Een gesprek met Professionalisering L.V.V. Bonaire |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het projectplan Professionalisering L.V.V. Bonaire?
Ja, ik ben bekend met het projectplan Professionalisering L.V.V. Bonaire. Dit is een projectplan waarbij de dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij (dienst LVV) wordt geprofessionaliseerd om de landbouwsector op Bonaire verder te kunnen ontwikkelen. De afhankelijkheid van voedselimporten kan hierdoor verminderd worden en dit kan bijdragen aan het verminderen van het armoedeprobleem.
Bent u van mening dat een professionalisering van de landbouw bij kan dragen aan economische ontwikkeling en armoedebestrijding op Bonaire?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zou dit projectplan hier een rol kunnen spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke belemmeringen worden opgeworpen door het eilandsbestuur van Bonaire om deze organisatie aan de slag te laten gaan?
Op 2 september 2015 is een Memorandum of Understanding (MoU) getekend door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) met het openbaar lichaam Bonaire (OLB) over de ontwikkeling van landbouw op Bonaire. Er is onder andere overeengekomen dat het OLB en het Ministerie van EZ zich gezamenlijk inzetten om de dienst LVV van het OLB om te vormen tot een expertisecentrum en een proeftuin op het gebied van land- en tuinbouw, zodat deze zijn ondersteunende en aanjagende functie kan vervullen. Hiermee is beoogd dat de organisatie de agro-ondernemers met plannen voor Bonaire ondersteunt en aanmoedigt om te investeren.
Aanvankelijk is op 4 augustus 2017 een plan van aanpak Professionalisering L.V.V. Bonaire door het bestuurscollege goedgekeurd. Daarna is de samenstelling van het bestuurscollege gewisseld, is dit goedgekeurde plan terzijde geschoven en is een ander plan van aanpak goedgekeurd. Dit laatste plan past evenwel naar het oordeel van het Ministerie van LNV niet in de oorspronkelijke intenties van het in 2015 ondertekende MoU. Hierdoor is de verdere uitwerking, besluitvorming en uitvoering in relatie tot het ontwikkelen van het LVV terrein vooralsnog gestagneerd.
Het Ministerie van LNV wil nu eerst, samen met mijn ministerie, in overleg met het openbaar lichaam treden om te bezien op welke wijze het LVV terrein kan worden ontwikkeld in de oorspronkelijke zin van het MoU en welke organisaties hierbij een bijdrage kunnen leveren.
De ontwikkeling van landbouw en veeteelt op Bonaire vind ik van elementair belang. Het realiseren van een eigen voedselvoorziening draagt bij aan de ontwikkeling van en de armoedebestrijding op Bonaire. Het is mij bekend dat er op Bonaire ook andere initiatieven zijn, onder andere waar de Kamer van Koophandel bij betrokken is. Zeker als de verdere ontwikkeling van de dienst LVV en de uitvoering van het MoU blijvend stagneert, bezie ik met mijn collega van LNV hoe die alternatieve initiatieven kunnen worden gestimuleerd.
Welke ondersteuning is er vanuit Nederland beschikbaar voor deze of soortgelijke organisaties?
Zie antwoord vraag 4.
De waarschuwing van AFM voor digitale beursgangen (ICO’s) |
|
Jan Paternotte (D66), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Digitale beursgang? Je kunt ook naar Holland Casino gaan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe beoordeelt u de stelling dat de AFM niet meer kan doen dan waarschuwen?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt in de door u aangehaalde waarschuwing dat de uitgifte van cryptovaluta via zogenaamde Initial Coin Offerings (ICO’s) kwetsbaar is voor misleiding, oplichting en manipulatie.2 De huidige hype rondom cryptovaluta en ICO’s kan volgens de AFM investeerders verblinden voor deze risico’s waardoor zij een sterk verhoogde kans hebben hun inleg te verliezen. Tegen deze achtergrond raadt de AFM consumenten op dit moment af om te investeren in ICO’s. In navolging van de waarschuwing van de AFM heeft De Nederlandsche Bank (DNB) banken en andere financiële ondernemingen gewaarschuwd voor de financieel-economische criminaliteitrisico’s die zich kunnen voordoen wanneer zij betrokken zijn bij ICO’s. Ik vind het verstandig dat de toezichthouders hiervoor waarschuwen.
De uitgifte van cryptovaluta via ICO’s valt slechts in bepaalde gevallen onder de regels van de Wet op het financieel toezicht (Wft) waar onder meer de AFM toezicht op houdt. Hiervan is sprake als het gaat om het uitgeven van een effect zoals gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wft of een andere financieel instrument. De toezichthouder geeft aan dat ICO’s vaak bewust zo zijn gestructureerd dat deze buiten de reikwijdte van de financiële toezichtwetgeving vallen. In deze gevallen zijn de waarborgen die deze wetgeving biedt aan investeerders derhalve niet van toepassing en hebben de toezichthouders geen bevoegdheid om op te treden. De waarschuwingen die door de AFM en DNB zijn gepubliceerd, zijn daarom van belang.
Ik sta regelmatig met de AFM en DNB in contact over allerlei zaken op het gebied van technologische ontwikkelingen in de financiële sector, waaronder toepassingen als cryptovaluta en ICO’s. De toezichthouders hebben mij van tevoren geïnformeerd over de publicatie van deze waarschuwingen. In de brief die het lid Paternotte (D66) op 13 december jl. heeft aangevraagd inzake cryptovaluta zal ik verder ingaan op de rol van de toezichthouders.3
Hoe werkt een ICO?
ICO’s zijn een manier om de ontwikkeling van (nieuwe) diensten of producten te financieren door middel van de uitgifte van cryptovaluta. Bij een ICO worden nieuwe cryptovaluta of zogenoemde tokensverkocht, vaak met gebruik van blockchaintechnologie. Vanwege het digitale karakter van cryptovaluta zijn ICO’s inherent grensoverschrijdend en kan iedereen met toegang tot internet en een digitale wallet cryptovaluta of tokens kopen. De nieuwe cryptovaluta of tokens kunnen in sommige gevallen met reguliere valuta als euro’s en dollars worden gekocht, maar worden meestal aangekocht in ruil voor bestaande cryptovaluta als Bitcoin en Ether. Tokens en cryptovaluta verschillen sterk in opzet en functie. Vaak vormen ze een (vooruitbetaald) recht op de te ontwikkelen dienst, soms een beloning of soms zelfs geen enkele intrinsieke waarde. Het is bovendien ook mogelijk dat ze recht geven op een aandeel in een project of een deel van de verwachte rendementen.
De initiële verkoop van cryptovaluta via ICO’s valt alleen in specifieke gevallen onder de regels van de financiële toezichtwetgeving. De AFM beoordeelt per geval of deze regels van toepassing zijn en houdt hier scherp toezicht op. Zo kan een uit te geven cryptovaluta of token aan de hand van de juridische kenmerken kwalificeren als een effect in de zin van artikel 1:1 van de Wft, waarbij de Europese prospectusregels van toepassing zijn en voor ondernemingen die verhandeling van dergelijke effecten mogelijk maken, de Europese regels ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering nageleefd moeten worden.
Indien een token kwalificeert als een effect – het gaat dan om een verhandelbare obligatie of ander schuldinstrument, of een verhandelbaar waardepapier dat in geld wordt afgewikkeld – volgt uit de Prospectusrichtlijn4 dat bij de uitgifte een door de AFM goedgekeurd prospectus verplicht is, of – indien er een uitzondering of vrijstelling geldt – een verplichte melding vooraf. Ook zijn aanbieders verplicht gegevens te verstrekken aan beleggers met gebruik van een informatiedocument. Dit informatiedocument moet gelijktijdig met de melding worden verstrekt aan de AFM. Op grond van de Europese anti-witwasrichtlijn5 en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) zijn ondernemingen die de verhandeling van dergelijke effecten mogelijk maken gehouden tot het doen van cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties.
Indien een token niet kwalificeert als een effect maar als een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, is de Europese richtlijn voor Beheerders van Alternatieve Beleggingsinstellingen (AIFMD)6 van toepassing. In principe mogen beleggingsinstellingen alleen met een vergunning van de AFM deelnemingsrechten aanbieden aan het publiek.
Het gegeven dat de meeste ICO’s niet onder financiële toezichtwetgeving vallen laat onverlet dat het criminele gebruik van ICO’s, zoals voor witwassen en oplichting, niet toegestaan is. Daarnaast is het eveneens verboden een ICO te construeren als een piramidespel. De Nederlandse Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving hiervan op grond van de Wet op de kansspelen.7
Bent u in overleg getreden met de AFM over deze waarschuwing? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid in overleg te treden met de AFM over de rol die de Autoriteit voor zichzelf ziet ten aanzien van ICO’s?
Zie antwoord vraag 2.
Welke regels gelden er voor ICO’s? Hoe is het toezicht geregeld?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe worden (potentiële) beleggers nu gewaarschuwd voor de hoge risico’s van beleggen in ICO’s?
De waarschuwingen van de AFM en DNB, maar ook van andere buitenlandse en Europese toezichthouders als de Europese Effecten en Marktenautoriteit (ESMA)8, de Bündesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (Duitsland)9, de Securities and Exchanges Commission (VS)10, de Financial Conduct Authority (VK)11, de Financial Services Agency (Japan)12, de Securities and Futures Commission (Hong Kong)13 en andere toezichthouders geven een sterk signaal af aan (potentiële) investeerders. In reactie op eerdere Kamervragen is gewezen op de risico’s bij het investeren in cryptovaluta.14 Met het oog op voornoemde waarschuwingen zie ik momenteel geen noodzaak voor nadere maatregelen om investeerders te waarschuwen voor de risico’s van ICO’s. Informatie hierover is inmiddels volop beschikbaar. Het is uiteindelijk aan de investeerder zelf om te bepalen hoe hij met deze informatie om gaat. Zoals bij elke andere investering is de investeerder zelf verantwoordelijk voor het onderzoeken van eventuele risico’s.
Welke mogelijkheden ziet u om (potentiële) beleggers beter te informeren over de risico’s van beleggen in ICO’s?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen ICO’s worden gebruikt voor fraude en misbruik? In hoeverre is hier zicht op?
In hun waarschuwingen geven AFM en DNB aan dat met name de (gedeeltelijke) anonimiteit en het feit dat het moeilijk is om transacties met cryptovaluta te herleiden naar fysieke personen potentieel misbruik in de kaart speelt. Aangezien bij de meeste ICO’s bestaande cryptovaluta zoals bitcoin gebruikt kunnen worden om tokens te kopen, kunnen investeerders bijvoorbeeld cryptovaluta crimineel verkregen geld via ICO’s witwassen. De verkregen tokens kunnen via een handelsplatform omgewisseld worden tegen reguliere valuta als euro’s en dollars. Daarnaast zijn ICO’s door het anonieme en grensoverschrijdende karakter kwetsbaar voor misleiding, oplichting en manipulatie. Aanbieders kunnen bijvoorbeeld bewust verkeerde verwachtingen wekken en onrealistische rendementen beloven. Het is ook mogelijk dat cryptovaluta niet blijken te bestaan of dat bewust valse en onjuiste informatie wordt verspreid over de waarde van een cryptovaluta of token. Volgens de AFM zijn in het buitenland meerdere voorbeelden bekend van frauduleuze ICO’s. Aangezien het fenomeen ICO’s pas zeer recent en in korte tijd zo is opgekomen, beschik ik op dit moment niet over cijfers over misbruik via ICO’s.
Vallen ICO’s onder Europese regels? Welke regels gelden er op het gebied van ICO’s door buitenlandse aanbieders?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u naar aanleiding van de waarschuwing van de AFM nadere maatregelen om beleggers te waarschuwen voor de risico’s van ICO’s? Zo ja, op welke manier gaat u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 6.
De ziekelijke fantasieën van een Nederlandse VN vrouwenvertegenwoordiger |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u als Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse VN vrouwenvertegenwoordigers benoemt?1 2
Nee. De Nederlandse VN-vrouwenvertegenwoordiger wordt geworven en geselecteerd door de (leden van de) Nederlandse Vrouwenraad (NVR). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hierbij niet betrokken en wordt alleen geïnformeerd. De verwarring is waarschijnlijk ontstaan door een abusievelijke incorrecte weergave van de procedure op de website van de NVR. Deze tekst zal worden aangepast.
Aan welke eisen moet een vrouw die Nederland en alle Nederlandse vrouwen bij de Verenigde Naties vertegenwoordigt precies voldoen?
