Het bericht dat gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers bijna onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat vluchtelingen in Nederland gemiddeld 32 weken wachten tot ze weten of ze herenigd mogen worden met hun gezin?1
Hiervoor verwijs ik naar antwoord 1 op de Kamervragen van het lid Voordewind (ChristenUnie)2.
Erkent u dat gezinshereniging belangrijk is voor de integratie van statushouders, zodat zij kunnen beginnen met het verwerken van de vlucht en het opbouwen van een nieuw leven met hun gezin?
Ja. De inzet van de IND is erop gericht om zo spoedig en zorgvuldig mogelijk te beslissen op een aanvraag voor gezinshereniging.
Hoe vaak is in de afgelopen tijd de wettelijke maximumtermijn voor het beslissen op de aanvraag tot gezinshereniging overschreden en hoe vaak heeft de aanvrager hiervoor een vergoeding ontvangen?
Hiervoor verwijs ik naar antwoorden 2 en 7 op de Kamervragen van het lid Voordewind (ChristenUnie).
Hoe lang moeten vluchtelingen gemiddeld wachten na een positief antwoord op hun aanvraag tot ze daadwerkelijk herenigd worden? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar land van herkomst?
De gemiddelde duur tussen de inwilliging van een machtiging tot voorlopig verblijf nareis (MVV) en de inreis van een familielid van een vergunninghouder in Nederland valt niet uit de IND-systemen te genereren. Wel kan worden berekend wat de gemiddelde duur is tussen de inwilliging van de MVV nareisaanvraag en de afgifte van de afgeleide verblijfsvergunning asiel. In de regel wordt na melding van de nareiziger in Veenhuizen binnen vier dagen de afgeleide verblijfsvergunning asiel uitgereikt.
In 2016 bedroeg de gemiddelde duur tussen inwilliging van de MVV en de afgifte van de afgeleide verblijfsvergunning asiel 60 dagen. In de eerste vijf maanden van 2017 bedraagt deze gemiddelde duur 81 dagen. In onderstaande tabel is dit weergegeven voor de belangrijkste nationaliteiten.
Eritrese
71
70
Somalische
77
75
Staatloos
64
89
Syrische
57
83
Anders dan gesuggereerd in de vraagstelling moeten de aanvrager en nareiziger(s) niet wachten nadat de IND de aanvrager schriftelijk in kennis heeft gesteld over de verlening van een MVV. Het is immers vanaf dat moment de verantwoordelijkheid van betrokkene(n) om de hereniging spoedig te organiseren. Een MVV kan tot drie maanden na de dagtekening van die kennisgeving worden afgegeven op de diplomatieke post. Na afgifte van de MVV heeft de nareiziger nog drie maanden om naar Nederland te reizen.
Hoe wordt omgegaan met de lange wachttijden bij de ambassades in de landen van herkomst waardoor soms de termijn van drie maanden om de macthiging voorlopig verblijf (MVV) op te halen om naar Nederland te komen wordt overschreden? Is hiervoor in een uitzondering voorzien?
Bij een aantal diplomatieke posten buiten het land van herkomst was tijdelijk (eind vorig jaar) sprake van opgelopen wachttijden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft snel adequate maatregelen genomen, zoals het aantrekken van extra personeel of het openen van extra balies. De wachttijden voor de afgifte van de MVV zijn momenteel op geen enkele diplomatieke post langer dan 3 maanden. In artikel 2r van de Vreemdelingenwet is bepaald dat in geval de MVV niet kan worden afgegeven in het land van herkomst of bestendig verblijf, op grond dat de Nederlandse vertegenwoordiging is gesloten of zich daar niet of niet langer een Nederlandse vertegenwoordiging bevindt, deze termijn van drie maanden eenmaal met ten hoogste drie maanden kan worden verlengd. Hier wordt in de praktijk ook regelmatig gebruik van gemaakt. Overigens zijn er ook andere redenen waarom een nareizend gezinslid niet binnen drie maanden de diplomatieke post kan bereiken. Dit ligt besloten in de problematiek waar een nareizend gezinslid mee te maken kan krijgen: problemen om de grens over te steken, toestemming voor het verlaten van een vluchtelingenkamp, etc.
Hoeveel aanvragen tot gezinshereniging worden afgewezen wegens het verstrijken van de nareistermijn? Hoeveel van hen gaan in beroep en hoeveel hebben dan alsnog recht op gezinshereniging?
Hiervoor verwijs ik naar antwoord 8 op de Kamervragen van het lid Voordewind (ChristenUnie).
Kent u het bericht dat het nieuwe beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers bijna onmogelijk maakt?2
Ja.
Erkent u dat het in de aard van het vluchten zit dat Eritreeërs hun land vaak illegaal, zonder officiële documenten, verlaten?
Het kan worden gesteld dat Eritreeërs die vluchten hun land nagenoeg altijd illegaal verlaten. Dit betekent niet in generieke zin dat Eritreeërs bij het vluchten geen officiële documenten (kunnen) meenemen. Dit blijkt ook uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea (februari 2017)4, waarin is vermeld dat veel Eritrese vluchtelingen die aankwamen in Soedan geen identiteitsbewijs bij zich hadden, maar Eritrese vluchtelingen die in Ethiopië aankwamen wel. De IND houdt bij de beoordeling van elke asiel- en nareisaanvraag rekening met de individuele omstandigheden. De vluchtsituatie kan een verklaring zijn voor het ontbreken van officiële documenten.
Klopt het dat het voor achtergebleven familie en vrienden gevaarlijk en/of onmogelijk kan zijn om alsnog officiële documenten op te vragen bij de overheid?
Dat risico is niet uit te sluiten5. Daarom vraagt de IND niet aan de referent of zijn/haar gezinslid om officiële documenten aan te vragen bij de Eritrese overheid.
Waarom biedt de IND geen mogelijkheid meer tot DNA-onderzoek of interviews als niet kan worden bewezen dat het ontbreken van officiële documenten niet de schuld is van de Eritrese asielaanvrager?
Het is belangrijk dat de IND de identiteit en gezinsband zo goed mogelijk kan vaststellen. In het Algemene Ambtsbericht Eritrea (februari 2017) is uitvoerig beschreven welke officiële documenten de Eritrese overheid uitgeeft aan haar ingezetenen. Indien een aanvrager geen officiële documenten heeft om zijn identiteit en gezinsband aan te tonen, dan vraagt de IND om een plausibele verklaring hiertoe. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat het ontbreken van officiële documenten hem/haar niet toe te rekenen is, dan biedt de IND een DNA-onderzoek of een identificerend interview aan.
Hoe verhoudt dit nieuwe beleid en het niet langer aanbieden van DNA-onderzoek of interviews zich tot het Europees recht waarin het recht op gezinshereniging is vastgelegd?
Deze werkwijze acht ik in overeenstemming met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn.
Deelt u de mening dat als binnen een jaar tijd het aantal toewijzingen voor gezinshereniging van Eritreeërs van 50% naar 30% daalde, het beleid wellicht te streng is? Zo ja, bent u bereid dit beleid te herzien?
Het inwilligingspercentage van Eritrese nareisaanvragen is na 2015 gedaald, maar niet in die orde zoals vermeld in de vraagstelling. De wijze waarop is beslist in Eritrese nareisaanvragen is weergegeven in onderstaande tabellen.
Daarnaast merk ik op dat een zorgvuldige beoordeling van nareisaanvragen niet hetzelfde is als een te streng beleid. Deze zorgvuldigheid komt ook tot uiting in de individuele beoordeling van elke nareisaanvraag en de mogelijkheid die de betrokkene krijgt om een verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten.
Een inschattingsfout van Rijkswaterstaat bij de A58 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Forse file A58 door inschattingsfout Rijkswaterstaat»?1
Ja
Klopt het bericht van de ANWB dat Rijkswaterstaat de hoeveelheid verkeer op de A58 compleet verkeerd heeft ingeschat?
RWS heeft zich voor de planning van de uitvoering van het werk gebaseerd op ervaringen uit het verleden. De afgelopen jaren ging het verkeer tijdens het Pinksterweekend verspreid naar huis. RWS heeft daarom de werkzaamheden op de dinsdag na het Pinksterweekeinde gepland. Dit jaar kwam het vakantieverkeer, in tegenstelling tot voorgaande jaren, echter pas op dinsdagochtend na Pinksteren op gang. Dat was dus niet voorzien. Deze ervaring zal uiteraard wel worden meegenomen bij de toekomstige planning van werkzaamheden.
Wat was de reden van Rijkswaterstaat om de werkzaamheden op 6 juni in te plannen?
In 2017 staan er veel werkzaamheden gepland in Zeeland. RWS houdt met het inplannen hiervan nadrukkelijk rekening met te verwachten piekmomenten, zoals vakantieperiodes, (buitenlandse) feestdagen en evenementen. Die piekmomenten waren op 6 juni niet voorzien. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt bij het inplannen van werkzaamheden rekening gehouden met drukte door vakantieverkeer? Wordt volgens u voldoende rekening gehouden met drukte door vakantieverkeer? Kunt u dat toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Welke werkzaamheden staan er gepland in de zomerperiode die mogelijk grote hinder kunnen veroorzaken in verband met vakantieverkeer? Zou het verstandig zijn deze werkzaamheden op een ander moment in te plannen? Zo ja, gaat u zich hiervoor inzetten?
In de zomermaanden juli en augustus wordt door RWS in Zeeland niet aan de weg gewerkt in verband met het vakantieverkeer van (buitenlandse) toeristen. In 2017 staan veel werkzaamheden gepland in Zeeland. Deze worden daarom vooral in het voorjaar en najaar uitgevoerd. Vanwege het feit dat veel werkzaamheden alleen bij hogere temperaturen en beperkte regenval kunnen worden uitgevoerd, is het uitwijken naar de winter geen optie. Bij het inplannen wordt overigens niet alleen rekening gehouden met piekmomenten als gevolg van vakantieverkeer, maar ook met drukte als gevolg van het reguliere woon/werkverkeer.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Rijkswaterstaat in de toekomst bij werkzaamheden meer rekening houdt met vakantieverkeer? Zo ja, op welke termijn kunt u dit in gang zetten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Uitstel beslistermijn Pensioen Eigen Beheer |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van MKB Belangen en Stichting ZZP Nederland onder hun achterban over Pensioen in Eigen Beheer (PEB)?1
Ja. Conform mijn toezegging naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries (VVD) tijdens het algemeen overleg Belastingdienst op 8 juni 2017 met de vaste commissie voor Financiën van uw Kamer heeft inmiddels ook ambtelijk overleg over het onderzoek plaatsgevonden met MKB Belangen en ZZP-Nederland. Dit was een constructieve bespreking waarin genoemde belangenorganisaties een nadere toelichting op hun onderzoek hebben gegeven. In april jl. hebben beide organisaties een uitvraag over het PEB bij hun achterban gedaan. Daarbij is aan de nieuwsbriefontvangers een enquête per e-mail verstuurd. Door op de betreffende link te klikken konden de deelnemers een vragenlijst openen en invullen. Van de deelnemers aan de enquête was een op de drie dga’s nog niet op de hoogte van het uitfaseren van het PEB. Volgens MKB Belangen en ZZP-Nederland is een oorzaak dat de informatie niet altijd door dienstverleners wordt doorgeleid naar de dga of dat de dga de informatie niet heeft gelezen. In het gesprek kon ook het misverstand rechtgezet worden dat de betrokken dga’s vóór 1 juli 2017 al de beslissing over de bestemming van het opgebouwde pensioenvermogen zouden moeten nemen. Dat laatste is namelijk niet het geval. Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 7 nader wordt toegelicht, is het enige dat vóór 1 juli 2017 moet worden geregeld het stopzetten van de huidige opbouw van het PEB. Met het stopzetten is het PEB vanaf dat moment bevroren. Vervolgens heeft de dga tot en met 31 december 2019 de tijd om een beslissing te nemen over de in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraak. Bij een gesplitste pensioentoezegging, waarbij een deel van het toegezegde pensioen is ondergebracht in een pensioenpolis bij een verzekeraar en de dga het daar opgebouwde kapitaal wil overdragen naar zijn eigen bv in het kader van een overgang van de bijbehorende verplichting, moet uiterlijk 30 juni 2017 een verzoek door de verzekeringsmaatschappij ontvangen zijn om deze waardeoverdracht te doen. Het gaat dus uiteindelijk om hooguit drie documenten: de vastlegging van de overeenkomst tussen de besloten vennootschap (bv) en de dga dat de pensioenopbouw in eigen beheer uiterlijk 30 juni 2017 wordt stopgezet. Dat kan middels een addendum op de pensioenbrief. De andere documenten zijn de bekrachtiging van deze afspraak in de notulen van de aandeelhoudersvergadering en – voor zover van toepassing – een verzoek aan de verzekeringsmaatschappij.
