Camping Fort Oranje |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse Narda (79) moet paleisje op Fort Oranje verlaten»?1
Ja.
Bent u van mening dat het bijzonder treurig is dat Nederlandse bewoners zoals de 79-jarige mevrouw De Jong op Fort Oranje de dupe zijn geworden van criminelen uit het oostblok en andere ellende op de camping en nu hun caravan moeten verlaten? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Zundert heeft geconcludeerd dat er sprake was van een niet langer houdbare situatie door de veelheid aan structurele problemen en overtredingen op het terrein van openbare orde, sociale veiligheid en leefbaarheid en heeft tevens geconstateerd dat er sprake was van (zware) criminaliteit.
De gemeente heeft aangegeven een langdurig en zorgvuldig traject van controles en aanschrijven te hebben uitgevoerd en onder meer een «wijkagent» te hebben aangewezen om te zorgen voor verbetering van de situatie op de camping. Dit heeft volgens de gemeente Zundert echter tot onvoldoende verbeteringen geleid, waarna is overgegaan tot sluiting van de camping en overname van het beheer.
Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om verder op het beleid van de gemeente Zundert in te gaan, hierover legt de gemeente verantwoording af aan de gemeenteraad.
Bent u van mening dat het nooit zo ver was gekomen wanneer de camping louter uit klaverjassende, levensgenietende bewoners op leeftijd had bestaan? Erkent u dat de oostblokcriminaliteit (diefstal, prostitutie en illegaliteit) en het feit dat hier onvoldoende tegen is opgetreden, Fort Oranje de nek heeft omgedraaid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat tijdig en keihard optreden tegen de criminelen op Fort Oranje de sluiting van de camping had kunnen voorkomen? Bent u van mening dat hierin (door de gemeente) tekort is geschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vertrouwen heeft u erin dat de gemeente Zundert «momenteel naar een oplossing zoekt», en wat verwacht u ervan? Wat hebt u gedupeerde Nederlandse bewoners, zoals mevrouw De Jong, te bieden?
Met de overname van het beheer van de camping heeft de gemeente Zundert in kaart kunnen brengen wie er op de camping verblijven en wie zorg en ondersteuning behoeven. De gemeente heeft daarbij aangegeven op individueel niveau te bezien welke oplossingen passend zijn.
Het bericht dat de Inspectie Jeugdzorg geen onderzoek doet naar zelfdoding. |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Inspectie Jeugdzorg geen onderzoek doet naar de zelfmoord van een jongen in Venlo, bij wie jeugdzorg in een eerder stadium betrokken is geweest?1
Ja.
Uit de informatie die de Inspectie Jeugdzorg heeft opgevraagd blijkt dat er bij het betreffende gezin en de jongen het afgelopen jaar geen sprake was van jeugdhulp. Daarmee is er voor de Inspectie Jeugdzorg conform het toezichtskader geen reden om onderzoek te doen.
Dat neemt niet weg dat er overleg is tussen de gemeente en de samenwerkende inspecties in Toezicht Sociaal Domein (TSD). De gemeente Venlo gaat nu eerst zelf onderzoek doen. Dit wordt gevolgd en tijdens en na afronding van het onderzoek zal door TSD in afstemming met de gemeente worden bekeken of en wat er nog extra nodig is.
Klopt het dat de gemeente Venlo formeel niet verplicht is zelf een melding te doen bij de Inspectie Jeugdzorg? Wat is uw oordeel in deze?
De Jeugdwet heeft de verplichting om een (gewelds)calamiteit tijdens de hulpverlening te melden neergelegd bij de aanbieders van jeugdhulp en de instellingen voor jeugdbescherming/jeugdreclassering, en niet bij de gemeente. De gemeente kan er wel zelf voor kiezen om – op vrijwillige basis – melding te doen van een calamiteit. De gemeente Heerlen heeft hierin een andere keuze gemaakt dan de gemeente Venlo.
Wat maakt dat de gemeente Heerlen in een soortgelijke situatie wel melding heeft gedaan en dit wel onderzocht wordt en de gemeente Venlo dit laat liggen? Vanwaar deze ogenschijnlijke willekeur?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de uitspraak van de Inspectie Jeugdzorg duiden dat «de gemeente Venlo alle reden heeft om zelf te onderzoeken wat hier fout is gegaan»?
