Au pairs in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgaanbieder «De Zorgkompaan», Roemeense zorgverleners inzet als au pair?1
Het gaat in het geval van Uw ZorgCompaan, net als bij De Wit Thuiszorg, niet om au pairs onder de au pairregeling, maar om zorgverleners die arbeid verrichten en bij de zorgbehoevende in huis wonen. Ook door Uw ZorgCompaan worden deze zorgverleners «zorg-au pairs» genoemd.
Indien «au pairs» bevoegd en bekwaam (gekwalificeerd) zijn om zorg te verlenen en zij handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard, dan mogen zij taken verrichten voor mensen die zorg nodig hebben of zorg waarvoor een bijzondere vaardigheid nodig is. De inspectie spreekt dan ook niet van een au pair, maar van een zorgverlener. Het staat of valt met hoe de zorgaanbieder het organiseert. Bij De Wit Thuiszorg was de zorg niet goed georganiseerd waardoor er risico’s bestonden voor de cliënt. Ingrijpen door de inspectie was dan ook noodzakelijk.
Het doel van opleggen van deze aanwijzing door de inspectie was om de zorgverlening op orde te brengen. De bestuurder heeft zelf de beslissing genomen om te stoppen, omdat hij naar eigen zeggen niet aan de eisen kan voldoen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Een zorgaanbieder moet aan de voorwaarden voor veilige en verantwoorde zorg voldoen net als andere zorgverleners in Nederland.
Uw ZorgCompaan valt net als De Wit Thuiszorg onder het toezicht van de inspectie en moet ook aan de voorwaarden voor verantwoorde en veilige zorg voldoen. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht. Signalen van patiënten, cliënten, familie en de media zijn daar ook onderdeel van. Als de inspectie daar aanleiding toe ziet zal ook Uw ZorgCompaan worden bezocht.
Herinnert u zich de situatie bij «De Wit thuiszorg», die tevens Oost- Europese au pairs inzette die de taal niet machtig waren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit niet goedkeurde? Herinnert u uw eerdere antwoorden dat de kwaliteit van zorg altijd voorop moet staan en dat dit betekent dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende kunnen beheersen? Hoe oordeelt u over «De Zorgkompaan.» die doorgaat, waar thuiszorg «De Wit», gedwongen werd te stoppen omdat zij niet aan goede kwalitatieve zorg konden voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij «De Zorgkompaan»? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de aanvraag naar Oost- Europese au pairs groeit? Bent u bereid dit uit te zoeken en ook hoeveel zorgaanbieders middels deze constructie werken? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal Oost-Europese «au pairs», waarbij onder «au pair» in dit geval wordt verstaan een inwonende Oost-Europese zorgverlener. Het zal hier voornamelijk om EU-burgers gaan, die gebruik kunnen maken van het vrij verkeer van werknemers. Voor zover het personen betreft die een Wet BIG-beroep willen uitoefenen, dienen zij wel een erkenningsprocedure te doorlopen (ook dan weten we echter niet of ze als «zorg-au-pair» werkzaam zijn).
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de bestuurder van een zorgorganisatie om goede zorg aan te bieden. Zorg moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn, tijdig worden verleend en zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Ook moeten de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en moet de cliënt met respect worden behandeld. Het betekent voorts dat zijn medewerkers als zorgverlener bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om die zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard. Dat geldt ongeacht of de zorgverlener uit Nederland afkomstig is dan wel alleen in Nederland werkzaam is. De inspectie houdt hier toezicht op. Onderzoek naar de achtergrond van zorgverleners voegt niets toe.
Is het conform de arbeidstijdenwet dat een au pair 24 uur per dag bij cliënten inwoont en zorg verleent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien met «au pair» gedoeld wordt op inwonende (Oost-Europese) zorgverleners die als werknemers in dienst zijn van een thuiszorgorganisatie, vallen zij onder de werkingssfeer van de Arbeidstijdenwet (Atw). De Atw is van toepassing op werknemers in loondienst, maar ook op anderen die feitelijk onder gezag werken. In de Atw zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de arbeids- en rusttijden. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gewone diensten en aanwezigheidsdiensten.
In het geval van palliatieve (thuis)zorg wordt vaak gebruik gemaakt van aanwezigheidsdiensten. Dit is een dienst waarin men na het verrichten van een gewone dienst op de werkplek aanwezig blijft om naar behoefte of op oproep arbeid te verrichten. Op grond hiervan is het mogelijk dat de zorgverlener 24 uur aaneengesloten bij de patiënt aanwezig is om, wanneer nodig, hulp te verlenen. Voor deze diensten geldt een specifiek aantal regels en voorwaarden. (Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014, TK2014–2015 32 642, nr. 5 en artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit). Een en ander komt er op neer dat na een aanwezigheidsdienst van 24 uur een rustperiode van ten minste 11 uur dient te volgen (dus zonder dat er sprake is van beschikbaarheid). In het geval dat de patiënt continue zorg nodig heeft, zal er dus voor een vervanger gezorgd moeten worden. Een aanwezigheidsdienst mag alleen bij «collectieve regeling» toegepast worden (d.w.z. bij cao of schriftelijke overeenstemming tussen werkgever en OR of personeelsvertegenwoordiging).
Is deze constructie conform de cao en zo ja, welke cao betreft dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre de hiergenoemde «constructie» volgens de toepasselijke cao toelaatbaar is, kan ik niet beoordelen. Hierover kan ik geen uitspraak doen omdat het aan sociale partners is om vast te stellen welke cao in een concreet geval van toepassing is. Tevens zijn cao-partijen verantwoordelijk voor de handhaving van cao-bepalingen van de desbetreffende cao. Wanneer een werknemer of vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers van mening zijn dat een of meer cao-bepalingen niet of onjuist zijn toegepast, dan kan aan de Inspectie SZW om een aanvullend onderzoek worden gevraagd.
Vindt u het wenselijk dat mensen gedwongen worden te kiezen voor Oost- Europese au pairs, terwijl de afgelopen jaren tienduizenden zorgverleners hun baan zijn verloren en die dolgraag aan het werk willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De komende jaren zijn alle zorgprofessionals hard nodig om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen. Dit biedt dus ook volop kansen voor zorgverleners die op dit moment werkloos zijn en graag willen werken. Voor wat betreft de inzet van zorgverleners uit Oost-Europa, heb ik in de beantwoording op de Kamervragen over de constructie van de Wit Thuiszorgorganisatie aangegeven dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg voorop moet staan en dat dit onder andere betekent dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om te kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen. Daarbij heb ik er ook op gewezen dat (oneerlijke) concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet worden bestreden.
Wat gaat u doen aan de constructie dat zorgaanbieders Oost- Europese au pairs en/of zorgverleners naar Nederland halen, terwijl in Nederland tienduizenden zorgverleners zijn die graag aan het werk willen. Bent u bereid deze au pair constructies te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
ICT bij de Nationale Politie |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de notitie van de Review Board Aanvalsprogramma Informatie-voorziening Politie (verder: de Review Board), gedateerd 24 mei 2017?1
Ik neem aan dat u doelt op de aan mij gerichte brief van de Review Board Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie (hierna: Review Board) van 24 mei 2017. Ik ben daarmee bekend. Deze brief is aan uw Kamer gestuurd als bijlage bij de reguliere voortgangsbriefpolitie van 27 juni 2017.2
Deelt u de conclusie van de Review Board dat eind 2017 slechts 45% van het eerder geformuleerde realisatieplan gerealiseerd zal zijn en dat dat leidt tot een (ernstige) scheefstand tussen enerzijds behouden en beheersen van het bestaande («de basis op orde») en anderszijds de vernieuwing van de ICT?
De afgelopen jaren heeft de politie een grote inspanning geleverd om de Informatievoorziening (IV) te brengen op het huidige kwaliteitsniveau. Dit niveau ligt hoger dan het niveau waarmee de Nationale Politie in 2013 van start ging. Ik beschouw dat als een goede prestatie die de basis vormt voor de verdere IV-ontwikkelingen. De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport ICT Politie 2016 ook geconstateerd dat de keuzes die hieraan ten grondslag liggen «logisch» zijn.
De Review Board waarschuwt in haar brief van 24 mei jl. dat de realisatie van de doelstellingen van het deelprogramma Voorzieningen Operatiën achterblijven. Dit komt overeen met mijn beeld en is het gevolg van de bewuste keuzes – die reeds bij de bijstellingen in 2012 en 2013 zijn gemaakt – om eerst te investeren in de stabiliteit van systemen en de ICT-infrastructuur. Daarnaast is op basis van de herijking van de realisatie van de nationale politieorganisatie de focus gelegd op de »basis op orde politie eind 2017». Zoals eerder bij de reguliere voortgangsbrief aan uw Kamer gemeld zal de komende jaren meer aandacht moeten uitgaan naar vernieuwing om een betere balans tussen (reductie van) beheerskosten, stabiliteit/onderhoud en vernieuwing te vinden.
Ik zal uw Kamer na afloop van het Aanvalsprogramma (31 december 2017) een eindrapportage doen toekomen, evenals het eindverslag van de Review Board. In deze rapportage zal inzicht gegeven worden in het percentage gereedheid van het programma.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de besluitvorming rond prioriteitstelling en keuzes sinds de start van het Aanvalsprogramma tot stand is gekomen? Is hier sprake van autonome keuzes door de korpsleiding of zijn de keuzes tot stand gekomen in overleg met u?
Het Aanvalsprogramma is in mijn opdracht opgesteld en uitgevoerd. Ik heb daarnaast op grond van de Kaderwet adviescolleges een Review Board ingesteld die adviseert over planvorming, scope, uitvoering en besturing van het programma. Voor het aanvalsprogramma is bij de start door mij een «programmaraad» gevormd. Deze raad bestaat uit vertegenwoordigers van de politie en het ministerie. De programmaraad wordt voorgezeten door de korpschef die het voorzitterschap vervult onder mijn mandaat. De programmaraad stelt het programmaplan vast, beslist over scopeaanpassingen en bewaakt de voortgang van het programma.
Kunt u aangeven welke concrete voornemens en vernieuwingen per eind 2017 niet gerealiseerd zullen zijn? Anders geformuleerd, kunt u aangeven waar de 55% van het realisatieplan dat niet gerealiseerd kan worden, uit bestaat? Wat voor consequenties zal het niet gerealiseerd zijn van die ambities hebben voor het operationele politiewerk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke inspanning geleverd zou moeten worden om de politie eind 2018 wél op het vereiste niveau van ICT-vernieuwing te krijgen, zonder in te boeten op het op orde houden van de basis? Wilt u het antwoord op de vraag specificeren op relevante onderdelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het verstandig is om – gegeven de waardering van de situatie door de Review Board – het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie (AVP IV) per eind 2017 over te dragen aan de staande organisatie? Wilt u in uw antwoord betrekken het eerdere advies van de Review Board (d.d. 14 maart 2016) om het Aanvalsprogramma te verlengen tot 2020? Is het correct dat met het overdragen van dit programma de werkzaamheden en het bestaan van de Review Board tot een einde komen? Bent u bereid om de Review Board langer in stand te houden, om de zo noodzakelijke begeleiding van de ontwikkeling en implementatie van ICT bij de politie te begeleiden en monitoren?
Het aanvalsprogramma, de sturing daarop en het bijbehorend toezicht in de vorm van de reviewboard zijn tot stand gekomen vooruitlopend op de vorming van de Nationale politie en de urgentie die er destijds specifiek ten aanzien van het ICT-dossier lag.
Voor de toekomstige organisatieontwikkeling van de politie is van belang dat de vernieuwing van werkprocessen en de bijbehorende ondersteuning, onder andere door ICT, in nauwe samenhang plaatsvindt; alleen dan kan de continuïteit en vernieuwing van de organisatie als geheel geborgd worden. Ik zie de samenwerking tussen de operatie en de bedrijfsvoering steeds meer invulling krijgen. Ook de lenige en kortcyclische manier van werken – zoals geadviseerd door de Review Board – wordt hierin betrokken. In deze beweging is een keuze voor een aparte sturing en toezicht op een deel van de ICT van de politie in de vorm van een Aanvalsprogramma met een aparte betrokkenheid van het ministerie en een Review Board niet voor de hand liggend.
