorganisatie van belang dat er voldoende ruimte is. Om die reden is een zekere balans van belang tussen directe sturing en ruimte voor een organisatie om haar werk zo goed mogelijk en naar eigen vermogen uit te voeren. Waar nodig kan ik de NCG een opdracht geven.
Eerder heeft de Kamer middels een amendement van het lid Beckerman gezorgd dat het kabinet de mogelijkheid heeft het IMG een aanwijzing te geven, is het wenselijk om ook bij de NCG een vorm te vinden om aanwijzingen te kunnen geven zodat politieke beloften kunnen worden waargemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u hier vorm aan geven?9
Het IMG is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Bij de oprichting van het IMG is er bewust voor gekozen om het instituut uit te zonderen van de wettelijke aanwijzingsbevoegdheid op grond van de Kaderwet ZBO’s, om zeker te stellen dat het IMG volledig onafhankelijk kon opereren. Naar aanleiding van het amendement Beckerman is deze bevoegdheid per 1 juli 2023 wel van toepassing. Voor NCG is een dergelijke bepaling niet aan de orde omdat NCG onder directe verantwoordelijkheid van de Minister valt. Dit betekent dat ik al opdrachten aan NCG kan geven. Hier ga ik zoals benoemd in het antwoord op vraag 23 terughoudend mee om.
Op dit moment is zowel de functie van directeur van het IMG als van de NCG vacant, ziet u er meerwaarde in als één persoon directeur wordt van beide instituten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft twee functies die niet goed vergelijkbaar zijn en beide een fulltime invulling vereisen. De veeleisendheid en het inhoudelijke verschil tussen de twee functies maakt het niet wenselijk en ook niet mogelijk om één persoon te benoemen voor beide functies.
Daarnaast zijn het IMG en NCG anders gestructureerd en is ook de positie van een directeur verschillend. Het IMG is een ZBO waarbij de directeur wordt aangestuurd door het bestuur van het IMG. Bij de NCG legt de directeur geen verantwoording af aan een bestuur, maar valt onder directe verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris.
Een van de vacatures is inmiddels ingevuld: per 1 oktober a.s. start de heer Ronald Koch als algemeen directeur van het IMG.
Kunt u deze vragen binnen de in het Reglement van Orde vastgelegde termijn van drie weken beantwoorden?
In verband met de gewenste zorgvuldigheid en kwaliteit van de beantwoording en de recesperiode heeft dit meer tijd gekost.
Het bereiken van de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Vat u de doelstelling uit het hoofdlijnenakkoord dat Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie op als een concrete, afrekenbare doelstelling voor u als Minister van Economische Zaken?
Ik onderschrijf van harte de doelstelling uit het hoofdlijnenakkoord dat Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie. Ik zal mij hier als Minister van Economische Zaken de komende jaren hard voor maken.
Deelt u de mening dat dit doel, conform de aangenomen motie-Van der Lee c.s. over het uitspreken dat bij de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord de doelen van beleid worden geëxpliciteerd (Kamerstuk 36 560, nr. 5) concreet dient te worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening, en zal hier met Prinsjesdag verder op ingaan.
Deelt u de zorgen over de daling van Nederland op de meest recente ranglijst van meest concurrerende landen van het International Institute for Management Development (IMD), die gebaseerd is op 336 verschillende statistieken, naar de negende plek?1
Ik deel deze zorgen. Nederland is de sterkste daler in de top 10. De verslechterde algehele positie is voornamelijk veroorzaakt door dalingen in de scores binnen de pijlers «Business Efficiency» en «Infrastructure». De daling weerspiegelt een minder positieve perceptie van bedrijven over het ondernemingsklimaat in Nederland, bijvoorbeeld op het terrein van netcongestie en arbeidsmarkt. Een goede concurrentiepositie is voor bedrijven essentieel om te kunnen ondernemen.
Bent u bereid om voor Prinsjesdag een plan van aanpak te presenteren om terug te keren naar de top-5 van deze ranglijst waarbij u aandacht besteedt aan concrete acties op elk van de 20 onderliggende deelterreinen? Bent u bereid om een doeljaar voor een top-5-notering voor Nederland op te nemen?
Het kabinet zal in het regeerprogramma ingaan op wat volgens het kabinet nodig is ter verbetering van het ondernemingsklimaat om terug te keren in de top 5 van deze ranglijst.
Kunt u toelichten welke bewindspersoon naast u verantwoordelijk is voor het behalen van deze doelstelling en wie hierop aanspreekbaar zijn voor de Kamer?
De verbetering van ons ondernemingsklimaat is een gedeelde verantwoordelijkheid van het hele kabinet. Ieder lid van het kabinet is verantwoordelijk op het eigen beleidsterrein en dus aanspreekbaar op de effecten daarvan op het ondernemingsklimaat. De Minister van Economische Zaken vervult hierbij een coördinerende, agenderende en aanjagende rol.
De voorgenomen sluiting van het politiebureau in Wolvega |
|
Lilian Helder (PVV), Songül Mutluer (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de berichten «Weststellingwerf wil politiebureau overnemen» (Leeuwarder Courant 4 juli 2024) en «Als politie zich terugtrekt, grijpen criminelen hun kans» (Stellingwerf 4 juli 2024)?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de veiligheid van belang is dat de politie zichtbaar aanwezig is in wijken, buurten en regio’s? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De politie speelt een belangrijke rol in het bevorderen van de veiligheid in wijken, buurten en regio’s. Daarbij speelt zichtbare aanwezigheid een belangrijke rol. De politie is op verschillende manieren zichtbaar en bereikbaar in wijken, buurten en regio’s. De zichtbare aanwezigheid van politie wordt primair verzorgd door de wijkagent en zijn of haar collega’s van het basisteam. Contact met de politie kan fysiek plaatsvinden (op een teambureau, politiepost of op straat), maar ook online of telefonisch.
Deelt u de mening dat de sluiting van het politiebureau in Wolvega niet in lijn is met het voornemen zoals verwoord in uw eigen Hooflijnenakkoord te weten: «Er komt zichtbare aanwezigheid en meer politie en politieposten in wijken, in buurten, in de regio»? Zo nee, waarom niet?
Het hoofdlijnenakkoord zal in de komende periode verder uitgewerkt worden in een regeerprogramma. De uitwerking van de doelstelling om zichtbare aanwezigheid van de politie te behouden wordt daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat met de sluiting van het politiebureau in Wolvega er minder tijd voor politiezorg in die plaats komt, de informatiepositie van de politie daar verslechtert en agenten minder aandacht voor Wolvega kunnen gaan hebben?
De politiepost groot in Wolvega wordt in 2025 vervangen door een politiepost klein. Dit is een nieuwe kleinere politiepost, passend bij de werkzaamheden en dienstverlening. De nieuwe politiepost komt op een goed toegankelijke plaats in een gebouw bij een ketenpartner. Hier kunnen inwoners aangifte doen en de politie bereiken, waarbij openingstijden en aanwezigheid in nauw overleg met het lokaal bestuur worden vastgesteld. Kleinere politieposten zijn op afspraak (tijdens kantoortijden) geopend. Burgers hoeven dus niet verder te reizen naar een politielocatie. De politie blijft voor hen op dezelfde manier bereikbaar.
Een kleinere politiepost kan daarnaast fungeren als uitvalsbasis voor de wijkagent en aanloopplek voor de diender op straat (noodhulp en handhavingstaken). De tijd voor politiezorg en de informatiepositie van de politie is daarnaast niet afhankelijk van een fysieke locatie.
Transformatie naar een nieuwe kleinere politiepost in Wolvega zorgt er voor dat capaciteit kan worden vrijgemaakt voor meer «blauw» op straat. Dit draagt bij aan de politiezorg ter plaatse en behoud van de informatiepositie van de politie. De agenten blijven werkzaam in het gebied van basisteam Zuidoost-Fryslân en werken vanuit het teambureau in Heerenveen, de politiepost groot in Oosterwolde (gemeente Ooststellingwerf) en de nieuwe kleinere politiepost in Wolvega (gemeente Weststellingwerf).
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de voorgenomen sluiting van het politiebureau?
In 2014 zijn in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie afspraken gemaakt over een meerjarig huisvestingsplan. In het kader van de vorming van de Nationale Politie is besloten tot een transformatie naar een kleiner aantal politiebureaus, ondersteund door een operationeel netwerk van politieposten. In de huisvestingsvisie 2040 van de politie is het uitgangspunt van één teambureau per basisteam en ondersteuning met politieposten daar waar nodig opnieuw opgenomen.
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. De politie overlegt hierover met het betrokken lokaal gezag. Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij de huisvesting van de politie het beste kan inrichten. Het is tevens aan de politie om voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen in overleg met het betrokken lokaal gezag. Daarbij spelen naast de veiligheidssituatie en aanrijtijden, overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen over kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol. De huisvestingsaanpak wordt steeds besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP).
In overleg met het lokaal gezag is naast het teambureau in Heerenveen een politiepost aanwezig in Oosterwolde en een politiepost in Wolvega. De politiepost groot in Wolvega wordt in 2025 vervangen door een politiepost klein, passend bij de werkzaamheden en dienstverlening.
Ik heb er vertrouwen in dat de politie de keuze voor sluiting van het politiebureau Wolvega weloverwogen maakt en de genoemde zorgen heeft betrokken en zal blijven betrekken in haar afwegingen.
Deelt u de mening dat indien de gemeente Weststellingwerf het genoemde politiebureau overneemt dat er daarmee nauwelijks nog sprake van kan zijn dat bezuinigingen een reden voor sluiting zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor huisvesting in een nieuwe kleinere politiepost in het gebouw van een ketenpartner in Wolvega past bij de werkzaamheden en de dienstverlening van de politie ter plaatse. Het verkopen aan en weer terug huren van de grotere bestaande politiepost van de gemeente Weststellingwerf past niet binnen deze opzet, de organisatieontwikkeling van de politie en het financieel kader dat daarvoor is.
Bent u op de hoogte van de gesprekken tussen de gemeente Weststellingwerf en het politiebestuur van het district Zuidoost-Friesland? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang van deze gesprekken? Zo nee, kunt u zich alsnog laten informeren en de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang van deze gesprekken?
Team, districts- en eenheidsleiding van de politie zijn sinds juni 2023 intensief in gesprek en overleg met de burgemeester van Weststellingwerf over de dienstverlening door de politie in Wolvega en de (ontwikkelingen in de) nieuwe huisvesting van de politie in Wolvega. Op 11 juni jl. was er een gesprek en dat wordt vervolgd. In eerste instantie was er sprake van een verhuizing van agenten van Wolvega naar Oosterwolde. In overleg met de burgemeester is afgesproken dat een deel van de agenten verhuizen naar het teambureau in Heerenveen. Dit levert een verbetering op van de bereikbaarheid van Wolvega met een reistijd van een kwartier.
Hoe gaat u in het algemeen er voor zorgen dat er zichtbare aanwezigheid en meer politie en politieposten in wijken, in buurten en de regio komt en in het bijzonder in de gemeente Weststellingwerf?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een medeweker van de Nederlandse ambassade in Jemen is gearresteerd |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de Houthi’s een medewerker van de Nederlandse ambassade in Jemen hebben gearresteerd?
Ja.
Welke informatie is bij u bekend over de reden van arrestatie, de plaats van detentie en het contact van de medewerker met zijn familie en de ambassade?
