De stelling dat de aardbevingsproblematiek is opgeblazen tot bureaucratisch monstrum |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw mening over de stelling: «de aardbevingsproblematiek is opgeblazen tot een bureaucratisch monstrum met tal van controlemechanismen, omdat er angst is dat mensen misschien teveel uitgekeerd krijgen»?1
In het aangehaalde artikel wordt ingegaan op de waarderegeling. Dit is een regeling van NAM. Op dit moment loopt nog een rechtszaak tussen de stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) en NAM over de compensatie van waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. De rechtbank Assen heeft op 2 september 2015 uitspraak gedaan. NAM is hiertegen in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof heeft nog geen uitspraak gedaan. Aangezien de zaak nog onder de rechter is, kan ik hierover geen inhoudelijke uitspraken doen.
Op welke wijze is binnen de driedeskundigenprocedure de waardedaling ten gevolge van aardbevingen vastgelegd? Welke rekenmethode wordt hiervoor gebruikt en op welke wijze is dit voor gedupeerden helder en duidelijk terug te vinden in opgestelde rapporten?
NAM laat weten dat de uitkomsten van de waarderegeling in lijn zijn met gebiedsbrede onderzoeken naar ontwikkeling van de woningmarkt, zoals onder andere uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 93% van de aanvragers stemt in met het eerste aanbod binnen de waarderegeling. Bij het uitblijven van overeenstemming kan een deskundigenprocedure worden gestart, waarbij de aanvrager en NAM ieder een deskundige aanwijzen en beide deskundigen samen een onafhankelijke voorzitter. De deskundigencommissie organiseert een hoorzitting en een woningopname. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld te reageren op het conceptrapport van de commissie. Een exacte rekenmethode voor de bepaling van de woningwaarde is niet voorgeschreven, deze wordt bepaald door de deskundigencommissie en vermeld in het eindrapport. Berekening van de waardedaling als gevolg van aardbevingen vindt plaats door vergelijking van de prijsontwikkeling met referentiegebieden.
Kunt u exact aangeven welke externe factoren, naast krimp en aardbevingsschade, worden opgevoerd in de rapporten van de zogenaamde driedeskundigenprocedure?
NAM geeft aan dat deskundigencommissies naast de factoren krimp en aardbevingsschade alle van belang zijnde aspecten voor de prijsontwikkeling van de woning alsook de locatie in ogenschouw nemen. Het gaat dan om bouwjaar, type woning, staat van onderhoud en overige woningkenmerken en daarnaast de aanwezigheid van voorzieningen, werkgelegenheid en andere locatiekenmerken.
Hoe is naar uw mening te verklaren dat de gemiddelde waardedaling als gevolg van bevingen in Noord-Groningen door hoogleraren van de Rijksuniversiteit Groningen conservatief wordt geschat op bedragen tussen de 15.000 en 20.000 euro, terwijl bewoners vrijwel nooit dit bedrag aan gedeclareerde schade uitgekeerd krijgen bij verkoop – en dus waardeverlies – van hun woning?
Diverse instituten (Ortec, CBS, Atlas voor Gemeenten en de VU) hebben onderzoeken verricht naar de woningmarkt en prijsontwikkeling in Groningen en het effect van aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. De Nationaal Coördinator Groningen heeft een critical review georganiseerd over dit onderwerp, met medewerking van diverse onderzoekers, onder meer van de Rijksuniversiteit Groningen. De uitkomst van deze critical review was dat wetenschappers gezamenlijk concluderen dat de waardedaling in het aardbevingsgebied gemiddeld tussen de 2 en 5 procent ligt. NAM geeft aan dat de uitkomsten van de waarderegeling hierop aansluiten.
In mei van dit jaar heb ik uw Kamer het CBS-rapport woningmarktontwikkeling rondom het Groningenveld toegestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 351). Hierin geeft het CBS aan dat de prijsontwikkeling van verkochte woningen in gebieden met een hoge en gemiddelde schade-intensiteit in Groningen ten opzichte van referentiegebieden gemiddeld 2% lager ligt. In het gebied met een lage schade-intensiteit in Groningen ligt dit gemiddeld 2% hoger dan het referentiegebied.
Uit zowel de critical review als de afzonderlijke onderzoeken blijkt verder dat in individuele gevallen de verschillen tussen vraag- en verkoopprijs uiteen kunnen lopen. Hierop kunnen verschillende factoren van invloed zijn zoals woningkenmerken, locatiekenmerken en de vraag op de markt op dat moment.
Wat is naar uw mening de oorzaak dat een – in het bericht genoemde – jonge vrijstaande levensloopbestendige woning in een aantrekkelijke nieuwbouwwijk in het centrum van Uithuizen, met een vergoeding via de driedeskundigenprocedure, verkocht is voor een bedrag dat 75.000 euro lager lag dan de vraagprijs van 235.000 euro?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke waarde worden dorpen, gelegen in de regio Eemsdelta, binnen de driedeskundigenprocedure gewaardeerd? Op welke wijze zijn hierbij de groeicijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 2016 verwerkt?
NAM geeft aan dat de waardering verschilt per woning. Bepaling of er sprake is van waardedaling vindt in de regel plaats door de prijsontwikkeling over de periode 2012 tot en met het verkoopmoment te vergelijken met de prijsontwikkeling in soortgelijke gebieden zonder bevingsrisico’s. Uitkomsten van gebiedsbrede onderzoeken, zoals dat van het CBS, worden eveneens als informatiebron benut.
Wat is uw mening over de stelling dat de woningmarkt in de provincie Groningen meer gebaat is bij een goede opkoopregeling voor mensen die echt omhoog zitten, in plaats van geld steken in adviesuren van deskundigen en oeverloze discussies via driedeskundigenprocedures?
De waarderegeling is een regeling van NAM gericht op woningen die verkocht zijn. Het is de enige regeling die compensatie biedt voor een lagere verkoopprijs als gevolg van de aardbevingsrisico’s. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1 is de regeling onderwerp van een gerechtelijke procedure. Ik kan hier derhalve niet inhoudelijk op ingaan.
Wat betreft de opkoopregeling wijs ik u op de evaluatie van de pilot Koopinstrument door onderzoeksinstituut OTB onder leiding van professor Boelhouwer, die ik uw Kamer op 19 mei 2017 heb doen toekomen (Kamerstuk 33 529, nr. 350). Professor Boelhouwer adviseert in zijn evaluatie een vervolg te geven aan de pilot Koopinstrument gericht op knelpunten en deze geleidelijk uit te breiden. Het standpunt van professor Boelhouwer is dat door deze regeling aan te kondigen voor een aantal jaar iedereen die aan de voorwaarden voldoet op den duur in aanmerking komt voor opkoop, wat rust en vertrouwen op de woningmarkt teweeg zal brengen. De Nationaal Coördinator Groningen heeft naar aanleiding van deze evaluatie laten weten een vervolg te willen gegeven aan de pilot Koopinstrument, in lijn met het voorstel van professor Boelhouwer. De Nationaal Coördinator Groningen zal de invulling van dit voorstel en uitwerking bespreken met NAM en de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroepen.
Het is voor de bewoners in Groningen goed dat er op dit moment een regeling is voor waardedaling bij verkoop en dat er ook gekeken wordt naar een structurele invulling voor een opkoopregeling.
Filmrollen van de geheime dienst die mogelijk betrekking hebben op de 'affaire Sanders' |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) omstreeks 2008–2009 een aantal filmrollen heeft gedeponeerd bij het Nationaal Archief die mogelijk te maken hebben met de «affaire Sanders», een interne spionagezaak uit 1946 waarbij ook de toenmalige premier betrokken was?1
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 4 oktober 2001 het Archief van het Bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 overgebracht naar het Nationaal Archief.
Klopt het dat het Nationaal Archief deze filmrollen aan het publiek ter beschikking zou moeten stellen, maar dit vooralsnog niet kan omdat deze rollen in een slechte staat verkeren?
Het Archief van het bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 bevat beperkt openbaar materiaal dat op grond van de Archiefwet niet zonder meer aan het publiek ter beschikking kan worden gesteld. De betreffende filmrollen zijn bovendien niet gedigitaliseerd waardoor deze filmrollen nog niet toegankelijk zijn.
Klopt het dat de AIVD wettelijk verplicht is om de kosten van de restauratie van deze filmrollen op zich te nemen, maar hier tot op heden niet toe bereid is geweest?
Het Nationaal Archief en de AIVD bezien in gezamenlijkheid op welke manier, gelet op de kwetsbaarheid van het materiaal, de filmrollen gedigitaliseerd kunnen worden, opdat deze toegankelijk worden, met inachtneming van de beperking van de openbaarheid.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen niet verloren gaan, maar alsnog snel worden gerestaureerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen na een restauratie ook daadwerkelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Nederlanders generieke Pre-Expositie Profylaxe (PrEP) uit het buitenland halen omdat het in Nederland nog niet verkrijgbaar is |
|
Antje Diertens (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlanders generieke PrEP uit het buitenland importeren?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Europees goedkeurde (preventieve) medicijnen uit het buitenland moeten worden geïmporteerd omdat deze in Nederland niet betaalbaar verkrijgbaar zijn?2 Zo ja, kan u aangeven wat zu doet om ervoor te zorgen dat dit middel net als in vele landen binnen en buiten Europa wel voor iedereen betaalbaar beschikbaar is in Nederland, inclusief passende medische begeleiding? Zo nee, waarom niet?
De European Medicines Agency (EMA) heeft in 2016 een Europese marktregistratie toegekend aan het geneesmiddel Truvada voor HIV pre-exposure prophylaxis (PrEP). Daarmee is het geneesmiddel geregistreerd voor de Europese markt en mag het geneesmiddel in iedere lidstaat worden verhandeld. Het staat een bedrijf met een daartoe geschikte handelsvergunning vrij om het geneesmiddel vervolgens te importeren. Of de kosten voor een geneesmiddel voor gebruikers worden vergoed op grond van een zorgverzekering, is een besluit dat ieder land voor zich moet nemen.
Ik heb per brief van 11 oktober 2016 de Gezondheidsraad (GR) om advies gevraagd over het preventief gebruik van PrEP. Het advies zal zich onder andere richten op het individuele en publieke belang van PrEP bij soa- en hiv-preventie. Het advies wordt begin volgend jaar verwacht. Voor een definitieve invulling van landelijk beleid omtrent PrEP wacht ik het GR-advies af. Ik wil niet op dit advies vooruitlopen.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor de risico’s en voor de preventieve werking van PrEP als de gebruiker niet medisch wordt begeleid tijdens het gebruik?
Truvada is het enige in Europa geregistreerde geneesmiddel voor preventief gebruik en in Nederland uitsluitend op doktersvoorschrift verkrijgbaar. Ik raad het patiënten ten zeerste af om zonder doktersvoorschrift, en zonder begeleiding van een deskundig arts, een (niet-geregistreerd) geneesmiddel uit het buitenland te bestellen en te gebruiken. Het gebruik van receptplichtige geneesmiddelen, zoals Truvada, zonder begeleiding van een arts brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Bij onjuist gebruik van PrEP bestaat er onder andere risico op bijvoorbeeld ontwikkeling van bijwerkingen. In het geval van het gebruik van PrEP kan dit ook gevolgen hebben op de soa-preventie door mogelijk verminderd condoomgebruik alsook het risico op ontwikkeling van resistentie. Het medicijn is daarom receptplichtig.
Betrokken beroepsgroepen, waaronder GGD-profesionals en HIV-behandelaren, hebben gezamenlijk een richtlijn (informeel) PrEP gebruik opgesteld, waarin de kwalitatieve vereisten voor medische begeleiding van PrEP gebruik zijn vastgesteld. Met betrekking tot vergoeding van het geneesmiddel, verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 2.
Wat zijn de medische risico’s van het importeren van generieke PrEP uit andere landen voor de gebruikers? Eerder stelde u dat «thuis-dokteren» ongewenst is, en risico’s met zich meebrengt, op welke manier wil zij u tegengaan en gelijktijdig PrEP beschikbaar maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat de mogelijkheden zijn voor huidige PrEP gebruikers binnen de Amsterdamse pilot zodra de pilot is afgelopen in 2018?3
Het middel is beschikbaar op de markt. Dat betekent dat gebruikers het middel via recept kunnen aanschaffen. Daarnaast wil ik benadrukken dat gebruik van condooms hiv, maar ook andere soa voorkomt. Zoals ik reeds met mijn adviesaanvraag aan de GR heb aangegeven vind ik het van belang dat er een gezagdragend advies komt over de plek van PrEP binnen de Nederlandse hiv/aids aanpak. Na het advies van de GR zal ik besluiten over het landelijke beleid omtrent PrEP-gebruik.
Kunt u aangeven wat de status is van de ontwikkeling Nederlandse richtlijn voor de toepassing van PrEP? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, verwacht u nog steeds dat het advies van de Gezondheidsraad pas in 2018 af is?
De richtlijn (informeel) PrEP gebruik is ontwikkeld door de zorgprofessionals zelf en in zoverre behandelaren de zorg omtrent PrEP op zich nemen, zullen zij hun eigen richtlijn volgen. De gezondheidsraad bepaalt zelf haar agenda. Ik heb geen signalen ontvangen dat ze de planning voor eerste kwartaal 2018 niet zullen halen.