De gemeente heeft mij laten weten dat een evaluatie volstrekt in de rede ligt en ook in gang is gezet, zowel intern als met betrokken partijen. Bij een dergelijk ernstige gebeurtenis is het vanzelfsprekend om niet alleen de casus tegen het licht te houden maar ook bestaande afspraken en protocollen te evalueren.
Deelt u de mening dat, wanneer jeugdzorg op enig moment betrokken is geweest bij een minderjarige die zelfmoord pleegt, gemeenten standaard een melding moeten doen bij de Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie dit ook moet onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten, maar ook burgers en andere instanties kunnen een (niet wettelijk verplichte) melding doen van een calamiteit of een misstand bij de jeugdinspecties2. Als jeugdhulp is betrokken en afhankelijk van de ernst van de melding zullen de inspecties rechtstreeks contact opnemen met de betreffende jeugdhulpaanbieder.
Aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn op basis van de Jeugdwet verplicht calamiteiten en geweld te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Als er bij de gezamenlijke jeugdinspecties een suicïde door een jeugdhulpaanbieder wordt gemeld, handelen de inspecties zoals is omschreven in de Leidraad Meldingen Jeugd.
Zie ook: https://www.inspectiejeugdzorg.nl/meldingen/melden-voor-instellingen
Elke suïcide van een jongere is dramatisch en zeer ingrijpend voor alle betrokkenen. Daarom bekijken de jeugdinspecties elke melding en bepalen zij of nader onderzoek nodig is. Indien een jeugdige in gesloten setting (JJI, gesloten jeugdzorg of met een rechtelijke machtiging in de jeugd GGZ) verblijft, doen de inspecties op grond van de Leidraad Meldingen Jeugd, altijd zelf onderzoek naar de gebeurtenis. Bij de andere meldingen wegen de inspecties af of nader onderzoek nodig is.
Voor meer informatie over de afspraken met gemeenten rond het doen van onderzoek naar calamiteiten verwijs ik u naar het inspectieloket:
De Limburger, 27 juli 2017, «Inspecties doen geen onderzoek naar zelfdoding Vladimirs» http://www.limburger.nl/cnt/dmf20170727_00044101/geen-onderzoek-inspecties-naar-zelfdoding-vladimirs
Het bericht dat het risico op een mazelen uitbraak toeneemt door een dalende vaccinatiegraad |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de interpretatie dat de grootste zorg van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet de algeheel dalende vaccinatiegraad is (zoals u wel aangeeft in uw antwoorden op eerdere vragen van de Tweede Kamer)1, maar specifiek het risico op een uitbraak van mazelen?2
Nee.
Waarom verzuimt u in uw brief aan de Kamer te benoemen dat de vaccinatiegraad voor mazelen zodanig is gezakt dat de groepsimmuniteit mogelijk in gevaar is, daar waar het RIVM duidelijk een apart nieuwsbericht over uitdoet en u in uw brief hier niets over noemt?
Het nieuwsbericht van het RIVM en mijn kamerbrief maken beiden melding van het kernprobleem dat opkomt uit het RIVM-vacccinatiegraadrapport over 2016 (zie pagina 173 en 384 van dit rapport), namelijk de trend dat de vaccinatiegraad voor het derde opeenvolgende jaar licht is gedaald.
Ik merk dat het bij u verwarring oproept wanneer RIVM hier een waarschuwing aan toevoegt, die betrekking heeft op een situatie indien de gesignaleerde trend doorzet. Het RIVM heeft dit gedaan om concreet te maken waar het doorzetten van de dalende trend op termijn toe kan leiden. Ook haakten ze daarmee in op de actualiteit van de mazelenuitbraken die gaande zijn in andere Europese landen, zoals Roemenië en Italië.
Ondanks de door mij aangekondigde maatregelen in mijn brief aan de Kamer van 22 juni 2017 bij het aanbieden van het Vaccinatiegraad en jaarverslag Rijksvaccinatieprogramma Nederland 2016 (RIVM) heeft klaarblijkelijk bij u de indruk kunnen ontstaan dat ik het probleem van de dalende vaccinatiegraad niet serieus zou nemen.
