Een VN-lijst met bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vijf Nederlandse bedrijven op VN-lijst om Israëlische nederzettingen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat, in navolging van een resolutie van de VN-Mensenrechtenraad, een lijst is opgesteld met bedrijven die actief zijn in bezet Palestijns gebied en dat daar vijf Nederlandse bedrijven op staan? Zo nee, waarom niet?
Op 24 maart 2016 nam de VN-Mensenrechtenraad (MRR) resolutie 31/36 aan. Paragraaf 17 van de resolutie bevat een verzoek aan de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) om een database van bedrijven op te stellen die betrokken zijn bij activiteiten gerelateerd aan Israëlische nederzettingen.
Op 26 januari 2018 publiceerde OHCHR een rapport naar aanleiding van dit verzoek. In het rapport licht OHCHR toe dat het momenteel onderzoek doet naar vermeende betrokkenheid van 206 bedrijven bij activiteiten gerelateerd aan Israëlische nederzettingen. OHCHR maakt daarbij duidelijk dat het werk nog niet is afgerond en dat nog niet vastligt welke bedrijven uiteindelijk in de database terecht zullen komen.
OHCHR heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken per nota geïnformeerd dat het meldingen had ontvangen van vermeende betrokkenheid van vijf in Nederland gevestigde en/of onder Nederlandse rechtsmacht vallende bedrijven bij activiteiten gerelateerd aan Israëlische nederzettingen. OHCHR gaf hiervan geen verdere onderbouwing en stelde niet op de correctheid ervan te willen vooruitlopen. Het ministerie heeft de betreffende bedrijven op de hoogte gesteld van de genoemde nota. Daarbij is het standpunt van het kabinet over de database toegelicht, zoals weergegeven in het antwoord op vraag 5, en verwezen naar het ontmoedigingsbeleid en de OESO-richtlijnen.
Welke Nederlandse bedrijven staan er op de lijst en om welke activiteiten van deze bedrijven gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Is er contact opgenomen met deze bedrijven om zorgen te uiten over de in bezet gebied ontplooide activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in VN-verband te bepleiten dat deze lijst openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland en de overige EU-lidstaten die destijds zitting hadden in de MRR onthielden zich in 2016 van stemming op de betreffende resolutie. De database was een van de onderdelen in een bredere resolutie over Israëlische nederzettingen waarin gesteld wordt dat deze in strijd zijn met het internationaal recht. Dat is in lijn met het standpunt van het kabinet en de EU. Bij het bepalen van de stempositie is de afweging gemaakt dat een tegenstem hiermee inconsistent zou zijn. In een gezamenlijke stemverklaring bij de resolutie benadrukte de EU tegen de instelling van deze database te zijn. De EU gaf aan dat de primaire verantwoordelijkheid om het bewustzijn van bedrijven te vergroten over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen bij de lidstaten ligt. De EU onderstreepte voorts dat de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights wereldwijd van toepassing zijn en riep bedrijven op om deze onder alle omstandigheden te implementeren.
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Voor een toelichting op dit beleid wordt verwezen naar de Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij een actiemaand van de Israëlische supermarktketen Shufersal van 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443). Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij, met inachtneming van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen. Nederland heeft in een reactie op de nota van OHCHR het eigen standpunt ten aanzien van de database nogmaals benadrukt. Voorts heeft Nederland bij OHCHR het belang van hoor en wederhoor in dit proces benadrukt, zodat bedrijven de gelegenheid krijgen hun beleid toe te lichten alvorens zij terecht zouden kunnen komen in een database.
Onveilige cv-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Waarom gaat u in uw antwoorden op eerdere Kamervragen niet in op problemen met warmtewisselaars? Wanneer en hoe heeft Nefit de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte gesteld van problemen met warmtewisselaars?1
In het antwoord op vraag 3 van het lid Beckerman (2018Z00273) ben ik ingegaan op de problemen met warmtewisselaars: «Nefit heeft in 2009 bij de NVWA (destijds nog VWA) problemen gemeld met de cv-ketels van de typen B3L en B3M. Naar aanleiding van deze melding zijn passende maatregelen getroffen. In 2012 kwam met betrekking tot het type B3L vanuit de Duitse autoriteiten een nieuwe melding.» De meldingen over het type B3L hebben betrekking op de warmtewisselaar. «Uit de verkregen informatie bleek dat de reeds getroffen maatregelen voor het type B3M die zich richtten op de branderklemmen ongewijzigd konden blijven. Voor het type B3L werd de maatregel in Nederland opgeschaald overeenkomstig de in de EU getroffen maatregelen.»
Waarom heeft de NVWA in 2016 gesteld dat problemen bij de ketel van Nefit type B3M worden veroorzaakt door de brander en branderklemmen, terwijl er toen al ruim 12.000 warmtewisselaars omgewisseld waren omdat die waren vervormd? In hoeverre was de NVWA daarvan op de hoogte of had de NVWA daarvan op de hoogte moeten zijn?
De NVWA was sinds 2012 op de hoogte van het omwisselen van warmtewisselaars bij model B3L. De NVWA was niet op de hoogte van het omwisselen bij model B3M omdat daar op basis van de toen bekende informatie uit het oogpunt van veiligheid geen aanleiding toe bestond. In 2016 werd bij de NVWA een melding ontvangen van een ex-werknemer van Nefit met betrekking tot beide typen cv-ketels (B3L en B3M) waarin werd aangegeven dat de problemen ernstiger waren dan eerder aangenomen. Dit was aanleiding voor de NVWA om van een hoger risico uit te gaan en van Nefit te verlangen dat naast de lopende actie nu ook het publiek en in bijzonder de bezitters van de bewuste cv-ketels geïnformeerd zouden worden over het risico.
Is het waar dat tot nu toe ongeveer 25000 warmtewisselaars (in keteltype B3M) zijn krom getrokken en zijn omgewisseld? In hoeverre kan een kromgetrokken warmtewisselaar een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, bijvoorbeeld door brand of koolmonoxidevergiftiging?
Uit gegevens die de NVWA ontvangen heeft is gebleken dat inmiddels 23.724 warmtewisselaars bij het type B3M vervangen zijn. Het is de NVWA niet bekend of hier sprake was van kromgetrokken wisselaars.
In het antwoord op vraag 4 van het lid Beckerman (2018Z00273) ben ik ingegaan op het mogelijke gevaar op een koolmonoxidevergiftiging.
Hoe verhoudt uw eerdere antwoord «Voor zover mij bekend heeft Nefit zich gehouden aan de wettelijke verplichtingen voor wat betreft het melden van problemen met CV-ketels.» zich tot de vordering die de NVWA heeft moeten uitvoeren en waarover u spreekt in uw antwoord op vraag 4?
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA problemen gemeld met de cv-ketels. Op grond van de warenwet (Art. 21b) is een fabrikant/handelaar niet verplicht om nieuwe gelijksoortige incidenten met eenzelfde product telkens opnieuw te melden. Tijdens het onderzoek in 2016, nav de melding van een ex-werknemer van Nefit, is afgesproken dat het bedrijf alle bij hen bekende incidenten met het type B3M bij de NVWA zouden worden gemeld. Het bleek dat Nefit die afspraken anders interpreteerde dan de NVWA. Dit leidde er toe dat Nefit drie incidenten niet meldde, terwijl dat volgens de NVWA wel had gemoeten. Daarop besloot de NVWA alle informatie over incidenten met het type B3M te vorderen.
Hoeveel nieuwe gevallen van smeltschade zijn er voorgekomen sinds de vordering van de NVWA, nu u stelt dat «...bij 23 van deze 25 incidenten smelt- of brandschade is vermeld» en Nefit bij RTL spreekt van 63 gevallen?2
Het aantal was ten tijde van beantwoording 25 sinds het instellen van de vordering. Inmiddels is dat aantal opgelopen tot 60. Het is niet bekend waar het aantal van 63 op is gebaseerd.
Wanneer is het onafhankelijke onderzoek naar mogelijke koolmonoxidevergiftiging gereed en bent u bereid de uitkomsten met de Kamer te delen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie (2018Z00273) aangaf zal door een onafhankelijk bureau in opdracht van Nefit nader worden onderzocht of de gebruikers van de desbetreffende ketels daadwerkelijk worden blootgesteld aan mogelijk gevaar op een koolmonoxidevergiftiging. Nefit heeft toegezegd het rapport onverkort met de NVWA te delen. Op basis van het rapport zal de NVWA bezien wat nodig is aan maatregelen, afspraken of vervolg onderzoek.
Verder heeft «C+B advies en expertise» in opdracht van RTL nieuws, onderzoek naar de veiligheid van CV ketels van Nefit model B3M en B3L uitgevoerd. Het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA heeft opdracht gegeven de resultaten van dit onderzoek nader te bestuderen.
Het streven is de bevindingen van genoemde onderzoeken vóór de zomer met de Kamer te delen.
Kunt u garanderen dat de cv-ketels van Nefit, waarover nu onrust is, voldoen aan de Warenwetbesluit Gastoestellen waarin staat dat «...bij normaal gebruik van het gastoestel geen bijzonder gevaar op mag leveren voor de veiligheid van personen, huisdieren of goederen»?3
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant ervoor zorg te dragen dat de gastoestellen voldoen aan de wettelijke eisen van het Warenwetbesluit gastoestellen. De NVWA houdt risico gericht toezicht op het naleven van de warenwet. Daarbij zal de NVWA bij het constateren van afwijkingen de benodigde maatregelen treffen.
Wat heeft u gedaan met de door de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) gesignaleerde «...noodzaak dat fabrikanten van componenten zoals toestellen en rookgasafvoersystemen er samen met de installatiebranche voor zorgen dat installaties zowel failsafe als foolproof zijn»?4
Voor de wijze waarop met de aanbevelingen van het OvV rapport wordt omgegaan, zoals het failsafe maken van verbrandingstoestellen en foolproof maken van installaties verwijs ik naar de kabinetsreactie5 en de voortgangsbrief 6. Voor de resultaten van de in deze brieven genoemde gesprekken met de branche verwijs ik u naar de antwoorden op de kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2122) van het lid Beckerman (SP).
Bent u bereid om alle aanbevelingen uit het eerder genoemde rapport van de OVV om te zetten in wetgeving, waardoor het toezicht op de kwaliteit van verbrandingstoestellen wordt aangescherpt en er meer gebeurt- dan wettelijke eisen aan installateurs stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de wijze waarop met de aanbevelingen van het OvV rapport wordt omgegaan verwijs ik naar de kabinetsreactie7 en de voortgangsbrief van 19 december 20168.
Wanneer en op welke manieren wordt de bijscholing van 1.400 tot 2.300 monteurs en installateurs voorbereid en in gang gezet?5
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar brief van de 18 december 201710 heeft gemeld, wordt een voorstel tot bijscholing op dit moment door de sector uitgewerkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Bouwregelgeving en Energiebesparing dat momenteel gepland is op 14 februari 2018?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Een nieuw rapport inzake Noord-Koreaanse dwangarbeid in de EU en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven |
|
Sadet Karabulut , Han ten Broeke (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «People for Profit: North Korean Forced Labour on A Global Scale»1, waarin onder andere in wordt gegaan op de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven, de betrokkenheid van Noord-Koreaanse dwangarbeiders bij de bouw van Nederlandse schepen, de onjuistheid van eerdere antwoorden op Kamervragen en het uitblijven van actie aan Poolse, Nederlandse en Europese zijde?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de antwoorden op eerdere vragen over Noord-Koreaanse dwangarbeiders in de Europese Unie en in het bijzonder de betrokkenheid bij de bouw van schepen voor NAVO-landen?2
Ja.
Bent u ook van mening dat de in het rapport beschreven praktijk, op basis van internationaal geaccepteerde VN-definities, gekwalificeerd zou moeten worden als «dwangarbeid» en zelfs «mensenhandel»?
Het kabinet sluit niet uit dat bepaalde omstandigheden die in het rapport worden beschreven, op basis van verschillende VN- en Europese verdragen mogelijk als «dwangarbeid» of «mensenhandel» gekwalificeerd zouden kunnen worden.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorgangers verklaarden dat Nederland zich in EU-verband inzet «om te komen tot eenheid in de uitvoering van de genoemde VNVR-resolutie», verwijzend naar VNVR-resolutie 2321?3 Kunt u schetsen hoe het nu met de uitvoering van die resolutie staat?
Nederland heeft zich in EU-verband ingezet voor tijdige en volledige omzetting van de verschillende VNVR-resoluties in EU-regelgeving. Wat betreft bepalingen die verband houden met Noord-Koreaanse arbeiders, heeft de EU op 16 oktober 2017 – mede op stevig aandringen van Nederland – in aanvulling op de VN-sancties bepaald dat reeds afgegeven werkvergunningen aan Noord-Koreaanse arbeiders niet langer mogen worden verlengd. Ook de bepaling uit de meest recente VNVR-resolutie 2397 van 22 december 2017 dat Noord-Koreaanse arbeiders uiterlijk binnen 24 maanden (voor eind 2019) moeten worden gerepatrieerd, is inmiddels omgezet in EU-regelgeving.
Kunt u zich tevens herinneren dat uw ambtsvoorgangers de wens uitspraken dat het aantal Noord-Koreaanse dwangarbeiders in de Europese Unie tot nul zou worden gereduceerd?4 Is dat al het geval? Kunt u daarnaast aangeven of het klopt dat de Poolse regering in 2017 nog werkvergunningen heeft afgegeven aan Noord-Koreaanse dwangarbeiders?5
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. De zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten heeft de specifieke aandacht van het kabinet, niet alleen vanuit het oogpunt van mogelijke schending van internationale mensenrechtennormen, maar ook vanwege de mogelijk met de inzet van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten gepaard gaande geldstromen naar de Noord-Koreaanse staat ten behoeve van het Noord-Koreaanse nucleaire en ballistische programma. Mede op stevig aandringen van Nederland zijn op dit vlak in EU-verband autonome maatregelen genomen waardoor het aantal Noord-Koreaanse arbeiders in de EU versneld zal afnemen. Op grond van de recente VNVR-resolutie 2397 (2017) zal het aantal uiterlijk eind 2019 tot nul gereduceerd moeten zijn. Desgevraagd geven de Poolse autoriteiten aan dat er sinds augustus 2017 geen nieuwe werkvergunningen aan Noord-Koreaanse burgers zijn afgegeven, conform VNVR-resolutie 2371 van 5 augustus 2017. Tot die tijd was het afgeven van werkvergunningen aan Noord-Koreaanse arbeiders niet verboden volgens VNVR-resoluties of EU-regelgeving. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat diverse Nederlandse bedrijven schepen of onderdelen daarvan lieten bouwen op werven waar Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkten? Klopt het tevens dat zij niet of nauwelijks betaald kregen voor hun werk, dagen van twaalf uur of langer maakten en nauwelijks verlof kregen? Om hoeveel bedrijven en werven gaat het en in welke periode was hiervan sprake?
Om hoeveel bedrijven en werven het gaat, en in welke periode hiervan sprake was, valt niet met zekerheid vast te stellen. De Poolse arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de geldende regels. De Poolse autoriteiten herbevestigen desgevraagd dat zij bij inspecties van werven waar Noord-Koreaanse arbeiders werkten geen omstandigheden hebben aangetroffen die als dwangarbeid konden worden aangemerkt. Dezerzijds is op ambtelijk niveau contact opgenomen met verschillende in het rapport genoemde bedrijven. Daarbij is gewezen op de verantwoordelijkheid die zij hebben ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van werknemers op de werven. Desbetreffende bedrijven hebben aangegeven aanvullende maatregelen te treffen om het risico op misstanden verder te verkleinen.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van voormalig Noord-Koreaans ambassadeur in Londen, Thae Yong-ho, nu gedeserteerd, waarin hij stelde dat de inkomsten van dwangarbeid gaan naar «de privérijkdommen van de Kim-familie, het kernwapenprogramma en het leger»?6
Ja.
Hoe kan het dat de praktijk van Noord-Koreaanse dwangarbeid al jaren bekend was bij diverse betrokken bedrijven, maar de bedrijven die op de een of andere manier betrokken zijn en waren zo weinig actie hebben ondernomen?7
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen zoals die onder meer zijn uitgewerkt in de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. Het betrachten van due diligence (gepaste zorgvuldigheid) door bedrijven is een kernelement van deze OESO-richtlijnen. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s op het gebied van arbeidsrechten, mensenrechten en mogelijke negatieve milieueffecten te identificeren, voorkomen of mitigeren, en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan.
Op ambtelijk niveau is contact geweest met verschillende in het rapport genoemde bedrijven. Daarbij is gewezen op de verantwoordelijkheid die zij hebben ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van werknemers op de werven. Desbetreffende bedrijven hebben aangegeven aanvullende maatregelen te treffen om het risico op misstanden verder te verkleinen. Ook de brancheorganisatie voor scheepswerven, maritieme toeleveranciers en dienstverleners spoort haar leden aan om te zorgen voor veilig en eerlijk werk.