Naast de uitvoering van het Aanvalsprogramma heeft de politie, mede als gevolg van de vorming van de nationale politie, gewerkt aan het op orde brengen van de IV-organisatie. Er is een beleidsdirectie gevormd en twee uitvoerende diensten; een dienst ICT en een dienst Informatiemanagement (IM). Deze organisatie moet de producten, de lopende projecten en de ontwikkelde werkwijzen overnemen van het Aanvalsprogramma. Aan deze overdracht wordt invulling gegeven middels de uitvoering van een (geüpdatet) Transitieplan. Dit plan en de bijbehorende uitvoering wordt momenteel voorzien van een advies van de Review Board.
De Review Board is een tijdelijk adviescollege in de zin van artikel 5 van de Kaderwet adviescolleges. Zij is initieel ingesteld voor de periode 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2016. De instellingstermijn van de Review Board is, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2016, bij koninklijk besluit van 9 december 2016 (Stcrt. 2016, 67685) opnieuw ingesteld en daarmee de facto verlengd tot en met de datum waarop het Aanvalsprogramma eindigt, te weten 31 december 2017. Ingevolge artikel 5 van de Kaderwet adviescolleges kan de instellingstermijn van een tijdelijk adviescollege eenmaal worden verlengd.
De Turkse legerleiding die Turkse NAVO-militairen tot spionage beveelt |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Turkse legerleiding Turkse militairen op NAVO-vestigingen opgedragen heeft ex-collega’s te bespioneren?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten over het bestaan van deze nota.
Het is buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet toegestaan activiteiten in Nederland te ontplooien zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Indien geconstateerd wordt dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse overheid maatregelen. Zoals u bekend wordt er in het openbaar niet ingegaan op specifieke zaken.
Wist u van deze ongeoorloofde Turkse Stasi-praktijken, die kennelijk op en rond NAVO-vestigingen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de desbetreffende spionagenota naar de Kamer sturen? Zijn er meer van dit soort Turkse spionagebevelen uitgevaardigd en verstrekt onder Turkse NAVO-militairen? Zo ja, wat is de inhoud daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Is de in het bericht genoemde wijze van informatievergaring ook verboden in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid alle Turkse NAVO-militairen ons land uit te dirigeren?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de NAVO onderzoek naar deze zeer verontrustende praktijken? Zo nee, wilt u daar bij de NAVO op aandringen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek?
Het treffen van maatregelen tegen inlichtingenactiviteiten die zonder toestemming plaatsvinden behoort tot de nationale competentie van het land waar de ongeoorloofde activiteiten zich voordoen. De NAVO komt enkel in beeld wanneer er sprake is van een specifieke, op de organisatie gerichte dreiging. Daarvan is naar het oordeel van de NAVO in het onderhavige geval geen sprake.
Het bericht dat de Duitse recherche de zogenaamde Panama Papers heeft gekocht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Duitse Federale Recherche de zogenaamde Panama Papers heeft gekocht?1
Ja.
Is het waar dat de Duitse recherche bereid is om deze stukken te delen met de juridische en/of fiscale autoriteiten van andere landen?
Het Bundeskriminalamt (BKA) heeft kenbaar gemaakt dat het bereid is de stukken te delen met de bevoegde autoriteiten van andere landen.
Bent u bereid zo snel als mogelijk contact op te nemen met de Duitse recherche of andere Duitse autoriteiten en uw uiterste best te doen om te verzekeren dat de fiscus, de FIOD en het Openbaar Ministerie toegang krijgen tot deze stukken?
Inmiddels heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden met het BKA. Momenteel wordt onderzocht of, op welke wijze en onder welke voorwaarden de stukken kunnen worden gedeeld. Wij verzekeren u dat wij ons uiterste best doen de voor Nederland relevante informatie te (doen) verkrijgen.
Bent u vervolgens ook bereid om de Tweede Kamer op een geaggregeerd niveau te informeren over de voor Nederland relevante informatie uit deze stukken en bijvoorbeeld aan te geven hoeveel zaken – waarin mogelijk sprake is van belastingontduiking en/of maatschappelijk onbetamelijk belastingontwijking – gediend zijn met informatie uit de Panama Papers dan wel op basis van deze papers nieuw zullen worden opgestart?
Zoals afgesproken bij het verschijnen van de Panama Papers in 2016 wordt in de halfjaarsrapportages van de Belastingdienst uw Kamer verslag gedaan van de voortgang van het proces van behandeling van deze informatie door de Belastingdienst en de daarmee bereikte resultaten, zonder uiteraard in te gaan op individuele gevallen.2
Verwacht u dat de Duitse autoriteiten op termijn zouden kunnen besluiten om alle informatie uit de Panama Papers openbaar te maken? Zou u dat een goede zaak vinden?
Zie het antwoord op vraag 3. Wij kunnen hierover in dit stadium nog geen uitspraken doen.
Overweegt u – nadat u directe toegang tot de Panama Papers hebt verkregen – om te zijner tijd en nadat u uw voordeel hebt kunnen doen met de bruikbare informatie uit deze papers, deze papers zelf publiek toegankelijk te maken?
Ook daarover kunnen wij in dit stadium nog geen uitspraak doen. Een en ander hangt o.a. af van de voorwaarden die mogelijk van Duitse zijde worden gesteld bij het verstrekken van de gegevens, de inhoud van de informatie en daarnaast zijn wij uiteraard gebonden aan het bepaalde in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De Duitse federale recherche heeft de zogeheten Panama Papers aangekocht. Het gaat om miljoenen documenten uit de interne administratie van de Panamese zakelijke dienstverlener Mossack Fonseca, bevestigen bronnen rond de Duitse regering dinsdag.
Het bericht Nederland moet ook Duitse diploma’s erkennen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Harry van der Molen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland moet ook Duitse diploma’s erkennen»?1
Ja.
Wat vindt u van het pleidooi dat Nederland en Duitsland (Nordrhein-Westfalen) elkaars diploma’s moeten erkennen om werken over de grens makkelijker te maken?
De krantenartikelen over passages in het nieuwe coalitieakkoord in NordRhein-Westfalen (NRW) over het erkennen van Nederlandse diploma’s zijn bekend. Maar naar beste weten van NRW zelf en van Nederlandse betrokkenen staat dit niet in dit nieuwe coalitieakkoord van NRW. Mogelijk zijn passages in het akkoord over bi-diplomering en over Europese scholen bedoeld.
Werken over de grenzen moet volop mogelijk zijn. Erkenning van diploma’s moet daarbij zo eenvoudig mogelijk verlopen. Er is goede hoop dat de positieve inzet in het nieuwe coalitieakkoord in NRW over samenwerking met Nederland leidt tot een verbetering van de wederzijdse acceptatie van diploma’s in Nederland en in NRW.
Welke stappen moeten hiervoor worden ondernomen?
In het rapport «Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen» van het actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeidsmarkt, aan uw Kamer op 30 januari 2017 door de Minister van BZK aangeboden (Kamerstuk 32 851, nr. 33), staan alle acties beschreven die op het gebied van erkenning van diploma’s in de buurlanden worden ondernomen. Het Ministerie van OCW heeft veelvuldig bilaterale contacten met ministeries in NRW over diploma-erkenning. Daarnaast wordt er in Benelux-verband gesproken over deze materie, waarbij ook NRW meedoet. Ons beleidsuitgangspunt daarbij is dat de wederzijdse acceptatie van diploma’s in het hoger onderwijs goed geregeld is, door eerdere acties van de EU en de Benelux. Maar vooral op het terrein van het mbo is nog té veel sprake van ontbrekend vertrouwen in de kwaliteit van de Nederlandse diploma’s, en is erkenning van diploma’s soms nog moeizaam en omslachtig.
Welke rol ziet u daarbij voor uzelf weggelegd?
In bilaterale contacten met Duitse collega’s is de noodzaak van wederzijds vertrouwen in de kwaliteit van elkaars middelbaar beroepsonderwijs telkenmale benadrukt. In multilateraal Benelux-verband is een ministeriële richtlijn in voorbereiding die dat vertrouwen benadrukt en die richting geeft aan vervolgstappen. NRW participeert in deze Benelux-werkzaamheden. Op het moment dat dit principe door de buurlanden wordt onderschreven, kunnen we verdere stappen zetten om concrete problemen op te lossen.
Daarnaast is OCW in gesprek met het Ministerie van Gezondheid in NRW over bredere en snellere erkenning van het diploma Verzorgende IG door de Duitse autoriteiten.
Wat vindt u van het pleidooi om ook grensoverschrijdende opleidingen te starten?
Samenwerking tussen instellingen aan weerzijden van de grens juich ik toe, daar is ook in toenemende mate sprake van. Gezamenlijke opleidingen zijn in het hoger onderwijs al gemeengoed. Om gezamenlijke opleidingen in het mbo mogelijk te maken, zou ik de Wet educatie en beroepsonderwijs moeten wijzigen. Zoals ik in mijn voortgangsbrief over internationalisering in ho en mbo «De waarde(n) van de wereld» heb aangegeven, bleken tijdens een ambtelijke verkenning eind 2015 nog geen gearticuleerde plannen te bestaan voor gezamenlijke opleidingen in het mbo (af te sluiten met een joint of double degree).2 Ook waren op dat moment nog geen verzoeken uit het buitenland bekend om deze mogelijk te maken. Nog steeds ben ik van mening dat wetgeving pas ter hand moet worden genomen als een goed doordacht internationaliseringsbeleid bij mbo-instellingen veel meer gemeengoed is geworden.
Welke mogelijkheden zijn er nu al om grensoverschrijdende opleidingen te starten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Zijn er ook knelpunten die weggenomen moeten worden om dit te stimuleren?
Zoals gezegd, zal in het mbo eerst sprake moeten zijn van een breed gebleken behoefte vanuit een breder ingestoken internationaliseringsbeleid, voordat gedacht kan worden aan verruiming van wetgeving.
Bent u bekend met het fenomeen Euregioschool, waar onderwijs in een buurtaal wordt gecombineerd met de uitwisseling van leerlingen over de grens?
Ja.
Ziet u mogelijkheden deze Euregioscholen te stimuleren? Zo ja welke, zo nee waarom niet?
In de Ler(n)ende Euregio bestaat al een platform om Euregioscholen te stimuleren (zie de website www.lerende-euregio.com/nl). Mijn ministerie heeft hiermee goede contacten.
Bent u bereid om ook scholen in regio’s langs de Oostgrens op deze ontwikkelingen te attenderen en hen te helpen bij het faciliteren hiervan?
In reactie op het advies van de Onderwijsraad over «Internationaliseren met ambitie» uit mei 2016 ontvangt Nuffic in 2017 en 2018 jaarlijks € 300.000 extra voor een uitbreiding van het Actieplan mbo. Die uitbreiding betreft onder meer de ondersteuning van grensoverschrijdende samenwerking.
Ziet u ook mogelijkheden voor de grensregio met België in het wederzijds erkennen van diploma's, de grensoverschrijdende opleidingen en Euregio?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Zijn er verder nog verbeteringen mogelijk die grensoverschrijdend onderwijs en/of diploma herkenningen mogelijk maken?
Zie mijn antwoord op vragen 4 en 10.
De betalingen aan veroordeelde Palestijnse terroristen of hun nabestaanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Palestijnse president Abbas waarin hij zweert de betalingen aan veroordeelde Palestijnse terroristen of hun nabestaanden nooit te zullen stoppen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Er is veel steun voor de Palestijnse gevangenen in de Palestijnse politiek en samenleving, zeker zolang een oplossing voor het conflict uitblijft.