Ziet u mogelijkheden om vòòr de bekendwording van het uitkomst van het onderzoek van de Gezondheidsraad PrEP voor de risicogroep beschikbaar te maken, bijvoorbeeld door bestaande pilots uit te breiden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dat met de HIV infecties die voorkomen kunnen worden door PrEP waarmee niet alleen veel menselijk leed maar ook hoge kosten van HIV behandelingen kunnen worden bespaard?
Zoals ik bij antwoord 5 heb aangegeven, hecht ik aan een gezagdragend advies over de mogelijke positie van PrEP in de totale nationale soa/hiv bestrijding. Dit advies is leidend voor de definitieve invulling van het nationale beleid.
Daarnaast staat het de regio’s vrij om pilots vergelijkbaar met Amsterdam op te pakken. Of zij dit zullen doen is mede afhankelijk van het lokale risicoprofiel en andere lokale factoren. Daarnaast kunnen personen uit de risicogroepen gebruik maken van condooms. Die zijn betaalbaar, effectief en beschermen ook tegen andere soa.
De slechte kwaliteit van NFI-rapporten |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) regelmatig terugkerende problemen kennen?1
Het artikel van rechtspsycholoog professor Van Koppen neemt één specifiek NFI-rapport als voorbeeld. Een deel van de kritiek op dit rapport wordt door het NFI erkend (zie het antwoord op vraag 2 en 4 hieronder). In deze zaak heeft het hof Arnhem de conclusie van dit rapport gevoegd bij het overige bewijs en kwam vervolgens niet tot de overtuiging dat de tengelhamer in kwestie het moordwapen was2. Van Koppen trekt vervolgens conclusies over NFI rapporten in het algemeen en signaleert daarbij zes problemen (pag.1451 uit referentie 1).
Van Koppen’s probleempunten 1, 2 en 3 hebben betrekking op de wens om meer uitleg in het rapport op te nemen. Hoewel dit meestal voldoende gebeurt, wordt binnen het NFI de noodzaak hiervan nogmaals onderstreept naar aanleiding van dit artikel (zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hieronder).
Punten 4 en 5 hebben betrekking op de rapportagewijze van het NFI. Deze rapportagewijze maakt duidelijk dat een deskundige zich beperkt tot wat hij kan zeggen op basis van zijn specialistische kennis en het aan hem voorgelegde materiaal. Het is aan de jurist om dat te voegen bij overig bewijs en informatie in de zaak. De werkwijze die Van Koppen voorstelt is wetenschappelijk achterhaald en om meerdere redenen niet werkbaar (zie het antwoord op vraag 5 en 6 hieronder).
Punt 6 en de verkorte rapportages hebben betrekking op het belang van de verdediging. Het NFI is onpartijdig en wil hiermee rekening houden; daarnaast is het NFI ook gehouden aan de juridische kaders en de onderzoeksopdracht (zie het antwoord op vraag 7 en 8 hieronder).
Voor het oplossen van sommige problemen die Van Koppen schetst heeft het NFI al meerdere initiatieven ontplooid (zie het antwoord op vraag 9 en 10 hieronder).
Momenteel wordt door het NFI gewerkt aan een meer uitgebreide inhoudelijke reactie op de kritiek die voor publicatie zal worden aangeboden aan het Nederlands Juristenblad.
Klopt het dat de herkomst van de door het NFI onderzochte spullen niet wordt onderzocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. Wanneer er onzekerheid bestaat over de herkomst van spullen of wanneer onderzoek naar de herkomst van spullen relevant kan zijn voor de conclusie van het NFI rapport, informeert de NFI-deskundige in beginsel naar de herkomst.
In de door Van Koppen besproken zaak erkent het NFI dat dit onvoldoende is gebeurd. De scans van de schedel die door het ziekenhuis zijn gemaakt zijn wel aanwezig in het medisch dossier van het NFI, maar de informatie daaruit is niet gebruikt. In de bewuste zaak heeft het hof de bewijskracht van het rapport over de tengelhamer gevoegd bij het overige bewijs, waarbij dat overige bewijs de doorslag gaf.
Van Koppen doelt met dit kritiekpunt ook op de situatie waarin het bewijs op een speciale manier geselecteerd is. Een voorbeeld van speciale selectie is de identificatie van een verdachte via een DNA-database zoekactie, hierover is door het NFI gepubliceerd (o.a. referentie 2)3. Als iemand alleen verdachte is geworden op basis van een match in de database kan dat betekenen dat er weinig overig bewijs is of dat overig bewijs in een andere richting wijst. Daarom benadrukt het DNA-rapport expliciet het belang van het in samenhang bezien van alle onderdelen van het bewijs. Er is namelijk geen probleem wanneer zowel de bewijswaarde van het deskundigenrapport als het overige bewijs en informatie door de rechter worden beschouwd (zoals ook in de bewuste zaak gebeurde). In de bovengenoemde reactie in het Nederlands Juristenblad (zie het antwoord op vraag 1) zal nader op dit punt worden ingegaan.
Klopt het dat de consequenties van bevindingen niet door het NFI aan de rechter worden uitgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. De deskundige wordt geacht consequenties uit te leggen, in ieder geval voor wat betreft zijn eigen vakgebied. Het is wenselijk om dat in toenemende mate ook te doen voor consequenties buiten het eigen vakgebied, in die gevallen waarbij verschillende deskundigheidsgebieden samenwerken, zoals dat gebeurt bij interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10. Een kanttekening hierbij is dat het niet de bedoeling is dat deskundigen eigenhandig de te onderzoeken vragen verder gaan uitbreiden.
Klopt het dat een deskundige doorgaans niet alles verklaart wat aan hem wordt voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. De NFI-deskundige wordt geacht beweringen die in de vraagstelling voorkomen toe te lichten.
Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een «rond gat in de schedel». Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is erkend, zijn de scans niet gebruikt en is zonder toelichting geponeerd dat de opening niet zou zijn ontstaan door geweldsinwerking. Deze toelichting is wel vereist en is dus ten onrechte niet meegenomen.
Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen de voorgelegde vraag niet beantwoorden en daarmee in feite de conclusies overlaten aan niet-deskundigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Ja, dat komt voor. Wanneer een deskundige de voorgelegde vraag niet kán beantwoorden dan zal hij dat niet doen. Hij zal uitleggen waarom hij dat niet kan en zich concentreren op het deel van de vraag dat hij wél kan beantwoorden. In die gevallen is de conclusie over de oorspronkelijke vraag aan een ander, meestal de rechter.
Een DNA-deskundige zal bijvoorbeeld niet de vraag beantwoorden of het DNA-spoor van de verdachte afkomstig is. Hij kan alleen informatie geven over de zeldzaamheid van het DNA-profiel. Het antwoord op de vraag of het spoor van de verdachte afkomstig is, is mede afhankelijk van ander bewijs in de zaak, zoals een verklaring van de verdachte. Dit ligt buiten het expertisegebied van de DNA-deskundige.
De weg die Van Koppen voorstaat is dat de deskundige een eindoordeel geeft over de waarschijnlijkheid van de hypothesen in een zaak. Die weg heeft echter als consequentie dat de deskundige zich een oordeel aanmeet over bewijs en informatie die buiten zijn deskundigheidsgebied vallen. Dat overige bewijs bepaalt immers mede de waarschijnlijkheid van de hypothesen in de zaak. Een deskundige zou zich dus bijvoorbeeld een oordeel moeten aanmeten over het waarheidsgehalte van de verklaring van de verdachte. Deze weg stuit op de volgende moeilijkheden:
Om deze redenen werkt het NFI niet volgens deze weg, maar volgens de huidige wetenschappelijke inzichten en de ENFSI4 Guideline (zie bijvoorbeeld referenties 3 en 4)5 6. Hieruit blijkt dat een deskundige inderdaad slechts een deel van de vraag kan beantwoorden. Het andere deel wordt gevormd door de overige informatie in het strafdossier die niet tot het deskundigheidsgebied behoort.
Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen uitspraken doen over niet onderzochte hypotheses? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, een NFI-deskundige wordt geacht geen ongefundeerde uitspraken te doen. Op basis van gedegen kennis en ervaring van een overkoepelend forensisch gebied kunnen uitspraken worden gedaan over deelgebieden. Zoals een automonteur zijn kennis van auto’s kan toepassen om een defect te vinden van een hem onbekend merk auto, zo kan een forensisch deskundige zijn kennis toepassen op een deelgebied.
Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een tengelhamer. Tengelhamers zijn onderdeel van een overkoepelend gebied «hamers» dat deel uitmaakt van het KIV7-deskundigheidsgebied (in feite is het een klauwhamer met één klauw in plaats van twee). Op basis van uitgebreide kennis van en ervaring met hamers en sporen daarvan in het algemeen, kan ook een uitspraak worden gedaan over het deelgebied tengelhamers. Het is goed om de uitspraak te controleren door ook specifiek enkele tengelhamers te onderzoeken als dat mogelijk is. De deskundige in kwestie heeft dit pas laat in het proces gedaan, maar de conclusie bleef hetzelfde.
Klopt het dat hypotheses alleen in overleg met de politie en het openbaar ministerie worden opgesteld en niet ook met de verdediging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan de reden en wat is uw oordeel daarover?
Het NFI is onpartijdig en onderzoekt regelmatig hypothesen die door de verdediging zijn aangedragen, bijvoorbeeld bij reconstructies.
In veel zaken is er echter op het moment van schrijven van het rapport nog geen verdachte in beeld en dus ook geen verdediging of kiest de verdediging ervoor (nog) geen hypothese aan te dragen. Wanneer de verdediging dit wel doet, zal het NFI die altijd willen onderzoeken. De communicatie met de verdediging kan wettelijk niet rechtstreeks plaatsvinden en loopt meestal via de rechter-commissaris. Dit kan soms beperkingen met zich meebrengen, zo wordt bijvoorbeeld niet door het NFI bepaald of de verdediging wordt uitgenodigd voor een FIT8-gesprek.
Voor de volledigheid wijs ik u nog op artikel 150a van het Wetboek van Strafvordering waarin de notificatieplicht voor het OM is opgenomen. Dit artikel beoogt de positie van de verdediging in het vooronderzoek te versterken. Het OM is verplicht om de verdediging te informeren over de aanvraag en de vraagstelling van het deskundigenonderzoek. Dit biedt de verdediging de kans om aanvullend onderzoek te vragen of voorstellen te doen voor de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Wanneer wordt door het NFI gekozen voor het uitbrengen van een verkorte rapportage? Op welke manier wordt daarbij rekening gehouden met het belang van de verdediging, namelijk dat deze dan minder mogelijkheden en informatie heeft om een rapport goed ter discussie te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege het belang van tijdige rapportage wordt in een beperkt aantal gebieden een verkorte rapportage aangeboden (o.a. verdovende middelen en chemisch brandonderzoek). Een verkorte rapportage is een rapport waarbij bepaalde onderdelen (administratieve data, informatie over het (voor)onderzoek en de vraagstelling) verkort zijn weergegeven dan wel weggelaten. De term suggereert dat er ook een uitgebreide versie van het rapport is, maar dat is niet het geval.
Het NFI is hiermee begonnen om efficiencyredenen, na overleg met politie en OM. Voor chemisch brandonderzoek wordt al circa 15 jaar verkort gerapporteerd, omdat het chemisch brandonderzoek in eerste instantie vaak een rol speelt in het onderzoek naar de oorzaak van een brand en de conclusie dus snel gewenst is.
Bij de introductie van de verkorte rapporten is afgesproken dat de aanvrager/opdrachtgever altijd kan verzoeken om een aanvullend rapport met additionele informatie. Wanneer de verdediging behoefte heeft aan meer informatie, om bijvoorbeeld de details door een eigen deskundige te laten bekijken, kan het NFI – via de opdrachtgever – die informatie verstrekken.
Wat betreft het verdedigingsbelang ten aanzien van het verstrekken van DNA-profielen nog het volgende. Het standaard opnemen van DNA-profielen in deskundigenrapporten is niet toegestaan. In de Nota van Toelichting van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken van 27 augustus 2001 staat bij de toelichting op artikel 10, tweede lid, dat het DNA-profiel niet in het verslag van de resultaten van het DNA-onderzoek wordt weergegeven. Om privacyoverwegingen wordt dit profiel uitsluitend opgeslagen in de DNA-databank. In latere wijzigingen van het Besluit is daar niet op teruggekomen. Op verzoek van bevoegde autoriteiten zoals de rechter-commissaris en het openbaar ministerie worden de DNA-profielen altijd verstrekt, bijvoorbeeld voor een review door een deskundige van de verdediging.
Bent u bereid de forensisch-technische rapportering en de kwaliteit daarvan systematisch te laten onderzoeken?
De kwaliteit van het onderzoek en de rapportages wordt al systematisch onderzocht. Er zijn al meerdere externe onderzoeken gedaan naar de rapportagewijze van het NFI, bijvoorbeeld het door Van Koppen genoemde onderzoek van De Keijser et al., dat in opdracht van het NFI is uitgevoerd.