Het RIVM, als onderdeel van VWS, monitort de vaccinatiegraad voor het hele Rijksvaccinatieprogramma en rapporteert hierover. U kunt hiervan jaarlijks kennis nemen via de website van het RIVM, dit jaar ook door middel van mijn brief van 22 juni 2017 waarin een link naar het rapport van RIVM over de vaccinatiegraad 2016 was opgenomen.
Het RIVM meldt in het rapport en in hun nieuwsbericht bij het rapport dat de eerste ziekte die de kop op kan steken wanneer de dalende trendaanhoudt mazelen is. Daarbij meldt RIVM ook dat nog steeds bijna 95% van de bevolking gevaccineerd is tegen mazelen.
Zoals vermeld in antwoord op uw eerdere vragen, is het niet zo dat een vaccinatiegraad van minder dan 95% direct tot een mazelenuitbraak leidt. Maar bij een vaccinatiegraad van minder dan 95% wordt de kans op het optreden van één of enkele gevallen van mazelen groter. Echter, kinderen die gevaccineerd zijn of al mazelen hebben gehad worden niet ziek en kunnen de ziekte ook niet verder verspreiden. De omvang van een mazelenuitbraak is afhankelijk van de onderlinge contacten tussen niet gevaccineerde, onbeschermde kinderen.
In 2013–2014 was er een grote mazelenepidemie onder het niet gevaccineerde deel van de bevindelijk gereformeerden. Door deze epidemie hebben veel ongevaccineerde kinderen die de ziekte hebben doorgemaakt natuurlijke bescherming opgebouwd en is het risico op een nieuwe grote uitbraak volgens het RIVM nu klein.
Waarom bagatelliseert u in uw brief het probleem dat de vaccinatiegraad van 95% niet meer gehaald wordt en een uitbraak van mazelen niet meer uitgesloten kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel professionals hebben zich inmiddels aangemeld voor het e-learning programma «Achtergronden van het Rijksvaccinatie-programma»? Bent u bereid te monitoren hoeveel professionals gebruik maken van dit programma en de Kamer hierover te informeren?
De e-learning is recent (op 13 juli jl) online gegaan. De jeugdgezondheidszorg-organisaties zijn hiervan op de hoogte gesteld en de belangrijkste doelgroep (JGZ-professionals) zijn ook direct geïnformeerd. Het RIVM ontvangt regelmatig informatie over het aantal deelnemers. In september wordt op grond daarvan beoordeeld of extra promotie noodzakelijk is. Ik zal uw Kamer in het najaar over de deelname aan de e-learning informeren.
In hoeverre gaat dit e-learning traject ook in op de risico’s van het niet vaccineren van kinderen en hoe zij voorlichting kunnen bieden?
De e-learning bevat diverse modules om de inhoudelijke kennis van jeugdgezondheidszorgprofessionals over het Rijksvaccinatieprogramma te vergroten, onder andere over de ziekten waartegen gevaccineerd wordt, de complicaties van deze ziekten en de risico’s van niet vaccineren. Ook wordt er ingegaan op bijwerkingen en vermeende bijwerkingen van de vaccinaties. Tenslotte is er tevens een module over het gesprek met ouders over vaccinatie.
U geeft aan dat er vanaf 1 januari 2018 meer ruimte is in de consulten van de jeugdgezondheidszorg om het gesprek over vaccinaties te voeren; over welke vaccinaties gaat dit specifiek?
Dit gesprek gaat over vaccineren in het algemeen en over alle vaccins die in het rijksvaccinatieprogramma zijn opgenomen.
Hoeveel tijd krijgen professionals van de jeugdgezondheidszorg vanuit het basispakket voor de voorlichting van vaccinaties?
De uitvoering van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg en de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma betreffen twee verschillende posten binnen de Rijksbegroting. De RVP-taken door de jeugdgezondheidszorg worden gefinancierd vanuit de middelen voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma.
Op grond van het kostenonderzoek (Financieel onderzoek Rijksvaccinatieprogramma, HHM, 2016) is berekend hoeveel middelen (tijd en geld) nodig zijn voor het vaccineren (zetten van de prik) en het geven van de bijbehorende voorlichting.