Alle landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven, beschikken over een Nationaal Contactpunt (NCP) dat als taak heeft bedrijven te ondersteunen bij het in praktijk brengen van de OESO-richtlijnen. Als er over de toepassing van de OESO-richtlijnen verschillen van inzicht zijn tussen belanghebbenden en het bedrijf, kan het NCP een onderzoek doen en als onafhankelijke partij een dialoog tussen belanghebbenden en het bedrijf faciliteren, en bemiddelen bij het oplossen van het probleem.
Hoe gaat de Nederlandse overheid invulling geven aan de tweede aanbeveling, die oproept tot het wijzen van bedrijven – dus ook tussenpersonen en onderaannemers – op hun verantwoordelijkheden als het gaat om het gebruikmaken van Noord-Koreaanse dwangarbeiders?8
Zie antwoord vraag 8.
Heeft Nederland inderdaad, op basis van in onze wetgeving geïmplementeerde EU-regelgeving, gewoon jurisdictie als er voldoende bewijs is dat er, in het geval van dwangarbeid of mensenhandel, een relatie met Nederland is? Is er dus een juridische grond om op te treden tegen deze praktijk? En was die er niet in het verleden?9
Nederland heeft brede extraterritoriale rechtsmacht over mensenhandel, die zich uitstrekt tot situaties waarin de mensenhandel is gepleegd door of tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft (zie de artikelen 5, 6, eerste lid, en 7 van Wetboek van Strafrecht (Sr) en het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht). Het misdrijf mensenhandel heeft een ruime reikwijdte. Op grond van artikel 273f Sr maakt niet alleen degene die een situatie van uitbuiting creëert, maar ook degene die profijt trekt uit de uitbuiting van een ander, zich schuldig aan mensenhandel. Of er in een concreet geval juridische grond is om op te treden is aan het Openbaar Ministerie.
De implementatie van de EU-mensenhandel richtlijn 2011/36 heeft ertoe geleid dat het vereiste van dubbele strafbaarheid is afgeschaft als vereiste voor rechtsmacht over mensenhandel gepleegd in het buitenland door Nederlandse onderdanen jegens een volwassen slachtoffer. Nederland heeft sindsdien in deze situatie dus rechtsmacht, ongeacht de vraag of mensenhandel in het land waar dit is gepleegd, strafbaar is. Omdat mensenhandel in Polen ook strafbaar is gesteld, maakt deze verruiming van de rechtsmacht ten aanzien van Polen in de praktijk geen verschil.
Hoe gaat u invulling geven aan de elfde aanbeveling, die oproept om bedrijven die in hun productieketen gebruikmaken van Noord-Koreaanse dwangarbeid, zo snel mogelijk transparanter te laten zijn?10
Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven open zijn over hoe zij maatschappelijk verantwoord ondernemen in binnen- en buitenland. Bedrijven worden gestimuleerd om verslag uit te brengen over hun economische en sociale prestaties. Volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen moet een bedrijf transparant zijn over de verwachte belangrijke risicofactoren en zaken die met werknemers of andere belanghebbenden te maken hebben. Met de komst van nieuwe Europese wetgeving is het voor bepaalde bedrijven verplicht geworden te rapporteren over bepaalde aspecten uit de OESO-richtlijnen. Sinds 24 maart 2017 is de EU-richtlijn 2014/95/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie van toepassing op grote beursvennootschappen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers. Bedrijven moeten een niet-financiële verklaring in hun bestuursverslag opnemen. Daarin moeten zij informatie verschaffen over hoe ze omgaan met milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten, en bestrijding van corruptie en omkoping. De regeling vloeit voort uit de EU-richtlijn over het jaarrekeningenrecht.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de Europese Commissie de handhaving van Europese wetgeving nooit heeft afgedwongen, en dat het exploiteren van Noord-Koreanen in Poolse scheepswerven, tomatenkwekerijen en op bouwplaatsen gewoon is doorgegaan?11
De Europese Commissie heeft de Poolse autoriteiten in het verleden gewezen op signalen over vermeende overtreding van EU-wetgeving. Het is aan de Europese Commissie om op de afhandeling toe te zien en zo nodig actie te ondernemen. Nederland heeft het nieuwste rapport van LeidenAsiaCentre eveneens onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Poolse overheid in februari 2016 weliswaar verklaarde te zijn gestopt met het afgeven van visa, maar gewoon visa en werkvergunningen bleef afgeven aan Noord-Koreaanse (dwang)arbeiders?12
De Poolse autoriteiten hebben desgevraagd aangegeven dat reeds sinds begin 2016 geen werkvisa meer aan Noord-Koreanen zijn verstrekt. Daarnaast hebben de Poolse autoriteiten aangegeven dat er sinds augustus 2017 geen nieuwe werkvergunningen aan Noord-Koreaanse burgers zijn afgegeven, conform VNVR-resolutie 2371 van 5 augustus 2017. Tot die tijd was het afgeven van werkvergunningen aan Noord-Koreaanse arbeiders niet verboden volgens VNVR-resoluties of EU-regelgeving. Sinds 16 oktober 2017 is ook het verlengen van bestaande werkvergunningen verboden op basis van EU-regelgeving, die mede op stevig aandringen van Nederland is aangenomen.
Herkent u zich in de constatering dat eerdere vragen van de Kamer zijn beantwoord met een Poolse woordvoeringslijn die geen recht deed aan de werkelijkheid?13
Nee.
Als de Europese Commissie met betrekking tot de handhaving naar de lidstaten zelf blijft wijzen, is er dan nog een rol voor de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) denkbaar, zoals de Commissie zelf suggereert? Zo ja, welke?14
Het Expertcomité van de Internationale Arbeidsorganisatie heeft in zijn rapport van februari 2017 een verzoek gedaan aan de Poolse regering om opheldering te verschaffen over vermeende uitbuiting van Noord-Koreaanse arbeiders na een melding daarover door een Poolse vakbond. De Poolse regering heeft tijdens de Internationale Arbeidsconferentie in juni 2017 toelichting gegeven. Het Expertcomité heeft op basis van de door o.a. de Poolse overheid, werkgevers en werknemers geleverde informatie een formeel verzoek gedaan aan de Poolse regering om beter te waarborgen dat migrantarbeiders, met name uit Noord-Korea, volledig worden beschermd tegen uitbuiting of gedwongen arbeid, en dat zij de mogelijkheid hebben melding te maken van eventuele schendingen van hun rechten. Als de ILO oordeelt dat er onvoldoende voortgang is geboekt om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, zou de organisatie in het uiterste geval kunnen besluiten een Commissie van Onderzoek in te stellen.
Kunt u zich herinneren dat u schreef dat «in EU-verband diplomatieke acties [worden] ondernomen tegen landen die zich aan het sanctieregime tegen Noord-Korea onttrekken»?15 Hoe gaat u er concreet voor zorgen dat VNVR-resoluties, bijvoorbeeld VNVR-resolutie 2371, en de sancties in het bijzonder, ook echt worden gehandhaafd?16 Bent u ook van mening dat we daar een bijzondere rol in hebben, als voorzitter van het sanctiecomité voor Noord-Korea?
Nederland zet zich als voorzitter van het sanctiecomité voor Noord-Korea in voor volledige en effectieve uitvoering van de sancties. Zo dringt Nederland aan op robuuste en tijdige rapportage door alle VN-lidstaten. Daarnaast besteedt Nederland speciale aandacht aan wereldwijde sanctie-implementatie, bijvoorbeeld door voorlichtingsactiviteiten te organiseren in de relevante regio’s om het complexe sanctieregime inzichtelijker te maken voor overheden en bedrijven. Ook heeft Nederland in najaar 2017 samen met EU-partners diplomatieke demarches uitgevoerd om bij derde landen aan te dringen op goede implementatie en handhaving. Naar verwachting zal in het voorjaar 2018 een nieuwe ronde demarches volgen. Nederland blijft verder landen oproepen om meldingen van eventuele schendingen van sancties aan te kaarten bij het Expertpanel dat het sanctiecomité bijstaat.
Herkent u het beeld van Chinese en Russische pogingen binnen de VN-Veiligheidsraad, gericht op het afzwakken van resoluties met betrekking tot Noord-Korea, in het bijzonder inzake dwangarbeiders?17
Nee. Het huidige VN-sanctieregime ten aanzien van Noord-Korea is het meest stringente dat er is, en uit de snelheid waarmee de verschillende resoluties sinds afgelopen zomer zijn aangenomen, spreekt eensgezindheid binnen de VN-Veiligheidsraad.
In hoeverre is het, indien hiervan sprake is, zinvol om te verkennen of in EU-verband meer verregaande afspraken, vrij van Chinese of Russische vetodreiging, kunnen worden gemaakt? Kunt u, indien u van mening bent dat Europese afspraken al stevig genoeg zijn, inzichtelijk maken welke afspraken er reeds in EU-verband zijn gemaakt?
Op 16 oktober 2017 heeft de Raad besloten dat werkvergunningen voor Noord-Koreanen binnen de EU niet meer mogen worden verlengd, in aanvulling op het verbod op afgifte van nieuwe werkvergunningen op basis van VNVR-resolutie 2375 van 11 september 2017. Daarbovenop bepaalt de meest recente VNVR-resolutie 2397 (2017) dat Noord-Koreaanse arbeiders uiterlijk binnen 24 maanden (voor eind 2019) moeten worden gerepatrieerd.
Is het denkbaar dat van de tienduizenden Noord-Koreaanse dwangarbeiders wereldwijd – dus buiten Noord-Korea – er nog dwangarbeiders in de EU, of voor in de EU gevestigde bedrijven, werkzaam zijn? Worden volgens het rapport betrokken landen als China, Rusland, Koeweit, Myanmar, de Verenigde Arabische Emiraten, Qatar en Rusland aangesproken op hun samenwerking met wat hoogleraar Koreastudies Remco Breuker «het grootste illegale uitzendbureau ter wereld» noemde?18 Zo ja, op welke wijze?
Het is zeker denkbaar dat er zowel binnen als buiten de EU Noord-Koreaanse arbeiders werken, aangezien dit niet in strijd is met VN-resoluties. De bevindingen in het rapport van het LeidenAsiaCentre zouden voor alle landen waarin deze arbeiders zich bevinden aanleiding kunnen zijn nog eens goed te kijken naar de arbeidsomstandigheden van deze specifieke groep arbeiders binnen hun eigen landsgrenzen.
Het bericht ‘Aandelenbeurzen niet gelukkig met nieuwe handelsregels’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aandelenbeurzen niet gelukkig met nieuwe handelsregels» uit het Financieele Dagblad van 5 februari 2018?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van dit bericht? Bereiken dezelfde ontevreden geluiden het ministerie? Wat zijn de ervaringen van de toezichthouder in de (korte) tijd dat Markets in Financial Instruments Directive II (MiFiD II) nu in werking getreden is?
De in het Financieele Dagblad (FD) van 5 februari jl. geuite «ontevreden geluiden» hebben de exploitanten van handelsplatformen gedeeld met de betrokken Europese en nationale toezichthouders. Deze geluiden zijn ook bij het ministerie bekend.
Wat betreft de ervaringen van de toezichthouders met de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II), die vanaf 3 januari 2018 moet worden toegepast, kan worden opgemerkt dat zij sinds die datum een toename van de Europese handelsvolumes hebben waargenomen voor aandelen die worden verhandeld op transparante handelsplatformen voor aandelen en door beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling (SI). Die toename lijkt vooral het gevolg te zijn van een verplaatsing van de zogenoemde Over-The-Counter (OTC) handel in aandelen, die voor 3 januari 2018 voor een belangrijk deel op niet-transparante Broker Crossing Networks plaatsvond, naar transparante plaatsen van uitvoering.2 Deze ervaringen zijn in lijn met de verwachtingen van de Europese wetgever voorafgaande aan het van toepassing worden van MiFID II.
De «ontevreden geluiden» richten zich met name op de vanaf het begin van dit jaar toegenomen handel in aandelen door beleggingsondernemingen met SI. Deze beleggingsondernemingen voeren bilateraal en voor eigen rekening (met eigen kapitaal) orders van cliënten uit.3 Zij mogen (anders dan multilaterale handelsplatformen) geen koop- of verkoopintenties van derden bij elkaar brengen. Vanaf 3 januari jl. geldt voor beleggingsondernemingen met SI de verplichting om voor aandelen vaste koersen (firm quotes) af te geven. Als gevolg van die verplichting is er sprake van meer transparantie voor de handel (pre trade transparency) dan bij de hiervoor bedoelde OTC-handel in aandelen.
Wat betreft de regels inzake transparantie voor de handel kan verder worden opgemerkt dat de op de multilaterale «Europese aandelenbeurzen» geldende voorschriften inzake transparantie voor de handel in belangrijke mate overeenkomen met de voor beleggingsondernemingen met SI geldende voorschriften. Een materieel verschil betreft het tick size regime. Beleggingsondernemingen met SI mogen – kort samengevat – een order of quote op meer getallen achter de komma beprijzen dan multilaterale handelsplatformen.4 Kleinere tick sizes leiden doorgaans tot kleinere verschillen tussen bied- en laatprijzen hetgeen tot lagere uitvoeringskosten kan leiden. ESMA is voornemens om middels een wijziging van de relevante gedelegeerde verordening de verschillen tussen beide tick size regimes weg te nemen. 5
Verwacht u dat MiFiD II ertoe zal leiden dat, zoals het artikel stelt, «beleggers de transparante platforms zullen verlaten voor minder transparante afwikkelsystemen»? Wat zijn de effecten hiervan? Was deze substitutie bij de wetsbehandeling al voorzien? Vindt u eveneens dat zo’n overstap tegen de geest van de wet ingaat? Welke mogelijke stappen kunnen genomen worden teneinde deze effecten tegen te gaan, en is dit wenselijk?
Nee, naar verwachting zal MiFID II geen omvangrijke verplaatsing van handelsvolumes van multilaterale handelsplatformen naar bilaterale afwikkelsystemen (en in het bijzonder beleggingsondernemingen met SI) tot gevolg hebben. Wel mag worden verwacht dat zowel de handelsvolumes op die handelsplatformen als die van beleggingsondernemingen met SI zullen toenemen. Die verwachting is gebaseerd op de in de verordening markten voor financiële instrumenten (MiFIR) opgenomen handelsverplichting (trading obligation) voor aandelen. Op basis van die handelsverplichting moeten aandelen in beginsel op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) of door een beleggingsonderneming met SI worden verhandeld. Die verplichting zal tot gevolg hebben dat (bilaterale) OTC-handel in aandelen zal worden verplaatst naar deze transparante plaatsen van uitvoering. In het hiervoor bedoelde FD-artikel wordt ook op dit door MiFID II beoogde effect gewezen.
Is deze overstap naar minder transparante afwikkelsystemen een reactie op de wetgeving die bedoeld is om geautomatiseerd handelen (High Frequency Trading) tegen te gaan? Bereikt de wetgeving haar doel dan wel, als handelaren over kunnen stappen op minder transparante systemen? Bent u het eens met uw ambtsvoorganger in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34583–6) dat met de huidige wetgeving «een goede balans is gekozen en dat algoritmische handel niet onnodig wordt beperkt»?
Naar het oordeel van de toezichthouders kan nu nog niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate het van toepassing worden van MiFID II heeft geleid tot een verplaatsing van handelsvolumes van multilaterale handelsplatformen voor aandelen naar (bilaterale) afwikkelsystemen. Indien een zodanige verplaatsing heeft plaatsgevonden, zou dit mede veroorzaakt kunnen zijn door het (afwijkende) tick size regime dat moet worden toegepast door beleggingsondernemingen met SI. Hierbij moet worden opgemerkt dat als een dergelijke verplaatsing daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, dit effect hoogstwaarschijnlijk van tijdelijke aard is, gezien de in voorbereiding zijnde wijziging (door ESMA) van de relevante gedelegeerde verordening die de verschillen tussen de verschillende tick size regimes moet wegnemen. Daarnaast hebben de toezichthouders vastgesteld dat een aantal beleggingsondernemingen met SI vooruitlopend hierop het voor multilaterale handelsplatformen geldende tick size regime reeds toepassen.
De in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 neergelegde opvatting van mijn ambtsvoorganger dat – kort samengevat – MiFID II de algoritmische handel in financiële instrumenten niet onnodig beperkt, is nog steeds van toepassing.6
Wat is uw reactie op het door de beurskoepel Fese beschreven «ongelijke speelveld», voortkomend uit het feit dat interne afwikkelsystemen een uitzonderingspositie in de wet hebben? Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de door de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) gestarte marktconsultatie?
Zoals aangegeven, geldt voor beleggingsondernemingen met SI momenteel een afwijkend tick size regime. Voor het overige is wat betreft de voorschriften met betrekking tot transparantie voor handel geen sprake van een uitzonderingspositie voor dergelijke beleggingsondernemingen. De reden voor het verschil met betrekking tot de tick size regels is gelegen in het feit dat deze beleggingsondernemingen voor eigen rekening (met hun eigen kapitaal) handelen. Met andere woorden: de beleggingsonderneming treedt steeds als tegenpartij op waardoor hij risico loopt. Dit laatste geldt niet bij handel in aandelen die op multilaterale handelsplatformen plaatsvindt. Ondanks deze bijzondere positie van beleggingsondernemingen met SI is ESMA voornemens hen te verplichten om bij de handel in aandelen hetzelfde tick size regime toe te passen als dat bij de handel in aandelen op multilaterale handelsplatformen moet worden toegepast.
Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de door ESMA uitgevoerde marktconsultatie van de tick size regels. ESMA zal die resultaten ook via haar website bekend maken.
Hoe blijft u de relevante financiële wetgeving, zoals MiFID II, volgen teneinde mogelijke negatieve effecten vroegtijdig te signaleren en indien nodig tegen te gaan? Wanneer wordt de werking van de wet geëvalueerd? Wordt er contact onderhouden met de relevante spelers in het veld?
Vanzelfsprekend worden door het ministerie contacten onderhouden met «de relevante spelers in het veld» aangezien die contacten behulpzaam kunnen zijn bij het reeds in een vroegtijdig stadium onderkennen van niet beoogde effecten van wet- en regelgeving. MiFID II en MiFIR, die zijn verwerkt in de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, bevatten verschillende evaluatiebepalingen die de Europese Commissie verplichten om (na raadpleging van ESMA) aan het Europees parlement en de Europese Raad een rapport of een verslag uit te brengen over de werking van verschillende onderdelen van die richtlijn en verordening. Zo dient de Europese Commissie bijvoorbeeld voor 3 maart 2020 een rapport uit te brengen over de effecten van de in MiFID II opgenomen voorschriften met betrekking tot algoritmische handel en eveneens voor die datum verslag uit te brengen over het effect in de praktijk van de in MiFIR opgenomen voorschriften inzake transparantie voor en na de handel in aandelen.
Het subsidiëren van privaat onderwijs door gemeenten |
|
Mahir Alkaya (SP), Peter Kwint |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Gemeentes paaien expats met subsidie op privaat onderwijs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de banen die buitenlandse investeerders in Nederland creëren zo veel mogelijk vervuld zouden moeten worden door Nederlandse werkzoekenden?
Ja, maar dat is niet altijd mogelijk. Voor sommige banen sluit het Nederlands aanbod niet aan bij de vraag van het bedrijf. Meer in het algemeen zien we in Nederland een toenemend aantal (moeilijk vervulbare) vacatures. In die gevallen is invulling van de vacatures door buitenlandse werknemers een goede oplossing. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) schat in dat circa 90% van de banen die buitenlandse investeerders in Nederland creëren door Nederlandse werkzoekenden worden ingevuld. Volgens het CBS (Internationaliseringsmonitor 2017) levert één directe baan bij een buitenlandse multinational, bijna één extra indirecte baan op. Deze extra banen komen vooral terecht in het MKB.
Deelt u de mening dat als buitenlandse investeringen vooral banen creëren voor expats terwijl de prijzen van woningen stijgen en er al een groot aantal woningzoekenden is, deze investeringen niet ten bate komen van de Nederlandse bevolking?
Deze mening deel ik niet. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, creëren buitenlandse investeringen vooral banen voor Nederlandse werkzoekenden en slechts voor een klein deel voor internationale nieuwkomers. Daarentegen is de bijdrage van buitenlandse investeringen aan de Nederlandse economie groot: het afgelopen jaar betrof het een investeringsbedrag van bijna 1,7 miljard euro, waarmee ruim 12.500 nieuwe banen zijn gecreëerd; in Nederland gevestigde buitenlandse multinationals geven volgens het CBS (2017) gemiddeld meer aan R&D uit dan Nederlandse multinationals. Daarbij betalen internationale werknemers belastingen, dragen zij premies af en doen zij bestedingen in Nederland. Deze investeringen en banen leveren daarmee flinke baten aan de Nederlandse economie en de Nederlandse bevolking.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de rijksoverheid en de gemeenten Amsterdam en Amstelveen 5 miljoen euro subsidie verlenen aan een internationale school om het vestigingsklimaat te verbeteren voor buitenlandse bedrijven, terwijl basisscholen de klassen maar niet kleiner krijgen?
Nee, die mening deel ik niet. Nederland heeft een goed vestigingsklimaat en is een aantrekkelijk land voor buitenlandse investeerders. Onze bevolking is hoogopgeleid, we hebben een uitstekende logistiek en infrastructuur en onze digitale verbindingen behoren tot de wereldtop. Daarnaast staan ook ons woon- en leefklimaat internationaal goed bekend en hebben we een concurrerend fiscaal stelsel. Een gevolg daarvan is dat het aantal banen bij internationale werkgevers de afgelopen jaren fors is gegroeid. Hier profiteren in de eerste plaats Nederlandse medewerkers, de Nederlandse economie en de Nederlandse overheid van. Een beperkt deel van die arbeidsplaatsen wordt ingevuld door internationale nieuwkomers. Sommigen van hen komen (tijdelijk) met hun gezin naar Nederland. Om geen achterstand in hun opleiding op te lopen zijn de kinderen uit deze gezinnen aangewezen op het volgen van internationaal onderwijs. Door de sterke groei van het aantal leerlingen op internationale scholen ontstonden er de afgelopen jaren flinke wachtlijsten in enkele Nederlandse regio’s. Omdat die wachtlijsten een negatieve uitstraling hebben op het vestigingsklimaat, heeft het kabinet vorig jaar besloten om eenmalig een impuls te geven om de wachtlijsten op internationale scholen substantieel terug te brengen. Daarom hebben kabinet en gemeenten in 2017 middelen beschikbaar gesteld om bestaande plannen naar voren te halen en tijdelijke lokalen in te richten. Hiermee is ook het signaal afgegeven dat Nederland serieus aan dit knelpunt werkt. Het kabinet heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld om de knelpunten in het regulier onderwijs aan te pakken.
Deelt u de mening dat subsidies als deze en de belastingvoordelen die expats genieten die met deze regeling naar Nederland worden gelokt beter kunnen worden besteed aan hogere salarissen in het onderwijs en het verlagen van de werkdruk door klassen kleiner te maken?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, maakt het kabinet werk van de aanpak van de problemen in het regulier onderwijs. Los daarvan is ook het Nederlands vestigingsklimaat van belang. Om dat aantrekkelijk te houden kunnen een aantal instrumenten worden ingezet, zoals de 30%-regeling (dit is een forfaitaire tegemoetkoming in de extra kosten die internationale medewerkers moeten maken wanneer zij zich in Nederland vestigen). De baten uit de internationale investeringen komen ten goede aan de Nederlandse bevolking. Het kabinet financiert uit die baten onder meer de salarissen in het onderwijs.
Waaruit wordt de 2,5 miljoen euro subsidie van de rijksoverheid aan de Amity Education Group betaald?
Het kabinet heeft vorig jaar een eenmalige impuls van 5,5 miljoen euro aan het internationaal onderwijs gegeven. De middelen zijn uit de meevallers via het Gemeentefonds verstrekt aan de gemeenten Amsterdam en Den Haag, met de afspraak dat in beide regio’s 1160 (tijdelijke) leerlingplaatsen zouden worden gecreëerd, waarbij mijn inzet erop was gericht dat deze plaatsen bij aanvang van het schooljaar 2017–2018 daadwerkelijk ingericht zouden zijn. Voorwaarde was dat de betrokken gemeenten eenzelfde investering in het internationaal onderwijs zouden doen. Het Rijk heeft geen middelen beschikbaar gesteld aan de Amity Education Group. Dat betreft een besluit van de gemeente Amsterdam.
Wat is de relatie tussen het aantrekken van buitenlandse investeringen en goede faciliteiten voor expats? Waarom worden investeerders op deze manier tegemoet gekomen?
Ik heb hiervoor aangegeven dat buitenlandse investeringen goed zijn voor de Nederlandse economie in den brede. Om Nederland aantrekkelijk te maken voor buitenlandse investeerders en internationale nieuwkomers kennen we enkele faciliteiten. Eén daarvan betreft de 30%-regeling (de forfaitaire tegemoetkoming in de extra kosten die internationale medewerkers moeten maken wanneer zij zich in Nederland vestigen). Het kabinet heeft deze faciliteit overigens ingeperkt.
Hoeveel procent van de banen bij bedrijven die het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) de afgelopen vijf jaar heeft aangetrokken is ingevuld door Nederlanders en hoeveel procent door expats? Bent u bereid het NFIA dit structureel te laten monitoren indien u van deze verhouding thans geen overzicht kunt geven?
De NFIA schat in dat bij de initiële investering van buitenlandse bedrijven gemiddeld circa 90% van de nieuwe banen naar Nederlandse werknemers gaat, 10% van de arbeidsplaatsen wordt bemenst door internationale nieuwkomers. Afhankelijk van de omvang van de investering en de sector waarin de buitenlandse onderneming activiteiten worden opgezet kunnen de percentages afwijken. Bij grote investeringen ligt het aandeel internationale nieuwkomers gemiddeld genomen lager dan bij kleinere investeringen. Naarmate de buitenlandse onderneming langer in Nederland is gevestigd neemt het aandeel van de internationale nieuwkomers in het werknemersbestand af en neemt de omvang van werkgelegenheid voor Nederlandse ingezetenen toe.
Bent u bekend met het bericht «Turkey «ready» to reform terror laws for EU visa-free travel»?1
Ja.
Klopt de uitspraak van de Turkse ambassadeur voor de EU dat de Europese Commissie voornemens is slechts 100 miljoen euro per jaar te korten op de pre-toetredingsgelden die over een periode van 7 jaar 4.6 miljard euro aan belastinggeld kosten? Zo ja, wordt deze korting van 100 miljoen euro gesteund door Nederland?
Zoals met uw Kamer gedeeld tijdens het AO RAZ art. 50 van 24 januari jl., zijn de pre-toetredingsgelden voor Turkije in 2017 gekort en voor een groot deel omgebogen naar programma’s gericht op versterking van het maatschappelijk middenveld en fundamentele rechten en naar projecten die rechtstreeks ten goede komen aan Turkse burgers, kwetsbare groepen of organisaties die goede betrekkingen met de EU blijven waarderen. Concreet is er in 2017 circa 50% gekort op het jaarprogramma en circa 30% op de meerjarenprogramma’s.
De Europese Raad van 19–20 oktober jl. heeft de Commissie ook verzocht om de pretoetredingssteun aan Turkije voor de jaren 2018–2020 te heroriënteren.2 De Commissie werkt momenteel voorstellen voor inperking en herschikking van de middelen uit. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra de cijfers bekend zijn.
Deelt u de mening dat er geen cent Nederlands belastinggeld meer naar Turkije zou moeten gaan en dat een korting van 100 miljoen euro een lachertje is?
Nederland pleit conform de motie-Roemer/Segers (Kamerstuk 32 824, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor het opschorten van pre-accessiesteun voor Turkije en zal dat blijven doen.3 Voor opschorting bestaat momenteel echter onvoldoende draagvlak. Nederland wacht de voorstellen van de Commissie voor inperking en herschikking van de middelen af.
Kunt u aangeven of Turkije effectief wordt gekort of dat hier gewoon een budgettair trucje wordt uitgehaald door ongebruikte fondsen te schrappen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Tweede Kamer een gedetailleerd overzicht doen toekomen met de bedragen die Turkije ontvangt vanuit de EU en waar dat geld exact door de Turken aan wordt uitgegeven, welke organisaties er geld ontvangen etc?
Kortheidshalve verwijs ik u naar de brief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1702) van 2 december 2016 over de meerjarige financiële steun van de EU in Turkije, alsmede de voorschriften, voorwaarden en betalingen die daaraan verbonden zijn. Op de website van de Commissie is meer informatie te vinden over de specifieke projecten uit het Instrument voor Pre-accessiesteun (IPA)4 en de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT).5
Deelt u de mening dat ongeacht wat voor benchmarks de EU ook aan Turkije stelt, Turkije nooit van visumvrij reizen naar Nederland gebruik zou moeten mogen maken? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er miljoenen Turken ongecontroleerd onze kant op kunnen komen?
De Commissie heeft niet vastgesteld dat Turkije aan alle 72 benchmarks van de Roadmap visumliberalisatie voldoet en derhalve ligt er thans geen besluit aan de Raad voor het afschaffen van het visumvereiste voor Turkse burgers voor. Een Nederlands oordeel over visumliberalisatie voor Turkije is pas aan de orde wanneer de Commissie heeft vastgesteld dat Turkije voldoet aan alle gestelde eisen. In algemene zin hanteert het kabinet het beleid dat gemaakte afspraken ook moeten worden nagekomen.
Het aanstellen van ambassadeurs en toezichthouders |
|
Renske Leijten (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u de functieomschrijving geven van de verschillende ambassadeurs die u heeft aangesteld?1 2
De special envoy StartupDelta is werkzaam voor de Stichting Dutch StartHub, een publiek-private samenwerking gericht op het versterken van het ecosysteem voor startups en scale-ups. De stichting is een juridische entiteit die de werkzaamheden van de special envoy StartupDelta faciliteert en hiertoe met hem een overeenkomst heeft gesloten.
De special envoy StartupDelta is aanspreekpunt, aanjager en ambassadeur voor het startup en scale-up ecosysteem van Nederland. De werkzaamheden van de special envoy StartupDelta zijn gericht op zowel nationaal als internationaal verbinden, inspireren en aanzetten tot veranderingen die het Nederlandse startup- en scale-up-ecosysteem versterken. Het takenpakket van de special envoy StartupDelta omvat het signaleren van kansen en knelpunten en het onder de aandacht brengen daarvan bij relevante partijen in het ecosysteem in Nederland, kansen die Nederland biedt als startupland in het buitenland actief onder de aandacht brengen en goede voorbeelden en ervaringen uit het buitenland onder de aandacht brengen van Nederlandse partijen.
Vanwege de publiek-private samenwerking is het cruciaal dat er in het veld stevig draagvlak is voor de kandidaat. De meest betrokken stakeholders hebben in 2016 op eigen initiatief de heer Constantijn van Oranje-Nassau voorgedragen als opvolger van mevrouw Neelie Kroes als special envoy StartupDelta voor de periode medio 2016-eind 2017.3 Gelet op zijn belangrijke rol bij het verbinden van verschillende partijen en het versterken van het Nederlandse startup ecosysteem heeft het kabinet de special envoy StartupDelta gevraagd om anderhalf jaar door te gaan (tot medio 2019).4
De positie, werkzaamheden en bezoldiging van de special envoy StartupDelta zijn vastgelegd in afspraken met de Stichting Dutch StartHub. Deze stichting wordt voor maximaal 50% gefinancierd door de ministeries van EZK en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De stichting heeft een eigen begroting en gaat over het eigen personeelsbeleid. EZK heeft een samenwerkingsovereenkomst met de Stichting DutchStartHub. In deze overeenkomst is opgenomen dat de vergoeding aan de special envoy StartupDelta dient te voldoen aan de kaders in de Wet normering topinkomens. Het tijdsbeslag bedraagt maximaal 1.440 uur per jaar (3,5 dag per week). Werkzaamheden en nevenfuncties van de huidige special envoy StartupDelta worden beoordeeld binnen de afspraken over de ministeriele verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis.
De heer Willem Vermeend is op 10 februari 2016 voor maximaal twee jaar aangesteld als special envoy FinTech om een schakel te vormen tussen de FinTech-sector, de overheid, het bedrijfsleven en de toezichthouders. Het ging om een onbezoldigde functie, waarbij de special envoy FinTech ermee heeft ingestemd geen private belangen in FinTech te hebben. Zijn taakomschrijving was om knelpunten te signaleren, kansen die Nederland biedt bij innovatieve partijen en investeerders onder de aandacht te brengen; en best practices uit het buitenland te introduceren. Mijn voorganger heeft de heer Vermeend destijds voor deze functie aangezocht.
De special envoy FinTech heeft de maximale twee jaar niet nodig gehad. In mei 2017 heeft de special envoy FinTech, samen met Holland FinTech, de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars, zijn aanbevelingen gepresenteerd, die op 29 mei 2017 aan uw Kamer zijn verzonden. De heer Vermeend heeft naar aanleiding van deze aanbevelingen, het einddoel van zijn functie, nog lezingen en interviews verzorgd en daarna zijn werkzaamheden beëindigd. Uw Kamer heeft op 29 november jl. om een reactie op zijn aanbevelingen verzocht. Het inhoudelijke debat over de aanbevelingen kan volgen na de reactie, die is voorzien voor dit voorjaar. De evaluatie van het functioneren van de special envoy FinTech vormt een onderdeel van deze reactie.