Als onderdeel van de periodieke toetsing van elke NFI deskundige worden een aantal (van zijn/haar) rapporten beoordeeld door onder andere een externe vakdeskundige en een forensisch officier van justitie. Ook bij registratie van NFI deskundigen in het NRGD register vindt een toetsing op basis van door de kandidaat geschreven rapporten plaats.
Daarnaast lopen meerdere ketenbrede initiatieven om de begrijpelijkheid van de deskundigenrapportages te verhogen. Voorbeeld hiervan is de nauwe samenwerking met verschillende deskundigheidsgebieden (o.a. DNA en schotresten) met de Forensische Expertise Kenniskring (ZM).
Het NFI heeft een kwaliteitssysteem in werking dat van toepassing is voor alle onderzoeksgebieden. Volgens de NFI-procedure worden deskundigenrapporten «geschaduwd» door een tweede deskundige. Het NFI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd als laboratorium voor een groot aantal verrichtingen. Deze accreditatie wordt jaarlijks ge-audit door externe deskundigen. Onderdeel van het kwaliteitssysteem en de accreditatie is deelname aan «ringonderzoeken» (interlaboratorium testen).
Het NFI is zeer actief in de ENFSI (European Network of Forensic Science Institutes). Binnen de ENFSI worden bijvoorbeeld Best Practice Manuals opgesteld en ontwikkelingen in de diverse vakgebieden internationaal besproken. NFI rapportages zijn conform de huidige wetenschappelijke standaarden en de ENFSI Guidelines (zie referentie 3 en 4).
Deskundigen van het NFI worden regelmatig gevraagd om complexe forensische onderzoeken te doen voor buitenlandse opdrachtgevers. Dat is een blijk van extern vertrouwen in de kwaliteit en het niveau van NFI-rapporten.
Tot slot werkt het NFI nauw samen met universiteiten. Ook deze academische connectie is een borging van de kwaliteit van het werk. Bovendien publiceren NFI-ers met grote regelmaat over hun onderzoek in internationale forensische peer-reviewed vakbladen en geven zij presentaties op congressen.
Op welke wijze zal de kwaliteit van de rapportages en de manier van rapporteren aan de orde komen in het nog op te stellen verbeterprogramma dat voor het NFI zal worden opgesteld en uitgevoerd naar aanleiding van het kritische rapport over de organisatie- en managementcultuur en op welke wijze worden de deskundigen en onderzoeksmedewerkers daarbij betrokken? Hoe zal in de gaten gehouden worden dat de kwaliteit van de rapportages zal verbeteren?
Het rapport over de organisatie- en managementcultuur gaat niet in eerste instantie over de NFI rapporten. Aan de verbetering van NFI rapportages wordt voortdurend gewerkt en in de afgelopen jaren zijn al grote stappen voorwaarts gemaakt: zowel voor wat betreft inhoudelijke kwaliteit, taal als structuur. Over de kwaliteit van rapportage en deskundigen is in het antwoord op vraag 9 al één en ander vermeld.
De nieuwe interim- algemeen directeur is recent gestart en zal voorrang geven aan het rapport over de organisatie- en managementcultuur. Hierin is ook de ketensamenwerking een belangrijk aspect. Daarnaast wordt binnen het NFI ook continue aandacht geschonken – met veel betrokkenheid van deskundigen – aan verdere borging en verhoging van de wetenschappelijke kwaliteit.
Het geld dat de oud-topman van Rochdale aan de Staat moet betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kan geld, dat op last van de rechter betaald moet worden door de oud-topman en andere oud-medewerkers van woningcorporatie Rochdale, terugkomen bij de huurders en de woningcorporatie die zijn benadeeld door het wanbeleid van de veroordeelden?1
De rechtszaak waarnaar wordt verwezen was gericht op ontneming van het geldbedrag dat als gevolg van strafbare feiten was verkregen (ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel). Dit volgt op de veroordeling van de voormalige bestuurder van Rochdale inzake witwassen, meineed, belastingontduiking en aannemen van steekpenningen en veroordelingen van twee andere personen voor respectievelijk het verstrekken van steekpenningen en valsheid in geschrifte.
Personen die rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit kunnen zich voor het verkrijgen van schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces of tot drie jaar nadat het geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is betaald of verhaald, alsnog aan de rechter verzoeken het geldbedrag geheel of gedeeltelijk uit te keren. Er moet dan sprake zijn van rechtstreekse schade als gevolg van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld. Het is de vraag of in dit geval sprake is van een dergelijk rechtstreeks verband bij Rochdale dan wel de huurders. Zij hebben zich in ieder geval tot op heden niet als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak.
Tevens bestaat de mogelijkheid voor een benadeelde partij om een civiele claim in te dienen. Rochdale heeft een civiele zaak aangespannen waarin zij € 6 miljoen van de voormalige bestuurder vordert voor door Rochdale door zijn toedoen geleden schade. Deze claim is echter stilgelegd omdat de voormalige bestuurder van Rochdale persoonlijk failliet is verklaard. Rochdale heeft aangegeven dat indien hij in de toekomst weer over financiële middelen komt te beschikken, Rochdale de zaak zal heropenen.
Het bericht dat docenten van het Zandvlietcollege in Den Haag Geert Wilders en de PVV demoniseren |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Voorburgs Dagblad waaruit blijkt dat docenten van het Zandvlietcollege in Den Haag scholieren voorhouden dat de partijleider van de Partij voor de Vrijheid Geert Wilders de nieuwe Hitler is?1
Ik ben bekend met de door u aangehaalde column Komst «Politiek Meldpunt Voortgezet Onderwijs» noodzaak op de website van het Voorburgs Dagblad waarin wordt gesteld dat een docent van het toenmalige Zandvlietcollege, het huidige Christelijk Lyceum Zandvliet, Geert Wilders heeft vergeleken met Hitler. Hierbij wordt verwezen naar berichtgeving op Twitter.
Deelt u de mening dat deze manier van lesgeven gekwalificeerd moet worden als indoctrinatie en demonisering? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van uw vragen is vanuit het Ministerie van OCW contact opgenomen met de rector van het Christelijk Lyceum Zandvliet. Deze heeft aangegeven zich niet te herkennen in het beeld dat in de bovengenoemde bronnen is geschetst. Mij hebben ook geen signalen bereikt die het geschetste beeld bevestigen. Ook de inspectie geeft aan zulke signalen niet te hebben ontvangen.
In algemene zin verwacht ik van docenten dat zij zorgvuldig zijn in hun uitingen en dat hun lessen actief burgerschap en sociale integratie bevorderen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het schoolbestuur van het Zandvlietcollege en erop aan te dringen dat het alles in het werk stelt om per onmiddellijk een einde te maken aan alle vormen van indoctrinatie en demonisering van welke democratisch gekozen politicus of partij dan ook? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een gesprek met het bestuur van deze school.
Deelt u de mening dat de betreffende geschiedenisleraar ongeschikt is voor het onderwijs en per onmiddellijk voor de klas moet worden weggehaald?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Dagelijkse ramadanlezingen op de website van ‘Instituut Dar el Huda’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van dagelijkse ramadanlezingen op de website van «Instituut Dar el Huda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat een openbare basisschool in Nederland capituleert door zich dagelijks open te stellen voor middeleeuwse bijeenkomsten in het kader van de islamitische ramadan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet, er is hier geen sprake van een schoolactiviteit. De stichting Jongeren en de Toekomst huurt in de avonduren een ruimte om lezingen te houden.
Op hoeveel niet-islamitische scholen in Nederland vinden dergelijke wantoestanden nog meer plaats?
Er wordt niet bijgehouden of ruimtes in gebouwen waar een school in is gevestigd worden verhuurd en waar deze ruimtes dan voor worden ingezet.
Bent u bereid harde maatregelen te nemen tegen de leiding van deze school en eventuele andere openbare scholen die zich ook schuldig maken aan dergelijke wanstaltige islampromotie?
Aangezien er hier geen sprake is van overtredingen van wet- en regelgeving, is er geen enkele reden, noodzaak of grondslag om maatregelen te nemen.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat niet-islamitische scholen per direct stoppen met het faciliteren van de islam? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u ook bereid alle islamitische scholen onmiddellijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het sluiten van alle islamitische scholen, om geen enkele andere reden dan dat deze van de islamitische richting zijn, is in strijd met de wet. Onze Grondwet garandeert de vrijheid van religie en de vrijheid van onderwijs. Dit geeft elke school de garantie dat zij binnen de grenzen van de wet het onderwijs in kan richten op een manier die past bij de pedagogische opvattingen en bij de levensbeschouwelijke richting van de school.
Vertraging en gebrek aan kennis bij herstel van schade en versterking van monumentaal erfgoed in de provincie Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eigenaren: Laat het herstel van het Gronings erfgoed over aan deskundigen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de grote zorgen bij monumenteigenaren over de vertraging bij het herstel van schade en de versterking van monumentaal erfgoed in Groningen, waaronder woonhuizen, boerderijen en kerken? Wat vindt u van de kritiek dat het Centrum Veilig Wonen geen kennis van erfgoed en onvoldoende notie heeft van de problematiek, terwijl de situatie alleen maar nijpender wordt?
Ik ben met de eigenaren van monumenten van mening dat het erfgoed in Groningen bijzondere aandacht verdient in verband met de bedreigingen als gevolg van schade door bodembeweging en de versterkingsopgave. In het Meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) zijn diverse activiteiten opgenomen met als doel het erfgoed in Groningen te behouden en verder te ontwikkelen. Omdat het herstel en de versterking van monumenten om deskundigheid en maatwerk vraagt, worden onder meer eisen gesteld aan schadeopnemers bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) en aan het herstelplan van monumenten. Schade aan monumenten, waarvan het herstel vergunningplichtig is (omgevingsvergunning) wordt aangemerkt als «complexe schade» en als zodanig door de NCG behandeld. Er is een pilot gestart in Overschild, waarin kennis en inzichten worden opgedaan met het versterken van monumenten.
Ik ben van mening dat met genoemde zaken al het mogelijke wordt gedaan om te komen tot voldoende kennis en deskundigheid en aandacht voor de monumenten in het aardbevingsgebied. Zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat is de voortgang in de uitvoering van de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 306) die de regering verzoekt zorg te dragen voor een samenhangend erfgoedbeleid, met vijf specifieke aandachtspunten? Hoe staat het met het gezamenlijk en samenhangend erfgoedprogramma dat onder regie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) wordt ontwikkeld naar aanleiding van de motie? Wat houdt het «reddingsplan» van de NCG precies in en welk tijdpad wordt gehanteerd?2
Op dit moment wordt door de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied, de provincie Groningen, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Nationaal Coördinator Groningen gewerkt aan een gezamenlijk erfgoedprogramma. Doel van dit programma is te komen tot een gedeelde visie en aanpak waarbij het erfgoed in Groningen en daarmee de gebiedsidentiteit behouden blijft en verder wordt ontwikkeld. Een belangrijke opgave is om met en voor eigenaren en bewoners naar een optimale balans tussen veiligheid, schadeherstel en gebruik van het erfgoed te zoeken. Het programma zal concrete acties bevatten die door de deelnemende overheden in programmatisch verband zullen worden uitgevoerd. De elementen die in de motie Dik-Faber c.s. (33 529, nr. 306) worden benoemd, krijgen hierin een plaats.
Ik streef ernaar het erfgoedprogramma na de zomer aan te bieden aan uw Kamer.
Is het waar dat het plan voor een Erfgoedloket om budgettaire redenen is geschrapt? Bent u bereid dit besluit terug te draaien? Ziet u mogelijkheden om het Erfgoedloket onder te brengen bij een bestaand kenniscentrum in de regio?
Zoals in het Meerjarenprogramma van de NCG is aangegeven zal een erfgoedloket worden ingericht ter ondersteuning van eigenaren en bewoners van monumenten in de aardebevingsregio.
Bent u bereid om onafhankelijke kennis en ervaring in te zetten bij het behoud van monumentaal erfgoed, zoals wordt voorgesteld door de Vereniging Groninger Monument Eigenaren?
Ja, ik ben van mening dat specifieke en onafhankelijke deskundigheid op het gebied van erfgoed in het aardbevingsgebied nodig is, zowel bij het herstellen van schade en versterken van monumenten, als bij de ondersteuning van eigenaren en bewoners als ook bij het tot stand komen van het erfgoedprogramma. In de antwoorden op de vragen 2,3,4 en 6 heb ik aangegeven hoe de NCG hier aan werkt.
Bent u bereid om met de Vereniging Groninger Monument Eigenaren, de Stichting Oude Groninger Kerken, het Libau Steunpunt Cultureel Erfgoed en de Monumentenwacht Groningen in gesprek te gaan over de zorgen over en de suggesties voor het behoud van monumentaal erfgoed en hen te betrekken bij het reddingsplan van de NCG?