Ik heb mij door de NVR laten informeren dat sollicitanten worden getoetst op door de NVR opgestelde selectiecriteria. Vereist wordt gedegen kennis en internationale ervaring op het gebied van gender, politiek inzicht, goede diplomatieke, communicatieve en netwerkvaardigheden, creativiteit en zelfstandigheid, en het vermogen om over culturele en sociale grenzen heen te opereren.
Ik heb vernomen dat de selectieprocedure van de NVR voor de aanstelling van de Nederlandse VN-vrouwenvertegenwoordiger bestaat uit verschillende selectierondes (brief, gesprekken en presentaties). Een benoemingsadviescommissie, bestaande uit twee bestuursleden van de NVR (voorzitter en vicevoorzitter) en drie vertegenwoordigers van organisaties die aangesloten zijn bij de NVR, is verantwoordelijk voor de eerste gespreksronde. De finale selectie behelst een presentatie door de kandidaten voor een panel bestaande uit vertegenwoordigers van onder andere de NVR, Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis en WO=MEN, het Dutch Gender Platform.
Deelt u de mening dat iemand die openlijk fantaseert over een moordaanslag met een automatisch wapen op een bevriend staatshoofd, totaal ongeschikt is voor deze functie? Zo nee, waarom niet?3
Ja, die mening deelt het kabinet, als de uitlating inderdaad zo gedaan en bedoeld zou zijn. Betrokkene ontkent echter dat ze heeft opgeroepen tot geweld.
Bent u bereid de benoeming van mevrouw Clarice Gargard tot VN vrouwenvertegenwoordiger 2019 ongedaan te maken, zodat zij Nederland niet verder te schande kan maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mevrouw Gargard is door de NVR aangesteld als VN-vrouwenvertegenwoordiger 2019 en niet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bovendien verwerpt zij de interpretatie die door de vragensteller aan haar uitlatingen wordt gegeven.
De mogelijke Amerikaanse import van jachttrofeeën uit Afrika |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat de Amerikaanse overheid plannen heeft het importverbod voor jachttrofeeën van olifanten uit Zimbabwe en Zambia op te heffen?1
Ja, het kabinet is bekend met het genoemde artikel d.d. 15 november 2017. Sindsdien heeft President Trump op 18 november 2017 per twitterbericht laten weten een dergelijk besluit op te schorten en eerst de feiten in relatie tot natuurbescherming te onderzoeken: https://www.nytimes.com/2017/11/17/us/politics/trump-elephant-trophy-ban.html.
Deelt u de opvatting dat dit een perverse maatregel zou zijn en een stap terug, gelet op de strijd die al jaren wordt gevoerd om wild in deze Afrikaanse landen succesvol te beschermen?
In Nederland geldt een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën. Echter, onder specifieke voorwaarden (bijvoorbeeld bepaalde diersoorten uit bepaalde landen, jaarlijkse quotum, monitoring en (her)bepaling van het quotum) wordt de import van jachttrofeeën soms toegestaan, ook door de EU. Uitgangspunt is dat de opbrengsten van trofeejacht/toerisme ten goede komen aan het beheer van natuurgebieden.
Bent u bereid na te gaan of de regering Trump daadwerkelijk voornemens is het importverbod op te schorten? Zo ja, kunt u de Kamer hierover inlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om zich in Europees verband of in samenwerking met natuurbeschermingsorganisaties tegen dit voornemen uit te spreken? Op welke termijn bent u bereid hierin actie te ondernemen?
Nederland heeft in aanvulling op de Europese afspraken een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën ingesteld2. In Europees en mondiaal CITES-verband zal Nederland aandacht blijven vragen voor adequate maatregelen om illegale handel in wildlife producten tegen te gaan, met het oog op het voortbestaan van bedreigde soorten in het wild. Ook als het gaat om de import van jachttrofeeën.
Bent u bereid deze zorgen ook bij de autoriteiten in de betrokken Afrikaanse landen onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het verdwijnen van pinautomaten |
|
Erik Ronnes (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het NRC Handelsblad met als titel «Eén op de vier pinautomaten zal de komende jaren verdwijnen» van 15 november 2017, waarin wordt aangegeven dat een kwart van de pinautomaten in Nederland dreigt te verdwijnen?
Ja.
Klopt het, dat de Rabobank, ABN AMRO en de ING gaan samenwerken en tezamen hun pinautomaten gaan onderbrengen bij Geldservice Nederland?
Rabobank, ABN AMRO Bank en ING Bank werken sinds 2011 samen bij het verwerken en distribueren van contant geld. Dit doen zij via dochteronderneming Geldservice Nederland (GSN), waarvan zij samen aandeelhouder zijn. Het doel van deze samenwerking is om met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de keten van contant geld te vergroten en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van contant geld in Nederland te garanderen. Vanuit dit bestaande samenwerkings-verband hebben de drie banken besloten om naast de verwerking en distributie van contant geld ook het beheer van alle geldautomaten onder te brengen bij GSN. Hiertoe hebben zij op 31 mei jl. een intentieverklaring ondertekend, die nu is gevolgd door een samenwerkingsovereenkomst. De banken willen met de verdergaande samenwerking het plaatsingsbeleid van geldautomaten in Nederland optimaliseren. Het uitgangspunt is om contant geld veilig, bereikbaar, beschikbaar en betaalbaar te houden, ook in een tijd waarin het gebruik van contant geld elk jaar afneemt en er toenemende veiligheidsrisico’s bij geldautomaten zijn.
Concreet betekent dit dat de betrokken banken vanaf het derde kwartaal van 2018 zullen starten met de migratie naar een nieuw geldautomatennetwerk, waarbij zij niet meer rechtstreeks de eigenaar van de automaten zullen zijn. Voor de klanten van de betrokken banken brengt de verdergaande samenwerking onder meer met zich dat het voortaan niet meer zal uitmaken naar welke geldautomaat van de betrokken banken men gaat. Ook zal voor deze klanten bij alle geldautomaten van GSN dezelfde hogere opnamelimiet gelden, die nu geldt bij een geldautomaat van de bank waar iemand klant is. Tot slot kunnen klanten bij elke geldautomaat die bij het nieuwe netwerk hoort over dezelfde bediening beschikken en inzage krijgen in het banksaldo. Voor winkeliers en ondernemers betekent de harmonisering dat afstortmogelijkheden worden verruimd doordat zij van iedere GSN afstortautomaat gebruik kunnen gaan maken, ongeacht bij welke van de betrokken banken zij klant zijn. Op dit moment kunnen zij uitsluitend bij een stortautomaat van hun eigen bank terecht. De afronding van de migratie staat gepland voor eind 2020.
De banken en GSN hebben aangegeven de zogeheten vijf kilometernorm van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer1 (MOB) te blijven hanteren: de norm dat inwoners van Nederland binnen een straal van vijf kilometer contant geld kunnen opnemen. Uit de Tussenrapportage bereikbaarheid geld- en afstortautomaten 2017 blijkt dat de landelijke dekkingsgraad van geldautomaten nog altijd hoog is. Medio 2017 heeft 99,73% (in 2016: 99,76%) van alle Nederlanders binnen een straal van vijf kilometer toegang tot een geldautomaat. De banken en GSN hebben aangegeven er naar te streven om door samenwerking en optimalisatie van het netwerk van geldautomaten deze dekkingsgraad in de toekomst minimaal gelijk te laten blijven aan het niveau van 2016 en waar mogelijk te verbeteren. GSN heeft aangegeven dat zij daarvoor geldautomaten zal weghalen waar het kan en bijplaatsen waar nodig. In stedelijke gebieden wordt een goede spreiding beoogd, rekening houdend met loopstromen, winkelgebieden en beperking van wachtrijen. Tegelijkertijd dient er in dunbevolkte gebieden, ook bij tijdelijke onbeschikbaarheid van een automaat, altijd een alternatief te zijn. De optimale spreiding van geldautomaten wordt uiteindelijk bepaald per gebied en is volgens GSN maatwerk.
Wat houdt de samenwerking tussen de banken in en wat gaat er nu veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Eerder mochten banken bij de plaatsing van pinautomaten niet samenwerken, omdat dit concurrentieverstorend zou werken, is dit probleem nu opgelost?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is tijdig geïnformeerd over de plannen van de drie banken en GSN. De ACM heeft, op basis van de door deze partijen verstrekte informatie, aangegeven geen mededingingsrechtelijke bewaren te zien in de samenwerking. De samenwerking is door de ACM mede bezien tegen de achtergrond van de afname van het gebruik van contant geld, waardoor efficiënte spreiding van geldautomaten belangrijker wordt. De samenwerking leidt volgens GSN ook tot voordelen voor retailers en consumenten. Retailers krijgen meer afstortmogelijkheden voor contant geld en voor consumenten vervalt de beperking om slechts één keer per dag bij een gastbank te kunnen pinnen. Voor de ACM is relevant dat stakeholders actief betrokken zijn bij de migratie naar een nieuw geldautomatennetwerk via het MOB, zodat gewaarborgd is dat zij een rol hebben in het plaatsingsbeleid van geldautomaten. Daarnaast is relevant dat de toegang van derden tot het samenwerkingsverband mogelijk blijft onder dezelfde financiële voorwaarden die gelden voor de deelnemende banken.
Kunnen gemeenten aan de bel trekken wanneer ze een pinautomaat terug willen in een dorpskern?
Gemeenten kunnen op verschillende manieren aan de bel trekken. De partijen die zijn vertegenwoordigd in het MOB2 hebben met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK) in 2007 middels de Werkafspraak Bereikbaarheid afspraken gemaakt over hoe zij gezamenlijk knelpunten (voor zover die er zijn) oplossen op het gebied van bereikbaarheid van het betalingsverkeer, waaronder de toegang tot contant geld.3 Het uitgangspunt hierbij is dat afzonderlijke knelpunten zoveel mogelijk door lokale betrokkenen worden opgelost. Wanneer sprake is van een structureel knelpunt zoeken partijen in MOB-verband naar een voor alle betrokken partijen bevredigende oplossing. De Betaalvereniging Nederland beheert in dat kader het centrale Meldpunt Bereikbaarheid (bereikbaarheid@betaalvereniging.nl), waar ook gemeenten meldingen kunnen doen, en probeert in geval van knelpunten in samenwerking met banken tot passende maatwerkoplossingen te komen.
Meer recent is op initiatief van GSN een Klankbordgroep Geldautomaten opgericht die tot doel heeft om betrokken stakeholders te informeren over en te betrekken bij de transitie van het geldautomatennetwerk.4 In de klankbordgroep zitten partijen die ook zijn vertegenwoordigd in het MOB. Zaken als plaatsingsbeleid, functionaliteiten en veiligheid komen in de klankbordgroep aan bod. Eventuele problemen worden in het MOB besproken.
Wat betekent deze maatregel voor de (afstands)normen voor de beschikbaarheid van pinautomaten?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent dit dat er minder mensen binnen een straal van vijf kilometer komen te wonen van een pinautomaat?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers bekend over hoe lang gemiddeld een pinautomaat buiten winkeluren buiten gebruik is?
Geldautomaten in bankkantoren en winkels zijn in het algemeen alleen tijdens openingsuren in gebruik. Over het aantal uren dat geldautomaten in buitenmuren buiten gebruik zijn vanwege een storing of leegstand zijn geen cijfers bekend. Tegelijk heb ik ook geen signalen ontvangen dat het oplossen van storingen van geldautomaten of het bijvullen van lege geldautomaten niet voortvarend genoeg zou worden opgepakt.
Betekenen minder verschillende pinautomaten ook dat de hoeveelheid geld bij de resterende pinautomaten groter wordt?
Dit is niet per definitie het geval. Geldautomaten worden gevuld wanneer dat nodig is. Als er veel contant geld wordt gebruikt, zullen de geldautomaten snel gevuld worden zodat de beschikbaarheid zo optimaal mogelijk is. Recente gegevens laten overigens zien dat zowel het aantal opnames van contant geld bij geldautomaten als de totale waarde daarvan terugloopt. Dit zal van invloed moeten zijn op de hoeveelheid contant geld die bij de geldautomaten nodig is.5
Wat betekent dit voor de veiligheidsmaatregelen rond de pinautomaten, worden deze uitgebreid?