Het kabinet zet zich in, samen met gelijkgezinde landen, om de druk op de Palestijnse Autoriteit en PLO op te voeren om het systeem van uitkeringen aan gevangenen te veranderen. Het kabinet is in principe niet tegen betalingen aan gevangenen, zolang die transparant zijn en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte, niet op de duur van de detentie. De betalingen hangen echter nog steeds af van de duur van de detentie. Door het verbinden van de lengte van de detentie aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat de gewelddadige acties richting Israël worden ondersteund of beloond.
Bent u bereid hem aan te spreken op het in stand houden van de perverse prikkel in dit beloningsysteem, waarbij veroordeelde terroristen of hun nabestaanden meer geld ontvangen naarmate zij meer slachtoffers hebben gemaakt?
Ja.
Deelt u de mening dat de maatregel om de salarissen niet meer formeel door de Palestijnse Autoriteit uit te laten betalen maar door de PLO onvoldoende en slechts een cosmetische maatregel is, zeker in het licht van Abbas» recente uitspraak?
Ja. Zoals uiteengezet in antwoorden op vragen gesteld op 13 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2635, gedateerd 26 mei 2016) is het kabinet van mening dat de betalingen nog onvoldoende transparant zijn.
Bent u het eens met de uitspraken van uw Amerikaanse collega Tillerson dat de betalingen absoluut moeten stoppen en dat deze onacceptabel zijn?2
Zie antwoord vraag 2.
Nu blijkt dat de Palestijnse president niet van plan is deze betalingen te stoppen, bent u dan bereid de Nederlandse steun aan de Palestijnse Autoriteit te verminderen met het bedrag dat zij hieraan uitgeeft? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse en EU-steun aan de Palestijnse Autoriteit kan niet gebruikt worden voor deze betalingen en is voorzien van voldoende waarborgen om dit te voorkomen (zie ook antwoorden op vragen gesteld op 13 mei 2016, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2635, gedateerd 26 mei 2016). Korten van de steun aan de Palestijnse Autoriteit kan ertoe leiden dat de Palestijnen, die toch al te kampen hebben met de gevolgen van de bezetting en de interne verdeeldheid van het Palestijns leiderschap, ook nog geconfronteerd worden met afnemende dienstverlening. Dat zou de geloofwaardigheid van de Palestijnse Autoriteit en hoop op een Palestijnse staat onder een goed functionerend eigen bestuur verder kunnen ondermijnen.
Gebrekkig onderwijs t.a.v. sexting |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de stijging van het aantal naaktfoto's en filmpjes van jongeren?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 6, waarin u aangeeft zich niet te herkennen in de het gegeven dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Seks onder je 25ste» waarin expliciet staat dat een meerderheid van de jongeren geen of weinig informatie op scholen heeft gekregen over seksuele grensoverschrijding, seksuele diversiteit, seksueel plezier en seks in de media?2
Het volledige rapport «Seks onder je 25ste» is nog niet openbaar gemaakt; dat gebeurt in het najaar. Alleen de belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn gepubliceerd en daar hebben wij kennis van genomen, maar de precieze achtergronden van bovenstaande constatering zijn op dit moment nog niet bekend. Eén van de andere belangrijkste conclusies uit het onderzoek «Seks onder je 25ste»is overigens dat cijfers rond seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren een positieve (dus dalende) trend laten zien: vijf jaar geleden was zeventien procent van de meisjes en vier procent van de jongens ooit gedwongen tot seksueel gedrag. Uit het recente onderzoek blijkt dat deze percentages zijn gedaald naar respectievelijk elf procent en twee procent.
Hoe verhoudt de conclusie uit het genoemde onderzoek, namelijk dat onderwerpen zoals seks in de media, seksuele grensoverschrijding, seksuele diversiteit of het versturen van naaktfoto's en seksfilmpjes in de perceptie van jongeren niet of onvoldoende aan bod komen in het onderwijs, zich tot uw antwoord dat er wel voorlichting over sexting op scholen plaatsvindt?
Het is belangrijk dat er blijvende aandacht is voor de bewustwording over de mogelijke gevolgen van sexting voor jongeren. Zoals in de antwoorden op uw vorige set vragen is aangegeven (zie uw voetnoot3, komt er uit de met uw Kamer uitvoerig besproken themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) van 2016 «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» een positiever beeld naar voren. Uit de rapportage blijkt dat scholen aandacht besteden aan seksuele vorming, waar sexting deel van uitmaakt, en aan seksuele diversiteit, maar blijkt ook dat dit op uiteenlopende wijze gebeurt qua invulling en omvang. De inspectie houdt hierop risicogericht toezicht.
Deelt u de mening dat uit de perceptie bij jongeren, namelijk dat er geen of te weinig aandacht is voor sexting en aanverwante onderwerpen in het onderwijs, al blijkt dat jongeren – ook al zouden zij die voorlichting wel hebben gehad – dat blijkbaar te weinig impact en invloed op hun gedrag heeft gehad? Zo ja, waarom en wat zegt dat over het onderwijs op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het SCP, «Anders in de klas» (evaluatie van de tweejarige pilot «Sociale veiligheid LHBT-jongeren op school», mei 2014), is onder andere gebleken dat houdingen, gevoelens en gedragingen van leerlingen (én leraren) beïnvloed worden door verschillende omgevingen, waarvan de school er één is. Tevens komt naar voren dat het niet alleen een kwestie van gedrag van individuele leerlingen is, maar het ook om groepsprocessen gaat, waarbij het buitengewoon lastig is om vast te stellen of en op welke wijze gedrag beïnvloed kan worden. Zoals uit het themarapport van 2016 van de inspectie bleek, is het mede daarom van belang dat scholen een structurele aanpak ontwikkelen die in het schoolklimaat verankerd wordt. Dit kan scholen houvast bieden bij de door hen gewenste benadering van ongewenst gedrag en het verhogen van de weerbaarheid van leerlingen.
Deelt u de mening dat scholing en vorming belangrijk zijn om jongeren «mediawijs» te maken om zo te voorkomen dat zij slachtoffer worden van internetpesten of sexting? Zo ja, deelt u de menig dat de huidige kerndoelen, scholen te weinig houvast bieden om aandacht te besteden aan de genoemde voorlichting? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u zorgen voor verbetering? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dat seksuele weerbaarheid niet alleen een taak van het onderwijs is, maar zeker ook van de opvoeders, vinden wij het belangrijk dat ook scholen bewust, kritisch en veilig mediagebruik bij leerlingen bevorderen. Het is daarom van belang dat jongeren worden voorgelicht over de mogelijke gevolgen van hun onlinegedrag. Wij bevorderen via het programma mediawijsheid van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en jongeren zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om bij te dragen aan bewust, kritisch en veilig mediagebruik. De (voorlichtings)programma’s die zijn ontwikkeld ten aanzien van seksuele vorming gaan ook over sexting.
In de vervolgfase van de curriculumherziening primair en voortgezet onderwijs wordt ook mediawijsheid – als onderdeel van digitale geletterdheid – nader uitgewerkt.4 In lijn met de motie Becker c.s. worden de in deze fase te ontwikkelen bouwstenen zo geformuleerd dat deze bijdragen aan duidelijke kerndoelen waarmee voor leraren en scholen duidelijker is wat wel en niet van hen wordt verwacht.5
In het middelbaar beroepsonderwijs is in augustus 2016 het thema kritisch denken toegevoegd aan de eisen voor loopbaan en burgerschapsonderwijs, om onder andere de sociale weerbaarheid van studenten te kunnen vergroten. Hiertoe is de handreiking kritische denkvaardigheden beschikbaar gesteld om docenten inspiratie te bieden om aan de slag te gaan met het trainen van kritische denkvaardigheden bij studenten.
In algemene zin worden scholen bovendien ondersteund door de SSV bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat. Dit doen zij door het geven van actuele informatie en deskundig advies via de website, trainingen, conferenties en de helpdesk. Sociale veiligheid gaat over het bevorderen van sociaal gedrag door bijvoorbeeld gedragsregels op school en het tegengaan van grensoverschrijdend en ongewenst gedrag. Pesten, agressie, geweld, discriminatie, racisme, (homo)seksuele intimidatie, radicalisering en extremisme zijn hiervan voorbeelden.
Voor het hoger onderwijs geldt dat veel instellingen regelingen kennen rondom ongewenste omgangsvormen en klachtenregelingen. Onwenselijke gedragingen, waaronder op het vlak van seksuele intimidatie en geweld, kunnen op deze manier aangepakt worden. Ook staat dit onderwerp op de agenda in de besprekingen met koepels van hogescholen en universiteiten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat het onderwijsaanbod door jongeren met een hoger cijfer dan de huidige waardering van 5.8 wordt gewaardeerd?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 6.
De opschorting en stopzetting van kinderopvangtoeslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State, waarbij de Belastingdienst in het ongelijk is gesteld en een aan ouder, wiens kinderopvangtoeslag in september 2014 is stopgezet en is teruggevorderd voor dat jaar, alsnog moet worden uitbetaald?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken in dit specifieke geval? Kunt u aangeven welke zaken er in uw ogen zijn misgegaan bij de Belastingdienst/Toeslagen?
In het verleden stopte de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag zodra er een sterk vermoeden bestond van mogelijk misbruik van de kinderopvangtoeslag. Daarna pas werd er nader onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er inderdaad sprake was van het onrechtmatig verkrijgen van kinderopvangtoeslag. Ouders werden daarbij verzocht om bewijzen aan te leveren zoals bijvoorbeeld een contract of betaalbewijzen. Deze werkwijze is in dit specifieke geval toegepast.
Vanaf medio 2016 is deze werkwijze aangepast en worden toeslagen alleen nog gestopt nadat er bewijsstukken zijn opgevraagd en is vastgesteld dat er geen recht is op de toeslag. Wel kunnen betalingen in bepaalde situaties worden opgeschort om te voorkomen dat kinderopvangtoeslag ten onrechte wordt uitbetaald.
De werkwijze in de periode 2013/2014 paste in de politieke en maatschappelijke context van die jaren, om vermoedens van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsmiddelen tegen te gaan. Achteraf kan worden gesteld dat de gekozen werkwijze niet in alle gevallen tot het gewenste resultaat heeft geleid en dat individuele ouders hiervan hinder hebben ondervonden.
De Nationale ombudsman heeft op 9 augustus jl. het rapport «Geen powerplay maar fair play» gepubliceerd. In dat rapport komt de handelwijze van de Belastingdienst in 2014 ten aanzien van een groep ouders aan de orde (de ombudsman noemt een aantal van 232 gezinnen), waarvan de kinderopvangtoeslag is stopgezet. In het rapport verwijst de Nationale ombudsman naar de hierboven genoemde uitspraak van de Raad van State. De Nationale ombudsman doet in zijn rapport een aantal aanbevelingen aan de Belastingdienst om de werkwijze te verbeteren. Ik bereid een reactie op het rapport voor. Deze reactie zal ik uw Kamer ook doen toekomen.
De Raad van State is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de stopzetting van het voorschot niet heeft gehandeld in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), omdat opschorting op grond van artikel 23 Awir meer wettelijke waarborgen biedt dan het op nihil stellen van het voorschot op grond van artikel 16, vijfde lid, Awir en betrokkene niet gewezen is op de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen; bij hoeveel mensen heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot stopgezet zonder dat zij op de mogelijkheid gewezen zijn dat zij hiertegen bezwaar konden maken?
Het is voorgekomen dat er brieven naar ouders zijn verstuurd waarin werd aangegeven dat de toeslag zal worden gestopt zonder dat de brief melding maakte van de bezwaar mogelijkheid. Deze brieven worden altijd op een later moment gevolgd door een beschikking. Op elke beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen staat standaard de bezwaarclausule. Iedereen wordt daarmee gewezen op de mogelijkheid om in bezwaar te kunnen gaan tegen de stopzetting van de toeslag.
Van hoeveel mensen die via het betreffende gastouderbureau kinderopvangtoeslag kregen is de kinderopvangtoeslag stopgezet en teruggevorderd? Bij hoeveel mensen is dit achteraf teruggedraaid?