Herkent u de cijfers uit dit onderzoek, waaruit blijkt dat 35% van de deelnemende ondernemers geen weet heeft van de afschaffing van de mogelijkheid om PEB op te bouwen?
Aan elke dga is in beginsel de Nieuwsbrief Loonheffingen 2017 door de Belastingdienst digitaal beschikbaar gesteld, met daarin ook uitvoerige informatie over de afschaffing van het PEB. Indien de dga een dienstverlener heeft aangewezen voor de correspondentie, dan is die ingelicht. Daarnaast is via allerlei andere kanalen gecommuniceerd. De meeste dga’s hebben een accountant. Aangezien op een PEB specifieke fiscale wetgeving van toepassing is, is de verwachting dat zij hun accountant, fiscaal dienstverlener of pensioenadviseur inschakelen. Van deze beroepsgroepen mag worden verwacht dat zij ervoor zorgen dat zij op de hoogte zijn van wijzigingen in fiscale regelgeving en ook dat zij – indien de dga geen contact met hen opneemt – zelf contact opnemen met de dga om hen te informeren en adviseren over de uitfasering van het PEB.
De maatregelen uit de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen zijn per 1 april 2017 in werking getreden. Bij het wetgevende traject waren meerdere koepelorganisaties intensief betrokken. Door de Belastingdienst vindt verder uitgebreide communicatie plaats over de uitfasering van het PEB. Reeds tijdens de parlementaire behandeling heeft de Belastingdienst partijen zoveel mogelijk van de actuele stand van zaken op de hoogte gehouden. Zo heeft bijvoorbeeld een thematische behandeling plaatsgevonden van de uitfasering van het PEB tijdens de Intermediairdagen eind 2016 (bezocht door ruim 7.500 intermediairs).
Ook communiceert de Belastingdienst zo breed mogelijk via de website www.belastingdienst.nl, de site van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (www.belastingdienstpensioensite.nl) én de fora Fiscaal Dienstverleners en Salaris.
Vragen kunnen daarnaast gesteld worden aan de BelastingTelefoon en het webcareteam van de Belastingdienst. De Belastingdienst plaatst ook proactief berichten op social media over PEB. In mei en juni worden verspreid over het land vijf sessies voor fiscale dienstverleners georganiseerd. Half juni wordt een webinar georganiseerd over dit onderwerp.
Naast de algemene communicatie over de regelgeving wordt in het overzicht met Vragen&Antwoorden (V&A) op de site van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen specifiek ingegaan op technische vraagstukken. De V&A’s worden als achtergrondinformatie aan de adviseurs aangeboden.
De Belastingdienst monitort bij de onlinemedia continu berichten met betrekking tot de PEB. Ook worden externe publicaties (vakbladen en onlinemedia) gemonitord om in te kunnen spelen op vragen. Waar nodig wordt de communicatie bijgesteld.
Naar mijn mening is er dus vanuit de Belastingdienst alles aan gedaan om de noodzakelijke informatie te verstrekken en zouden belanghebbenden dan wel hun dienstverleners dan ook op de hoogte moeten zijn. Desalniettemin heb ik de Belastingdienst gevraagd om vandaag (15 juni 2017) nogmaals een herinnering aan de dga’s en hun dienstverleners te sturen. In deze herinnering is ook een dringend verzoek opgenomen aan de dienstverleners die gemachtigd zijn door de dga om deze informatie een-op-een aan de dga door te zetten. Deze attendering vindt vandaag plaats via het Forum Salaris (nieuwsbrief, bericht op het forum zelf en op diens linked in-account), het Forum Fiscaal dienstverleners (met een e-mail aan alle deelnemers) alsmede via Twitter en door middel van een actueelbericht op de website van de Belastingdienst.
Klopt het dat ondernemers voor 1 juli 2017 een beslissing moeten nemen over hoe zij omgaan met de uitfasering van PEB?
De aanname dat ondernemers vóór 1 juli 2017 een beslissing moeten nemen over hoe zij omgaan met de uitfasering van hun PEB, in de zin dat al voor die datum besloten zou moeten worden of men het PEB wil afkopen, omzetten in een oudedagsverplichting of bevroren wil houden, berust op een hardnekkig misverstand. Helaas wordt de laatste tijd ook in krantenberichten deze datum ten onrechte als deadline voor deze keuze genoemd. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is meerdere malen aangegeven welke handelingen er verricht moeten worden voor het einde van de coulanceperiode. Het enige dat uiterlijk aan het eind van de coulanceperiode moet zijn geregeld is dat de huidige opbouw van het PEB wordt stopgezet. Dit kan door de algemene vergadering bijeen te roepen en door middel van een addendum op te nemen dat de opbouw stopt. Ook als de dga zou besluiten om een eventueel elders verzekerd pensioen terug te halen naar eigen beheer, moet deze waardeoverdracht plaatsvinden voor het einde van de coulanceperiode. Hierbij heb ik toegezegd dat hieraan ook is voldaan als het verzoek tot overdracht uiterlijk 30 juni 2017 bij de verzekeraar ligt2. De verzekeraar heeft daarna de gebruikelijke termijn om het verzoek af te handelen. De beslissing om het PEB fiscaal gefaciliteerd af te kopen of om te zetten in een oudedagsverplichting hoeft derhalve niet voor het einde van de coulanceperiode te worden genomen. Hiertoe heeft de dga nog tot en met 31 december 2019 – in overleg met zijn adviseur – de tijd.
Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, toen inwerkingtreding nog was voorzien op 1 januari 2017, zijn ook zorgen geuit of er voldoende tijd is voor de dga om na aanname van het wetsvoorstel het PEB tijdig te kunnen beëindigen. In dat kader heb ik toen toegelicht dat dga’s in feite al sinds mijn brief van 1 juli 2016, waarin ik de contouren van de wet vrij gedetailleerd heb geschetst, hebben om na te denken over wat ze met hun PEB willen doen3. Hierbij heb ik naar aanleiding van signalen uit het veld en de Tweede Kamer verder een coulanceperiode (extra termijn) van drie maanden toegezegd4 waarmee dga’s drie maanden langer (tot 1 april 2017) de tijd hadden om de noodzakelijke stappen te zetten om het PEB uit te faseren. Op deze coulanceregeling werd door de praktijk zeer positief gereageerd. Door het uitstel van de inwerkingtreding van de wet tot 1 april 2017 en het handhaven van de coulanceperiode van drie maanden hebben dga’s nog drie maanden langer de tijd (tot 1 juli 2017) gekregen om te voldoen aan de maatregelen uit de wet. Naar mijn mening hebben dga’s hiermee voldoende tijd om aan de uit de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen voortvloeiende maatregelen te voldoen. Hierbij merk ik nog op dat meer dan de helft van alle dga’s in het verleden al gestopt is met de opbouw van het PEB. Deze groep hoeft dus op dit moment voor de enige noodzakelijke handeling – het formeel stopzetten van het PEB – geen actie meer te ondernemen.
Gelet op voorgaande acht ik een verlenging van de coulanceperiode niet nodig. Ik acht een dergelijke verlenging ook niet wenselijk, omdat dit niet in lijn is met de beoogde snelle uitfasering van het PEB.
Hoeveel procent van de belanghebbende ondernemers door de rijksoverheid zijn geïnformeerd? Op welke manier heeft u geprobeerd zoveel mogelijk ondernemers te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel procent van de belanghebbende ondernemers heeft het verplichte informatieformulier ingevuld en geretourneerd?
Ook hier is sprake van een misverstand. Een dga is alleen verplicht om het informatieformulier in te vullen en naar de Belastingdienst te retourneren, wanneer hij zijn PEB afkoopt of omzet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting. Dit informatieformulier moet inderdaad binnen een maand nadat de ondernemer het PEB heeft afgekocht dan wel omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting door de Belastingdienst ontvangen zijn. Zoals ik hiervoor al heb toegelicht heeft de dga tot en met 31 december 2019 de tijd om te beslissen of hij zijn bevroren PEB nog wil afkopen of omzetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting. Voor het stopzetten van de opbouw van het PEB, de enige handeling die noodzakelijk is vóór 1 juli 2017, hoeft de dga dus geen informatieformulier in te vullen en op te sturen naar de Belastingdienst. Het aantal ingezonden informatieformulieren zegt derhalve niets over het aantal dga’s dat reeds voldaan heeft aan de verplichting de opbouw van het PEB vóór 1 juli 2017 stop te zetten. Sterker nog: aan de hand van op dit moment ingezonden informatieformulieren kan nu geen inschatting worden gemaakt hoeveel dga’s hun PEB nog zullen gaan afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Het enige dat met de tot nu toe ingezonden informatieformulieren kan worden bepaald is hoeveel dga’s op dit moment reeds hebben gekozen voor afkoop of omzetting van hun PEB in een oudedagsverplichting. Hierover kan ik u aangeven dat tot 30 mei 2017 in totaal 6705 informatieformulieren bij de Belastingdienst zijn ingediend.
Klopt het dat dit informatieformulier een maand na de beslissing van de ondernemer om af te kopen dan wel om te zetten in een oudedagsverplichting binnen moet zijn bij de Belastingdienst? Zijn er andere manieren waarop u een inschatting kunt maken van het aantal ondernemers dat nog een beslissing moet nemen over de uitfasering van PEB?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid eventueel de coulancetermijn te verlengen, mocht de huidige regeling tot problemen leiden voor ondernemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Pensioenonderwerpen voorzien op 15 juni 2017?
Ja, hierbij treft u de antwoorden aan.
Het bericht dat drie Leidse hoogleraren twintig jaar lang een schrikbewind hebben gevoerd op het Instituut Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Leiden |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat drie Leidse hoogleraren, Marinus van IJzendoorn, Adriana Bus en Marian Bakermans, twintig jaar lang een schrikbewind hebben gevoerd op het Instituut Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Leiden?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in de governance van deze universiteit fundamentele tekortkomingen te constateren zijn, getuige het feit dat een dergelijk schrikbewind twintig jaar voortgeduurd heeft, onder elkaar opvolgende Colleges van Bestuur, en bent u bereid erop aan te dringen dat het College van Bestuur nu alles in het werk stelt om aan deze gesloten bedrijfscultuur een einde te maken?
Ik deel deze mening niet. Het College van Bestuur van de Universiteit Leiden en het Faculteitsbestuur van de faculteit Sociale Wetenschappen hebben al een tijd geleden actie ondernomen, onder andere door het instellen van een onderzoek en het aanstellen van een wetenschappelijk directeur met de opdracht het werkklimaat te verbeteren. Hierover heeft de instelling herhaaldelijk gesproken met de medezeggenschap en de medewerkers van het instituut. Dat de instelling de zaak heeft opgepakt past in de relatie tussen werkgever en werknemers. In deze relatie is geen rol weggelegd voor de Minister van onderwijs.
Bent u bereid er bij het College van Bestuur van de Universiteit Leiden op aan te dringen deze drie hoogleraren te ontslaan, zodat er geen verdere schade wordt toegebracht aan de academische cultuur in het algemeen, de bedrijfscultuur van de Universiteit Leiden en het Instituut Pedagogische Wetenschappen in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe ben ik niet bereid. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. De Minister van onderwijs is geen partij in de arbeidsrelatie tussen hoogleraren en universiteiten. De werkgever heeft op dit vlak reeds maatregelen genomen.
Het bericht dat een zorgbestuurder de Wet Normering Topinkomens middels een riante vertrekpremie omzeilt |
|
Nine Kooiman (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het ook schandalig dat bestuurder Ankie van R. € 75.000 euro ontving als extraatje van het St. Antonius Ziekenhuis omdat ze door de Wet Normering Topinkomens minder zou gaan verdienen?1
De WNT stelt dat een beëindigingsvergoeding niet hoger mag zijn dan een jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. De WNT schrijft niet voor in welke gevallen een beëindigingsvergoeding in het arbeidscontract mag worden opgenomen. Dit betreft immers een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de instelling en de topfunctionaris. De onderhavige beëindigingsvergoeding is derhalve niet in strijd met de WNT.
Hoe is het mogelijk dat bestuurders de Wet Normering Topinkomens blijven omzeilen? Wanneer keurt u dit moreel verwerpelijke, onverantwoorde en egoïstische gedrag van dit soort bestuurders af? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens aan te passen om te zorgen dat dergelijke constructies verboden wordt? Zo ja, wanneer zet u dit traject in gang? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet streeft naar maatschappelijke verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT.
Het kabinet is niet voornemens om de WNT op het punt van de beëindigingsvergoeding te wijzigen. Ik verwijs naar een eerdere beantwoording van Kamervragen over de maximering van beëindigingsvergoedingen.2
Deelt u de mening dat geld bestemd voor zorg ook daadwerkelijk aan zorg dient te worden besteedt en niet aan inhalige bestuurders? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u treffen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de 75.000 euro vertrekpremie in strijd is met de Wet Normering Topinkomens en bent u van plan om ervoor te zorgen dat deze 75.000 euro terug gaat naar de zorg waar het geld ook voor bedoeld is?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Tbs'er Mike J. in 2018 buiten de kliniek' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de veroordeelde moordenaar van Rowena Rikkers (het meisje van Nulde)?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat tbs’ers (en in dit geval iemand die is veroordeeld voor een gruwelijke moord) bij wie wordt vermoed dat de kans op herhaling groot is, nooit op verlof mogen worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Nee. De opgelegde tbs-maategel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en een veilige terugkeer in de samenleving. Zoals ik ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb benadrukt: een essentieel onderdeel van deze tbs-maatregel is het verlof.