Op welke wijze zijn de ambassadeur Fintech en de special envoy StartupDelta precies aangezocht? Is dit verlopen via een openbare sollicitatieprocedure? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de ambassadeur en special envoy besteden aan hun werk en welke beloning daar tegenover staat? Hoe verhouden de beloningen zich tot afspraken die hiervoor gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er afspraken gemaakt over het mogen gebruiken van de benoemingen in andere werkzaamheden en eventuele nevenfuncties? Zo ja, welke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de ambassadeur FinTech heeft erkend dat er sprake is van plagiaat in zijn boek over cybersecrurity?3 Kan deze ambassadeur nog geloofwaardig namens de Nederlandse regering functioneren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Vermeend heeft op persoonlijke titel een boek geschreven met co-auteur Rian van Rijbroek, genaamd «De wereld van cybersecurity en cybercrime». Afgaande op berichtgeving in de media geven de heer Vermeend en zijn co-auteur toe dat teksten zijn overgenomen zonder bronverwijzing. Samen met de uitgever erkennen zij hiervoor hun verantwoordelijk. Het boek staat los van de rol van de heer Vermeend als special envoy FinTech. Bovendien is, zoals eerder opgemerkt, de benoeming van de heer Vermeend als special envoy FinTech op 10 februari jl. verlopen, daar bij het instellen van deze positie de benoeming is gemaximeerd op twee jaar.6
Hoe is de benoeming van de oud-staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) precies tot stand gekomen?4
De Minister van Financiën benoemt de leden van de raad van toezicht. De raad van toezicht van de AFM draagt nieuwe leden voor om te worden benoemd. Conform artikel 1:27a(4) van de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft de raad van toezicht voor de werving van een nieuw lid een functieprofiel opgesteld. Bij de werving en selectie van een nieuw lid is als uitgangspunt de algemene profielschets voor de raad van toezicht gehanteerd, in combinatie met de profielschets «financieel» en de specifieke competenties voor voorzitter auditcommissie. Vervolgens is de werving gestart. Met behulp van een executive searchbureau is gezocht naar geschikte kandidaten.
De raad van toezicht en de voorzitter van het bestuur van de AFM hebben vervolgens gesprekken gevoerd met de voorkeurskandidaat. Conform artikel 1:27a Wft moet de raad van toezicht bestaan uit personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staan en die geschikt zijn voor de uitoefening van hun functie. Met dit doel hebben de raad van toezicht en het bestuur een toetsingsprocedure opgesteld die bestaat uit drie onderdelen: (1) compliance, nevenfuncties en financiële belangen, (2) geschiktheid en (3) betrouwbaarheid. Na afronding van de toetsing met positieve uitslag heeft de raad de heer Van Rijn voorgedragen. Ik heb de voordracht van de raad van toezicht positief beoordeeld en heb de heer Van Rijn per 1 februari benoemd als lid van de raad van toezicht.8
Was de oud-staatssecretaris al in beeld voor de benoeming ten tijde van de demissionaire periode van het vorige kabinet?
Nee.
Wat is de bezoldiging voor iemand in de raad van toezicht van de AFM?
Voor de bezoldiging van de leden van de RvT verwijs ik naar het jaarverslag van de AFM, waar dit in is opgenomen. De bezoldiging van leden van de raad van toezicht is gemaximeerd op grond van de Wet normering topinkomens (WNT). Het bezoldigingsmaximum voor leden van de raad van toezicht bedraagt 10% van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT. Het percentage voor de voorzitter bedraagt 15% van het algemeen bezoldigingsmaximum. In 2018 is het algemeen bezoldigingsmaximum € 187.000. Voor de leden en de voorzitter van de raad van toezicht het bezoldigingsmaximum dus respectievelijk € 18.700 en € 28.050.
Denkt u dat de huidige wijze van benoemen van toezichthouders of ambassadeurs ertoe leidt dat de juiste persoon voor de plek gevonden wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Op de benoeming van toezichthouders en ambassadeurs ben ik eerder in mijn beantwoording ingegaan.
De berichten ‘Spionnenjacht blokt 5G’ en ‘Arena geen proeftuin voor nieuwste generatie mobiel internet’ |
|
Arne Weverling (VVD), Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de artikelen «Spionnenjacht blokt 5G»1 en «Arena geen proeftuin voor nieuwste generatie mobiel internet»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het hoogwaardige en zeer snelle 5G-internet van cruciaal belang is voor onze telecommunicatie, economie en maatschappelijke uitdagingen?
Ja. Overigens geeft de kop van het artikel niet een juiste voorstelling van zaken. Agentschap Telecom van het Ministerie van EZK is met de Amsterdam Arena en andere partijen in gesprek om een dergelijk experiment mogelijk te maken.
Hoe beoordeelt u de houding van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) ten aanzien van de 5G-openstelling?
Ja, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van het lid Van der Lee al heb aangegeven speelt snelle uitrol van 5G een belangrijke rol om een bijdrage te leveren aan het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten die tegemoet komen aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.3 Met 5G wordt nagestreefd dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog eigenstandige netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit, zoals aangekondigd in de brief «Digitale connectiviteit» die op 12 februari jl. aan uw Kamer is gestuurd. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Welke gevolgen heeft dit voor 5G-experimenten en innovatieve proeftuinen, zoals in Noord-Groningen, die juist vanwege de (sociaal-)economische en maatschappelijke uitdagingen zijn geïnitieerd door overheden, kennisinstellingen en bedrijven?
Ik ben een constructieve dialoog aangegaan met de inlichtingendiensten om tot een oplossing te komen over het gebruik van de 3,5 GHz-band. Ik vertrouw er op dat we samen tot een oplossing kunnen komen. Zie voor het verdere proces de beantwoording van vraag 6.
Op welke manier denkt u een oplossing te vinden voor de beschikbaarstelling van de band van 3,5 gigahertz (GHz) ten noorden van de denkbeeldige lijn Amsterdam-Zwolle?
Experimenten voor 5G richten zich vooral op de ontwikkeling van nieuwe type dienstverlening. Dergelijke experimenten zijn niet afhankelijk van de inzet van één frequentieband. Er zijn ook mogelijkheden om in andere frequentiebanden experimenten op te zetten. Een goed voorbeeld hiervan is de proef van T-Mobile met een 5G antenne op het Leidseplein. Deze 5G antenne maakt gebruik van de 2.600 MHz band.4
Overigens kan de 3,5 GHz-band beneden de lijn Amsterdam – Zwolle wel voor mobiele communicatie (5G) worden gebruikt. Er zijn diverse initiatieven om 5G dienstverlening mogelijk te maken, zoals in Zeeland waar experimenten worden gedaan om rurale gebieden van hoogwaardig breedband internet te voorzien. Verder zijn er verschillende bedrijven bezig om met mobiele technologie in de 3,5 GHz-band hun bedrijfsproces te automatiseren. Een goed voorbeeld hiervan is de containerterminal van ECT in de Rotterdamse haven.
Wat betekent het voornemen van de Duitse regering om ook aan de Nederlandse grens de 3.5 GHz-band vrij te maken voor 5G voor de Signals Intelligence (SIGINT)-functies in Burum?
Op dit moment geldt tot 2023 een beperking van de uitrol van 5G-netwerken boven de lijn Amsterdam – Zwolle ter voorkoming van storing op de interceptie van satellietcommunicatie. Dit is vastgelegd in het Nationaal Frequentie Plan uit 2011.
Zowel de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties als de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zetten zich in om op basis van technisch onderzoek tot oplossingsmogelijkheden te komen voor de beschikbaarstelling van de 3,5 GHz-band. Een belangrijk element daarin is het gebruik van de 3,5 GHz-band door de inlichtingdiensten voor het vergaren van inlichtingen in het kader van de nationale veiligheid. Dit betekent ook dat het om complexe besluitvorming gaat, die niet uit de weg wordt gegaan, maar wel zorgvuldig moet gebeuren. Uw Kamer zal naar verwachting medio dit jaar over de mogelijke oplossingsrichtingen worden geïnformeerd.
Bent u reeds in gesprek met de Duitse regering over de toekomstige ingebruikname van de 3,5 GHz-band in de grensregio? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de standpunten van de Nederlandse en Duitse regering?
De invloed van dit voornemen van de Duitse regering op de satellietcommunicatie is onderdeel van het onderzoek naar oplossingsmogelijkheden waar ik bij de beantwoording van vraag 6 al op in ben gegaan. Overigens is het voornemen van de Duitse regering om de band vanaf 2021 voor 5G te gaan gebruiken. Daarbij gelden aan de bovenkant van de band, te weten 3,7 – 3,8 GHz restricties om het commerciële satellietgebruik in de naastliggende band (3,8 – 4,2 GHz) te ontzien. Zie verder ook de beantwoording van vraag 8.
Hoe plaatst u de mogelijke boycot van 5G-uitrol in het kader van het regeerakkoord, waarin de ambitie wordt uitgesproken om digitaal de Europese koploper te worden?
Ja, ik ben met de ons omringende landen in gesprek om het gebruik van de 3,5 GHz-band in grensregio’s te coördineren. Bij dit gesprek is niet alleen Duitsland betrokken, maar ook België, Luxenburg, Frankrijk en Zwitserland.
Bent u ervan op de hoogte dat in veel Europese lidstaten de 3,5 GHz-band veiling al heeft plaatsgevonden dan wel dit jaar zal plaatsvinden?
De ambitie om in Europa koploper te zijn in digitale connectiviteit onderschrijf ik. Dit is breder dan de uitrol van 5G in de 3,5 GHz-band. Het gaat hierbij om het totale telecombeleid en de Nationale Digitaliseringsstrategie voor de komende jaren. Om die ambitie vorm te geven werk ik aan een actieplan connectiviteit. Dit plan zal ingaan op verschillende onderwerpen: spectrum, lokaal beleid, investeringen, continuïteit en innovatie. Belangrijke elementen hierin in relatie tot 5G zijn vooral het ontsluiten van rurale gebieden en mobiele dienstverlening voor bedrijfsspecifieke toepassingen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat Nederland niet de Europese achterblijver wordt op het gebied van digitale communicatie en mobiel internet?
In verschillende Europese lidstaten zijn inderdaad al vergunningen voor de 3,5 GHz-band verleend of is men bezig om de verdeling van frequenties in de 3,5 GHz-band voor te bereiden. De hoeveelheid frequenties die wordt uitgegeven, en de termijn waarop, verschilt overigens aanzienlijk tussen lidstaten. Het meest vergevorderd is naar mijn weten Ierland waar inmiddels 350 MHz beschikbaar is gesteld in de vorm van regionale vergunningen. 5 Een ander voorbeeld is Duitsland waar wordt gewerkt aan het (vrijwel) landelijk beschikbaar stellen van 300 MHz. Het merendeel van die frequenties komt beschikbaar in 2021, 2022, of 2023 omdat er nog lopende vergunningen zijn. Lopende vergunningen zijn overigens net als voor Nederland een uitdaging in veel lidstaten omdat op grond van een EU-besluit uit 2008 (2008/411/EG) de frequenties reeds eerder zijn uitgegeven. Als gevolg worden in verschillende lidstaten de frequenties reeds verdeeld maar kunnen deze niet direct na vergunningverlening in gebruik worden genomen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Telecommunicatie van 15 februari aanstaande?
5G betreft vooral een verbreding van het dienstenaanbod dat verder gaat dan alleen maar snel mobiel internet. Een belangrijke drijfveer achter 5G is een gedifferentieerde dienstenaanbod dat aansluit op de economische en maatschappelijke behoefte. Die verbreding van het dienstenaanbod ondersteun ik onder andere door het faciliteren van experimenten (zie hiervoor ook vraag 5). Daarnaast kan dergelijke dienstverlening ook op andere frequentiebanden worden aangeboden die in het bezit zijn van de mobiele operators. Daarbij worden er ook andere aanvullende frequentiebanden aan de markt ter beschikking gesteld, zoals de 700 MHz band, de 1.400 MHz band en de 26 GHz band.
Tot slot wil ik er op wijzen dat in delen van Nederland de 3,5 GHz al gebruikt wordt voor bedrijfsspecifieke toepassingen en het ontsluiten van rurale gebieden. In dat verband wil bijvoorbeeld wijzen op de voorbeelden die zijn gegeven in antwoord op vraag 5.
Het aandeel van banken in de financiering van de zorg |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat kredietinstellingen 21 miljard euro aan vreemd vermogen en ruim twee miljard euro aan werkkapitaal uit hebben staan bij zorginstellingen, zoals vermeld wordt in de column van Marion Frissen?1 2
Om te kunnen investeren maken zorginstellingen gebruik van vreemd vermogen in de vorm van (bancaire) leningen. De inkomsten en uitgaven van zorginstellingen zijn niet gelijk verspreid over de tijd. De bekostiging vanuit verzekeraars geeft instellingen een relatief stabiele stroom aan inkomsten, die gemiddeld over de tijd kostendekkend is. Investeringen gaan echter gepaard met pieken in de uitgaven, die vaak niet in één keer betaald kunnen worden. Financiering door een kredietinstelling, zoals een bank, biedt dan uitkomst.
Het bedrag van € 21 miljard zegt op zichzelf niet zoveel. Relevanter is om te kijken naar de solvabiliteit van de sector (de verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen). Deze bedroeg in 2016 gemiddeld 28,7%.3 Hiermee wordt aan de gangbare norm voldaan.
Hoe kan het dat zorginstellingen zo veel geld bij moeten lenen, terwijl zorgverzekeraars een kostendekkende premie hebben om de zorg te kunnen financieren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de voorschotten van zorgverzekeraars niet toereikend zijn voor een voldoende liquiditeitspositie van zorginstellingen? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zorgverzekeraars en zorginstellingen maken onderling afspraken over de bevoorschotting. Dit zijn privaatrechtelijke overeenkomsten. In het algemeen krijgen instellingen een deel (gemiddeld 70–80%) van het onderhanden werk als voorschot. Het restant wordt achteraf gedeclareerd en tot die tijd gefinancierd uit het eigen vermogen of als werkkapitaal bij de bank.
Kunt u uiteenzetten hoeveel premiegeld in totaal gaat naar het betalen van rentes aan banken over de uitstaande leningen? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedroegen de financiële lasten in de zorgsector in 2015 in totaal € 949 miljoen.4 Het is niet bekend welk deel van dit bedrag specifiek is besteed aan het betalen van rentes aan banken over uitstaande leningen.
Is het volgens u wenselijk dat veel zorginstellingen bij banken onder bijzonder beheer zijn komen te staan?3
Nee, dat betekent dat het met een instelling financieel niet goed gaat. Dat is onwenselijk. Het is evenwel begrijpelijk dat een kredietverstrekker extra aandacht heeft voor een instelling in financiële problemen.
Is het waar dat banken zorginstellingen beoordelen aan de hand van «haalbaarheid van bedrijfsplannen, rendementsprognoses en current ratio’s»?4
In mijn optiek hebben patiënten, zorginstellingen en banken het gezamenlijke belang dat instellingen hun bedrijfsvoering op orde hebben en financieel gezond zijn. Niemand heeft er baat bij als een zorginstelling in financiële problemen komt. Daarom is het goed dat banken in hun rol van kredietverlener kritisch meekijken naar het investeringsbeleid van zorginstellingen en daarbij ook de kwaliteit van het management meewegen. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat geld wordt geïnvesteerd in risicovolle prestigeprojecten, die uiteindelijk de continuïteit van de instelling in gevaar kunnen brengen.
Hoe geeft u gevolg aan de passage in het rapport van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) (blz. 18) waarin vermeld staat dat bedrijfsmatig denken een belangrijke plaats dient te hebben in alle besturen en managementteams van zorginstellingen, omdat anders de kans groot is op «onrendabele business cases»?5
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat de rol van de patiënt in het bedrijfsmatig denken en in de business cases ondergeschikt is aan financieel rendement?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het wenselijk dat banken door hun rol als kapitaalverstrekker in de zorg veel invloed kunnen uitoefenen op zorginstellingen?
Ik vind het logisch dat partijen die geld verstrekken aan zorginstellingen zich ervan vergewissen dat die instellingen een gezonde bedrijfsvoering hebben. Dat is uiteindelijk ook in het belang van de patiënt en de premiebetaler. Het zou onwenselijk zijn als banken zich zouden bemoeien met de inhoud van de zorgverlening, dat is verantwoordelijkheid van de instelling zelf.
Erkent u dat de continuïteit van zorg onder druk staat door de dwangmatige sturing van banken op rendement? Wat gaat u doen om deze druk weg te nemen?
Zoals ik ook aangaf in het antwoord op de vragen 6, 7 en 8, ben ik van mening dat de continuïteit van de zorg gebaat is bij financieel gezonde zorginstellingen. Noch de bank, noch de patiënt is erbij gebaat als een zorginstelling in de financiële problemen komt. Ik heb geen signalen dat er sprake is van «dwangmatige sturing op rendement» door banken. Uit het rapport van de NVB en gesprekken die mijn departement voert met de financiële sector maak ik op dat banken bij het beoordelen van de kredietwaardigheid van een instelling bijvoorbeeld ook kijken naar de kwaliteit van het bestuur en de toekomstvisie van de organisatie. Ook dat is in het belang van de patiënt.
Bent u bekend met het fenomeen dat banken druk uitoefenen op ziekenhuizen om te specialiseren, opdat alle afdelingen die niet rendabel genoeg zijn wegbezuinigd kunnen worden? Wat vindt u hiervan? Kunt u dit toelichten?
Het is aan ziekenhuizen om samen met hun stakeholders, waaronder de zorgverzekeraars, een keuze te maken waar zij zich op willen toeleggen. Daarbij spelen vele factoren een rol, zoals concentratie omwille van kwaliteit en de wens om zorg dicht bij huis te organiseren. Die plannen moeten uiteraard ook financieel levensvatbaar zijn. Ik vind het logisch dat kredietverstrekkers zoals banken vanuit dat perspectief bij dergelijke beslissingen betrokken zijn.