Aan de huidige consulten (huisbezoek bij pasgeborenen, eerste bezoek aan de jeugdgezondheidszorgorganisatie en bij hpv-vaccinatie) wordt een aantal minuten toegevoegd. De meeste ouders kiezen voor vaccineren en hebben geen extra vragen. Voor ouders die wel behoefte hebben aan extra gesprek, ontstaat op deze manier ruimte. Door de jeugdgezondheidszorg kan de extra tijd flexibel, daar waar nodig, worden ingezet.
Daarnaast is er vanaf 1 januari 2018 voor ouders die daar behoefte aan hebben een extra consult mogelijk van 20 minuten waarin voorlichting kan plaatsvinden over het Rijksvaccinatieprogramma. We gaan er vanuit dat deze behoefte voornamelijk bestaat bij ouders met een eerste kind. De extra tijd is beschikbaar voor twintig procent van deze ouders.
Zijn er gemeenten die zien dat er een probleem ontstaat met de vaccinatiegraad in hun gemeente en de jeugdgezondheidszorg meer middelen en mogelijkheden bieden voor voorlichting, naast het basispakket? Zo ja, welke gemeenten zijn dit? En wanneer niet bekend, bent u bereid dit te onderzoeken?
Hier heb ik geen gegevens over. Het benodigde macrobudget voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma inclusief voorlichting is vastgesteld op basis van een kostprijsonderzoek (Financieel onderzoek Rijksvaccinatieprogramma, HHM, 2016). Ik heb geen signalen dat dit budget ontoereikend is.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de gevolgen van het later vaccineren van kinderen en de mate waarin dit voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding toe. Er zijn geen directe aanwijzingen dat er sprake is van uitstelgedrag. De gemiddelde leeftijd waarop bijvoorbeeld de BMR-vaccinatie wordt gegeven ligt voor de eerste vaccinatie op 14 maanden (richtlijn is ook 14 maanden) en voor de tweede vaccinatie op 8,9 jaar (richtlijn is het jaar waarin het kind 9 jaar wordt).
Het RIVM geeft aan dat later vaccineren geen gevolgen heeft voor groepsimmuniteit. Op individueel niveau ontstaat wel meer risico, doordat het kind langer niet beschermd is. Door de meldingsplicht voor rvp-ziekten kan het RIVM het optreden van de ziekten monitoren.
Uitreisverboden voor Nederlanders in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederlander mag Turkije niet uit na «beledigen» Erdogan»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een Nederlandse man in Turkije is gearresteerd en een uitreisverbod heeft gekregen, omdat hij volgens de Turkse justitie president Erdogan heeft beledigd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ik kan bevestigen dat een Nederlander bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gemeld dat hij in Turkije aangehouden is geweest en vervolgens een uitreisverbod heeft gekregen. Vanwege privacybescherming kan ik uw Kamer via deze openbare brief geen verdere informatie verstrekken over een individuele zaak.
Is het waar dat zo’n tien Nederlandse staatsburgers Turkije niet mogen verlaten wegens vermeende banden met de Gülen-beweging? Wat is hier de stand van zaken?
Op het moment van het opstellen van deze brief is het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend met ongeveer tien personen die zich thans in Turkije bevinden en die zich bij het ministerie hebben gemeld vanwege een uitreisverbod.
Kunt u toelichten waarom de uitlevering van verdachten aan Turkije is hervat? Hoe is zeker gesteld dat zij op een goede rechtsgang kunnen rekenen? Wordt die opvatting gedeeld door mensenrechtenorganisaties?
Ieder uitleveringsverzoek wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Zowel de rechter als de Minister van Veiligheid en Justitie toetsen per geval of de gronden die zijn genoemd in het uitleveringsverdrag, in de Uitleveringswet en in mensenrechtenverdragen (met name het EVRM) zich daartegen verzetten. Na individuele toetsing kunnen uitleveringsverzoeken gehonoreerd worden, indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan.
Voor verzoeken uit Turkije geldt hetzelfde. Nederland heeft van Turkije aanvullende informatie en garanties verkregen over de naleving in Turkije van mensenrechten jegens door Nederland uit te leveren personen. Op basis hiervan is onlangs besloten om in voorkomende gevallen (wanneer bijvoorbeeld sprake is van strafbare feiten als drugshandel, mishandeling, inbraken of levensdelicten) Turkse uitleveringsverzoeken toe te staan. De Hoge Raad heeft eerder dit jaar een Turks uitleveringsverzoek wegens een commuun delict (HR 23 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:955) toelaatbaar verklaard. Ook met betrekking tot een ander uitleveringsverzoek wegens een commuun delict heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de beslissing van de Minister om uitlevering toe te staan, rechtmatig is (Rb. Den Haag 11 augustus 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8901).