Verlof tijdens de tbs-behandeling is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling van de aanvraag door verschillende partijen, waaronder de gedragsdeskundigen van de kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT).
Door het gefaseerd en zorgvuldig toestaan van vrijheden en het telkens toetsen van het verloop van het verlof, kunnen tbs-gestelden op een verantwoorde manier resocialiseren en worden de maatschappelijke risico’s zoveel mogelijk beperkt.
Daarnaast heeft het voor de verlofmachtiging gevolgen als de tbs-gestelde zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. Hierbij wijs ik op de regeling «Eén jaar geen verlof». Op grond van deze regeling is het mogelijk dat in geval van het plegen van een strafbaar feit of ongeoorloofde afwezigheid door een tbs-gestelde ten minste één jaar geen verlofmachtiging wordt verleend.
Deelt u de mening dat de samenleving geen proeftuin voor tbs’ers op verlof moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit beleid te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook niet dat criminelen met een persoonlijkheidsstoornis gewoon in de cel behandeld moeten worden en dat tbs afgeschaft moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen aanleiding om de tbs-maatregel af te schaffen, omdat dit systeem juist bijdraagt aan de veiligheid van de samenleving. Door de stoornis te behandelen, die een rol heeft gespeeld bij het plegen van het betreffende misdrijf, wordt het recidiverisico verlaagd. Een kale celstraf, en ieder ander alternatief voor tbs, zal naar verwachting eerder tot meer dan tot minder recidive leiden.
Het onderzoek waaruit blijkt dat ijzerhoudend grondwater fosfaat in landbouwgebieden minder schadelijk maakt |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van dr. Van der Grift, waaruit blijkt dat ijzerhoudend grondwater in landbouwgebieden ervoor zorgt dat meer dan de helft van het fosfaat gebonden wordt en geen bijdrage levert aan eutrofiëring?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van het proefschrift van de heer dr. Van der Grift.
Is de veronderstelling juist dat fosfaatbemesting in stroomgebieden met ijzerhoudende kwel veel minder invloed heeft dan gedacht op het halen van de waterkwaliteitsdoelen, vanwege de onderschatting van het aandeel ijzer-gebonden fosfaat?
De waterkwaliteitsdoelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn gebaseerd op waarnemingen van biologische variabelen, zoals algen en waterplanten. Doelen voor nutriënten worden afgeleid door een relatie te leggen tussen waarnemingen van biologische variabelen en waarnemingen van nutriënten. Hierbij zijn ook situaties meegenomen waarbij er sprake was van ijzerhoudende kwel, waardoor er bij normstelling geen sprake is van een onderschatting van het aandeel ijzergebonden fosfaat. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is voor bepaalde gebieden of waterlichamen bijstelling van de Kaderrichtlijn Water (KRW)-normen voor de fosfaatconcentratie in het oppervlaktewater nodig nu de biobeschikbaarheid van fosfaat door ijzerhoudende kwel veel minder groot is dan gedacht?
Waterbeheerders kunnen op grond van nieuwe wetenschappelijke inzichten waterkwaliteitsdoelen voor de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 bijstellen.
Is de veronderstelling juist dat in het STONE-model nog geen rekening gehouden wordt met het grote aandeel ijzer-gebonden fosfaat in gebieden met ijzerhoudende kwel en dat het model derhalve voor die gebieden een vertekend beeld geeft? Wat betekent dat voor de berekeningen in het kader van het mestbeleid?
Het STONE-model berekent de uitspoeling van fosfaat uit landbouwgronden naar oppervlaktewater. Dit is vervolgens input voor modellen, zoals de KRW-verkenner, die het effect van die uitspoeling in het oppervlaktewater berekenen waarbij vastlegging van fosfaat wordt meegenomen. Met het oog op de vaststelling van de 3e generatie stroomgebiedbeheerplannen en het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn in december 2021, worden nieuwe inzichten ten aanzien van de vastlegging van fosfaat door ijzerrijke kwel meegenomen in de actualisatie van deze waterkwaliteitsmodellen.
De evaluatie van de Meststoffenwet 2016 leert dat het effect van fosfaatgebruiksnormen op de verbetering van oppervlaktewaterkwaliteit beperkt is door o.a. de grote voorraden fosfaat in de bodem en dat dit daarom een kwestie van lange adem is. Dit algemene beeld verandert niet met het onderzoek van dr. Van der Grift.
Deelt u de mening dat de regionale verschillen in fosfaatbinding door ijzerhoudende kwel pleiten voor een gebiedsgerichte benadering in het mestbeleid?
Het mestbeleid richt zich, conform de Meststoffenwet en de EU Nitraatrichtlijn, allereerst op goede landbouwpraktijk door het bereiken van evenwichtsbemesting met inachtneming van de fosfaatstatus van de bodem, inclusief specifieke normen voor fosfaatfixerende bodems. De gevolgen van uitspoeling van niet effectief voor landbouwproductie benut fosfaat naar oppervlaktewater kunnen met ijzerrijke kwel echter wel anders zijn dan zonder. Dit is een aandachtspunt voor de regionale analyses die momenteel in het kader van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater worden uitgevoerd.
Neemt u het feit dat sloten in gebieden met ijzerhoudende kwel veel meer fosfaat binden dan gedacht mee bij de uitwerking van het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat, zoals aangegeven is bij de beantwoording van vraag 5, het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn zich allereerst richt op het realiseren van goede landbouwpraktijk, waarbij met bemesting gegeven fosfaat (een nutriënt is waarvan de beschikbaarheid als grondstof op wereldschaal steeds schaarser wordt) en de fosfaatvoorraad in de bodem zo optimaal mogelijk benut worden voor gewasproductie.
Stelt u de Europese Commissie op de hoogte van de resultaten van het genoemde onderzoek, inclusief de gevolgtrekking dat fosfaatbemesting minder invloed heeft op de waterkwaliteit dan gedacht?
Nieuwe wetenschappelijke inzichten worden, uitgaande van goede landbouwpraktijk en gestelde milieukundige doelen, meegenomen in gesprekken met de Europese Commissie over de invulling van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn met betrekking tot fosfaat in oppervlaktewater.
Is de veronderstelling juist dat voor boerensloten en landbouwspecifiek oppervlaktewater in het kader van de Nitraatrichtlijn (bijlage I) alleen toetsing van de waterkwaliteit aan de 50 mg nitraat/L norm verplicht is en niet aan eventuele afgeleide KRW-normen? Hoe wordt dit richting de Europese Commissie gepresenteerd?
Bij de toetsing van boerensloten en landbouwspecifieke oppervlaktewateren, die niet als KRW-waterlichaam zijn aangemeld, kan niet alleen worden volstaan met een toetsing aan de norm van 50 milligram nitraat/l. Bezien wordt of het water uit een boerensloot van invloed is op een benedenstrooms gelegen KRW-waterlichaam en of er maatregelen beschikbaar en haalbaar zijn om die invloed te beperken, zodat doelen in het benedenstrooms gelegen KRW-waterlichaam kunnen worden behaald.
Richting de Europese Commissie rapporteert Nederland voor de Kaderrichtlijn Water alleen over de KRW-waterlichamen en de verschillende bronnen die daar direct of indirect op van invloed zijn. Omdat de Nitraatrichtlijn zich ook richt op het tegengaan van eutrofiëring door verontreiniging uit agrarische bronnen, vereist de Europese Commissie dat lidstaten hierover rapporteren. In de daarvoor opgestelde rapporten (Kamerstuk 33 037, nr. 179 (2016) en het addendum hierop (2017), Kamerstuk 33 037, nr. 217) hanteert Nederland in lijn met de Kaderrichtlijn Water Chlorofyl-a in microgram/l als indicator voor eutrofiëring. In genoemde rapporten is dit weergegeven voor a) KRW-waterlichamen in rijkswateren, b) KRW-waterlichamen in regionale wateren en c) landbouwspecifieke wateren (waar de invloed van niet-landbouwbronnen, ingelaten water, kwel, etc. zo gering mogelijk is).
Is de veronderstelling juist dat ook voor de Kaderrichtlijn Water toetsing van de waterkwaliteit van boerensloten en landbouwspecifiek oppervlaktewater aan afgeleide KRW-normen niet verplicht is? Waarom wordt deze toetsing wel gedaan en meegenomen in rapportages?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn voorzien op 29 juni a.s.?
U ontvangt de antwoorden bij deze.
Dure geneesmiddelen die in de toekomst door apothekers veel goedkoper gemaakt kunnen worden |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkeling van een apparaat waarmee apothekers in de (nabije) toekomst snel en goedkoop zelf biologische geneesmiddelen op maat voor een individuele patiënt kunnen maken?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze ontwikkeling, waar prof. Schellekens aan werkt. Op dit moment werkt prof. Schellekens in samenwerking met andere onderzoekers aan een «proof of principle» van de magistrale bereiding van biomoleculen in de apotheek. De resultaten hiervan worden op z’n vroegst in de loop van volgend jaar verwacht. Om zo te kunnen garanderen dat deze medicijnen aan de hoogste kwaliteit en veiligheid voldoen, is tijd nodig.
Ziet u in deze ontwikkeling aanleiding dat het curriculum van apothekersopleidingen aangepast moet worden zodat het magistraal bereiden van (biologische) geneesmiddelen daarin een plek krijgt?3
Het is een interessant concept dat prof. Schellekens en zijn collega’s hebben gepubliceerd in Nature. Het is niet aan mij om op basis van deze ontwikkeling die nog in de onderzoeksfase is, een standpunt in te nemen of het curriculum van apothekersopleidingen aangepast zouden moeten worden. Dat is aan de universiteit.
Klopt het dat het wettelijk niet is toegestaan om bij een magistrale bereiding een grotere hoeveelheid te produceren dan een individuele patiënt nodig heeft, ondanks dat het technisch niet mogelijk is om een kleinere hoeveelheid te produceren?4
Ik heb prof. Schellekens uitgenodigd om zijn artikel en ideeën toe te lichten. Ik heb de IGZ gevraagd om bij dit gesprek aan te sluiten. In dit overleg zullen we verkennen of de toepassing die prof. Schellekens ontwikkelt kan passen binnen de wettelijke kaders zoals we die nu kennen. Aan bod zullen komen zijn ideeën over
bereidingsprocedures, waarborgen voor kwaliteit en veiligheid van het product binnen het concept waar hij en zijn collega's in onderzoekssetting aan werken. Ik kan dus nu niet aangeven of er in de regelgeving belemmeringen zijn die de toepassing van deze ontwikkeling in de weg staan.
Bent u van mening dat deze wettelijke beperking de (toekomstige) productie van biologische medicijnen op maat door de apotheker bemoeilijkt of zelfs onmogelijk maakt? Zo ja, wat wil u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u nog andere (wettelijke) beperkingen (nationaal of internationaal) die het door apothekers op maat maken van biosimilars zouden kunnen hinderen? Zo ja, welke en kunnen deze worden gewijzigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke activiteiten hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Initiatiefgroep Biosimilars Nederland inmiddels ondernomen om de inzet van biosimilars te stimuleren?5
De NVZ, NVZA, Federatie Medisch Specialisten (FMS) en IBN werken samen om de acceptatie van biosimilars te bevorderen.
De NVZA heeft daartoe een Toolbox Biosimilars ontwikkeld, die wordt ondersteund door de FMS. De NVZ werkt samen met IBN aan een plan om de decentrale voorlichting over biosimilars te intensiveren. Dit plan is recent bij VWS ingediend met een verzoek voor financiële ondersteuning.
De IBN is actief met educatie, voorlichting en debat over biosimilars. Zij doet dit ondermeer via een website, een nieuwsbrief, een jaarlijks symposium en ronde tafelgesprekken met alle betrokken partijen zoals patiënten, specialisten, apothekers en verzekeraars.
Richt de initiatiefgroep Biosimilars Nederland zich ook op het stimuleren van magistrale bereidingen van biosimilars? Zo nee, waarom niet?
De IBN richt zich op het bevorderen van de acceptatie van door de EMA goedgekeurde biosmilars. Daarvan is vastgesteld dat ze effectief en veilig zijn bij patiënten. Daar is voldoende werk te doen voor de initiatiefgroep om ervoor te zorgen dat biosimilars leiden tot goede inzet en leiden tot doelmatigheidswinst.
