De postvoorziening op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze Nieuwe Post N.V. stappen gaat zetten om de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland te verbeteren?1
De toezichthouder op de leverancier van de universele dienst op Caribisch Nederland ziet toe op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de postdienst op Caribisch Nederland. Tot nu toe is geconstateerd door alle partijen dat de kwaliteit voor verbetering vatbaar is als het gaat om de overkomstduur van de post. De toezichthouder, zijnde Agentschap Telecom, zal op basis van een kwaliteitsmeting, die op korte termijn wordt uitgevoerd, beoordelen op welke punten Nieuwe Post N.V. wel of niet voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in de concessie, en Nieuwe Post NV hierover aanschrijven. Dit zal worden vervolgd door een analyse van de logistieke processen (zoals de postsortering zelf) om te komen tot een concrete aanpak van de verbetering van de kwaliteit.
Mijn ministerie is bereid dit proces te ondersteunen (financieel). Het is de bedoeling dat al in de loop van dit jaar een duidelijke verbetering van de kwaliteit wordt bereikt.
Nieuwe Post N.V. heeft op Bonaire een eigen kwaliteitsmeting ten behoeve van een reorganisatie van de postlevering gedaan. Op basis van de resultaten van deze kwaliteitsmeting onderkent Nieuwe Post N.V. dat het nodig en mogelijk is om de dienstverlening op een hoger niveau te brengen (uitbreiding routes, meer directe aansturing op Bonaire, uitbreiding straatbrievenbussen). De benodigde stappen en kosten worden in kaart gebracht en met de betrokken (lokale) instanties besproken.
Welke termijn en indicatoren verbindt u aan het verbeteren van de postvoorziening op Caribisch Nederland?
Zoals in de antwoorden op uw vragen van 15 februari jl. is aangegeven, is begin dit jaar door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post N.V. om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist.
Op korte termijn wordt een verbetertraject ingezet, dat uiterlijk eind 2011 moet hebben geleid tot een acceptabel kwaliteitsniveau. De indicatoren die bij dit traject gehanteerd worden, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken met mijn ministerie van begin 2011 over de stappen die Nieuwe Post N.V. zal gaan nemen om de kwaliteit te verbeteren. De belangrijkste vereiste tot verbetering heeft betrekking op de overkomstduur van de post op de eilanden, tussen de eilanden en internationaal.
Bent u voornemens sancties aan Nieuwe Post N.V. op te leggen wanneer de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland niet verbetert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties heeft u in gedachten?
Indien Nieuwe Post N.V. niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen (inclusief de concessievoorwaarden), heeft mijn toezichthouder Agentschap Telecom (AT) op grond van de Wet Post BES de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Wordt hier niet aan voldaan, dan kan het agentschap een sanctiemaatregel treffen. Deze bestaat uit het opleggen van een administratieve boete.
Bent u voornemens de optie voor de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. niet te gebruiken, wanneer aan het einde van 2011 geen significante verbeteringen hebben plaatsgevonden in de postvoorziening op Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u een eventuele nieuwe concessie uitgeven?
De concessie voor Nieuwe Post N.V. loopt tot eind 2012. In het geval dat het Nieuwe Post N.V. per 31 december 2011 niet is gelukt de gemaakte afspraken na te komen en de kwaliteit onvoldoende is verbeterd, en duidelijk is dat dit niet op de korte termijn kan of zal veranderen, zal worden gekeken naar alternatieven, zoals het aanzoeken, al dan niet via een tender, van een nieuwe postleverancier per 1 januari 2013.
Welke indicatoren hanteert u bij het in 2011 te nemen besluit of de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. al dan niet verlengd wordt?
De indicatoren die worden gehanteerd, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken van mijn ministerie met Nieuwe Post N.V. van begin 2011. Zie ook de antwoorden bij de vragen twee en vier.
Voordat een besluit wordt genomen, zal eind 2011 opnieuw een kwaliteitsmeting worden uitgevoerd. Deze meting zal, tezamen met de rapportage van de toezichthouder, de basis vormen voor het besluit tot al dan niet verlengen.
Op welke wijze is de postmarkt en de servicegraad op Caribisch Nederland onderzocht door uw ministerie, alvorens de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. te verlenen?
Ik neem aan dat hier bedoeld wordt de verlening van een concessie per 10 oktober 2010. Van een verlening van een concessie per 10 oktober 2010 door mij is echter geen sprake geweest.
Nieuwe Post N.V. had reeds een concessie, die op 14 maart 2003 door de toenmalige minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen aan Nieuwe Post N.V. is verleend voor een periode van 20 jaar. In de Wet Post BES is bepaald dat de concessie op grond van de Antilliaanse Landsverordening Post, per transitiedatum van 10 oktober 2010, van rechtswege wordt omgezet naar een concessie op grond van de Nederlandse Wet Post BES.
Uit onderzoek vorig jaar in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken is gebleken dat de concessievoorwaarden niet of niet voldoende worden nageleefd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen hebben in de keuze van een concessiehouder in de toekomst, is besloten de concessietermijn in te korten naar december 2012, met een mogelijke verlenging van drie jaar.
Is het waar dat ten gevolge van internationale afspraken alle post voor Caribisch Nederland eerst naar Curaçao gestuurd wordt? Zo ja, welke internationale afspraken betreft het hier?
Ja, dat is juist. Het betreft de afspraken die binnen het verband van de Universal Postal Union (UPU) zijn gemaakt. Aangewezen postdiensten als TNT Post, maar ook alle overige postdiensten zoals USPS en Royal Mail, hebben met Nieuwe Post Nederlandse Antillen de afspraak dat de internationale post voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland op Curaçao wordt afgeleverd.
De feitelijke situatie is hierbij als volgt:
TNT Post zond voor de staatkundige hervorming de post voor alle eilanden behorend bij de Nederlandse Antillen naar één bestemming, en dat is Willemstad, Curaçao. De (import)post vanuit Nederland en andere landen naar de uiteindelijke bestemmingen (eilanden) werd vanuit Curaçao doorgestuurd onder de verantwoordelijkheid en zorg van de Nieuwe Post Nederlandse Antillen. Met het centrale postsorteercentrum van Nieuwe Post Nederlandse Antillen op Curaçao, is dit na de staatkundige hervorming niet anders.
Bijna alle aangewezen postdiensten willen hun post op één locatie aangeleverd krijgen om het vervolgens efficiënt mee te laten gaan met de post voor hun concessiegebied. Een concessiehouder is verplicht om het hele territorium te bedienen binnen de door de lokale regelgever opgestelde termijnen en afspraken. De concessiehouder is daarbij verantwoordelijk voor het eigen sorteercentrum en bijbehorende aanleverwensen.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld de post voor Bonaire met de zeer regelmatige vluchten naar dit eiland mee te sturen? Welke mogelijkheden ziet u voor de andere eilanden in dit kader?
Het is mogelijk dat TNT Post de postlevering – met de nodige meerkosten – voor Bonaire en Sint Maarten apart kan sorteren. Er zijn vliegverbindingen naar Sint Maarten en Bonaire (de post voor Saba en Sint Eustatius kan door de schaalgrootte van deze twee eilanden enkel via Sint Maarten worden doorgevoerd), maar slechts drie keer in de week. TNT Post vliegt echter dagelijks naar Curaçao, dus bij een goede postverwerking op Curaçao naar deze eilanden zou de overkomstduur nog beter kunnen zijn dan wanneer TNT Post rechtstreekse vluchten gebruikt.
TNT Post geeft mij aan dat het zeker niet wenselijk is dat alle postdiensten op verschillende plekken moeten aanleveren. Als voorbeeld: hoe kleiner de volumes door splitsing, hoe inefficiënter het proces. Dit leidt uiteindelijk kostenverhogend naar alle klanten toe.
Is het waar dat berichten van de Belastingdienst wel tijdig bezorgd worden, in tegenstelling tot andere post? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit voor overige poststukken niet lukt?
De Belastingdienst heeft mij als volgt hierover geïnformeerd:
Voor de normale postzending maakt de Belastingdienst Caribisch Nederland (B/CN) gebruik van de diensten van de lokale postbezorging, zijnde Nieuwe Post N.V. De uitvoeringspraktijk van de B/CN kent jaarlijks een aantal grote zendingen, zoals het aan alle belastingplichtige burgers en/of bedrijven toezenden van aangiften. In die gevallen wil de Belastingdienst op Bonaire nog wel eens gebruik maken van een koeriersbedrijf om de post tijdig bezorgd te krijgen.
De onderbetaling van ambassadepersoneel |
|
Roos Vermeij (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Marokkaanse ambassade buit personeel uit»?1
Ja
Wat is uw opvatting over de in dit bericht beschreven situatie?
Ook de in Nederland gevestigde buitenlandse vertegenwoordigingen moeten de wet respecteren, waaronder alle dwingende bepalingen van arbeidsrecht. Over de specifieke situatie bij de Marokkaanse ambassade verwijs ik naar de brief die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben gestuurd.
Is er ook bij andere buitenlandse ambassades sprake van onderbetaling van lokaal geworven personeel met een Nederlands paspoort? Zo ja, bij welke ambassades is dit het geval?