Bij alle aanvragers, het precieze aantal is niet bekend, die aangesloten waren bij het desbetreffende gastouderbureau is naar aanleiding van het sterke vermoeden van misbruik de kinderopvangtoeslag voor 2014 stopgezet. Dat heeft niet direct geleid tot terugvorderingen. Terugvorderingen zijn ontstaan nadat het nader onderzoek was uitgevoerd en vastgesteld werd dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Daarbij is ook vastgesteld dat er in een aantal gevallen geen recht bestond op de toeslag in de jaren 2012 en 2013. In 95 gevallen is na ontvangst van een bezwaarschrift de terugvordering (gedeeltelijk) teruggedraaid. In totaal zijn er voor 2014 164 bezwaarschriften ontvangen. Hiervan dienen er nog 10 afgehandeld te worden.
Over de jaren 2012, 2013 en 2014 samen zijn er in totaal 533 bezwaarschriften ontvangen. In 47% van de gevallen is het bezwaar tijdig afgehandeld. In de gevallen waarbij het bezwaar niet op tijd is behandeld bedroeg de gemiddelde behandeltijd 18 maanden.
Hoeveel van deze mensen hebben bezwaar gemaakt en hoeveel van deze bezwaren zijn op tijd behandeld? Kunt u aangeven hoe lang het gemiddelde bezwaar geduurd heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Van hoeveel toeslaggerechtigden is het bezwaar afgewezen met als motivering dat zij na de datum van stopzetting niet de volledige kosten betaald hadden en daarom voor het hele jaar geen recht hadden op kinderopvangtoeslag?
Ieder bezwaar wordt individueel behandeld waarbij er meerdere factoren zijn die het recht op kinderopvangtoeslag bepalen. De factoren waarom een bezwaar wordt afgewezen worden niet separaat bijgehouden. Het is daarom niet meer te achterhalen bij hoeveel personen de motivering is gebruikt, dat zij na de datum van stopzetting niet de volledige kosten betaald hadden en daarom voor het hele jaar geen recht hadden op kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat ouders is verzocht om met bewijsstukken naar het belastingkantoor te komen en dat deze ouders maanden later een bericht ontvingen dat: «Op basis van de bewijsstukken hebben wij de aanvraag opnieuw beoordeeld. Wij zetten uw aanvraag kinderopvangtoeslag stop omdat de bewijsstukken niet juist waren», maar dat deze ouders, hoezeer ze ook aandrongen, niet te horen kregen welke stukken onjuist waren in de ogen van de Belastingdienst?
Er zijn inderdaad gevallen geweest waarin de ouders onvoldoende zijn geïnformeerd over welke stukken onjuist zijn. De communicatie hierover is inmiddels aangepast.
Hoeveel mensen hebben in 2014 en 2015 een brief ontvangen van de Belastingdienst dat hun toeslag is stopgezet vanwege onjuiste bewijsstukken, zonder dat vermeld werd welke bewijsstukken niet juist waren?
Per dossier wordt beoordeeld of alle en de juiste bewijsstukken zijn overlegd. Op basis van deze beoordeling wordt er per dossier een beslissing gemaakt en wordt er een brief opgemaakt voor de ouder. De reden van stopzetting per dossier wordt niet separaat bijgehouden.
Hoe kan een toeslaggerechtigde, wiens toeslag wordt stopgezet of teruggevorderd en die afhankelijk is van de toeslag om de kosten van kinderopvang te kunnen betalen, snel aantonen dat de toeslag ten onrechte is stopgezet of teruggevorderd?
Het maken van bezwaar is hiervoor de geëigende mogelijkheid. Het bezwaar dient duidelijk te maken dat er recht bestaat op kinderopvangtoeslag. De bewijsstukken dienen daarvoor te worden meegestuurd. In het verleden werden bezwaren niet in alle situaties binnen de geldende termijnen afgehandeld en kon het voorkomen dat ouders soms lang moesten wachten. Inmiddels worden door de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren binnen de daarvoor geldende termijnen afgehandeld. Tevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn werkwijze aangepast waardoor toeslagen alleen nog worden gestopt nadat is vastgesteld dat er geen recht bestaat op de toeslag.
Kunt u de beleidsinstructies voor het stopzetten, controleren en terugvorderen van kinderopvangtoeslag in 2014 en 2015 openbaar maken?
De bevoegdheden en verplichtingen voor de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot het stopzetten, controleren en terugvorderen van kinderopvangtoeslag zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. Er zijn geen aanvullende beleidsinstructies gegeven voor de kinderopvangtoeslag in 2014 en 2015.
De context waarin toeslagen destijds werden toegekend is in de brieven aan uw Kamer van 4 mei 2013 en 28 januari 2014 over systeemfraude met toeslagen toegelicht2. Hierin is aangegeven dat een effectievere aanpak van fraude maatregelen vergt die er toe zullen leiden dat burgers onder omstandigheden met een minder dienstverlenende Belastingdienst worden geconfronteerd. De dienstverlenende houding blijft bestaan, maar in de afweging tussen dienstverlening en fraudebestrijding zal de balans vaker in het voordeel van fraudebestrijding moeten doorslaan.
Mag de Belastingdienst opschorten of stopzetten als de toeslaggerechtigde de gevraagde informatie aanlevert en deze informatie geen aanwijzingen bevat dat geen recht bestaat op toeslagen?
Nee. Als er geen aanwijzingen zijn of als uit de aangeleverde informatie niet blijkt dat er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag, mag deze niet opgeschort of gestopt worden door de Belastingdienst/Toeslagen.
Waren de beleidsinstructies voor controle, stopzetten en terugvorderen van kinderopvang 2014 en 2015 in overeenstemming met de Awir? Indien zij niet in overeenstemming daarmee waren, op welk(e) punt(en) was er dan een afwijking?
Zie antwoord vraag 10.
Welke wijzigingen in beleid vonden er plaats in 2013 en 2014 naar aanleiding van de zogenaamde Bulgarenfraude?
Op 1 januari 2014 is de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit in werking getreden. Deze wet bevat een aantal maatregelen om fraude tegen te gaan, waaronder meer mogelijkheden voor de Belastingdienst/Toeslagen om vooraf (voordat toeslagen worden uitbetaald) controles uit te voeren waardoor de rechtmatigheid wordt vastgesteld. De aandacht voor de in het voorjaar van 2013 in de publiciteit gekomen fraude heeft de ontwikkeling van de handhaving door de Belastingdienst/Toeslagen in een stroomversnelling gebracht. Het toezicht van de Belastingdienst/Toeslagen werd hierdoor verscherpt. Dat heeft geleid tot het «strenger» handelen van de Belastingdienst/Toeslagen en het stevig optreden bij een sterk vermoeden van het onrechtmatig gebruik van toeslagen. Dat levert automatisch ook meer hinder op voor goedwillende toeslagontvangers.
Zijn er ouders, kinderopvanginstellingen/gastouders en bemiddelingsbureaus die een onnodig grote schade geleden hebben van het abrupt stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag in 2014? Zo ja, om hoeveel mensen en instellingen gaat het dan?
Daar is niets van gebleken. Een ieder die meent dat hij als gevolg van onrechtmatig handelen schade heeft geleden kan overigens individueel een verzoek om schadevergoeding doen. Dit verzoek zal dan worden getoetst aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Gezien de hoeveelheid aan informatie die verzameld en beoordeeld diende te worden, was beantwoording binnen de reguliere termijn van 3 weken niet mogelijk.
Incassobureaus en de dubieuze handel in schulden |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur en het onderzoek van Investico en de Groene over de handel in private schulden?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending en het onderzoek, waarin aandacht wordt geschonken aan de wijze van innen van opgekochte vorderingen en de verantwoordelijkheid van onder meer banken op grond van hun zorgplicht. In de beantwoording hieronder ga ik hier nader op in.
Wat gaat u doen om malafide incassobureaus aan te pakken, in lijn met de motie Gijs van Dijk/Jasper van Dijk (Kamerstuk 24 515, nr. 393)?
Op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming kunnen zowel de Autoriteit Consument en Markt als de Autoriteit Financiële Markten (als het gaat om een financiële dienst) handhavend optreden indien sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Op grond van het Wetboek van Strafrecht kan strafrechtelijk worden opgetreden in geval van onder meer bedreiging of fraude. Zie ook de antwoorden op recente Kamervragen van de SP2. In aanvulling hierop meld ik dat toezicht op kredietaanbieders wordt uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Vanuit die verantwoordelijkheid heeft de AFM in november 2016 een leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» gepubliceerd over de verantwoordelijkheden van aanbieders van consumptief krediet bij betalingsachterstanden Indien de kredietaanbieder het incasseren van een vordering die voortvloeit uit een kredietovereenkomst uitbesteedt aan een derde, dan blijft de kredietaanbieder verantwoordelijk voor de naleving van de eisen (waaronder de zorgplicht en de regels rondom uitbesteding) zoals opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft).
Kredietaanbieders kunnen vorderingen ook verkopen aan incassobureaus of andere derden. In een dergelijk geval zullen de incassobureaus veelal kwalificeren als aanbieders van krediet en kan de AFM handhavend optreden indien de Wft wordt overtreden.
Heeft u de mogelijkheid van een verbod op de doorverkoop van private schulden al verkend, zoals toegezegd in het algemeen overleg over armoede en schulden 21 juni jongstleden?
Incassobureaus kunnen vorderingen innen voor een schuldeiser of zelf de rol van schuldeiser overnemen. In beide gevallen dienen zij zich bij de inning van de vordering, evenals de schuldeiser zelf, correct te gedragen. Er is een duidelijke algemene regeling inzake de overdracht van vorderingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen. Een verbod op het doorverkopen van private vorderingen zou betekenen dat bedrijven die niet de tijd en de expertise hebben om (soms moeilijk te innen) vorderingen te incasseren, geen vorderingen meer kunnen verkopen aan een incassobedrijf (dat de vorderingen vervolgens int voor zichzelf). De kern van het probleem ligt hier niet in het doorverkopen zelf, maar in de handelwijze van een deel van de incassobranche. Bepaalde incassobedrijven innen op onregelmatige wijze, door o.a. oneigenlijke druk op de debiteur uit te oefenen of onterechte kosten in rekening te brengen.
Een verbod op het doorverkopen van vorderingen lijkt mij geen oplossing voor de gesignaleerde problemen bij de inning door incassobureaus.
Zoals eerder opgemerkt kan reeds worden opgetreden tegen dergelijke handelwijzen en wacht ik de onderzoeken dienaangaande af (zie het antwoord op vraag3.
Bent u bereid om op korte termijn een voorstel voor een verbod op het doorverkopen van private schulden naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat er nog nooit een incassobureau is beboet, ondanks het feit dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) constateert dat incassobureaus regelmatig onterecht kosten factureren?
Zie antwoord vraag 2.
Is het wettelijk kader wel afdoende, aangezien incassobureaus nog nooit zijn gesanctioneerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een incassobureau dat onterechte kosten in rekening brengt, standaard een boete moet krijgen?
Het in rekening brengen van onterechte kosten kan een oneerlijke handelspraktijk opleveren en hiertegen kan worden opgetreden op grond van de Wet handhaving oneerlijke handelspraktijken. Het is aan de toezichthouders, de Autoriteit Consument & Markt en de AFM om hierin te acteren.
Onderschrijft u dat bij maandelijks terugkerende kosten (zoals een afbetalingsregeling met de belastingdienst of energierekening) voor elke te laat betaalde rekening 40 euro aan incassokosten gerekend kan worden, waardoor iemand al snel vele honderden euro’s incassokosten per jaar moet betalen?
In artikel 6:96 lid 7 BW is een privaatrechtelijke regeling getroffen voor het geval een schuldeiser meerdere vorderingen heeft op dezelfde schuldenaar.4 Deze vorderingen kunnen voortvloeien uit één overeenkomst of uit verschillende overeenkomsten. Wanneer de schuldenaar in verzuim is en de vordering opeisbaar is, kan een schuldeiser aanvangen met het incassotraject. Wanneer de schuldenaar een consument is, zal er eerst een aanmaning moeten worden gestuurd.