Voor zover bekend is betrokkene op 9 juni opgepakt en afgevoerd naar een onbekende locatie, zonder arrestatiebevel en/of aanklacht. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet alle beschikbare diplomatieke middelen in om de vrijlating van de betreffende medewerker te bewerkstelligen. Gelet op de veiligheid van deze medewerker en zijn familie en de effectiviteit van de inzet is het niet mogelijk hier nader over uit te wijden.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Het bezoek van Viktor Orbán aan Moskou |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Viktor Orbán morgen (5 juli) een bezoek brengt aan de Russische president Poetin?
Ja.
Heeft premier Orbán de Europese lidstaten op de hoogte gebracht van dit bezoek?
Nee.
Vindt u dat dit bezoek passend is voor de voorzitter van de Raad van de Europese Unie (EU)?
Het bezoek van premier Orbán aan president Poetin in Moskou ziet het kabinet als een strikt bilaterale aangelegenheid. Het roulerend voorzitterschap van de Raad heeft geen bevoegdheden op het gebied van EU-extern beleid. Daarnaast is de positie van de Europese Raad ten aanzien van steun aan Oekraïne en de aanpak van Rusland duidelijk: Rusland is de agressor, Oekraïne is het slachtoffer, zonder Oekraïne kunnen er geen discussies over Oekraïne plaatsvinden.
Zo nee, bent u bereid de Hongaarse ambassadeur te ontbieden?
Het kabinet heeft zich reeds publiekelijk uitgesproken over dit bezoek en zich geschaard achter de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, die benadrukte dat het roulerend EU voorzitterschap geen mandaat heeft met Rusland te spreken namens de EU en daarbij de positie van de Raad ten aanzien van Oekraïne en Rusland (zie ook het antwoord op vraag 3) herbevestigde. Veel regeringsleiders van andere EU-lidstaten spraken zich langs deze lijnen uit tegen het bezoek. Deze boodschappen worden ook tijdens EU-overleggen uitgedragen. Het kabinet acht het daarmee niet nodig de Hongaarse ambassadeur te ontbieden.
Kunt u bovenstaande vragen met spoed beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de gemeente Arnhem bij 3300 inwoners opnieuw gaat bekijken of zij recht blijven hebben op huishoudelijke hulp |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Arnhem bij 3.300 inwoners opnieuw gaat bekijken of zij recht blijven hebben op huishoudelijke hulp?1
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing. Dat cliënten op huishoudelijke hulp moeten wachten vind ik onwenselijk, maar valt helaas ook niet zomaar op te lossen. In algemene zin is het goed dat gemeenten zoeken naar passende alternatieven om de mogelijke wachtlijsten binnen de Wmo voorziening huishoudelijke hulp het hoofd te bieden. Het is aan gemeenten het Wmo-beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Het is aan de gemeenteraad hierop toe te zien. Ik ga graag met gemeenten, aanbieders en cliënten in gesprek over knelpunten die zij ervaren bij het bieden van huishoudelijke hulp.
In hoeverre zijn er zorginhoudelijke redenen om deze mensen, waarvan eerder al bepaald is dat zij deze hulp nodig hebben, opnieuw te keuren?
Veel gemeenten hebben lange wachtlijsten voor huishoudelijke hulp. Mensen die een Wmo-indicatie voor huishoudelijke hulp hebben ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij chronisch ziek zijn of omdat zij door ouderdom het huishouden niet meer zelf kunnen doen, komen mogelijk in een kwetsbare positie terecht doordat zij te lang moeten wachten op hulp. Daarom kijken gemeenten, op het moment dat een indicatie afloopt, kritisch of de huishoudelijke hulp nog wel nodig is en/of de hulp op een andere manier geboden kan worden. Het is conform de huidige werkwijze en gedachtegoed van de Wmo 2015 dat gemeenten periodiek kijken of de geboden ondersteuning nog nodig en/of passend is. Het is primair aan de gemeenteraad om te controleren of het college het beleid goed uitvoert.
De manier waarop inwoners huishoudelijke ondersteuning toegewezen krijgen verschilt per zorgvorm. In Arnhem was er voorheen sprake van een «Algemene Voorziening Huishoudelijke Ondersteuning (AVHO)» en «Maatwerk Voorziening Huishoudelijke Ondersteuning (MV)». Voor beide ondersteuningsvormen geldt een andere toelatingsprocedure.
De inwoners die opnieuw beoordeeld worden vallen onder de AVHO. De AVHO heeft een laagdrempelige toegang; inwoners maken telefonisch aanspraak op de huishoudelijke ondersteuning en krijgen deze toegewezen wanneer ze aan een van de toelatingsnormen voldoen. Hoewel de aanvragen aan de toegangseisen voldoen, wordt hiermee niet gericht gestuurd op het bieden van ondersteuning aan de meest kwetsbare inwoners. Door, voor huishoudelijke hulp, over te gaan van een algemene voorziening naar een maatwerkvoorziening beoogt de gemeente Arnhem meer hulp en ondersteuning terecht te laten komen bij de meest kwetsbare inwoners.
De toetsing voor toegang tot de MV is uitgebreider dan de AVHO. Bij de MV vindt er een keukentafelgesprek met de wijkcoach plaats wanneer een inwoner een aanvraag doet. Vanuit het zorginhoudelijke perspectief wordt via deze weg de zorgvraag zorgvuldiger in kaart gebracht dan bij de AVHO. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke rol van het informele netwerk in de ondersteuningsbehoefte. De wijkcoach werkt samen met de inwoner om de meest passende zorg te bepalen, waarbij ook bredere opties worden overwogen dan alleen huishoudelijke ondersteuning, zoals voorliggende voorzieningen of dagbesteding.
Zijn er redenen om aan te nemen dat de mensen die nu zorg krijgen en een indicatie hebben deze zorg niet nodig hebben? Zo ja, wat zijn deze redenen precies en op welke informatie is dit gebaseerd? Bent u bereid om deze onderliggende informatie met de Kamer te delen?
Op voorhand heb ik geen redenen te veronderstellen dat mensen nu zorg en ondersteuning ontvangen terwijl zij dit niet nodig hebben. Uit de monitor abonnementstarief is wel gebleken dat vanaf de invoering van dit tarief er een aanzuigende werking is geweest op Wmo-maatwerkvoorzieningen. Het beroep op de Wmo 2015 voor met name huishoudelijke hulp is de afgelopen jaren dan ook sterk gestegen. Daarbij is de procentuele stijging onder mensen met een midden- of hoger inkomen het sterkst geweest. Hierdoor is in de afgelopen jaren een (forse) groei zichtbaar geweest van het aantal afgegeven indicaties voor de huishoudelijke hulp.2 Het abonnementstarief draagt, naast de krappe arbeidsmarkt in huishoudelijk personeel en de groeiende vraag als gevolg van de vergrijzing, ook bij aan het oplopen van de wachtlijsten bij gemeenten. Mede hierdoor moeten gemeenten kritisch kijken naar de ondersteuning die nodig is en/of kijken zij of deze ook op een andere manier georganiseerd kan worden.
Bij de gemeente Arnhem speelde vooral dat er veel signalen binnenkwamen dat inwoners onterecht gebruik maakte van AVHO. Voor AVHO geldt dat er geen individuele zorgindicatie met onderzoek naar de zorgbehoefte nodig was zoals dat wel het geval is bij een maatwerkvoorziening. Daarom wordt daar nu ingezet op een overgang naar maatwerkvoorziening om meer capaciteit beschikbaar te krijgen voor de meest kwetsbare inwoners.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de zorgplicht van gemeenten?
Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. De Wmo (2015) verplicht gemeenten om passende ondersteuning te bieden aan inwoners die dat nodig hebben. Met de overstap van huishoudelijke hulp als algemene voorziening naar een maatwerkvoorziening wordt de zorg afgestemd op de individuele zorgvraag van de cliënt en kijkt de gemeente naar passend aanbod, die voldoet aan de zorgbehoefte van haar inwoners. Ik heb geen signalen dat er gemeenten zijn die hun zorgplicht onvoldoende naleven. Het is primair aan de gemeenteraad hierop toe te zien. Zoals eerder aangegeven ga ik graag met betrokkenen in gesprek over eventuele knelpunten die zij ervaren in relatie tot huishoudelijke hulp.
In hoeverre spelen financiële overwegingen mee bij dit besluit?
De gemeente Arnhem is als autonome bestuurslaag zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op haar rusten. Desgevraagd geeft de gemeente Arnhem aan dat de overstap naar maatwerkvoorzieningen niet vanuit financiële overwegingen is geweest maar dat het hier gaat om een herverdelingsvraagstuk. Met de ambitie om de beschikbare capaciteit eerlijker te verdelen en de ondersteuning te geven daar waar deze het hardst nodig is. De vrijgekomen capaciteit zal dus worden opgevuld met de mensen die met hoge prioriteit op de wachtlijst staan.
Welke rol speelt de dreigende megakorting op het gemeentefonds in 2026 (het ravijnjaar) hierbij?
Met de maatregelen die bij de Voorjaarsnota 2024 zijn aangekondigd is in mijn optiek geen sprake van een «megakorting.» Gemeenten ontvangen vanaf 2026 extra middelen, oplopend tot een plus van (structureel) ongeveer 1 miljard euro per jaar vanaf 2029. De afspraken die dit voorjaar tussen het Rijk en gemeenten zijn gemaakt dragen bij aan een meer stabiele financiering van medeoverheden.
Welke alternatieven zijn er om de wachtlijsten in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 terug te brengen, anders dan door een deel van de huidige gebruikers hun aanspraak af te pakken?
Het is van belang kwetsbare burgers de ondersteuning ontvangen die zij nodig hebben. Door de oplopende wachtlijsten moeten zij nu soms langer wachten dan wenselijk is. Dit hangt samen met de invoering van het abonnementstarief (per 2019). Daarmee is het beroep op de Wmo 2015, met name voor hulp bij het huishouden, fors en structureel toegenomen. Dit heeft geleid tot hogere kosten voor gemeenten en langere wachtlijsten. Mijn ambtsvoorganger heeft een wetsvoorstel opgesteld om de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage te herintroduceren voor zorg en ondersteuning in de Wmo 2015. Hiermee wordt een financiële bijdrage aan de burger gevraagd die past bij de eigen financiële draagkracht. Dit is een alternatief waardoor de druk op beschikbaarheid van de voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 naar verwachting wordt verminderd. Het wetsvoorstel is voor advies aan de Raad van State aangeboden.
Daarnaast werkt VWS samen met de VNG en gemeenten aan een brede houdbaarheidsstudie van de Wmo 2015. We zien dat de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsmarkt, de (dubbele) vergrijzing, het langer thuis wonen en digitalisering van zorg en ondersteuning, impact hebben op de ondersteuning die gemeenten bieden in het kader van de Wmo 2015. Het is echter nog niet duidelijk hoe deze ontwikkelingen zich precies gaan vertalen in het gebruik voor de komende jaren en welke impact dit heeft op de houdbaarheid van het stelsel. Daarom worden verschillende onderzoeken uitgevoerd die hier meer inzicht in moeten geven. Dit leidt mogelijk ook tot alternatieven om de wachtlijsten in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 terug te brengen. De Tweede Kamer wordt over de voortgang van het houdbaarheidsonderzoek in het najaar 2024 geïnformeerd.