Voor de situatie rond de particuliere bedienden op de Saoedische en andere ambassades (die overigens van een andere aard is dan dit onderwerp) verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen daarover van het lid De Roon.
Nederlandse inspectie- en opsporingsdiensten hebben geen wettelijke bevoegdheid om onderzoek te doen bij ambassades, consulaten en individuele diplomaten van andere landen. Dit volgt uit het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. Eventuele misstanden kunnen alleen bekend worden wanneer de betrokken werknemers daartoe het initiatief nemen. Dat is vanuit andere buitenlandse ambassades tot op heden niet gebeurd.
Hoeveel werknemers worden er benadeeld door het schenden van de wet- en regelgeving op het gebied van werk en inkomen door ambassades? Hoeveel van hen zijn dientengevolge in de financiële problemen geraakt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat ambassades zich bij het lokaal werven en in dienst hebben van personeel moeten houden aan het Nederlands arbeidsrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke stappen zult u zetten om het uitbuiten van onmachtig personeel door ambassades tegen te gaan?
Telkens als ik informatie heb over gevallen van misstanden rond lokaal aangenomen werknemers, spreek ik de desbetreffende ambassadeur daarover aan en wijs die op zijn verplichtingen krachtens het Nederlandse arbeidsrecht.
Problemen omtrent het aanvragen van een DigiD op de BES-eilanden |
|
Brigitte van der Burg (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat Nederlandse inwoners van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (BES-eilanden) geen DidiD-account kunnen aanmaken en dus geen gebruik kunnen maken van de diensten van DigiD?
Ja.
Kunt u aangeven waarom Nederlandse inwoners van de BES-eilanden geen DigiD-account kunnen aanvragen?
De werking van DigiD is gebaseerd op het BSN en het adresgegeven van de GBA. Naast dat bij het aanvragen van een DigiD de inlogcode naar het GBA-adres van de aanvrager wordt gestuurd, wordt na authenticatie van de burger bij transactie met overheidsdiensten het BSN teruggegeven. Op dit moment bestaat in Caribisch Nederland het BSN nog niet.
Is het waar dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al een werkende link heeft tussen de GBA en het PIVA-systeem, het GBA-equivalent van Caribisch Nederland? Zo nee, kunt u aangeven of hier snel verandering in komt? Zo ja, kunt u aangeven welke andere technische obstakels bestaan voor het uitwisselen van relevante informatie voor de aanvraag van DigiD?
Nee, er is geen werkende link tussen de GBA en PIVA. Tussen de GBA en PIVA bestaat wel al jaren de zogeheten PIVA-GBA-Koppeling of PGK-module. Deze – beperkte – technische voorziening ondersteunt de uitwisseling van persoonsgegevens bij migraties tussen de verschillende delen van het Koninkrijk. Sinds 10 oktober 2010 is daarnaast een verstrekkingenvoorziening in werking gesteld, de PIVA-V. Deze voorziening maakt verstrekking van persoonsgegevens mogelijk uit de bevolkingsadministraties van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan Nederlandse overheidsorganen. Hiermee is de techniek voorhanden om persoonsgegevens voor DigiD beschikbaar te maken. Echter, zoals onder 2 aangegeven, bestaat het voor DigiD essentiële persoonsgegeven BSN niet in Caribisch Nederland.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Nederlanders op de BES-eilanden over een DigiD-account moeten kunnen beschikken, zodat zij van dezelfde diensten van de overheid gebruik kunnen maken als Nederlanders in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Met Caribisch Nederland is afgesproken bij de overgang zoveel mogelijk de Nederlands-Antilliaanse systematiek te behouden en pas op termijn zoveel mogelijk over te gaan naar de Nederlandse systematiek. Het voert te ver om op dit moment al te bepalen of de DigiD systematiek op termijn zal worden ingevoerd of niet.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit probleem voor Nederlanders op de BES-eilanden kunt oplossen?
Momenteel onderzoek ik de mogelijkheden om aan de wensen tot het gebruik van DigiD van niet-ingezetenen tegemoet te komen. Daar waar de overheid beschikt over betrouwbare adresgegevens, zoals van de klanten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), is gekozen voor uitgifte per post. Voor de overige groep is het noodzakelijk dat hun identiteit deugdelijk wordt vastgesteld. Om die reden wordt gekeken naar balieuitgifte. Deze voorziening biedt het vooruitzicht dat straks iedereen die een zodanige relatie heeft met de Nederlandse overheid, dat het gewenst is dat hij of zij over een DigiD beschikt, via DigiD zijn zaken digitaal kan afhandelen met verschillende overheidsinstellingen.
De functionaliteit van balieuitgifte laat ik momenteel inbouwen in DigiD. Deze technische aanpassing zal naar verwachting begin 2012 voltooid zijn. Daarnaast verwacht ik begin 2012, in overleg met (grens)gemeentes en het ministerie van Buitenlandse Zaken, één of meerdere geschikte locaties te hebben gevonden voor een proef met balieuitgifte. Ik denk daarom dat de eerste balieuitgifte voor niet-ingezetenen in de eerste helft van 2012 in proefvorm zal kunnen plaatsvinden.
Het voornemen tot opheffing van de gemeente Millingen aan de Rijn |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen over het voornemen tot opheffing van de gemeente Millingen aan de Rijn?1
Ja.
Is het bericht waar?
Ja. Bij brief van 15 maart 2011 geeft het college van de gemeente Millingen aan de Rijn aan, dat voor «een structurele oplossing» voor de problematiek van deze gemeente «een gemeentelijke herindeling onvermijdelijk is».
Zo ja, kan de Kamer een afschrift van de brief van het gemeentebestuur van Millingen aan de Rijn ontvangen?
Ja, zie de bijlage.
Is het waar dat omliggende gemeenten als Ubbergen en Groesbeek een fusie hebben geweigerd?
Het college van Millingen aan de Rijn heeft de besturen van omliggende gemeenten gevraagd een reactie te geven op een eventuele gemeentelijke herindeling. Het college van de gemeente Groesbeek geeft bij brief van 4 maart 2011 aan dat er veel bestuurlijk draagvlak bestaat voor intensieve samenwerking met Millingen aan de Rijn, maar niet voor een samenvoeging van deze gemeenten. Het college van Millingen aan de Rijn heeft echter (nog) geen standpunt van het gemeentebestuur van Ubbergen ontvangen.
Wat heeft de provincie in haar rol van toezichthouder gedaan om de problemen van Millingen aan de Rijn op te lossen? Waarom is dat tot op heden niet gelukt?
De rol van de provincie Gelderland als toezichthouder op de gemeente Millingen aan de Rijn is, chronologisch, als volgt geweest.
Vanwege de zorgelijke financiële situatie in 2005 is Millingen aan de Rijn in dat jaar onder preventief toezicht geplaatst door gedeputeerde staten van Gelderland. In samenwerking met de toenmalige Inspectie Financiën Lokale en provinciale overheden (IFLO) is in 2005 door de provincie een begrotingsscan opgesteld. Mede dankzij het opvolgen van de aanbevelingen in deze scan, is Millingen aan de Rijn tussen 2006–2009 er weer in geslaagd om sluitende begrotingen vast te stellen. In 2007/2008 heeft het gemeentebestuur van Millingen aan de Rijn een bestuurskrachtmeting uitgevoerd, waarbij de provincie Gelderland ondersteuning heeft geboden. Als uitvloeisel van deze meting is onder andere de ambtelijke organisatie van de gemeente Millingen aan de Rijn in 2009 ondergebracht bij de gemeente Groesbeek. Met financiële steun van de provincie is dit tot stand gebracht. Toen in het voorjaar 2009 bleek dat de financiële perspectieven van Millingen aan de Rijn aanmerkelijk verslechterden, is door de provincie, in overleg met het gemeentebestuur, een stappenplan opgesteld over de financiële problematiek.
In 2010 is Millingen aan de Rijn voor de tweede keer onder preventief toezicht van de provincie geplaatst en is opnieuw een begrotingsscan uitgevoerd. De uitkomsten hiervan betekenden een beter inzicht in de financiële positie van de gemeente. De aanbevelingen uit de scan zijn zoveel mogelijk in de begroting 2011 verwerkt, maar leidden niet tot een verbetering van de financiële positie. Op basis van de uitkomsten van de begroting 2011 en meerjarenbegroting 2012–2014 heeft de gemeenteraad van Millingen aan de Rijn in november 2010 besloten voor het begrotingsjaar 2011 een aanvraag te doen voor een aanvullende uitkering uit het Gemeentefonds op grond van artikel 12 Financiële verhoudingswet.
De financiële problematiek van Millingen aan de Rijn is het gevolg van een combinatie van factoren. Mede als gevolg van de economische recessie wordt deze gemeente al enige jaren geconfronteerd met hogere uitgaven in het kader van de WMO en de WWB. Verder blijkt uit de begrotingsscan, dat het deze gemeente ontbeert aan mogelijkheden om extra inkomsten te genereren, bijvoorbeeld uit aandelen in nutsbedrijven en uit grondexploitatie. De aanbevelingen uit de scans en bestuurkrachtmeting zijn weliswaar opgevolgd maar hebben een beperkte positieve invloed gehad en zijn derhalve onvoldoende gebleken om de financiën van Millingen aan de Rijn duurzaam op orde te krijgen.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn maatregelen te nemen die een antwoord bieden op de problemen van de gemeente Millingen aan de Rijn en de Kamer daarover te rapporteren?