Indien een schuldeiser meerdere opeisbare vorderingen heeft op een schuldenaar en het incassotraject voor deze vorderingen wil starten door het sturen van een aanmaning, moet hij de vorderingen voor de berekening van de incassokosten bij elkaar optellen. Na de aanmaning heeft een schuldenaar vervolgens nog een termijn van veertien dagen om te betalen zonder dat incassokosten verschuldigd zijn. Met deze regeling wordt recht gedaan aan alle betrokken belangen. Een schuldeiser heeft er belang bij dat hij zijn geld op tijd ontvangt en moet op betaling kunnen aandringen als deze uitblijft. Wanneer er te laat wordt betaald, kan de schuldeiser niet inschatten of dat een eenmalige gebeurtenis is of dat de schuldenaar meerdere vorderingen niet zal voldoen.
Een schuldenaar die voorziet niet binnen de termijn te kunnen betalen, kan contact opnemen met de schuldeiser om te bezien of een incassotraject kan worden voorkomen. Hij heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. Kan een schuldenaar zijn verplichtingen langdurig niet nakomen, dan kan hij contact opnemen met de gemeentelijke schuldhulpverlening.
In zijn algemeenheid geldt verder dat de schuldeiser zijn schade zoveel mogelijk dient te beperken en dat hij – indien op voorhand vaststaat dat aanmaning niet tot betaling zal leiden – nodeloze (incasso)kosten dient te voorkomen. Dit principe geldt ook voor de regeling van cumulatie van incassokosten. Ik meen dat bij de totstandkoming van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten zoveel mogelijk rekening is gehouden met de belangen van zowel de schuldenaar als de schuldeiser. Ik zie vooralsnog geen aanleiding deze regeling tegen het licht te houden.
Bent u bereid dit aspect van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten te evalueren en desgewenst aan te passen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op het feit dat ABN Amro haar speciale leningen heeft verkocht aan Lindorf en dat ING deze leningen verkocht aan Vesting Finance?
De algemene zorgplicht houdt in dat financiële dienstverleners op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van consumenten in acht moeten nemen (artikel 4:24a, eerst lid, Wft). De AFM heeft in de leidraad Consumenten en Incassotrajecten uitgewerkt wat de AFM verwacht van kredietaanbieders wanneer zij het innen van vorderingen uitbesteden aan incassobureaus of andere derden, of wanneer zij vorderingen doorverkopen.
Indien de kredietaanbieder het incasseren van de vordering uitbesteedt aan een derde, dan blijft de kredietaanbieder verantwoordelijk voor de naleving van de eisen (waaronder de zorgplicht en de regels rondom uitbesteding) zoals opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft). De kredietaanbieder dient dan ook onder meer afspraken te maken met het incassobureau zodat de belangen van de klant worden gewaarborgd.
Kredietaanbieders kunnen vorderingen ook verkopen aan incassobureaus of andere derden. Indien een vordering of een kredietovereenkomst wordt overgedragen aan een derde partij, zal die derde veelal kwalificeren als een aanbieder van krediet indien de derde partij zelf de vorderingen beheert. De derde is dan vergunningplichtig en dient zodoende te voldoen aan de eisen van de Wft.
Deelt u de mening dat de banken in kwestie altijd verantwoordelijk blijven voor de schuld en dat zij tevens een zorgplicht hebben? Op welke manier moet deze zorgplicht tot uiting komen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “B’Tselem chief: Israel sabotaging fight against anti-Semitism to retain West Bank” |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «B’Tselem chief: Israel sabotaging fight against anti-Semitism to retain West Bank»1, waarin Hagai El-Ad, directeur van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem, waarschuwt dat de Israëlische regering de strijd tegen antisemitisme ondermijnt om de bezetting met minimale repercussies van de internationale gemeenschap te kunnen handhaven?
Ja.
Deelt u de zorg van El-Ad dat de Israëlische regering internationale kritiek op haar beleid op de Westelijke Jordaanoever wil inperken door daar het etiket «antisemitisch» op te plakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Israëlische regering aan te sporen om kritiek op haar bezettingsbeleid niet te vermengen met antisemitisme?
Voor zover bekend is er geen sprake van officieel beleid van de Israëlische regering dat hier op zou zijn gericht. Tegelijkertijd baren uitlatingen van individuele politici, waarin kritiek op het beleid van de Israëlische regering ten aanzien van de bezette gebieden gelijk wordt gesteld aan antisemitisme, het kabinet zorgen. Het kabinet blijft het belang benadrukken om onderscheid te maken tussen kritiek op het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit standpunt wordt tevens bij gelegenheid uitgedragen in gesprekken met Israëlische autoriteiten. Ook bij het Global Forum on Combating Antisemitism in Jeruzalem in 2015 heeft de Mensenrechtenambassadeur dit standpunt naar voren gebracht. Het kabinet draagt dit standpunt tevens uit op nationaal niveau. Hierbij wordt verwezen naar de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 30 950, nr. 79.
Op welke wijze draagt u uw standpunt «dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van Israël en antisemitisme»2 nationaal en internationaal uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen, zoals geuit door joodse vredesorganisaties3 en de Britse jurist Hugh Tomlinson4, dat de werkdefinitie van antisemitisme die de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) in 2016 heeft aangenomen en sindsdien promoot5, het door u gehanteerde onderscheid tussen stellingname ten aanzien van Israël en antisemitisme vertroebelt en daarom, en door onduidelijkheid in de formulering ervan, geen passend en effectief instrument voor overheidsinstellingen is en de vrijheid van meningsuiting dreigt aan te tasten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze zorgen niet. In het algemeen kan worden gesteld dat uitlatingen over het beleid van de Israëlische regering worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De IHRA werkdefinitie is een instrument van en voor de IHRA en leidt voor overheidsinstellingen niet tot een andere juridische weging van uitingen die het beleid van de Israëlische regering betreffen. De scheidslijn tussen strafbare uitingen en uitingen die binnen de vrijheid van meningsuiting vallen dient per individueel geval getrokken te worden. Het is uiteindelijk aan de rechter om in een individueel geval te bepalen of er al dan niet sprake is van een strafbaar feit.
Op welke wijze waarborgt het kabinet bij de bestrijding van antisemitisme dat het onderscheid met kritiek op beleid van de staat Israël bewaakt wordt, zodat de overheid in de strijd tegen antisemitisme, die dringend geboden is, geen inbreuk maakt op mensenrechten en democratische vrijheden? Kunt u in uw antwoord toelichten hoe de verplichtingen van regeringen en overheden onder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens hierbij worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 4.
de aanpak van de drukte op Schiphol |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat onervaren en ongewapende burgers paspoortcontrole zullen uitvoeren op Schiphol?1
Het is niet correct dat de grens op Schiphol nu bewaakt zou worden door burgers. De grensbewaking wordt uitgevoerd door daartoe opgeleide en bevoegde Marechaussees. Zoals eerder beschreven bij de beantwoording van vragen2 loopt er thans een pilot met één reservist. Deze reservist is militair, niet bewapend, maar beschikt wel over de basiskennis voor de uitvoering van de grensbewakingstaak. Deze reservist kan alleen worden ingezet voor de paspoortcontrole en opereert altijd samen met een ervaren gewapende collega.
Zoals eerder geformuleerd bij de beantwoording van vragen op 17 augustus jl. staat voorop dat er geen concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Bent u van mening dat onervaren personen met een 6-weekse cursus kunnen worden omgevormd tot goed getrainde grensbewakers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de veiligheid op Schiphol gegarandeerd blijft met de inzet van deze «reservisten nieuwe stijl»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat met de door het kabinet in de voorjaarsnota aangekondigde € 20 miljoen vooral reeds bestaande capaciteit wordt betaald in plaats van dat er extra marechaussees worden aangetrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de voorjaarsnota 2017 heeft het kabinet incidenteel € 7,5 miljoen extra voor 2017 en structureel € 20 miljoen vanaf 2018 beschikbaar gesteld voor de grensbewakingstaak van de Koninklijke Marechaussee, onder andere op luchthavens. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 november 2016 (Kamerstuk 30 176, nr. 33) en in mijn brief van 23 juni 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2196). Met dit toegezegde geld zijn vanaf juni 2017 135 fte ingezet en komen daar vanaf 2018 65 fte bij. Het gaat om extra capaciteit. De 65 fte kunnen vanwege de wervingsprocedure en het opleidingstraject niet eerder dan 2018 worden ingezet. Met dit totaal van 200 extra fte wordt een begin gemaakt met het structurele herstel van de balans tussen de vraag naar en het aanbod van KMar-capaciteit. Om gehoor te geven aan de moties van het lid Verhoeven en de leden Tellegen en Recourt worden thans beleidsopties uitgewerkt voor de noodzakelijke inzet van de KMar vanaf 2018 op de luchthavens en de maritieme grensbewaking.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel extra menskracht, dus niet het verlengen van contracten van reeds aangestelde mensen, de € 20 miljoen impuls zal toevoegen aan de marechaussee?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de extra aangestelde marechaussees zullen ingezet worden om de drukte op Schiphol te verlichten? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van Schiphol-directeur Nijhuis die stelt 400 tot 500 extra mensen nodig te hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer maatregelen die u gaat nemen of voornemens bent om te nemen om de drukte op Schiphol de baas te blijven?
Ik heb op 8 mei en 22 juni jl. gesprekken gevoerd met de president-directeur van Schiphol, de president-directeur van KLM en de voorzitter van de belangenvereniging van luchtvaartmaatschappijen in Nederland, BARIN. Uw Kamer is daarover geïnformeerd3. Op 22 juni jl. is afgesproken dat de partijen verder spreken over investeringen en acties voor de periode 2018–2020.
Dit leidt tot een gemeenschappelijk plan, waarover de sector wordt geconsulteerd.
het bericht dat de marechaussee onervaren en ongewapenden burgers gaat inzetten op Schiphol |
|
Geert Wilders (PVV), Dion Graus (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat grenscontrole en grensbewaking een cruciale overheidstaak is, die niet aan onervaren burgers overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee heeft ongeveer 200 volledig opgeleide en gecertificeerde reservisten. Het overgrote deel van deze reservisten zijn oud-marechaussees; daarnaast betreft het enkele oud-politiemensen en oud-militairen die omgeschoold zijn en dus volledig bevoegd. Er loopt een pilot met één reservist die een beperkt aantal opleidingen heeft gehad voor grensbewaker. Deze reservist is militair, niet bewapend maar beschikt wel over de basiskennis voor de uitvoering van de grensbewakingstaak. Deze reservist kan alleen worden ingezet voor de paspoortcontrole en zit altijd samen met een ervaren gewapende collega. Na evaluatie van de pilot met deze ene reservist wordt beslist of de Koninklijke Marechaussee hiermee doorgaat.
Voorop staat dat er geen concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Kunt u reageren op de terechte aantijgingen van de vakbond van marechaussees dat dit plan levensgevaarlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u hun opvatting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de huidige terroristische dreiging en terugkerende Syriëgangers, grensbewaking en grenscontroles de hoogste prioriteit moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn deze onervaren en ongewapende burgers opgewassen tegen de terreurdreiging en mogelijke terroristen en jihadisten waarmee zij geconfronteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, om zo spoedig mogelijk te investeren in onze grensbewaking en marechaussee? Zo nee, waarom niet?
Met de voorjaarsnota 2017 heeft het kabinet incidenteel € 7,5 miljoen extra voor 2017 en structureel € 20 miljoen vanaf 2018 beschikbaar gesteld voor de grensbewakingstaak van de Koninklijke Marechaussee (KMar), onder andere op luchthavens.
Kunt u deze vragen, gezien het begin van de zomervakantie – en de drukte op Schiphol tijdens de zomervakantie – binnen een week beantwoorden?
Beantwoording is zo spoedig mogelijk gerealiseerd.
Een ter dood veroordeelde Amerikaan |
|
Marianne Thieme (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de Clinton Young Foundation, die stelt dat de Amerikaan Clinton Lee Young, die op 26 oktober 2017 geëxecuteerd dreigt te worden, ten onrechte is veroordeeld voor twee moorden?1
Ja.