Bij het tot stand komen van het erfgoedprogramma zoals de betrokken overheden dat momenteel uitwerken, is het Steunpunt Cultureel Erfgoed al als adviseur betrokken. De komende periode zal daarnaast door de NCG overlegd worden met diverse andere maatschappelijke partners over het conceptprogramma, waaronder de genoemde organisaties. De NCG gaat met de Vereniging Groninger Monument Eigenaren graag in gesprek over hun zorgpunten en suggesties en over de wijze waarop optimaal met eigenaren van monumenten kan worden samengewerkt. De contacten hierover zijn reeds tot stand gekomen.
Het bericht dat veel meer kinderen residentieel geplaatst worden, in plaats van in een (pleeg)gezin |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwste CBS-cijfers betreffende jeugdhulp met verblijf in 2016?1
Ja
Hoe verklaart u de toename van «jeugdhulp met verblijf» van circa 33.000 in 2015 naar ruim 36.000 in 2016?
Hoe verklaart u de afname van het aandeel pleegzorg en de (forse) toename van de categorie «ander verblijf bij jeugdhulpaanbieder»?
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot het aangenomen amendement over «inhuisplaatsen» in de Jeugdwet? Deelt u de mening dat deze CBS-cijfers lijken te duiden op een onwenselijke ontwikkeling, die haaks staat op de bedoelde effecten van de Jeugdwet?
Wat gaat u doen om deze ontwikkeling te keren?
Mochten de uitkomsten van de hierboven genoemde onderzoeken naar de werking van preventie en verwijzing door Gecertificeerde Instellingen een verband aantonen dat een toename van jeugdhulp met verblijf effect heeft op het aantal pleegzorgplaatsingen, dan zal ik dit resultaat betrekken bij de implementatie-opgaven van het Actieplan Pleegzorg dat ik uw kamer op 30 mei jl. heb toegezonden.
Bent u bereid nader te onderzoeken waar de toename van «ander verblijf bij jeugdhulpaanbieder» concreet heeft plaatsgevonden: betreft het met name een specifieke zorgvorm of specifieke regio’s en zo ja, welke dan? Zo ja, wanneer kunnen wij dit onderzoek verwachten?
Zie antwoorden op 2, 3 en 4.
Bent u bereid deze vragen (ruim) voor het Algemeen overleg Jeugdhulp van 8 juni a.s. te beantwoorden?
Daar heb ik naar gestreefd.
De bezorgplannen van McDonald’s en UberEats |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht in het Parool dat McDonald’s de handen ineen slaat met UberEats en maaltijden thuis wilt gaan bezorgen?1
Ja.
Welke voor- en nadelen ziet u bij dit plan van McDonald’s? Deelt u de mening dat dit, zeker op een luie zondag, een mooie service kan zijn naar klanten en extra werk voor bezorgers kan opleveren?
De economische groei wordt gestimuleerd en de consument wordt beter bediend als bedrijven samenwerken om hun producten en diensten efficiënter aan te kunnen bieden, dat is positief. Voorwaarde is wel dat bedrijven opereren binnen de bestaande wet- en regelgeving zodat geen marktverstoring optreedt en dat werkenden hun arbeid tegen fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en een fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen (blijven) verrichten.
Deelt u de mening dat dit plan van McDonald’s – naast voordelen voor het bedrijf, de bezorger en de klant – ook de plicht met zich meebrengt dat bezorgers goed verzekerd hun werk moeten kunnen doen? Hoe verhoudt dat zich tot de zzp-constructie die UberEats gebruikt waardoor hun bezorgers geen sociale bescherming, vakantiegeld, vergoeding bij ziekte en werkloosheidsuitkering meer krijgen?
Bedrijven zijn zelf met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving verantwoordelijk voor de vormgeving van hun arbeidsrelaties. Het is niet aan de overheid om bedrijven voor te schrijven hoe zij hun bedrijfsprocessen dienen in te richten. Tegelijkertijd vind ik het een zorgelijke ontwikkeling als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien slechtere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te accepteren.
Mensen die in loondienst werken, zijn verplicht verzekerd voor de publieke werknemersverzekeringen, waaronder de Ziektewet (ZW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en Werkloosheidswet (WW). Dit geldt niet als er sprake is van echte zelfstandigheid en er dus feitelijk buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) kunnen er zelf voor kiezen om zich wel of niet te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Om het bewustzijn onder zzp’ers te vergroten over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid, is hier in het najaar van 2016 een voorlichtingscampagne over gehouden. Ook de bijbehorende keuzetool maakt inzichtelijk welke mogelijkheden er voor zzp’ers bestaan om zich adequaat te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid2
Als een bezorger (feitelijk) werkzaam is op basis van een overeenkomst van opdracht is diegene zelf verantwoordelijk om zich te verzekeren tegen allerlei risico’s. Voor zzp’ers die zich willen verzekeren, zijn er meerdere opties om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken, bijvoorbeeld in de vorm van een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij een private verzekeraar of – als mensen starten vanuit een dienstverband of werknemersverzekering – het voortzetten van hun WIA-verzekering, op vrijwillige basis, bij het UWV.
Met ingang van 1 januari 2018 gaat voor mensen die werken op basis van een overeenkomst van opdracht het wettelijk minimumloon gelden, ongeacht het aantal uren en het aantal maanden dat zij werkzaam zijn, tenzij zij werkzaam zijn in de uitoefening van bedrijf of de zelfstandige uitoefening van beroep (en dus fiscaal als ondernemer zijn aan te merken). Deze wetswijziging strekt ertoe oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. In dit kader zij ook gewezen op de door de Eerste Kamer aangenomen motie Rinnooy Kan c.s. (Kamerstukken I, 33 623, N) die de regering oproept om te bewerkstelligen dat het wettelijk minimumloon ook geldt voor personen die op basis van een andere overeenkomst tegen beloning arbeid verrichten, ongeacht het aantal uren en het aantal maanden dat zij werkzaam zijn.
Het kabinet is zich ervan bewust dat er nog steeds sprake is van een verschil in institutionele en fiscale behandeling tussen werknemers en zzp’ers. In het recente verleden is deze problematiek onderzocht. In 2015 is in het interdepartementaal beleidsonderzoek naar zzp’ers (IBO ZZP) een verzekering voor zzp’ers en het verschil tussen zpp’ers en andere werkenden verkend. Ook is dit onderwerp door de Stuurgroep Duurzame Groei 2016 bezien. Verder buigt ook de SER zich, in het kader van de adviesaanvraag over de arbeidsmarkt voor langdurig werklozen en een sluitend stelsel voor inkomenswaarborg tijdens ziekte, over dit vraagstuk.
Het zal duidelijk zijn dat er verschillende manieren zijn om de bovengenoemde institutionele en fiscale verschillen te adresseren. De selectie van maatregelen, precieze vormgeving en de maatvoering zijn echter afhankelijk van politieke en maatschappelijke voorkeuren. Het is daarom aan een nieuw kabinet om hierover te beslissen.
Deelt u de mening dat alle werkenden in Nederland, en zeker ook de vaak zeer jonge bezorgers van eten, goed verzekerd moeten zijn tegen arbeidsongeschiktheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen op korte termijn met McDonald’s en UberEats om tafel te gaan om te bespreken hoe zij gaan zorgen dat hun bezorgers een goede verzekering tegen pech krijgen en niet worden opgezadeld met alle risico’s? Zo ja, kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een verkenning maken voor de formatie en/of een volgend kabinet over hoe een goede verzekering voor alle werkenden kan worden gerealiseerd en deze ook aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
De berichtgeving dat er fouten zijn gemaakt bij de vrijstelling voor het inburgeringsexamen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat u er pas na twee jaar achter komt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nieuwe regelgeving niet toepast, waardoor twee- tot drieduizend vreemdelingen ten onrechte zijn vrijgesteld voor het inburgeringsexamen en een verblijfsvergunning hebben gekregen?1
Naar aanleiding van een vraag van een gemachtigde aan de IND is de geconstateerde fout, zoals aangegeven in de brief van 1 juni jl., aan het licht gekomen. De IND heeft vervolgens direct maatregelen genomen om dit recht te zetten. Vervolgens is onderzocht om hoeveel zaken het ging. Dit nam enige tijd in beslag. Toen dat beeld duidelijk was heb ik de Kamer gelijk geïnformeerd over de geconstateerde fout.
Waarom heeft u geen grip op de IND? Ziet u u zelf nog wel in staat verantwoordelijkheid te dragen voor bijvoorbeeld de IND?
Wanneer uw interpretatie van grip hebben op een organisatie betekent dat binnen zo’n organisatie mensen geen fouten meer kunnen maken, dan acht ik dat een onhaalbare variant.
Ik zie mezelf nog zeker in staat verantwoordelijkheid te dragen, ook voor de IND, zowel voor de zaken die goed gaan als de fouten die bij het werken gemaakt worden.
Welk prijskaartje hangt er voor de belastingbetaler aan dit falen, gelet op de extra druk op bijstandsuitkeringen, gezondheidszorg, woningen, veiligheid etc. die het gevolg zijn van de duizenden ten onrechte afgegeven verblijfsvergunningen?
De suggestie dat de gemaakte fout extra druk op de publieke middelen en de veiligheid legt, lijkt te rusten op de veronderstelling dat deze mensen zonder de gemaakte fout geen verblijfsrecht in Nederland zouden hebben gehad. Dat is niet correct. Het gaat namelijk om vreemdelingen die al minimaal vijf jaar in Nederland verbleven met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
Het gaat erom dat een aantal vreemdelingen, dat dus al geruime tijd rechtmatig verblijf in Nederland had, een sterker verblijfsrecht heeft gekregen, waarbij zij op verkeerde gronden zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Dit laat onverlet dat aan de overige voorwaarden om in aanmerking te komen voor een sterker verblijfsrecht is getoetst (zoals onder meer het middelenvereiste bij de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten en de toets of er sprake is van openbare orde feiten). Daarbij komt dat er wel aan het inburgeringsvereiste is getoetst, maar aan de oude voorwaarden die tot 1 januari 2015 golden.
Waarom trekt u alle ten onrechte verstrekte verblijfsvergunningen niet in?
De reeds verleende vergunningen kunnen vanwege het rechtszekerheidsbeginsel niet worden ingetrokken.
Denkt u dat Nederland economisch, cultureel en qua veiligheid iets opschiet met dit soort cadeautjes aan vreemdelingen, nadat onze samenleving ook al is belast met het breken van alle immigratie- en asielrecords?
Ik betreur dat de IND bij verblijfsaanvragen om een sterker verblijfsrecht niet aan de verzwaarde inburgeringseisen heeft getoetst. De suggestie van cadeautjes is evenwel niet correct. Er is wel getoetst aan de voorwaarden van het inburgeringsvereiste die golden tot 1 januari 2015. Bovendien heeft de IND ook aan alle overige voorwaarden getoetst.
Kunt u eindelijk ophouden met het verstrekken van verblijfsvergunningen aan alle asielzoekers en migranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bovendien gaat het om vreemdelingen die al minimaal vijf jaar in het bezit waren van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dit kunnen alle soorten verblijfsvergunningen en nationaliteiten zijn, van verblijf als kennismigrant, asielstatushouder tot aan verblijf op basis van het EU-recht.
De uitzending van Brandpunt dat stress op middelbare scholen toeneemt |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt d.d. 30 mei 2017 over dat stress op middelbare scholen toeneemt?
Ja.
Hoeveel scholieren kampen met burn-out klachten en klopt het dat er steeds meer scholieren deze problemen ondervinden?
Over deze specifieke onderwerpen wordt landelijk niet structureel informatie bijgehouden. Wel wordt er door de OECD regelmatig internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar het welbevinden onder leerlingen. Hieruit blijkt dat Nederlandse leerlingen relatief erg gelukkig zijn en hun school-gerelateerde stressniveau laag ligt in vergelijking met andere landen.1 Ook hebben Nederlandse leerlingen relatief vaak een betaalde baan buiten school en sporten zij vaker. Ten slotte zijn veel leerlingen uit deze generatie ambitieus en hebben zij – en hun ouders – vaak hoge verwachtingen over hun mogelijkheden.
Dit geeft aan dat school-gerelateerde stress sterk correleert met de thuissituatie, het hebben van een bijbaantje, het sporten, het onderhouden van sociale contacten (bijvoorbeeld via social media) en het ambitie- en verwachtingspatroon van leerlingen en hun ouders. Stress bij leerlingen is dan ook geen probleem van het onderwijs alleen, maar van de maatschappij als geheel.
Is er vaak sprake van verzuim door leerlingen met deze klachten en hoeveel scholieren zitten thuis vanwege een burn-out?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet u de toenemende prestatiedruk als één van de oorzaken voor stress en burn-out klachten? Zo niet, wat zijn volgens u de oorzaken?
Prestatiedruk kan inderdaad een oorzaak zijn van stress en burn-outklachten. De druk om te presteren manifesteert zich met name wanneer «succes» als maat der dingen wordt gezien. Dat kan leiden tot overspannen verwachtingen en onrealistische ambities. Het niet (volledig) kunnen voldoen aan overspannen verwachtingen kan zo ook invloed hebben op het welbevinden van leerlingen. Tegelijkertijd is het ook bewezen dat het stellen van hoge verwachtingen van leraren aan leerlingen goed is voor de onderwijsprestaties. Het is dus zaak een goede balans te vinden in het ambitie- en verwachtingspatroon van leerlingen en hun ouders.