Zoals in de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven, heeft Millingen aan de Rijn voor het begrotingsjaar 2011 een aanvraag gedaan voor aanvullende uitkering uit het Gemeentefonds op grond van artikel 12 Financiële verhoudingswet. De besluitvorming over deze aanvraag zal plaatsvinden op grond van de daarvoor geldende procedure en termijnen.
Het bevorderen van de oplossing van de problemen van de gemeente Millingen aan de Rijn is een eerste verantwoordelijkheid van het provinciebestuur van Gelderland. Ik ga er van uit, dat het provinciebestuur van Gelderland deze rol zal oppakken.
Het rapport naar aanleiding van het artikel 'Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het artikel «Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman»?1
Ja.
Is er reeds een vergunning aangevraagd voor de mogelijke levering van de in het artikel genoemde fregatten? Zo ja, is reeds gestart met onderzoek naar een exportvergunning voor de mogelijke levering van deze fregatten en bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer? Zo nee, heeft de regering reeds een inschatting wanneer dit verzoek zal komen en is hij bereid hierover navraag te doen bij de leverancier Damen/De Schelde en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren?
Nee. Er is geen formele vergunning aangevraagd. Een formele aanvraag voor een uitvoervergunning moet onder meer vergezeld gaan van een getekend contract en dat is voor de geschetste transactie nog niet beschikbaar. Wel is in 2010 een sondage ingediend naar de mogelijke verkoop van vier korvetten aan Oman. Een sondage is een proefaanvraag, waarmee een bedrijf kan onderzoeken of er onder de op dat moment geldende omstandigheden een vergunning vertrekt zou worden of niet. De sondage doorloopt daarvoor het hele beoordelingstraject, inclusief de toetsing aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, maar de uitkomst is niet een verklaring van geen bezwaar of een garantie dat in de toekomst een vergunning zal worden afgegeven. De uitkomst zegt iets over dat moment en bevat altijd het voorbehoud dat een formele aanvraag opnieuw getoetst zal worden met inachtneming van de dan geldende omstandigheden. In het onderhavige geval was de uitkomst van de sondage overigens positief omdat er geen reden was om te vrezen dat de goederen zouden worden ingezet bij mensenrechtenschendingen of bij acties die eventueel tot interne of regionale destabilisatie zouden kunnen leiden.
Wanneer u de beoordeling van dit verzoek aan de Kamer stuurt, bent u dan bereid aan te geven hoe in dat verband is getoetst aan de wapenexportcriteria, meer in het bijzonder een uitsplitsing naar de criteria 2 (mensenrechten), 3 (interne situatie) en 4 (regionale spanningen)?
De regering is transparant in de rapportage over wapenexportvergunningen. Indien een aanvraag voor een exportvergunning voor deze korvetten wordt ingediend, is de regering, zoals gebruikelijk, bereid om het besluit daarover toe te lichten in de Kamer.
Kunt u aangeven op welke manier Oman momenteel bestrokken is bij antipiraterij activiteiten, dan wel concrete plannen heeft in die richting?
Tot op heden heeft Oman een bescheiden maar constructieve rol gespeeld op het terrein van piraterijbestrijding. Aangezien het risicogebied voor piraterij zich heeft uitgebreid, en piraten steeds vaker schepen aanvallen in de Arabische Zee, is het waarschijnlijk dat de betrokkenheid van Oman bij piraterijbestrijding verder zal toenemen.
Deelt u de mening dat de bewuste marineschepen niet alleen tegen piraterij maar evengoed ook meer offensieve taken vervullen en onderdeel zijn van een streven van Oman naar een stevige maritieme macht?
De betreffende korvetten zullen naar verwachting worden ingezet ter bescherming van de territoriale wateren van Oman en bij de bestrijding van piraterij. Deze schepen lenen zich minder voor offensieve acties of vervoer van troepen en materieel. Oman voert geen offensief buitenlands beleid. De inzet van de schepen bij de bestrijding van piraterij in de regio dient tevens een internationaal belang. Het draagt bij aan toename van de stabiliteit rond het Arabische schiereiland en in de Straat van Ormuz.
Deelt u de mening dat in het licht van de huidige ontwikkelingen, zowel in Oman, als in de wijdere Arabische wereld, het onverstandig is een positief oordeel te vellen over een eventuele order? Bent u bereid een eventueel het positief advies te heroverwegen?
De regering betracht de grootst mogelijke nauwkeurigheid bij de behandeling van wapenexportaanvragen. De daadwerkelijke vergunningaanvraag voor de onderhavige transactie zal, zoals gebruikelijk, aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt worden getoetst. Hierbij zal zorgvuldig rekening worden gehouden met de situatie zoals die op dat moment in de regio geldt.
PGB'ers die worden afgeschrikt door gemeenten |
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Potentiele PGB-ers Leiden onder druk gezet van de gemeente»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het door u genoemde artikel. Van de gemeente Leiden heb ik vernomen dat het artikel is gebaseerd op een individuele situatie die zich ruim een jaar geleden heeft afgespeeld. De gemeente heeft deze kwestie vrijwel direct uitgesproken met betrokkene, die daarop zijn verhaal aanzienlijk heeft genuanceerd.
Herkent u dit signaal, en komt dit vaker voor? Zo ja hoe vaak? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of dit vaker voorkomt?
Het signaal dat gemeenten mensen onder druk zetten om af te zien van een PGB is mij niet bekend. Mede in verband met de overheveling van de functie begeleiding van de AWBZ naar de Wmo, heb ik in het kader van het Bestuursakkoord 2011–2015 met de VNG afgesproken onderzoek te doen naar de vraag of en zo ja in welke mate het PGB een belemmering vormt voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Wmo. Van die gelegenheid zal ik gebruik maken om de wijze waarop gemeenten met het PGB omgaan te evalueren. Uw vraag zal daarbij worden meegenomen.
Het Bestuursakkoord 2011–2015 is u bij brief van 21 april jl. door de Minister van BZK toegezonden.
Deelt u de mening dat het goed is dat mensen worden voorgelicht over de keuze tussen Persoonsgebonden Budget (PGB) en zorg in natura, maar de uiteindelijke keuze tussen beiden is aan de mensen zelf? Deelt u voorts de mening dat het zeer ongewenst is als gemeenten de vrije keuze voor een PGB aan mensen die daar zelf voor willen kiezen proberen te ontzeggen? Bent u bereid actie te ondernemen als gemeenten de keuzevrijheid van mensen op deze wijze belemmeren? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Wmo schrijft voor dat mensen die een aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze moeten hebben tussen een PGB of een voorziening in natura. Mensen moeten goed worden voorgelicht over welke keuze er is en welk gevolg aan welke keuze vastzit. Hier heb ik het over de «geïnformeerde toestemming». Mensen maken zelf een keuze. Ik teken hierbij echter wel aan dat de wet gemeenten ook toestaat om in geval van «zwaarwegende overwegingen» af te zien van het verstrekken van een PGB. Gezien het feit dat het door u genoemde artikel is gebaseerd op een individuele situatie, overweeg ik geen acties in de richting van gemeenten. Uit het onderzoek dat ik met de VNG ga uitvoeren (zie vraag 2) moet blijken of er aanleiding bestaat dit standpunt te herzien.
Heeft u kennisgenomen dat de gemeente Leiden in het artikel stelt, dat zij «de wettelijke plicht heeft om te beoordelen of de aanvrager in staat is de administratie en de bijkomende zaken rond het pgb te organiseren en te overzien»? Heeft u gemeenten hiervoor richtlijnen gegeven hoe zij dit moeten doen?
Naar mijn mening is deze opvatting juist. Ingevolge artikel 5 van de Wmo stelt de gemeenteraad, bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet, regels over de te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op een dergelijke voorziening recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura of een PGB. Dit artikel geeft gemeenten de bevoegdheid de voorwaarden te stellen aan het toekennen van een PGB zoals u die aangeeft in uw vraag. Ik heb gemeenten geen richtlijnen gegeven ten aanzien van de wijze waarop zij invulling moeten geven aan het gestelde in artikel 5 van de Wmo.
Bent u bereid te communiceren aan gemeenten dat u de wettelijke mogelijkheid die in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt geboden om individuele voorzieningen altijd in de vorm van een PGB te verstrekken belangrijk vindt?
Ik zie geen aanleiding om gemeenten hierover te informeren. Ik heb niet het beeld dat gemeenten hier niet goed mee omgaan.
Is er een evaluatie van het PGB-gebruik van Wmo-voorzieningen? Kunt u aangeven hoe deze zich verhouden ten opzichte van de naturavoorzieningen?
In januari 2010 heeft het Sociaal Cultureel Planbureau haar evaluatie van de Wmo gepresenteerd. Daarbij is ook aandacht besteed aan het gebruik van het pgb en aan de motieven waarom mensen een pgb wensen. De verhouding met naturavoorzieningen is niet aan de orde geweest. Wel is naar voren gekomen dat van de mensen die een beroep doen op een Wmo-voorziening gemiddeld 8 tot 16% een pgb aanvraagt.