Erkent u dat door de specialisaties van ziekenhuizen, onder meer afgedwongen door banken, wachtlijsten toenemen? Wat gaat u doen om deze schadelijke ontwikkeling tegen te gaan?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in 2017 een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de wachttijden en overschrijdingen (bij bepaalde specialismen) van de Treeknormen in de medisch specialistische zorg. Mijn ambtsvoorganger heeft dit stuk afgelopen jaar aan de Kamer aangeboden.8 De NZa constateerde dat de oorzaken divers zijn, regionaal en vaak afhankelijk van het specialisme. De NZa heeft echter niet geconcludeerd dat wachtlijsten een gevolg zijn van een toenemende specialisatie van ziekenhuizen. Algemene trends die wel werden genoemd zijn: vergrijzing, regionale arbeidsmarktproblematiek en seizoenstrends.
In hoeverre zijn de uitvoeringskosten toegenomen door de invoering van prestatiebekostiging, waarbij zorginstellingen zelf verantwoordelijk zijn geworden voor de bekostiging, bedrijfsmatig moeten werken, buffers moeten aanhouden en rente moeten betalen aan kapitaalverstrekkers? Kunt u dit tevens relateren aan de uitvoeringskosten van budgetbekostiging, waarbij de bekostiging vanuit de overheid georganiseerd en gegarandeerd werd?6
Sinds 2006 is een stapsgewijze omslag gemaakt van een stelsel waarin gestuurd werd op en door aanbod naar een stelsel van vraagsturing, om zo beter aan te sluiten bij de wensen en behoeften van patiënten. Prestatiebekostiging is hiervan een belangrijk onderdeel. Met deze omslag zijn instellingen zelf verantwoordelijk geworden voor hun investeringsbeslissingen en lopen zij daar ook de financiële risico’s over. Zo worden ze gestimuleerd om keuzes te maken die het beste passen bij de wensen van hun patiënten.
Het is onbekend in hoeverre de ontwikkeling van de uitvoeringskosten te relateren is aan de invoering van prestatiebekostiging of de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006. Wel blijkt uit het «Onderzoek overheadkosten bij ziekenhuizen» uitgevoerd door Panteia in opdracht van uw partij, dat de indirecte kosten van ziekenhuizen (de kosten die niet direct te relateren zijn aan het leveren van zorg een patiënt) in de periode na invoering van de prestatiebekostiging jaarlijks minder hard stegen dan in de periode daarvoor. In de periode 2006–2014 stegen de indirecte kosten bij algemene ziekenhuizen met gemiddeld 2,4% per jaar, tegenover 4,2% in de periode 1998–2006. Bij UMC’s bedroegen deze percentages respectievelijk 6,4% en 5,0%.
Vindt u ook dat de uitspraak van de NVB – dat het wettelijk kader met een verbod op winstuitkering momenteel te weinig ruimte biedt voor het aantrekken van risicodragend kapitaal – ongepast is? Kunt u reageren op deze uitspraak?7
Zoals ik eerder heb aangekondigd stuur ik de Kamer dit voorjaar mijn visie met betrekking tot winstuitkering door zorgaanbieders.
Vindt u het ook een goed idee om voor zorginstellingen de financiële garantstelling door de overheid te vergroten, zodat zorginstellingen minder afhankelijk worden van de financiële sector? Kunt u dit toelichten?
Ik vind dat geen goed idee. Ik ben niet van mening dat de zorginstellingen in te grote mate afhankelijk zijn van de financiële sector.
Kunt u reageren op de stelling dat óf banken moeten worden beschouwd als actoren binnen het zorgveld en dienen zich maatschappelijk verantwoord te gedragen óf zij moeten buiten de zorg blijven en zorginstellingen moeten al hun benodigde geld krijgen via de zorgverzekeraars of een landelijk fonds? Kunt u dit toelichten?8
In hun rol als kredietverstrekker hebben banken de positie om zorginstellingen scherp te houden op hun financiële huishouding en hen te behoeden voor grote financiële risico’s. Naar mijn mening dragen ze daarmee bij aan het maatschappelijk belang.
Deelt u de overtuiging dat de financiering van de zorg het beste geregeld kan worden door de overheid op grond van een regionaal bepaalde zorgbehoefte op basis van aantal inwoners en hun te verwachten ziektelast, zonder tussenkomst van zorgverzekeraars en banken? Kunt u dit toelichten?
Deze overtuiging deel ik niet. In het Regeerakkoord is gekozen om het huidige stelsel te behouden en door te ontwikkelen waar nodig. Zo houden we rust in de sector en kunnen we verbeteringen snel en adequaat doorvoeren. Bovendien heeft het Centraal Planbureau berekend dat een dergelijke stelselwijziging enkele miljarden aan transitiekosten zal behelzen.12
Hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Nine Kooiman , Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen hele hoge parkeertarieven vragen, waardoor patiënten en hun bezoek opgezadeld worden met hele hoge parkeerkosten?1
Ik heb geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven en vind ik dit de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Zie ook eerdere antwoorden op vragen over parkeertarieven bij ziekenhuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 774).
Vindt u het acceptabel dat ziekenhuizen patiënten als melkkoe gebruiken om eigen financiële tekorten op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom het bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen in Assen, Waalwijk, Terneuzen, Stadskanaal, Dirksland en Venray wel lukt om geen parkeerkosten door te berekenen? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit te onderzoeken zodat andere ziekenhuizen hiervan kunnen leren? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het maatschappelijk wenselijk dat waar steeds meer streekziekenhuizen verdwijnen mensen hogere vervoers- en parkeerkosten moeten betalen en daardoor extra de dupe zijn van de hoge tarieven die ziekenhuizen hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten zoals Hengelo en Almelo die in verzet zijn gekomen tegen de verhoging van de parkeertarieven van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) geen inspraak hebben in de verhoging van de tarieven? Hoe gaat u gemeenten hierin meer zeggenschap geven?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er een algemene verplichting voor ziekenhuizen dient te gelden zodat zij verantwoording kunnen afleggen waaraan zij het opgebrachte parkeergeld besteden? Zo ja, gaat u dit verplichten? Zo neen, waarom niet?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Ziekenhuizen hebben reeds de algemeen geldende verplichting om een jaarverslag in te dienen waarin zij zich verantwoorden. Ik zie echter geen noodzaak om een specifieke verantwoording in het leven te roepen voor het besteden van parkeergelden.
Deelt u de mening dat het voor patiënten en hun naasten erg onduidelijk is van welke regelingen zij gebruik kunnen maken, zoals de regeling zittend ziekenvervoer, de hardheidclausule, de reiskostenvergoeding voor begeleiders, de eigen bijdrage etc.? Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze informatie bekend en duidelijk wordt voor mensen die hiervan gebruik willen maken?5
Het is correct dat er verschillende regelingen zijn. Ik sluit niet uit dat het voor sommige mensen niet direct duidelijk is van welke regeling zij precies gebruik kunnen maken. Deze informatie is bijvoorbeeld te vinden op de website van het Zorginstituut. Daarnaast kunnen patiënten of hun naasten voor vragen altijd terecht bij hun zorgverzekeraar.
Bent u bereid om ook parkeerkosten (in plaats van enkel de reiskosten) op te nemen in de regelingen ziekenvervoer bij zorgverzekeraars, de belastingdienst en de hardheidsclausule? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven heb ik geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven en vind ik dit de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen, zodat het bezoeken van ziekenhuizen het liefst gratis maar in ieder geval betaalbaar is? Zo neen, waarom niet?
Ja, ik ben verantwoordelijk voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Zoals aangegeven heb ik echter geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven. Een patiënt of bezoeker die het niet eens is met het parkeerbeleid dient zich te wenden tot de betreffende gemeente en het ziekenhuis. Ziekenhuizen zijn in overleg met de gemeente aan zet om beleid op dit punt te maken.
Het uitzetten van mensen met een dubbele nationaliteit |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe luidt het beleid omtrent mensen afkomstig uit een oorlogsgebied met twee nationaliteiten?
Indien iemand twee of meer nationaliteiten heeft en aannemelijk maakt dat hij op grond van het Vluchtelingenverdrag of het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens bescherming behoeft, gelet op de situatie in één van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit, wordt beoordeeld of betrokkene naar het andere land waarvan hij tevens de nationaliteit heeft, terug kan keren.
Er is geen reden voor asielverlening indien betrokkene veilig kan terugkeren naar een land waarvan hij de nationaliteit bezit, ook al is dat niet het land waar hij woonachtig was.
Is het waar dat mensen met een andere nationaliteit van een veilig land hier in principe geen asiel krijgen? Wordt daarin meegewogen wat de situatie in dat andere land voor hen is in geval zij daar nooit geweest zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel Armeense Syriërs bevinden zich in Nederland en hoeveel hebben er asiel gekregen?
Het niet mogelijk om uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND te genereren hoeveel asielzoekers met zowel de Syrische als de Armeense nationaliteit zich in Nederland bevinden en asiel hebben gekregen.
Waarom worden velen van hen vijf jaar na dato alsnog naar Armenië gestuurd terwijl zij daar nooit geweest zijn? Bij hoeveel mensen speelt dit?
Zoals onder het antwoord op vragen 1 en 2 is aangegeven wordt bij de beoordeling van iemands asielaanvraag gekeken of iemand ook de nationaliteit dan wel rechtmatig verblijf heeft in een ander land. Bij brief van 14 november 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Armeense Syriërs.1 In verschillende zaken hebben betrokkenen bij hun asielaanvraag in Nederland geen openheid gegeven over het feit dat zij, naast de Syrische nationaliteit, mogelijk ook de Armeense nationaliteit bezaten. Indien na onderzoek wordt vastgesteld dat betrokkene ook de Armeense nationaliteit bezit, is er in het algemeen reden tot herbeoordeling van de verleende asielstatus. De intrekking van de asielstatus op deze grond is in verscheidene uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bekrachtigd. Er zijn overigens ook Syrische asielzoekers die wel openheid hebben gegeven over het feit dat zij naast de Syrische nationaliteit ook de Armeense bezitten.
Om hoeveel personen het hierbij gaat is onbekend, aangezien dit in het geautomatiseerde systeem van de IND en in dat van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) niet apart wordt geregistreerd.
Hoeveel mensen beweren dat zij nooit Armeense documenten hebben gehad of aangevraagd terwijl Armenië nu wel hun nationaliteit en paspoort accepteert?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er in Armenië een crimineel netwerk van mensensmokkelaars werkzaam was die via officieel ambassadepersoneel aan Schengenvisa is gekomen zonder dat het paspoort van de betreffende persoon is gecontroleerd? Zo ja, deelt u dan de mening dat het argument dat de vergunningen in Nederland kunnen worden ingetrokken omdat de Armeense Syriërs ten tijde van de asielaanvraag in Nederland al een Armeens paspoort in bezit zouden hebben, niet steekhoudend is?
Ik ken bovengenoemd bericht niet.
In het algemeen geldt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt bekeken of betrokkene mogelijk nog een andere nationaliteit heeft. Soms kan dit betekenen dat iemand nog geen paspoort van dit land heeft, maar daar wel de nationaliteit van heeft en daarmee toegang tot dat land heeft. Dat wordt in iedere zaak individueel bekeken en beoordeeld.
Indien de asielaanvraag wordt afgewezen, omdat iemand rechtmatig verblijf in een ander land heeft, dan is het aan betrokkene om aan zijn terugkeer te werken. Daar wordt, zoals bij iedere andere afgewezen asielzoeker, steun door de DT&V bij aangeboden. Indien iemand niet actief aan terugkeer werkt, kan dit leiden tot gedwongen vertrek.
Welke factoren worden meegewogen in de beslissing of een Armeense Syriër wel of niet naar Armenië wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de situatie voor Armeense Syriërs in Armenië? Is het waar dat zij van veel voorzieningen zijn uitgesloten en hoge prijzen moeten betalen omdat de bevolking denkt dat Syriërs rijk zijn?
Uit observaties en onderzoek van de Nederlandse ambassade en uit bronnen van UNHCR en in Armenië actieve non-gouvernementele organisaties blijkt dat de situatie voor Armeense Syriërs redelijk is. Zij zijn niet uitgesloten van voorzieningen en hebben dezelfde toegang als alle Armenen tot gezondheidszorg, sociale voorzieningen en het onderwijs. Het destijds bestaande beeld dat Armeense Syriërs rijk waren is bijgesteld. De mensen die na 2016 arriveerden hadden vaak al veel ontberingen geleden en waren vaak noodlijdend. Er zijn geen aanwijzingen dat prijzen voor Armeense Syriërs hoger zouden liggen.
Het bericht dat hoogleraren en fiscalisten pleiten voor openheid belastingafspraken met multinationals |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening uit het pleidooi van belastingdeskundigen Spanjers, Van der Streek, Stevens en Vleggeert dat publicatie van belastingafspraken (rulings) met multinationals nodig is om de geheimzinnigheid hieromtrent weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In OESO-verband en in EU-verband wordt tussen Belastingdiensten informatie uitgewisseld over rulings met een internationaal karakter. Daarnaast dienen ondernemingen informatie in hun groepsdossier en lokaal dossier op te nemen omtrent zekerheid vooraf met betrekking tot verrekenprijzen. Tevens kunnen Belastingdiensten een verzoek om nadere informatie indienen. De relevante Belastingdiensten zijn derhalve op de hoogte van de ruling. Nederland voldoet daarmee aan de uitwisseling van informatie over rulings zoals internationaal is afgesproken.
In verband met artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen kunnen individuele rulings niet publiek gemaakt worden. Wel worden in beleidsbesluiten de algemene kaders gepubliceerd. In 2017 is daarnaast een notitie over de APA/ATR-praktijk gepubliceerd, daarbij zijn ook exemplarische voorbeelden van veel voorkomende APA’s2 en ATR’s3 gepubliceerd4 welke een goede weergave zijn van de rulings die in de praktijk worden afgesloten. In het jaarverslag APA-/ATR-team wordt tevens nader ingegaan op de zekerheid vooraf doormiddel van APA’s en ATR’s.5 Ook de door mij aangekondigde verdere vorm van centrale coördinatie van rulings met een internationaal karakter moet door de beter voorhanden zijnde bestuurlijke informatie bijdragen aan de gewenste transparantie.6 De Europese Gedragscodegroep beveelt in haar richtsnoeren aan om rulings met horizontale toepassing te publiceren of, indien dit niet kan vanwege de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst, de algemene conclusies uit rulings te publiceren. Door middel van de hierboven opgesomde publicaties over de Nederlandse rulingpraktijk worden de algemene uitgangspunten in rulings gepubliceerd en wordt zodoende aan deze transparantieaanbeveling tegemoet gekomen. Om deze zienswijze te bevestigen heb ik de onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar APA’s en ATR’s gevraagd te beoordelen of volgens haar de gepubliceerde stukken over de APA/ATR-praktijk een voldoende transparant beeld geven van de APA’s en ATR’s zoals ze worden afgegeven.
Tenslotte zijn er verschillende onderzoeken die de praktijk controleren. Zo heeft er recent een procedureel onderzoek naar rulings met een internationaal karakter plaatsgevonden waarvan de uitkomsten in mijn brief van 18 februari jl. bekend zijn gemaakt.7 Ook loopt er op dit moment een inhoudelijk onderzoek door de reeds genoemde onafhankelijke commissie met externe experts naar rulings afgegeven door het APA-/ATR-team. De Algemene Rekenkamer is gevraagd om volgend jaar een onderzoek te doen naar de rulingpraktijk.
Kortom, de afgeronde, lopende en nog uit te voeren onderzoeken rapporteren over de juistheid op het gebied van procedures en inhoud van rulings. De publicaties zoals de beleidsbesluiten en exemplarische APA’s en ATR’s geven verdere transparantie over de rulings in de praktijk. De transparantie richting buitenlandse belastingdiensten is gewaarborgd door de uitwisseling van informatie over rulings. Dit alles tezamen geeft een goed inzicht in de afspraken die worden gemaakt door middel van rulings. Het publiceren van individuele afspraken heeft in dit verband een beperkte toegevoegde waarde.
Gaat u in uw toegezegde brief over de aanpak van belastingontwijking ook in op de richtsnoeren die de Europese Gedragscodegroep ten aanzien van het afgeven van rulings heeft opgesteld en de mate waarin Nederland aan deze richtsnoeren gaat voldoen?
In mijn brief van 18 februari 2018 ben ik ingegaan op deze richtsnoeren. Bijlage II bij die brief geeft een samenvatting van een intern onderzoek naar de vraag in hoeverre de afgifte van rulings in lijn is met de Europese richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings.