De magistraal bereide biogeneesmiddelen zijn niet beschikbaar in de praktijk. Het is een concept dat op de universiteit in ontwikkeling is. Ondermeer met onderzoek om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen. De mogelijk toekomstige toepassing van magistraal bereide biogeneesmiddelen valt niet binnen het aandachtsgebied van IBN.
Komt de initiatiefgroep Biosimilars Nederland ook met voorstellen voor het aanpassen van wet- en regelgeving zodat onnodige belemmeringen worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De detentie en repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de berichten dat mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië zijn opgepakt en vastgezet?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gevaar dat mensenrechtenverdediger Al-Otaibi uitgeleverd dreigde te worden aan Saudi Arabië?2 Zo ja, hebt u actie ondernomen om dit te voorkomen?
Nederland was op de hoogte van het feit dat de betrokkene zich in Qatar bevond. Nederland heeft in EU-verband gezocht naar een oplossing en die leek te zijn gevonden door een regeling met Noorwegen. Nederland werd, net als andere landen, verrast door de plotselinge deportatie van betrokkene door de Qatari autoriteiten naar Saoedi-Arabië.
Hoe beoordeelt u de toenemende repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië? Op welke wijze komt u, in woord en daad, hier tegen in actie?
Nederland is bezorgd over de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië en zet zich zowel bilateraal als multilateraal in om hun situatie te verbeteren. Zo worden bilateraal zorgen over de arrestaties en behandeling van mensenrechtenverdedigers met Saoedi-Arabië besproken, agendeert Nederland de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië regelmatig in Europees verband, en worden individuele zaken met gelijkgestemde partners besproken. Toen ik in februari de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken sprak, heb ik mij uitgesproken over de zorgelijke behandeling van Saoedische mensenrechtenverdedigers en aangedrongen op hun vrijlating, in het bijzonder Essam Koshak. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten, bijvoorbeeld met behulp van de mensenrechtenambassadeur en door in EU-verband rechtszaken van mensenrechtenverdedigers bij te wonen.
Bent u, in lijn met de Mensenrechtennota en de EU-richtlijn op mensenrechtenverdedigers, bereid u in te zetten om te voorkomen dat Al-Otaibi wordt gemarteld? Zo ja, bent u bereid u in te zetten voor een verklaring namens de EU waarin het oppakken van Al-Otaibi wordt veroordeeld? Bent u bereid om in die verklaring ook de toenemende repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië te veroordelen? Indien een EU verklaring niet haalbaar is, bent u bereid om met gelijkgezinde landen of bilateraal een verklaring uit te brengen? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten waarom u geen actie wil ondernemen?
Het kabinet is van mening dat een EU-verklaring in dit geval wenselijk zou zijn geweest en heeft zich daarvoor ook ingezet. Dit bleek echter niet haalbaar. De Nederlandse ambassadeur zal bij de Saoedische autoriteiten aandacht vragen voor deze zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken, woensdag 14 juni 2017?
Ja.
Een aanranding door een Somalische asielzoeker in Hoorn |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vrouw lokt aanrander in de val»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de betreffende Somaliër pas na maanden is gearresteerd terwijl het slachtoffer al na een week na de gruwelijke misdaad zijn adres heeft doorgegeven?
In een zedenzaak is het vergaren van het bewijs als bedoeld in de wet vaak geen eenvoudige zaak, waardoor een zorgvuldig onderzoek en het leveren van wettige bewijsmiddelen van groot belang is.
Het slachtoffer heeft door middel van «find my iphone» de bewegingen van het toestel in de gaten gehouden en aan de politie doorgegeven. Er zijn meerdere locaties in beeld gekomen. Daarbij is ook het adres van de latere verdachte doorgegeven. Op dat moment was er echter onvoldoende aanvullend bewijs om de man als verdachte aan te merken. De politie heeft vervolgens in overleg met de officier van justitie besloten om het DNA-onderzoek door het NFI af te wachten. Na ontvangst van het rapport van het NFI – waaruit naar voren kwam dat het aangetroffen DNA-profiel kon worden gematcht met het DNA-materiaal van een eventuele verdachte – is de verdachte aangehouden.
Deelt u de mening dat er alleen resultaat is geboekt dankzij dapper optreden van het slachtoffer zelf? Zo nee, waarom niet?
De opsporing van strafbare feiten is een taak van de overheid, maar burgers zijn in het opsporingsproces onmisbaar. Immers, op velerlei wijze zijn burgers betrokken bij het opsporingsproces.
Zo doen burgers onder andere aangiftes, leveren ze getuigenverklaringen, kunnen ze camerabeelden overleggen of tips leveren via Opsporing Verzocht.
In de onderhavige kwestie is de door het slachtoffer aangedragen informatie zeer zeker meegenomen in het onderzoek. Onder meer dankzij deze informatie maar ook dankzij het onderzoek door de politie en het OM is de verdachte aangehouden.
Gaat u er voor zorgen dat panklare (door het slachtoffer aangedragen) informatie, zoals camerabeelden en foto’s, wordt gebruikt en niet terzijde wordt gelegd, zodat dergelijke «fouten» niet meer voorkomen en slachtoffers niet meer in de kou blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de verdachte in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, terwijl hij op dat moment al als verdachte te boek moet hebben gestaan vanwege het feit dat zijn adres al bekend was en hij nota bene ook openlijk IS sympathisant is? Wie krijgt in dit land eigenlijk geen verblijfsvergunning nu weer blijkt dat zelfs gewelddadige, IS verheerlijkende verkrachters een verblijfsvergunning, huis en uitkering krijgen?
Zoals ik in mijn brieven van 25 november 2015 en 25 mei 20162 heb aangegeven, kan de verlening van een verblijfsvergunning asiel worden geweigerd indien de vreemdeling een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd. Er dient dan sprake te zijn van een (onherroepelijk) rechterlijk vonnis. In het onderhavige geval is er sprake van een verblijfsstatus die al geruime tijd geleden, in 2011, is verleend. Ten tijde van de beoordeling van de verlengingsaanvraag was het delict nog niet opgenomen in de justitiële registers en daarmee niet kenbaar voor de IND. Dat gebeurt als een zaak op de rol wordt gezet door de rechtbank. Inmiddels ligt er in onderhavige zaak een onherroepelijk rechterlijk vonnis. Het is vast beleid dat, indien een vreemdeling onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf, wordt beoordeeld of die veroordeling aanleiding moet zijn de status in te trekken. Dit beleid zal ook hier worden toegepast.
Bent u bereid de verblijfsvergunning onmiddellijk in te trekken zodat de verdachte, na het uitzitten van een hopelijk lange straf, uit Nederland kan worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat ernstige misdrijven gevolgen moeten hebben voor de asielvergunning. Veroordelingen worden altijd serieus genomen en ik streef er naar daar de maximale consequenties aan te verbinden, binnen de ruimte die internationale verdragen en regelingen mij bieden. Nu in deze zaak het vonnis onherroepelijk is geworden, zal de IND onderzoeken of de verblijfsvergunning van de betrokkene kan worden ingetrokken. Ik wijs u op de regelingen in het beleid, zoals beschreven in de brieven genoemd in het antwoord op vraag 5.
Ziet u uzelf nog wel in staat verantwoordelijkheid te dragen voor veiligheids- c.q. vreemdelingenbeleid gelet op de bewezen incompetentie in deze en andere zaken?
Ik «zie» mezelf niet in staat omdat dat geen Nederlandse uitdrukking is. Ik acht mezelf wel in staat tot het dragen van verantwoordelijkheid.
Waarom is deze zaak onder de pet gehouden? Komt het u niet uit dat asielzoekers hier soms als beesten te keer gaan? Hoeveel criminele asielzoekers zijn hier nog (uitgeprocedeerd of nog in procedure) en wanneer zijn ze allemaal uit ons land verwijderd?
Deze zaak is niet onder de pet gehouden; het reguliere strafrechtelijk traject is gevolgd. Hierbij is de verdachte voor de rechter in de openbaarheid gebracht. Op 23 juni 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Er kan niet worden aangegeven hoeveel vreemdelingen in het strafrecht (uitgeprocedeerd of in procedure) binnen welke termijn zijn uitgezet. Dat is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de duur van lopende procedures, de duur van de strafdetentie en de mate waarin de vreemdeling actief werkt aan terugkeer nadat de vreemdeling is uitgeprocedeerd. Een vreemdeling in het strafrecht komt in de DT&V caseload zodra hij of zij in voorlopige hechtenis wordt genomen of is veroordeeld en niet langer een rechtmatig verblijf heeft. Eind mei 2017 bevonden zich circa 600 vreemdelingen in het strafrecht in de caseload van DT&V. DT&V heeft de regie over het vertrek van deze vreemdelingen en de regievoerders houden daartoe onder andere periodiek gesprekken met de vreemdeling. Ook wordt ingezet op het verkrijgen van vervangende reisdocumenten indien nodig. Daarmee wordt ingezet op een spoedig en zorgvuldig vertrek van deze doelgroep zoveel mogelijk aansluitend op de strafdetentie.
Kunt u ophouden met dit wanstaltige vreemdelingenbeleid en onze grenzen eindelijk sluiten voor alle asielzoekers, alsmede voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er geen sprake is van wanstaltig vreemdelingenbeleid kan ik daar niet mee ophouden.
Het Groningse erfgoedloket |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de NCG (Nationaal Coördinator Groningen) een streep heeft gezet door het plan voor een Erfgoedloket dat het erfgoed zou gaan helpen?1
Nee. Zoals in het Meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is aangegeven, zal een erfgoedloket worden ingericht ter ondersteuning van eigenaren en bewoners van monumenten in de aardebevingsregio.
Klopt het dat in een brief aan de Vereniging Groninger Monumenten Eigenaren aangegeven is dat het geraamde budget ontoereikend bleek? Is genoemde brief van de NCG in overleg met u geschreven? Zo nee, hoe moet naar uw mening deze brief geduid worden?
De NCG heeft de Vereniging van Groninger Monumenten Eigenaren laten weten dat de aanbesteding naar zijn oordeel vanwege kosten(beheersing) niet verantwoord was. Met name door het grote aandeel van variabele kosten kon niet worden voldaan aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot aanbesteding.
De aanbestedingsprocedure is daarom stopgezet. De NCG heeft de provincie gevraagd mee te denken over een oplossingen verwacht voor de zomer hierover meer duidelijkheid te kunnen bieden.
Hoe verhoudt zich deze uitspraak met de gedane uitspraak van mei 2016 door de NCG dat de NAM moet betalen, ook voor erfgoedspecialisten en dure oplossingen»?
Het staken van de aanbestedingsprocedure voor het erfgoedloket doet niets af aan de uitspraak dat de kosten van het op een verantwoorde wijze herstellen van schade en versterken van monumenten de aansprakelijkheid van NAM betreffen. De ondersteuning van eigenaren en bewoners door middel van een erfgoedloket acht ik, met de NCG, een zinvolle aanvulling hierop vanuit de publieke regierol.
Welk budget is geraamd voor het Groningse Erfgoedloket? Door wie wordt dit budget ingebracht? Wat is naar uw mening een verantwoord en geloofwaardig budget, nodig om het Groningse erfgoed dat wordt of is geraakt door aardbevingen te herstellen?
Op dit moment wordt door de gemeenten in het aardbevingsgebied, de provincie Groningen, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de NCG gewerkt aan een gezamenlijk erfgoedprogramma. Doel van dit programma is te komen tot een gedeelde visie en aanpak waarbij het erfgoed in Groningen en daarmee de gebiedsidentiteit behouden blijft en verder wordt ontwikkeld. Naast de benodigde budgetten voor schadeherstel en versterken bij NAM zal in het kader van het gezamenlijke erfgoedprogramma in beeld gebracht worden welk budget nodig is. Voor het erfgoedloket is op de begroting van de NCG een budget geraamd waarmee een adequate bijdrage kan worden geleverd aan de ondersteuning van bewoners en eigenaars van monumenten.
Hoe verhoudt uw gedane uitspraak bij de beantwoording van mondelinge vragen dat «het u aan informatie ontbreekt» zich tot de uitlating gedaan tijdens diezelfde beantwoording dat «u zich zeer bewust bent van de ernst van de problematiek»?2
Zoals ik ook in eerdere debatten met uw Kamer heb aangegeven, realiseer ik mij dat het Groninger erfgoed bijzonder kwetsbaar is en onder druk staat door de opgave van schadeherstel en het versterken in het gebied. Het belang van erfgoed voor Groningen en de bijzondere aandacht die hiervoor nodig is, is evident.