GSN heeft aangegeven dat de samenvoeging van alle geldautomaten een gecoördineerde aanpak van criminaliteit mogelijk maakt. Dit leidt volgens GSN tot een adequate beveiliging van geldautomaten, ook als criminelen veranderen van aanvalstactiek. Daarnaast blijft regulier overleg plaatsvinden tussen GSN, de banken, de politie en het OM over de ontwikkelingen in criminaliteit rondom geldautomaten en verschillende scenario’s die zich kunnen voordoen. Veiligheidsmaatregelen rond geldautomaten zijn namelijk niet alleen van belang voor de gebruikers van de automaten, maar ook voor omwonenden bij die automaten. In verband met onder meer de recente stijging in het aantal ram- en plofkraken van geldautomaten en het gebruik van explosieven, heeft GSN daarnaast aangegeven dat de veiligheid voor consumenten en omwonenden voorop staat bij het kiezen van locaties voor het (ver)plaatsen van geldautomaten.
Het bericht ‘Honderden IS-terroristen uit Raqqa ontsnapt onder geheime evacuatiedeal’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden IS-terroristen uit Raqqa ontsnapt onder geheime evacuatiedeal»?1
Ja.
Was u op de hoogte van deze deal? Zo nee, wanneer bent u dan op de hoogte gesteld van dit potentieel grote gevaar voor Nederland?
Nee, het kabinet was niet op de hoogte van deze afspraak. De Global Coalition to Counter ISIL (anti ISIS Coalitie) was niet betrokken bij de gesprekken die tot deze afspraak hebben geleid, noch is Nederland hierover vooraf geïnformeerd. De anti ISIS Coalitie heeft in een verklaring2 op 14 oktober jl. laten weten op de hoogte te zijn van de evacuatie van gezinnen en strijders uit Raqqa en de afspraak hierover tussen de lokale raad en tribale leiders. Het voornaamste doel was om de burgers van Raqqa te beschermen, die tot op het laatste moment in de strijd als menselijk schild werden gebruikt door IS. Het kabinet is middels deze verklaring geïnformeerd.
Hoeveel moslimterroristen zijn door deze deal – of eerder in de strijd om Raqqa – op vrije voeten gekomen en waar hangen die nu uit?
Volgens de woordvoerder van de anti ISIS Coalitie, VS-kolonel Dillon, zou het gaan om 300 IS-strijders die uit Raqqa zijn vertrokken nadat er afspraken zijn gemaakt met lokale tribale leiders. Amerikaanse gesprekspartners stellen dat het leeuwendeel van deze strijders, die hoofdzakelijk afkomstig waren uit lokale stammen, na screening door de Syrian Democratic Forces is overgedragen aan de lokale tribale leiders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit uiterst gevaarlijke islamtuig nooit, maar dan ook nooit een voet in Nederland zal zetten?
Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen niet het recht worden ontzegd terug naar Nederland te keren, op basis van Artikel 3, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Naar bekende Nederlandse uitreizigers loopt een strafrechtelijk onderzoek. Ook staan zij gesignaleerd in internationale en Europese grensbewaking- en informatiesystemen. Per geval wordt de aanpak met betrekking tot terugkeerders bepaald. Deze kan strafrechtelijk, inlichtingenmatig en/of bestuurlijk van aard zijn. In sommige gevallen kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is (art. 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken, wordt betrokkene tevens tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit voorkomt dat betrokkene legaal kan terugkeren naar Nederland.
Ziet u de noodzaak en bent u bereid om, in het kader van het in vraag 4 gestelde, de grenzen te sluiten, zodat we zelf kunnen bepalen wie ons land binnenkomt en wie niet, ten behoeve van de veiligheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het sluiten van de grenzen geen realistische oplossing, laat staan dat het een structurele oplossing is voor complexe veiligheids- en migratievraagstukken.
Iedereen die via de Schengenbuitengrens Nederland of een andere Schengen lidstaat inreist wordt onderworpen aan een grenscontrole. Indien een persoon geregistreerd staat als een potentieel gevaar voor de Nederlandse veiligheid kan deze persoon, indien het een derdelander is, de toegang worden geweigerd of kan de persoon, indien het een EU-burger betreft, worden aangehouden bij inreis.
Het bericht ‘Studentensteden sturen brandbrief over huisjesmelkers’ |
|
Zihni Özdil (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Studentensteden sturen brandbrief over huisjesmelkers»?1
Ja
Herkent u het beeld dat dat huisjesmelkers misbruik maken van het grote kamertekort?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende prijzen. Het huurrecht is overeenkomstenrecht, en hierbij geldt in principe contractsvrijheid. Huurders kunnen echter, indien gewenst, een beroep doen op de huurprijsregelgeving, eventueel via de Huurcommissie.
Ik herken tevens het beeld dat studenten zich soms nodeloos neerleggen bij een huur die hoger is dan de maximale huur op grond van het woningwaarderingsstelsel (wws). Dat kan zijn omdat hen onvoldoende duidelijk is hoe zij hiertegen actie kunnen ondernemen, omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen. Zo is het niet altijd bekend dat een geschil over de hoogte van de huur geen legitieme opzeggingsgrond is voor een verhuurder. Met het oog hierop ben ik, zoals in mijn brief van 6 juli over voorlichting aan huurders en verhuurders over huurrechten en de Huurcommissie aangekondigd (Kamerstuk 27 926, nr. 280), op 24 november gestart met een landelijke campagne «Wegwijs met je huurprijs», speciaal gericht op studenten. Hier wordt studenten een handelingsperspectief geboden en gewezen op het belang van overleg met de verhuurder en het samen optrekken met medehuurders.
Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij een huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het wws voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet instemt kunnen huurders de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. De Huurcommissie is een laagdrempelige voorziening voor geschillenbeslechting. De huurder betaalt € 25,– aan leges, maar krijgt die bij gelijk weer terug. Ook kunnen huurders binnen zes maanden na ingang van hun huurovereenkomst de aanvangshuurprijs laten toetsen door de Huurcommissie.
Wat is de actuele stand van zaken van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting? Kunt u dit per studentenstad aangeven?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op Kamervragen
van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 146), zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Aangezien om cijfers is gevraagd is hier niet een tabel uit de nieuwste Landelijk monitor studentenhuisvesting weergegeven, daarin is namelijk alleen een drukte-indicator opgenomen zonder aantallen. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantal en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13–’14, ’14–’15 en ’15–’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel heb ik gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heb ik u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Ik beschik niet over de raming van de bouwproductie van studenteneenheden per stad. Wel probeer ik om hier meer inzicht in te krijgen. Zo ben ik samen met OCW reeds in gesprek met verschillende kennisinstellingen, Kences en de VSNU om meer inzicht te krijgen in de specifieke opgave die er ligt voor de huisvesting van internationale studenten en hoe alle partijen hier gezamenlijk iets aan kunnen doen. Daarbij zet ik in op het bevorderen van de afstemming tussen kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters, met als doel dat alle partijen van elkaars ambities op de hoogte zijn en dat partijen deze ambities kunnen vertalen naar wat er in de praktijk nodig is ten aanzien van huisvesting.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat uit onderzoek blijkt dat studenten gemiddeld € 100 tot € 160 teveel betalen voor een kamer, maar dat studenten hier, mede vanwege het grote tekort aan kamers, weinig tegen kunnen of durven doen? Welke mogelijkheden hebben studenten zelf om hier tegen op te komen? Herkent u het beeld dat studenten vaak uit vrees om helemaal geen kamer te hebben, zich neerleggen bij te hoge huren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten nu om huisjesmelkers aan te pakken?
Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waarbij huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen.
Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Bent u bereid om op het verzoek van de wethouders van de studentensteden in te gaan en hen meer bevoegdheden te geven om ongewenst gedrag van huisjesmelkers aan te pakken? Zo ja welke mogelijkheden bovenop de bestaande mogelijkheden wilt u hen geven? Zo neen, waarom niet?
Uiteraard ben ik bereid om met de wethouders in overleg te gaan over dit thema. In dit overleg kan bepaald worden of en welke mogelijkheden boven op de bestaande mogelijkheden wenselijk en haalbaar zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg wonen en ruimtelijke ordening?
Ja
Mediation in het strafrecht |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Driekwart zaken mediation in strafrecht succesvol»1 en kent u het tweede nummer van Infoblad Mediation in Strafzaken?2
Ja.
Deelt u de mening dat met een slagingspercentage van 81,2% van het aantal mediationzaken er sprake is van een groot succes? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het jaarverslag van de Rechtspraak 2016 blijkt dat 598 strafzaken werden verwezen naar mediation. Het slaagcijfer lag daarbij gemiddeld op 77%. In vergelijking met de resultaten van andere zaken die door de rechter werden verwezen, zijn de resultaten van mediation in strafzaken gunstig te noemen.
Uit het Infoblad Mediation in Strafzaken blijkt dat tot medio september 2017 479 zaken zijn verwezen. Van deze zaken werden 326 zaken daadwerkelijk opgestart. Daarvan zijn 265 zaken geslaagd, hetgeen resulteert in een slagingspercentage van 81,2%.
Vergeleken met de totale instroom aan strafzaken (niet-kanton) bij de rechtbanken, te weten 106.250 zaken, is het aantal verwijzingen zeer beperkt te noemen. Ik heb met instemming kennis genomen van het kleine, maar niet onbelangrijke, aantal zaken waarin mediation in strafrecht een voor slachtoffer en dader zinvolle bijdrage heeft kunnen leveren. Hoewel in die zaken mogelijk sprake is van het voorkomen van recidive, minder beslag op de rechterlijke macht en een voor slachtoffer en dader bevredigender afhandeling van de zaak, kunnen daarover kunnen op basis van de nu beschikbare onderzoeksgegevens geen sluitende uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat succesvolle mediation in het strafrecht recidive kan voorkomen, minder beslag op de rechterlijke macht kan leggen en tot een voor slachtoffer en dader bevredigender afhandeling van de zaak kan leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat vanwege het succes van mediation in het strafrecht voortzetting en verdere uitrol daarvan gewenst is? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en financieren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u graag naar de antwoorden op de vragen die voorafgaand aan de behandeling van de begroting door de Kamer zijn gesteld. Daarbij gaat het om de beantwoording van vraag 649 en 650. Hiermee heb ik tevens mijn toezegging over het sturen van informatie over de middelen voor mediation in strafrecht in 2018, gedaan tijdens het VAO Justitiële Jeugd van 8 november jl., gestand gedaan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Ja.
De hybride warmtepomp als alternatief voor gasgebruik in woningen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de resultaten van het onlangs gepubliceerde onderzoeksrapport van Stichting Samen Energie Neutraal, waaruit blijkt dat huizen middels onder meer hybride warmtepompen relatief goedkoop energieneutraal gemaakt kunnen worden?1
Om de noodzakelijke verduurzaming van de gebouwde omgeving te realiseren, zijn er meerdere oplossingen mogelijk voor verschillende situaties. Hybride warmtepompen, waarbij ook een CV-ketel op aardgas aanwezig blijft in de woning, kunnen ingezet worden om op korte termijn al een reductie van de CO2-emissies te bereiken. Het potentieel van de hybride warmtepomp als een volledig CO2-arme oplossing is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van hernieuwbaar gas. Op dit moment is hernieuwbaar gas niet grootschalig beschikbaar en zijn de productiekosten hoog.
Bent u bereid een appreciatie van dit onderzoek, inclusief de drie stappen van de zogenoemde «Quick-fit-oplossing», naar de Kamer te sturen?
U kunt mijn beantwoording op deze vragen lezen als mijn appreciatie van het genoemde rapport.
Deelt u de opvatting dat de «Quick-fit-oplossing» een belangrijke bijdrage kan leveren aan uw ambitie voor het energieneutraal maken van woningen, in het licht van de taakstelling dat tot 2050 jaarlijks meer dan 200.000 woningen moeten worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u deze methode bevorderen en toepassen? Zo nee, waarom niet?
De stichting Samen Energie Neutraal geeft als «quick-fit oplossing» om hybride warmtepompen te installeren, meer windenergie en zonne-energie lokaal op te wekken en de groengasproductie te verhogen. Volgens de stichting Samen Energie Neutraal zouden huishoudens de benodigde elektriciteit voor de warmtepompen zelf duurzaam kunnen produceren met zonnepanelen. Hiervoor zou men kunnen aansluiten bij een energiecoöperatie of men kan zelf een energiecoöperatie oprichten. Het groene gas kan, volgens het rapport, worden geproduceerd uit rioolslib door middel van een innovatief proces (AH2PD).
Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 kunnen hybride warmtepompen worden ingezet om op korte termijn al een reductie van de CO2-emissies te bereiken. De hybride warmtepomp vergt minder ingrepen in de woning en is daardoor een relatief betaalbare optie, wat kan bijdragen aan de acceptatie en realiseerbaarheid van warmtepompen als vervanging van de Cv-ketel. Bovendien dempen hybride warmtepompen de elektriciteitspiekvraag op strenge winterdagen, omdat de gasketel dan bijspringt. Deze hybride oplossing kan bijvoorbeeld toegepast worden op plekken waar het gasnet nog ruime tijd beschikbaar zal zijn. Het potentieel van de hybride warmtepomp als een volledig CO2-arme oplossing is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van hernieuwbaar gas. Op dit moment is hernieuwbaar gas niet grootschalig beschikbaar en zijn de productiekosten hoog.
Het voorstel van de stichting Samen Energie Neutraal past in het reguliere subsidie-instrumentarium voor duurzame energie. Burgers en bedrijven kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de aankoop van hybride warmtepompen middels de ISDE-regeling. Het AH2PD-proces, waarmee groen gas wordt geproduceerd, past bij succesvolle ontwikkeling in de Hernieuwbare Energieregeling van de Topsector Energie. De productie van hernieuwbaar gas en elektriciteit wordt gestimuleerd met SDE+. Met deze generieke instrumenten wordt de ontwikkeling en productie van hernieuwbare energie gestimuleerd tegen zo laag mogelijk maatschappelijke kosten. Daarnaast kunnen huishoudens en bedrijven tot 2020 gebruik maken van de salderingsregeling en zal het kabinet hier een kosteneffectieve opvolger voor ontwikkelen.
Bent u bereid financiële middelen vrij te maken voor het instellen van de door de Stichting Samen Energie Neutraal voorgestelde «Stuurgroep Quick-Fit Oplossing»? Hoe stelt u zich voor dat er een stimulans kan worden gegeven aan de ontwikkeling van deze techniek?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de «Quick-fit-oplossing» het voorstel van de chief executive officer van Enexisom om op korte termijn de CV-ketel te verbieden?2
Voor maatregelen in de gebouwde omgeving is het verstandig om aan te sluiten bij natuurlijke vervangingsmomenten waar mogelijk. Vervanging van de Cv-ketels is zo’n moment. Afhankelijk van het type gebouw zijn er meerdere alternatieven voor gasgestookte ketels mogelijk en wenselijk. Het voorstel van de CEO van Enexis suggereert een one-size-fits-all oplossing. In het pakket aan maatregelen voor verduurzaming van de gebouwde omgeving kunnen dit soort maatregelen overwogen worden, als onderdeel van een consistente aanpak waarbij meerdere opties worden afgewogen. Een verbod op gasketels op termijn nemen we daarbij eveneens in onderzoek.
Het bericht dat op de ene school de helft van de vmbo’ers door gaat naar de havo en op de andere niemand (Herdruk) |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat op de ene school ruim de helft van de vmbo’ers doorstroomt naar de havo, maar er ook tientallen scholen zijn waar na het eindexamen niet één vmbo’er verdergaat op de havo? Hoe verklaart u deze verschillen?1
Ja. Graag wil ik voorop stellen dat scholen waarbij het percentage doorstroom naar het mbo hoger ligt dan het landelijk gemiddelde hun leerlingen ook een goed perspectief bieden. Het belangrijkste is dat elke leerling, gesteund door school, bewust kiest voor het vervolgonderwijs dat het beste past. De toelating van leerlingen tot een hoger niveau in het voortgezet onderwijs, waaronder ook de toelating van gediplomeerde vmbo-leerlingen tot havo 4, behoort tot de beslissingsbevoegdheid van de vo-school. Het toelatingsbeleid is dus onderdeel van het schoolbeleid. Als gevolg hiervan zijn er verschillen tussen havo-scholen. Ook zijn er verschillen in samenwerking tussen scholen. Een groeiend aantal vmbo-scholen werkt samen met een havo-school waarbij aan leerlingen een doorstroomprogramma wordt aangeboden om de doorstroom naar havo gericht voor te bereiden en te begeleiden. Vergelijkbare doorstroomprogramma’s worden ook aangeboden gericht op de overstap vmbo-mbo. Door deze verschillen in toelating en samenwerking stromen op de ene school meer leerlingen vanuit het vmbo door naar het havo dan op de andere school.
Hebben de scholen waar veel vmbo’ers doorstromen naar de havo specifieke kenmerken ten opzichte van scholen waar dit niet of weinig gebeurt? Zo ja, welke kenmerken zijn dit?
Op basis van de gegevens van DUO zijn twee kenmerken te benoemen van vmbo-scholen waarbij een relatief hogere doorstroom naar het havo te zien is. Het eerste kenmerk is dat wanneer de school zowel vmbo als havo aanbiedt, de doorstroom van leerlingen twee keer zo hoog is als wanneer het om alleen een vmbo-school gaat. Ten tweede valt op dat het kenmerk «verstedelijking» een rol speelt in de doorstroom. Het gemiddelde doorstroompercentage van vmbo naar havo ligt in de (grote) steden bijna twee keer zo hoog als in de kleine gemeenten.
Heeft u signalen dat scholen die vanwege angst voor uitval van leerlingen in 4 havo en het feit dat scholen daarop worden afgerekend, vmbo’ers niet laten doorstromen naar 4 havo? Acht u dit wenselijk? Wat zou volgens u leidend moeten zijn: het bevorderen van kansen voor leerlingen door middel van stapelen of goede doorstroomcijfers van scholen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik heb geen signalen dat havo-scholen leerlingen enkel weigeren om de reden dat zij negatief worden afgerekend op uitval. Wel zijn er havoscholen die de zorg uitspreken dat de komst van vmbo-leerlingen zal leiden tot mindere leerresultaten en daarmee tot een mindere beoordeling door de inspectie. Wanneer een school veel vmbo-leerlingen vanuit de gemengde of de theoretische leerweg laat opstromen naar havo 4, dan kan de inspectie daar rekening mee houden in haar beoordeling. De inspectie zal met de school in gesprek gaan over de manier waarop de school de leerlingen ondersteunt.
Het bieden van kansen om te stapelen moet voorop staan, aansluitend bij de mogelijkheden en de ambities van de leerlingen. Daarbij is een goede onderwijskwaliteit inclusief adequate ondersteuning cruciaal.
Bent u het ermee eens dat leerlingen die een vmbo-diploma behalen niet belemmerd mogen worden om zich verder te ontwikkelen? Moeten deze leerlingen de kans krijgen om, naast de mogelijkheid om voor een geschikte mbo-opleiding te kiezen, te stapelen door te stromen naar de havo zonder belemmeringen? Zo ja, vormt de eis voor een extra vak een belemmering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik heb er voor gekozen om een wettelijk verankerd doorstroomrecht vmbo-havo te verbinden aan de voorwaarde dat de leerling succesvol eindexamen moet hebben afgelegd in minstens één extra vak. Reden hiervoor is dat de vakkenpakketten op het vmbo en het havo sterk van elkaar verschillen. Eindexamen in een extra vak vraagt een extra inspanning van de leerling, maar ik verwacht niet dat dit een belemmering zal vormen voor leerlingen die de overstap naar het havo aankunnen. Nu al volgt een deel van de leerlingen een extra vak in het eindexamenjaar van het vmbo. In 2017 deed 34,2 procent van de leerlingen in de theoretische leerweg eindexamen in een extra vak en 41,3 procent van de leerlingen in de gemengde leerweg deed dat.
De berichten 'CO2-uitstoot auto's in EU met een derde omlaag in 2030' en ‘Autokoper gaat weer voor groot en zwaar’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie voor de nieuwe emissie-eisen van nieuwe auto’s vanaf 2025 en 2030?1
Ja.
Bent u van mening dat deze eisen voldoende streng zijn om de Nederlandse, Europese en mondiale reductiedoelstellingen voor CO2 te halen? Zo nee, wat gaat u doen om deze emissie-eisen aan te scherpen?
U ontvangt op korte termijn het bnc-fiche met daarin het kabinetsstandpunt en de Nederlandse inzet voor de aankomende onderhandelingen.
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s is gestegen als gevolg van de nieuwe belastingregels?2
Ja.
Hoe valt dit te rijmen met uw eerdere belofte dat de Autobrief II (Kamerstuk 34 391) zal leidden tot meer milieuwinst?3
Het kabinet heeft besloten per 2017 de CO2-afhankelijkheid van het stelsel van auto gerelateerde belastingen te verminderen en meer in te zetten op de transitie naar emissievrij rijden. Uit de doorrekening is destijds al gebleken dat dit zou kunnen leiden tot een tijdelijke lichte toename van de CO2-uitstoot bij nieuw verkochte auto’s. Het aantal nieuw verkochte nul-emissie auto’s stijgt in 2017 echter ook sneller dan in voorgaande jaren en de verwachting is dat deze trend zal doorzetten. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde CO2-uitstoot de komende jaren weer gaat dalen.
Is het nu waargenomen effect aanleiding de belastingregels te herzien en/of andere aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welk effect heeft het Europese voorstel op de voorspelde uitstoot van het Nederlandse wegverkeer, tegen de achtergrond dat in de Nationale Energieverkenning – waar het regeerakkoord op is gebaseerd – wordt uitgegaan van een veel lagere gemiddelde CO2-uitstoot (namelijk 73g/km in 2025) dan het nu voorliggende Europese voorstel?
In het bnc-fiche dat u op korte termijn ontvangt, zal ook ingegaan worden op de mogelijke effecten van dit voorstel op de beoogde reducties in Nederland.
Zijn de ambities van het regeerakkoord om de verkeersemissies te laten dalen met behulp van Europees bronbeleid nog haalbaar als de EU-eisen minder streng worden dan gehoopt en ook de effecten van de Autobief II zo tegenvallen?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent de ambitie van het regeerakkoord om uiterlijk in 2030 uitsluitend nog emissieloze auto’s te verkopen dat er een importverbod voor brandstofauto’s komt? Hoe verhoudt dit zich tot Europese marktregels?
Een importverbod is onder meer in strijd met het Europees verdrag, waarin vrij verkeer van personen en goederen is vastgelegd. In het bnc-fiche wordt hier nader op ingegaan.
Mocht u geen importverbod willen overwegen, kunt u dan aangeven welk type maatregelen u aanvullend denkt te nemen om uw doelstellig uit het regeerakkoord te halen?
Zie antwoord vraag 8.
De CASA-klinieken |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van signalen dat de kwaliteit van zorg bij de CASA-klinieken mogelijk niet gewaarborgd is (geweest)?1
Ja, daarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o., hierna inspectie) op 12 oktober 2017 de Stichting CASA Klinieken (hierna: CASA Klinieken) ook onder verscherpt toezicht gesteld. Reden hiervoor waren de aanhoudende zorgen van de inspectie over de kwaliteit en veiligheid van de zorg, de continuïteit van zorg en de voorwaarden voor goed bestuur in CASA Klinieken. Het faillissement van de Stichting CASA Nederland, op 8 augustus 2017, en de daarop volgende reorganisatie van CASA Klinieken, was voor de inspectie al direct reden het toezicht op CASA Klinieken te intensiveren, waarbij onder andere in verschillende vestigingen onaangekondigde bezoeken zijn gebracht.
In mijn meest recente brieven over de situatie bij CASA Klinieken, van 28 november en 1 december jongstleden, heb ik aangegeven dat de curator heeft laten weten dat de eerder voorziene doorstart van CASA Klinieken niet is geslaagd en dat de hulpverlening na 8 december 2017 door CASA Klinieken niet zou worden voortgezet2. Inmiddels is gebleken dat de curator de hulpverlening al eerder heeft moeten stopzetten. De inspectie ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg, ook in een overgangssituatie naar een andere zorgverlener, en spreekt de bestuurder hier op aan. Het belang van de continuïteit, kwaliteit en veiligheid van de abortushulpverlening staat voor mij voorop. Vrouwen met een hulpvraag moeten op een goede plek terecht kunnen. Zoals ik u heb gemeld zal ik u van relevante ontwikkelingen op de hoogte houden.
Deelt u de mening dat vrouwen die ongewenst zwanger zijn en een abortus willen ondergaan veelal in een kwetsbare positie zitten en derhalve goede begeleiding en psychosociale en lichamelijke zorg verdienen?
Alle vrouwen die zich in een situatie bevinden waarin zij een zwangerschapsafbreking overwegen moeten goede begeleiding en goede zorg krijgen. Dit wordt geregeld in de Wet afbreking zwangerschap (Waz) en het Besluit afbreking zwangerschap, die vereist dat er door een kliniek afspraken gemaakt zijn over nazorg en dat er voldoende begeleiding moet zijn voor de vrouw. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) heeft hier ook richtlijnen over opgesteld. De inspectie ziet hierop toe.