De school, de ouders, de leraren en de leerlingen kunnen gezamenlijk het beste inschatten of er sprake is van realistische of overspannen verwachtingen, zowel op de school als in de thuissituatie.
Welke maatregelen worden genomen om stress en burn-out klachten tegen te gaan?
Het is de verantwoordelijkheid van de school om voor een onderwijsprogramma en begeleiding te zorgen die ambitie mogelijk maakt en beloont, maar stress en burn-out klachten minimaliseert. Daarnaast ligt er ook een grote verantwoordelijkheid bij ouders om realistische verwachtingen te scheppen naar hun kinderen toe en mede zorg te dragen voor gezond evenwicht tussen school, sport, werk en op sociaal gebied.
Op landelijk niveau stimuleert en ondersteunt het programma Gezonde School scholen om te komen tot een groter en beter aanbod van sport, bewegen en gezonde leefstijl. Scholen kunnen hun school (nog) gezonder maken met ondersteuning vanuit Gezonde School op de volgende thema’s: voeding, bewegen en sport, roken-, alcohol en drugspreventie, en ook het psychosociaal welbevinden van leerlingen. Er zijn veel vragen van scholen voor ondersteuning op het thema welbevinden. Gezonde School stimuleert en ondersteunt scholen met een integrale aanpak voor het thema welbevinden, waaronder depressiepreventie.
Het bericht dat de gemeente Groningen de ICT-voorzieningen privatiseert |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Groningen voornemens is om alle generieke ICT-voorzieningen te privatiseren, ondanks bezwaren van experts?1
Ja.
Hoeveel gemeenten hebben hun ICT-voorzieningen op vergelijkbare wijze geprivatiseerd?
Op aanbesteding van ICT-diensten zijn Europese en nationale aanbestedingsregels van toepassing. Dat laat onverlet dat er onder omstandigheden ook kan worden gekozen voor het inbesteden (in eigen beheer uitvoeren) van bepaalde diensten. De keuze hiervoor binnen de gemeente is de verantwoordelijkheid van het College van burgemeester en wethouders en de raad van de betreffende gemeenten. De wijze waarop ICT-diensten worden aanbesteed of inbesteed wordt niet centraal vastgelegd. Ik heb hier dus geen overzicht van.
Vindt u het privatiseren van de ICT-voorzieningen van de gemeente Groningen, waarbij ook nog eens vele mensen hun baan verliezen, wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2 is het aanbesteden of inbesteden van ICT-dienstverlening de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf. De afweging over de gevolgen is aan het College en de Raad. Ik kan als Minister van BZK uw opvatting dat «vele mensen hun baan verliezen» in dit verband noch onderschrijven, noch ontkrachten.
Kunt u garanderen dat de gegevens van de Groningse inwoners veilig zijn, wanneer de ICT-voorzieningen van de gemeente worden geprivatiseerd? Zo nee, wat gaat u doen om deze veiligheid te garanderen?
Veiligheid is altijd een streven en is nooit te garanderen. Gemeenten doen er alles aan om de veiligheid te realiseren. Bij aanbesteding of inbesteding van de ICT-diensten blijft de aanbestedende dienst verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens. Daarop is de Wet bescherming persoonsgevens van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. Om de veiligheid van gegevens te garanderen hebben de gemeenten zich gecommitteerd aan de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG). Aanbesteding of uitbesteding verandert daar niets aan.
Deelt u de zorg dat op deze manier waardevolle ICT-kennis binnen decentrale overheden verdwijnt, zeker nu tweederde van de gemeenten te maken heeft met datalekken?2
Uitbesteden van dienstverlening op het vlak van ICT is en blijft een gemeentelijke afweging. Het is noodzakelijk dat de gemeente in die gevallen een passend opdrachtgeverschap inricht met een daarvoor voldoende inhoudelijke kennis en ervaring. Uitbesteding en/of samenwerking helpt in die zin gemeenten te voorzien in op dit moment schaarse kennis en vaardigheden van de uitvoering van ICT. Deze schaarste doet zich overigens niet alleen bij gemeenten voor.
Uitbesteding van ICT is op zichzelf geen factor bij het voorkomen van datalekken. De gemeente dient passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter voorkoming van datalekken, dit is ook in een situatie van uitbesteding goed mogelijk. Waar nodig wordt, ingevolge de wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), een verwerkersovereenkomst opgesteld waarin de afspraken over de omgang met persoonsgegevens worden vastgelegd.
Kunt u aangeven waarom het Bureau ICT Toetsing (BIT) heeft aangegeven dat er bij dit project geen BIT-toets mogelijk was?
In het Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing (Staatscourant Nr. 21178, 23 juli 2015) wordt het bureau belast met de taak te adviseren over de risico’s en slaagkans van ICT-projecten bij ministeries en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, zoals bedoeld in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Het bureau heeft geen bevoegdheid om te adviseren over ICT-projecten bij gemeenten.
Vindt u het wenselijk dat ook gemeenten een BIT-toets kunnen doen bij dit soort grote projecten? Zo ja, gaat u dat mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid als het gaat om het beheersen van grote ICT-projecten. Ik zie daarin geen rol voor het BIT.
Bent u bereid landelijke regels te stellen rondom gemeentelijke privatisering van ICT-voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is op dit moment geen aanleiding om de aanbestedingsregels die gelden voor overheidsorganisaties, die voor het laatst in 2016 zijn aangepast, te herzien.
De uitzending van Tros Radar Extra over oudere werklozen die nauwelijks kans op een baan hebben |
|
Jasper van Dijk , Bart van Kent |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Tros Radar Extra van 29 mei 2017?
Het kabinet is eveneens van mening dat de werkloosheid onder vijftigplussers nog steeds te hoog is. Het kabinet heeft de afgelopen jaren maatregelen getroffen om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Ik noem bijvoorbeeld de inkomstenverrekening in de WW, waardoor het altijd lonend is om werk te hervatten en de Wet werk en zekerheid.
Daarnaast heb ik op 22 december 2016 de Kamer een brief gestuurd over de uitwerking van het nieuwe actieplan «Perspectief onder vijftigplussers» (Kamerstuk 29 544, nr. 763). Dit actieplan is een combinatie van intensivering van bestaand beleid en introductie van nieuwe maatregelen. Kern van de aanpak is:
Inmiddels worden de maatregelen uit het actieplan uitgevoerd. Zo krijgen meer werkzoekende vijftigplussers intensieve ondersteuning bij het vinden van werk door UWV. Ook worden bijeenkomsten georganiseerd om werkgevers en werkzoekende vijftigplussers bij elkaar te brengen.
De verantwoordelijkheid voor het ondersteuningsaanbod aan uitkeringsgerechtigden met een bijstandsuitkering, gericht op arbeidsinschakeling en het stellen van prioriteiten daarbij ligt bij de gemeenten. Dit is het logisch gevolg van de beleidsvrijheid die de Participatiewet gemeenten biedt. Zij zijn het best toegerust om die keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Het is aan de gemeenteraad om het beleid vast te stellen en op de uitvoering er van toe te zien.
Erkent u dat iemand van 55 jaar of ouder die werkloos wordt maar 3% kans op een baan heeft?1
Uit de in mei uitgebrachte publicatie van het UWV met de titel «WW’ers vaker aan het werk» blijkt dat van mensen uit de leeftijdgroep 55–65 jaar die de WW instromen, 35% binnen een jaar weer een baan heeft (instroomcohort juli 2014 t/m juni 2015).
Deelt u het beginsel dat werken moet lonen en dat het dus niet zo moet zijn dat iemand die gaat werken gestraft wordt doordat hij 170 euro minder inkomen krijgt dan wanneer hij een uitkering krijgt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat iemand die gaat werken meer inkomen krijgt in plaats van minder? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Radar werd een casus gepresenteerd waarin werd gesteld dat een alleenstaande IOAW2-gerechtigde, die binnen een bepaalde periode bij vier verschillende werkgevers via een flexcontract werkzaam is geweest, € 170 minder inkomen krijgt dan zijn uitkering. In de uitzending werd aangegeven dat een en ander te maken zou hebben met het systeem van loonheffing.
Hoewel de berekening niet kan worden nagegaan, kan in zijn algemeenheid het volgende worden opgemerkt. Zoals in de uitzending van Radar ook aan bod komt kan maar één werkgever de loonheffingskorting toepassen. Indien het inkomen verdiend wordt uit arbeid bij meerdere werkgevers zal bij alle andere werkgevers belasting worden betaald zonder rekening te houden met loonheffingskorting. Dit leidt ertoe dat meer belasting wordt afgedragen per maand dan wanneer al het inkomen bij één werkgever zou worden verdiend. Tegelijk wordt in de IOAW de uitkering bruto gekort met het verdiende bruto inkomen. Dit leidt tot een «tijdelijke» inkomensdaling in de betreffende maand. Tijdelijk, omdat de teveel betaalde belasting via de aangifte inkomensbelasting kan worden terug ontvangen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat iemand gedwongen wordt haar huis te verkopen om in haar inkomen te voorzien, terwijl zij vervolgens geen huis kan gaan huren, omdat ze geen inkomen heeft? Zo ja, bent u bereid een oplossing voor deze groep mensen te vinden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Radar werd aan de orde gesteld dat iemand met een eigen woning, waarop nog slechts een geringe hypotheekschuld met lage maandlasten rust, geen enkel recht zou hebben op een bijstandsuitkering. Dit omdat het in de eigen woning gebonden financieel vermogen eerst te gelde zou moeten worden gemaakt om vervolgens met de opbrengst ervan in het levensonderhoud te voorzien.
In verband daarmee het volgende. In de Participatiewet geldt, als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid, de vermogenstoets (middelentoets). Die houdt in dat een eventueel eigen financieel vermogen waarover de bijstandsaanvrager redelijkerwijs kan beschikken, eerst moet worden aangewend voordat er aanspraak op bijstand ontstaat. Hierbij gelden een paar in de Participatiewet vastgelegde vermogensvrijlatingen, waaronder een vrijlating van het financieel vermogen/spaargeld tot € 5.940 (alleenstaande) respectievelijk € 11.880 euro (echtpaar), een vrijlating van het «vermogen gebonden in eigen zelfbewoonde woning met bijbehorend erf» (€ 50.100) en onder voorwaarden het vermogen voor een pensioenvoorziening.
Een financieel vermogen (spaargeld) boven de eerste vrijlating « blokkeert» in beginsel het recht op bijstand, omdat dit meerdere direct beschikbare vermogen, eerst voor levensonderhoud moet worden aangewend. Pas daarna is er aanspraak op bijstand.
Bij een financieel vermogen in de eigen woning ligt dit anders en wordt de aanspraak op bijstand in beginsel niet «geblokkeerd». De Participatiewet voorziet er namelijk in dat de gemeente in dit soort situaties aan de belanghebbende – om te kunnen voorzien in de kosten van het levensonderhoud- periodieke bijstand in de vorm van een lening kan verstrekken.
Daartoe wordt aan de hand van de vrije waarde van de woning, de daarop rustende hypotheekschulden en de bovengenoemde vermogensvrijlating eigen huis, het vermogen vastgesteld dat bij de beoordeling van het recht op bijstand in aanmerking moet worden genomen. De gemeente kan als zekerheid tot de terugbetaling van deze lening een krediethypotheek op de betreffende eigen woning vestigen. Pas na beëindiging van de bijstand, dan wel bij een tussentijdse verkoop van de woning moet de lening door de belanghebbende worden terugbetaald, of in één keer worden afgelost. De belanghebbende kan dus, afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, ook gedurende de periode van bijstandsverlening in zijn of haar eigen huis blijven wonen.
Deelt u de mening dat de inkomensterugval voor oudere werknemers die na hun WW geen recht hebben op een andere uitkering, tot grote financiële problemen kan leiden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen een leefbaar inkomen behouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u dat 55-plussers de sollicitatieplicht als zinloos ervaren indien ze maar 3% kans hebben op het vinden van werk? Zo ja, bent u bereid om de sollicitatieplicht voor oudere werklozen te herzien en te onderzoeken of andere vormen mogelijk zijn om een bijdrage aan de maatschappij te leveren? Zo nee, waarom niet?
De kans op het vinden van werk is beduidend groter dan 3% en zal met de aantrekkende economie en de maatregelen van het kabinet naar verwachting verder toenemen. De verplichting om passende arbeid te vinden hoort bij de WW en is mijn inziens een redelijke eis. Wel kan deze verplichting op meerdere manieren ingevuld worden. Ik ben daar in mijn brief van 22 december 2016 (Kamerstuk 29 544, nr. 763) uitgebreid op in gegaan.
Deelt u de visie dat anders naar werk en inkomen moet worden gekeken, waarbij oudere werklozen ook op een andere manier een bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren met een fatsoenlijk inkomen? Zo ja, bent u bereid hiertoe een voorstel te doen? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Klein is al eerder aangegeven hoe het kabinet aankijkt tegen een onvoorwaardelijk basisinkomen. 3 Het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen is geen realistische en economisch haalbare optie. Los van de kosten, neemt bij een hoog basisinkomen het arbeidsaanbod af en is bij een laag basisinkomen aanvullende inkomensondersteuning nodig. Een basisinkomen past niet bij de breed gedeelde politieke ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen. Ook voor oudere werklozen zet het kabinet zich in voor participatie. Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot ontplooiing.