Is bij het aanpakken van de wachtlijsten ook gekeken naar het aanpakken van de winsten van zorgaanbieders in de Wmo en het vervangen van het huidige systeem van aanbestedingen?
Het is primair aan gemeenten het Wmo (inkoop)beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Daaronder valt ook de aanpak van buitenproportionele winsten. Daarbij moet de gemeente wel rekening houden met het feit dat een aanbieder van huishoudelijke hulp winst mag maken in het Nederlandse stelsel en ook winst nodig heeft om onder andere te zorgen voor een goede bedrijfsvoering, te investeren in de ontwikkeling van medewerkers en te investeren in de kwaliteit van ondersteuning.
Er is geen algemene wettelijke verplichting om ondersteuning in het sociaal domein aan te besteden. De gemeente kan er namelijk ook voor kiezen de huishoudelijke hulp zelf uit te voeren (inbesteden) of de voorziening te financieren en organiseren via open house of subsidie. Per gemeente kan de aard en de omvang van de ondersteuning en (schaarste op) de (arbeids)marktsituatie verschillen en kan een andere keuze worden gemaakt. Als de gemeente kiest voor aanbesteden dan moeten ook de aanbestedingsregels worden gevolgd. Het huidige palet aan keuzes zorgt ervoor dat een passend ondersteuningslandschap kan ontstaan. Gelet op de diversiteit in keuzes is er vooralsnog geen aanleiding geweest om het huidige systeem van aanbesteden te vervangen.3
De gemeenten worden op het gebied van inkoop in het sociaal domein ondersteund door het ketenbureau i-Sociaal Domein. Het ketenbureau i-Sociaal Domein ontwikkelt op dit moment – samen met gemeenten en aanbieders – landelijke standaarden voor de overeenkomsten en de inkoopdocumenten voor maatwerkvoorzieningen. Daarin worden onder meer ook bepalingen opgenomen op het gebied wachttijden.
Zijn er meer gemeenten die dergelijke besluiten hebben genomen of dit overwegen?
In veel regio’s kijken gemeenten en aanbieders samen naar passende alternatieven om huishoudelijke hulp te organiseren, bijvoorbeeld door een aangepaste indicatiestelling zoals in de geschetste situatie. Ik heb geen overzicht van gemeenten die een dergelijke besluit hebben genomen of dit voornemens zijn te doen, wel blijf ik de ontwikkelingen rondom huishoudelijke hulp met interesse volgen en ga zo nodig in gesprek met gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders over eventuele kansen en knelpunten.
Wat zal dit besluit naar verwachting voor gevolgen hebben voor de druk op mantelzorgers?
Bij het verstrekken van ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 dienen gemeenten mee te wegen wat iemand nog zelf kan en wat het sociale netwerk wel en niet kan opvangen. De gemeente Arnhem geeft aan dat bij het besluit over te stappen naar maatwerkvoorzieningen de wijkcoach een zorgvuldige beoordeling maakt tijdens het keukentafelgesprek en kijkt welke taken realistisch en verantwoord zijn voor mantelzorgers, zonder hen te overbelasten. Aanvullende ondersteuning vanuit de sociale basis, zoals buurtinitiatieven en vrijwilligersorganisaties, kunnen daarnaast helpen om de druk op mantelzorgers te verminderen. Als mantelzorg geen haalbare optie is of het besluit van de gemeente Arnhem voor onevenredige belasting van mantelzorger veroorzaakt, zal de gemeente alternatieve oplossingen dienen aan te bieden.
Welke garantie is er dat mensen niet in de knel komen door dit besluit en op basis waarvan kan deze garantie worden gegeven? Indien deze niet kan worden gegeven, bent u dan bereid om met deze gemeente in gesprek te gaan zodat de kwaliteit van zorg gegarandeerd blijft?
Het is voor mij van belang dat mensen die dit nodig hebben toegang hebben tot huishoudelijke ondersteuning. Daarom is contact geweest met de gemeente Arnhem over de totstandkoming en de impact van het besluit. De gemeente Arnhem geeft aan de overgang naar maatwerkvoorzieningen uiterst zorgvuldig te laten verlopen, met een centrale rol voor de wijkcoach. Door de individuele benadering waarbij de specifieke zorgbehoefte van de inwoners opnieuw wordt beoordeeld, wordt gezocht naar de meest passende ondersteuning voor haar inwoners. Hierbij wordt ook nauw samengewerkt met de zorgaanbieders. Inwoners worden tijdig geïnformeerd over de afloop van hun huidige overeenkomst, zodat zij op tijd een aanvraag kunnen indienen voor een maatwerkvoorziening. Hierna wordt er een keukentafelgesprek ingepland om de zorgbehoefte zorgvuldig in kaart te brengen.
Daarnaast is er vanuit de sociaal wijkteams een speciaal team ingericht waar inwoners terecht kunnen met vragen. Dit team staat paraat voor telefonische ondersteuning bij het invullen van de maatwerkaanvragen en helpt inwoners door het proces. Door deze uitgebreide aanpak streeft de gemeente Arnhem erna dat geen enkele inwoner in de knel komt door de overgang.
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. Het is primair aan de gemeenteraad hierop toe te zien. Als mensen het niet eens zijn met de ondersteuning die wordt geboden zijn er mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Als Staatssecretaris VWS kan ik beperkt sturen op lokale implementatie maar volg ik wel actief de relevante ontwikkelingen ten aanzien van huishoudelijke hulp.
Welke signalen heeft u van andere gemeenten die bezuinigen of voorsorteren op bezuinigingen op de Wmo? Kunt u deze signalen en uw reactie daarop met ons delen?
De VNG geeft aan dat het in deze en vergelijkbare situaties bij gemeenten niet gaat om een bezuinigingsmaatregel op de Wmo voorziening huishoudelijke hulp. Wel zien zij dat er sprake is van onzekerheid van gemeenten over hun structurele financiering en gemeenten die daardoor overwegen te bezuinigen. VWS en de VNG beschikken niet over een overzicht van gemeenten die voornemens zijn dit te gaan doen. Er zijn derhalve ook geen aanwijzingen dat deze mogelijke bezuinigingen zijn gericht op de huishoudelijke hulp.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Bent u reeds op de hoogte (gebracht) van het langlopende en intense dossier dansmisbruik, waarbij gedupeerden na jarenlange misstanden nu ervaren dat tegemoetkoming, excuses en traumazorg uitblijven?
Ja, de Minister van OCW en ik zijn op de hoogte gesteld van dit gevoelige dossier en vinden het afschuwelijk wat de slachtoffers is overkomen. De maatregelen die door onze voorgangers in gang zijn gezet zullen we daarom met overtuiging verder uitwerken. Onlangs nog heeft het kabinet een Ethische Commissie Dansen en een Opvolgingscommissie Dansen ingesteld.
Kunt u zich voorstellen dat de antwoorden van uw voorganger op de Kamervragen van 2 juli 2024 uiterst kil zijn overgekomen bij de slachtoffers? Waar komt deze koude beantwoording vandaan? Met wie is er gesproken ter voorbereiding van de beantwoording van deze Kamervragen?1
Het is belangrijk dat de zorgen van de slachtoffers serieus worden genomen.
In de periode na het uitkomen van het rapport Schaduwdansen (mei 2023) is door onze voorgangers met verschillende groepen het gesprek gevoerd, ook met (voormalige) dansers die kritisch zijn ten aanzien van het ingezette traject met de Alliantie Dans Veilig.
De uitkomsten van deze gesprekken zijn gebruikt bij het inrichten van het proces en zijn onder meer mede aanleiding geweest voor het instellen van twee commissies: de Opvolgingscommissie Dansen en de Ethische Commissie Dansen2. De opvolgingscommissie beoordeelt in hoeverre de aanbevelingen uit Schaduwdansen voldoende worden opgevolgd. De ethische commissie voert gesprekken met de deelnemers in het traject en buigt zich over eventuele andere ethische kwesties die boven komen. In de opvolgingscommissie nemen ook dansers deel.
Het is wenselijk dat in het traject om te komen tot verbeteringen in de sector, dit gesprek vanuit de sector zelf wordt gevoerd. Daarom heeft de Alliantie Dans Veilig expertgroepen met daarin onder andere dansers samengesteld. De expertgroepen hebben als doel om verbeteringen te bevorderen op een aantal belangrijke onderwerpen. De werving voor de deelname hieraan stond open voor alle dansers.
Waarom antwoordde uw voorganger op de vraag over de opmerkingen van slachtoffers dat de problemen alleen op papier worden opgelost, VWS de zorgplicht niet nakomt, er weinig vertrouwen is in de alliantie en de meldpunten, en de zwijgcultuur en machtsmisbruik in stand worden gehouden, dat u «een ander signaal vanuit het veld beluistert, vertegenwoordigd door de Alliantie», en dat beeld niet herkent? Deelt u de mening dat u serieuze zorgen van slachtoffers niet kunt negeren door slechts naar de Alliantie te luisteren? Dat de danssector andere geluiden afgeeft dan de vele slachtoffers die uit de sector zijn wil toch niet zeggen dat de vele slachtoffers die de sector uit zijn, niet gehoord en gezien zouden moeten worden, dat deze geen excuses, tegemoetkoming en traumazorg verdienen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u echt dat alles op alles wordt gezet om de misstanden in de toekomst te voorkomen en slachtoffers op alle fronten herstel te bieden en uitvoering te geven aan de aangenomen Kamermoties?
Ja. De danssector bestaat uit veel verschillende disciplines. Van dansen binnen een (sport)bond, kleinere commerciële (dans)scholen, culturele dansgezelschappen, showbizz industrie tot aan een ballet- of kunstopleiding. Dit maakt de sector divers en complex. De rol en invloed van de bonden in de danswereld is relatief beperkt en hun verantwoordelijkheid voor individueel grensoverschrijdend gedrag is gering. Vanwege de versnippering die in het onderzoek wordt geconstateerd is de Alliantie Dans Veilig opgericht om gezamenlijk te werken aan een veilige dans- en werkomgeving. De Alliantie bestaat uit vijftien (koepel)organisaties en wordt ondersteund en geadviseerd door een veelheid aan dansers en experts om samen aan de opvolging van de aanbevelingen te werken. De Alliantie ontvangt hiervoor subsidie van het Rijk. De Alliantie is erop gericht misstanden in de toekomst te voorkomen en heeft ook namens de sector een campagne ontwikkeld met een boodschap waarin het leed van de dansers wordt erkend.
Bent u bereid zelf het gesprek aan te gaan met gedupeerden die hier een heel ander beeld bij hebben?
De voormalig Staatssecretaris van Cultuur en Media en voormalig Minister voor Langdurige Zorg en Sport hebben het afgelopen jaar reeds meermaals met slachtoffers gesproken, wat zij als indrukwekkend en moedig van de slachtoffers hebben ervaren. De uitkomsten van deze gesprekken zijn gebruikt bij het inrichten van het proces en zijn onder meer mede aanleiding geweest voor het instellen van twee commissies. Het is belangrijk het proces ook nu zorgvuldig te doorlopen.
Deelt u de mening dat een tegemoetkoming en traumazorg terechte verzoeken zijn, die ook in andere sectoren geboden zijn na ernstige misstanden? Want kunt u doen om er voor te zorgen dat dit er alsnog gaat komen? Waarom zou dit niet voor slachtoffers gerealiseerd kunnen worden?