De richtsnoeren van de Europese Gedragscodegroep zijn aan te merken als «soft law». Deze aanbevelingen zijn niet direct afdwingbaar. Rulings die door het APA/ATR-team worden afgegeven zijn in lijn met de Europese aanbevelingen. Voor de rulings die niet door het APA/ATR-team worden gesloten zijn de huidige procedurele voorschriften nog niet op alle aspecten in lijn met de aanbevelingen. Ik ben van mening dat de procedurele voorschriften voor rulings met een internationaal karakter die niet door het APA/ATR-team worden afgegeven ook moeten gaan voldoen aan de aanbevelingen. Mijn doel is dat dit per 1 januari 2019 geregeld is. Anders dan bij de uitwisseling van informatie over rulings op grond van de zogenoemde DAC3-richtlijn, beveelt de EU-Gedragscodegroep aan om aan deze aanbevelingen ook gevolg te geven bij nationale rulings. Aangezien het soft law betreft, het risico op internationale belastingontwijking bij deze categorie rulings zeer klein is en de gevolgen voor de uitvoering groot zijn, geef ik daar op dit moment geen prioriteit aan. In dit verband verwijs ik u naar mijn brief van 18 februari 2018.8
Erkent u dat de richtsnoeren van de Europese Gedragscodegroep niet vrijblijvend zijn? Wanneer gaat Nederland aan álle onderdelen voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe het besluit uit 2016 dat bepaalt dat belastinginspecteurs niet meer mogen ingaan op verzoeken van bedrijven om vooroverleg als belastingbesparing het hoofddoel is, in de praktijk heeft uitgepakt? Worden bepaalde rulings sinds dit besluit niet meer verstrekt? Zo ja, welke?
Het uitgangspunt dat de inspecteur niet hoeft in te gaan op een verzoek om vooroverleg indien belastingbesparing de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van een rechtshandeling is niet nieuw. Dit was ook al opgenomen in de voorlopers van genoemd Besluit Fiscaal Bestuursrecht. In de praktijk wordt daar, in lijn met de Europese jurisprudentie, een zodanige uitleg aangegeven dat er geen vooroverleg wordt aangegaan indien er geen economische betekenis aanwezig is voor de rechtshandeling. Dit toetsingskader wordt toegepast op een specifiek feitencomplex en is afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het individuele geval. Het toetsingskader ziet derhalve niet op een bepaald type ruling. Voor rulings afgegeven door het APA/ATR-team wordt sinds 1 januari 2017 systematisch bijgehouden waarom een ruling niet tot stand is gekomen, op pagina 21 van het jaarverslag van het APA/ATR-team zijn deze afwijzingsgronden gegeven.9
Is bij de afspraak dat belastinginspecteurs niet meer mogen ingaan op verzoeken die te kenmerken zijn als agressieve belastingplanning ook meegenomen dat ambtenaren van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) zich hier aan houden?2
De uitvoering van de belastingheffing en zekerheid vooraf behoort uitsluitend tot de bevoegdheid van de Belastingdienst. Medewerkers van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) geven slechts in algemene bewoordingen voorlichting over het Nederlands belastingstelsel. Zij kunnen derhalve per definitie niet ingaan op verzoeken van belastingplichtigen om zekerheid vooraf. Wanneer medewerkers van de NFIA in hun contacten met bedrijven ervaren dat er vanuit de zijde van bedrijven behoefte bestaat aan het verkrijgen van zekerheid vooraf, zullen zij dit bedrijf erop wijzen dat dit slechts door de Belastingdienst kan worden verstrekt en – desgewenst – het bedrijf met de Belastingdienst in contact brengen.
Hoe wordt in de rulingpraktijk omgegaan met het feit dat per 2020 de commanditaire vennootschap (cv)/besloten vennootschap (bv)-structuur is geneutraliseerd? Worden rulings met deze structuur nog steeds verstrekt? Zo ja, in welke mate en wat gebeurt er in 2020 met deze rulings?
De Belastingdienst verstrekt zekerheid vooraf binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie. Daarbij wordt uitgegaan van de huidige van toepassing zijnde regelgeving. Dit zorgt er voor dat er geen verschil in behandeling ontstaat tussen situaties met en zonder zekerheid vooraf. In elke APA en ATR is een bepaling opgenomen dat deze komt te vervallen indien er sprake is van een relevante wetswijziging.11
Erkent u dat het ophelderen of rulings wel en niet binnen bewoordingen, doel en strekking van wet en internationale rechtsorde passen enkel kan worden opgelost met óf het openbaar maken van de afspraken óf het geheel stilleggen van deze praktijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de transferpricing regels in de praktijk voldoende duidelijk of bestaat hier niet altijd overeenstemming over? Hoe voorkomt u dat de Belastingdienst meegaat in een – voor de belastingplichtige – te gunstige interpretatie van de transferpricing-regels en dat hierdoor de Nederlandse of een buitenlandse schatkist wordt benadeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 is het internationaal algemeen aanvaarde arm’s-lengthbeginsel opgenomen. De OESO Richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten geven een toelichting op de toepassing van het arm’s length beginsel. Zoals blijkt uit het verrekenprijsbesluit past de Nederlandse Belastingdienst deze richtlijnen van de OESO onverkort toe. 12 Dit geldt bij het regelen van een aanslag, een boekenonderzoek maar ook in de gevallen waarin zekerheid vooraf wordt gegeven. Daar waar de OESO Richtlijnen ruimte laten voor eigen interpretatie of waar sprake is van onduidelijkheid geeft het verrekenprijsbesluit een nadere invulling.
Deelt u de mening dat de Nederlandse positie in de discussie over het komende meerjarig financieel kader (MFK) van de Europese Unie wordt ondergraven door ons rulingbeleid en dat het (geanonimiseerd) publiceren van de rulings onze positie zal verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nationale belastingafspraken – en/of de publicatie daarvan – hebben niets te maken met het meerjarig financieel kader. Ik ben zodoende van mening dat deze afspraken de Nederlandse positie en de Nederlandse inzet niet beïnvloeden.
De stijging van de lokale lasten en het COELO-rapport |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kan de macronorm voor de onroerendezaakbelasting (OZB) gegeven worden vanaf het startjaar tot aan het huidige jaar? Wat zou de macronorm in de verschillende jaren zijn geweest als de correctie vanwege overschrijding in een voorgaand jaar niet had plaatsgevonden?
Vanaf 2008 wordt door het Rijk met de gemeenten gezamenlijk de macronorm vastgesteld.
De macronorm zoals vastgesteld vanaf 2008 tot en met 2018 beloopt:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,00%
2014:
2,45%
2015:
3,00%
2016:
1,57%
2017:
1,97%
2018:
3,20%
De macronorm zonder correctie vanaf 2008 tot en met 2018 zou belopen:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,22%
2014:
3,35%
2015:
3,00%
2016:
2,70%
2017:
2,62%
2018:
3,20%
Kan de absolute opbrengst van de OZB van alle gemeenten gezamenlijk gegeven worden voor de jaren sinds de introductie van de macronorm? Kan de absolute opbrengst van de OZB-gegeven worden voor alle gemeenten gezamenlijk indien de overheden zich aan de macronorm gehouden hadden?
De totale opbrengst van de ozb voor alle gemeenten gezamenlijk voor de jaren sinds de invoering van de macronorm (2008–2017) beloopt een bedrag van € 36,87 miljard. Indien de gemeenten zich aan de macronorm zouden hebben gehouden in al deze jaren zou dit bedrag € 36,73 miljard hebben belopen. In totaliteit wijkt de daadwerkelijk totale ozb-opbrengst van alle gemeenten tezamen af met 0,3% ten opzichte van wat de totale maximale opbrengst voor alle gemeenten tezamen zou zijn geweest op basis van de macronorm.
Wat is de gegeven oorzaak voor elke jaarlijkse overschrijding van de macronorm sinds de introductie van deze norm? Welke oorzaken worden door u als «te rechtvaardigen» bestempeld? Welke oorzaken acht u minder te rechtvaardigen?
Het is aan de democratisch vertegenwoordigende organen van de gemeente om de beslissing te nemen om onroerendezaakbelasting (OZB) al dan niet te heffen. Daarbij maken ze een afweging in welke mate ze gebruik willen maken van deze algemene belasting. In hoeverre de gemeenten bij de keuze zich laten leiden door indicatoren, zoals de verwachte inflatie, is dan ook aan de gekozen volksvertegen-woordigers die deze keuze in een democratisch proces tot stand laten komen.
De VNG is als vertegenwoordiger van de gemeenten gesprekspartner voor het Rijk over de ontwikkeling van de lokale lasten. Zij draagt eventuele afspraken uit richting haar leden, zoals zij ook de belangen van haar leden richting het Rijk behartigt.
Het Rijk baseert haar oordeel ten aanzien van ontwikkeling van de lokale lasten op het totale beeld aan lokale lasten aan de hand van de cijfers die het COELO eind maart publiceert. Op basis van deze cijfers gaat het Rijk in overleg met de gemeenten over de vaststelling van de macronorm voor 2019.
Wat is uw mening over het structureel niet halen van de, tussen Rijk en decentrale overheden, afgesproken macronorm?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de relevantie is van de inflatie bij het bepalen van de stijging van de lokale lasten? Bent u van mening dat ook een stijging van de opbrengsten van de OZB, veroorzaakt door inflatie, een verhoging van de lasten betekent? Kunt u de stijging van de OZB bezien «in het totale beeld van de lokale lasten», daar u stelt dat dit belangrijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u het Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden (COELO) verzoeken naast de gegevens over de stijging van de OZB-tarieven eveneens gegevens over de OZB-opbrengst te verzamelen, om zo een correct beeld van de lastenstijging te krijgen? Deelt u de opvatting dat het verzamelen van deze gegevens van belang is om te oordelen of aan de macronorm voldaan is?
De macronorm heeft betrekking op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen. In dit kader verzamelt het COELO de gegevens om op macroniveau de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten vast te kunnen stellen. Op basis van de huidige beschikbare gegevens, met als doel de toepassing van de macronorm op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen, beschikt het COELO niet over de gegevens om de ozb-opbrengst van individuele gemeenten vast te stellen.
Omdat op dit moment niet is voorzien in een wijziging van de toepassing van de macronorm, inzake de bestuurlijke afspraak met de decentrale overheden over de stijging van de lokale lasten, is er geen aanleiding om een dergelijk verzoek aan het COELO te doen.
Kan aangegeven worden of de Belastingdienst een rol speelt bij het ophalen van de OZB? Speelt de Belastingdienst een adviserende rol voor decentrale overheden bij het ophalen van de OZB, of heeft de Belastingdienst een andere rol?
De heffing van de lokale heffingen, waaronder de OZB, behoort tot de autonome bevoegdheid van de gemeenten. De keuze over de heffing en invordering van de lokale heffingen is een onderdeel daarvan en gemeenten bepalen dan ook autonoom op welke wijze zij dit proces wensen in te richten. De Belastingdienst heeft hier geen rol in.
Kunt u aangeven hoe de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar rol in het faciliteren van het naleven van de macronorm, zoals vastgelegd in de afspraken, heeft uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de inzet van de rijksoverheid in de laatste Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen is geweest? Is daar aangedrongen op het binnen de macronorm blijven? Wat wordt er concreet afgesproken door gemeenten, of door de rijksoverheid in overleg met gemeenten, om de OZB-stijging te beperken, of de macro-norm in een volgend jaar wel te halen?
Jaarlijks wordt tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen tussen het Rijk en de decentrale overheden gesproken over de ontwikkeling van de lokale heffingen. In het gesprek wordt tevens vastgesteld of de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten binnen de macronorm is gebleven en wat de ontwikkeling is van de overige lokale heffingen. Een overschrijding in enig jaar kan in een volgend jaar worden gecompenseerd door de macronorm voor dat volgend jaar te verlagen.
In onderling overleg is in recente jaren besloten om de overschrijding van de macronorm in mindering te brengen op de macronorm voor het daaropvolgende jaar, na afweging van de alternatieven. In 2017 was geen sprake van een overschrijding van de macronorm en heeft derhalve geen aanpassing van de macronorm 2018 plaatsgevonden.
Waarom is er niet gekozen om andere middelen in te zetten, zoals compensatie in het gemeentefonds? Wat zou er moeten gebeuren voordat u gebruik maakt van deze bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de consequentie geweest van het delen van de conclusie van de Werkgroep evaluatie systematiek macronorm onroerendzaakbelasting uit 2014? Is er overwogen om de macro-norm om te zetten in een van de in de evaluatie geboden opties? Zo nee, waarom niet?
De keuze tot aanpassing van de macronorm, is voorzien bij een herziening van het lokale belastinggebied. Bij een herzien belastinggebied past mogelijk een andere wijze van normeren.
Deelt u de mening dat, zelfs daar waar de decentrale overheden hun eigen democratische legitimering hebben, het nakomen van afspraken en het beperken van de lastenstijging, waar mogelijk, van groot belang is?
Zie antwoord vraag 3.
Het klaar maken van Nederland voor de uitrol van 5G |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «KPN: Nederland mag 5G-slag niet missen».1
Ja.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkelingen die gaande zijn om te faciliteren dat Nederland klaar kan worden gemaakt voor de uitrol van 5G? Kunt u hierbij ingaan op de Nederlandse situatie van de frequentieband van 3,5 gigahertz (GHz) in relatie tot 5G en de vraag of de frequentieband van 700 megahertz wel of geen goed alternatief zou zijn?
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang.
Zo wordt voor de 700MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar op dit moment 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1800 MHz, 2100 MHz en 2600 MHz).
5G betreft vooral een verbreding van het dienstenaanbod dat verder gaat dan alleen maar snel mobiel internet. Een belangrijke drijfveer achter 5G is een gedifferentieerd dienstenaanbod dat aansluit op de economische en maatschappelijke behoefte. Die verbreding van het dienstenaanbod ondersteun ik onder andere door het faciliteren van experimenten. Daarnaast kan een dergelijke dienstverlening ook op andere frequentiebanden worden aangeboden die in het bezit zijn van de mobiele operators.
Klopt het dat andere Europese landen verder zijn op het gebied van voorbereidingen van 5G in vergelijking met Nederland? Zo ja, heeft dit alleen met de complexe situatie van Nederland op het gebied van de 3,5 GHz-band te maken of ook met andere zaken?
In verschillende Europese lidstaten zijn inderdaad al vergunningen voor de 3,5 GHz-band verleend of is men bezig om de verdeling van frequenties in de 3,5 GHz-band voor te bereiden. De hoeveelheid frequenties die wordt uitgegeven, en de termijn waarop, verschilt overigens aanzienlijk tussen lidstaten. Het meest vergevorderd is naar mijn weten Ierland waar inmiddels 350 MHz beschikbaar is gesteld in de vorm van regionale vergunningen3. Een ander voorbeeld is Duitsland waar wordt gewerkt aan het (vrijwel) landelijk beschikbaar stellen van 300 MHz. Het merendeel van die frequenties komt beschikbaar in 2021, 2022 of 2023 omdat er nog lopende vergunningen zijn. Lopende vergunningen zijn overigens net als voor Nederland een uitdaging in veel lidstaten omdat op grond van een EU-besluit uit 2008 (2008/411/EG) de frequenties reeds eerder zijn uitgegeven. Als gevolg daarvan worden in verschillende lidstaten de frequenties reeds verdeeld maar kunnen deze niet direct na vergunningverlening in gebruik worden genomen.
Wat zijn de resultaten van de eerste proeven met 5G zoals die op het Leidseplein?
Experimenten voor 5G richten zich vooral op de ontwikkeling van nieuwe type dienstverlening. Dergelijke experimenten zijn niet afhankelijk van de inzet van één frequentieband. Er zijn ook mogelijkheden om in andere frequentiebanden experimenten in te zetten. De proef van T-Mobile met een 5G-antenne op het Leidseplein in Amsterdam is hier een goed voorbeeld van. Deze 5G-antenne maakt gebruik van de 2600 MHz-band. In september 2017 heeft T-Mobile een Massive MIMO-antenne in deze frequentieband voor haar klanten geactiveerd. Deze antenne wordt gebruikt om veel gebruikers tegelijkertijd van een snelle dataverbinding te voorzien (voor bijvoorbeeld videostreaming en skypen).
Kunt u aangeven of het reëel is dat de Amsterdam Arena bij het Europees kampioenschap van 2020 het eerste 5G-stadion van Europa wordt?
Dat is lastig nu al te zeggen. Ik probeer daar in ieder geval aan bij te dragen door er voor te zorgen dat er daadwerkelijk geëxperimenteerd kan worden met 5G-technologie in de 3,5 GHz-band in het gebied rond de Amsterdam Arena.
Het onderzoek naar de mogelijkheden voor een intercity-stop in Harderwijk |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek van Royal Haskoning naar de mogelijkheid om het station Harderwijk een intercity-status te geven?1
Ik vermoed dat het gaat om het rapport Vervolgstap MIRT-onderzoek Utrecht–Amersfoort–Harderwijk van 8 augustus 2017. Royal HaskoningDHV heeft dit rapport opgesteld in opdracht van de provincies Gelderland en Utrecht. Ik heb kennis kunnen nemen van het rapport. Het rapport is (nog) niet openbaar. De provincies Utrecht en Gelderland zullen gezamenlijk over het rapport communiceren. Ik zal aan hen melden dat uw Kamer op dat moment graag kennisneemt van het rapport.
Is het mogelijk om het genoemde rapport naar de Kamer te sturen?
Ik ben niet de opdrachtgever of eigenaar van het rapport. Het is voor mij daarom niet mogelijk het rapport naar de Kamer te sturen.