Een mogelijke Amerikaanse strafvervolging van Rob Gonggrijp wegens zijn vermeende betrokkenheid bij Wikileaks |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Herinnert u zich de vragen d.d. 13 januari 2011 over de dagvaarding van het bedrijf Twitter door de Amerikaanse autoriteiten?1
Ja.
Kunt u aangeven van welke strafbare feiten de heer Gonggrijp door de Amerikaanse autoriteiten wordt verdacht? Zo nee, kunt u navraag doen om welke strafbare feiten het precies gaat?
Er loopt in de Verenigde Staten een onderzoek naar eventuele criminele gedragingen gerelateerd aan de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De naam van de heer Gonggrijp wordt hierbij genoemd omdat hij Wikileaks, naar eigen zeggen, heeft geholpen een video over Irak te publiceren en er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar degene die de beelden aan Wikileaks heeft verstrekt. Op dit moment is niet bekend of dit betekent dat de heer Gonggrijp op enig moment zal worden opgeroepen om te getuigen, onderwerp van onderzoek wordt of zal worden aangeklaagd. Zolang er geen sprake is van een formele oproep of aanklacht, doen de Amerikaanse autoriteiten daarover geen mededelingen.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de IJslandse autoriteiten, die in een vergelijkbaar geval wel in actie komen tegen de door de Amerikaanse autoriteiten ingestelde strafvervolging van een IJslandse onderdaan die van betrokkenheid bij Wikileaks wordt verdacht?
Ook tegen de IJslandse parlementariër Birgitta Jónsdóttir is geen strafvervolging ingesteld, en bij de IJslandse autoriteiten is evenmin bekend of zij wordt verdacht van betrokkenheid bij de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De IJslandse autoriteiten hebben laten weten dat zij niet in actie zijn gekomen anders dan dat de voorzitter van het parlement in IJsland een publiekelijke verklaring heeft afgelegd over het feit dat haar naam in de Court Order inzake Twitter wordt genoemd.
Kent u het bericht2 over het recordaantal martelingen in de Verenigde Staten van Amerika? Zo ja, klopt het dat de Amerikaanse behandeling van gedetineerden in sommige gevallen als mishandeling en marteling moet worden gedefinieerd en dat deskundigen spreken van intensieve en ernstige mishandeling en van flagrant wangedrag jegens gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Het artikel uit The Guardian is bekend. De VS is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BuPo-verdrag) en bij het Verdrag tegen Marteling. De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader getoetst. Nederland levert een bijdrage aan deze beoordeling. In het antwoord op vraag 8 wordt daarop ingegaan.
Kunt u aangeven hoe op dit moment de heer Bradley Manning wordt behandeld door de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, kunt u navraag doen bij uw Amerikaanse ambtsgenoten?
Met het detentieregime van de heer Manning ben ik niet bekend. Het betreft een Amerikaanse strafzaak tegen een verdachte met de Amerikaanse nationaliteit. De speciale VN-rapporteur inzake marteling, Juan Mendez, heeft aangegeven met de Amerikaanse autoriteiten contact te hebben over deze zaak. Ik zie hierin geen afzonderlijke rol voor Nederland weggelegd.
Deelt u de mening dat mishandeling en marteling van gedetineerden met name dreigt in de gevallen waarin de Amerikaanse staatsveiligheid in het geding zou kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat Nederland niet zal meewerken aan dit soort strafprocedures van de Amerikaanse autoriteiten, zoals in het geval van potentiële verdachten die in verband worden gebracht met Wikileaks? Zo nee, waarom niet?
In het geval de heer Gonggrijp op enig moment in de Verenigde Staten als verdachte wordt aangemerkt en dat land ter fine van zijn strafvervolging om rechtshulp of om uitlevering zal vragen, zal aan de hand van dat verzoek worden beoordeeld of Nederland medewerking kan verlenen. Uit dat verzoek dient onder andere te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan, zodat de Amerikaanse strafrechtelijke belangen kunnen worden afgewogen tegen de belangen van betrokkene. Dat proces is met voldoende waarborgen omkleed. Ik sluit daarom niet nu uit dat Nederland medewerking zal verlenen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Amerikaanse autoriteiten in bilaterale en Europese verbanden aan te spreken op de door de genoemde deskundigen geconstateerde misstanden? Bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Tijdens het landenexamen in het kader van de Universal Periodic Review dat de VS vorig jaar november onderging betrof één van de Nederlandse aandachtspunten de detentieomstandigheden. Nederland heeft specifiek gevraagd welke regelingen de VS ontwikkelt om kwetsbare groepen te beschermen tegen seksueel geweld, in het bijzonder LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) gevangenen. Ook heeft Nederland specifiek gevraagd naar de follow-up van de aanbeveling van de HumanRights Committee uit juli 2006 om het vastbinden van gedetineerdevrouwente verbiedentijdens de bevalling. Tot slot is gevraagd wat de Amerikaanseregeringdoetomde lichamelijke en geestelijkesituatie van gevangenenin penitentiaireinstellingen te verbeteren.
Kunt u deze vragen ruim voor het algemeen overleg over mensenrechten van 7 april a.s. beantwoorden?
Ja.
De financiële problemen op Sint Maarten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Premier Sint Maarten tegen controle Donner»?1
Ja.
Is het waar dat premier Sarah Wescot-Williams van Sint Maarten zich niet kan vinden in het advies van het College financieel toezicht aan de rijksministerraad om een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2109) en de 3e vraag van het lid Bosman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2110).
Zo ja, is dit niet opmerkelijk in die zin dat Sint Maarten en het College financieel toezicht de rijksministerraad gezamenlijk gevraagd hebben om een aanwijzing? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zoals u in het antwoord op de eerste vraag van het lid van Raak kunt lezen is dit niet langer het geval.
Hoe beoordeelt u de stelling van premier Wescot-Williams dat inzicht in de overheids-nv’s niet nodig en niet mogelijk is, en dat het College financieel toezicht met haar verzoek om een aanwijzing in dit kader de rijkswet financieel toezicht naar eigen hand wil zetten? Valt het verzoek om een aanwijzing volgens u binnen de kaders van de rijkswet financieel toezicht?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en op de 7e vraag van het lid Bosman. Hierbij ben ik voorts van mening dat het Cft met het verzoek om inzage in de financiële gegevens van overheidsNV’s niet probeert de rijkswet naar eigen hand te zetten. Het Cft heeft duidelijk aangegeven de inzage nodig te hebben om te kunnen beoordelen of er geen verplichtingen zijn die het eventuele gebruik van mogelijke reserves zouden belemmeren. Een verzoek om een aanwijzing kan binnen de kaders van de rijkswet vallen.
In hoeverre is de rijksministerraad voornemens om in lijn met het advies van het College financieel toezicht een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en om de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 4e vraag van het lid Bosman.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de toenmalige minister van Financiën tijdens de schriftelijke behandeling van de rijkswet Financieel toezicht op de vragen wat de consequenties zouden zijn als Curaçao of Sint Maarten een aanwijzing van de raad van ministers van het Koninkrijk niet op zouden volgen? Herinnert u zich dat zij toen stelden dat het niet opvolgen van een aanwijzing dermate ernstig zou zijn dat zij niet bij voorbaat met die mogelijkheid rekening wensten te houden?
Ja. Deze antwoorden zijn te vinden in Kamerstukken II, 2009/10, 32 026 (R 1888), nr. 7, blz. 3.
Bent u van mening dat er – gezien de uitspraken van premier Wescot-Williams – wel degelijk rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheid dat Sint Maarten een aanwijzing van rijksministerraad niet op wil volgen? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat Sint Maarten niet bereid is om een aanwijzing van de rijksministerraad die in lijn is met het huidige advies van het College financieel toezicht op te volgen? Wat kunnen hier de consequenties van zijn?
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen.
Welke mogelijkheden heeft de rijksministerraad om te garanderen dat aanwijzingen van de rijksministerraad op basis van advies van het College financieel toezicht om de begroting van Sint Maarten op orde te brengen wel opgevolgd worden? Gaat u hier eventueel gebruik van maken?
Zoals gezegd in het antwoord op de vorige vraag heb ik vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen. Mocht later blijken dat zulks wel het geval is dan zullen wij ons in de RMR nader beraden welke vervolgmogelijkheden er zijn.
Bieden de artikelen 43, 50 en 51 van het Statuut van het Koninkrijk de rijksministerraad in dit kader extra mogelijkheden? Zo ja, welke? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat daar in de nabije toekomst gebruik van gemaakt zal worden?
Artikel 43, tweede lid, van het Statuut bepaalt dat het waarborgen van onder meer deugdelijk bestuur aangelegenheid van het Koninkrijk is. Artikel 50 biedt de mogelijkheid van schorsing en vernietiging van wetgevende en bestuurlijke maatregelen die in strijd zijn met de vereisten voor deugdelijk bestuur. Artikel 51 maakt het mogelijk bij algemene maatregel van rijksbestuur voorzieningen te treffen, wanneer een landsorgaan niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het ingevolge onder meer rijkswet moet verrichten. De toepassing van de waarborgfunctie is een ultimum remedium. Dat betekent in dit geval dat toepassing van de waarborgfunctie pas aan de orde kan komen als is komen vast te staan dat intern redres niet meer mogelijk is, en dus dat de mogelijkheden binnen het land en van de Rijkswet financieel toezicht, volledig zijn uitgeput. In het uiterste geval zou dit kunnen betekenen dat de begroting van Sint Maarten op Koninkrijksniveau wordt vastgesteld. Maar, zoals de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al schreef, vertrouwen wij erop dat het zo ver niet zal hoeven komen.2
De door een linkse subsidieslurper gevoerde haatcampagne tegen het kabinet |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rel om dure haatcampagne tegen kabinet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat de Amsterdamse subsidieslurper Asri teksten uitbraakt als «toekomst of terug naar 1939», «stem of sterf» en het huidige kabinet kwalificeert als «asociaal», «demotiverend» en «barbaars»? Zo nee, waarom niet?