Wat is uw reactie op het feit dat gesteld wordt dat in de kern van het aardbevingsgebied 90% van de rijksmonumenten schade heeft?3
Het aantal beschadigde rijksmonumenten is aanzienlijk, met name in het hart van het aardbevingsgebied waar dit volgens cijfers van het Centrum Veilig Wonen (CVW) inderdaad kan oplopen tot bijna 90%. Dit onderstreept het belang van een gezamenlijke en effectieve aanpak, zoals ik eerder heb aangegeven en ook blijkt uit het meerjarenprogramma van de NCG. In de opgave ten aanzien van schadeherstel en versterken zal rekening gehouden worden met het Groninger erfgoed zodat dit behouden blijft en verder kan worden ontwikkeld. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het herstellen en in stand houden van het Groningse culturele en monumentale erfgoed een aparte aanpak en bijbehorend budget vraagt, te meer omdat naast herstel ook sprake zou kunnen zijn van het versterken van dit erfgoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Met het in ontwikkeling zijnde erfgoedprogramma wordt gezocht naar een optimale balans tussen veiligheid, schadeherstel en gebruik van het erfgoed. Het programma zal concrete acties bevatten die door de deelnemende overheden in programmatisch verband zullen worden uitgevoerd en bekostigd.
Het bericht ‘Fokker-opleiding is failliet, studenten zitten in onzekerheid’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fokker-opleiding is failliet, studenten zitten in onzekerheid»?1
Ja
Klopt het dat u op basis van een toets op macrodoelmatigheid het besluit genomen hebt dat de opleiding van het VTOC2 beëindigd moet worden? Zo ja, op welke wijze is daarin meegewogen dat naast de opleiding die Aventus in samenwerking met het VTOC aanbiedt slechts één opleiding over de cruciale parts certificering beschikt die tot een vergelijkbare positie op de arbeidsmarkt leidt?
Nee dit klopt niet. Ik heb geen besluit genomen over de opleidingen van VTOC. Wel heb ik vernomen dat het samenwerkingsverband MBO-Luchtvaarttechniek (Deltion College, ROC Leeuwenborgh, ROC Tilburg, ROC West-Brabant en ROC van Amsterdam) de Commissie Macrodoelmatigheid (CMMBO) heeft gevraagd om te adviseren over een geschil van inzicht met het ROC Aventus over de opleidingen Vliegtuigonderhoud in Aalsmeer. Op basis van een aantal overwegingen constateert de CMMBO dat Aventus voor zijn opleidingen in Aalsmeer de zorgplichten niet naleeft en adviseert Aventus deze opleidingen gefaseerd te beëindigen. Tevens adviseerde de CMMBO het ROC van Amsterdam de ingeslagen weg van kwaliteitsverbetering te vervolgen zodat er in deze regio kwalitatief goede mbo-opleidingen Vliegtuigonderhoud zijn voor studenten en het bedrijfsleven. Aventus en het ROC van Amsterdam hebben het advies overgenomen.
De zorgplichten arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid gelden alleen voor door de overheid bekostigde opleidingen en hebben dus geen betrekking op het onderwijs ten behoeve van private certificaten. Het onderwijs voor parts certificering is een marktactiviteit waarvoor het Ministerie van OCW geen verantwoordelijkheid draagt.
Waarom is besloten dat juist deze succesvolle combinatie met het VTOC beëindigd moet worden en zijn andere opleidingen buiten schot gebleven? Op welke wijze wordt in het kader van de toets op macrodoelmatigheid recht gedaan aan het feit dat een particuliere opleiding, waarvoor studenten bereid zijn hoge bijdragen te betalen, kennelijk voldoet aan de wensen van betrokkenen?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2 is er geen sprake van een door mij genomen besluit. Wel heeft de CMMBO op verzoek van het eerder genoemde samenwerkingsverband MBO-Luchtvaarttechniek een advies aan de betrokken onderwijsinstellingen gegeven om een verschil van inzicht met ROC Aventus te beslechten. ROC Aventus heeft zelf het besluit genomen om het advies over te nemen. De analyse en het advies van de CMMBO zijn openbaar en te vinden op de website van de CMMBO (www.cmmbo.nl).
Voor het bekostigd onderwijs geldt het wettelijk vastgestelde lesgeld. Private aanbieders financieren de opleidingen op basis van bijdragen van studenten (of hun werkgever) zelf. Gelet daarop kan verondersteld worden dat een niet-bekostigde instelling ervoor zorgt draagt dat het totaal aan opleidingen binnen de eigen bedrijfsvoering doelmatig verzorgd wordt. Dit kan door een hoge private bijdrage te vragen. Het kan echter niet zo zijn dat een private aanbieder voor haar bedrijfsvoering afhankelijk is van publieke middelen. Voor het publiek bekostigde onderwijs is een alternatief in de betreffende regio beschikbaar.
Klopt het dat bij de toets op macrodoelmatigheid de kwaliteit van het onderwijs niet is meegewogen? Hoe is te rechtvaardigen dat het VTOC door het besluit getroffen wordt, terwijl de praktijkervaring en de aansluiting op de parts certificering juist een onderscheidend kenmerk van deze opleiding vormen?
Uit het rapport valt op te maken dat de kwaliteit van het onderwijs wel is gewogen in het advies. Ook valt in het advies te lezen dat het ROC van Amsterdam in samenwerking met o.a. KLM werkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de opleidingen vliegtuigonderhoud. De CMMBO adviseert het ROC van Amsterdam de ingeslagen weg van kwaliteitsverbetering te vervolgen. Zij hebben dit advies overgenomen en zich dus gecommitteerd aan verdere kwaliteitsverbetering. Wat betreft de parts certificering heeft het Ministerie van OCW geen rol in de kwaliteitsborging.
In hoeverre is bij de overwegingen inzake macrodoelmatigheid ook de inbreng betrokken van organisaties die afhankelijk zijn van deze opleidingen, waaronder de Koninklijke Luchtmacht? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat de belangen van zowel studenten als betrokken organisaties zo min mogelijk geschaad worden?
De CMMBO heeft ook belanghebbenden betrokken bij het opstellen van het advies. In het rapport van de CMMBO valt te lezen dat:
Ik trek hieruit de conclusie dat er voor belanghebbenden – waaronder de Luchtmacht – voldoende goede alternatieven beschikbaar zijn. Ook voor aankomende studenten is dit het geval. Zij kunnen op meerdere plekken in het land – waaronder het nabijgelegen MBO Airport College te Hoofddorp van het ROC van Amsterdam – een opleiding vliegtuigonderhoud volgen.
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6 voor wat betreft mijn inspanningen om de belangen van studenten zo min mogelijk te schaden.
Bent u van mening dat studenten financieel gedupeerd mogen worden door beslissingen die op basis van een toets op macrodoelmatigheid genomen worden? Op welke wijze kunnen deze studenten ten minste financieel tegemoet worden gekomen?
Ik heb Aventus als verantwoordelijke voor het mbo-onderwijs aan deze studenten gevraagd om te zorgen dat studenten hun opleiding kunnen afronden. Er is een crisisteam geformuleerd en de verwachting is dat alle studenten hun mbo-opleiding alsnog kunnen afronden. Ik heb vernomen dat Aventus reeds een brief heeft gestuurd aan studenten waarin een oplossing voor de ontstane situatie wordt aangeboden. Studenten kunnen onder de verantwoordelijkheid van Aventus de opleiding afronden op het nabijgelegen MBO Airport College te Hoofddorp van het ROC van Amsterdam.
In aanvulling op de inspanningen gericht op het waarborgen van het mbo-onderwijs, hoop ik uiteraard ook dat jongeren alsnog de certificaten kunnen halen die aanvullend op de mbo-opleiding werden aangeboden door VTOC.
Het oppakken van de directeur van Amnesty International in Turkije |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chair of Amnesty International Turkey swept up in post-coup purge»?1
Ja.
Wat is u bekend over het oppakken van Taner Kiliç, de directeur van Amnesty International in Turkije, en meer dan twintig andere advocaten? Zijn zij opgepakt vanwege vermeende banden met de Fethullah Gülen beweging?
Kiliç komt al jarenlang op voor mensenrechten in zijn land. Zijn arrestatie komt bovenop de vele arrestaties die sinds de couppoging van 15 juli 2016 volgden. Kiliç is op 6 juni 2017 in Izmir gedetineerd, samen met 22 andere advocaten. Op 9 juni is hij formeel in staat van beschuldiging gesteld en gearresteerd, op beschuldiging van lidmaatschap van de «Fethullah Gülen Terrorist Organisation (FETO). Het is nog niet duidelijk wanneer zijn zaak voor de rechter komt. De Nederlandse ambassade in Ankara onderhoudt contact met de advocaten van de heer Kiliç en zal dat blijven doen.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat vanwege afwezigheid van enig bewijs van betrokkenheid bij internationaal erkende misdrijven de opgepakte advocaten per direct vrijgelaten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet roept de Turkse autoriteiten dringend op om de beschuldigingen spoedig te bewijzen, conform de standaarden van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarbij is het van belang om het vermoeden van onschuld te respecteren. Als Turkije de beschuldigingen niet snel en concreet kan bewijzen, dan dient de heer Kiliç per ommegaande vrijgelaten te worden.
Bent u bereid spoedig contact op te nemen met uw Turkse collega’s om aan te dringen op vrijlating van deze advocaten? Zo nee, waarom niet?
De arrestatie van Taner Kiliç, voorzitter van de Turkse afdeling van Amnesty International, en 22 andere advocaten is zeer verontrustend. Het kabinet maakt zich al langer zeer veel zorgen over de ontwikkelingen ten aanzien van de rechtsstaat in Turkije. Zowel in bilateraal als in EU-verband heeft Nederland Turkije consequent opgeroepen om de beginselen van rechtsstaat, waaronder het respecteren van mensenrechten, fundamentele rechten, het recht op een eerlijk proces het beginsel van vermoeden van onschuld te waarborgen. Dit zal Nederland ook blijven doen, ook via de Raad van Europa, een belangrijk spoor waar Nederland sinds vorige zomer stevig op heeft ingezet. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 19 juni is deze kwestie op verzoek van Nederland besproken. Ook heeft de ambassade, samen met andere Westerse ambassades en consulaten, een solidariteitsbezoek gebracht aan het Amnesty International kantoor in Istanbul. Samen met andere EU-lidstaten zal Nederland bekijken op welke wijze waarneming kan plaatsvinden van een eventuele rechtszaak tegen de heer Kiliç.
De misstanden bij de Thomashuizen |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de verschillende berichten dat in verschillende Thomashuizen jarenlang sprake is van slechte zorg en oneigenlijk gebruik van pgb-gelden?1 2
In de regeling van werkzaamheden van 30 mei 2017, heeft uw Kamer mij verzocht om zo snel mogelijk met een brief te komen over de stand van zaken bij vijf Thomashuizen in Assendelft, Middelburg, Tiel, Roden en Ospeldijk. Hierover stuur ik een separate brief. Deze Kamervragen kennen nagenoeg dezelfde onderwerpen als waar ik in de brief op in ga.
Het is van belang dat cliënten in de verschillende Thomashuizen kwalitatief goede en veilige zorg ontvangen. Als cliënten niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben, is dit altijd een hele ernstige zaak. Als uit onderzoek blijkt dat dit het geval is, is dat heel erg voor de cliënten (en hun vertegenwoordigers) die in de huizen verbleven of nog steeds verblijven.
Hoe oordeelt u over de berichten dat mensen met een meervoudige beperking verwaarloosd en/of mishandeld worden in verschillende Thomashuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze situatie? Verricht de IGZ hiernaar onderzoek en hebben zij ingegrepen? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de signalen heeft de inspectie, in lijn met de standaard werkwijze, de Drie Notenboomen en deze Thomashuizen de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen naar de signalen en hierover te rapporteren aan de inspectie. De inspectie beoordeelt dit onderzoek en bepaalt op basis hiervan of er vervolgacties noodzakelijk zijn.
Over één van deze huizen was bij de inspectie een signaal van mogelijk seksueel misbruik gemeld. Conform de procedure bij meldingen over mogelijk seksueel geweld heeft de inspectie De Drie Notenboomen de opdracht gegeven verder onderzoek te doen, en te rapporteren over de maatregelen die zijn genomen om herhaling van (seksueel) geweld in de zorgrelatie in de toekomst te voorkomen. Verder heeft de inspectie vernomen dat er aangifte is gedaan van mogelijk seksueel misbruik bij het Openbaar Ministerie. Over het signaal van mogelijk oneigenlijk gebruik van pgb-middelen door de voormalige zorgondernemers
door de inspectie contact opgenomen met het zorgkantoor. Daarnaast wordt het signaal ook gedeeld met het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ). Daarin werken de IGZ, NZa, iSZW, Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN samen om fraude met zorggelden aan te pakken.
De Drie Notenboomen heeft verder aangeven dat zij inmiddels bij twee Thomashuizen de zorgondernemers heeft vervangen. Ook heeft De Drie Notenboomen acties ingezet om intensief te gaan samenwerken met de zorgondernemers om kwaliteitsnormen op te stellen en alle 118 huizen te onderwerpen aan een gedegen onderzoek. Voor de zomer ligt er een actieplan van De Drie Notenboomen gericht op de verbetering van de dienstverlening. Hierbij is naast een normenkader voor goed ondernemerschap ook aandacht voor scholing, de selectieprocedure voor zorgondernemers en de omgang met klachten.