Begrijpt u de zorgen van de stichting dat de Amerikaan ten onrechte is veroordeeld tot de doodstraf en dat allerlei zaken niet naar behoren zijn verlopen tijdens zijn proces?
Nederland spreekt zich consequent uit tegen de meest grove en ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder de doodstraf. Nederland zet zich zoveel mogelijk via de EU in, welke onverminderd pleit voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. Bovendien zet de EU in op toepassing van minimum standaarden en ondersteuning van de VN-resoluties over de doodstraf. Daarnaast ondersteunt Nederland organisaties die zich inzetten voor het afschaffen van de doodstraf via het mensenrechtenfonds.
Ziet u aanleiding contact op te nemen met de gouverneur van Texas om te verzoeken de executie van Clinton uit te stellen opdat zijn zaak herzien kan worden?
Staand beleid is om in EU-verband bezwaar aan te tekenen tegen de tenuitvoerlegging van de doodstraf in de Verenigde Staten. Ook in dit geval zullen de Europese bezwaren door middel van een brief van de EU-ambassadeur in Washington aan de gouverneur van Texas kenbaar gemaakt worden. Daarnaast zal de Nederlandse ambassadeur te Washington zoals te doen gebruikelijk dit signaal kracht bijzetten door eveneens de gouverneur aan te schrijven.
Het bericht dat er camera’s hangen in de kleedkamers van fitness keten ‘Fit For Free’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Camera's in kleedkamers fitnessketen Fit For Free»?1
Ja.
Rechtvaardigt het tegengaan van diefstal de schending van de persoonlijke levenssfeer?
Cameratoezicht in een sportclub kan helpen om eigendommen maar ook bezoekers en personeel te beschermen. De inbreuk op de privacy van bezoekers en werknemers is echter wel groot. Cameratoezicht mag dan ook, ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), alleen plaatsvinden als er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Voor deze voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de set Kamervragen inzake het bericht dat er een camera in een toilet in een café is geplaatst.2 Een van de voorwaarden is het hebben van een gerechtvaardigd belang. Het tegengaan van diefstal kan een gerechtvaardigd belang zijn om cameratoezicht te laten plaatsvinden, maar eerst moet altijd gekeken worden of het probleem (diefstal) op een andere – voor de privacy minder ingrijpende – manier kan worden opgelost (bijvoorbeeld door gebruik te maken van kluisjes of door personeel rond te laten lopen). Voorts moet er voor worden gezorgd dat de inbreuk op de privacy van bezoekers en werknemers zo klein mogelijk is als tot cameratoezicht wordt overgegaan. Cameratoezicht in kleedkamers of toiletten gaat te ver omdat mensen dan ontkleed in beeld komen.
Hoe beoordeelt u de motivatie van Fit For Free dat de camera’s gedurende een periode niet aanstonden, maar slechts dienden als afschrikwekkend middel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat camera’s in ruimtes als kleedkamers en toiletten wel mogen worden opgehangen, zolang ze maar niet aan staan?
Van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is volgens de Wbp sprake als persoonsgegevens worden verwerkt. In dat geval moet aan de hand van de Wbp worden bepaald of de verwerking van de persoonsgegevens rechtmatig is. Indien camera’s worden opgehangen terwijl vaststaat dat zij niet daadwerkelijk worden gebruikt, is er geen sprake van het verwerken van persoonsgegevens en derhalve ook niet van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Indien de gebruiker van een kleedkamer of toilet ziet dat er camera’s hangen, kan hij uiteraard de beheerder daarop aanspreken. Indien hij geen bevredigend antwoord krijgt, kan hij zich wenden tot de Autoriteit persoonsgegevens (AP). De AP zal dan kunnen verifiëren of er daadwerkelijk beelden worden gemaakt. Als dat het geval is, kan de AP handhavend optreden.
Indien camera’s daadwerkelijk worden gebruikt voor het maken van beelden, geldt een van de in het antwoord op de vragen 2 en 3 genoemde voorwaarden dat ondernemers een informatieplicht hebben. Deze informatieplicht houdt in dat ondernemers aan hun bezoekers moeten laten weten dat er sprake is van cameratoezicht alvorens zij naar binnen gaan. Ik verwijs verder naar de door de AP uitgegeven beleidsregels voor de toepassing van bepalingen uit de Wpb en de Wet politiegegevens omtrent cameratoezicht.3
Is het ophangen van camera’s in zichzelf niet al een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de individuele vrijheid, omdat de mogelijk gefilmde personen niet kunnen weten of ze al dan niet gefilmd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Indien het in vergelijkbare situaties wel toegestaan zou zijn om camera’s op te hangen, zolang ze maar niet filmen, biedt deze juridische situatie in uw optiek niet grote mogelijkheden voor misbruik, aangezien het onmogelijk is zeker te weten of er daadwerkelijk niet gefilmd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft volgens het artikel vorig jaar «enkele meldingen» ontvangen over de camera’s; zijn deze meldingen efficiënt en effectief opgevolgd en wat is daarvan het resultaat geweest?
De AP heeft twee meldingen gekregen. Naar aanleiding hiervan heeft de AP contact opgenomen met de betreffende sportschool en een waarschuwing gegeven. Fit For Free heeft daarop verklaard hun klanten goed te informeren en ervoor te zorgen dat er geen ontklede mensen in beeld kunnen komen. De AP heeft nadien geen meldingen meer ontvangen. Fit For Free heeft inmiddels laten weten dat de camera’s in alle filialen zijn verwijderd.
Ziet u aanleiding om bestaande wet- en regelgeving aan te passen naar aanleiding van meerdere berichten over de schending van de horizontale privacy?2 3
Nee.
Voeren fitnesscentra sociaal veiligheidsbeleid om sporters te beschermen net zoals sportverenigingen dat behoren te doen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de fitnessbranche wordt op diverse manieren aandacht besteed aan de veiligheid van sporters en medewerkers. Zo wordt er bij de fitnesscentra die zijn aangesloten bij NL Actief (60% van de totale branche) getoetst of klanten voldoende worden geïnformeerd over de aanwezigheid van eventuele camera’s. Tevens wordt er getoetst of fitnesscentra werken volgens de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarnaast wordt gevraagd of er een gedragscode is opgesteld waar alle medewerkers zich aan moeten houden. Bovendien kan een fitnesscentrum besluiten om medewerkers om een VOG (Verklaring Omtrent gedrag) te vragen. In de opleiding tot fitnessinstructeur wordt aandacht besteed aan een veilige begeleiding van klanten. Op deze wijze zorgt de branche er binnen haar invloedssfeer voor dat er sprake is van een sociaal veilige omgeving binnen fitnesscentra.
De explosieven in woonwijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de burgemeester van Etten-Leur aan de bewoners van die stad en het bericht in de media over de opslag van explosieven in een woonwijk?1 2
Ja.
Op basis waarvan is het mogelijk om honderden kilo's fosfor-, geschuts- en handgranaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog te verzamelen en hiervoor een vergunning te krijgen? Welke voorwaarden worden er gesteld aan het verzamelen van explosieven en munitie?
Op basis van artikel 4, lid 1 onder c van de Wet wapens en munitie (Wwm) kan van krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, door de Minister van Veiligheid en Justitie ontheffing worden verleend voor het verzamelen van «andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering (c) en/of munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling (d)». De voorwaarden die worden gesteld aan het verzamelen van explosieven en munitie staan vermeld in onderdeel B 3.2 van de Circulaire Wapens en Munitie. Voor fosfor-, geschuts- en handgranaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog geldt dat de voor ontploffing bestemde stoffen in elk van deze voorwerpen moet zijn verwijderd om deel uit te kunnen maken van een verzameling.
Is het waar dat de aangetroffen explosieven bestonden uit fosfor-, geschuts- en handgranaten? Welke andere explosieven zijn nog meer aangetroffen? Was voor het bezit dan wel opslag daarvan ontheffing verleend op grond van de Wet Wapens en Munitie en de daarbij behorende onderliggende regelgeving? Zo ja, op grond van welke concrete bepalingen? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot hetgeen de burgemeester in zijn brief meldde?
Over wat precies is aangetroffen kan ik geen mededelingen doen omdat dit onderdeel is van het strafrechtelijk onderzoek. Er is in dit geval op 1 juli 2012 een ontheffing verleend voor het voorhanden hebben en vervoeren van een verzameling munitie van categorie II en III, gebruikt in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Wwm. Een ontheffing moet minimaal eenmaal per drie jaar worden gecontroleerd. De politie heeft de ontheffing van deze bewoner in december 2015 voor het laatst gecontroleerd. Op dat moment voldeed de verzameling aan de voorwaarden die in de ontheffing zijn gesteld. Er is geen ontheffing verleend voor explosieven die bestonden uit fosfor-, geschuts- en handgranaten.
In het geval er sprake was van een vergunning voor het verzamelen van explosieven en munitie, waarom zijn de explosieven dan toch is beslag genomen en waarom was de Explosieven- en Opruimingdienst daarvoor nodig?
Een vergunning voor het verzamelen van explosieven en munitie kent beperkingen en voorschriften waaronder dat explosieven, handgranaten en munitie boven het kaliber.50 geen brisante ladingen mogen bevatten. Om vast te kunnen stellen of aan deze beperkingen en voorschriften werd voldaan, is de munitie voor onderzoek in beslag genomen. Op dit moment is in opdracht van het Openbaar Ministerie het onderzoek naar de aangetroffen munitie bij de politie nog in volle gang. Zodra het onderzoek is afgerond kan meer worden gezegd over de risico’s die er mogelijk waren. De Explosieven- en Opruimingsdienst (EOd) heeft nog dezelfde nacht (van maandag 29 mei op dinsdag 30 mei 2017) onderzoek ingesteld. Het onderzoek in en om de woning en berging is op dinsdag 30 mei afgerond. Een deel van de munitie is op woensdag 31 mei op een zogenoemde «plofplaats» in de gemeente Moerdijk onschadelijk gemaakt.
Was bij de hulpdiensten op het moment van de melding van de brand bekend dat er explosieven en munitie in het schuurtje aanwezig waren? Zo nee, hoe hebben de hulpdiensten dit ontdekt? Zo ja, hoe wisten zij dat?
Het was op het moment van de brand niet bekend dat er explosieven en munitie in het schuurtje waren, aangezien de vergunningssituatie daartoe ook geen aanleiding bood (men mocht alleen lege explosieven etc. voorhanden hebben).
De politie-eenheid die na de melding van de brand ter plaatse ging, kreeg vrijwel direct van een omstander/ buurtbewoner te horen dat er toch mogelijk explosieven in het pand en schuurtje aanwezig konden zijn. Dit werd teruggekoppeld aan de meldkamer en de hulpdiensten namen afstand van het pand. De bewoner verklaarde tegenover de politie dat er sprake was van een verzameling van munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Onderzoekers van de EOd bevestigden dit beeld, maar hadden tijd nodig om alle munitie te kunnen onderzoeken.
Is er op enig moment gevaar geweest voor de hulpdiensten en voor de omwonenden? Zo ja, hoe is omgegaan met deze gevaarlijke situatie? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van de hulpdiensten en omwonenden zijn niet in gevaar geweest. De hulpdiensten hebben ervoor gezorgd dat de omwonenden en zijzelf op een veilige afstand stonden zodat zij niet direct in de dichte rook stonden. Het effect van de witte fosfor die is vrijgekomen is daarmee verwaarloosbaar.
Hebben hulpdiensten zicht op welke particulieren een vergunning hebben om explosieven, munitie of wapens op te slaan, zodat zij daar rekening mee kunnen houden als zij hulp moeten verlenen? Zo ja, op grond van welke regeling hebben zij dit of zouden zij dit moeten hebben? Zo nee, waarom niet en is dit dan niet spelen met levens van onze hulpverleners?