De Minister van OCW en ik zijn ervan doordrongen dat de gebeurtenissen die de slachtoffers hebben meegemaakt, traumatisch kunnen zijn geweest. Goede professionele (na)zorg is nodig. Binnen de verzekerde zorg kunnen dansers na een doorverwijzing door de huisarts terecht binnen de psychologische zorg die geboden worden door het ARQ Nationaal Psychotrauma centrum. Dit is een overkoepelende organisatie over de organisaties ARQ Centrum’45 en ARQ IVP. ARQ Centrum’45 is gevestigd in Oegstgeest en biedt op die locatie derdelijns traumazorg aan complexe zorgvragers. Veelal aan (oud) militairen, brandweer en politie. ARQ IVP werkt met een landelijk dekkend netwerk van klinisch psychologen die psychologische zorg verlenen aan minder complexe zorgvragers. Voor de minder complexe zorgvragen heeft de Alliantie Dans Veilig een samenwerkingsovereenkomst gesloten met ARQ IVP zodat dansers in hun eigen regio versneld terecht kunnen bij een psycholoog uit het netwerk van ARQ IVP. De Alliantie ontwikkelt (met input van slachtoffers) samen met ARQ IVP een training voor de aangesloten therapeuten om hun context specifieke kennis te vergroten. Zowel Mores, CVSN en overige vertrouwenspersonen binnen de danssector worden door de Alliantie Dans Veilig geïnformeerd over de mogelijkheid om gebruik te maken van dit netwerk.
Wat betreft een tegemoetkoming aan slachtoffers is dat aan de sector zelf. Dat is hier niet de rol van de overheid. Als het gaat om individuele zaken en compensatie kennen we in Nederland het strafrecht en het burgerlijk recht, waarop slachtoffers een beroep kunnen doen.
Waarom is de vaststelling dat professionals aangeven dat «dansers in de meeste gevallen geen hoog specialistische zorg nodig hebben en vaak eerder gebaat zijn bij lokale zorg of ondersteuning» leidend? Erkent u dat er wel degelijk dansers zijn die wel hoog specialistische zorg nodig hebben omdat anders ernstige trauma’s gebagatelliseerd worden? Wat kan er voor hen gedaan worden?
Dansers kunnen binnen de reguliere hoog specialistische zorg (ARQ Centrum ’45) terecht met een doorverwijzing door de huisarts. Voor minder complexe zorgvragen kunnen dansers terecht bij een lokale therapeut aangesloten bij het netwerk van ARQ IVP. De onlangs gesloten samenwerkingsovereenkomst tussen de Alliantie en ARQ IVP zie ik als positief.
Waarom is ook de klokkenluider op geen enkele manier tegemoet gekomen, gesteund en beschermd?
Zoals u in de beantwoording op vragen 2, 3 en 5 kunt lezen is door de voormalig Staatssecretaris van Cultuur en Media en voormalig Minister voor Langdurige Zorg en Sport een aantal malen gesproken met dansers die slachtoffer zijn geweest van grensoverschrijdend gedrag, waaronder ook met klokkenluiders. Over individuele gesprekken doen we geen uitspraken.
Voor ondersteuning in de vorm van zorg, zie het antwoord op de vragen 6 en 7.
Bent u bereid om met een frisse blik naar het rapport en alle Kamervragen te kijken, de documentaire «Dansen voor je leven» te bekijken, met de klokkenluider en andere dansers in gesprek te gaan en opnieuw te bezien wat er voor hen gedaan kan worden om dit trieste dossier goed af te sluiten?
De documentaire Dansen voor je leven is aangrijpend. Verbeteringen hebben daarnaast ook tijd nodig. Op dit moment wordt hieraan gewerkt door de partijen en dansers die zijn aangesloten bij de Alliantie Dans Veilig. De Minister van OCW en ik blijven betrokken bij de inspanningen.
Bent u bekend met het eindrapport van de monitoringscommissie voor de Landelijke Eenheid (Commissie-Schneiders) en het gegeven dat de Commissie-Schneiders op korte termijn haar werkzaamheden beëindigt conform artikel 5 van het Instellingsbesluit?
Ja.
En bent u bekend met het feit dat het toezicht op de opvolging van de gedane aanbevelingen na de overdracht zal worden uitgevoerd door de Inspectie Justitie en Veiligheid?
Zoals aangegeven in het Tweede Halfjaarbericht politie 2023 van 7 december 2023 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven dat de monitoringscommissie in juli 2024 met een eindrapportage zou komen en dat in het afgelopen half jaar is gewerkt aan een zorgvuldige overdracht tussen de commissie Schneiders en de Inspectie Justitie en Veiligheid. De transitie bij de Landelijke Eenheden (LE-en) gaat een volgende fase in. Om de voortgang te volgen zijn de volgende afspraken gemaakt. Toezicht op en sturing geven aan de opvolging van de gedane aanbevelingen is een verantwoordelijkheid van de korpsleiding en in het verlengde daarvan de leidingen van de landelijke eenheden. Met de korpschef is afgesproken dat er een intern monitoringsproces wordt ingericht waarbij de uitkomsten door de korpsleiding worden gevolgd. De commissie Schneiders heeft ook naar deze aanpak gekeken. De korpschef heeft daarbij de heer Schneiders gevraagd om formeel als adviseur bij dit proces betrokken te blijven. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft daarnaast gesprekken gevoerd met de commissie Schneiders om tot een goede overdracht van taken te komen. Zij zal haar toezicht op de LE-en nog verder uitwerken. Het toezicht van de Inspectie richt zich in ieder geval op de kwaliteit van de taakuitvoering. Het departement houdt vanuit haar reguliere rol toezicht op beheersaspecten.
Deelt u mening dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen monitoringscommissie is, maar toezichthouder op uitvoering van beleid? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt primair toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering en geeft daarmee dus een andere invulling aan haar werkzaamheden dan een monitoringscommissie. Vanuit haar onafhankelijke positie als toezichthouder staat het de Inspectie vrij om haar werkwijze te kiezen en dat kan ook zijn het monitoren van de taakuitvoering. Daarmee heeft de Inspectie eerder ruimschoots ervaring opgedaan.
De door de Commissie-Schneiders gedane 20 aanbevelingen worden momenteel opgevolgd en vanuit de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties (LX) en Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies (LO) komt het geluid dat de overdracht te vroeg is, omdat de transitie nog niet is afgerond en de beide eenheden nog niet goed geborgd zijn binnen de Nationale Politie, herkent u dit?
Ik zie deze transitie, net als alle vergelijkbare trajecten gericht op cultuurverandering en doorontwikkeling, als een meerjarige inspanning en niet als een afgeronde zaak. Daarom is juist nu belangrijk om met formeel toezicht een vinger aan de pols te houden bij dit voor de politie cruciale veranderingsproces. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpsleiding betrokken blijven. De korpsleiding en ik zijn ervan overtuigd dat er dankzij de grote inspanningen van alle medewerkers van de Landelijke Eenheden nu een gedegen fundament ligt waarop de Landelijke Eenheden verder kunnen bouwen en de veranderingen verder kunnen worden geborgd.
Een van de onderwerpen was ook de belofte dat de werkvloer blijvend gehoord en gezien zou worden, ook zonder dat over de schouders van de leiding wordt meegekeken, maar hoe wordt het geluid van de werkvloer (het personeel, al dan niet via de medezeggenschap of de bonden) over de opvolging van deze aanbevelingen voortaan betrokken en gehoord, hoe is dat gewaarborgd aangezien de Inspectie Justitie en Veiligheid hier zeer waarschijnlijk geen rol in heeft gezien haar taak tot «slechts» controle van op de uitvoering van beleid?
De korpschef heeft mij verzekerd dat het uitgangspunt van zowel de korpsleiding als de leiding van beide landelijke eenheden blijft om bij alle ontwerpvraagstukken medewerkers te betrekken, hen in de gelegenheid te stellen te participeren en leidinggevenden te stimuleren hier ook actief op in te zetten. Bij deze ontwerpvraagstukken staat het vak centraal, iets waar medewerkers vanuit hun rol als expert bij uitstek de toekomst van hun vakgebied mede kunnen vormen. Dit gebeurt in ontwerpteams waarin de werknemers kunnen deelnemen. Leidinggevenden binnen de landelijke eenheden worden gestimuleerd om goede ambassadeurs voor de benodigde cultuurverandering te zijn. Samen met de werkvloer wordt per team bekeken welke behoefte er is binnen het team en op welke manier cultuurverandering het beste gestimuleerd kan worden. Daarnaast blijft informatievoorziening aan en communicatie met de medewerkers over de transitie onverminderd doorgang vinden, onder meer in de vorm van interactieve medewerkersbijeenkomsten. Met behulp van flitspeilingen wordt naar de inbreng van medewerkers gevraagd en wordt hun actieve betrokkenheid gestimuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 6 voor betrokkenheid bonden en medezeggenschap. De Inspectie Justitie en Veiligheid bepaalt eigenstandig welke zaken zij van belang acht te toetsen.
Bent u er van op de hoogte dat niet alleen de Nederlandse Politiebond van mening is dat de transitie nog niet is afgerond, maar ook de politievakbonden en beide ondernemingsraden hun zorgen hebben over hoe meldingen en opvolging van de aanbevelingen gemonitord gaan worden na de overdracht?
Deze zorgen zijn bij mij bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een intern monitoringsproces ingericht. De korpschef heeft bij mij aangegeven dat de korpsleiding periodiek blijft reflecteren met vertegenwoordigers van de medezeggenschap en de vakbonden op het transitieproces.
En zo ja, deelt u de mening dat de Commissie-Schneiders nog zou moeten aanblijven om de opvolging van de door haar gedane aanbevelingen te blijven monitoren en pas nadat de splitsing van de Landelijke Eenheid in bovengenoemde onderdelen is afgerond en voldoende inbedding daarvan in de (structuur van de) Nationale Politie is geborgd, haar werkzaamheden beëindigt?
Zoals aangegeven bij vraag 4 realiseer ik mij dat dit traject meerjarige inspanning vraagt. Ik heb daarbij gezien wat een enorme prestatie de medewerkers en de leiding van de landelijke eenheden hebben neergezet de afgelopen jaren. De splitsing van de Landelijke Eenheid is goed verlopen en de basis voor verandering is gelegd. De transitie gaat nu een nieuwe fase in. De leidingen van de landelijke eenheden en de korpschef moeten nu zelf invulling en sturing geven aan dit proces. Via een stevige interne monitor op de voortgang en het toezicht door de Inspectie kan de voortgang goed worden gevolgd. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpschef betrokken blijven.
En zo ja, bent u bereid om in dat kader op (zeer) korte termijn met de heer Schneiders in overleg te treden en hem te verzoeken of hij bereid is om met de Commissie-Schneiders de monitoringsactiviteiten voort te zetten en zo ja, wat hij hiervoor nog nodig heeft en de Commissie-Schneiders hierin te faciliteren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.
De kabinetsreactie op de invoeringstoets van de Wet open overheid (Woo) |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Klopt de conclusie uit de invoeringstoets dat het bij ministeries onbekend is hoeveel FTE exact bezig is met het behandelen van Woo-verzoeken? Wat is uw reactie hierop?