Wat vindt u ervan dat er – als de berichten kloppen – 24 behandelingen per dag plaatsvinden, wat als te zwaar voor het behandelend team wordt ervaren? Kunt u uitsluiten dat er niet meer behandelingen plaatsvinden dan verantwoord is, gegeven de financieel slechte situatie van de CASA-klinieken?
De raad van bestuur en de raad van toezicht van zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van zorg. De inspectie ziet hierop toe en grijpt in indien zij constateert dat de kwaliteit en/of veiligheid van zorg onvoldoende is geborgd. In het geval van CASA Klinieken hebben – zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven – aanhoudende zorgen van de inspectie over de kwaliteit en veiligheid van de zorg, de continuïteit van zorg en de voorwaarden voor goed bestuur in CASA Klinieken ertoe geleid dat CASA Klinieken op 12 oktober onder verscherpt toezicht gesteld.
Over de zorgverlening bij CASA Klinieken ontving de inspectie in de afgelopen periode diverse meldingen en signalen van medewerkers van CASA Klinieken en uit andere abortusklinieken. Deze signalen en meldingen hadden onder meer betrekking op de door u genoemde onderwerpen. De inspectie heeft deze signalen en meldingen betrokken bij de bezoeken en (bestuurs)gesprekken die in de afgelopen periode hebben plaatsgevonden. Na afronding van het traject van verscherpt toezicht zal de inspectie een rapportage opstellen en zoals gebruikelijk openbaarmaken. Dit laatste met het voorbehoud dat betrokkenen het recht hebben om hier bezwaar tegen aan te tekenen.
Op welke wijze is gewaarborgd dat de psychosociale begeleiding en het bespreken van alternatieven voor een abortus (artikel 5 van de Wet afbreking zwangerschap) niet in de knel komen? Deelt u de mening dat ook de behandelingen in een abortuskliniek vallen onder de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) en vrouwen derhalve recht hebben op informatie over de ingreep, de te verwachten gevolgen en risico’s en andere mogelijke methoden van behandeling?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag twee heb gesteld, moeten alle vrouwen die zich in een situatie bevinden waarin zij een zwangerschapsafbreking overwegen, kunnen rekenen op goede begeleiding en goede zorg. Psychosociale begeleiding, evenals het bespreken van alternatieven, is daarvan een wezenlijk onderdeel. De inspectie ziet hierop toe. Vanzelfsprekend vallen behandelingen in een abortuskliniek onder de WGBO. Hoewel de inspectie geen wettelijke toezichthoudende taak heeft op de uitvoering van de WGBO, controleert zij de door u genoemde onderwerpen als onderdeel van goede zorg zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten geschillen zorg (Wkkgz) en spreekt zorgaanbieders daarop aan.
Deelt u de mening dat verpleegkundige uitzendkrachten die niet eerder een abortus hebben begeleid onvoldoende in staat zijn om kwalitatief goede zorg te verlenen? Wilt u een toelichting geven op uw antwoord?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting onderzoek te laten uitvoeren naar de bovengenoemde signalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat de zorg aan alle wettelijke vereisten voldoet bij een eventuele doorstart van de CASA-klinieken?
Een partij die een of meer locaties van CASA Klinieken wil overnemen dient een vergunning op grond van de Wet afbreking zwangerschap (Waz) aan te vragen. Daarbij zal vanuit de kant van VWS en de inspectie de gebruikelijke, zorgvuldige procedure voor verlening van een vergunning worden gevolgd.
Een carve out voor gepensioneerden |
|
Helma Lodders (VVD), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat enkele (grotere) ondernemingspensioenfondsen een «carve-out» voor hun gepensioneerden overwegen maar dat zij tegen belemmeringen in de Pensioenwet aanlopen?
Er zijn mij – net als bij DNB – geen pensioenfondsen bekend die een carve out van gepensioneerden concreet overwegen. Dat wil niet zeggen dat er geen fondsen zijn die hiervoor zouden willen kiezen, als een carve-out mogelijk gemaakt zou worden.
Bent u bekend met het artikel in het Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken waarin wordt gereflecteerd op de aangehouden motie-Lodders over advies vragen aan De Nederlandsche Bank over de «carve-out» en waarin met een rekenvoorbeeld wordt bevestigd dat een «carve-out"voor alle groepen voordelig kan zijn?1 2
Ja. In dit artikel wordt met specifiek gekozen uitgangspunten één (deterministisch) voorbeeld voor een korte horizon uitgewerkt. Het voorbeeld laat een situatie zien waarin een carve out aantrekkelijk zou kunnen zijn. Bij andere veronderstellingen en uitgangspunten kan dit anders zijn. In de Kamerbrief (3) heeft mijn voorganger u – naar aanleiding van het onderzoek van DNB (4) dat op verzoek van Kamerlid Lodders is uitgezet – reeds gewezen op het feit dat een carve out van gepensioneerden voordelig zou kunnen zijn, maar dat er ook weldegelijk risico’s aan verbonden zijn voor zowel de gepensioneerden als de achterblijvers.
Wat vindt u van deze reflectie, en deelt u de mening dat een «carve-out», een partiële collectieve waardeoverdracht, aantrekkelijk kan zijn voor verschillende groepen deelnemers en dat de eis dat sprake moet zijn van een evenwichtige belangenafweging voldoende waarborg biedt voor alle betrokken deelnemers? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat er wordt nagedacht over mogelijkheden om de belangen van verschillende deelnemers(groepen) in een collectief pensioenfonds goed te kunnen behartigen. Een carve out van gepensioneerden, en daarmee het uit elkaar halen van deelnemersgroepen, maakt meer maatwerk in het beleggingsbeleid mogelijk. Waar gepensioneerden behoefte zouden kunnen hebben aan meer zekerheid over de hoogte van het pensioen, kan het voor de achterblijvende actieve en gewezen deelnemers aantrekkelijk zijn dat er zonder de gepensioneerden risicovoller kan worden belegd. Zoals is toegelicht in de Kamerbrief (3) en in de brief van DNB (4) zijn er naast potentiële voordelen, ook potentiële nadelen en risico’s verbonden aan een carve out van gepensioneerden. Een carve out van gepensioneerden betekent ook dat de solidariteit wordt doorbroken. Zo kunnen gepensioneerden na de carve out (volledige) indexatie mislopen, die de achterblijvende actieve en gewezen deelnemers wel krijgen. Mogelijke nadelen voor de achterblijvers bij het fonds kunnen lagere indexatievooruitzichten zijn of bijvoorbeeld het risico op (hogere) kortingen. Het is dus belangrijk dat het uit elkaar halen van deelnemersgroepen, en daarmee de verdeling van het aanwezige collectieve vermogen, rechtvaardig geschiedt.
Of een carve out van gepensioneerden daadwerkelijk aantrekkelijk is voor alle betrokkenen is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden bij de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder en eventuele afspraken rond een mogelijke overdracht.
Daarnaast licht de Kamerbrief (3) toe dat een discussie over de wenselijkheid van het wegnemen van de wettelijke belemmeringen en het nader invullen van het kader ter beoordeling van evenwichtige belangenbehartiging niet geïsoleerd staat van de vernieuwing van het pensioenstelsel. Het onderscheid maken tussen het pensioenvermogen en het beleggingsbeleid van de groep actieve en gewezen deelnemers en van de groep gepensioneerden is een interessante route die ook in het kader van vernieuwing van het pensioenstelsel wordt bezien. Bij het opknippen zal het aanwezige collectieve vermogen moeten worden verdeeld tussen deelnemers(groepen). In de huidige Pensioenwet bestaat er geen kader met waarderingsregels dat nader invulling geeft aan welk deel van het aanwezige collectieve vermogen aan welke deelnemer(groep) toebehoort. En dit acht ik – in geval van invaren naar een nieuw pensioencontract dat uitgaat van persoonlijke pensioenvermogens alsook bij een mogelijke carve out van gepensioneerden – wenselijk om (grote) herverdelingseffecten tussen deelnemers(groepen) te voorkomen. Ook DNB onderstreept in haar brief (4) dat het belangrijk is dat er duidelijke uitgangspunten worden geformuleerd voor de beoordeling van evenwichtige belangenafweging (artikel 105 lid 2 Pensioenwet) en de verdeling van het collectieve pensioenvermogen bij (partiële) collectieve waardeoverdrachten. Om die reden acht ik het verstandig om besluitvorming rondom de mogelijkheid van een carve out van gepensioneerden samen te laten lopen met de discussie over de vernieuwing van het pensioenstelsel.
Gelet op de recente brief aan de Kamer over «carve-out», waarin wordt aangegeven dat de discussie over de wenselijkheid van het wegnemen van de wettelijke belemmeringen voor een «carve-out» van gepensioneerden en het nader invullen van het kader ter beoordeling van evenwichtige belangenbehartiging wordt gekoppeld aan de bredere hervorming van het pensioenstelsel, deelt u de mening dat de «carve-out» ook op korte termijn een aantrekkelijk alternatief voor de deelnemers kan zijn?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wettelijke beperking die er op dit moment is, niet de mogelijkheid geeft aan pensioenfondsen om over te gaan tot een «carve-out» en dat deze belemmering op zich niets te maken heeft met de bredere hervorming van het pensioenstelsel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om op basis van de brief van De Nederlandse Bank de wetgeving aan te passen zodat de belemmeringen worden opgeheven en over te gaan tot het invullen van een kader ter beoordeling van evenwichtige belangenbehartiging? Zo nee, waarom niet? Vindt u het verantwoord om de groepen deelnemers die hier op kortere termijn een voordeel kunnen behalen dit perspectief te ontnemen? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer over de uitwerking geïnformeerd?4
Zie antwoord vraag 3.
De lange wachtlijsten en de tekorten in de jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waarin pijnlijk duidelijk werd dat de wachtlijsten voor kinderen en gezinnen in de jeugdzorg maar blijven aanhouden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat kinderen die acute zorg nodig hebben, deze zorg niet op tijd krijgen? Welke spoedmaatregelen gaat u treffen?
Acute situaties zijn veelal complex en behoeven maatwerk. Daarom dring ik er bij gemeenten en aanbieders op aan om regionale expertteams in te zetten met overwicht en doorzettingsmacht, om die jeugdigen die onmiddellijke hulp behoeven, met spoed naar het best beschikbare aanbod te geleiden.
Wat is uw reactie op het feit dat hulpverleners aangeven dat de bureaucratie 25% tot 35% is gestegen sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015? Welke aanvullende maatregelen gaat u te treffen om deze alsmaar stijgende bureaucratie aan te pakken?2
Ik vind het zorgwekkend dat hulpverleners aangeven dat de bureaucratie is gestegen en dat dit ten koste gaat van de tijd die ze aan zorg kunnen besteden. Met de invoering van de Jeugdwet zijn de administratieve lasten in de toegang en voor de cliënt met het verdwijnen van de indicatiestelling sterk gedaald. Tegelijkertijd betekent de decentralisatie dat een zorgaanbieder met meer financiers afspraken moet maken en leidt dit tot stijgende administratieve lasten. In de brief van 30 maart 2017, waarnaar de vragensteller verwijst, is een agenda gepresenteerd die momenteel wordt uitgevoerd door mijn ministerie, de VNG en de branches voor aanbieders. Eén van de belangrijkste maatregelen uit deze agenda is het Programma Informatievoorziening Sociaal Domein. In dit project van gemeenten en aanbieders zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor berichtenverkeer uitgewerkt. Uit een monitor blijkt dat er in de afgelopen periode een toename is van het gebruik van deze standaarden hetgeen een aanzienlijke vermindering van administratieve lasten oplevert zeker als gemeenten kiezen voor een taakgerichte bekostiging. Ik vind het dus belangrijk dat we het gebruik van deze standaarden blijven stimuleren. Ik sta daarnaast open voor aanvullende voorstellen van gemeenten, aanbieders, professionals, toezichthouders en cliënten om de registratielast tegen te gaan en maak hierover graag nadere afspraken. Ik zal dat proces actief stimuleren.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de oorzaken en de gevolgen zijn van deze verder gestegen bureaucratie zijn en hoe groot deze toename is? Zo nee, waarom niet?
Mijn prioriteit is het invoeren van de uitvoeringsvarianten en standaarden. Daarnaast is er al veel bekend (ik verwijs daarbij o.a. naar het onderzoek van Q-consult zoals opgenomen in brief van 30 maart en naar recente rapporten uit de sector zelf). Alle partijen hebben hierin verantwoordelijkheid, zeker nu uit eerdere onderzoeken in de curatieve zorg en in het traject administratieve lasten Jeugdwet/Wnmo2015 laten zien dat veel lasten niet te herleiden zijn naar rijksbeleid, maar naar (beleids)regels van gemeenten en aanbieders/professionals zelf.