De regering kan niet spreken namens mensenrechtenorganisaties en hun opvattingen op dit punt.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen dat de uitreisverboden worden opgeheven? Zo nee, waarom niet?
Nederland is hier extra alert, actief en kritisch op en heeft reeds geruime tijd contact met de Turkse autoriteiten over Nederlanders met uitreisverboden. Daarbij heeft de Nederlandse ambassade in Ankara sinds er gevallen zijn van Nederlanders met een Turks uitreisverbod het onderwerp uiteraard meerdere malen actief onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Er is specifiek aandacht gevraagd voor de gevoelige en moeilijke situatie waarin deze groep Nederlanders verkeert en voor een spoedige rechtsgang aangaande deze uitreisverboden. De Nederlandse ambassade heeft daarbij ook verschillende gevallen benoemd, nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. Nederland maakt zich grote zorgen over de onderliggende redenen van de recente uitreisverboden en zal daarom extra aandacht voor deze gevallen blijven vragen. Ook ten aanzien van toekomstige bij het ministerie bekende gevallen geldt dat betrokken personen direct zal worden gevraagd of zij prijs stellen op bijstand van de Nederlandse ambassade en of zij wensen dat de ambassade actief aandacht voor hun zaak vraagt bij de Turkse autoriteiten opdat zij zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen terugkeren.
Overweegt u, in navolging van Duitsland, om het reisadvies voor Nederlandse burgers die naar Turkije willen, aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kijkt voortdurend of reisadviezen aanpassing vragen. Het BZ reisadvies voor Turkije kent reeds geruime tijd een waarschuwing voor vervolging door Turkse autoriteiten voor belediging van het staatshoofd en voor activiteiten gerelateerd aan groepen die beschouwd worden als terroristische organisatie. Dat geldt ook voor activiteiten buiten Turkije. Ook zijn in het reisadvies de ruimere bevoegdheden van de autoriteiten opgenomen, waaronder detentie, uitreisverboden en andere maatregelen vallen. Het BZ reisadvies voor Turkije is hierin vergelijkbaar met het reisadvies voor Turkije van Duitsland. In het reisadvies is, zoals bij alle reisadviezen, een uitnodiging opgenomen aan reizigers om zich te registreren en hun gegevens achter te laten bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het ministerie brengt, bijvoorbeeld bij aanpassingen, de inhoud van deze reisadviezen proactief onder de aandacht. Ook bestaande reisadviezen kunnen proactief onder de aandacht gebracht als dit in het belang van de reizende Nederlanders wordt geacht. Het reisadvies voor Turkije is daarom afgelopen week via de BZ 247 Informatieservice extra onder de aandacht gebracht van bij deze service geregistreerde Nederlanders. Ook is via het BZ Twitterkanaal aandacht gevraagd voor het reisadvies. Daarbij is specifiek gewezen op de lokale wetten, regels en gebruiken in het reisadvies voor Turkije.
Het BZ reisadvies voor Turkije is gepubliceerd op: https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen/reisadviezen/turkije.
Het inspectieonderzoek naar de stroomstoring van Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het komt dat uit het inspectieonderzoek naar de stroomstoring van Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017 blijkt dat de inrichting van de aanname van 1-1-2 oproepen uit de tijd stamt dat mobiele telefonie beperkt werd gebruikt?1 Waarom is deze inrichting niet aangepast?
De reden voor een landelijke aanname van 1-1-2 oproepen is dat de technische en organisatorische randvoorwaarden niet aanwezig waren voor het automatisch routeren van mobiele oproepen naar regionale meldkamers. Met de realisatie van de een landelijke meldkamerorganisatie verandert dit en zullen oproepen zonder tussenkomst van een landelijke centrale in de meldkamers uitkomen. In 2018 wordt tevens de technische inrichting van de landelijke 1-1-2 centrale vernieuwd. Deze nieuwe infrastructuur maakt het onder andere mogelijk om het 1-1-2 proces beter te kunnen monitoren.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn geweest dat tijdens de stroomstoring ongeveer 19% van de bellers helemaal geen contact heeft gehad met de centrale? Hoe wilt u in de toekomst gaan voorkomen dat mensen met een noodoproep geen contact krijgen met de centrale?