Of ik de aangehaalde teksten al dan niet apprecieer is niet van belang. Betrokkene kan deze uitspraken doen omdat in dit land de norm is dat er vrijheid van meningsuiting bestaat.
Deelt u de mening dat slurpclub Asri de door het stadsdeel Amsterdam-Oost uitgekeerde subsidie van bijna 20 000 euro zou moeten terugbetalen? Zo nee, waarom niet?
Of Asri de subsidie dient terug te betalen is niet aan mij maar is ter beoordeling van het stadsdeel Amsterdam-Oost, die deze heeft verstrekt.
Heeft naast het stadsdeel Amsterdam-Oost ook de gemeente Amsterdam subsidie aan Asri uitgekeerd? Zo ja, deelt u de opvatting dat de gemeente de uitgekeerde subsidie zou moeten terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Of naast het stadsdeel Amsterdam-Oost ook de gemeente Amsterdam subsidie aan Asri heeft uitgekeerd is mij niet bekend. Of er al dan niet zou moeten worden teruggevorderd is niet aan mij. Het is aan de gemeente zelf ter afweging aan wie zij gemeentelijke subsidies verstrekt.
Bent u bereid het stadsdeel en eventueel ook de gemeente ertoe aan te sporen de uitgekeerde subsidie terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het al dan niet verstrekken van subsidie behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Daarnaast is het de taak van de gemeente (en als het om gemeentelijke subsidies gaat, niet de taak van het Rijk) om te beoordelen of de subsidie conform het doel is aangewend.
Deelt u de mening dat subsidiespons Asri in de toekomst geen cent subsidie meer zou moeten ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Amsterdam en in het bijzonder aan het stadsdeel Amsterdam-Oost om te beoordelen of het subsidiebeleid doelmatig en rechtmatig is.
De rechtmatigheid van de Kamerverkiezingen voor wat betreft de BES-eilanden |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de drie BES-eilanden gezamenlijk niet voldoende kiezers huisvesten om de kiesdeler voor de Tweede Kamer te halen?1
Ja, dit is reeds vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet in verband met de nieuw staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstukken 2008–2009, 31 956, nr. 3, p. 6).
Deelt u de mening dat gezien voorgaande het stelstel van evenredige vertegenwoordiging geen garantie vormt dat de BES-eilanden in het staatsbestel van Nederland hun stem kunnen laten horen? Acht u dit met mij een onwenselijke situatie voor in het bijzonder die zaken die de BES-eilanden specifiek aangaan? Zo nee, waarom niet?
Voormalig staatssecretaris Bijleveld heeft over de motie van mevrouw Ortega-Martijn bij de behandeling van de wijziging van het Statuut (Handelingen 2009–2010,76-6503-6505) al opgemerkt dat binnen het Nederlandse bestel van evenredige vertegenwoordiging geen ruimte is om voor bepaalde delen van het land een zetel in het parlement te reserveren, of vertegenwoordigers van bepaalde gebieden toe te voegen aan het parlement. Ik meen overigens dat in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) voldoende maatregelen zijn getroffen om ervoor zorg te dragen overleg te plegen, in zaken die deze eilanden in het bijzonder aangaan. Ik verwijs hiervoor naar de artikelen 207 tot en met 214 en in het bijzonder artikel 209 van de WolBES.
Tenslotte verwijs ik u naar de brief van staatssecretaris Bijleveld van 6 mei 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 568, nr. 70) waarin is weergegeven op welke wijze Bonaire wordt betrokken bij de totstandkoming van voor het eiland relevante regels en beleidsvoornemens. De concrete afspraken die daarover gemaakt zijn, treft u in de bijlage aan.3 Een en ander geldt vanzelfsprekend ook voor Sint Eustatius en Saba. Op deze wijze is uitvoering gegeven aan de motie Ortega-Martijn.
Op welke wijze bent u voornemens gehoor te geven aan de wens van de Kamer om te onderzoeken welke mogelijkheden er denkbaar zijn om te verzekeren dat de stem van de Nederlandse perifere gebieden in het Nederlandse staatsbestel gehoord wordt?2
Zie antwoord vraag 2.
De kritiek van de regering van Sint Maarten op het financiële toezicht |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe waardeert u het feit dat de regering van Sint Maarten, tegen alle afspraken in, nog steeds geen sluitende begroting heeft gepresenteerd?1 Waarom lukt het de regering van Sint Maarten niet om het College financieel toezicht acceptabele cijfers te leveren over de financiële situatie? Vermoedt u dat hier sprake is slechte wil?
In de beantwoording van deze vraag sta ik stil bij de ontwikkelingen van de afgelopen weken en eindig bij de stand van zaken op 2 april 2011. Hiermee kom ik ook tegemoet aan de wens van de Kamer om voor 5 april mijn visie te geven op het niet verschijnen van de minister-president van Sint Maarten op het overleg met het College financieel toezicht Cft en de consequenties hiervan voor het vaststellen van de begroting.
Het was al langer bekend dat het opstellen van een begroting voor 2011 binnen de daarvoor geldende regels een flinke opgave zou zijn voor Sint Maarten. Het betreft hier immers de eerste begroting voor het nieuwe land Sint Maarten. Op 27 december 2010 heeft de regering van Sint Maarten een door de Staten goedgekeurde begroting ingediend bij het Cft. Vervolgens heeft het Cft geconstateerd dat de begroting die door de Staten was goedgekeurd nog steeds een tekort vertoonde en heeft het Sint Maarten vervolgens tot 17 februari de tijd gegeven om met aanvullende maatregelen te komen. Deze zijn vervolgens op 18 februari door Sint Maarten ingediend.
In de laatste week van februari en de eerste week van maart is vervolgens intensief overleg gevoerd tussen het Cft en Sint Maarten over de begroting. Dit leek te hebben geresulteerd in een werkbare set afspraken, waarover het Cft op 3 maart een brief heeft gestuurd aan de ministerraad van het koninkrijk (RMR) met het verzoek die afspraken vast te leggen in beleidsregels. Vervolgens liet de regering van Sint Maarten weten niet te kunnen instemmen met de afspraken die tussen het Cft en de minister van Financiën waren gemaakt.
Ik heb in een gesprek met MP Wescot-Williams op 17 maart aangegeven dat het oordeel van het Cft op basis van de Rijkswet financieel toezicht leidend is. Er is verschil van inzicht tussen het Cft en Sint Maarten over de maximale omvang van de sluitende begroting. Het Cft ging daarbij uit van een maximale omvang van NAf 416 miljoen (gebaseerd op de groeiprognoses van de Centrale Bank en geëxtrapoleerde inkomstenramingen), terwijl volgens Sint Maarten de begroting NAf 461 miljoen moet zijn. Het verschil zou naar opvatting van Sint Maarten gefinancierd worden uit twee bronnen, nl een voorschot van Curaçao op de boedelscheiding van NAf 20 miljoen en door voor NAf 30 miljoen in te teren op financiële reserves. Wat de NAf 20 miljoen betreft, hierover zal moeten worden overlegd tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland; er zijn immers drie partijen betrokken bij de boedelscheiding.
Ten aanzien van de NAf 30 miljoen uit de reserves geeft het Cft aan eerst meer inzicht te willen hebben in de vermogenspositie van Sint Maarten, om te kunnen bepalen of er daadwerkelijk sprake is van reserves. Daarbij dient nadrukkelijk ook de vermogenspositie van overheids NV’s en -stichtingen en de mogelijke risico’s die deze met zich meebrengen voor de overheid van Sint Maarten in ogenschouw te worden genomen. Om te kunnen vaststellen dat er inderdaad sprake is van voldoende reserves en of deze kunnen worden gebruikt, moet het Cft dus eerst inzage in de recente (2010)(door een accountant gecontroleerde) jaarrekeningen van de overheid en de overheidsNV’s en -stichtingen krijgen. Ook dit heb ik op 17 maart bij de minister-president aangekaart en zij verzekerde mij dat het Cft inzage kon krijgen in de gevraagde gegevens, inclusief de jaarrekeningen van de overheidsNV’s.
Op 30 maart ontving ik een nieuwe brief van het Cft waarin het College «constateert dat Sint Maarten nog altijd niet beschikt over een vastgestelde begroting 2011» en dat «er op dit moment geen uitzicht bestaat dat binnen een redelijke termijn alsnog een vastgestelde begroting zal worden toegezonden die voldoet aan de criteria van de Rijkswet». Op basis van artikel 14 van de Rijkswet adviseert het Cft de RMR om Sint Maarten een aanwijzing te geven met als doel zo spoedig mogelijk tot een begroting te komen die voldoet aan de normen van artikel 15 Rijkswet financieel toezicht. Het Cft gaat in deze brief nader in op welke elementen onderdeel van de aanwijzing zouden kunnen zijn.