Het klopt dat daar op dit moment geen volledig zicht op is. Wel is het beeld dat de capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken de afgelopen jaren fors is uitgebreid. Het is uitdagend om hier volledig zicht op te krijgen gelet op de vele verschillende medewerkers die direct of indirect betrokken zijn bij de uitvoering van de Woo en de afhandeling van Woo-verzoeken.1 Tegelijkertijd vind ik het wel van belang om hier beter zicht op te krijgen. Als kabinet willen we namelijk toewerken naar een goed werkend en uitvoerbaar openbaarheidsstelsel, zowel voor verzoekers als voor bestuursorganen. Mede om die reden wordt ook het onderzoek naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken uitgevoerd.
Wanneer start het onderzoek naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de uitvoering van de Woo en wanneer moet dit onderzoek afgerond zijn?
Ik wil het onderzoek zo snel mogelijk laten starten en verwacht dat het onderzoek in het eerste kwartaal van 2025 kan worden opgeleverd.
Wie gaat dit onderzoek uitvoeren?
Dat is nog niet besloten. De onderzoeksopdracht moet nog via de reguliere inkoopprocedures worden verstrekt.
Wilt u in dit onderzoek expliciet maken hoeveel FTE exact bezig is met het behandelen van Woo-verzoeken?
Ja, voor zover mogelijk moet dat met dit onderzoek inzichtelijk worden gemaakt.
Bent u bereid om in dit onderzoek ook de uitvoeringslasten voor decentrale overheden mee te nemen, aangezien met name gemeenten tegen grote druk op de uitvoering aanlopen?
Ja, decentrale overheden zullen ook meegenomen worden in dit onderzoek. Dat zullen we in samenwerking met de koepels van de medeoverheden (VNG, IPO en UvW) doen.
Bent u bereid om in dit onderzoek ook de uitvoeringslasten van Woo-verzoeken ingediend bij de Tweede Kamer-organisatie mee te nemen en daarover in overleg te treden met de Tweede Kamer-organisatie?
Ja, daar ben ik toe bereid. Ik zal hierover in overleg treden met de Tweede Kamer-organisatie.
Wilt u in dit onderzoek ook meenemen hoe de uitvoeringslasten van Woo-verzoeken zich verhouden tot de maatschappelijke opbrengsten?
Nee, het aangekondigde onderzoek is expliciet gericht op de uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken. Het meenemen van de maatschappelijke opbrengsten zou het onderzoek compliceren en vertragen. Wel wordt in het kader van het Actieplan Open Overheid 2023–2027 al een onderzoek naar de maatschappelijke baten van transparantie uitgevoerd.2
Wilt u onderzoeken hoe in de Woo een belangenafweging tussen de maatschappelijke kosten en opbrengsten van een verzoek kan worden geïntroduceerd, gezien de uitwassen in de uitvoeringspraktijk?
Nee, op dit moment nog niet. Ik vind het van belang eerst de uitkomsten van het onderzoek naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteiten af te wachten. Op het moment dat de verschillende onderzoeken zijn afgerond, ga ik graag met uw Kamer in gesprek over welke maatregelen er aanvullend nodig zijn om de Woo beter uitvoerbaar te maken.
Wat gaat u precies doen met de conclusie van de invoeringstoets dat meer anti-misbruikmaatregelen nodig zijn, behalve slechts de constatering dat hiervoor een wetswijziging nodig is?
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie, zal er onder andere met de koepels van de medeoverheden in overleg worden getreden over wat er nodig is om misbruik en oneigenlijk gebruik van de Woo tegen te gaan. Daarbij wil ik in eerste instantie bezien wat binnen de huidige kaders van de Woo al mogelijk is.
Wilt u aan de slag gaan met deze wetswijziging in lijn met de aanbevelingen uit de invoeringstoets om misbruik van de Woo tegen te gaan en daarbij ook de begrenzingen meenemen zoals die in Duitsland en Estland gelden?
Zoals aangegeven bij vraag 8, wil ik eerst de resultaten van het onderzoek naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken afwachten, zodat op basis daarvan een goed onderbouwd besluit kan worden genomen over wat adequate maatregelen zijn, met inbegrip van aanpassingen van het wettelijk kader, om de Woo beter uitvoerbaar te maken.
Het bericht ‘Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren ‘voor de kick’’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren «voor de kick»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het afschuwelijk en onwijs treurig is dat onder andere Whatsappstickers van kinderporno door jongeren achteloos worden doorgestuurd, waardoor het slachtoffer van kinderporno elke keer weer opnieuw slachtoffer wordt?
Deze mening deel ik. De achteloosheid waarmee dergelijk materiaal doorgestuurd wordt is verschrikkelijk en werkt herhaald slachtofferschap van de afgebeelde personen in de hand. In mijn beleid zet ik dan ook volop in op het voorkomen hiervan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de toename en de verspreiding van kinderpornografische beelden via kanalen zoals Whatsapp en Snapchat te stoppen om te voorkomen dat (nog meer) kinderlevens worden verwoest?
Om de productie en de verspreiding van online seksueel kindermisbruik te voorkomen, wordt ingezet op een sterke strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aanpak en worden preventieve acties ondernomen en gestimuleerd. Voor een update over alle maatregelen die mijn ministerie neemt en gaat nemen om de toename en verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, verwijs ik graag naar de voortgangsbrief over de aanpak seksuele misdrijven die mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft doen toekomen op 19 juni 2024.2 Op basis van het hoofdlijnenakkoord zal de aanpak van kindermisbruik worden geïntensiveerd.
In Europees verband wordt al enkele jaren onderhandeld over een verordening die ziet op het voorkomen van het verspreiden van online materiaal van seksueel kindermisbruik. De maatregelen in deze ontwerpverordening zien nadrukkelijk ook op interpersoonlijke communicatiediensten, zoals Whatsapp en Signal.
Op welke manier hindert end-to-end-encryptie bij Whatsapp de opsporing van de makers en verspreiders van kinderporno?
In groepsgesprekken en 1-op-1 gesprekken via Whatsapp (en veel andere interpersoonlijke communicatiediensten) is de onderlinge communicatie end-to-end versleuteld en wordt door Whatsapp geen inzicht verschaft in de inhoud van berichten – dus ook niet in afbeeldingen of stickers. Het bedrijf geeft daarbij aan geen toegang te hebben tot de inhoud van deze berichten. Dit betekent overigens niet dat diensten als Whatsapp geen mogelijkheden hebben om makers en verspreiders van kinderpornografisch materiaal op hun applicatie te traceren of te verwijderen.3
In de praktijk is het voor opsporingsinstanties om bovengenoemde redenen moeilijk om zicht te krijgen op illegale activiteiten die zich afspelen op end-to-end versleutelde chatapplicaties zoals Whatsapp. Het vergt voor opsporingsinstanties daarom de inzet van zwaardere bijzondere opsporingsbevoegdheden om de inhoud van Whatsappgesprekken te verkrijgen. Zo kan soms de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk – de «hackbevoegdheid» – worden ingezet om een deel van de inhoud op het apparaat zelf te ontsluiten. Dit is echter een zwaar middel dat in de praktijk in een beperkt aantal gevallen kan worden ingezet, en ook dan is er geen garantie op succes. Het kabinet zet zich ervoor in dat beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik effectief kan worden bestreden, maar dat inperking van grondrechten alleen plaatsvindt wanneer dit strikt noodzakelijk en proportioneel is, en omkleed met passende waarborgen. In Europees verband wordt deze problematiek ook besproken in de High Level Group (HLG) on lawful access to data. Eind mei 2024 heeft de HLG mede namens de vele experts die hieraan hebben gewerkt een concept eindrapport gepresenteerd met daarin 42 aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van EU-beleid en -regelgeving voor het verbeteren van de toegang tot digitaal bewijs voor de rechtshandhaving.4 Veel lidstaten, waaronder Nederland, hebben het werk en de aanbevelingen van de (HLG) verwelkomd en gesteund in de JBZ-Raad.5 De JBZ-Raad heeft verzocht om een gecoördineerde aanpak op basis van een routekaart waarin de voorstellen van HLG worden uitgewerkt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer bewustwording komt bij de personen die deze beelden verspreiden, aangezien het lijkt alsof het gevoel van ernst van de kinderpornografische beelden naar de achtergrond aan het verdwijnen is?
Er mag geen twijfel bestaan over de ernst van kinderpornografische beelden. Het doorsturen van materiaal van seksueel kindermisbruik is een probleem dat niet enkel op repressieve wijze dient te worden aangepakt. Goede voorlichting over de schadelijke gevolgen van het doorsturen van dit materiaal is in dit kader van groot belang. Op deze wijze wordt meer bewustwording bij jongeren gecreëerd over de schadelijke effecten voor het slachtoffer bij het doorsturen van dit materiaal. Ouders en het onderwijs kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Aan bewustwording wordt in het onderwijs al veel aandacht besteed. Bijvoorbeeld in de lessen relationele en seksuele vorming of bij digitale geletterdheid. Daarnaast bestaan er de wegwijzers «Seksualiteit online». Hierin staat advies, stappenplannen en meldpunten om ongewenste sexting of shame sexting aan te pakken. Momenteel wordt bezien door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of, in het kader van de actualisatie van de wegwijzers die in het onderwijs worden aangeboden, passende aandacht kan worden besteed aan dit probleem. Hier is mijn ministerie bij aangesloten. Voor verdere toelichting op de inzet van onderwijs op dit vlak verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 6.
Voor maatregelen om het kijken naar of verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, zou ik willen verwijzen naar de voortgangsbrief over de aanpak van seksuele misdrijven, die mijn ambtsvoorganger u op 19 juni 2024 deed toekomen.6 Zo is de capaciteit van de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme recent uitgebreid en is op 1 juli jl. de Wet Bestuursrechtelijke Aanpak Kinderpornografisch Materiaal in werking getreden waarmee de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal bestuursrechtelijke bevoegdheden verkregen heeft om online materiaal ontoegankelijk te maken. Daarnaast wordt er momenteel onderhandeld over de Child Sexual Abuse(CSA)-richtlijn die zich richt op de strafbaarstelling van seksueel misbruik, de opsporing en vervolging daarvan door de rechtshandhavingsautoriteiten en een versterking van preventie en ondersteuning aan slachtoffers. Deze richtlijn is, net als de CSAM-verordening, onderdeel van de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen.7
Aanvullend heeft mijn departement recent een subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now. Ik zou willen benadrukken dat aanbieders van pornowebsites hier ook een eigen verantwoordelijkheid in zouden moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.
Ook draagt het initiatief hetstoptbijjou.nl van Offlimits bij aan het opsporen van schadelijke content, het stoppen van verspreiding van deze beelden en het voorkomen van online grensoverschrijdend gedrag. Op de website hetstoptbijjou.nl kunnen ontvangers bij het ontvangen van ongewenste beelden zelf een melding maken waarna het materiaal wordt geanalyseerd en indien nodig gemeld aan de politie.
Op welke manier krijgen jongeren voorlichting over zowel de gevaren van het verspreiden van kinderporno als de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer?
Zoals ook in vraag 5 genoemd wordt in het kader van de actualisatie van de wegwijzers «Seksualiteit online» bezien of passende aandacht kan worden besteed aan deze thematiek. Daarnaast financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van digitale weerbaarheid het programma «Mijn Cyberrijbewijs».8 Ook in dit initiatief is er specifieke aandacht voor sexting en het online delen van beeldmateriaal.