De personeelsbezetting van meldkamers wordt ingepland op basis van het historisch werkaanbod en voorzienbare piekbelasting. De stroomstoring zorgde voor een onverwacht hoge piekbelasting waarbij ook sprake was van een zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik. Dit heeft ertoe geleid dat burgers in de wachtrij kwamen en daarbij een groot aantal het contact met 1-1-2 heeft verbroken.
Voor de korte termijn worden organisatorische maatregelen genomen om sneller extra capaciteit in te kunnen zetten. Ook worden procedures en afspraken voor het handelen tijdens piekbelastingen aangescherpt. Tot slot worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen. Op de lange termijn zal de realisatie van de landelijke meldkamerorganisatie moeten zorgen voor een betere opvang van onverwachte piekbelastingen. Voor een nadere toelichting op bovengenoemde maatregelen verwijs ik u naar de beleidsreactie op het rapport.
(Zie ook antwoord op vraag 10 van de leden Van Engelshoven en Paternotte van D66)
Hoe kan het dat de meldkamer niet kan zien wat de wachttijden zijn? Ben u bereid dit aan te passen zodat de meldkamer dit in de toekomst wel kan zien?
Veiligheidsregio’s zijn nu verantwoordelijk voor het beheer van de gemeenschappelijke meldkamers. Dit betekent dat de organisatorische en technische inrichting veelal gebaseerd is op keuzes die regionaal zijn gemaakt. Een van de hoofddoelstellingen van de landelijke meldkamerorganisatie is het beter omgaan met piekbelastingen en om hierbij de burgers een uniform niveau van dienstverlening aan te bieden. Hiervoor wordt het beheer van alle meldkamerlocaties centraal belegd bij de politie.
De politie bereidt op dit moment een wijziging voor in de technische 1-1-2 dienstverlening (zie Kamerstuk 29517, nr. 112 inzake 112 aangelegenheden) die in 2018 in gebruik wordt genomen. Deze nieuwe infrastructuur maakt het onder andere mogelijk om het 1-1-2 proces beter te kunnen monitoren.
Waarom gebruikt Nederland het systeem waarbij als je met een vaste telefoon naar 1-1-2 belt, je direct bij je regionale meldkamer terecht komt terwijl als je met mobiele telefoon naar 1-1-2 belt, je terecht komt bij een telefooncentrale in Driebergen die je uiteindelijk doorzet naar je regionale meldkamer? Hoe kijkt u tegen dit systeem aan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. In het Transitieakkoord is afgesproken dat er geen sprake meer zal zijn van centrale aanname van mobiele telefonie. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen. Het eindbeeld is dat de tien meldkamers samen als één geheel kunnen werken.
Kunt u uiteenzetten wat Nederland qua systemen kan leren van het buitenland? Is het waar dat er in Oostenrijk nooit wachttijden zijn doordat daar een computer de centralist kiest? Zou dit systeem ook wat voor Nederland kunnen zijn?
Bij het maken van de afspraken om te komen tot een landelijke meldkamerorganisatie is goed gekeken naar buitenlandse voorbeelden. Het eindbeeld van de landelijke meldkamerorganisatie is onder andere dat meldkamers werk van elkaar kunnen overnemen en op die manier virtueel als één geheel kunnen werken. Zonder specifiek in te gaan op de prestaties van meldkamers in afzonderlijke landen, ben ik van mening dat wachttijden ook afhankelijk zijn van het aanbod en het aantal beschikbare centralisten. Dit betekent dat een systeem op zich niet volledig kan voorkomen dat er wachttijden kunnen ontstaan tijdens enorme piekbelasting.
Hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat 1-1-2 beschikbaar blijft via de mobiele netwerken tijdens een langdurige stroomstoring met een groot effectgebied?