De inspectie zal zelf ook onderzoek doen naar de sturing op en structurele borging van de kwaliteit en veiligheid van zorg door De Drie Nootenboomen en de Thomashuizen. De inspectie betrekt hierin het onderzoek en het actieplan van De Drie Notenboomen gericht op de verbetering van de dienstverlening en stemt waar nodig af met de NZa en het zorgkantoor. Op basis van de resultaten van dit onderzoek bepaalt de inspectie of er vervolgacties noodzakelijk zijn.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de meerdere misstanden die zijn aangekaart bij verschillende Thomashuizen en wat heeft u hier tot nu toe aan gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd zijn er verschillende signalen gemeld bij de inspectie. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat in het Thomashuis in Tiel zorgondernemers die het huis runnen aan het einde van het jaar bijna een derde van de pgb-gelden overhouden als ondernemerswinst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom keurt u het goed dat zorggeld niet naar de zorg gaat?
Pgb-gelden gaan niet één op één over in winst voor de ondernemer. Aan het pgb zijn de nodige voorwaarden verbonden. Zo moet er een overeenkomst aan de afspraken ten grondslag liggen en moeten er declaraties worden ingediend en goedgekeurd, alvorens de SVB over gaat tot uitbetaling. Daarnaast is het mogelijk dat cliënten uit eigen vermogen ook nog andere diensten afnemen van een Thomashuis. Dit betreft dan geen pgb-geld dat wordt betaald aan de zorgondernemers.
De IGZ en het zorgkantoor onderzoeken momenteel de ontvangen signalen over oneigenlijk gebruik van pgb-middelen bij de Thomashuizen. Bij nieuwe signalen is het aan de toezichthouders om daar onderzoek naar te doen.
De Drie Notenboomen heeft mij gemeld dat zij, om meer inzicht te geven in het verdienmodel, momenteel een norm-exploitatie aan het opstellen zijn die op termijn gepubliceerd kan worden op hun website. Daarin komt o.a. naar voren hoe de beschikbare middelen worden ingezet voor de zorg (denk daarbij aan personeelskosten, activiteiten) en welk inkomen gaat naar de 2 vennoten.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Verbon, hoogleraar Openbare financiën: «Er wordt een winst geboekt van meer dan 2 ton op een budget van 700.000 euro, ik vind dat buitenproportioneel»? Deelt u deze mening?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken of andere Thomashuizen ook geld overhouden op het budget en dit als winst incasseren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de financiële constructie die Thomashuizen en de Drie Nootenbomen gebruiken, is dit volgens de wet- en regelgeving?
Ik neem aan dat hier gedoeld wordt op het franchisemodel dat De Drie Notenboomen en de Thomashuizen hanteren. De Drie Notenboomen is een BV en heeft met elk van de Thomashuizen een franchiseovereenkomst. Met de franchiseovereenkomst krijgt de bestuurder van het Thomashuis het recht om onder de handelsnaam Thomashuis een zaak te exploiteren. Dit is volgens de wet- en regelgeving mogelijk.
Wat gaat u doen aan de financiële constructie die de Thomashuizen en de Drie Nootenbomen hanteren?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat in die Thomashuizen waar problemen spelen met mishandeling, verwaarlozing en oneigenlijk gebruik van pgb-gelden, dit wordt opgelost?
Zoals ook uit mijn brief over de stand van zaken bij de Thomashuizen blijkt zijn er verschillende acties ingezet om de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de Thomashuizen te verbeteren. De zorgondernemers van de Thomashuizen en De Drie Notenboomen als overkoepelende organisatie zijn verantwoordelijk voor die verbetering van kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Ik verwacht van hen dat zij de benodigde maatregelen nemen om dit bij de Thomashuizen te borgen.
Voor de zomer komt er een actieplan van De Drie Notenboomen gericht op de verbetering van de dienstverlening. De inspectie zal onderzoeken hoe De Drie Notenboomen de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de Thomashuizen borgt en betrekt hierbij het onderzoek en het actieplan van De Drie Notenboomen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek bepaalt de inspectie of er vervolgacties noodzakelijk zijn.
Het bericht dat het lerarentekort in de Randstad leidt tot jacht op docent in spe |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat door het oplopende lerarentekort er een «run op pabostudenten» ontstaat in de Randstad? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. Het oplopende lerarentekort vraagt om oplossingen, maar het voortijdig in dienst nemen van pabostudenten hoort daar niet bij. In het Plan van aanpak lerarentekort dat 24 februari jongstleden naar uw Kamer is gestuurd hebben wij aangegeven langs welke lijnen wij oplossingen zien.2 In de brief over het lerarentekort die uw Kamer gelijktijdig met deze antwoorden ontvangt, informeren wij u over welke acties er voor het primair onderwijs de afgelopen tijd in gang zijn gezet en wat wij de komende tijd verder willen ondernemen. De beantwoording van onderhavige vragen dienen te worden bezien in het licht van deze brief.
Wij vinden de situatie waarin studenten al tijdens hun opleiding worden aangenomen als reguliere groepsleerkracht en zelfstandig en zonder begeleiding voor de klas staan niet wenselijk. Goede begeleiding van beginnende leraren is, vanwege de hoge uitval, juist van groot belang en een belangrijk aandachtspunt in onze Lerarenagenda. De pabo’s hebben de afgelopen jaren, zoals blijkt uit de NVAO accreditaties en inspectieonderzoeken, een flinke kwaliteitsverhoging gerealiseerd. Deze is alleen vast te houden als studenten de opleiding zoals bedoeld doorlopen en formeel afronden.
In de media hebben wij praktijkvoorbeelden gezien waaruit opgemaakt kan worden dat studenten op oneigenlijke wijze voor de klas worden gezet. Navraag bij pabo’s geeft het beeld dat het hier gaat om inzet van studenten buiten de opleiding om. Het landelijk overleg van pabo directeuren (LOBO) heeft uitgesproken dat opleidingen niet aan dergelijke praktijken meewerken en dat zij scholen waar zij mee samenwerken hierop aanspreken mocht het toch voorkomen. Het structureel en langdurig inzetten van niet-gediplomeerde pabostudenten is niet alleen in strijd met de regelgeving en onwenselijk voor het basisonderwijs en de studenten, maar is ook slecht voor het imago van de kwaliteit van de pabo. De onderwijsinspectie heeft naar aanleiding van de signalen over het voortijdig in dienst nemen van pabostudenten haar inspecteurs geïnstrueerd om in de gesprekken met schoolbesturen hier nadrukkelijker op toe te zien.
Deelt u de mening dat het voortijdig aanstellen van pabostudenten in de Randstad een onwenselijke verdere groei van het aantal ongediplomeerde leraren betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, wij delen de mening dat het voortijdig aanstellen van pabostudenten onwenselijk is. Hoewel pabo’s een toename zien van de druk op studenten in de laatste fase van de opleiding om zich alvast aan een school te binden, bestaat op dit moment niet het beeld dat dit op grote schaal voorkomt.
In hoeverre worden pabostudenten die tijdens hun studie voor de klas staan begeleid door bijvoorbeeld een bevoegde collega, aangezien deze studenten klaarblijkelijk voor een klas gezet worden zonder enige vorm van begeleiding? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?2
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 1 en vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat pabostudenten mogelijk studievertraging oplopen, doordat zij al tijdens hun studie voor de klas staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, wij vinden dit niet wenselijk. Zeker met het oplopende lerarentekort is het te prefereren dat studenten de pabo zonder vertraging doorlopen opdat zij zo snel mogelijk als bevoegde leerkrachten beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Volgens de pabo’s lijkt er op dit moment geen sprake te zijn van groepen studenten die door werkzaamheden op scholen studievertraging oplopen.
Zijn er verschillen waarneembaar tussen onbevoegde en bevoegde leraren wat betreft het aantal burn-outs en de mate waarin zij het onderwijs verlaten? Kunt u uw antwoord toelichten en deze cijfers in tabelvorm delen met de Kamer?
Hierover hebben wij geen gegevens. Er wordt namelijk niet systematisch bijgehouden wat de reden is voor het verlaten van het onderwijs. In het primair onderwijs hebben wij geen registratie van bevoegdheden.
Hoe beoordeelt u de volgens opleidingsmanagers «opdringerige werkwijze» van uitzendbureaus en detacheerders om in contact te komen met leraren in spe door bijvoorbeeld contactgegevens los te peuteren of «op het vervelende af» gastcolleges aan te bieden? Kan hier een eind aan worden gemaakt?
In de afgelopen jaren waarbij het voor (startende) leerkrachten niet gemakkelijk was om aan het werk te komen, hebben uitzendbureaus een belangrijke rol gespeeld. Waar schoolbesturen geen nieuwe leerkrachten aannamen, konden leerkrachten soms wel aan de slag via uitzend- en detacheringsbureaus. Pabo’s stonden er in die tijd voor open om studenten in de eindfase van de studie met dergelijke bureaus in contact te brengen. De uitzendbureaus lijken nu verder in te spelen op de arbeidsmarktkansen, ook in regio’s waar dit gezien de tekorten minder nodig is. Dit kan leiden tot een «actieve acquisitie» bij pabo’s, waarbij de pabo’s goed in staat zijn om te beoordelen op welke verzoeken zij wel of niet ingaan.
Hoe beoordeelt u het dat klaarblijkelijk op de iPabo in Amsterdam een tweedejaarsstudent onlangs een betaalde stageplek kreeg aangeboden door een commercieel uitzendbureau? Deelt u de mening dat dit in de praktijk neerkomt op invalwerk dat normaal gesproken door gediplomeerde docenten wordt gedaan?
Bij het in de media genoemde voorbeeld van een tweedejaarsstudent die van een commercieel bureau een betaalde stage kreeg aangeboden, is de desbetreffende pabo-opleiding hier niet mee akkoord gegaan. Zie het antwoord op vraag 1 voor hoe wij het oneigenlijk inzetten van pabostudenten voor de klas beoordelen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de eigenaar van een arbeidsbemiddelingsbureau in de aflevering van Nieuwsuur dat de Onderwijsinspectie zegt dat het aannemen van onbevoegde pabostudenten een grijs gebied is, het officieel niet kan, maar dat de Onderwijsinspectie het wel gedoogd en dat het door de schaarste op de arbeidsmarkt de normale gang van zaken is?
Wij herkennen dit beeld niet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat met deze onwenselijke «jacht op de pabostudent» zichtbaar wordt dat er door dit kabinet en vorige kabinetten niet adequaat is gereageerd op de steeds maar oplopende lerarentekorten? Zo nee, welke maatregelen heeft u genomen om het tekort op een effectieve manier te voorkomen of op te lossen?
Nee, deze mening delen wij niet. In tijden waar startende leerkrachten zeer moeilijk aan een baan komen, zoals de afgelopen jaren het geval is geweest, is het een grote uitdaging om genoeg mensen te motiveren voor het leraarschap. Daarnaast is er afgelopen jaren succesvol hard gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de pabo en de kwaliteit van de leraren, hetgeen ook bijdraagt aan het imago van de pabo en het leraarschap. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 kunt u in het Plan van aanpak lerarentekort en in de brief over het lerarentekort in het primair onderwijs lezen welke maatregelen wij hebben genomen om het lerarentekort terug te dringen.
Deelt u de mening dat het achteraf wijzer was geweest om de gelden voor de door u beloofde 3.000 extra leraren geoormerkt in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze mening delen wij niet. Zoals vermeld in de onderwijsarbeidsmarktbrief in 2015 hebben de PO-Raad en de VO-raad een uitvraag gedaan onder (een deel van) hun leden om een indicatie te krijgen hoe deze specifieke middelen uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) zijn besteed. De PO-Raad concludeert dat de incidentele middelen hebben geleid tot ruim 2.600 meer fte. Hiervan kon overigens niet bepaald worden welk deel aan jonge leerkrachten ten goede is gekomen. De systematiek in het onderwijs gaat uit van lumpsumbekostiging, zodat schoolbesturen zelf bepalen hoe zij hun geld inzetten. Ook in uw Kamer is destijds afgesproken dat er geen specifiek stempel werkgelegenheid op het geld werd geplakt. Dat er nu een tekort dreigt, doet aan dat principe niks af.
U stelt dat er creatieve manieren zijn waarmee scholen het lerarentekort kunnen aanpakken; welke creatieve manieren bedoelt u hiermee? Vallen hier een hoger salaris en lagere werkdruk ook onder? Wat maakt dat u vindt dat scholen maar «creatieve manieren» moeten vinden om het lerarentekort aan te pakken, terwijl onder andere dit kabinet ervoor heeft gezorgd dat de nood in het basisonderwijs zo hoog is?