Hoe waardeert u de conclusie dat een tussenstop van intercity’s tussen Utrecht-Zwolle in Harderwijk niet haalbaar is, mede gelet op de wens om forenzen uit de auto in de trein te krijgen?
Mijn indruk is dat de opstellers van het rapport de verschillende alternatieven zorgvuldig hebben onderzocht. Ik denk dat het goed is hun bevindingen en conclusies serieus te nemen. Zie verder antwoord 5.
Hoe waardeert u de alternatieve mogelijkheden die Royal Haskoning aandraagt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te gaan met betrokken overheden en te bezien welke vervolgstappen gezet kunnen worden?
Het maken van de dienstregeling is de verantwoordelijkheid van NS. NS moet zich daarbij houden aan de voorschriften die in de vervoerconcessie staan. De concessie bepaalt onder meer hoe vaak een station per uur minimaal bediend moet worden, maar niet met welk type trein dit moet gebeuren. Het is dus aan NS om op grond van de vervoervraag te bepalen op welke stations Intercity’s stoppen.
Bij de afweging om op een station wel of niet met Intercity’s te stoppen moet NS verschillende belangen tegen elkaar afwegen. Een extra Intercity-stop maakt het openbaar vervoer aantrekkelijker voor de reizigers die van die stop gebruik willen maken. Maar een extra stop maakt het openbaar vervoer juist minder aantrekkelijk voor doorgaande reizigers. Die doen dan langer over hun reis, terwijl bekend is dat reissnelheid juist een belangrijke factor is bij de keuze voor een vervoermodaliteit.
Het toevoegen van een Intercity-stop kan een groter netwerk van verbindingen raken. Verslechtering van aansluitingen leidt tot langere reistijden. Daarom neemt NS ook in beschouwing wat het effect is voor het totale OV-netwerk (zoals aansluitingen op bus, tram, metro en de opgave om de reistijden tussen de Randstad en de landsdelen te verbeteren). Daarnaast kijkt NS naar het verwachte groeipotentieel, de beschikbare capaciteit, de inpasbaarheid in de dienstregeling en het effect op de exploitatiekosten.
NS heeft mij gelet op deze overwegingen laten weten geen plannen te hebben om station Harderwijk met Intercity’s te gaan bedienen. Ik wil hieraan toevoegen dat er in het verleden meermaals is gekeken naar de mogelijkheden om Intercity’s te laten stoppen in Harderwijk. De conclusie was tot nu toe steeds dat de nadelen voor de dienstregeling (en dus voor de reizigers) groter waren dan de voordelen, of dat er (te) grote infrastructurele maatregelen nodig waren.2
Niet alleen in Harderwijk, maar ook in plaatsen als Hoogeveen, Bilthoven en Zoetermeer is wel eens de wens geuit van een Intercity-stop. Daar gelden dezelfde afwegingen en dilemma’s. Meer Intercity-stops maken het Intercity-product minder snel.
De vervoerconcessie schrijft voor dat NS over de dienstregeling moet overleggen met regionale overheden. Deze kunnen zelf voorstellen uitwerken die ze met NS willen bespreken. Soms is er sprake van verschillende wensen van partijen uit de regio. Sommige partijen zien bijvoorbeeld meer Sprinters als beste optie voor betere bereikbaarheid, andere pleiten voor meer Intercity-stops. Het is aan NS om voorstellen en opties met betrokkenen af te wegen binnen de mogelijkheden die de infrastructuur biedt. Dat doet NS in de reguliere overleggen over de dienstregeling.
Sommige voorstellen voor een aanpassing van de bediening van stations vergen aanpassing of uitbreiding van de infrastructuur. Dan komt ook ProRail als infrastructuurbeheerder in beeld. En er ontstaat een financieringsvraagstuk dat door het Rijk en/of de betrokken decentrale overheden moet worden opgelost. Partijen kunnen dit meenemen in hun gezamenlijke regionale uitwerking van het Toekomstbeeld OV.
De uitzending van Hart van Nederland over bacteriofagen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Hart van Nederland d.d. 3 februari 2018, waarin Marit na lange tijd af is van haar klachten door Fagentherapie in Georgië?
Ja.
Vindt u het acceptabel dat op dit moment alleen mensen die het geld beschikbaar hebben, toegang hebben tot een behandeling met bacteriofagen in Georgië? Kunt u dit toelichten?
Ik heb er begrip voor dat patiënten in het buitenland op zoek gaan naar manieren om een ziekte te behandelen, als dat in Nederland niet lukt. Gelet op de onzekerheden rondom kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van bacteriofagen, vind ik wel dat artsen hun patiënten goed moeten informeren over de mogelijke voor- en nadelen van een behandeling met bacteriofagen en de mogelijke alternatieven.
Wanneer verwacht u dat de eerste patiënten, onder medisch toezicht, behandeld kunnen worden met bacteriofagen?
Hier kan ik op dit moment geen beredeneerde uitspraak over doen. Er zijn geen wettelijke regels die verhinderen dat patiënten behandeld worden met bacteriofagen. De behandeling met bacteriofagen wordt in Nederland (nog) niet aangeboden omdat er geen consensus is over de werkzaamheid van deze therapie.
Het is aannemelijk dat bacteriofagen als geneesmiddel moeten worden aangemerkt3. In principe is dan een handelsvergunning nodig om patiënten te behandelen met bacteriofagen, tenzij sprake is van magistrale bereidingen in de ziekenhuisapotheek. Het lijkt erop dat de behandeling met bacteriofagen zeer patiëntspecifiek is. Het is dus de vraag of er uiteindelijk een «eindproduct» kan komen dat ook registreerbaar is bij de geneesmiddelenautoriteiten, en dat toepasbaar is als geneesmiddel voor grotere patiëntenpopulaties, of dat het beperkt zal blijven tot individuele behandelingen op maat in ziekenhuizen.
Acht u het wenselijk dat Nederlandse artsen mensen aanmoedigen om een behandeling van bacteriofagen te ondergaan in Georgië, terwijl er nog geen wetenschappelijk bewijs is voor de werking van bacteriofagen? Kunt u dit toelichten?1 2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er op korte termijn meer onderzoek gedaan moet worden om (mogelijk) klinisch bewijs voor de werking van bacteriofagen te verzamelen? Kunt u dit toelichten?
Om meer helderheid te krijgen over de werkzaamheid en risico’s van fagentherapie is meer klinisch onderzoek geboden. Dit is essentieel voordat bacteriofagen ingezet kunnen worden als behandeling voor bacteriële infecties. Het is de verantwoordelijkheid van onderzoekers, artsen, en farmaceutische bedrijven om klinisch onderzoek uit te voeren naar de veiligheid en werkzaamheid van een behandeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er op korte termijn meer onderzoek gedaan wordt naar de werking van bacteriofagen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reageren op de uitspraak van Universitair hoofddocent Stan Brouns van de TU Delft, die graag meer geld vanuit de overheid beschikbaar gesteld zou zien voor de verdere ontwikkeling van fagen als oplossing voor antibiotica resistentie?3
Het Ministerie van VWS heeft via ZonMw en het NWO-domein Toegepaste en Technische Wetenschappen (TTW) ruim 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor onderzoek naar antibioticaresistentie. Een deel van de middelen is geïnvesteerd in een specifiek onderzoeksprogramma, gericht op de verdere ontwikkeling van nieuwe antibiotica en andere behandelopties voor infecties zoals fagentherapie. Er werden zowel bij ZonMw als NWO-TTW geen projectvoorstellen ingediend voor de verdere ontwikkeling van fagen.
De ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zijn primair verantwoordelijk voor het Nederlandse beleid voor onderzoek en innovatie. In het Regeerakkoord zijn extra middelen hiervoor beschikbaar gesteld. Een groot deel van deze onderzoeksmiddelen wordt via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) verdeeld onder kansrijke onderzoeksprojecten. Het staat onderzoekers vrij om onderzoeksvoorstellen in te dienen voor de verdere ontwikkeling van bacteriofagen.
Wat gaat u doen om te stimuleren dat subsidie voor onderzoek naar antibiotica resistentie wordt ingezet voor onderzoeksvoorstellen met bacteriofagen?4
Het Netherlands Antibiotics Development Platform (NADP) is juist opgericht om onderzoek naar antibiotica en alternatieve therapieën te versnellen. Hiertoe brengt het NADP onderzoeksinstituten en betrokken bedrijven bijeen, en geeft het gerichte adviezen over het onderzoekstraject. Ik heb NADP gevraagd om te bezien, hoe Nederlandse onderzoekers die interesse hebben in onderzoek naar bacteriofagen geholpen kunnen worden bij het vinden van geschikte subsidiebronnen. De meeste beschikbare middelen zijn afkomstig van internationale organisaties, zoals Horizon 2020 en het Innovative Medicines Initiative (IMI) van de EU, Wellcome Trust in het Verenigd Koninkrijk, en CARB-X (Combating Antibiotic Resistant Bacteria Biopharmaceutical Accelerator) in de Verenigde Staten.
Hoe lang duurt het voordat een bacteriofaag als geneesmiddel aangemerkt kan worden, zodra voldoende klinisch bewijs is geleverd?
Met een ontwikkelingstraject als geneesmiddel kan snel enkele jaren gemoeid zijn. Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 3 heb aangegeven, is het op dit moment nog niet duidelijk of formele registratie als geneesmiddel uiteindelijk een begaanbare weg is.
Wanneer verwacht u de uitkomst van de studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de bevindingen van het bezoek aan Georgië?4
Ik verwacht de uitkomst van de literatuurstudie, waarin ook de bevindingen van het bezoek aan Georgië opgenomen worden, in het tweede kwartaal van dit jaar te ontvangen.
Het bericht dat kortingsacties voor cosmetische ingrepen op grote schaal worden ingezet om mensen over te halen een cosmetische ingreep te ondergaan |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in de Stentor d.d. 3 februari 2018 over kortingsacties voor plastische chirurgie?1
Ja.
Wat vindt u er van dat er nog steeds op grote schaal kortingsacties voor cosmetische ingrepen worden ingezet, met als doel mensen middels financiële prikkels onder tijdsdruk over te halen een cosmetische ingreep te ondergaan?
Net als mijn ambtsvoorganger vind ik het van belang dat de informatie die cliënten krijgen voorafgaand aan hun behandeling waarheidsgetrouw is en dat de informatie die cliënten krijgen volledig is. Cliënten moeten in begrijpelijke taal bewust worden gemaakt van de mogelijke risico’s. Mijn ambtsvoorganger heeft subsidie verstrekt aan de Nederlandse Stichting voor de Esthetische Geneeskunde (NSEG), de koepelorganisatie in de geneeskundige cosmetische sector, om kwaliteitsrichtlijnen waaronder reclamenormen te ontwikkelen. Deze reclamenorm is inmiddels door de NSEG ontwikkeld. Hierin is opgenomen dat enige vorm van tijdsdruk opnemen of suggereren in reclame verboden is.
Vindt u het ethisch verantwoord dat mensen middels financiële prikkels onder tijdsdruk verleid worden tot het ondergaan van een cosmetische ingreep?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u een reclameverbod voor cosmetische ingrepen wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik wil de NSEG oproepen om in gesprek met de SRC over te gaan tot publicatie van de norm, zodat de RCC erop toe kan zien. Dit draagt bij aan de effectiviteit van zelfregulering. Vanaf dat moment kan er ook gehandhaafd worden. Ik ben niet voornemens een reclameverbod wettelijk te regelen.
Wat vindt u er van dat de Vereniging voor Plastische Chirurgie stelling neemt tegen tijdsgeboden kortingsacties, aangeeft dat dit een perverse prikkel is, maar ook duidelijk maakt niet te kunnen ingrijpen?
Ik vind het goed dat de Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) een reclamenorm heeft ontwikkeld. De NSEG heeft in navolging van de NVPC een reclamenorm ontwikkeld voor de hele cosmetische sector. Een norm die geldt voor zowel chirurgische als niet-chirurgische ingrepen in de cosmetische sector. De NSEG heeft de code voorgelegd aan de Stichting Reclame Code (SRC). Voordat de SRC de code zal publiceren en zal toezien op de code vraagt de SRC betrokken partijen onder andere om diverse stakeholders (o.a. bijvoorbeeld de Consumentenbond) te betrekken en een communicatieplan op te stellen. Sinds de zomer van 2015 zijn deze stappen door de NSEG doorlopen. De NSEG heeft de code reeds gecommuniceerd aan zijn achterban. Wanneer de SRC overgaat tot opname van de norm in de Nederlandse Reclame Code zal de Reclame Code Commissie (RCC) hierop ook gaan toezien.
Acht u een reclameverbod via zelfregulering effectief, aangezien er wel degelijk tijdelijke prijsacties worden gehanteerd, terwijl in de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie staat dat de (suggestie van) tijdsdruk, zoals tijdelijke prijsverlagingen en stuntacties, niet plaats mogen vinden?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een reclameverbod voor cosmetische ingrepen niet aan de beroepsgroep moet worden overgelaten, omdat er op deze manier niet gehandhaafd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een reclameverbod voor cosmetische ingrepen wettelijk te regelen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, kunt toelichten waarom niet en wat gaat u dan doen om reclames voor cosmetische ingrepen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het betrekken van Nederlanders in het buitenland bij de verbetering van het postennetwerk en consulaire dienstverlening |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
|
|
|
Op welke wijze bent u van plan het postennetwerk en de consulaire dienstverlening, zoals voorgenomen in het Regeerakkoord, te versterken?
Bij de versterking van het diplomatieke netwerk wordt gekeken naar zowel extra capaciteit op bestaande posten als mogelijk het openen van posten op locaties elders in de wereld, en de organisatie daaromheen. Dit kunnen behalve ambassades ook consulaten-generaal of ambassadekantoren zijn maar ook inhuizende diplomaten bij posten van bevriende landen. De concrete invulling hangt nauw samen met het beleid uit het regeerakkoord dat in ontwikkeling is op het gebied van veiligheid, Europese samenwerking, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, migratie en met de ontwikkelingen op het gebied van consulaire dienstverlening. Uiterlijk voor de zomer wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de visie van het kabinet op het postennet en de wijze waarop de in het Regeerakkoord aangekondigde middelen voor de uitbreiding en versterking hiervan zullen worden besteed.
Specifiek op consulair terrein volgt een uitwerking van het Nederlandse «koploperschap». Daarbij hecht het kabinet aan duidelijke keuzes voor de verschillende consulaire producten en diensten voor Nederlanders en klanten wereldwijd. In de uitvoering daarvan zal Nederland excelleren en innoveren: van de verstrekking van reis- en identiteitsdocumenten, visa kort en lang verblijf tot de consulair-maatschappelijke dienstverlening.
In de eerste helft van dit jaar zal het kabinet die aanpak en invulling met uw Kamer delen, in de vorm van een beleidsbrief, de «Consulaire Canon», met een jaarlijkse rapportage over voortgang en dienstverlening.
De keuzes en kaders in die brief zijn van belang om voor iedereen helderheid te scheppen over de mogelijkheden en onmogelijkheden van consulaire dienstverlening, en over de rechten en plichten die gelden voor de gebruiker van deze diensten. Daarin zal het kabinet ook aangeven hoe de rijksoverheid invulling zal geven aan het wereldwijde «koploperschap» in de consulaire dienstverlening.
In de tussentijd ligt het lopende consulaire moderniseringsprogramma op koers. Een moderne en innovatieve front office, inzet van externe partijen om diensten te verlenen, met een nadrukkelijke inzet op digitale dienstverlening. Veiligheid en betrouwbaarheid zijn daarbij een randvoorwaarde, nadrukkelijk ook bij de ICT-gerelateerde zaken.
Er loopt momenteel een pilot in Edinburgh (VK), waar Nederlanders een aanvraag voor een Nederlands reisdocument kunnen indienen bij een externe dienstverlener. De pilot wordt dit voorjaar definitief geëvalueerd. Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de uitbreiding van deze dienstverlening, ook in het licht van de specifieke wensen vanuit de Kamer, bijvoorbeeld met betrekking tot Canada en Australië. Hierover informeer ik u in het voorjaar van 2018.
Kunt u aangeven welk tijdspad u daarbij voor ogen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de vele signalen van Nederlanders in het buitenland, die door het sluiten van consulaire afdelingen moeite ondervinden en lange afstanden moeten afleggen om onder andere een paspoort aan te vragen of andere consulaire diensten af te nemen?
Ja, deze signalen zijn mij bekend.
Bent u bereid de een miljoen Nederlanders in het buitenland actief te betrekken bij de verbetering van consulaire dienstverlening en uitbreiding van het postennetwerk, bijvoorbeeld door middel van een enquête of onderzoek onder deze doelgroep? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, het publiek wereldwijd wordt op verschillende manieren actief betrokken bij het uitwerken van de verdere plannen. Een belangrijk uitgangspunt is namelijk dat de «klant» centraal staat.