Bent u bereid gemeenten meer ruimte te geven om te experimenteren, bijvoorbeeld met regelarme bijstand?
Sinds kort bestaat de mogelijkheid voor gemeenten om door middel van experimenten te onderzoeken hoe de Participatiewet doeltreffender kan worden uitgevoerd met betrekking tot de arbeidsinschakeling. De mogelijkheden en voorwaarden om te experimenteren zijn geregeld in het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (Stb. 2017, 69) en de Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet (Stcrt. 2017, 10881), beiden in werking getreden op 1 april 2017.
Voorafgaande aan de publicatie is het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet besproken met uw Kamer, zowel tijdens het Algemeen Overleg van 27 oktober 2016 (Kamerstuk 34 352, nr. 49) als het daarop volgende VAO van 2 november 2016. Regelarme bijstand, in de vorm van een tijdelijke ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, behoort tot de mogelijkheden.
De demonstraties in Marokko |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marokkanen demonsteren tegen achterstellen Rifgebergte»?1
Ja.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering over de onrust in Noord-Marokko?
Het recht op vreedzaam demonstreren is vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en de Marokkaanse Grondwet. Vreedzame demonstraties zijn een democratische manier om bepaalde eisen en verlangens te presenteren richting de overheid. In het kader van de democratisering van Marokko, waarbij de Grondwet van 2011 een belangrijke mijlpaal was, is het belangrijk dat burgers worden betrokken bij het vormgeven van beleid voor hun eigen regio. Net als in andere landen, zijn democratische participatie en dialoog erg belangrijk om op korte en lange termijn aan de legitieme sociaaleconomische zorgen van de demonstranten tegemoet te komen.
Wat vindt u van het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstranten?
Het overgrote deel van de demonstraties die sinds oktober plaatsvinden is vreedzaam verlopen, vanuit de demonstranten en de ordetroepen. Het is belangrijk dat alle geweldsincidenten, gepleegd door ordetroepen of anderen, zeer nauwkeurig worden onderzocht.
Hoeveel demonstranten zijn naar aanleiding van de demonstraties in Noord-Marokko opgepakt en hoeveel zitten er nog altijd in de gevangenis?
Het exacte aantal arrestaties is op dit moment niet te verifiëren. Zoals eerder gesteld worden de ontwikkelingen nauw gevolgd.
Wat is uw reactie op de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van de situatie in Noord-Marokko?
Het kabinet begrijpt de gevoelde betrokkenheid van velen bij de ontwikkelingen in Marokko. Het debat over ontwikkelingen hier en in Marokko moet in Nederland in alle vrijheid en veiligheid gevoerd kunnen worden.
Is er in de afgelopen dagen contact geweest met de Marokkaanse autoriteiten? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, bent u van plan om dit alsnog te gaan doen?
De afgelopen periode is er regelmatig en intensief contact geweest tussen ambassade Rabat en de Marokkaanse autoriteiten over de situatie in het Rif-gebied. Het kabinet volgt de situatie ter plaatse nauwlettend, mede vanwege de mogelijke gevolgen voor de veiligheidssituatie van Nederlanders in dit gebied en de situatie op het gebied van mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting. De post onderhoudt hiertoe contact met mensenrechtenorganisaties en contactpersonen ter plaatse.
Bestaat er voor Marokkaanse Nederlanders die zich op dit moment in Noord-Marokko bevinden, een gevaar? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Vooralsnog is er geen sprake van een algemeen toegenomen gevaar voor Nederlanders in dit gebied. Wel wordt in het reisadvies, net als in veel andere landen, in het algemeen aangeraden alert te zijn op demonstraties.
Op welke manier kan de Nederlandse regering een bijdrage leveren om de ontstane situatie in Noord-Marokko te de-escaleren?
De Nederlandse regering volgt de ontwikkelingen in Noord-Marokko met bijzondere belangstelling gezien de grote groep Nederlanders van Marokkaanse afkomst die er vandaan komt. Nederland levert een bijdrage via projecten in de regio, onder andere gericht op de aanpak van corruptie, de bescherming van kwetsbare vrouwen en het ontwikkelen van beleid t.a.v. de relatief grote groep migranten in de regio. Dit gebeurt i.s.m. lokale NGO’s en, in het geval van het laatste project, door een bijdrage aan de Internationale Organisatie voor Migratie. De aanpak van de ontstane situatie is de verantwoordelijkheid van Marokkaanse actoren: de overheid en demonstranten, met mogelijk een positieve rol voor lokale NGO’s.
Het bericht “Europarlementariërs schimmig over miljoenen aan onkostenvergoedingen” |
|
Renske Leijten |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Europarlementariërs schimmig over miljoenen aan onkostenvergoedingen»?1 Bent u van mening dat dit gedrag het vertrouwen in de politiek en de Europese Unie ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet hecht aan een degelijke verantwoording van publieke middelen. Ten aanzien van onkostenvergoedingen acht het kabinet het in de eerste plaats een zaak van de leden van het Europees Parlement over de ontvangen onkostenvergoedingen transparantie te betrachten. Op dit moment vindt daarover discussie plaats binnen politieke partijen en binnen het Europees Parlement over de wijze waarop transparantie kan worden verbeterd. Op 12 juni heeft het Europees Parlement hiertoe een ad hoc werkgroep opgericht.2
Nu geldt dat de leden van het Europees Parlement zich dienen te houden aan het Statuut van de leden van het Europees Parlement.3 Daarin is bepaald dat leden van het Europees Parlement voor onkosten een forfaitaire vergoeding krijgen, waarvoor geen declaraties hoeven worden ingediend. Een dergelijke forfaitaire regeling beoogt de administratieve lasten van het Europees Parlement te verlichten.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat slechts 8% van de Europarlementariërs bereid was volledige inzage te geven in de besteding van hun onkostenvergoeding, die in totaal 40 miljoen euro bedraagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het oordeel van Transparency International dat het «onhoudbaar» is dat de besteding van de onkostenvergoeding niet transparant verloopt en dat een meerderheid van de Europarlementariërs weigert verantwoording af te leggen over de besteding van belastinggeld? Hoe gaat u deze problematiek in Europees verband aankaarten?
Het kabinet acht het aan de leden van het Europees Parlement zelf te bezien op welke wijze en in hoeverre zij transparantie wensen te betrachten over onkostenvergoedingen. Het is aan het Europees Parlement hiertoe het initiatief te nemen.
Bent u bereid om de Nederlandse Europarlementariërs te wijzen op het belang van transparantie van de besteding van belastinggeld? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet acht de bestaande kaders en afspraken als bekend bij Nederlandse leden van het Europees Parlement.
Wat vindt u van het stemgedrag van Nederlandse Europarlementariërs die een wijziging van de regels ten behoeve van meer verantwoording over de onkostenvergoedingen, tegenhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet acht het aan de betrokken leden van het Europees Parlement de beweegredenen voor het eigen stemgedrag toe te lichten.
Zijn er lidstaten waar Europarlementariërs verplicht verantwoording moeten afleggen over de besteding van de algemene onkostenvergoeding? Zo ja, wat kan Nederland hiervan leren?
Er zijn lidstaten waar leden van het Europees Parlement verplicht verantwoording dienen af te leggen over de besteding van de algemene onkostenvergoeding, zoals Bulgarije. Het kabinet zou echter de voorkeur geven aan afspraken ten aanzien van transparantie over onkostenvergoedingen die voor alle leden van het Europees Parlement gelden.
De 22 miljard euro die door de EU uitgetrokken is voor de migratiecrisis |
|
Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op dinsdag 30 mei door de Europese Commissie gepresenteerde conceptbegroting voor het jaar 2018 en de daarbij behorende factsheet «vragen en antwoorden»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie voor de jaren 2015–2018 22 miljard euro heeft uitgetrokken voor het bestrijden van de migratiecrisis? Zo neen, om welk bedrag gaat het dan wel? Zo ja, wat is het Nederlands aandeel?
De Commissie geeft in het factsheet inderdaad aan dat in de periode 2015–2018 EUR 22 miljard is uitgetrokken voor het adresseren van de migratiecrisis, waaronder EUR 9,5 miljard onder begrotingscategorie «Veiligheid en Burgerschap», EUR 9,9 miljard onder begrotingscategorie «extern beleid» en EUR 2,6 miljard voor het EU-Trustfonds voor Afrika. Voor het laatste is er een bijdrage van EUR 2,2 miljard gedaan uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). De Commissie geeft in het factsheet echter niet in detail aan hoe men tot deze bedragen is gekomen. Afhankelijk van welke uitgaven worden meegerekend als migratierelevant kan men op verschillende totaalbedragen uitkomen. In bijlage2 treft u een factsheet aan van 2 maart 2017, waaruit duidelijk wordt welke bijdragen de Commissie doorgaans in zijn totaalberekening van de migratie-uitgaven betrekt.
Nederland draagt ongeveer 5% bij aan de EU begroting, en daarmee met een navenant deel aan de inzet (gefinancierd vanuit de EU-begroting) gericht op het adresseren van de migratiecrisis.
Is in deze 22 miljard euro de Turkijedeal inbegrepen?
Zoals blijkt uit het bijgevoegde factsheet van 2 maart 2017 wordt de bijdrage vanuit de EU-begroting aan de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije meegerekend.3 Er is vanuit de EU-begroting van 2016 en 2017 een bijdrage geleverd aan de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije van in totaal EUR 1 miljard. De resterende EUR 2 miljard is bijgedragen door de lidstaten, waarbij de bilaterale bijdrage is bepaald op basis van de BNI-sleutel voor reguliere afdrachten. Voor Nederland ging het om een bedrag van EUR 94,3 miljoen.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke agentschappen, projecten, organisaties et cetera geld ontvangen hebben, ontvangen of zullen ontvangen?
Zoals aangegeven is de migratie-inzet van de EU verspreid over verschillende begrotingscategorieën. Op hoofdlijnen valt het volgende te zeggen over de besteding van de EU-migratiemiddelen:
De middelen die vanuit de EU aan migratie worden besteed kunnen verdeeld worden in uitgaven voor de interne dimensie en de externe dimensie van migratie. Bij de interne dimensie gaat het om maatregelen binnen de EU, zoals het verlenen van noodhulp binnen de Europese Unie en versterking van de nationale asielsystemen. Voor de interne dimensie van migratie zijn middelen beschikbaar vanuit het Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie (AMIF) en het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF, onder begrotingscategorie 3 Veiligheid en Burgerschap). Deze middelen zijn bestemd voor nationale programma’s van de lidstaten, waaronder die van Nederland (zie antwoord op vraag 2), EU-acties en assistentie in geval van noodsituaties.4 De agentschappen Frontex en EASO ontvangen eveneens middelen vanuit de EU-begroting.5
Bij de externe dimensie gaat het om maatregelen buiten de EU. Deze zijn onder meer gericht op de aanpak van de grondoorzaken van migratie, het versterken van opvang in de regio en het verbeteren van migratiesamenwerking met derde landen, waaronder samenwerking op het gebied van terugkeer en verbeterd grensbeheer. Voor de externe aanpak van migratie zijn EU-middelen beschikbaar onder begrotingscategorie 4 – «Extern Beleid.» Meer specifiek zijn vanuit het Instrument voor Pre-Accessie (IPA), het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI), het budget voor het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB), Macro financiële Steun (MFA), het Instrument voor Stabiliteit en Vrede (IcSP) en vanuit humanitaire hulp middelen vrijgemaakt voor de externe dimensie van migratie. Daarnaast zijn er middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) beschikbaar voor de aanpak van grondoorzaken van migratie, opvang in de regio en de versterking van migratiesamenwerking met derde landen. Uit bovenstaande onderdelen van de EU-begroting zijn tevens middelen vrijgemaakt voor het EU-Trustfonds voor Syrië (Madad-fonds), het EU-Afrika Trustfonds en de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Kunt u per ontvanger ook aangeven met welk oogmerk dit geld is of wordt verstrekt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke resultaten hiermee zijn bereikt?
In algemene zin is de EU met behulp van de genoemde uitgaven beter in staat geweest om de migratiecrisis waarvoor de lidstaten zich gesteld zagen in gezamenlijkheid te adresseren. In de Europese Migratieagenda van 13 mei 2015 zijn de maatregelen daartoe, evenals de beoogde resultaten, geschetst.6 De maatregelen zien zowel op de korte als op de (middel)lange termijn. De met de Migratieagenda beoogde resultaten zijn deels behaald. Daarnaast maakten de EU en Turkije in maart 2016 afspraken om een einde te maken aan de irreguliere migratie van Turkije naar de EU. Mede als gevolg hiervan is de instroom sterk afgenomen. De Europese Commissie geeft regelmatig updates van de voortgang van de uitvoering van de maatregelen uit de Migratieagenda7 en over afzonderlijke onderdelen van de migratie-inzet, bijvoorbeeld via de maandelijkse hervestiging- en herplaatsingsverslagen en het jaarverslag over de besteding van het EU-Trustfonds voor Afrika. Uw Kamer wordt hierover regelmatig geïnformeerd, onder andere via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raden Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken en Justitie en Binnenlandse Zaken.