Tevens speelt het onderwijs ook een rol in de juiste voorlichting. Aandacht voor de gevaren en gevolgen van het verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik en veiligheid online in het algemeen is belangrijk, zeker in de huidige maatschappij. Er mag immers geen discussie bestaan over dat het verspreiden van materiaal van seksueel misbruik echt niet kan en dat de gevaren voor de slachtoffers groot zijn. Aandacht voor deze thema’s sluit op diverse manieren aan bij de huidige kerndoelen voor het funderend onderwijs. In landelijke, wettelijke, kerndoelen staat wat kinderen aan het eind van de basisschoolperiode moeten kennen en kunnen. Op dit moment worden landelijke kerndoelen voor het funderend onderwijs geactualiseerd. Voor een aantal leergebieden zijn er al conceptkerndoelen opgeleverd, zo ook voor het nieuwe leergebied digitale geletterdheid.
Digitaal geletterd zijn betekent dat iemand bewust, verantwoordelijk, kritisch en creatief gebruik kan maken van digitale technologie, digitale media en andere technologieën. Jongeren zijn vaardig in het bedienen van apparaten als tablets en smartphones, maar zijn zich vaak niet bewust van de werking, mogelijkheden, beperkingen en risico's van de technologie erachter. Behalve dat leerlingen leren nadenken over de kansen en risico’s van de digitale wereld, denken ze ook na over de betekenis van digitale technologie voor hun eigen leven en voor de vorming van hun eigen identiteit.9 Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het Expertisepunt digitale geletterdheid opgericht om scholen wegwijs te maken in het nieuwe leergebied digitale geletterdheid door te verbinden, te inspireren en te informeren. Scholen kunnen daarnaast kiezen uit diverse lespakketten (van verschillende aanbieders) gericht op aandacht voor thema’s als relaties, seksualiteit en (digitale) weerbaarheid.
Heeft volgens u het nieuwe Hongaarse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie gevolgen voor de onderhandelingen omtrent de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (de CSAM-verordening)? Zo ja, welke gevolgen?
Het Hongaars voorzitterschap heeft een nieuw voorstel gedaan waarmee ze tegemoet lijkt te komen aan zorgen geuit door het vorige kabinet. Het kabinet beraadt zich momenteel over een standpunt over het nieuwe voorstel.
Wat is volgens u de reden dat jongeren steeds extremere (van onthoofdingsfilmpjes tot misbruik van baby’s) vormen van kinderpornografisch materiaal bekijken?
Voorheen dienden mensen zeer specifiek op zoek te gaan naar online materiaal middels websites of zoekmachines. Er lijkt een trend te zijn waarbij jongeren en kinderen zich in online groepsgesprekken of chatomgevingen begeven met veel deelnemers waarin ze niet iedereen kennen, maar er wel veel materiaal gedeeld wordt. Daarbij wordt niet alleen materiaal van seksueel kindermisbruik gedeeld, maar ook filmpjes van mishandeling, vernedering of met een extremistische inhoud.10
Onderzoeken suggereren dat kijkers van legale pornografie de neiging hebben om in de loop van de tijd extremere content te gaan bekijken.11 Dit wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli.
Deelt u de zorgen van het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme dat kinderpornografisch materiaal makkelijk bereikbaar is en de vraag alleen maar aan het toenemen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja, ik deel de zorgen dat het materiaal makkelijk bereikbaar is. Uiteraard neem ik het signaal van de politie serieus dat de meldingen van materiaal van seksueel kindermisbruik toenemen. Daarom zet mijn ministerie zich onvermoeid in op de aanpak hiervan. Met betrekking tot de maatregelen die mijn ministerie neemt tegen de verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik en het voorkomen daarvan, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 3.
Heeft u een overzicht van het aantal gevallen van grooming en online sadistische dwang van minderjarigen van de afgelopen vijf jaren?
De politie geeft aan dat er voor 2024, tot en met juni 2024, 24 gevallen van grooming als misdrijf geregistreerd zijn. In 2023 waren dat er 88 en in 2022 registreerde de politie 97 gevallen van grooming.
De politie beschikt niet over cijfers van online sadistische dwang van minderjarigen. Hiervoor bestaat geen aparte categorisering in de politie-registratiesystemen en deze kunnen daardoor in verschillende categorieën worden geregistreerd.
Is er volgens u voldoende psychische hulp beschikbaar voor de hulp- en opsporingsdiensten die zich elke dag inzetten om kinderporno tegen te gaan en slachtoffers te helpen?
Vanuit de nationale overheid zijn er twee partijen die veelvuldig te maken hebben met het moeten bekijken van materiaal van seksueel kindermisbruik: de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal en het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme van de politie. Bij beide organisaties is er ondersteuning voor werknemers die blootstelling aan heftig materiaal ervaren tijdens hun werkzaamheden. Het betreft onder meer verplichte psychologische ondersteuningsgesprekken, ondersteuning binnen het veelal hechte teamverband en een breed gedragen coulance wanneer iemand aangeeft behoefte te hebben aan tijdelijk andere werkzaamheden of een pauze. Vergelijkbare ondersteuning vindt plaats bij Offlimits, de organisatie waar het Meldpunt Kinderporno is ondergebracht en waar medewerkers eveneens beeldmateriaal dienen te beoordelen.
Bovengenoemde diensten geven aan dat de ondersteuning die door hen wordt geboden in principe als afdoende wordt ervaren. Dit neemt niet weg dat ik wel signalen krijg dat de toename in heftigheid van het materiaal een toenemend effect op werknemers heeft. Dergelijke signalen worden altijd serieus genomen en met hen wordt meegedacht over eventuele verbetermogelijkheden van de ondersteuning indien daar behoefte aan is.
Het bericht dat de kwaliteit van de langdurige zorg voor ouderen thuis volgens de IGJ nog vaak onder de maat is |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de kwaliteit van de langdurige zorg voor ouderen thuis volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nog vaak onder de maat is?1
De conclusie van de IGJ dat de kwaliteit van de langdurige zorg voor ouderen thuis in een aantal gevallen onder de maat is, heeft mij verontrust. Voorop staat dat de kwaliteit van langdurige zorg thuis op orde moet zijn. Dat is nog niet overal zo en dat baart mij zorgen. Tegelijkertijd geeft de IGJ in haar rapportage2 ook aan goede voorbeelden te zien van zorgaanbieders die er wél in slagen goede Wlz-zorg thuis aan te bieden. Een voorbeeld dat mij aanspreekt betreft een zorgaanbieder, die per gemeente een apart Wlz- team heeft gemaakt. Elk team heeft een wijkverpleegkundige, een verzorgende, een helpende plus en cliëntondersteuners. Aparte teams leiden ertoe dat er meer begrip is, dat Wlz-zorg thuis echt ander werk is: heel erg gericht op de relatie met de cliënt.
Voor mij is het belangrijk dat de kwaliteit van Wlz-zorg thuis wordt vergroot op die plekken waar dit nog niet op orde is en meer wordt gewerkt in samenspraak met de cliënt. Dat doe ik onder meer door zorgaanbieders die Wlz-zorg thuis bieden te ondersteunen via het programma Waardigheid en trots voor de toekomst, onder andere door het verspreiden van goede praktijkvoorbeelden, het vormen van lerende netwerken en het ondersteunen van individuele zorgaanbieders door middel van maatwerkondersteuning.
Hoe duidt u het grote verschil dat de IGJ ziet tussen verschillende aanbieders van Wet langdurige zorg (Wlz)-zorg thuis? Deelt u de analyse dat dit mede veroorzaakt wordt door de wildgroei aan aanbieders, het gebrek aan samenwerking en het delen van kennis en expertise tussen aanbieders die veroorzaakt worden door het huidige systeem van marktwerking?
Deze analyse deel ik ten dele. De IGJ geeft aan dat het voor met name kleinere organisaties moeilijk kan zijn om de juiste randvoorwaarden voor goede Wlz-zorg thuis in te vullen. Bij grotere zorgaanbieders zijn deze randvoorwaarden vaker op orde. Zorgaanbieders die de randvoorwaarden op orde hebben, werken veel samen met huisartsen, specialisten ouderengeneeskundige en ggz-organisaties. De IGJ ziet ook zorgaanbieders die wel Wlz-zorg thuis aanbieden maar weinig samenwerken met andere disciplines. Ik deel dus de analyse dat gebrek aan samenwerking en het onvoldoende delen van kennis en expertise een probleem vormt voor de kwaliteit van langdurige Wlz-zorg thuis. Echter, dat er ook zorgaanbieders zijn die dit wel op orde hebben laat zien dat dit ook binnen het huidige stelsel georganiseerd kan worden. Een goed voorbeeld hiervan is een zorgaanbieder, die de nachtzorg organiseert in samenwerking met andere organisaties uit de regio. Enkele alleenwonende cliënten hebben een leefstijlmonitor met alarmering. Dit hulpmiddel signaleert afwijkende situaties in de nacht. Deze signalen worden doorgegeven aan een nachtteam, wat cliënten een veilig gevoel geeft.
In hoeverre is het nu nog verder inzetten op het scheiden van wonen en zorg nog verantwoord als de kwaliteit van de Wlz-zorg thuis nu al niet op orde is?
De inzet op scheiden van wonen en zorg is een geleidelijk proces dat vele jaren in beslag neemt en bovendien aansluit bij de woonwensen van ouderen. Ouderen willen de regie over hun eigen leven behouden en actief blijven, Ook willen ze graag een comfortabele woning, die gelijkvloers en levensloopbestendig is.
Daarbij hoort ook het vergroten van het aanbod en de kwaliteit van zorg buiten het verpleeghuis en het beschikbaar zijn van nieuwe woonvormen. Op beide elementen zet ik met de zorgaanbieders en de zorgkantoren vol in. Met betrekking tot de zorg zal het kabinet het voortouw nemen om te komen tot een hoofdlijnenakkoord voor de ouderenzorg waarin de onbeheersbare arbeidsmarkttekorten worden afgewend en de ouderenzorg ook financieel houdbaar wordt. Dit wil ik bereiken door afspraken te maken over digitalisering, automatisering, standaardisering en AI, waardoor een forse vermindering van administratietijd wordt gerealiseerd. Met betrekking tot de nieuwe woonvormen is er het bouwprogramma met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) dat zal leiden tot 290.000 extra woningen voor ouderen tot en met 2030.
Wat zijn volgens u nou precies de voordelen van de toegenomen inzet op Wlz-zorg thuis, als gedeeltelijke vervanging van intramurale Wlz-zorg?
De voordelen van de toegenomen inzet op zorg thuis zijn vooral verbonden aan de kwaliteit van leven van ouderen. De oudere kan bijvoorbeeld samen met zijn of haar partner blijven wonen terwijl de zorg in de nabijheid beschikbaar is. Zo is het mogelijk om contact te houden met de maatschappij omdat men blijft wonen in een vertrouwde leefomgeving.
Daarbij blijft er ook aandacht voor de kwetsbare oudere. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, zullen we middels nadere doorrekeningen ook de terugkeer van de verzorgingshuizen (een gezamenlijk huis met toezicht in de nacht) onderzoeken. De meest kwetsbare zorgafhankelijke ouderen kunnen terecht in een verpleeghuis.
Wat is uw reactie op de stelling van de IGJ dat er ook ouderen zijn met een lichte indicatie voor wie een verpleeghuis eigenlijk toch wel nodig of gewenst is, die nu tussen wal en schip vallen?