De bevoegdheid om explosieven voorhanden te hebben kent de beperking dat er in die explosieven geen voortdrijvende lading mag zitten. De bevoegdheid vloeit voort uit een verlof of een ontheffing van de wapenwetgeving. Vanwege het voorgeschreven lege karakter van explosieven, is er geen directe noodzaak om overige hulpdiensten hier zicht op te geven. Indien de houder van de vergunning zich houdt aan de beperkingen en voorschriften dan kan er geen gevaarsituatie ontstaan. Bij het niet in acht nemen van de beperkingen en voorschriften kan wel een gevaarsituatie ontstaan, waartoe het onderzoek nu loopt.
Deelt u de mening dat hulpdiensten moeten weten wie een vergunning heeft om explosieven, munitie en wapens in huis te hebben zodat zij daar rekening mee kunnen houden bij de hulpverlening? Zo ja, gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
De politie is er van op de hoogte welke particulieren over een vergunning beschikken. De Wwm bevat de regels over het vervaardigen, vervoeren, voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie, zoals de regel dat explosieven, handgranaten en munitie geen lading mogen bevatten Hoewel ik als Minister verantwoordelijk ben voor de afgifte van ontheffingen in de zin van de Wwm, is de politie de aangewezen partij voor de controle van de naleving van de ontheffing. In die zin heeft de politie zicht op welke particulieren een vergunning hebben om explosieven, munitie of wapens op te slaan. Er wordt echter geen – door andere hulpdiensten – actief te raadplegen adreslijst gehanteerd. Als de houder van de explosieven zich houdt aan de regelgeving is er immers geen gevaar voor de omgeving. De brandweer beschikt (daarom)ook niet over een lijst met adressen of personen aan wie een ontheffing is afgegeven, maar het personeel is door de aard van haar werkzaamheden altijd alert op risico’s. Specifiek voor de brandweer geldt dat de afdeling risicobeheersing van de brandweer betrokken wordt, wanneer voor legale opslag van zware munitie een ontheffing wordt afgegeven. In zo’n situatie wordt een zogenoemd aanvalsplan gemaakt voor het geval de brandweer op deze locatie moet worden ingezet. Voor het pand aan de Paukeslag was dit overigens niet aan de orde.
De huisvestingsplannen van Horizon College en Regio College in Purmerend |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met de titel «Horizon College en Regio College zijn wachten beu.» waarin wordt gesproken over problemen rond plannen voor gedeelde huisvesting in Purmerend?1
Ja
Kunt u aangeven wat de redenen voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Inspectie van het Onderwijs zijn om niet akkoord te gaan met de voorgenomen plannen voor de gedeelde huisvesting? Is het waar dat hier met name regels rond het publiek financieren van huisvesting en de verhuur daarvan aan een ander Regionaal Opleidingscentrum (ROC) tot problemen leiden? Welke wetten en/of regelingen zijn hier van toepassing?
Het ministerie is op dit moment nog in gesprek met beide mbo-instellingen over deze casus. In artikel 2.5.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) wordt immers bepaald dat de rijksbijdrage «doelmatig» moet worden besteed. In artikel 2.8.3 van de WEB is voorts bepaald dat het bevoegd gezag de middelen van de mbo-instelling zodanig dient te beheren dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de mbo-instelling zijn verzekerd. Daarnaast is in dit geval sprake van relevante bepalingen in de ministeriële regeling «beleggen, lenen en derivaten OCW» uit 2016 en in de beleidsnotitie «Helderheid in de bekostiging van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie» uit 2004.
Hoe waardeert u de door beide ROC’s genomen stappen in de afgelopen jaren op het vlak van het uitwisselen van opleidingen en docenten? Hoe waardeert u de inhoudelijke wens om de ROC’s gezamenlijk te huisvesten in dit licht?
Het is mijn beleid om samenwerking te stimuleren. Dat beide mbo-instellingen hun samenwerking versterken juich ik toe. Met de wijziging van onder meer de WEB in verband met het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs) van 21 januari 2015 wordt van onderwijsinstellingen verwacht de verantwoordelijkheid tot het vaststellen van een (macro)doelmatig opleidingenaanbod in nauw overleg en afstemming met het (regionale) bedrijfsleven en met (nabijgelegen) onderwijsinstellingen vorm te geven. Deze samenwerking is met name nodig gezien de daling van het aantal mbo-studenten, die zich in steeds meer regio's zal gaan voordoen. Vanaf 2020 daalt het aantal mbo-studenten op landelijke schaal. Met het voorstel van de wet tot wijziging van de WEB en de WEB BES vanwege met name de wettelijke verankering van het samenwerkingscollege en de instandhouding van unieke beroepsopleidingen (samenwerkingscollege en unieke beroepsopleidingen) wordt het gezamenlijk verzorgen van opleidingen gefaciliteerd. Het is steeds de vraag hoe het beste tegemoet kan worden gekomen aan gezamenlijk huisvestingswensen. Om beter zicht te krijgen op eventuele belemmeringen van de huidige wet- en regelgeving bij gedeelde huisvesting laat ik nog dit jaar een onderzoek uitvoeren in de sectoren (v)mbo en ho.
Is het waar dat ROC’s, als zij voor huisvesting een huurcontract aan willen gaan, in alle gevallen aangewezen zijn op de commerciële verhuurmarkt? Hoe verhoudt zich dit naar uw mening tot het zo efficiënt mogelijk besteden van publieke middelen?
Als met commerciële verhuurmarkt wordt bedoeld huur bij private partijen is het antwoord nee. Een mbo-instelling kan immers ook huren bij gemeenten of een andere (semi) publieke organisatie. Die verhuur is in die zin commercieel dat ook die partijen gehouden zijn de (integrale) kostprijs te rekenen. Naast een efficiënte besteding van publieke middelen is het echter ook van belang dat onderwijsinstellingen geen onnodige risico’s lopen. Vanzelfsprekend kan een instelling ook door koop of bouwen voorzien in zijn huisvestingsbehoefte.
Is het correct dat het Horizon College en het Regio College de plannen in 2015 aan het Ministerie van OCW hebben voorgelegd en dat er toentertijd door uw ministerie de gelegenheid niet te baat is genomen om aanmerkingen te maken? Dient uw ministerie niet in een vroeg stadium helderheid te bieden op een gevoelig punt als investeringen in huisvesting?
Begin 2015 heeft het Horizon College een aanvraag bij mijn ministerie ingediend voor een lening via schatkistbankieren ter financiering van deze nieuwbouw in Purmerend. Horizon College heeft in 2015 bij het aanvragen van deze hypothecaire lening bij de rijksoverheid haar huisvestingsplannen aan mij verstrekt. De aanvraag is niet gehonoreerd als gevolg van een te lage waardering van het totale onderpand in relatie tot de totale leenaanvraag. Een integrale toetsing van de rechtmatigheid en doelmatigheid van deze huisvestingsplannen is geen onderdeel van de procedure bij het beoordelen van een dergelijke leenaanvraag via schatkistbankieren. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een instelling om te voldoen aan de eisen van de geldende wet- en regelgeving. De WEB regelt dat deze middelen rechtmatig en doelmatig besteed moeten worden, maar bevat geen voorschrift dat besluiten over huisvestingsinvesteringen vooraf aan mij ter goedkeuring worden voorgelegd.
Overigens wil de MBO Raad komen tot een informatiecentrum voor vastgoed & financiën. Bij dit informatiecentrum kunnen mbo-instellingen kennis uitwisselen en ook leren van elkaar. Zoals eerder beschreven in mijn beleidsreactie over de Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden wil ik de mbo-instellingen juist oproepen om grote projecten zoals deze investeringen in huisvesting altijd collegiaal te toetsen binnen de mbo-sector (Kamerstuk, 33 495, nr. 83).
Hoe verhoudt dit praktijkgeval, waarbij praktische samenwerking tussen mbo-instellingen wordt gehinderd, zich tot het wetsvoorstel «samenwerkingscollege en unieke beroepsopleidingen» waarmee de regering beoogt meer samenwerking tot stand te brengen met het doel om mbo’s gezamenlijk beroepsopleidingen aan te laten bieden?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Hoe denkt u op korte termijn de betrokken partijen, waaronder de gemeente Purmerend, duidelijkheid te kunnen bieden over de gedeelde huisvesting?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Het bericht dat zelfstandigen door gemeenten van schuldhulp worden uitgesloten |
|
Maarten Hijink , Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op het artikel «Schuldhulp? Eerst stoppen met je zaak»?1
Ja.
Hoe groot is het aantal zelfstandigen dat om aanspraak te maken op schuldhulpverlening is gedwongen te stoppen met zijn of haar bedrijf? Welk deel van hen kon vervolgens aan de slag gaan als werknemer? Welk deel van hen is de leeftijd van 50 jaar gepasseerd?
De gevraagde gegevens worden voor het minnelijk schuldhulpverleningtraject niet op landelijk niveau geregistreerd. Binnen het wettelijk traject vindt wel registratie plaats van het aantal (ex-) ondernemers. In gemiddeld 20% van het totaal aantal wettelijke schuldsaneringen gaat het om een (ex-)ondernemer. Dat komt voor het laatst geregistreerde jaar neer op ca. 1600 gevallen.
Hiervan is verder niet bekend of zij de onderneming moesten beëindigen, noch of zij daarna als werknemer aan de slag zijn gegaan.
Wel bestaan zowel binnen het minnelijk als binnen het wettelijk traject cijfers met betrekking tot de leeftijd van de schuldenaar. Voor door bij de branche vereniging van schuldhulpverleners (NVVK) aangesloten leden uitgevoerde minnelijk trajecten gold voor 2016 dat 42% een leeftijd had tussen de 45 en 65 jaar, voor het wettelijk traject bedroeg dit voor 2016 33% waarbij gespecificeerd is naar een leeftijd tussen de 50 en de 65. Hierbij is noch binnen het minnelijk traject, noch binnen het wettelijk traject een nader onderscheid tussen (ex-) ondernemer en particulier gemaakt.
Wat is het doel van schuldhulpverlening door gemeenten? Is het dwingen van zelfstandigen om met hun broodwinning te stoppen naar uw mening een zinvolle manier om dit doel na te streven?
De gemeentelijke schuldhulpverlening is erop gericht om samen met de schuldenaar een duurzame oplossing te vinden voor zijn schuldenproblematiek. Daarbij horen ook gezamenlijke inspanningen om de (arbeids)participatie van de schuldenaar te behouden dan wel te verhogen. Iemand verplichten om een onderneming, indien deze rendeert, stop te zetten, staat hier haaks op.
Bepaalde vormen van onderneming vragen echter om voortdurende investeringen. Het daarmee samenhangend maken van schulden, in de vorm van investeringen in het bedrijf, staat op gespannen voet met een eventuele schuldsanering waarin schuldeisers gevraagd wordt een (aanzienlijk) deel van hun vordering kwijt te schelden). In die situatie kan het redelijk zijn om vanuit de schuldhulpverlening stopzetting van de bedrijfsactiviteiten te verlangen. Specifiek wordt in het voorgaande gesproken over een schuldsanering. Andere vormen van schuldhulpverlening, denk aan budgetcoaching, budgetbeheer of informatie en advies, staan hier los van. Het feit dat de schuldenaar een zelfstandige is, vraagt op bepaalde vlakken om extra met name boekhoudkundige kennis, maar staat op zichzelf niet op gespannen voet met de te verlenen dienstverlening.
Hoeveel gemeenten bieden wel schuldhulpverlening aan zelfstandigen? Ondervinden zij moeilijkheden bij de uitvoering van de schuldhulpverlening aan zelfstandigen zoals die in het artikel zijn geschetst?
Zoals in vraag 3 is aangegeven, vraagt de hulpverlening aan zelfstandigen op bepaalde vlakken om extra kennis. In dat kader zijn ook verschillende aanbieders bekend die beschikken over meer specifieke kennis over schuldhulpverlening aan zelfstandigen bieden. Hoeveel gemeenten zelf dan wel via genoemde aanbieders schuldhulpverlening aan zelfstandigen bieden is niet bekend.