Hoe staat het met het wetsvoorstel terugdringen uitvoeringslasten, zoals aan de Kamer toegezegd? Wanneer wordt deze in consultatie gebracht? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot het probleem van de lange wachtlijsten in de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Op 30 juni 2017 heeft het Kabinet ingestemd met het wetsvoorstel vermindering uitvoeringslasten en regionale samenwerking en is het voor advies toegezonden aan de Raad van State. In dit wetsvoorstel wordt, in de Jeugdwet en Wmo 2015, een delegatiegrondslag opgenomen voor een ministeriele regeling voor nadere regels die kunnen gaan over de wijze van bekostiging, de wijze van gegevensuitwisseling en de wijze van verantwoording. Ik verwacht dit wetsvoorstel nog dit jaar aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Dit wetsvoorstel heeft geen directie relatie met het probleem van de lange wachtlijsten in de jeugdzorg. Het beoogde doel van het wetsvoorstel en de regeling is dat alle gemeenten en aanbieders gebruik maken van dezelfde standaardwerkwijzen, waardoor de vermijdbare administratieve lastendruk afneemt en er meer tijd resteert voor de client (in jeugdzorg).
Hoe kijkt u aan tegen het starten van de petitie door individuele en verenigde psychologen, psychotherapeuten, (kinder) psychiaters, ouders, hoogleraar Vermeiren en Youp van het Hek om de bureaucratie en de toegenomen ongelijkheid in rechten tussen kinderen door de lokale verschillen in kwaliteit van jeugdhulp aan te pakken? Bent u bereid om de eisen van deze petitie over te nemen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Ik heb grote waardering voor de inzet van individuele en verenigde psychologen, psychotherapeuten, (kinder)psychiaters en andere betrokkenen op het terrein van de Jeugd GGZ. En ik ben het eens met de ondertekenaars van de petitie dat de kwaliteit van de zorg overal moet voldoen aan dezelfde professionele standaarden en aan de wettelijke kwaliteitseisen. En ook is het van belang dat elk kind de ondersteuning krijgt die het nodig heeft.
Met de invoering van de nieuwe Jeugdwet hebben we de keuze gemaakt om de jeugd-ggz uit de Zorgverzekeringswet te halen, en samen met andere vormen van jeugdhulp onder de verantwoordelijkheid van de gemeente te brengen. De achterliggende gedachte is dat het bijeenbrengen van alle vormen van jeugdhulp in het gemeentelijk domein ervoor gaat zorgen dat kinderen en gezinnen, die vaak te maken hebben met meerdere problemen (waaronder psychische), eerder dan voorheen de juiste hulp krijgen. En dat de hulp die wordt ingezet effectiever is. Daar sta ik ten volle achter.
Een ingrijpende verandering als een stelselwijziging heeft echter tijd nodig. Daarom is in het Regeerakkoord opgenomen dat er geen ingrijpende stelselwijzigingen gaan plaatsvinden, maar dat we vooral knelpunten gaan aanpakken. Zoals hierboven weergegeven onder het antwoord op vraag 4, deel ik de zorgen over de bureaucratie. Ik ben echter niet van mening dat er sprake is van toegenomen ongelijkheid in rechten van kinderen. Doordat gemeenten nu de integrale verantwoordelijkheid hebben voor de jeugdhulp, kunnen zij maatwerk leveren in individuele gevallen. Uiteraard moeten zij daar bij een scherp oog hebben voor de kwaliteit. Dat betekent ook dat overal in Nederland de jeugdhulp moet voldoen aan dezelfde wettelijke kwaliteitseisen en dat overal de professionele standaarden moeten worden gerespecteerd.
Wat is uw reactie op de noodoproep van gemeenten die aangeven dat ongeveer een kwart van alle 388 gemeenten kampt met grote tekorten op de jeugdzorg?5
Hierover vindt veelvuldig overleg plaats met gemeenten. Deze gesprekken heb ik onlangs geïntensiveerd. Van belang is dat eindelijk glashelder wordt wat de omvang van de financiële tekorten op Jeugd zijn, welke oorzaken hierachter liggen, en wat de gevolgen zijn. Pas wanneer helder is wat de precieze oorzaak van het probleem is, kan het goede gesprek worden gevoerd over een passende oplossing. Een verdeelprobleem kent namelijk een andere oplossing dan wanneer er sprake is van een volume-, uitvoerings- of een beleidsprobleem.
Binnenkort komt er ook weer zicht op de realisatiecijfers van gemeenten over het jaar 2016.
Bent u bereid om het € 300 miljoen tekort op de jeugdzorg aan te vullen? Bent u zich ervan bewust dat als de regering de dividendbelasting niet afschaft er voldoende geld beschikbaar is om deze kinderen en gezinnen wel te helpen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om alle vragen afzonderlijk te beantwoorden, aangezien vragensteller ook moeite gedaan heeft om al deze vragen zorgvuldig en apart te formuleren?
Voor de samenhang in de beantwoording heb ik de vragen 7 en 8 samen beantwoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de GGZ op 29 november 2017?
Het is – vanwege de noodzakelijke afstemming met derden – helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het AO GGZ van 29 november.
De geheime stemming over Europese Agentschappen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het feit dat er een geheime stemming plaatsvindt over de verhuizing van twee Europese Agentschappen (het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) voor medicijnen en de Europese Bankenautoriteit (EBA) voor banken)?1
Op voorspraak van wie of welke landen is tot deze procedure besloten? Wat was de positie van Nederland bij dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is de reden dat de stemming over de Europese Agentschappen anoniem plaatsvindt? Waarom is er bijvoorbeeld niet gekozen voor publicatie van het stemgedrag nadat de procedure heeft plaatsgevonden?
Is deze geheime stemming in lijn met de transparantierichtlijnen van de Raad? Zo ja, kunt u uw antwoord onderbouwen met verwijzingen naar deze richtlijnen? Zo nee, is de stemming wel legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat deze werkwijze van de Raad bijdraagt aan het gevoel onder burgers dat de Europese instellingen onvoldoende transparant en democratisch te werk gaan, iets wat de afstand tot de burger vergroot?
Nee, Nederland ziet in de gebruikte procedure en marge van de Raad geen reden aan te nemen dat de gebruikte procedure bijdraagt aan het gevoel onder burgers dat in dit geval de lidstaten en marge van de Raad onvoldoende transparant en democratisch te werk zijn gegaan. In Nederland is de inzet ten aanzien van de gebruikte procedure voor de keuze van de EMA en EBA steeds met uw Kamer besproken in de aanloop naar en na afloop van de RAZ en de Europese Raad in juni 2017. In dat kader wijs ik u tevens op de volgende Kamerbrieven hieromtrent.4
Hoe gaat u zich ervoor inspannen dat de Raad een meer transparante werkwijze ontwikkelt, bijvoorbeeld door geheime stemmingen af te schaffen, Raadsbijeenkomsten publiek te maken via videoregistratie, meer Raadsstukken in de openbaarheid te brengen, etc.? Kunt u uw antwoord toelichten?
In algemene zin geldt dat stemmingen in de Raad openbaar zijn. De stemmingen in Raden worden uitgezonden via de website van de Raad, daarbij worden ook de resultaten van de stemmingen bekend gemaakt. Dit is ook voor de Raad Algemene Zaken van 20 november 2017 van toepassing.5 Niet alle delen van de Raad zijn echter openbaar. Dat geldt ook voor de procedure en marge van de RAZ voor keuze van de vestigingsplaats van de EMA en de EBA. In algemene zin geldt dat het kabinet zich sterk maakt voor een grotere openbaarheid van het Europees wetgevingsproces, hetgeen aansluit bij de inzet van het vorige kabinet in deze.
De misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten in het Westland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verklaring van diverse arbeidsmigranten met betrekking tot de werkwijze van uitzendbureau Efficient at Work gericht aan diverse instanties, waaronder de Inspectie SZW en de NBBU?1
Ja.
Kunt u ingaan op punt 1 uit de verklaring, waarin omschreven wordt dat Efficient at Work onvoldoende werkgeverslasten zou betalen en oneigenlijk gebruik maakt van de mogelijkheid tot het verstrekken van weekcontracten?
Weekcontracten zijn toegestaan. Op grond artikel 7:691 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat de zogenoemde ketenbepaling pas van toepassing is op een uitzendovereenkomst als een werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht (de zogenoemde uitzendperiode). Deze periode van 26 weken kan bij cao worden verlengd tot maximaal 78 weken. Zowel in de cao van de NBBU als in de cao van de ABU is deze 78 weken opgenomen. In deze (verlengde) periode kan een onbeperkt aantal uitzendovereenkomsten worden gesloten, dus ook weekcontracten.
In algemene zin geldt dat voor uitzendbedrijven tot mei 2017 de mogelijkheid bestond om zich voor de heffing van enkele werkgeverspremies in te laten delen in een andere sector dan de uitzendsector (een vaksector) als zij zich voor meer dan 50% van hun loonsom specialiseerden in die sector en daar geen uitzendbeding toepasten. In veel vaksectoren zijn de premies lager dan in de uitzendsector. Veel uitzendbedrijven gebruikten deze mogelijkheid in combinatie met kortdurende uitzendovereenkomsten. In mei 2017 is deze situatie bevroren. Uitzendbedrijven die reeds in een vaksector waren ingedeeld, mogen daar vooralsnog blijven, maar nieuwe indelingen in vaksectoren zijn niet meer mogelijk.
Wat is uw reactie op het verplichte, betaalde transport naar het werk (punt 3) en eveneens verplichte afname van een door Efficient at Work aangewezen zorgverzekeraar (punt 4 en 5)? Is een dergelijke koppelverkoop wettelijk toegestaan?
Sinds 1 januari 2017 zijn verrekeningen en inhoudingen op het minimumloon niet meer toegestaan. Op dit verbod gelden wel uitzonderingen. Inhoudingen op kosten voor huisvesting en zorgverzekering zijn onder voorwaarden wel toegestaan. Dit verbod op inhoudingen en verrekeningen geldt dus alleen op het minimumloon en niet op het loon boven WML. Inhoudingen voor bijvoorbeeld transport zijn op het loon boven WML mogelijk. Ik kan op basis van de mij bekende informatie niet beoordelen of de betreffende arbeidsmigranten het minimumloon verdienen of beloond worden volgens de voor hen geldende cao.
Voor arbeidsmigranten is het – net als voor Nederlanders – mogelijk dat zorgverzekeraars en werkgevers een collectieve zorgverzekeringsovereenkomst sluiten. De arbeidsmigrant dient wel te allen tijden vrij te zijn in de keuze om hiervan gebruik te maken dan wel een individuele zorgverzekering af te sluiten. Hij kan uiteraard niet gedwongen worden tot het afsluiten van een door de werkgever aangewezen zorgverzekering.
De zorgverzekeraar waar het in dit geval om gaat heeft mij te kennen gegeven de nodige zorgvuldigheid bij het sluiten en beheer van collectieve contracten en «gedwongen winkelnering» niet te accepteren. Dat signaal is ook aan het betreffende uitzendbureau afgegeven.
Wat is uw reactie op het ontslag op staande voet indien blijkt dat een arbeidsmigrant zwanger is (punt 6)? Wat gaat u hiertegen ondernemen, mede gelet op de recent gestarte campagne tegen zwangerschapsdiscriminatie?
Discriminatie en uitsluiting zijn verboden. Zwangerschapsdiscriminatie bij sollicitaties, op de werkvloer en bij verlenging van het contract is dan ook een ernstige zaak en wordt niet geaccepteerd. In Nederland is iedereen voor de wet gelijk. Werkgevers dienen iedere sollicitant c.q. werknemer op diens eigen kwaliteiten te beoordelen. Een (mogelijke) zwangerschap mag daarbij geen rol spelen.
Een ontslag op staande voet is alleen gerechtvaardigd als sprake is van een dringende reden voor dit ontslag, zoals bijvoorbeeld diefstal of mishandeling van de werkgever of andere medewerkers. Zwangerschap kan niet als dringende reden voor ontslag aangemerkt worden. Integendeel, ontslag wegens zwangerschap is verboden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Als een werkneemster desondanks toch op staande voet is ontslagen wegens zwangerschap, kan zij een verzoek indienen tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, of tot toekenning van een billijke vergoeding.