Op 31 maart ontving ik een brief van de Minister President van Sint Maarten, waarin de visie van de Raad van Ministers van Sint Maarten is weergegeven. De beide brieven zijn bijgesloten.2
De Rijksministerraad van 1 april heeft kennis kunnen nemen van beide brieven en heeft gesproken over de begroting van Sint Maarten en de naleving van de Rijkswet financieel toezicht. De Rijksministerraad overweegt een aanwijzing tenzij de Raad van Ministers van Sint Maarten de door het Cft geconstateerde gebreken onderkent en de noodzakelijke maatregelen om te komen tot een begroting – conform Rijkswet – neemt.
Op 4 april zal ik een gesprek voeren met de regering van Sint Maarten op basis van het inhoudelijke oordeel van het Cft.
In de Rijksministerraad van 15 april zal de begroting van Sint Maarten dan opnieuw aan de orde gesteld worden en zal ik u per brief informeren.
Over het niet verschijnen van de minister president van Sint Maarten bij het overleg met het Cft heb ik geen oordeel. De feitelijke gang van zaken is mij onbekend. Waar het om gaat is dat Sint Maarten haar afspraken gaat nakomen en handelt conform de Rijkswet Financieel toezicht.
Deelt u de opvatting van de minister van Financiën dat het land te weinig heeft geprofiteerd van de 1,5 miljard euro schuldsanering die Nederland in de toenmalige Nederlandse Antillen heeft geïnvesteerd en Sint Maarten om die reden niet gebonden is aan het financiële toezicht?
Ik deel die opvatting niet. Nederland heeft ruim Naf 1,5 miljard aan schuldtitels van het Land Nederlandse Antillen gesaneerd. Dit is schuld die het Land Nederlandse Antillen voor de uitvoering van zijn taken op al de eilanden, inclusief Sint Maarten, is aangegaan. Als Nederland deze schulden niet had gesaneerd was in de boedelscheiding nog ruim NAf 280 miljoen aan extra schuld bij het nieuwe land Sint Maarten terecht gekomen.
Daarnaast heeft Sint Maarten NAf 65 miljoen ontvangen voor de sanering van betalingsachterstanden. Dit had meer kunnen zijn, maar Sint Maarten heeft nagelaten tijdig achterstanden in te dienen voor sanering. Dat Sint Maarten dit heeft nagelaten is de eigen verantwoordelijkheid van Sint Maarten.
Voorts is de stelling dat Sint Maarten vanwege onvoldoende schuldsanering niet gebonden zou zijn aan het financieel toezicht volstrekt onterecht. Het financieel toezicht is geregeld in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Ook Sint Maarten heeft ingestemd met deze rijkswet en is daar evenzeer aangebonden als Curaçao en Nederland.
Zult u de regering van Sint Maarten toestaan om opnieuw geld te lenen en daarmee opnieuw schulden te maken, zoals de minister van Financiën wil?
Het is niet aan mij te besluiten over het aangaan van leningen door Sint Maarten. Als Sint Maarten in een door het Cft van een positief advies voorziene begroting de voornemens tot het aangaan van een lening heeft opgenomen en als door het Cft getoetst is dat de bij die lening behorende rentelasten binnen de rentelastnorm valt, kan Sint Maarten een lening aangaan.
Wat wel geldt is het feit dat zolang Sint Maarten nog geen begroting heeft vergezeld van een positief advies van het Cft de lopende inschrijving door Nederland op nieuwe leningen van Sint Maarten is opgeschort.
Waarom heeft de minister van Financiën een adviseur van het College financieel toezicht, de toegang tot een vergadering over de financiële situatie van het land geweigerd? Waarom acht u het acceptabel dat de regering van Sint Maarten bepaalt wie de adviseurs zijn van het College financieel toezicht?
De weigering van de minister om een adviseur van het Cft toe te laten berustte in dit geval op een incident. Het Cft behoudt zich het recht voor om zich te vergezellen van adviseurs bij de besprekingen tussen hem en de bestuurders van de landen Sint Maarten en Curaçao. Dit betekent dat het Cft bepaalt wie zijn adviseurs zijn en welke bij de vergaderingen tussen het Cft en de besturen van de betrokken landen worden betrokken.
Waarom heeft Sint Maarten nog steeds geen vertegenwoordiger geleverd voor het College financieel toezicht?
Sint Maarten heeft in de ogen van de RMR nog geen geschikte kandidaat voorgedragen. Ik zal de voordracht op 4 april bespreken met de regering van Sint Maarten.
Het afkeuren van de begroting van Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat het College financieel toezicht (CFT) de aangepaste begroting van Sint Maarten heeft afgekeurd?1
Ja, in de brief van 3 maart aan de RMR concludeert het Cft dat er naar het oordeel van het Cft geen sprake is van een sluitende begroting in de zin van de Rijkswet.
Is het waar dat het CFT de Rijksministerraad heeft verzocht beleidsregels vast te stellen als onderdeel van het pakket aan maatregelen om de begroting van 2011 op orde te krijgen?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u invulling gaat geven aan dit verzoek?
Vlak voor de besprekingen tussen het Cft en Sint Maarten eind februari heeft Sint Maarten mij een brief gestuurd waarin het de positie van Sint Maarten in de besprekingen toelichtte. Toen in de tweede week van maart duidelijk werd dat Sint Maarten de afspraken met het Cft alsnog afwees heb ik Sint Maarten een antwoordbrief gestuurd waarin ik ondermeer concludeerde dat Sint Maarten nog geen vastgestelde begroting heeft voor 2011 en zich derhalve in een situatie bevindt waar artikel 14 van de Rijkswet van toepassing is. Aangezien Sint Maarten volgens lid 4 van datzelfde artikel vervolgens twee weken de tijd had om hierop een reactie te geven heb ik Sint Maarten in die brief gevraagd dat te doen zodat het standpunt van Sint Maarten meegenomen kon worden tijdens de bespreking van de situatie in de RMR van 1 april.
Is u ook verzocht om een algemene dan wel een bijzondere aanwijzing te geven? Zo ja, hebt u het voornemen daaraan gehoor te geven en wat houden deze aanwijzingen in? Zo nee, waarom bent u niet van plan dergelijke aanwijzingen te geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2109)
Op welke wijze zal het pakket aan maatregelen ook een goede voorbereiding en uitvoering voor de begroting van 2012 en verdere jaren waarborgen?
Het gaat er vooralsnog eerst om dat het pakket aan maatregelen wordt ingezet ten dienste van de begroting 2011. Indien gehanteerd zal dat bijdragen aan de totstandkoming van de begroting 2012.
Wordt er een speciale commissie ingesteld om te monitoren of de afspraken om de begroting van Sint Maarten op orde te krijgen na worden gekomen? Zo ja, wat zijn de exacte taken van deze commissie? Zo nee, waarom wordt deze niet ingesteld?
Sint Maarten heeft in zijn brief van 11 maart aan het Cft en zijn brief van 30 maart aan mijn adres aangegeven een monitoringscommissie te willen instellen die de eigen ministerraad zal informeren over de voortgang in het proces om tot een structureel sluitende begroting te komen.
Bent u het met het CFT eens dat het opnemen van te hoge inkomsten en het aanspreken van financiële reserves zonder dat er bekend is hoeveel financiële reserves Sint Maarten eigenlijk heeft, onverantwoord is? Betekent dit dat er in dit geval sprake is van onbehoorlijk bestuur op Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Ik ga af op het oordeel van het Cft. Het is van belang uit te gaan van een actuele, prudente en goed-onderbouwde groeiprognose en financiële reserves kunnen alleen worden ingezet om tijdelijke gaten te vullen als er geen verplichtingen tegenover staan. Inkomstenramingen dienen altijd gebaseerd te zijn op onder andere de laatst bekend zijnde economische groeiprognose. Daarbij heeft het Cft bij de berekening de groeiprognose gebruikt zoals die begin dit jaar door de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten is gepubliceerd.
Zoals ik in het antwoord op de eerste vraag van het lid van Raak heb aangegeven is het nu zaak dat het Cft voldoende inzicht krijgt in de vermogenspositie van zowel de overheid van Sint Maarten als ook de aan haar gelieerde overheidsNV’s en –stichtingen, ten einde te kunnen bepalen in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van reserves. De MP van Sint Maarten heeft mij aangegeven deze informatie aan het Cft te zullen geven. Pas dan kan het Cft een gewogen oordeel geven, waarop ik mij verder zal baseren. Ik zou dus op dit moment niet willen spreken van onbehoorlijk bestuur.
Wat is uw opvatting over het feit dat de minister van Financiën van Sint Maarten heeft aangekondigd «oplossingen te zoeken» om snel het afgesproken bedrag voor de begroting 2011, te weten NAF 416 miljoen, te verhogen naar NAF 461 miljoen?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en het antwoord op uw vraag 7.
Deelt u de constatering van het CFT dat het bedrag van NAF 461 miljoen onverantwoord is omdat het bedrag is gebaseerd op te ambitieuze groeimodellen van de economie van Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en het antwoord op uw vraag 7.