Welke redenen hebben gemeenten om geen schuldhulpverlening te bieden aan zelfstandigen? Bestaat er bij zelfstandigen een grotere kans op fraude dan bij niet-zelfstandigen?
Gemeenten mogen geen uitsluitinggronden in het kader van de schuldhulpverlening hanteren. Zij moeten, ook in geval van mensen met een onderneming, een individuele afweging maken. Op grond van de individuele omstandigheden kan vervolgens de toegang tot de schuldhulpverlening worden geweigerd. Het simpele feit dat er sprake is van een onderneming is niet voldoende om geen schuldhulpverlening aan te bieden.
De belangrijkste reden die gemeenten kunnen hebben om mensen met een onderneming niet toe te laten tot de schuldhulpverlening is dat zij van mening zijn dat het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) passend en toereikend is. Het Bbz 2004 is een bijzondere bijstandsregeling voor startende en gevestigde zelfstandigen bedoeld als tijdelijk sociaal vangnet en uitstroominstrument. Als een zelfstandige met schulden bij de gemeente voor hulp aanklopt, stelt de gemeente in het kader van het Bbz eerst vast of die schulden de continuïteit van het bedrijf bedreigen en of het bedrijf nog levensvatbaar is. Als het bedrijf levensvatbaar is, maar door schulden in de problemen is gekomen, kan de gemeente het Bbz inzetten, bijvoorbeeld door een lening voor herfinanciering te verstrekken. Kern van de regeling is dat het bedrijf van de gevestigde zelfstandige of het op te starten bedrijf levensvatbaar moet zijn.
In gevallen waarbij het inzetten van het Bbz niet tot de mogelijkheden behoort, komt de schuldhulpverlening door de gemeente in beeld. In dat kader behoren verschillende vormen van dienstverlening tot de mogelijkheden, allen erop gericht dat de betrokkene op termijn zijn financiën weer verantwoord zelf ter hand kan nemen. Denk hierbij aan stabilisatie, budgetadvies/-beheer of het treffen van een schuldregeling met schuldeisers. Als het gaat om het treffen van een schuldregeling (zowel minnelijk, als wettelijk) mag van de schuldenaar worden verwacht dat hij geen nieuwe schulden maakt en dat hij een (in zekere mate) stabiel inkomen heeft waarmee hij een deel van zijn schulden kan aflossen. Voor mensen met een onderneming kan het lastig zijn aan deze voorwaarden te voldoen. Als niet aan de voorwaarden kan worden voldaan, behoort een schuldregeling niet tot de mogelijkheden en is de schuldenaar aangewezen op andere vormen van dienstverlening.
Ik beschik niet over signalen dat bij zelfstandigen een grotere kans op fraude is dan bij niet-zelfstandigen.
Is de Bijstandverlening voor zelfstandigen (Bbz) een volwaardig alternatief voor schuldhulpverlening door de gemeente? Welk deel van de zelfstandigen die diep in de schulden zitten en via de Bbz een commercieel schuldhulptraject volgen heeft daadwerkelijk een lagere schuld na afronding van dit traject?
Het Bbz biedt voor een deel van de zelfstandigen een passende oplossing in geval van financiële problemen. Een ander deel zal meer geholpen zijn met dienstverlening in het kader van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het is aan de gemeenten om hierin een beslissing te nemen. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal zelfstandigen dat na afloop van een via het Bbz gefinancierd schuldhulptraject een lagere schuld heeft.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te treden om de regels die gemeenten hanteren bij schuldhulpverlening aan zelfstandigen aan te passen?
Ik ben bereid bij de VNG aandacht hiervoor te vragen. Daarbij is de verbetering van de toegang tot de schuldhulpverlening ook een prioriteit binnen het ondersteuningsprogramma «Schouders eronder» van de VNG, Divosa, Sociaal werk Nederland, Landelijke Cliëntenraad en NVVK. Ook daar zal ik vragen om voor de geschetste problematiek extra aandacht te hebben.
De filmrollen van de geheime dienst die mogelijk betrekking hebben op de affaire Sanders |
|
Ronald van Raak |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom duurt het meer dan 16 jaar voordat de filmrollen, die in 2001 al zijn overgebracht naar het Nationaal Archief, worden gedigitaliseerd?1
Het Nationaal Archief draagt zorg voor overgedragen archieven waaronder ook vele microfilms. Deze worden na overbrenging niet gedigitaliseerd tenzij de materiële staat daar om vraagt. Bovendien bevat dit archief beperkt openbaar materiaal dat op grond van de Archiefwet niet zonder meer aan het publiek ter beschikking kan worden gesteld. Digitalisering is ook om die reden niet aan de orde geweest.
Gaat de kwaliteit van de filmrollen achteruit naarmate de tijd vordert? Zo ja, vindt u het verantwoord dat de filmrollen al 16 jaar op de plank liggen?
De betreffende filmrollen zijn microfilms. Microfilms kunnen, mits onder de goede omstandigheden bewaard, naar schatting 200 tot 500 jaar behouden blijven.
Kunt u toezeggen dat de filmrollen zo snel mogelijk alsnog gedigitaliseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De AIVD en het Nationaal Archief bezien momenteel op welke manier de filmrollen kunnen worden gedigitaliseerd.
Kunt u erop toezien dat zoveel mogelijk van de inhoud openbaar gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Bij het overbrengen van het archief van Bureau Nationale Veiligheid naar het Nationaal Archief is, met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, een beperking aan de openbaarheid van het hele archief gesteld tot 2025.
Zijn de filmrollen bekeken en op een andere manier gearchiveerd? Is er bijvoorbeeld een transcriptie van de inhoud van de filmrollen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt erop toezien dat dit gebeurt?
Nee. Er is geen transcriptie van de inhoud van de filmrollen. Archiefbescheiden, zoals de filmrollen, worden na overbrenging beheerd in de staat zoals zij zijn overgebracht. Het maken van transcripties maakt daar geen deel van uit.
De berichtgeving dat het UMC Utrecht weer in opspraak is |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de beademingsafdeling van het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht in opspraak is, gezien medewerkers aan de bel trokken over de patiëntveiligheid, slechte werkomstandigheden, de cultuur van leidinggeven en de negatieve cultuur die op de afdeling thuisbeademing heerste?1
De situatie rondom het Centrum voor Thuisbeademing was al eerder bekend en is meegenomen in het uitgebreide onderzoek over de cultuur rond patiëntveiligheid in het UMC Utrecht dat is uitgevoerd door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ heeft dit beschreven in haar rapport «Goed bestuur en veilige cultuur, voorwaarden voor goede zorg; raad van bestuur UMC Utrecht te veel op afstand» dat ik aan uw Kamer heb aangeboden4. Er is dus geen sprake van nieuwe problematiek. In dit rapport beschrijft de IGZ dat zij in juli 2016 met de raad van bestuur heeft gesproken over signalen die zij had ontvangen over tekortkomingen in de organisatie van zorg, cultuur en samenwerking binnen het Centrum voor Thuisbeademing. De raad van bestuur heeft toen een verbeterplan voor het Centrum voor Thuisbeademing opgesteld, met maatregelen op het gebied van patiëntveiligheid en omtrent de veiligheid van medewerkers. Onderdeel van dat verbeterplan was het laten uitvoeren, door een onafhankelijke externe partij, van een verificatie- en cultuuronderzoek. Bij dit onderzoek, dat inmiddels is afgerond, is sprake geweest van hoor- en wederhoor. Naar aanleiding van het onderzoeksrapport heeft de raad van bestuur van het UMC Utrecht onlangs besloten tot een aantal maatregelen. De IGZ is hierover door het UMC Utrecht geïnformeerd. De IGZ houdt na het opheffen van het verscherpt toezicht nog altijd intensief toezicht op het UMC Utrecht en neemt de situatie rondom het Centrum voor Thuisbeademing daarin mee.
Hoe oordeelt u over deze nieuwe problemen, gezien eerder incidenten zoals dodelijke incidenten op de KNO-afdeling, complexe behandelingen die kinderen ontvingen, maar die niet mochten uitgevoerd worden door het UMC Utrecht, incidenten bij mislukte gehoorimplantaten, infecties bij oogoperaties, commotie rondom een omstreden chirurg die aan het werk wilde zonder overleg met de inspectie, vermoedens van zorgfraude, kinderen die mogelijk waren verwekt met verkeerd sperma en het overlijden van een patiënt na een lichte ingreep? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het zijn dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit nieuwe incident op de afdeling thuisbeademing heeft gemist, terwijl de inspectie het UMC Utrecht in de gaten hield, vanwege eerdere misstanden? Welke maatregelen neemt de Inspectie nu bij het UMC Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de zorgelijke berichtgeving dat juist de klokkenluiders door het bestuur van het UMC Utrecht ontslagen worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?4
Het is van groot belang dat er in een organisatie, zeker in een ziekenhuis, een veilig klimaat heerst waarin medewerkers niet schromen om zaken die niet goed gaan voor het voetlicht te brengen. Dit is juist van groot belang, omdat alleen in een open sfeer gesproken en nagedacht kan worden over verbeteringen, waardoor de zorg voor patiënten steeds beter wordt. Ook in de zorg zijn maatregelen genomen om klokkenluiders te beschermen (Kamerstuk 29 282, nr. 247). Het is in het belang van het ziekenhuis om dat ook te doen.
Hoe oordeelt u de patiëntveiligheid in het UMC Utrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ houdt intensief toezicht op het UMC Utrecht. Wanneer de inspectie risico’s voor patiëntveiligheid constateert grijpt zij in. Daar is op dit moment geen aanleiding toe.
Vrouwen in blijf-van-mijn-lijfhuizen die verstrikt raken in bureaucratische regelgeving |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u begrip ervoor dat vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld bij binnenkomst in een blijf-van-mijn-lijfhuis niet in staat zijn om alle formulieren die zij bij binnenkomst moeten ondertekenen goed te doorgronden?1
Het rapport «Vrouwen in de knel. Een onderzoek naar de knelpunten in de vrouwenopvang» van de Nationale ombudsman heb ik op 6 juli 2017 ontvangen. Ik ben de Nationale ombudsman erkentelijk voor het onderzoek en de aanbevelingen. Vrouwen die moeten vluchten naar de vrouwenopvang moeten kunnen rekenen op een veilige plek. Het is immers zeer ingrijpend om alles achter je te laten. Zeker als hierbij ook kinderen zijn betrokken. Het rapport van de Nationale ombudsman biedt belangrijke aanknopingspunten voor verdere verbetering. Ik zal in overleg met onder meer mijn collega van SZW, de VNG en de Federatie Opvang een beleidsreactie opstellen. In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (GIA) zal ik u deze doen toekomen.
Ik ga daarbij tevens in op het rapport «Moeder en kind verlaten de vrouwenopvang: (wie) is dat een zorg?» (mei 2017) van het Toezicht Sociaal Domein / Samenwerkend Toezicht Jeugd2, om zo een samenhangende beleidsreactie te kunnen geven.
Ziet u mogelijkheden om te voorkómen dat vrouwen soms de handtekening of medewerking nodig hebben van hun partner voor wie ze net uit het huis zijn gevlucht, om hulp te krijgen voor hun kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het beter mogelijk te maken dat vrouwen een «briefadres» van de gemeente of de opvang kunnen gebruiken om in aanmerking te komen voor bijstand, zodat zij daarbij niet het adres van hun partner hoeven op te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Valt te voorkómen dat sociale diensten ten onrechte de kostendelersnorm toepassen omdat de vrouw staat ingeschreven op een adres waar ook anderen staan ingeschreven?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om beter te regelen dat gemeenten de betrokken vrouwen bij hun zoektocht naar een woning een urgentieverklaring verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u regelen dat voor iedereen die zich in zo'n situatie bevindt, het wettelijk recht op een onafhankelijke cliëntondersteuner overal wordt waargemaakt en dat deze cliëntondersteuner ook de problemen die de Nationale ombudsman signaleert effectief aanpakt? Zo ja, wat gaat u daartoe ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.