Zijn de misstanden omschreven in het eerdere artikel in De Telegraaf en in bijgaande verklaring aanleiding voor de Inspectie SZW om Efficient at Work onder verscherpt toezicht te stellen?3
De Inspectie kent de term «verscherpt toezicht» niet, maar kan eigener beweging en naar aanleiding van meldingen onderzoek instellen. Op basis van onderzoek kan de Inspectie SZW vervolgens handhavend optreden.
Over of sprake is van een onderzoek doe ik geen uitspraak. De Inspectie SZW neemt signalen als deze zeer serieus.
Wat is uw reactie op hetgeen omschreven bij punt 7, waaruit blijkt dat arbeidsmigranten grof geld betalen voor een bouwval? Kunt u daarbij ook ingaan op het gegeven dat personeel van Efficient at Work te pas en te onpas binnen komt vallen?
Ik heb gesproken met de wethouder voor onder meer arbeidsmigratie en wonen van de gemeente Westland. Hij liet mij weten dat de gemeente Westland een eerlijk werk- en woonklimaat al langere tijd als belangrijkste speerpunt in het beleid ten aanzien van arbeidsmigranten heeft. De afgelopen jaren heeft de gemeente dan ook grote stappen gezet in het voorkomen en opsporen van misstanden. Dat gebeurt onder andere doordat de gemeente op regelmatige basis en met grote zorg gesprekken voert met álle uitzendorganisaties die gevestigd zijn in de gemeente, ook met de uitzender die in het artikel van De Telegraaf wordt genoemd. Ook worden regelmatig controles uitgevoerd op de huisvesting van uitzendbureaus. Naar aanleiding van de signalen heeft de wethouder mij laten weten dat de woning genoemd in de verklaring van de arbeidsmigranten gecontroleerd is. Daarbij is gekeken naar alle wooncomponenten waaronder de thermostaat, maar in het bijzonder naar veiligheid. De constateringen die tijdens deze inspectie zijn gedaan, zijn besproken met de uitzender zodat passende maatregelen kunnen worden getroffen. De gemeente neemt ook het signaal over onaangekondigd binnentreden in de woning serieus en heeft dit met het uitzendbureau besproken.
Voor wat betreft door het uitzendbureau opgelegde boetes geldt dat die sinds in werking treding van het al eerder genoemde verbod op verrekeningen en inhoudingen niet meer met het wettelijk minimumloon mogen worden verrekend of daarop mogen worden ingehouden. Indien de Inspectie SZW een dergelijke overtreding constateert treedt zij in lijn met de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017(Stcrt. nr. 57119) hier tegen op.
Hoe staat het met uw toezegging dat de gemeente Westland de huisvesting van Efficient at Work gaat controleren? Heeft deze controle inmiddels plaatsgevonden en welke maatregelen zijn er getroffen?4
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u of de gemeente ondernemen tegen de Thermostaat die achter slot en grendel zit? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat onderneemt u tegen de boetes die bewoners krijgen als zij de Thermostaat verstellen? Gaat u dit per direct verbieden? Gaat u reeds betaalde boetes terugvorderen? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn deze boetes werkelijk toegestaan?
Zie antwoord vraag 6.
Aangezien een bureau als Efficient at Work in het bezit is van de keurmerken SNA (NEN 4400–1), NBBU en Certified Flex Home, wat zegt dit over de kwaliteit van het systeem van zelfregulering?
Belangrijk bij private keurmerken is dat er ook regelmatig controles (over het algemeen 2 keer per jaar) plaatsvinden of nog aan de voorwaarden voor het keurmerk voldaan wordt. Ten aanzien van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid geldt (Kamerstuk 17 050, nr. 539) dat per jaar circa 500 onderneming het keurmerk verliezen. Dit is het zelfreinigend vermogen van een keurmerk.
SNA, NBBU en SNF hebben mij gemeld de signalen zoals verwoord in het artikel in de Telegraaf van 4 november «Roofbouw in de kassen» en de verklaring van arbeidsmigranten over dezelfde situatie, zeer ernstig te nemen. Deze organisaties nemen dit soort signalen dan ook mee in hun (extra) controles in het kader van een keurmerk of lidmaatschap. Het is aan deze organisaties ter beoordeling of een keurmerk of lidmaatschap wordt ingetrokken.
Leiden de geconstateerde misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten tot het intrekken van deze keurmerken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een vergunningenstelsel te introduceren, zodat foute eigenaren van malafide uitzendbureaus niet keer op keer in staat worden gesteld arbeidsmigranten uit te buiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben geen voorstander van een vergunningplicht. De vergunningplicht is in 1998 afgeschaft omdat bleek dat ook een vergunningstelsel malafiditeit niet kon voorkomen, terwijl het wel veel administratieve lasten voor bedrijven en de overheid tot gevolg had. Belangrijk voordeel van het huidige private keurmerk is de publiek-private samenwerking waardoor Inspectie SZW en Belastingdienst signalen krijgen van SNA en SNCU die Inspectie SZW en Belastingdienst helpen bij de handhaving. Uiteraard blijf ik wel in gesprek met de bij het keurmerk betrokken partijen over de verbeteringen in het keurmerk.
Een Rotterdamse school die zorgleerlingen weert |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over een Rotterdamse school die leerlingen met een beperking en zorgbehoefte bijna structureel lijkt te weigeren?1 2
Ja.
Klopt het dat deze school opvallend weinig leerlingen met een zorgvraag heeft en dus de indruk wekt dergelijke leerlingen te weren of ontmoedigen?
Er zitten leerlingen met een zorgvraag en arrangement op deze school passend bij het niveau van basisondersteuning dat door het samenwerkingsverband is vastgesteld en het zorgprofiel van de school. Ik heb vooralsnog geen reden te veronderstellen dat de school haar wettelijke zorgplicht op dit punt niet nakomt.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van scholen die vanwege hun onderwijsconcept en imago dergelijke leerlingen met beperking en zorgbehoefte weren, terwijl zij bij wet verplicht zijn om deze leerlingen te accepteren en ondersteunen in hun onderwijsbehoefte?
Schoolbesturen hebben zorgplicht wanneer een leerling met een extra ondersteuningsvraag is aangemeld bij een school en die school plaatsruimte beschikbaar heeft. Daarnaast kan het zijn dat een bijzondere school van ouders vraagt om de grondslag van de school te respecteren. Wanneer ouders dit niet doen mag de leerling worden geweigerd.
Het onderwijsconcept van een school is echter geen wettelijke grond om een leerling te weigeren. Ook beleid dat leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte benadeelt ten opzichte van overige leerlingen, is niet toegestaan evenals het stellen van een maximum aan de toelating van het aantal leerlingen dat extra ondersteuning nodig heeft.
Indien een schoolbestuur zorgplicht heeft, mag zij alleen leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben weigeren, wanneer na overleg met de ouders en met inachtneming van de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten (artikel 40, vierde lid, van de WPO).
Deelt u de mening dat een zogenaamde «proefles» om te beoordelen of de leerling wel op de school past en die tot acceptatie of weigering kan leiden, niet past bij de wettelijke verplichting van een dergelijke school om in passend onderwijs te voorzien voor leerlingen die zich aanmelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat voor de handelwijze van de school?
Hierboven is uitgelegd wanneer een schoolbestuur zorgplicht heeft. Een proefles kan eventueel worden gebruikt om te beoordelen of een leerling de nodige zorg op school kan krijgen of niet. De school moet wel transparant over de proefles communiceren en dit consequent toepassen. Indien de benodigde zorg kan worden geboden, mag de proefles geen reden zijn om een leerling te weigeren.
In hoeverre en hoe vaak wordt er door de inspectie gecontroleerd en/of ingegrepen richting scholen die zich van dergelijke methoden bedienen om zorgleerlingen te weren?
De inspectie gaat het gesprek aan als er signalen zijn dat de zorgplicht mogelijk in het gedrang komt. Het afgelopen jaar heeft de inspectie circa 30 meldingen daarover ontvangen.
Bent u bereid om deze specifieke school te laten inspecteren op de achtergronden van hun toelatingsbeleid en hier ook op in te grijpen indien deze handelwijze niet past bij de verplichtingen vanuit wetgeving en de kansen die ook zij aan leerlingen met een beperking en zorgbehoefte dienen te bieden?
De inspectie heeft contact met schoolleiding en bestuur. Afgesproken is dat de huidige onduidelijkheid over de handelwijze wordt weggenomen.
Wijkverpleging |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de brief van 10 november 2017 van zorgverzekeraar Zilveren Kruis aan cliënten en niet gecontracteerde aanbieders van wijkverpleging?
Ja.
Deelt u de mening dat de aangekondigde voorwaarde voor financiering van ongecontracteerde wijkverpleging, namelijk de eis van toestemming vooraf door middel van een machtiging van Zilveren Kruis, zal leiden tot een sterke stijging van bureaucratie? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders contracten met elkaar afsluiten. Via een contract kunnen zorgverzekeraars met zorgaanbieders afspraken maken om de kwaliteit van de zorg te verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Dat is in het belang van patiënten en premiebetalers.
Bij ongecontracteerde zorg bestaat deze mogelijkheid niet. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat zij in dergelijke gevallen een machtiging voor ongecontracteerde wijkverpleging noodzakelijk acht vanwege de sterke stijging van zorgkosten bij een deel van de zorgverleners met wie Zilveren Kruis geen overeenkomst heeft. Dit zet het budget dat beschikbaar is voor wijkverpleging voor andere patiënten onder druk. Daarnaast constateert Zilveren Kruis meer fraude onder ongecontracteerde zorgaanbieders.
Ik steun Zilveren Kruis in het bevorderen van gecontracteerde zorg en heb er begrip voor dat de verzekeraars extra waarborgen inricht ten aanzien van ongecontracteerde aanbieders. De bijbehorende regeldruk is te voorkomen als zorgaanbieders er voor kiezen om een contract aan te gaan met de verzekeraar.
Deelt u de mening dat de zorg, waaronder de wijkverpleging, nu al gebukt gaat onder te hoge administratieve lasten en dat deze financieringsvoorwaarde haaks staat op het doel om de administratieve lasten te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de administratieve lasten in de wijkverpleging te hoog zijn. Gelukkig is de sector hard aan de slag om de ervaren regeldruk in de wijkverpleging fors terug te dringen. Onlangs heb ik met de sector afspraken gemaakt over welke concrete punten hiertoe worden opgepakt. In het voorjaar van 2018 zullen deze punten in een plan voor de sector wijkverpleging zijn uitgewerkt en kort daarna in de praktijk worden doorgevoerd. Ook verzekeraars werken hier aan mee. Dit actieplan voor het verminderen van de ervaren regeldruk in de wijkverpleging maakt onderdeel uit van een breed actieplan voor de aanpak van regeldruk in de zorg, zowel voor professionals als voor patiënten.
De financieringsvoorwaarde treft niet alle zorgaanbieders en verzekerden maar alleen degenen die gebruik maken van ongecontracteerde zorg: maximaal 5% van de verzekerden van Zilveren Kruis maakt gebruik van ongecontracteerde zorg, 95% neemt dus zorg af van partijen die door Zilveren Kruis gecontracteerd zijn.
Zorgaanbieders en verzekerden kunnen de extra administratieve lasten vermijden door te kiezen voor gecontracteerde zorg. Als een verzekerde kiest om gebruik te maken van een gecontracteerde zorgaanbieder, is er geen sprake van een toename van administratieve lasten. Voor verzekerden is het wel van belang dat zij vooraf weten of een zorgaanbieder gecontracteerd is; zorgverzekeraars zijn verplicht om hun verzekerden hier goed over voor te lichten conform de regels van de NZa Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-010).
Deelt u ook de mening dat de aangekondigde wijziging, namelijk dat de patiënt de rekening zelf moet betalen en achteraf de kosten moet declareren bij Zilveren Kruis, voor veel mensen betekent dat zij in financiële problemen komen en daardoor mogelijk de nodige zorg mijden? Zo nee, waarom niet?
De Zorgverzekeringswet schrijft voor dat een zorgverzekeraar aan een verzekerde een vergoeding moet betalen voor niet-gecontracteerde aanbieder. Daarbij geldt geen verplichting om ook een betalingsovereenkomst met de niet-gecontracteerde zorgaanbieder af te sluiten.
Verzekerden kunnen vermijden om de rekening zelf te moeten betalen door te kiezen voor een gecontracteerde zorgaanbieder. Zilveren Kruis heeft mij overigens laten weten dat zij de rekening aan de klant altijd binnen drie werkdagen betaalt als er digitaal gedeclareerd wordt. Bij papieren declaraties kan de betaling gemiddeld zo’n vijf à zes dagen duren.