Naar aanleiding van de rapporten van de inspecties over de stroomstoringen in Diemen en in Amsterdam is overleg gestart met de aanbieders van mobiele telecommunicatie over de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de aanbevelingen in de rapporten voor wat betreft de aankiesbaarheid van 1-1-2 tijdens een stroomstoring. Dit overleg heeft geleid tot een goed beeld van de situatie. Telecompartijen hebben maatregelen genomen om te zorgen dat de noodstroomvoorziening beter functioneert. In zowel de rapportage over de stroomstoring in Diemen als de rapportage over de stroomstoring in Amsterdam wordt het Ministerie van Economische Zaken aanbevolen om over te gaan tot nadere normering voor de onderbroken toegang tot 1-1-2 bij een langdurige stroomstoring. Zoals aangegeven is in de beleidsreactie, wordt eerst een gedegen kosten en baten analyse uitgevoerd om te kijken wat een redelijke norm is. Beoogd wordt om in het eerste kwartaal van 2018 de Kamer te informeren over de resultaten hiervan.
Hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat 1-1-2 beschikbaar blijft via de mobiele netwerken tijdens een (langdurige) stroomstoring in minder dicht bevolkte gebieden waar minder masten in de omgeving zijn die het belverkeer van uitgevallen masten kunnen opvangen?
De Minister van Economische zaken voert met de telecomproviders het gesprek over het effect van stroomstoringen op de dienstverlening, dit mede naar aanleiding van de aanbeveling om hiervoor tot een normering te komen. De resultaten hiervan zijn niet gebied gebonden, zodat deze op zowel dichter als minder dicht bevolkte gebieden van toepassing kunnen zijn. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Daarnaast wordt bij de eerstvolgende veiling van frequentievergunningen voor mobiele communicatie een dekkingseis geïntroduceerd (zie Kamerstuk 24 095, nr.418 voortgang nota Mobile Communicatie). Daarmee kan een verbetering optreden van de beschikbaarheid van 1-1-2.
Wat heeft u gedaan met de in eerdere onderzoeken geconstateerde kwetsbaarheden door de inspecties in de continuïteit en bereikbaarheid van de 1-1-2 keten? Is het waar dat niet alle eerdere aanbevelingen om de bereikbaarheid van 1-1-2 verder te optimaliseren, zijn gerealiseerd? Zo ja, wat is hiervan de reden? Kunt u uiteenzetten hoe het komt dat ondanks eerdere aanbevelingen van de inspecties tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval?
In 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger. Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Voor het antwoord inzake het instellen van een norm verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Kunt u een update geven van de verbeteringen die zijn aangebracht aan het mobiele netwerk om de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 te verbeteren, met name in de grensgebieden?
Telecomaanbieders geven aan continu bezig te zijn hun mobiele netwerken te optimaliseren. Elke lokale situatie kent eigen specifieke uitdagingen. Dat geldt ook voor grensgebieden. Telecomaanbieders spreken over de nodige aanpassingen met hun buitenlandse collega’s om wederzijdse storingen zoveel mogelijk te voorkomen. Overigens is het niet evident dat de bereikbaarheid van 1-1-2 in grensregio’s minder goed is dan in de overige delen van Nederland. Om de kans op een geslaagde noodoproep zo hoog mogelijk te maken, kunnen noodoproepen door ieder beschikbaar mobiel netwerk worden afgehandeld. Ook door buitenlandse netwerken.
Kunt u uiteenzetten voor welke gemeenten het Agentschap Telecom het afgelopen jaar heeft geadviseerd om de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 te verbeteren? Bent u bereid het Agentschap Telecom de opdracht te geven proactief advies te geven aan gemeenten waar zich op het gebied van dekking problemen voordoen met de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2?
In beantwoording van Kamervragen van 3 november 2016 door het lid Mulder (CDA) en Oosenbrug (PvdA) is aangegeven dat bij het bieden van ondersteuning bij het vergroten van de bereikbaarheid van 1-1-2 Agentschap Telecom uitgebreid contact heeft gehad met de gemeenten Huizen, Naarden, Bergen (L), Midden Drenthe, Barneveld, Neerijnen, Lingewaal, Vlagtwedde, alle Zeeuwse gemeenten via de Vereniging Zeeuwse Gemeenten (VZG) en de provincie Groningen. Aanvullend daarop kan gemeld worden dat er afgelopen periode contact is geweest met gemeente Dronten, waterschap Hunze en Aa, gemeente Bladel, provincie Drenthe en gemeente Weststellingwerf. In 2015 hebben TNO en Agentschap Telecom een onderzoek uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Aansluitend heeft Agentschap Telecom opdracht gekregen om op verzoek beschikbare technische expertise aan te bieden aan gemeenten en telecomaanbieders. Daar waar nodig vinden ook metingen plaats naar de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2, mits gemeente en telecomaanbieders de situatie lokaal gezamenlijk al goed in kaart hebben gebracht en oplossingsmogelijkheden over en weer hebben onderzocht.