Hoeveel migranten zijn in 2015 en 2016 door agentschappen, organisaties et cetera die geld ontvangen uit zee opgepikt en aan land gebracht in een lidstaat van de Europese Unie?
De inzet van het materieel en personeel dat wordt ingezet in de gezamenlijke operaties die Frontex coördineert aan de buitengrenzen, wordt voor een belangrijk deel gefinancierd vanuit de EU-begroting. In 2015 heeft Frontex in de Middellandse Zee bijgedragen aan de redding van circa 254.000 migranten die in nood verkeerden. In 2016 ging het om circa 90.000 migranten. De operaties die Frontex coördineert zijn primair gericht op grensbewaking. Op basis van internationale verplichtingen kunnen nationale reddingsautoriteiten aan Frontex vragen om bijstand bij het redden van mensen op zee. De maritieme EU-operatie EUNAVFORMED Sophia heeft sinds zijn ontplooiing in juni 2015 tot juni 2017 meer dan 36.600 migranten op zee gered.
De Europese Commissie financiert geen zoek- en reddingsactiviteiten van ngo’s in het Middellandse Zeegebied.
Hoeveel migranten zijn in 2015 en 2016 door agentschappen, organisaties et cetera die geld ontvangen teruggebracht naar hun land van herkomst?
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 7 juni jl. inzake de Europese Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, zal de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer op korte termijn informeren over het aantal terugkeerders vanuit de Europese Unie naar de landen van herkomst in 2015 en 2016.
De EU draagt daarnaast bij aan vrijwillige terugkeer vanuit derde landen naar het land het land van herkomst, zowel voor vluchtelingen als migranten. Deze programma’s worden uitgevoerd door verschillende organisaties en gefinancierd vanuit verschillende EU instrumenten (o.a. EU-Trustfonds voor Afrika, DCI). De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is de belangrijkste uitvoerder van programma’s om migranten in staat te stellen naar huis terug te keren en daar een nieuw bestaan op te bouwen. Wereldwijd zijn 69.540 migranten in 2015 via IOM terug gekeerd. In 2016 waren dat er 100.661. In beide jaren ging het voornamelijk om terugkeer vanuit Europa.
De vrijwillige terugkeer vanuit transitlanden in de ring rond Europa is de afgelopen jaren ook sterk gestegen. Onder meer in Marokko, Libië en Niger leveren de EU, Nederland en een paar andere landen een bijdrage aan de financiering van vrijwillige terugkeer van gestrande migranten, mede om te voorkomen dat zij de levensgevaarlijke overtocht naar Europa maken. In 2015 keerden via IOM 1.399 migranten vanuit Marokko terug, in 2016 waren dat er 1.501.8 Ander voorbeeld is Niger, waar in 2015 1.721 migranten via IOM terugkeerden en in 2016 5.089.9 IOM kan geen cijfers leveren waarin deze terugkeercijfers worden opgesplitst per donor.
Capaciteitsgebrek bij sporenonderzoek |
|
Ronald van Raak , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is precies de oorzaak van het feit dat na de gewapende overval met dodelijke afloop het sporenonderzoek pas zo laat kon worden gestart? Hoe groot is het capaciteitsprobleem precies?1 Hoe beoordeelt u dit?
Uit de informatie van de politie blijkt dat er in deze zaak geen sprake is van te laat starten met het sporenonderzoek. Binnen een uur nadat het delict werd gemeld, waren twee forensisch rechercheurs van de eenheid Limburg ter plaatse. Een rechercheur van de eenheid Oost-Nederland is later ingezet en een vierde rechercheur van de eenheid Limburg is de volgende ochtend ingezet. Bij dergelijke geweldmisdrijven zet de politie zich ten volle in om snel het sporenonderzoek te starten.
Hoe veel vaker is het voorgekomen dat forensisch onderzoek door capaciteitsproblemen vertraging oploopt? Wat doet dit met de kwaliteit van het sporenonderzoek?
Vooropgesteld wordt dat bij zware misdrijven alle inspanningen worden gepleegd om forensisch onderzoek tijdig plaats te laten vinden. Het kan voorkomen dat er zich in een eenheid op een bepaald moment meer zaken voordoen waarvoor forensische capaciteit van de politie nodig is. Als er sprake is van samenloop in werkzaamheden krijgen de zwaarste zaken prioriteit. Zo nodig kan in inzet worden voorzien met bijstand uit andere eenheden. Op die manier heeft Forensische Opsporing (FO) genoeg mensen om zware zaken op te pakken.
De tweede fase van de personele reorganisatie is op 1 juli 2016 gestart. In deze fase worden de formatie en bezetting kwalitatief en kwantitatief met elkaar in evenwicht gebracht. U bent hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief2. In deze brief is voorts aangegeven dat er verschillende maatregelen zijn genomen om de basis van de opsporing en vervolging op orde te brengen. Een belangrijke maatregel is de werving van specialisten, onder meer op het gebied van forensische opsporing.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat personele problemen er niet aan in de weg staan dat sporen snel en zorgvuldig kunnen worden onderzocht in dit soort ernstige zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u de volgende zin gelezen in het verantwoordingsonderzoek 2016 van de Algemene Rekenkamer (ARK) over de stimuleringspremies bij de Belastingdienst: «Wij hebben de volgende aanvullende opmerking: We hebben geconstateerd dat een groot aantal medewerkers die een aanvraag ná 1 juli hadden gedaan om gebruik te mogen maken van de regeling, is geadviseerd om de aanvraag opnieuw te doen, maar dan met een datum vlak voor 1 juli. Dit is de datum tot waarop medewerkers een aanvraag konden doen om te mogen uitstromen met ontvangst van een volledige stimuleringspremie. Daarna wordt er een korting toegepast. Dit is voordelig voor deze medewerkers, maar nadelig voor de Belastingdienst.»?
Ja.
Klopt het dat er bij een aanvraag die voor 1 juli werd ingediend geen afslag bestond op basis van leeftijd en een medewerker dus twee volle jaarsalarissen kon krijgen en dat er na 1 juli 2016 een korting was voor mensen die minder dan 2 jaar verwijderd waren van hun AOW-leeftijd?
Op grond van de regeling werden medewerkers gekort op hun stimuleringspremie indien zij na 30 juni 2016 een aanvraag indienden en de uitstroomdatum binnen 18 maanden voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd lag. Indien zij de aanvraag voor 1 juli indienden, gold deze korting inderdaad niet. Overigens is het uitgangspunt in de vraag dat de medewerker in dat geval «dus twee volle jaarsalarissen» kon krijgen, onjuist. De maximale hoogte van de stimuleringspremie was € 75.000 bruto, tenzij het jaarsalaris (inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering) hoger was. In dat geval was het bruto jaarsalaris (inclusief vakantie- en eindejaarsuitkering) het maximum.
Klopt het dat meer dan 1.000 medewerkers die gebruik gemaakt hebben van de regeling 63 jaar of ouder waren en dat voor hen dit verschil buitengewoon materieel was, oftewel dat een aanvraag voor 1 juli vaak tienduizenden euro’s per persoon meer opleverde dan een aanvraag na 1 juli?
Het klopt dat meer dan 1.000 oudere medewerkers van 63 jaar en ouder binnen de geldende regels, gebruik heeft gemaakt van de regeling. Het stond de medewerker vrij om zich voor of na 1 juli aan te melden, met een uiterlijke datum van 31 augustus.
Hoeveel mensen hebben een aanvraag ingediend met een datum voor 1 juli, die pas na 1 juli is binnengekomen bij de Belastingdienst?
Deze situatie heeft zich niet voorgedaan.
Bij één medewerker is de regeling conform de voorwaarden van voor 1 juli geaccordeerd, terwijl de aanvraag net na 1 juli is ingediend. Deze medewerker had alles voorbereid om voor 1 juli de aanvraag in te dienen. In de week vóór 1 juli overleed de partner van deze medewerker, waardoor de aanvraag niet tijdig is ingediend. Uit coulance is deze alsnog geaccordeerd.
Hoe zijn aanvragen behandeld die na 1 juli zijn binnengekomen?
Conform de hiertoe geldende regels.
Wie hebben het advies gegeven aan een groot aantal medewerkers die een aanvraag ná 1 juli hadden gedaan om gebruik te mogen maken van de regeling, om de aanvraag opnieuw te doen, maar dan met een datum vlak voor 1 juli?
Er is niet geconstateerd dat dergelijke adviezen zijn gegeven.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer was u op de hoogte van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel douaniers en medewerkers van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) zijn onder toepassing van artikel 49xx van het ARAR vertrokken?
Bij Douane zijn in totaal 321 medewerkers vertrokken. In fte’s zijn dat er 300.
Bij de FIOD zijn in totaal 85 medewerkers vertrokken. In fte’s 81.
Hoeveel van de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers – die allemaal ingevuld moeten worden – zijn tot nu toe vervuld?
Het antwoord voor de Douane op deze vraag is op dit moment nog niet te geven, omdat de door de Douane ingezette wervingsrondes betrekking hadden op werving ter borging van de continuïteit op het proces (bij Douane was begin 2016 al sprake van een aanmerkelijke onderbezetting) en werving ter vervanging van uitstroom als gevolg van de remplaçantenregeling, waarbij conform rijksbeleid de vacature eerst is opengesteld voor VWNW-kandidaten (zie ook het antwoord bij vraag 12). Deze wervingen zijn gelijktijdig uitgevoerd. Het vraagt nadere analyse om aan te geven welke vacatures vervuld zijn.
Conform de afspraak met de Kamer stelt Douane alles in het werk om zo snel mogelijk op sterkte te komen.
De FIOD heeft 21 kritische functies vastgesteld, waarbij rekening gehouden is met de financiële- en formatieve kaders van de FIOD. Van deze kritische functies zijn er inmiddels 16 vervuld, waarbij conform rijksbeleid de vacature eerst is opengesteld voor VWNW-kandidaten. De overige procedures voor de vervulling van de resterende 5 functies lopen nog.
Hoeveel van de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers zijn tot nu toe ingevuld door een geremplaceerde?
De Douane heeft vanaf het voorjaar van 2016 drie grote wervingsrondes gehouden, gericht op het primair proces (groepsfuncties). Zoals gemeld ging het om vacatures ter borging van de continuïteit op het proces en om werving ter vervanging van uitstroom als gevolg van de remplaçantenregeling. De vacatures zijn conform rijksbeleid binnen de Belastingdienst en interdepartementaal opengesteld en konden hiermee voor een belangrijk deel worden vervuld. Dit geldt niet voor de groepsfuncties C en I. Daar moest vanwege de specifieke eisen (groepsfunctie C) en schaarste (groepsfunctie I) ook extern worden opengesteld.
Bij de Douane zijn 129 medewerkers en bij de FIOD zijn 4 medewerkers afkomstig van onderdelen die vallen onder de IA geplaatst. Op dit moment is nog onduidelijk welk aantal kan worden beschouwd als geremplaceerde.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat alle de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers ingevuld worden door geremplaceerden?
De Douane beschouwt twee keer per jaar of werving noodzakelijk is. Op basis van deze beschouwing wordt bepaald wat aan instroom noodzakelijk is, waarbij geldt dat deze ook financierbaar moet zijn.
Bij de Douane en de FIOD is het uitgangspunt dat bij vacatures de VWNW-kandidaat voorrang heeft zodat wordt gekomen tot het vervullen van plekken door geremplaceerden gelijk aan het aantal medewerkers dat met toepassing van de remplaçantenregeling is vertrokken, dan wel dat in sommige gevallen met het vertrek van de remplaçant de functie komt te vervallen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een taakstelling. De Douane en de FIOD gaan dit inzichtelijk maken zodat er sprake is van juiste toepassing van de remplaçantenregeling.
Binnen welke termijn gaat u ervoor zorgen dat alle de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers ingevuld worden door geremplaceerden?
Inzet is dat Douane en FIOD weer op sterkte komen, want de continuïteit op het proces moet worden geborgd. Omdat nog sprake is van een onderbezetting bij Douane en daarnaast reguliere uitstroom zal plaatsvinden, zal Douane de komende periode inzetten op aanvullende werving. Daarbij zal, zoals gebruikelijk, nadrukkelijk rekening worden gehouden met het vervullen van posities door geremplaceerden.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat over de Belastingdienst op 9 februari gezegd heeft dat het forensisch onderzoek half mei klaar zou zijn? Is het onderzoek klaar en kunt u het aan de Kamer doen toekomen?
In de 19e Halfjaarsrapportage is ingegaan op de stand van zaken in het kader van onderzoeken betreffende de Broedkamer. Het gaat om het onderzoek naar de informatiebeveiliging bij de Broedkamer, het onderzoek naar de gegevensverbruik bij Data&Analytics, het onderzoek naar de toepassing van het Handboek Beveiliging Belastingdienst en het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aanbesteding.1 Voor wat dit laatste rapport betreft heb ik uw Kamer in antwoord op uw vragen bij brief van 2 juni 2017 (kenmerk 2017–109201) geantwoord dat ik verwacht dat dit onderzoek aan het einde van de zomer wordt afgerond.