In het lopende moderniseringsprogramma gebeurt die consultatie voortdurend. Bij de ontwikkeling en verbetering van de huidige dienstverlening wordt reeds gebruik gemaakt van onderzoek onder de doelgroepen van deze diensten. Zo zijn voorafgaand aan de ontwikkeling en inrichting van de 24/7 BZ Reisapp, de BZ Informatieservice en de websites Nederlandwereldwijd.nl en Netherlandsandyou.nl de behoeften en verwachtingen actief in kaart gebracht. Daarnaast wordt doorlopend klanttevredenheid gemeten, bijvoorbeeld over het 24/7 BZ Contact Centre en aangepast als daartoe wensen zijn bij gebruikers. Datzelfde gebeurt bij de lopende paspoortpilot in Edinburgh en bij klanttevredenheidsonderzoek bij de verstrekking van reisdocumenten in Londen en Parijs.
Voor de nieuwe stappen zal ook actief worden ingezet op consultatie van «klanten».
De beleidsbrief Consulaire Dienstverlening («Consulaire Canon») zal dit voorjaar via publieksconsultaties worden vormgegeven (www.internetconsultatie.nl).
Voor het rijksbrede 24/7 Loket Buitenland («one stop shop») zal dit jaar een professionele «survey» worden afgerond zodat wereldwijd wensen, mogelijkheden, en suggesties worden opgehaald. Op die manieren brengt de Nederlandse overheid nog scherper de wensen in beeld.
Deelt u de mening dat het digitaliseren van consulaire dienstverlening, mits veilig, groot financieel en tijdsvoordeel op kan leveren voor Nederlanders in het buitenland? Zo ja, bent u voornemens deze digitalisering voortvarend aan te pakken? Welk tijdspad heeft u daarbij voor ogen?
Digitalisering van dienstverlening staat hoog op de consulaire agenda. Voor visumaanvragen zijn eerste stappen in die richting gezet, en draaien de eerste pilots. Voor de brede dienstverlening geniet digitale vormgeving de voorkeur. Dat geldt ook voor het aanvragen van Nederlandse reisdocumenten vanuit het buitenland. De inzet is erop gericht om in 2020 te komen tot een zo maximaal mogelijke digitalisering. De uitdaging daarbij is het vinden van de balans tussen zo eenvoudig mogelijke verstrekking enerzijds en (digitale) veiligheid, betrouwbaarheid en wet- en regelgeving anderzijds. Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, eerstverantwoordelijke voor de toekomstige vormgeving van het reisdocumentenproces, zetten hier gezamenlijk op in.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het realiseren van het 24/7 Loket Buitenland voor Nederlanders in het buitenland? Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht dit te hebben gerealiseerd?
Voor het 24/7 Loket Buitenland («one stop shop») zijn verkennende gesprekken met diverse departementen en uitvoeringsorganisaties bijna afgerond. De oogst hiervan wordt vertaald in een plan van aanpak voor het beoogde loket. Doel van het loket is betere dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland te realiseren. Cruciaal daarbij is een goede samenwerking met en mede-eigenaarschap van andere overheidspartijen, en een geleidelijke aanpak over een periode van 3–4 jaar. Deze «stap-voor-stap»-benadering geldt zowel voor de producten en diensten die in het loket worden ondergebracht als voor de mate waarin de coördinatie daarop wordt verdiept. De focus van het loket zal vooralsnog liggen op het optimaal ontsluiten van informatie over producten en diensten van de Nederlandse overheid voor de doelgroep.
In 2018 zullen drie stappen worden gerealiseerd: het afronden van de wereldwijde survey onder Nederlanders in het buitenland; een aanzet voor de inrichting van het digitale en telefonische loket (de balie van de «one-stop-shop»), inclusief de verbinding naar klantportalen en websites van diverse overheidspartijen; en het gaandeweg verbreden van de dienstverlening ten opzichte van de bestaande consulaire dienstverlening (toevoeging eerste nieuwe producten en diensten).
Bent u bekend met het Ierse initiatief «Global Irish»?1 Ziet u mogelijkheden een dergelijk initiatief, dat onder andere in het buitenland gevestigde Ieren via een selectiesysteem uitnodigd om Ierland te bezoeken en de banden met het moederland te behouden en verstevigen, ook in Nederland in te voeren?
Bij de verdere uitwerking en vormgeving van het 24/7 Loket Buitenland zullen ervaringen en initiatieven elders, waaronder Global Irish, worden meegenomen. Daarbij staat voorop dat we met het loket de Nederlander in het buitenland zoveel mogelijk willen faciliteren bij dienstverlening door de Nederlandse overheid.
Gezinshuizen |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van recente onderzoeken waaruit blijkt dat kinderen in gezinshuizen – in vergelijking tot kinderen in residentiële instellingen – vaker aangeven zich veilig te voelen, veel te leren en meer autonomie te ervaren?1
Ja
Deelt u de conclusies van onderzoek waaruit blijkt dat langdurige opvang in gezinshuizen een hoog maatschappelijk rendement oplevert door het voorkomen van (duurdere) zorg, nu en in de toekomst? Zo nee, waarom niet?2
In de Jeugdwet is aangegeven dat een jongere die (tijdelijk) niet meer thuis kan wonen, bij voorkeur geplaatst dient te worden in een gezinsvervangende vorm van jeugdhulp zoals een pleeggezin of een gezinshuis, tenzij dit niet in het belang van de jeugdige zelf is.
De resultaten van het genoemde onderzoek «Maatschappelijke Business Case Gezinshuizen-2016» zijn goed om kennis van te nemen. Het onderzoek wijst op de financiële effecten en het hoge maatschappelijk rendement van de gezinshuizen vaak omdat (duurdere) zorg voorkomen wordt. Daarnaast toont het onderzoek ook aan dat er andere positieve effecten zijn op het leven van de jongere zelf indien hij in een gezinshuis verblijft.
Dit ondersteunt mij in de overtuiging dat jeugdigen die niet meer thuis kunnen wonen, vaak beter in kleinschalige en gezinsgerichte voorzieningen of in pleegzorggezinnen kunnen worden opgevangen. Uitgangspunt is dat, niet eventuele financiële motieven, maar vooral het belang van het kind voorop dient te staan bij de uiteindelijke beslissing waar het kind het beste geplaatst kan worden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal gezinshuizen en het aantal kinderen in gezinshuizen? Kunt u dit onderverdelen in het aantal particuliere gezinshuizen en gezinshuizen waarvan de gezinshuisouder in dienst is van een zorgaanbieder?
In 2016 zijn er in totaal 70 (regionale) zorgaanbieders die samen realistisch geschat ten minste 764 gezinshuizen aanbieden. In deze gezinshuizen zijn in 2016 ten minste 2.594 jeugdigen inhuisgeplaatst, per gezinshuis gemiddeld bijna «3,5 jeugdigen». In 2016 was ongeveer 60% van de gezinshuizen in loondienst bij een zorgaanbieder. De overige gezinshuizen werkten via een franchiseconstructie aangesloten bij een (zorg)-organisatie als franchisenemer. Daarnaast zijn er gezinshuizen die volledig zelfstandig of als onderaannemer opereren. Het exacte aantal is niet bekend. Bron: factsheet gezinshuizen, www.gezinspiratieplein.nl
Wat is de stand van zaken van de aanpassing in de Jeugdwet, waarmee wordt geregeld dat jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen zich voor aanvang van hun werkzaamheden moeten registreren?3
De aanpassing van de Jeugdwet in verband met de registratie van een nieuwe jeugdhulpaanbieder wordt momenteel op de juridische mogelijkheden bekeken. Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel fusie IGZ en IJZ tot IGJ op 21 februari jl. aan de TK heb toegezegd, ben ik van plan uw Kamer voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging toetreding zorgaanbieder (Wtza) bij brief te informeren hierover.
Wat is de stand van zaken van de door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. geadviseerde ontwikkeling van een kwaliteitskader voor gezinshuizen, sinds deze in oktober 2016 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de sector is besproken?4 5
Vertegenwoordigers uit de sector (waaronder gezinshuis.com, jeugdzorg NL, keurmerk gezinshuizen, Present 24/7, s’ Heeren Loo, Driestroom) werken momenteel aan het ontwikkelen van een kwaliteitskader. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Hogeschool Leiden begeleiden dit traject.
Het kwaliteitskader is van toepassing voor gezinshuizen in de verschillende organisatievormen en wordt eind dit jaar opgeleverd. Het kwaliteitskader komt tot stand met input van de verschillende belanghebbenden: cliënten, aanbieders van gezinshuizen, gemeenten, andere belanghebbenden in het zorglandschap en kennispartners. Hierbij is aandacht voor de implementatie. Dit houdt in dat er draagvlak is voor het kwaliteitskader in het veld, dat alle belanghebbenden en aanbieders zijn geïnformeerd en dat er bereidheid is om met dit kader aan de slag te gaan.
Wordt in het kwaliteitskader gezinshuizen ook een concrete en eenduidige definitie van gezinshuizen opgenomen?
Ja
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat gezinshuizen met zo min mogelijk administratieve lasten geconfronteerd worden? Wordt bijvoorbeeld in regelgeving, contracten en het kwaliteitskader rekening gehouden met het feit dat gezinshuizen kleinschaliger zijn dan jeugdzorginstellingen?
Uit onderzoek van Q-Consult («de puzzel afmaken», 6 oktober 2016) blijkt dat administratieve lasten in de decentrale stelsels niet alleen volgen uit regels vanuit het rijk, maar vooral voortkomen uit regels die gemeenten en aanbieders zelf opstellen. Het is hierom aan gemeenten en aanbieders zelf om hier samen met professionals mee aan de slag te gaan, zodat meer geld en tijd ten goede kan komen van de cliënten waarvoor zij zorg dragen.
Het kwaliteitskader jeugd is van beroepsbeoefenaren zelf en hierin staan kwaliteitseisen voor de beroepsuitoefening als het jeugdhulp betreft. Ook werkgevers kunnen hier een inbreng leveren.
Kunt u een overzicht geven van contractvormen die bij gezinshuizen worden gebruikt?
Er zijn gezinshuizen waarvan de gezinshuisouders in loondienst zijn aangesloten bij een zorgaanbieder, er zijn gezinshuisouders die als franchisenemer opereren en die aangesloten zijn bij een grotere zorgorganisatie waar een franchise-overeenkomst mee is aangegaan. En tenslotte zijn er ook gezinshuisouders die volledig zelfstandig of als onderaannemer werkzaam zijn (de vrijgevestigden).
WIFI Luchtmobiele Brigade te Schaarsbergen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen op de kazerne te Schaarsbergen, waaronder het overmatig gebruik van drank en drugs, prostitutie en doorgeslagen pesterijen?
Ja. Ik heb u hierover, en over de genomen maatregelen, geïnformeerd in mijn brief van 22 december 2017 (Kamerstuk 34 775X nr. 70).
Bent u bekend met berichten over het algemeen gedeelde gevoel van eenzaamheid en verveling onder het legerpersoneel op de kazerne te Schaarsbergen? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u inmiddels heeft getroffen om dit tegen te gaan?
Het welbevinden van het personeel gelegerd op de Oranjekazerne in Schaarsbergen heeft de voortdurende aandacht van de kazerneleiding en andere betrokkenen, onder andere via het overleg met de Medezeggenschapscommissie. Via werkbezoeken en regulier overleg met de commandanten van de defensieonderdelen blijf ik op de hoogte van wat er speelt op de werkvloer. Commandanten kunnen mij ook altijd rechtstreeks benaderen als daar behoefte aan is. Verveling buiten de diensturen is een punt van zorg dat bekend is en de aandacht heeft. Om verveling buiten de diensturen te voorkomen, neemt Defensie maatregelen om de internetverbindingen op kazernes te verbeteren, zo ook in Schaarsbergen. Gebleken is dat de belangstelling voor georganiseerde avondactiviteiten, zoals een duik- en autohobbyclub, is afgenomen waardoor deze activiteiten grotendeels zijn gestopt. De sport- en kantinefaciliteiten in Schaarsbergen zijn ’s avonds wel toegankelijk. In overleg met de Medezeggenschapscommissie wordt bezien of er behoefte is aan aanvullende activiteiten of maatregelen. Ik krijg geen signalen dat er sprake is van een algemeen gedeeld gevoel van eenzaamheid op de kazerne in Schaarsbergen.
Deelt u de opvatting dat een groot deel van de problemen op de kazerne te wijten is aan dit algemene gevoel van eenzaamheid en verveling? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is verveling buiten de diensturen een punt van zorg dat de aandacht heeft. Echter, verveling kan nooit een excuus zijn voor normoverschrijdend gedrag. Iedereen bij Defensie heeft recht op een sociaal veilige werkomgeving: discriminatie, machtsmisbruik, vandalisme en ander ontoelaatbaar gedrag horen niet thuis bij Defensie.
Bent u bekend met het feit dat de draadloze internetverbinding op de kazerne in Schaarsbergen al jaren dermate laag is dat het internet haast onbruikbaar is? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
Ja, het is mij bekend dat de beschikbare bandbreedte niet voorziet in de hedendaagse behoefte. Het komend half jaar wordt gewerkt aan de verbetering van de bandbreedte en dus de internetsnelheid in Schaarsbergen. Bij vraag 10 zal ik verder ingaan op de planning van deze verbetering. Verdere verbetering is pas mogelijk zodra de kazerne is voorzien van een glasvezelnetwerk. Of en hoe hieraan invulling wordt gegeven, wordt onderzocht.
Bent u bekend met het feit dat tevens de ontvangst van de kabel TV dermate slecht is dat enkel NPO1, NPO2 en NPO3 ontvangen kunnen worden? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
In de legering van de Oranjekazerne in Schaarsbergen is een zenderpakket van dertig zenders beschikbaar. Het is dus niet zo dat de bewoners alleen NPO 1, 2 en 3 kunnen kijken. Echter, omdat het een analoog signaal is, laat de kwaliteit te wensen over. Voorts komt het voor dat bij verstoringen van het satellietsignaal het beeld tijdelijk wegvalt. Een snelle oplossing is hier niet voorhanden vanwege het ontbreken van een glasvezelnetwerk op de kazerne, zoals vermeld in het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de slechte GSM en 4G dekking op de kazerne? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
Ja, dit probleem komt voor op meerdere defensielocaties. Het voorzien in een goede dekking van GSM en 4G is een verantwoordelijkheid van de betreffende providers. Defensie is dan ook afhankelijk van de dekkingsgraad die de civiele provider aanbiedt, maar realiseert zich dat ze hier in het kader van goed werkgeverschap ook een rol heeft. In overleg met KPN, als huisprovider van Defensie, zijn of worden maatregelen genomen om de GSM/4G-dekking te verbeteren. Zo is er voor locatie Havelte een (KPN)-mast geplaatst om de dekking te verbeteren. Deze mast wordt momenteel gereed gemaakt voor gebruik. Ook voor de kazerne in Schaarsbergen wordt nog dit jaar gewerkt aan een oplossing.
Deelt u de opvatting dat een goede (draadloze) internetverbinding essentieel is voor het onderhouden van contact met familie en vrienden door het legerpersoneel? Zo nee, waarom niet?
Goede internet- en televisiefaciliteiten dragen zeker bij aan het welbevinden van het personeel en de sfeer op de kazerne aangezien daardoor meer mogelijkheden voor ontspanning ontstaan, zoals het spelen van videogames, en beter contact met familie en vrienden mogelijk is. Daarom verbetert Defensie het draadloze internet op de legering. De planning is dat medio 2019 de internetsnelheid op veertig locaties is verbeterd. Zoals gezegd, is gebleken dat er in Schaarsbergen weinig behoefte is aan entertainmentmogelijkheden in de avond. In overleg met de Medezeggenschapscommissie wordt bezien of er behoefte is aan aanvullende activiteiten of maatregelen. Overigens, het gebrek aan een goede draadloze internetverbinding mag nooit een excuus zijn voor het vertonen van normoverschrijdend gedrag.
Deelt u de opvatting dat entertainmentmogelijkheden in de avond kunnen bijdragen aan een verbetering van de sfeer op de kazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat gezamenlijke avondactiviteiten, zoals het spelen videogames, kunnen bijdragen aan de verbetering van de onderlinge verhoudingen bij het personeel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de opvatting dat het faciliteren van een goede draadloze internetverbinding zou kunnen helpen in het tegengaan van drank- en drugsproblemen en pesterijen op de kazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat het tot de verantwoordelijkheid van de leiding behoort om een goede draadloze internetverbinding te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen u zal nemen om de situatie met betrekking tot het internet te verbeteren en op welke termijn deze maatregelen gerealiseerd worden?
Een draadloze internettoegang zowel op de legering als op de werk- en leslocaties acht ik van groot belang, zowel voor werk- en studiedoeleinden als voor ontspanning. Ofschoon vrijwel alle legeringsruimtes reeds draadloos internet hebben, voorziet de beschikbare bandbreedte niet op alle locaties in de hedendaagse behoefte. Daarom worden verbeteringen voorzien op veertig locaties. De mate van verbetering hangt mede af van de beschikbare infrastructuur. Op vijftien locaties is de bandbreedte al substantieel verbeterd; de internetsnelheid is daar verdubbeld. In het komende half jaar worden drie grote locaties aangepakt: Legerplaats Oirschot, Vliegbasis Woensdrecht en de Oranjekazerne in Schaarsbergen. Op de overige locaties wordt het internet in 2018 of de eerste helft van 2019 verbeterd.