Ik vind het zeer ongewenst als er ouderen zijn die tussen wal en schip vallen. Voorop moet staan dat de woonzorgbehoefte van ouderen op een goede manier wordt ingevuld. Daarom is het van belang dat er zowel voldoende verpleeghuisplaatsen beschikbaar zijn als voldoende mogelijkheden om wonen en zorg te regelen buiten het verpleeghuis. Dit kabinet zet ook in op de realisatie van extra woningen voor ouderen en de creatie van nieuwe woonvormen. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, zullen we ook de terugkeer van de verzorgingshuizen onderzoeken.
Bent u het ermee eens dat er voor deze groep moet worden geregeld dat zij alsnog toegang zouden moeten krijgen tot intramurale Wlz-zorg, bij voorkeur in een kleinschalige woonzorgvorm zoals een zorgbuurthuis?
Deze groep heeft recht op intramurale zorg in een verpleeghuis, indien dit noodzakelijk is. Uit onderzoek naar de woonwensen van ouderen komt naar voren, dat zij zich echter beter thuis voelen in een beschutte woonomgeving, waar de zorg goed geregeld is en ouderen zelf de woonlasten betalen3. Dit is een woonvorm buiten het verpleeghuis, die niet wordt aangeduid als intramurale zorg.
Deze woonvorm wordt zorggeschikte woningen genoemd. Een voorbeeld daarvan is het Zorgbuurthuis in Oss. Een ander goed voorbeeld vind ik LIV-inn in Hilversum, waar zowel ouderen met (Wlz-) zorg als ouderen zonder zorgvraag samenwonen in zelfstandige appartementen binnen hetzelfde complex en de zorg dichtbij geregeld is. Er is een grote gemeenschappelijke ruimte waar men gezamenlijk kan koken en gezellige activiteiten kan organiseren.
Ik wil bevorderen dat het aanbod van deze zorggeschikte woningen, in samenwerking met het veld en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening (VRO), wordt vergroot in de komende jaren. In de woondeals met de provincies en gemeenten is afgesproken dat er extra zorggeschikte woningen beschikbaar komen.
Daarnaast wil ik onderzoeken of voor ouderen zonder Wlz-indicatie voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, extra inzet nodig is om aan hun woonzorgbehoefte te kunnen voldoen bijvoorbeeld in de vorm van verzorgingshuizen.
Het bericht 'Anti-Palestijnse desinformatie in de Kamer: ‘Dit is niet hoe het hoort te gaan’' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Anti-Palestijnse desinformatie in de Kamer: «Dit is niet hoe het hoort te gaan»» uit de Groene Amsterdammer van 26 juni jongstleden?
Ja.
Klopt de in het artikel gedane bewering «dit was een eigenhandig besluit van de Minister» over de beslissing van voormalig Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Van Leeuwen om steun aan UNRWA tijdelijk op te schorten? Zo nee, hoe is dit besluit dan wel tot stand gekomen?
Het besluit over financiering aan UNRWA ligt binnen de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Toenmalig Minister van Leeuwen besloot in navolging van o.a. de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de besluitvorming over toekomstige aanvullende financiering aan UNRWA tijdelijk op te schorten, in afwachting van de uitkomsten van nader onderzoek naar de gedane aantijgingen. Er zijn geen lopende financiële verplichtingen opgeschort.
Toenmalig Minister van Leeuwen trad in december 2023 aan. In de periode die volgde was en is de humanitaire situatie in Gaza en de rol van UNRWA veelvuldig onderdeel van advisering en politieke beraadslaging. Toenmalig Ministers Bruins Slot, Van Leeuwen en de Minister van Defensie brachten eind december 2023 een gezamenlijk bezoek aan de regio.
Er is geen adviesnota geweest voorafgaand aan bovengenoemd besluit.
Heeft toenmalig Minister van Leeuwen, gezien de intensieve betrokkenheid van de premier op dit dossier, overleg gehad met het Ministerie van Algemene Zaken voordat hij het besluit tot opschorting nam?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft toenmalig Minister van Leeuwen overlegd met de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Bruins Slot voordat hij het besluit tot opschorting nam?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering in het artikel dat Minister van Leeuwen de afdeling Humanitaire Hulp (DSH/HH) niet om advies heeft gevraagd? Zo ja, waarom heeft hij de afdeling niet om advies gevraagd? Zo nee, hoe luidde hun advies?
Een Minister is bevoegd om voorafgaand aan besluitvorming advies aan ambtenaren te vragen (en te beslissen aan wie), maar is daartoe niet verplicht. Ook als hij wel advies vraagt, mag hij anders beslissen dan geadviseerd. Het ligt dan ook niet in de rede om verantwoording af te leggen over hoe de interne advisering in een bepaald geval loopt.
Is het gebruikelijk dat de Minister bij opschorting van financiering aan humanitaire Verenigde Naties (VN)-organisaties geen advies inwint bij de afdeling Humanitaire Hulp?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorafgaand aan de opschorting van financiering aan UNRWA in 2019 advies ingewonnen bij de afdeling Humanitaire Hulp? Zo ja, waarom heeft de toenmalige Minister dat destijds wel gedaan, maar de latere Minister in januari 2024 niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke informatie, adviezen en overwegingen hebben ten grondslag gelegen aan het ingrijpende besluit om tijdens een ongekende humanitaire crisis over te gaan tot opschorting van financiering van een hulporganisatie, volgens Minister van Leeuwen zelf «een cruciale spil» in de hulpverlening, met volgens Minister van Buitenlandse Zaken Bruins Slot «aanzienlijk groot menselijk leed» tot gevolg?
Gezien de ernst van de aantijgingen was het van belang om een politiek signaal af te geven om de beschuldigingen serieus te onderzoeken. Nederland had op dat moment al de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA was niet voorzien.
Heeft Nederland als donor om opheldering aan UNRWA gevraagd alvorens de voormalige Minister dit ingrijpende besluit heeft genomen, of is het besluit zonder wederhoor genomen?
Het betrof een beslissing om verdere besluitvorming over eventuele aanvullende bijdragen voorlopig op te schorten. Dit besluit ging gepaard met een oproep aan alle partijen betrokken bij het conflict om informatie met de onafhankelijke onderzoeksteams ingesteld door de SGVN te steunen om zodoende de feiten op tafel te krijgen.
Heeft u inmiddels bewijs ontvangen dat er, in de woorden van voormalig Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Van Leeuwen, «met VN-geld, eigenlijk met ons geld, de aanslag is gepleegd op 7 oktober»? Zo ja, vindt u het bewijs onomstotelijk dat de aanslag op 7 oktober met VN-geld, met ons geld, is gepleegd?
Daar is tot op heden geen bewijs van geleverd.
Klopt het dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Van Leeuwen onjuiste berichten – zoals verwijzingen naar de samenzweringstheorie «Pallywood» en een later ontkracht bericht over vermeende Hamas-strijders in een ziekenhuis – over de Gaza-oorlog deelde op X en later weer verwijderde?
De berichtgeving in het artikel spreekt over vermeende berichten van voor het Ministerschap van de heer Van Leeuwen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op geen enkele manier betrokken geweest bij het gebruik van X door de heer Van Leeuwen voordat hij Minister werd.
Over het gebruik van X heeft de heer Van Leeuwen desgevraagd het volgende laten weten aan een journalist van Investico die een artikel schreef voor De Groene Amsterdammer:
«Ik gebruik X als een van de bronnen van informatie. Soms lees ik berichten direct, soms later. Als ik een bericht zie dat ik op een later moment beter wil lezen, wil terugkijken of wil zien of dit een breder verhaal aan het worden is, like ik deze. Het komt voor dat ik berichten weer unlike als ik deze heb gelezen. Daar zit verder geen brede en diepe afweging achter.
Dat ik in algemene zin een bericht soms op deze manier voor mezelf markeer, betekent niet automatisch dat ik de inhoud van het bericht goedkeur of steun betuig aan de persoon die de post heeft geplaatst.»
Waarom heeft Minister van Leeuwen tussen 21 oktober en 13 november minstens vijftien gelikete berichten van zijn account verwijderd? Waren deze berichten in strijd met het kabinetsbeleid? Zo ja, op welke manier waren zij in strijd met het kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft de Minister deze uit eigen beweging verwijderd of op advies van ambtenaren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op geen enkele manier betrokken geweest bij het gebruik van X door de heer Van Leeuwen voordat hij Minister werd.
Toen Van Leeuwen aantrad als Minister, is zoals gebruikelijk een social mediateam zijn X-account gaan beheren. Ook toen is er vanuit het ministerie geen bemoeienis geweest met tweets van voor zijn ministerschap.
Kunnen de verwijderde X-berichten met de Kamer gedeeld worden?
Het ministerie heeft de berichten waar het artikel naar verwijst niet ontvangen van de journalist en kan deze dus niet delen met de Kamer.
Wat vindt u van de bekende samenzweringstheorie «Pallywood», waarin wordt geclaimd dat beelden van menselijk leed uit Palestijnse gebieden allemaal in scène zouden zijn gezet? Wat vindt u van de stelling van uw voorganger, Minister van Leeuwen, dat de verslaggeving over de oorlog van de NOS niet objectief zou zijn?
Deze theorie is bij ons niet bekend. Het staat buiten kijf dat de humanitaire situatie in Gaza bijzonder ernstig is, vandaar dat uw Kamer op 10 juni j.l. is geïnformeerd over de extra Nederlandse hulpbijdrage aan Gaza1.
Hoe moet het feit dat de beslissing eigenhandig door de Minister is genomen worden bezien in het licht van de onthulling dat hij onjuiste berichten over de Gaza-oorlog deelde op X? Was er sprake van vooringenomenheid bij de Minister?
Zoals gesteld waren tweets voor eigen rekening en is het niet aan mij om te oordelen over vermeende vooringenomenheid van mijn voorganger.
Bent u bekend met het gelekte memo van de Israëlische regering met een plan om UNRWA uit Gaza te verdrijven?
Ja.
Bent u van mening dat UNRWA verantwoordelijk is voor het voortduren van het Israël-Palestina-conflict? Zo ja, waarom?
Nee. Na de Palestijnse vluchtelingenstroom in 1948, is UNRWA in 1949 door de Algemene Vergadering (AVVN resolutie 302) in het leven geroepen om hulp aan Palestijnse vluchtelingen te bieden tot een duurzame politieke oplossing is bereikt. Het wereldwijde mandaat van UNHCR (opgericht door de AVVN in 1950) kent een expliciete uitzondering m.b.t. Palestijnse vluchtelingen. UNRWA voorziet Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociale dienstverlening en vervult daarmee een stabiliserende rol in de regio. Ook speelt het een rol als pleitbezorger voor de basisrechten van Palestijnse vluchtelingen, en heeft het capaciteit, expertise en infrastructuur ter plekke die in de huidige situatie in Gaza van groot belang bleken.
Herkent u het beeld dat voormalig Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Lilianne Ploumen schetst van «een voortdurende hetze tegen deze organisatie» (UNRWA)? Zo nee, wat herkent u niet?
Gezien de uiterst complexe situatie waarin UNRWA werkt, heeft de organisatie al jaren te maken met politieke aanvallen op de organisatie en het mandaat, alsook aantijgingen jegens organisatie en medewerkers. UNRWA werkt zoals alle humanitaire organisaties volgens de principes van neutraliteit, mensenrechten, tolerantie, gelijkheid en non-discriminatie.