Sommige scholen kiezen ervoor om hun onderwijs op een andere manier te organiseren zodat zij met minder leraren hoogwaardige kwaliteit van onderwijs kunnen bieden. Een voorbeeld hiervan zijn de Slimfit-scholen. Bij SlimFit-scholen worden grotere groepen gevormd waarbij leerkrachten, specialisten en onderwijsassistenten samen het onderwijs verzorgen. Ook zijn er scholen die actief zij-instromers werven als oplossing voor een lerarentekort en hiermee tegelijkertijd de diversiteit in hun lerarenteam vergroten. Andere scholen kiezen ervoor om onderwijsassistenten in te zetten en op die manier de werkdruk bij leraren weg te nemen. Scholen hebben via de functiemix de mogelijkheid om leraren in het hogere schaal te benoemen en gekoppeld aan andere functies binnen de school zo doorgroeimogelijkheden voor leraren te creëren wat bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van het beroep. Het lerarentekort is een gezamenlijk probleem dat niet alleen op de schouders van schoolbesturen rust. In de organisatie van hun onderwijs en hun personeelsbeleid kunnen zij oplossingen zoeken voor het lerarentekort, maar ook de lerarenopleidingen, gemeenten, sociale partners en wij als rijksoverheid zijn aan zet om samen op zoek te gaan naar oplossingen. Hiervoor verwijzen wij u naar het Plan van aanpak lerarentekort en de Kamerbrief over het lerarentekort in het primair onderwijs.
Vindt u dat ook in het basisonderwijs schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor het aantrekken van voldoende bevoegd personeel, ondanks dat zij zich door dit kabinetsbeleid in allerlei bochten moeten wringen om überhaupt leraren voor de klas te krijgen om te voorkomen dat zij hun leerlingen naar huis moeten sturen? In hoeverre is zorgen voor voldoende bevoegde leraren in het onderwijs de verantwoordelijkheid van u als Staatssecretaris en neemt u deze verantwoordelijkheid serieus?
In een stelsel met gedeelde verantwoordelijkheden, kunnen we ook alleen maar spreken over gedeelde problemen. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar de brief over het lerarentekort in het primair onderwijs.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze onwenselijke ontwikkelingen tegen te gaan? Wilt u daarbij ook overwegen om alvast de eerste stappen te zetten richting het afschaffen van de salarisschaal LA voor het basisonderwijs? Bent u ook bereid stappen te nemen om de hoge werkdruk van docenten structureel en per direct terug te dringen?
Voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag verwijzen wij u naar de brieven over het lerarentekort in het primair onderwijs en over beloning van leraren in het primair onderwijs die u gelijktijdig met deze antwoorden ontvangt.
De hoge werkdruk in het onderwijs is een weerbarstig vraagstuk. Het is niet mogelijk om één oorzaak aan te wijzen, omdat er veel verschillen zijn tussen scholen én tussen leraren. De aanpak van werkdruk begint daarom in de eerste plaats op de school zelf.
Via de Lerarenagenda en de bestuursakkoorden wordt er onder andere geïnvesteerd in sterk leiderschap van schoolleiders en de versterking van de positie van leraren. Dit onder andere vanuit de gedachte dat professionele leraren en schoolleiders beter in staat zijn om werkdruk het hoofd te bieden.
De aanpak van werkdruk ligt primair bij werkgevers en werknemersorganisaties. Om een extra impuls te geven aan de aanpak van werkdruk stimuleert het Ministerie van OCW samen met de sociale partners scholen om het gesprek over werkdruk te voeren. Voor het voeren van een constructief gesprek op de school zijn een professionele werkcultuur, vertrouwen, zelf regie nemen en een duidelijke schoolvisie van groot belang. Met de Operatie Regels Ruimen hebben we scholen ondersteund om dit gesprek aan te gaan. In het najaar komt er een vervolg op Operatie Regels Ruimen waarbij we nog meer scholen gaan stimuleren om de werkdruk binnen school aan te pakken. In het traject van Operatie Regels Ruimen hebben we gezien dat het aanpakken van werkdruk breder is dan interne regels schrappen. Dit wordt meegenomen voor het vervolg.
De resolutie van het Europees parlement inzake de bestrijding van antisemitisme |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de resolutie van het Europees Parlement inzake de bestrijding van antisemitisme die op 1 juni 2017 is aangenomen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het verzoek aan lidstaten om de internationale werkdefinitie van antisemitisme aan te nemen? Bent u bereid in contact te treden met het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk om te bezien op welke wijze de Nederlandse aanpak van antisemitisme kan worden verbeterd?
Het kabinet heeft de definitie ondersteund als niet juridisch bindende werkdefinitie van en voor de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA). De IHRA werkt met 31 lidstaten aan onderzoek naar, herinnering van en educatie over de Holocaust en is daarmee ook de internationale marktplaats voor uitwisseling van «best practices».
Op dit moment ziet het kabinet geen toegevoegde waarde in het aannemen van een juridisch bindende internationale definitie, omdat definities een verschillende doorwerking hebben in verschillende rechtssystemen. In Nederland is bovendien al een goede vorm van registratie en rapportage van antisemitisme. Via de werkgroep tegen haatcriminaliteit en de tijdens het Nederlands voorzitterschap opgerichte EU High Level Group on combating racism, xenophobia, and other forms of intolerance wordt er frequent overlegd met Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk waarbij ook kennis wordt uitgewisseld op onder meer antisemitisme.
Het kabinet blijft benadrukken dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet uitdraagt, zowel nationaal als internationaal (zie tevens antwoorden op de vragen gesteld door de leden Van Klaveren en Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren).2 De BDS-beweging roept op tot «Boycott, Divestment and Sanctions» als middel om bepaalde doelstellingen te bereiken. Waar die doelen worden nagestreefd binnen wettelijke kaders vallen ze onder de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering.
Deze vrijheden zijn onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien er incidenten plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haat zaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Onderkent u het belang dat het Europees Parlement hecht aan specifieke registratie en vervolging van antisemitisme? Binnen welke termijn wordt voorzien in de mogelijkheid van afzonderlijke aangifte en registratie van antisemitisme in aanvulling op de algemene grondslag van discriminatie?
Er is reeds voorzien in afzonderlijke aangifte en registratie van antisemitisme door de politie. Jaarlijks ontvangt uw Kamer de rapportage discriminatiecijfers, de meest recente cijfers van 2016 zijn op 18 mei jl. verzonden.3
In hoeverre heeft het aannemen van de internationale werkdefinitie gevolgen voor vormen van antisemitisme die zich richten op joodse collectieven als de staat Israël, zoals het geval is bij de BDS-beweging?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u het belang van een coördinator bestrijding antisemitisme? Op welke wijze wordt aan dit verzoek uitwerking gegeven?
Binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie is er specifiek aandacht voor de aanpak van antisemitisme.
De aanpak van antisemitisme is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme, waaruit bleek dat spanningen in het Midden-Oosten en voetbal een voedingsbodem kunnen zijn voor antisemitisme in Nederland. In dit kader wordt onder meer ingezet op de versterking van rolmodellen vanuit de joodse en islamitische gemeenschap en bevordering van dialoog. Het Rijk ondersteunt onder meer projecten vanuit de gemeenschappen ter versterking van de interreligieuze dialoog vanuit het Overleg Joden, Christenen, Moslims (OJCM) en de vanuit het Inspraakorgaan Turken (IOT) georganiseerde lokale bijeenkomsten tussen Turkse en Joodse organisaties.
Ter bevordering van een effectieve lokale aanpak van antisemitisme is daarnaast een inventarisatie uitgevoerd in zes gemeenten waarin praktijkvoorbeelden van dialoogvormen tussen de joodse en islamitische gemeenschap zijn beschreven. De resultaten daarvan zijn recentelijk gepresenteerd tijdens bijeenkomsten met gemeenten en gemeenschappen. De uitkomsten zullen ook worden meegenomen in de bredere discriminatie handreiking.
Binnen het voetbal worden vanuit de Anne Frank stichting met gedeeltelijke financiering vanuit het Rijk ook projecten uitgevoerd, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het «Fair Play» programma dat discriminatie langs de lijn bespreekbaar maakt.
Daarnaast is er binnen het onderwijs gerichte educatie over de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog, zoals vastgelegd is in de kerndoelen van het geschiedenisonderwijs. In aanvulling hierop is ook veel geïnvesteerd in een helpdesk en trainingen voor docenten die het moeilijk vinden om thema’s zoals moslimdiscriminatie en antisemitisme en de ontkenning van de Holocaust bespreekbaar te maken. Ook wordt er door Bridgizz een methodiekbeschrijving ontwikkeld voor scholen over het opbouwen van een netwerk in de wijk.
Er is derhalve sprake van een omvangrijke inzet op de preventie van antisemitisme. Er wordt vanuit de diverse departementen frequent gesproken met sleutelfiguren en organisaties vanuit de Joodse gemeenschap. Het kabinet ziet daarom geen toegevoegde waarde in het benoemen van een speciale nationale coördinator.
Op welke termijn wilt u in contact te treden met Joodse instellingen en gemeenschappen voor uitbreiding van activiteiten ter bestrijding van antisemitisme en het bevorderen van bewustwording?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht van fraude met tentamens door mbo-docenten op ROC Zadkine in Rotterdam |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Er zijn geen excuses voor fraude, maar er zijn wel oorzaken te benoemen die het risico op fraude kunnen vergroten? In hoeverre wordt het risico op fraude vergroot door het steeds zwaarder afrekenen van scholen op het zoveel en zo snel mogelijk behalen van diploma's?1 Kunt u uw antwoord toelichten?2
De acties van de docenten en de teamleider die de examens hebben verspreid zijn onaanvaardbaar. Met hun acties worden alle betrokken benadeeld: de direct betrokken studenten, andere studenten die examens moeten herkansen, mede-docenten, het Zadkine en het hele mbo. Er kan geen sprake zijn van rechtvaardiging van dergelijk gedrag, om welke reden dan ook. Een verband tussen de wijze van bekostiging van instellingen en het risico op het plegen van fraude is mij niet bekend.
Het bericht ‘Maximaal 2 jaar cel’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maximaal 2 jaar cel»?1
Ja.
Vindt u ook dat volwassen daden volwassen berecht zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen geldt een apart jeugdstrafrecht met als uitgangspunt dat het gedrag van deze jonge verdachten door begeleiding, behandeling en heropvoeding bijgestuurd kan worden. Hoe ouder een minderjarige verdachte is, hoe meer hij of zij strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden. Het is mogelijk om bij zestien- en zeventienjarigen het volwassenstrafrecht toe te passen. Het besluit hierover ligt bij de rechter die de zaak tegen de minderjarige behandelt.
Vindt u ook dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers en de maatschappij dat kille moordenaars die nabestaanden levenslang leed hebben toegebracht, slechts maximaal twee jaar jeugddetentie opgelegd kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het leed van nabestaanden is schrijnend. Zij krijgen hun geliefde niet meer terug en er is niets dat dit recht kan zetten. Genoegdoening en vergelding bepalen mede welke straf wordt opgelegd. Daarnaast wordt gekeken op welke wijze de straf kan bijdragen aan het voorkomen van recidive. Een passende reactie voor een jonge dader, voor nabestaanden en voor de maatschappij is – ook bij ernstige delicten – een goede combinatie van straf en behandeling. Uitgangspunt daarbij is dat bij minderjarige daders hun gedrag nog ten goede kan worden gekeerd door behandeling en begeleiding, omdat zij zich nog midden in hun ontwikkeling bevinden. Recidivecijfers laten zien dat detentie maar een zeer beperkt speciaal preventief effect heeft. Daarom is in tegenstelling tot het volwassenstrafrecht in het jeugdstrafrecht de jeugddetentie in duur beperkt en het palet aan maatregelen en begeleiding uitgebreider.
Bij zeer ernstige misdrijven gepleegd door jonge daders, is er vrijwel altijd sprake van complexe achterliggende problematiek. Dan is het van belang om juist die problematiek te adresseren om de maatschappij maar ook de jonge dader te behoeden voor herhaling. De meest intensieve behandeling in een gesloten setting vindt in het jeugdstrafrecht plaats op basis van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen («pij-maatregel»). Deze maatregel wordt opgelegd voor drie jaar en kan telkens met twee jaar worden verlengd. Als de veiligheid van de maatschappij daar om vraagt, kan de rechter beslissen om de maatregel om te zetten in de maatregel tot terbeschikkingstelling uit het volwassenstrafrecht («tbs-maatregel»).
Deelt u de mening dat op veertien- en vijftienjarigen die zeer ernstige misdrijven plegen die tot veel leed en grote maatschappelijke onrust leiden, het volwassenstrafrecht toegepast zou moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt nu gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het volwassenstrafrecht toe te passen bij zestien- en zeventienjarigen?
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat er in 2016 in totaal 45 verdachten als zestien- of zeventienjarige volgens het volwassenstrafrecht zijn berecht. Dat is 1,1% van alle misdrijfzaken met een zestien- of zeventienjarige verdachte die in 2016 via de rechter zijn afgedaan.