Deelt u de mening dat Zilveren Kruis met deze maatregelen alle ongecontracteerde wijkverpleging zwaar benadeelt? Zo nee, waarom niet?
Ongecontracteerde aanbieders die voldoen aan de voorwaarden kunnen zorg blijven leveren aan verzekerden van Zilveren Kruis. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat zij de maatregel zodanig inrichten dat de administratieve lasten zo veel mogelijk beperkt blijven.
Vindt u ook dat de in het bestuurlijk akkoord wijkverpleging overeengekomen verkenning naar de groeiende ongecontracteerde wijkverpleging moet worden afgewacht alvorens met ingrijpende maatregelen te komen die de ongecontracteerde wijkverpleging, en de patiënten, zo hard treffen? Zo nee, waarom niet?
De verkenning die is overeengekomen in het bestuurlijk akkoord wijkverpleging is begin volgend jaar beschikbaar. Dat is te laat voor het huidige contracteerseizoen. Dit laat onverlet dat ik het van belang vindt dat partijen met de resultaten van de verkenning over ongecontracteerde zorg aan de slag gaan zodat dit kan worden meegenomen in het inkoop- en contracteerbeleid 2019.
Bent u bereid, gezien de krapte in de wijkverpleging en de hoge werkdruk, Zilveren Kruis aan te spreken op de onwenselijkheid van deze maatregelen en Zilveren Kruis te verzoeken deze maatregelen in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven heb ik begrip voor de genomen maatregelen van het Zilveren Kruis.
Het bericht ‘Geheime deal: veel meer IS’ers mochten Raqqa ontvluchten’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geheime deal: veel meer IS’ers mochten Raqqa ontvluchten?»1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat honderden ISIS-strijders een veilige aftocht uit Raqqa hebben gekregen?
De Coalitie heeft in een verklaring2 op 14 oktober jl. laten weten op de hoogte te
zijn van de evacuatie van gezinnen en strijders uit Raqqa en de afspraak hierover tussen de lokale raad en tribale leiders. Het voornaamste doel was om de burgers van Raqqa te beschermen, die tot op het laatste moment in de strijd als menselijk schild werden gebruikt door IS. De Coalitie was niet betrokken bij de gesprekken die tot deze afspraak hebben geleid, noch is Nederland hierover vooraf geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat ISIS-strijders nu een vrije aftocht lijken te hebben gekregen?
Nederland heeft tijdens de strijd om Raqqa meerdere malen opgeroepen tot het beschermen van burgers. In dat licht heeft het kabinet er begrip voor dat tribale leiders in Raqqa maatregelen namen om burgerslachtoffers te voorkomen en de strijd om Raqqa te bespoedigen. Dat sommige gewapende strijders meegenomen zijn in die afspraak en van de evacuatie hebben kunnen profiteren is echter zorgwekkend en zeer ongewenst.
Weet u wat er na de aftocht met deze terroristen is gebeurd?
Amerikaanse gesprekspartners stellen dat het leeuwendeel van de vrijgelaten strijders, die hoofdzakelijk afkomstig waren uit lokale stammen, na screening door de Syrian Democratic Forces is overgedragen aan de lokale tribale leiders.
Is er enig zicht op de locatie waar deze ISIS-strijders zich nu bevinden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met uw collega’s binnen de anti ISIS-coalitie om te overleggen over de besluitvorming rond deze evacuatie en de Kamer daarover te informeren?
Nederland heeft op 15 november jl. in anti-ISIS coalitieverband op hoogambtelijk niveau de zorgen over de afspraak die heeft geleid tot deze evacuatie van gezinnen en strijders onder de aandacht gebracht bij de Deputy Special Presidential Envoy van de Coalitie, Luitenant-Generaal b.d. Terry Wolff. Hieruit komt naar voren dat deze zorgen binnen de Coalitie breed worden gedeeld en dat deze afspraak ook niet de keuze van de Coalitie zou zijn geweest. De Tweede Kamer is hierover op dezelfde dag geïnformeerd tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken, zowel in mondelinge als schriftelijke antwoorden op vragen van de Kamer (BZDOC-1015490419-130).
De bezuiniging op mensen met een handicap |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betaal gehandicapten voor werk niet onder het minimum»?1
Ja.
Deelt u de oproep van gemeenten en VNO-NCW in NRC om gehandicapten voor hun werk net als ieder ander gewoon het sociaal minimumloon te betalen? Zo ja, wilt u de bezuiniging op arbeidsgehandicapten van 500 miljoen euro schrappen? Zo nee, waarom deelt u deze oproep niet?
Ik heb met veel aandacht kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 15 november jongstleden. Uit het bericht komt naar voren dat werkgevers, werknemers en gemeenten vragen hebben en zich zorgen maken over de in het Regeerakkoord genoemde maatregel om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Ik zie ook dat er beelden ontstaan die niet kloppen. Zo bestaat de zorg dat mensen «terug gaan naar de bijstand» en dat er 500 miljoen euro wordt bezuinigd op mensen met een arbeidsbeperking.
Ik betreur dat dit bij betrokkenen zoveel onrust teweegbrengt. Ik hecht er dan ook aan om de inzet van het kabinet helder weer te geven door de kaders te schetsen die het kabinet voor ogen heeft bij de uitwerking van loondispensatie in de Participatiewet. Dit heb ik ook gedaan in mijn brief aan uw Kamer van 14 december jongstleden.
Het Regeerakkoord betekent voor mensen met een arbeidsbeperking vooral een voortzetting van het eerder ingezette beleid dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt. Zo veel mogelijk mensen moeten op die arbeidsmarkt mee kunnen doen.
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord beoogt het kabinet meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt extra geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Er is geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met arbeidsbeperkingen.
Om te bereiken dat zoveel mogelijk mensen mee gaan doen op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat werkgevers worden gestimuleerd om ook mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Die eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie.
Loondispensatie wordt al jaren onder de Wajong gehanteerd. Het ook beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen, waardoor werkgevers meer duidelijkheid hebben.
Het doel van loonkostensubsidie en loondispensatie is hetzelfde, namelijk werkgevers compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking en hen daarmee stimuleren om deze mensen in dienst te nemen. De werkgever betaalt bij loondispensatie loon conform de productiviteit van de werknemer. Evenals UWV doet bij loondispensatie in het kader van de Wajong, vult de gemeente straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand met loondispensatie gaat werken aan.
Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Hoe is het bedrag van 500 miljoen euro precies opgebouwd? Om hoeveel arbeidsgehandicapten gaat het, wat is het verschil in werkgeverskosten waarmee wordt gerekend en op welk inkomens- en pensioenniveau komen gedupeerden uit?
In het Regeerakkoord van het vorige kabinet van oktober 2012 was afgesproken dat het instrument loondispensatie in de Participatiewet zou worden ingevoerd om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. In het Sociaal Akkoord van april 2013 is afgesproken dat in de plaats daarvan loonkostensubsidie in de Participatiewet zou worden ingevoerd, hetgeen ook per 1 januari 2015 is gebeurd. Hiervoor zijn de meerkosten van loonkostensubsidie ten opzichte van loondispensatie met loonaanvulling geraamd, oplopend tot circa € 500 miljoen structureel (2048) voor 220 duizend banen. De structurele meerkosten worden met de maatregel tot invoering van loondispensatie in de Participatiewet uit het Regeerakkoord van het huidige kabinet weer uitgeboekt. Loondispensatie is goedkoper dan loonkostensubsidie voor gemeenten. Loonkostensubsidie subsidieert een werkgever tot aan het wettelijke minimumloon inclusief werkgeverslasten bij het in dienst nemen van iemand met een lagere loonwaarde. Bij loondispensatie krijgt een werkgever toestemming om een werknemer conform productiviteit minder dan het wettelijk minimumloon te betalen waarbij door de gemeente een aanvullende uitkering kan worden verstrekt. Over het loon tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon wordt momenteel gerekend met 23% werkgeverslasten die worden gecompenseerd via de loonkostensubsidie (in 2018 wordt dit percentage overigens verhoogd tot 23,5%).
In het budget dat voor loonkostensubsidie beschikbaar is gesteld is rekening gehouden met de inzet van loonkostensubsidie voor niet-uitkeringsgerechtigden. Hoewel deze groep beperkt is (in de ramingen voor de meerkosten van loonkostensubsidie is uitgegaan van circa 10% van het totaal aantal geraamde mensen voor wie loonkostensubsidie wordt ingezet), vormen de meerkosten circa de helft van het bedrag van € 500 miljoen. De meerkosten van loonkostensubsidie voor niet-uitkeringsgerechtigden omvatten namelijk het volledige bedrag van loonkostensubsidie, omdat zij onder loondispensatie in de oorspronkelijke raming waar het Regeerakkoord van het vorige kabinet van uitging, geen recht zouden hebben op loonaanvulling.
Omdat iedereen met arbeidsvermogen uiteindelijk onder de Participatiewet zal vallen, neemt het totaal aantal banen voor mensen die onder de Participatiewet vallen en met ondersteuning gaat werken geleidelijk aan toe tot structureel circa 220 duizend banen in zowel regulier als beschut werk. Hierin is nog geen rekening gehouden met de mogelijkheid voor gemeenten om 20.000 extra beschut werkplekken te creëren, zoals voorgesteld in het Regeerakkoord van het huidige kabinet. Het aantal arbeidsgehandicapten dat op deze banen aan het werk kan gaan hangt af van de arbeidsduur per baan. Voor de banenafspraak is bij de nulmeting uitgegaan van een gemiddelde arbeidsduur van 25,5 uur per baan. Voor beschut werk wordt gerekend met een arbeidsduur van 31 uur per plek.
Het totale inkomen van mensen die straks met loondispensatie gaan werken is afhankelijk van de precieze vormgeving van de loonaanvulling. In mijn antwoord hiervoor heb ik uiteengezet welke kaders mij daarbij voor ogen staan. Het pensioenniveau dat mensen kunnen bereiken is afhankelijk van hun loon, de pensioenfranchise en het aantal jaren dat ze met loondispensatie werken. Bij loondispensatie komt het loon in veel gevallen niet uit boven de pensioenfranchise. In dat geval is het pensioenniveau gelijk aan het AOW-pensioen. Het vervangen van loonkostensubsidie in de Participatiewet door loondispensatie geldt overigens alleen voor nieuwe arbeidsrelaties.
Wie is er buiten de regering nog voorstander van deze maatregel, nu ook de werkgevers dit plan niet meer steunen?
Werkgevers hebben geregeld te kennen gegeven dat zij behoefte hebben aan een eenduidig instrumentarium voor vergelijkbare groepen mensen, onder meer in het Tienpuntenplan van 4 mei jongstleden dat werkgeversorganisaties hebben aangeboden aan uw Kamer. Daarin hebben zij zich ook uitgesproken voor loondispensatie, zoals dat nu al in de Wajong bestaat. Het vervangen van loonkostensubsidie in de Participatiewet door loondispensatie leidt ertoe dat in het kader van de Wajong en in het kader van de Participatiewet hetzelfde instrument kan worden ingezet voor een vergelijkbare groep mensen.
Wat is de motivatie om in deze tijd van groei en overschotten te bezuinigen op kwetsbare groepen als arbeidsgehandicapten? Klopt het dat deze maatregel volgens het CPB geen extra banen oplevert? Is de motivatie dan puur budgettair?
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord wordt beoogd meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten dus meer mogelijkheden krijgen om meer beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Zoals eerder aangegeven is hier dus geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met een arbeidsbeperking. Uiteindelijk kan voor 20.000 extra personen de mogelijkheid voor beschut werk ontstaan. Het CPB raamt hiervan een positief effect op de structurele werkgelegenheid van 0,2%.
Deelt u de mening dat iedere werkende zeker moet zijn van het sociaal minimumloon? Wilt u kijken naar alternatieven voor deze belachelijke bezuiniging, alternatieven die meer banen opleveren en zorgen dat arbeidsgehandicapten meer zeker zijn van waardering en perspectief in hun werk?
Het wettelijk minimumloon voor werknemers en het in de Participatiewet vastgelegde sociaal minimum verschillen van elkaar. De Participatiewet voorziet in een vangnet op sociaal minimumniveau voor alle mensen in Nederland die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. In vorenstaande antwoorden ben ik ingegaan op de beweegredenen van het kabinet om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Bij de vormgeving van de maatregel staat mij een zodanige uitwerking voor ogen dat werken loont ten opzichte van het vastgestelde sociaal minimum. Ik ben hier in mijn antwoord op de eerste vraag op ingegaan.