Deelt u de mening van het CFT dat, ondanks het feit dat Sint Maarten al maanden bezig is met het opstellen van een degelijke begroting, het op orde brengen van de begroting met het pakket aan maatregelen in maximaal vier weken gaat lukken?
Aangezien het kabinet van Sint Maarten niet instemt met het afgesproken pakket maatregelen is deze vraag achterhaald.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de minister van Financiën van Sint Maarten dat hij vindt dat er geen financieel toezicht hoort te zijn als er geen sprake is van schuldsanering door Nederland? Hoeveel geld is er in het kader van de schuldsanering specifiek naar Sint Maarten gegaan?
Zie het antwoord op de 2e vraag van het lid van Raak.
Een nieuw stemsysteem |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat mede (maar niet uitsluitend) in het licht van de perikelen rond de Provinciale Statenverkiezingen in Nieuwegein,1 het stem- en telproces in Nederland vatbaar is voor verbetering op het gebied van onder andere snelheid en fraudebestendigheid?
Het kabinet heeft al naar aanleiding van de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen en de Tweede Kamerverkiezingen (Kamerstukken 2009–2010 31 142, nr. 21 d.d. 9 april 2010 respectievelijk Kamerstukken 2010–2011, 31 142, nr. 25 d.d. 8 november 2010) vastgesteld en ik heb dit bevestigd in het Algemeen Overleg dat ik op 9 december 2010 met uw Kamer heb gehouden, dat het maken van fouten bij het tellen van de stempassen, stembiljetten en stemmen niet kan worden uitgesloten. Het telproces moet echter wel zo worden uitgevoerd dat het maken van fouten zoveel mogelijk wordt voorkomen en gemaakte fouten kunnen worden opgespoord. Onder meer daarom heeft het kabinet reeds besloten dat een nieuw model stembiljet nodig is. Met de uitvoering van dit onderzoek is een begin gemaakt. Zoals eerder aan de Kamer is toegezegd, betrek ik bij het onderzoek ook de vraag of er mogelijkheden zijn om een nieuw papieren stembiljet betrouwbaar met elektronische hulpmiddelen te tellen.
Staat u nog steeds open voor verbeteringen in het verkiezingsproces op het gebied van onder andere snelheid, fraude en de mogelijkheden van onbegeleid stemmen door middel van technische hulpmiddelen, zoals u heeft uitgesproken tijdens het algemeen overleg over «Herinrichting van het verkiezingsproces» van 9 december 2010?2 Zo ja, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen om de verschillende opties voor verbetering te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het verbeterd papierstemmen, een proef met een nieuw stemsysteem en een nieuwe manier van stemmentellen die tijdens de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 en ook tijdens de Provinciale Statenverkiezingen op 2 maart 2011 in een aantal gemeenten3 is gehouden?
Ja.
Hebt u zich persoonlijk op de hoogte gesteld van de werking van het verbeterd papierstemmen? Zo ja, wat waren uw bevindingen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog te onderzoeken in hoeverre dit stemsysteem voldoet aan de waarborgen van onbeïnvloedbaarheid, toegankelijkheid, controleerbaarheid en transparantie en of dit systeem een verbetering is ten opzichte van het huidig systeem?
Neen. Ik verwijs op dit punt naar de antwoorden op de vragen van de leden De Pater-van der Meer, Smilde en Bilder van 21 september 2009 (Kamerstukken 2009–2010, Aanhangsel nr 267).
Bent u bereid zo spoedig mogelijk onderzoek te doen naar de mogelijkheid of dit stemsysteem, of een alternatief stemsysteem, kan worden ingevoerd bij de eerstvolgende verkiezingen ter verbetering van het stemproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De stijging van parkeertarieven met twintig procent |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
|
|
Hoe classificeert u het feit dat parkeertarieven in twee van de drie grote steden met twintig procent zijn gestegen?1
Heeft u de motie-Dijksma, waarin u wordt verzocht in overleg te treden met lokale overheden en particuliere eigenaren van parkeergelegenheden teneinde afspraken te maken over eerlijk betalen en betaalgemak, al uitgevoerd?2 Zo niet, geeft de berichtgeving over de enorme stijging van de parkeertarieven dan aanleiding om dit op zeer korte termijn te doen?
Zijn er volgens u gronden denkbaar waarop deze stijgingen volgens u te rechtvaardigen zijn? Zo ja, welke? Zo niet, welke actie gaat u dan ondernemen om onrechtvaardige stijging van parkeertarieven te bestrijden?
Duizenden verdwenen Kamerstukken en de toegankelijkheid van parlementaire informatie |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Duizenden Kamerstukken verdwenen uit overheidsportaal?»1
Ja.
Is het waar dat duizenden belangrijke Kamerstukken, waaronder diverse troonredes, zijn verdwenen van de website Officielebekendmakingen.nl? Zo ja, om hoeveel Kamerstukken gaat het? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Tot 1 juli 2009 is aan Sdu Uitgevers concessie verleend om de officiële publicaties (parlementaire stukken, Staatsblad, Staatscourant en Tractatenblad) uit te geven. Via de website overheid.nl konden deze officiële publicaties door het publieke in Pdf-formaat worden geraadpleegd door middel van een door de overheid betaalde informatiedienst van Sdu uitgevers. Met ingang van 1 juli 2009 is de overheid zelf uitgever van de officiële publicaties en vervult Sdu Uitgevers een dienstverlenende rol bij de productie daarvan. In verband daarmee zijn de bestanden van alle officiële publicaties sinds 1995 door de Staat aangekocht en opgeslagen in een eigen database en toegankelijk gemaakt via de website zoek.officielebekendmakingen.nl. Deze website is in de plaats gekomen van de door de Sdu geleverde informatiedienst.
Naar nu blijkt zijn niet alle documenten die via de informatiedienst van Sdu Uitgevers werden ontsloten in de eigen database van de Staat opgenomen, terwijl dit wel werd beoogd. Met de «verdwenen Kamerstukken» in het krantenartikel wordt dus gedoeld op het verschil in inhoud van twee verschillende systemen; er zijn niet daadwerkelijk documenten uit een systeem verdwenen.
In de database van de Staat, die 380 000 publicaties bevat, ontbreken met betrekking tot de periode 1995–1997 ca. 2200 Handelingen van de Staten-Generaal. Door welke oorzaak deze publicaties in 2009 niet in de database zijn opgenomen kan niet meer worden vastgesteld. Het ontbreken van deze stukken is niet eerder opgemerkt.
Met betrekking tot de periode na 1997 ontbreken er geen Handelingen, maar komt het wel een enkele maal voor dat er onjuiste kenmerken aan documenten zijn toegevoegd door Sdu Uitgevers. Zo is de troonrede een enkele maal ten onrechte als een Handeling van de Tweede Kamer in plaats van als een Handeling van de gezamenlijke vergadering van de Staten-Generaal gecodeerd. Afhankelijk van de wijze waarop de zoekvraag wordt gesteld kan het voorkomen dat het betreffende document niet wordt gevonden, hoewel het wel in de collectie aanwezig is.
Deelt u de mening dat de overheid, onder andere hierdoor, tekort schiet in haar eigen doelstellingen om parlementaire informatie openbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken?
Het niet compleet zijn van de Handelingen in de collectie officiële publicaties vanaf 1995 is een omissie waarvoor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is en die ik uiteraard betreur. De ontbrekende publicaties zullen zo snel mogelijk worden toegevoegd. Incidentele fouten in de codering van de officiële publicaties zijn niet volledig uit te sluiten. In de overeenkomst van de Eerste en de Tweede Kamer met Sdu Uitgevers zijn kwaliteitsnormen opgenomen met betrekking tot de codering van de Kamerstukken. Onderdeel van de afspraken is dat alle geconstateerde fouten worden hersteld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de openheid van het democratisch bestel niet voldoet aan de eisen van deze tijd? Wat is uw reactie op de stelling dat je bijna een professional moet zijn om informatie over de Tweede Kamer te vinden, dat dit de betrokkenheid van burgers bij politieke processen remt, en dat aan deze situatie de laatste jaren niets veranderd is? Deelt u de mening dat hier sprake is van een ernstig probleem?
Alvorens inhoudelijk op deze vragen in te gaan is het van belang om iets te zeggen over de verantwoordelijkheidsverdeling met betrekking tot de website officielebekendmakingen.nl en de daarop gepubliceerde documenten. Op de website worden de parlementaire publicaties alsmede het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad gepubliceerd. De beide Kamers van de Staten-Generaal zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de Kamerstukken. De andere publicaties vallen onder de verantwoordelijkheid van resp. de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken. De samenwerking bij de publicatie komt voort uit de overtuiging dat de toegankelijkheid van de betrokken informatie wordt gediend met het op één plaats en in onderling verband ontsluiten van wet- en regelgeving en de parlementaire geschiedenis hiervan. De productie van de publicaties is daartoe in een gezamenlijke raamovereenkomst opgedragen aan één marktpartij waarbij elke opdrachtgever binnen de Staat via een deelovereenkomst de details van de eigen publicatie bepaalt. De opdrachtgevers maken gezamenlijke afspraken over de standaards die bij de publicaties worden gehanteerd teneinde een samenhangende publicatie mogelijk te maken. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert de website zoek.officielebekendmakingen.nl (inclusief de database met officiële publicaties) in overleg met de andere betrokkenen.