In de kabinetsreactie2 op de adviezen van de Commissie onderzoek Belastingdienst is aangegeven hoe met de aanbevelingen wordt omgegaan. Deze worden thans uitgewerkt. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over de voortgang.
Kunt u een precieze lijst geven van de nog lopende onderzoeken in het kader van de Broedkamer, de reorganisatie en de afvloeiingsregeling en kunt u voor elk van de onderzoeken aangeven wanneer zij klaar zijn en aan de Kamer gestuurd zullen worden?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen een voor een en uitgebreid beantwoorden voor woensdag 7 juni in verband met het algemeen overleg Belastingdienst op 8 juni aanstaande?
Ik heb de beantwoording voorafgaand aan het AO Belastingdienst van 8 juni aan uw Kamer gestuurd.
Voedselverspilling voor energiewinning |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het feit dat de hoeveelheid verspild voedsel dat in de vergister belandt sinds 2010 meer dan verdubbeld is, van ten minste 72 miljoen kilo in 2010 naar minimaal 150 miljoen kilo in 2015?1
Op 23 mei 2017 is het rapport «Monitor voedselverspilling – Update 2009–2015» (hierna: Monitor voedselverspilling) naar uw Kamer verzonden. Uit dit rapport kunt u opmaken dat de hoeveelheid voedsel die wordt ingezet voor opwekking van hernieuwbare energie in een vergister inderdaad sinds 2009 bijna verdubbeld is, terwijl de totale hoeveelheid voedselresten ongeveer gelijk is gebleven. Uit het rapport kunt u ook opmaken dat de hoeveelheid voedsel die gecomposteerd of gestort/geloosd wordt, een lagere verwaarding volgens de ladder van Moerman, met ongeveer eenzelfde hoeveelheid is afgenomen.2
Hoeveel oppervlakte landbouwgrond wordt niet gebruikt om eten op te verbouwen, maar voor grondstoffen voor de productie van energie, de zogenaamde energiegewassen? Welke subsidies worden hiervoor verstrekt en in welke mate?
In Nederland is 1,85 miljoen hectare in gebruik als cultuurgrond. In Agrimatie wordt ongeveer 50.000 ha voor andere, niet voedsel- of voerdoeleinden gerapporteerd, waaronder circa 26.000 hectare bloembollen, 1.700 hectare pot- en perkplanten, 18.000 hectare boomkwekerij, 1.900 hectare snijbloemen en circa 1.800 hectare energiegewassen. Navraag bij WUR leert dat in de CBS-Landbouwtelling in 2016 243 hectare energiemais is gerapporteerd naast een aantal gewassen die als energiegewas gebruikt kunnen worden, te weten 1.696 hectare kool- en raapzaad, 639 hectare zonnebloemen en 244 hectare Miscanthus. Of deze gewassen ook daadwerkelijk als energiegewas zijn gebruikt, wordt niet geregistreerd in de Landbouwtelling.
In tegenstelling tot Duitsland, waar meer dan de helft van de voor vergisting bestemde substraten uit biomassa bestaat, is in Nederland energieteelt (bijvoorbeeld koolzaad voor biodiesel, granen voor ethanol of mais voor biogas) nooit heel prevalent geweest. Voor alle landbouwgrond kunnen agrariërs onder voorwaarden GLB-inkomenssteun verkrijgen. Daarbij kan geen onderscheid gemaakt worden tussen gewassen.3 4
Kunt u reageren op de stelling van het onderzoeksinstituut ACRRES dat de vergisting van mest alleen niet rendabel is en dat daarbij net zoveel energie vrijkomt als nodig is om de vergister op temperatuur te houden? In dit licht, staat u nog steeds achter de stimulering van duurzame energieproductie door monomestvergisting? Zo ja, waarom?2
De vergisting van mest alleen, de zogeheten monomestvergisting, is net als de meeste andere vormen van hernieuwbare energieopwekking nog niet rendabel zonder stimuleringsbeleid, waaronder de SDE+. Op 4 oktober 2016 is uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om een aparte stimuleringsregeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal, met als doel versnelde kostenreductie door schaalvergroting en innovatie. De stelling dat monomestvergisting minder energie oplevert dan nodig is om de vergister op temperatuur te houden, herken ik niet. Overigens draagt mestvergisting tevens bij aan de vermindering van de methaanuitstoot van mestopslagen en daarmee aan de klimaatdoelstellingen die het Rijk met de agrosectoren heeft afgesproken.6
Welk onderzoek heeft ten grondslag gelegen aan het innovatieprogramma voor monomestvergisting?3
Aan het innovatieprogramma monomestvergisting heeft geen specifiek onderzoeksprogramma ten grondslag gelegen. Wel was een innovatieprogramma een van de aanbevelingen uit de Routekaart hernieuwbaar gas.8
Bent u bereid om, naast de door u genoemde criteria, de Ladder van Moerman dwingend op te nemen in het innovatieprogramma voor monomestvergisting? Zo nee, waarom niet?4 5
Het kenmerk van monomestvergisting is dat uitsluitend mest wordt vergist.
De Ladder van Moerman is daarmee ook niet van toepassing op het innovatieprogramma voor monomestvergisting.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een onderzoeker van de Wageningen Universiteit dat het door de SDE+ -subsidies te gemakkelijk is om voedsel linea recta naar de vergister te brengen in plaats van het te bestemmen voor voedselgebruik en dat hierdoor sprake is van een perverse prikkel? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Doelstelling van het Nederlandse beleid is om in 2020 14% van alle energie in Nederland afkomstig te laten zijn uit/van hernieuwbare energiebronnen. Ook de productie van biogas afkomstig uit biovergisters past bij het kosteneffectief en tijdig realiseren van deze doelstelling. Net als voor andere vormen van hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie, is het nog nodig om door middel van de SDE+ voor een onrendabele top subsidie te verstrekken. De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks vastgesteld (op basis van een openbaar advies van ECN), waarbij wordt meegenomen of er sprake is van een «marktverstorend» effect als gevolg van de subsidie. Verder concurreren de verschillende technologieën met elkaar op basis van kostprijs. Het stimuleringsbeleid is daarom technologieneutraal.
In de tweede uitzending van de Monitor wordt de suggestie gewekt dat de subsidie van biovergisting de doelstelling van het terugdringen van voedselverspilling in de weg staat. Ik heb geen signalen dat er door de subsidie op biovergisting (meer) goed voedsel in de vergistingsinstallatie verdwijnt, dat niet ook een meer hoogwaardige bestemming, zoals diervoeder, had kunnen hebben.
Klopt het dat niet landelijk wordt bijgehouden hoeveel van energiegewassen gebruikt wordt om duurzame energie op te wekken? Wordt dit wel op een andere wijze bijgehouden? Zo ja, op welke wijze?
De inzet van energiegewassen wordt niet structureel bijgehouden. In het verleden heeft het CBS hierover gerapporteerd.12
Klopt het dat bij de teelt van maïs niet verplicht gemeld hoeft te worden of de maïs geteeld is voor gebruik als veevoeder of voor gebruik in een vergister?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 2 en vraag 7.
Op welke wijze wordt gecontroleerd en/of bijgehouden welke stoffen worden gebruikt bij co-vergisting? Op welke wijze wordt in kaart gebracht of de SDE+-subsidie terecht wordt geclaimd?
Bij covergisting van met en reststromen ontstaat naast biogas ook digestaat dat onder bepaalde voorwaarden aangewend mag worden als meststof. Eén van die voorwaarden is dat naast de (dierlijke) mest alleen die stoffen in de biovergistingsinstallatie worden gebruikt die als covergistingsmateriaal zijn toegelaten. Welke stoffen dat zijn staat vermeld bijlage Aa, onderdeel IV, categorie A t/m F van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bedrijven die covergisten moeten bij inspectie een administratie van de gebruikte co-materialen kunnen overleggen.
De inzet van de NVWA op het terrein van covergisting is sinds de jaren 2013 en 2014 verhoogd. Dit geeft de mogelijkheid om mestcovergisters te controleren, op een bedrijf intensief onderzoek te doen en waar nodig verbaliserend op te treden. Verder werk ik aan betere afstemming in de handhaving van het beleid. De NVWA heeft sinds eind 2014 ook de rol van toezichthouder op de subsidies voor duurzame energie aan biovergisters. Geconstateerde overtredingen kunnen zo sneller leiden tot intrekking of korting op de verleende subsidie. Hierdoor wordt tevens een efficiëntieslag gemaakt in het handhavingsbeleid. Verder heeft de NVWA afspraken gemaakt met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de regionale uitvoeringsdiensten over de handhaving van mestcovergisting-installaties.
Overtreders krijgen niet alleen een boete voor overtreden van de Meststoffenwet, maar ook wordt subsidie op het gebied van duurzame energie ingehouden. Daarnaast dienen deze mestcovergisters hun digestaat als afval te verwerken. Op deze wijze zijn er in het afgelopen jaar een aantal eigenaren van mestcovergisters die verkeerde co-materialen gebruikten, gestraft. Deze boetesystematiek is al ingevoerd en leidt tot betere naleving.
Hoeveel kilo aan dierlijke producten wordt jaarlijks verspild door consumenten, producenten en supermarkten, uitgesplitst over vlees en zuivel? Om hoeveel dieren gaat dit?7
De huidige methodiek voor het in kaart brengen van de mate van voedselverspilling, te weten analyses van openbare gegevens over afval en veevoer, biedt geen inzicht in aantal kilogram verspilde dierlijke producten voor producenten en supermarkten. De Monitor voedselverspilling geeft inzicht in de hoeveelheid voedsel die in de gehele Nederlandse voedselketen – van primaire producent tot en met consument – verspild wordt. Op basis van de afval- en veevoederdata kan een inschatting van de totale omvang van de voedselverspilling gemaakt worden, uitgesplitst naar de bestemmingscategorieën in de ladder van Moerman.
Wat betreft de consument kan die uitsplitsing wel gemaakt worden vanwege specifiek onderzoek daarnaar. Uit recente onderzoeken naar voedselverspilling bij huishoudens, u eveneens bij eerdergenoemde brief van 23 mei 2017 toegezonden, blijkt dat consumenten in 2016 ongeveer 10,8 kilogram dierlijke producten per persoon per jaar verspild hebben. In de tabel hieronder is een en ander nader uitgesplitst. Een omrekening naar aantallen dieren is hierbij niet te geven, aangezien een uitsplitsing naar diersoort niet is gemaakt in de meting.
Waaruit zal het onderzoek, zoals aangekondigd in het programma De Monitor, uit bestaan? Op welke wijze wordt lopende het onderzoek misbruik of over-subsidiering aangepakt of tenminste beperkt? Op welke wijze worden supermarkten en consumenten thans geïnformeerd over de omvang van voedselverspilling en mogelijke alternatieven om dit terug te dringen?8
In het programma De Monitor heb ik gezegd dat ik bereid ben na te gaan of er door de subsidie op biovergisting goed voedsel voor vergisting gebruikt wordt. Dit zal worden opgepakt in het kader van de transitieagenda biomassa en voedsel, die in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie wordt opgesteld.
De naleving van de eisen in de meststoffenwet door de NVWA zal worden gecontinueerd en zo nodig versterkt.
In samenwerking met de Alliantie Verduurzaming Voedsel is de afgelopen jaren het bedrijfsleven geïnformeerd over de mate van voedselverspilling. Tevens heeft mijn ministerie samen met de Alliantie Verduurzaming Voedsel bedrijven aangemoedigd en gefaciliteerd om de mate van voedselverspilling terug te dringen. Zo was 2014 uitgeroepen tot «Het jaar tegen de voedselverspilling». De toenmalige Staatssecretaris van EZ heeft op een bijeenkomst op 19 januari 2015 de resultaten van dit jaar, evenals nieuwe ambities van het bedrijfsleven in ontvangst genomen.
De Website «nowastenetwork.nl»15 geeft bedrijven informatie over mogelijkheden voor het terugdringen van voedselverspilling. Tevens bevat deze website een helpdesk voor bedrijven. Zoals in de hier bovenvermelde brief van 23 mei is aangegeven, zal de onlangs opgerichte Taskforce Circular Economy in Food bedrijven eveneens aanmoedigen en inspireren om de voedselverspilling in Nederland terug te dringen.
Wat betreft de consumenten heeft het Voedingscentrum de afgelopen jaren intensief campagne gevoerd en voorlichting gegeven over de mate van voedselverspilling, evenals praktische tips en tools ontwikkeld die consumenten in staat moeten stellen om de voedselverspilling in huishoudens terug te dringen. Denk aan de campagne «Hoezo 50 kilo?», het eetmaatje, de bewaarwijzer en de koelkaststicker. In succesvolle samenwerkingenwerking met supermarkten zijn deze tools onder een groot aantal consumenten verspreid. Ook SIRE heeft in 2015 een bewustwordingscampagne onder de naam «Kliekipedia» gevoerd met een mediawaarde van 3 miljoen euro.16 17