Deelt u de mening van uw voorgangers dat UNRWA een essentiële rol vervult en dat er geen alternatief voor het werk en de infrastructuur van UNRWA in Gaza is zolang er geen duurzame en rechtvaardige oplossing voor het conflict is gevonden?
UNRWA is een door de AVVN gemandateerde organisatie, die een bijdrage levert aan de humanitaire respons in Gaza. Dit werd onder meer onderstreept in het rapport van Colonna, en dit benadrukken ook andere professionele hulporganisaties – VN-organisaties maar ook INGO’s, Artsen Zonder Grenzen en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging. Het is om deze reden dat de internationale gemeenschap het werk van UNRWA in Gaza financieel en politiek blijft ondersteunen.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden voor 22 juli?
Dit is helaas niet gelukt.
Kunt u toelichten hoe de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers systematisch wordt meegenomen in de maatwerkafspraken, zoals staat omschreven in de brief van het kabinet (Kamerstuk 28 089, nr. 318) over de uitvoering van motie Thijssen c.s. over het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond een harde voorwaarde laten zijn in de onderhandelingen (Kamerstuk 28 089, nr. 307)?
De gezondheid van omwonenden, werknemers, en oud-werknemers is een integraal onderdeel van de maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland (TSN). Uitgangspunt hierbij is dat de impact van TSN op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd1. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Er is door het vorige kabinet dan ook specifiek gekozen om in te zetten op de verduurzamingsvariant met versnelde overlastreductie2. Bij het tot stand komen van het onderhandelingsmandaat zijn de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond expliciet meegenomen in de afweging. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen is de Kamer tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
In de Joint Letter of Intent zal een separate paragraaf over gezondheid opgenomen worden, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, onder andere op basis van het advies van de Expertgroep. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, middels vertrouwelijke technische briefings. Daarnaast zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat, en daarmee dus ook het resultaat op het gebied van de verbetering van de gezondheid, onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Kunt u toelichten in hoeverre dit een aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.3, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen.
Klopt het dat het voornemen uit de brief dat er een paragraaf over gezondheid wordt opgenomen in de Joint Letter of Intent, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, «onder andere op basis van het advies van de Expertgroep» al was toegezegd en dat dit dus geen aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Het vorige kabinet was op basis van het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond al voornemens een paragraaf over gezondheid op te nemen. Ook het huidige kabinet voelt zich in dit voornemen gesteund door de motie-Thijssen c.s. en zal een dergelijke paragraaf dus ook als integraal onderdeel van de Joint Letter of Intent opnemen.
Klopt het dat het inzetten op «versnellingsopties» zodat ook ruim vóór 2030 verbeteringen optreden in luchtkwaliteit en gezondheidseffecten, het zo snel mogelijk sluiten van Kooksfabriek 2 en de realisatie van overkappingen al de inzet was van het kabinet en dat dit dus geen aanvullende maatregelen zijn op basis van de aangenomen motie?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat, nu het kabinet heeft aangegeven dat met de Gezondheidseffectrapportage(GER) begonnen is en de expertgroep gezondheid IJmond heeft aangegeven dat er het eerste kwartaal van 2025, de GER in het eerste kwartaal volgend jaar wordt opgeleverd?
Het kabinet spant zich in om de GER zo snel mogelijk uit te voeren, maar aangezien deze niet eerder is uitgevoerd en de methodiek momenteel wordt ontwikkeld, kan nog niet met zekerheid gezegd worden wanneer de GER wordt opgeleverd. Op dit moment wordt in overleg met de Expertgroep en het RIVM gewerkt aan een methodisch kader voor de GER. De volgende stap is het uitvoeren van de GER. Voor het uitvoeren van de GER zijn inzichten uit het milieueffectrapport (MER) nodig. Het MER zal naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar worden opgeleverd. Afhankelijk van de methodiek en de kwaliteit en volledigheid van het MER zal de uitvoering van de GER hierna nog 3 tot 6 maanden duren waardoor oplevering op dit moment in de eerste helft van 2025 verwacht wordt.
Kunt u de opdracht aan de expertgroep gezondheid IJmond met de Kamer delen?
Het instellingsbesluit van de Expertgroep Gezondheid IJmond is openbaar te raadplegen4 en via de brief van 9 januari 2024 aan de Kamer gezonden5. Als bijlage bij deze beantwoording treft u de opdracht nogmaals aan.
U schrijft dat wordt «bezien» hoe de World Health Organization (WHO) 2021-advieswaarden «meegenomen kunnen worden»; betekent dit dat de aanbeveling van de Expertgroep, namelijk om vanuit het voorzorgprincipe de WHO-richtlijnen uit 2021 als leidend te beschouwen bij in de maatwerkafspraken, niet als harde voorwaarden wordt meegenomen?
De WHO-advieswaarden gaan over concentraties in de buitenlucht. De concentraties van stoffen in een specifieke omgeving worden bepaald door verschillende invloeden. In de IJmond zijn er naast verschillende lokale bronnen die bijdragen aan de concentraties ook bronnen (ver) buiten het gebied die de achtergrondconcentraties beïnvloeden. Naast de invloed van de lokale industrie (waaronder TSN), valt hierbij te denken aan onder andere weg- en luchtverkeer en houtstook. Om specifieke omgevingswaarden te bereiken is de invloed van al deze verschillende bronnen van belang. Het advies van de Expertgroep is dus ook niet om de omgevingswaarden aan één bedrijf op te leggen, maar deze als leidend te beschouwen in de te maken afspraken.
Eerder in de brief van 19 juli is al aangegeven dat het op korte termijn behalen van de WHO 2021 advieswaarden in de IJmond ingrijpende maatregelen zou vereisen6. Naar aanleiding van de motie-Thijssen c.s. heeft het RIVM gekeken of de WHO 2021 advieswaarden in 2030 of 2035 behaald zouden kunnen worden in de IJmond indien TSN in deze jaren nul fijnstof uitstoot zou hebben.
De conclusie van het RIVM is dat zelfs als TSN haar uitstoot van fijnstof tot nul zou kunnen terugbrengen, de advieswaarden alsnog niet gehaald zullen worden7. Onze inzet is om de fijnstofbijdrage van TSN fors te verlagen en daarmee een flinke stap richting het in de toekomst behalen van de WHO 2021 advieswaarden mogelijk te maken. Naast de acties bij TSN is het dus ook nodig om bredere inzet te plegen om in de toekomst de omgevingswaarden te behalen. In juli van dit jaar is de Kamer geïnformeerd over een onderzoek van CE Delft met mogelijke aanvullende maatregelen8.
Er worden dus geen aanvullende maatregelen genomen op basis van de aangenomen motie?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.9, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen bent u tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
Op het moment dat er nieuwe adviezen van de Expertgroep zullen komen zal het kabinet bekijken of en hoe deze adviezen geïmplementeerd kunnen worden. Aangezien de inhoud van deze adviezen op dit moment nog niet bekend is, kan daar nu nog niet op vooruitgelopen worden.
Hoe gaat u precies invulling geven aan het advies van de expertgroep gezondheid IJmond, die aangeeft dat zij na het opstellen van de Gezondheidseffectrapportage adviezen kunnen geven om gezondheid een volwaardige plaats te even zodat er voldoende bescherming van de gezondheid van de bevolking van de IJmond zal zijn en dat dit meegenomen kan worden in de vergunningsverlening en de maatwerkafspraken?
Er worden afspraken gemaakt op basis van het mandaat en hierin wordt gezondheid integraal meegenomen. Of en hoe toekomstige adviezen daar binnen passen, dan wel of er op basis van die toekomstige adviezen bepaalde additionele acties nodig zijn, is nog niet te voorspellen omdat de inhoud van deze adviezen nog niet bekend is.
Gaat u dit wellicht doen door de expertgroep te vragen om eerder dit advies uit te brengen? Of door de maatwerkafspraken met vier maanden te vertragen? Of door in de maatwerkafspraken af te spreken dat na het sluiten van de maatwerkafspraken en na het uitbrengen van het advies van de expertgroep, dit advies alsnog zal worden overgenomen in de maatwerkafspraken en additionele afspraken gemaakt worden? Bent u het ermee eens dat dit additioneel is ten opzichte van eerdere Kamerbrieven en de toezeggingen van het kabinet?
Het kabinet doet meerdere dingen. We blijven voortdurend in contact met de Expertgroep om lopende zaken mee te nemen. In het najaar zal de Expertgroep met haar tweede advies komen. De expertgroep heeft aangegeven dat dit advies in elk geval een nadere toelichting op het door hun geadviseerde instrument GER zal bevatten. In vraag 5 is het proces om tot de uitvoering van de GER te komen toegelicht.
De suggestie om de maatwerkafspraken te vertragen is ook tijdens het debat van 28 mei jl. aan de orde gekomen. Daar is ook toegelicht waarom dit onwenselijk wordt geacht. Het standpunt daarop is niet veranderd. De onderhandelingen vinden nu plaats, en afwachten tot de GER is uitgevoerd is en de Expertgroep daaropvolgend een advies heeft uitgebracht zou vertraging van circa 6 maanden tot een jaar kunnen opleveren. De Expertgroep adviseert zowel in haar eerste verschenen advies als tijdens de technische briefing van 22 mei jl. om juist tempo te maken en op korte termijn gezondheidswinst te behalen (door het maken van een maatwerkafspraak met TSN). Door in te zetten op het zo spoedig mogelijk van een afspraak wordt uitvoering gegeven aan dit advies.
Uiteraard wordt tijdens de onderhandelingen de informatie die op dat moment bekend is waar mogelijk meegenomen. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat, mede op aandringen van de Kamer, er harde toetsbare afspraken met betrekking tot gezondheid gemaakt zullen worden. Met de maatwerkafspraak wordt ingezet op een eerste stap voor de verduurzaming en verbetering van de leefomgeving in de eerste fase tot 2030. Dat in de jaren daaropvolgend met de inzichten die dan beschikbaar komen wellicht vervolgafspraken nodig zijn, is denkbaar. Maar hierop kan nu nog niet vooruitgelopen worden.
Kunt u alle documenten en correspondentie over dit onderwerp tussen het Ministerie van Economische Zaken (EZK), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), de expertgroep, omwonenden, de provincie Noord-Holland, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de omgevingsdiensten, zoals ook opgevraagd via de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat, delen? Kunt u die stukken ons per ommegaande doen toekomen?
Veel van de documenten en correspondentie bevatten informatie die de onderhandelingspositie van de Staat kunnen benadelen. Om die reden is de Kamer, in aanvulling op openbare kamerbrieven en openbare debatten, vertrouwelijk geïnformeerd tijdens vertrouwelijke technische briefings op 16 mei en 2 juli jl en zijn bepaalde stukken al eerder vertrouwelijk ter inzage gelegd.
Graag horen we van u hoe we invulling kunnen geven aan uw vraag, bijvoorbeeld door het verstrekken van specifieke informatie tijdens een volgende technische briefing of het vertrouwelijk ter inzage leggen van specifieke stukken.
Kunt u deze vragen zonder uitstel beantwoorden aangezien de onderhandelingen met Tata Steel in volle gang zijn?
Ten gevolge van het zomerreces heeft de benodigde afstemming met de Provincie Noord-Holland, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meer tijd in beslag genomen. Om die reden is het helaas niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke tijd te beantwoorden.