Over de toegankelijkheid van de publicaties en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen jaren kan ik het volgende mededelen. Sinds de overheid op 1-7-2009 zelf de uitgever van de elektronische publicaties is geworden zijn belangrijke verbeteringen in de toegankelijkheid doorgevoerd.
Als laatste zijn de Handelingen in dit verbetertraject betrokken. De Handelingen die betrekking hebben op vergaderingen in het jaar 2011 voldoen aan de bovengenoemde standaards.
Ik ben van mening dat de toegankelijkheid van deze publicaties hiermee de laatste jaren sterk is verbeterd en in zijn algemeenheid aan hoge eisen voldoet.
In het in door de vragensteller aangehaalde krantenbericht wordt ondermeer kritiek uitgeoefend op de vindbaarheid van parlementaire informatie door niet-professionals en op de mogelijkheid om het stemgedrag van parlementariërs geautomatiseerd aan de Handelingen te ontlenen. Vorm, inhoud en structurering van de parlementaire publicaties worden door de Kamer bepaald. Het ligt niet op mijn weg om op dit gebied uitspraken te doen of initiatieven te nemen.
In hoeverre is het waar dat de gebrekkige toegankelijkheid van soms onvolledige en foutieve informatie uit het parlement als jammerlijk gevolg heeft dat initiatieven om te komen tot particuliere waakhonden van de democratie, zoals in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, in Nederland moeilijk te realiseren zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Wat wordt er ondernomen of wat gaat u ondernemen om de verdwenen Kamerstukken weer digitaal beschikbaar te maken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de openheid van het democratisch bestel wel gaat voldoen aan de eisen van deze tijd? Op welke wijze gaat u zich inzetten voor volledige, juiste en digitaal makkelijk toegankelijke informatie uit het parlement?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Het gebruik van het burgerservicenummer |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «CBP legt minister last onder dwangsom op wegens gebruik Burgerservicenummer (BSN): Gebruik BSN voor Rijkspas in strijd met de wet»?1
Ja.
Is het juist, dat het College bescherming persoonsgegevens na een onderzoek dat gestart is op 11 november 2009 tot de conclusie is gekomen, dat de minister van Infrastructuur en Milieu (I en M) BSN van zijn medewerkers niet mag gebruiken voor het aanmaken van hun toegangspas, de Rijkspas?
Ja, het College bescherming persoonsgegevens is tot die conclusie gekomen.
Zijn er nog andere ministeries die het BSN gebruiken bij het aanmaken van de Rijkspas?
Ja, naast het ministerie van Infrastructuur en Milieu gebruiken ook andere ministeries het BSN bij de uitgifte van de Rijkspas. Bij de aanvraag van Rijkspas wordt o.a. aan de hand van het BSN de rechtmatigheid en de uniciteit van de aanvrager getoetst,
Brengt het gebruik van het BSN bij het aanmaken van de Rijkspas reële risico’s mee voor de persoonlijke levenssfeer? Deelt u de indruk, dat het College bescherming persoonsgegevens zich verliest in juridische haarkloverijen in plaats van zich bezig te houden met reële problemen op het gebied van privacybescherming?
Nee, het gebruik van het BSN bij het aanmaken van de Rijkspas brengt geen reële risico’s mee voor de persoonlijke levenssfeer. In het aanvraagproces wordt alleen het BSN op het paspoort vergeleken met het BSN in de registratie in het ID-managementsysteem van het betreffende departement. Het BSN wordt niet overgenomen in het kaartmanagementsysteem van de Rijkspas, het BSN staat niet op of in de Rijkspas. Er worden evenmin gegevens uit verschillende bestanden gekoppeld m.b.v. het BSN. Het BSN wordt eenmalig gebruikt om een zo’n hoogst mogelijke zekerheid te hebben over de identiteit van de aanvrager van de Rijkspas.
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder op de naleving van de wetgeving met betrekking tot het gebruik van persoonsgegevens. Het CBP kiest daarin zelfstandig haar acties en neemt daarin zelf haar eigen verantwoordelijkheid.
Deelt u de opvatting van het College bescherming persoonsgegevens, dat het gebruik van het BSN in de bedrijfsvoering binnen de rijksdienst niet rechtmatig is? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Nee, ik deel die mening niet. Momenteel beraden mijn collega van Infrastructuur en Milieu en ik ons over passende middelen om het oordeel van het CBP in rechte aan te vechten.
Is het BSN bedoeld om communicatie en identificatie te vergemakkelijken? Zo ja, waarom gebruikt de overheid het dan niet vaker?
Ja, de overheid gebruikt in algemene zin het BSN als hulpmiddel bij de verwerking van persoonsgegevens, waaronder t.b.v. de verificatie. Het BSN vergemakkelijkt zeker de uitwisseling van persoonsgegevens in de praktijk en wordt dan ook, binnen de grenzen van de wet, waar mogelijk gebruikt.
Het BSN dient er onder andere toe de betrouwbaarheid en doelmatigheid van de administraties van de overheid te vergroten. Het gebruik van het BSN door overheidsorganen is, mits dit gebruik noodzakelijk en niet bovenmatig is, toegestaan in het kader van de uitoefening van haar taak. Steeds moet de afweging moeten worden gemaakt of hiervan sprake is en of van het BSN gebruik kan worden gemaakt.
Binnen de context van de Rijkspas ben ik van mening dat het zeer beperkte gebruik van het BSN bij de Rijkspas, teneinde een zo groot mogelijke zekerheid te verkrijgen dat de pas en de aanvrager bij elkaar horen, dan ook is toegestaan.
Het bericht dat de provincies miljarden besteden aan vage doelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
Kent u het bericht «Vele miljarden voor vage doelen»?1
Bent u van mening dat de provincies de extra inkomsten door verkoop van de energiebedrijven adequaat uitgeven in tijden van bezuiniging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de in het artikel geuite stelling dat de provincies «veel te veel geld [hebben] ten opzichte van hun taken»?
Klopt het dat – behalve in de provincie Gelderland – onvoldoende informatie over het te besteden geld te vinden is in de provinciebegroting?
Is het naar uw mening voldoende inzichtelijk en transparant hoe publieke gelden besteed worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de complexe constructies op de begroting die gebruikt worden voor de financiering van projecten? Bent u van mening dat deze constructies voldoende financieel solide zijn? Bent u tevens van mening dat deze constructies voldoende transparant zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe oefent u de toezichthoudende rol van de rijksoverheid bij de besteding van provinciale middelen uit?
Ziet u aanleiding om in te grijpen bij de besteding van deze middelen door de provincies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke instrumenten en/of sancties bent u van plan in te zetten?
Bent u bereid om de Algemene Rekenkamer te verzoeken onderzoek te doen naar de effectiviteit van provinciale bestedingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zou dit onderzoek kunnen plaatsvinden?
De wijziging van de datum waarop de gemeenteraadsverkiezingen gehouden zullen worden in 2014 |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «gemeenteraadsverkiezingen 2014 verplaatst wegens carnaval»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de tweede woensdag van maart in 2014, dus de week na de oorspronkelijke datum van 5 maart, de biddag voor gewas en arbeid is? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is de verkiezingen op deze dag te houden aangezien een aanzienlijk gedeelte van onze protestantse bevolking deze dag naar de kerk gaat?
Ja.
Bent u bereid om bij de wijziging van de kieswet hier rekening mee te houden zodat de verkiezingen niet op de biddag voor gewas en arbeid gehouden zullen worden, in lijn met 2006, toen de verkiezingen ook een dag verschoven werden hiervoor?
Ja.
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.
De strijd tussen de regering en de veiligheidsdienst op Curacao |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de regering van Curaçao nog steeds zware druk uitoefent op de leiding van de veiligheidsdienst van Curaçao en probeert mensen, die eerder wegens overtreding van interne richtlijnen de dienst moesten verlaten, opnieuw aan het werk te krijgen?1
De veiligheidsdienst van Curaçao valt onder de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Zoals ik u ook in het debat, dat ik met u voerde op 10 februari jl., heb aangegeven, is het aan de Staten van Curaçao om haar eigen regering ter verantwoording te roepen. Net zoals de Staten van Curaçao niet de Nederlandse regering ter verantwoording kan roepen geldt dat andersom dus ook.
Klopt het dat het waarnemend hoofd en het tweede waarnemend hoofd van de veiligheidsdienst van Curaçao bij ministers van Curaçao op het matje zijn geroepen? Klopt het dat het waarnemend hoofd zich na bovengenoemd gesprek ziek meldde en het tweede waarnemend hoofd met verplicht verlof werd gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de angst dat de regering van Curaçao probeert op deze wijze voor ministers ongunstige informatie uit de openbaarheid te houden of zelfs te vernietigen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD)op de hoogte is gesteld van de problemen bij de veiligheidsdienst van Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom valt het bovengenoemde optreden van de ministers van de regering van Curaçao naar uw opvatting binnen de definitie van goed bestuur? Bent u bereid deze en mogelijk andere misstanden bij de veiligheidsdienst van Curaçao nader te onderzoeken en de Kamer over de staat van de veiligheidsdienst te informeren?
Zie antwoord vraag 1.