Deelt u de mening dat voor moorden op jonge meisjes zoals wij helaas afgelopen weekend tweemaal hebben gezien, levenslange gevangenissenstraffen moeten worden opgelegd? Ook als de daders veertien, vijftien of zestien jaar oud zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Uitgangspunt in het jeugdstrafrecht is dat het gedrag van minderjarigen en adolescenten nog positief beïnvloed kan worden. Naast vergelding en genoegdoening is van belang dat toepassing van een straf of maatregel bijdraagt aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Daarom is de duur van jeugddetentie voor minderjarigen tot vijftien jaar maximaal een jaar en voor minderjarigen van zestien en zeventien jaar maximaal twee jaar. Ook als bij een zestien- of zeventienjarige het volwassenstrafrecht wordt toegepast, is de levenslange straf bij wet uitgesloten. Dit is overeenkomstig het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, welke door Nederland zijn geratificeerd en die expliciet de levenslange gevangenisstraf voor minderjarigen uitsluiten. Dat neemt niet weg dat naarmate de complexiteit van de achterliggende problematiek groter blijkt, de veiligheid van de maatschappij zwaarder gaat wegen. De pij-maatregel die inzet op intensieve, gesloten behandeling is dan een geëigende strafrechtelijke maatregel. In dat geval beoordeelt de rechter of de behandelresultaten een veilige terugkeer in de maatschappij kunnen garanderen en of iemand weer vrij komt. In sommige gevallen duurt een dergelijke maatregel langer dan de strafmaxima en kan deze zelfs doorlopen in volwassenheid.
‘duidelijkheid omtrent de bestemming van de Spiegelwaal in Nijmegen‘. |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wat kan en mag op de Spiegelwaal is nog steeds niet helder»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat (RWS) heeft toegezegd dat er vóór de zomer van 2017 helderheid zou komen over de bestemming en de regels rondom het gebied van de Spiegelwaal? Zo ja, waarom is er dan nog steeds onduidelijkheid over? Zo nee, wanneer kunnen we dit verwachten?
Sinds de opening voor het publiek in maart 2016 heeft de Spiegelwaal een nautische functie en gelden er regels voor gebruik van de Spiegelwaal.
Op de Spiegelwaal zijn de publiekrechtelijke regels van het Rijnvaartpolitiereglement en hoofdstuk 8 van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing. Deze gelden voor zowel varen als zwemmen en hebben tot doel om gevaarlijke situaties met zwemmers en scheepvaart te voorkomen.
Onder andere om te bezien hoe deze regels en de ontwikkeling van het (nieuwe) feitelijke gebruik van de Spiegelwaal zich tot elkaar verhouden, is afgesproken om 2016 als een «proefjaar» te beschouwen.
Over de vragen wat er in dit nieuwe buitendijkse gebied qua feitelijk gebruik mogelijk is, welke praktische afspraken hierbij horen en hoe de privaatrechtelijke aspecten van het gebruik van de Spiegelwaal en het omliggende terrein worden geregeld, is de afgelopen periode overlegd tussen gemeente Nijmegen, het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat. Dit overleg heeft geleid tot een concept-samenwerkingsovereenkomst en een concept-gebiedsontwikkelplan.
Het streven is om deze documenten en de daarin gemaakte, praktische afspraken begin juli op bestuurlijk niveau te accorderen.
Klopt het dat RWS in 2016 een «proefjaar» heeft gehouden om te kijken naar de juiste invulling van het gebied rondom de Spiegelwaal? Zo ja, wat zijn de bevindingen van RWS van dit «proefjaar» in 2016 en welke consequenties kunnen daaraan verbonden worden? Zo nee, welke stappen heeft RWS dan wél ondernomen met betrekking tot de invulling van het gebied?
Ja, 2016 is door Rijkswaterstaat, in samenspraak met de gemeente Nijmegen en het Rijksvastgoedbedrijf, aangemerkt als «proefjaar», omdat niet bij voorbaat kon worden voorzien welke ontwikkelingen zouden plaatsvinden en wenselijk zouden zijn.
Eind 2016 hebben het Rijk (Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf) en gemeente Nijmegen gezamenlijk het proefjaar geëvalueerd met gebruikers, provincie en politie. In het voorjaar van 2017 is hierover bestuurlijk overleg gevoerd met gemeente Nijmegen.
Een belangrijke constatering is dat de Spiegelwaal en het omliggende gebied veel wordt gebruikt door zwemmers en dat de Spiegelwaal ook gebruikt wordt voor andere activiteiten zoals roeien en kanoën.
Deze, voor de Spiegelwaal nieuwe functies, die soms vanuit de optiek van veiligheid lastig met elkaar te verenigen zijn, vragen om nadere praktische afspraken tussen alle betrokken overheden, te weten de provincie, de gemeente en het Rijk.
Bij deze praktische afspraken kan worden gedacht aan het aanbrengen van een fysieke scheiding («ballenlijn») tussen het deel waar mag worden gezwommen en het deel waar mag worden geroeid. Ook kan worden gedacht aan het plaatsen van borden en gezamenlijke afspraken rond toezicht en handhaving.
De betrokken overheden zijn voornemens in juli van dit jaar deze praktische afspraken met elkaar vast te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat u in beantwoording op schriftelijke vragen aangeeft dat RWS en de gemeente Nijmegen met het project «Ruimte voor de Waal» op constructieve wijze invulling gaan geven aan de uitwerking van de Spiegelwaal?2 Zo ja, hoe kan het dat er 1,5 jaar na dato nog steeds geen concrete invulling aan dit gebied is gegeven? Zo nee, hoe moeten uw antwoorden op vraag 1 en 2 in de genoemde beantwoording dan worden geïnterpreteerd?
Ja. Zoals ook aangegeven is in antwoord op vraag 3 heeft er in het afgelopen jaar constructief overleg plaatsgevonden over de wijze waarop het nieuwe gebruik van de Spiegelwaal en omliggende gebied op een verantwoorde en veilige wijze kan plaats vinden.
Bent u bereid om u op korte termijn in te spannen voor een constructief overleg tussen de gemeente Nijmegen en RWS, met als doel zo snel en zo goed mogelijk duidelijke regelgeving voor de Spiegelwaal te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, met dien verstande dat duidelijke regelgeving reeds bestaat en overleg over de praktische toepassing ervan reeds plaatsvindt.
Deelt u de mening dat recreatie op de Spiegelwaal veel veiliger is dan recreatie aan en op de hoofdstroom van de Waal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u, met het oog op de veiligheid van de duizenden recreanten die aankomende zomer gebruikmaken van de Spiegelwaal, het belang van duidelijke regelgeving voor dit gebied? Zo ja, wilt u er zorg voor dragen dat deze regelgeving er komt vóórdat de schoolvakanties in de regio van start gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met het artikel «Reddingsbrigade wil aan de slag met toezicht rond Spiegelwaal»?3
Ja.
Erkent u het belang van de veiligheid van de verschillende soorten recreanten op de Spiegelwaal? Zo ja, erkent u daarmee ook het belang van een reddingsbrigade rondom de Spiegelwaal? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiertoe strekken de regels van het Rijnvaartpolitiereglement en het Binnenvaartpolitiereglement. Rijkswaterstaat, provincie Gelderland en gemeente Nijmegen overleggen over de toepassing hiervan op de Spiegelwaal.
Een reddingsbrigade kan bijdragen aan de veiligheid van de verschillende soorten recreanten. De ideeën van de reddingsbrigade zullen moeten passen binnen de kaders van de afspraken tussen rijksoverheid, provincie en gemeente Nijmegen over het gebruik en beheer van het gebied.
Klopt het dat de reddingsbrigade medewerking heeft aangeboden voor het organiseren van onder andere een strandwacht? Zo ja, waarom heeft zowel de gemeente als RWS hier weinig gehoor aan gegeven?
Ja, zie voor wat betreft Rijkswaterstaat het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Nijmeegse reddingsbrigade betrokken wordt bij het overleg tussen de gemeente en RWS over de Spiegelwaal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe gaat u er in toekomstige vergelijkbare situaties elders in Nederland, waarbij er sprake is van (grote) veranderingen in het watergebruik ten gevolge van o.a. nieuwe of anders aangelegde waterwegen, voor zorgen dat er sneller duidelijkheid komt over het gebruik van eventueel nieuw ontstaan (recreatie)gebied?
Het introduceren van nieuwe gebruiksfuncties in een gebied vraagt ook bij toekomstige situaties, hoewel nooit helemaal vergelijkbaar, een zorgvuldige afweging, mede met het oog op de reeds in het betreffende gebied aanwezige gebruiksfuncties. Deze afweging zal steeds samen met de betrokken overheden moeten worden gemaakt en zorgvuldigheid gaat hier boven snelheid.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en voorafgaand aan het Algemeen overleg Water voorzien op 21 juni 2017?
Ja.
De resolutie van de Banco Popular Español |
|
Mark Harbers (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de overname van Banco Popular Español (BPE) door Banco Santander?
Ja.
Kunt u meer informatie verschaffen over de oorzaken en de aanleiding van deze overname?
Zoals in de oplegbrief beschreven werd Banco Popular Español door de ECB geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen («failing or likely to fail», FOLTF). Volgens de ECB was de liquiditeitspositie van Banco Popular Español zodanig verslechterd dat de bank in de nabije toekomst niet aan haar verplichtingen kon voldoen. In algemene zin kunnen dergelijke situaties zich voordoen indien sprake is van een val van vertrouwen in een bank, waardoor bijvoorbeeld deposito’s worden weggehaald en er onvoldoende mogelijkheden zijn om nieuwe liquiditeit te genereren.
Wat was de oorzaak van de slechte financiële positie van BPE?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe deze overname zich verhoudt tot de regels uit de Bank Resolution and Recovery Directive (BRRD) en de overige regels van de bankenunie? Is aan al deze regels voldaan bij deze overname?
Bij de gekozen oplossing voor Banco Popular Español is juist wel gebruik gemaakt van een bail in, bestaande uit het afschrijven van kapitaalinstrumenten en het omzetten van achtergestelde schulden. Daarna is de bank overgedragen aan Santander. Dit is een voorbeeld van een resolutie op grond van het nieuwe raamwerk zoals neergelegd in de BRRD en SRM-verordening. Uitvoering van deze maatregelen in een volledig private context, dus zonder interventie van de resolutieautoriteiten, is niet goed denkbaar. Doordat de overdracht aan Santander zonder enige vorm van staatssteun plaatsvond, is de oplossing in financiële zin overigens wel volledig privaat.
Kunt u ingaan op de opmerking van de Europese Commissie1 dat: «there were no private sector solutions outside of resolution»? Waarom was bail-in geen optie? Waarom was een reguliere overname door Santander (buiten het context van resolutie) geen optie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de situatie in de Spaanse bankensector? Zijn er nog andere banken met (liquiditeits-)problemen of die daar risico op lopen en hoe wordt dit aangepakt?
De Spaanse bankensector is sinds een bankenprogramma in 2012 beter gekapitaliseerd en het aantal niet-presterende leningen is verminderd. Dit komt mede doordat balansen zijn doorgelicht en opgeschoond, waar nodig verliezen zijn genomen en herkapitalisaties hebben plaatsgevonden, maar ook door aanscherpingen in het toezicht.2 Eventuele verbeteringen laten natuurlijk onverlet dat banken alsnog in de problemen kunnen komen. Indien sprake is van problemen bij individuele banken reken ik er op dat dit tijdig wordt gesignaleerd door toezichthouders, die binnen hun bevoegdheden ook inzicht hebben in hoe individuele banken ervoor staan maar ook de instrumenten hebben om deze problemen aan te pakken.
Kunt u een appreciatie geven van de verschillen in aanpak van de problemen in de Spaanse bankensector en de Italiaanse bankensector, waarbij vooral die laatste gepaard lijkt te gaan met meer omslachtigheid en publiek of semi-publiek geld?
Elke aanpak in de Europese bankensector geschiedt volgens dezelfde regels. Deze regels houden o.a. in dat allereerst de houders van aandelen en achtergestelde schulden opdraaien voor de verliezen bij banken. Dit uitgangspunt is gehanteerd bij steunoperaties in het kader van het Spaanse bankenprogramma, maar dezelfde regels gelden ook voor eventuele maatregelen in de Italiaanse bankensector.
Het is soms onvermijdelijk dat banken in de problemen komen. De recente operatie bij Banco Popular Español toont wat mij betreft aan dat problemen bij banken kunnen worden aangepakt door het resolutieraamwerk, zonder een beroep op de belastingbetaler. Dit laat onverlet dat het lidstaten vrijstaat om er in bepaalde gevallen voor te kiezen om banken te voorzien van een preventieve herkapitalisatie of een andere vorm van staatssteun. Daarbij zijn zij wel gebonden aan alle relevante Europese regels.
Kunt u bevestigen dat u er altijd op zal toezien dat de noodzaak voor de belastingbetaler om bij te springen geminimaliseerd wordt?
Zie antwoord vraag 7.