De handel in zand uit West-Sahara |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Nederlands bedrijf vervoerde illegaal zand naar Gran Canaria» en «Trouble in paradise: the Canary Island beach accused of illegally importing sand»?1
Ja, via de media is kennisgenomen van de genoemde berichten. Desgevraagd hebben de bevoegde Spaanse autoriteiten bevestigd dat bij een routine-inspectie op 28 juni 2016 in de haven van Las Palmas uit de documentatie van genoemd schip is gebleken dat betrokken schip zand vervoerde dat afkomstig was uit de Westelijke-Sahara. Er loopt geen juridisch onderzoek naar het schip noch de bemanning, maar de informatie over het schip is wel doorgegeven aan een lokale onderzoeksrechter in verband met onderzoek naar het gebruik van zand afkomstig uit de Westelijke Sahara voor kustplaatsen op Spaans grondgebied. Dit onderzoek is momenteel nog lopend.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse reder Eemswerken zand uit West-Sahara heeft vervoerd naar Gran Canaria? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Spaanse milieuautoriteiten een schip van Eemswerken hebben onderschept omdat hiermee zand uit West-Sahara zou zijn vervoerd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat deze handel in zand door Eemswerken (mogelijk) illegaal is? Zo nee, kunt u dan in detail en concreet aangeven hoe deze handel in lijn met het internationaal recht is?
De regering heeft op dit moment geen aanwijzingen ontvangen van toezichthoudende instanties of het Openbaar Ministerie dat er sprake is van een overtreding van Nederlandse of Europese regelgeving. De Nederlandse regering heeft geen zicht of er sprake is van een schending van Spaanse regelgeving.
De regering heeft de grondwettelijke taak de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen (artikel 90 Grondwet). Ten aanzien van economische activiteiten in conflictgebieden heeft de regering zich onder meer van deze taak gekweten door zich in te zetten voor de ontwikkeling van een internationaal normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dit kader zijn ook bepalingen opgenomen met betrekking tot conflictgebieden.
Economische activiteiten in de Westelijke Sahara zijn niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Wel waarschuwt de Nederlandse regering bij het doen van investeringen en zaken in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad, zoals aangegeven op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Hierbij wordt gewezen op risico’s en voorwaarden. Het is van belang dat opbrengsten van dergelijke activiteiten ten goede komen aan de oorspronkelijke bevolking. Die bevolking moet ook adequaat betrokken worden. De rijksoverheid voert tevens een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)-beleid. Bepalingen over conflictgebieden van de VN, de Raad van Europa en de OESO zijn hierbij maatgevend.
Bent u van opvatting dat u de ontwikkeling van de internationale rechtsorde dient te bevorderen? Zo ja, hoe heeft u in dit geval gehandeld om te voorkomen dat in strijd met het internationaal recht werd gehandeld? Is er bijvoorbeeld contact opgenomen met de reder om te wijzen op de juridische bezwaren en gevaren van de handel in zand uit West-Sahara? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Overlast vliegverkeer in Zuid-Limburg |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
In de brief1 van 19 april 2017 gaf u aan dat uit de evaluatie over 2016 van de vliegtuigoverlast in Zuid-Limburg is gebleken dat de gemaakte afspraken niet allemaal zijn nagekomen. Zijn er vorderingen gemaakt met betrekking tot nieuwe afspraken en het verdrag? Worden in afwachting daarvan de bestaande afspraken wel gehandhaafd?
In mijn brief van 19 april 2017 heb ik aangegeven dat de evaluatie over 2016 voor wat betreft de overlast van het vliegverkeer boven Eijsden heeft laten zien, dat het aantal naderingen in de meeste periodes van het etmaal is teruggebracht naar het beoogde niveau van vóór de luchtruimwijziging. In de vroege nacht is echter nog onvoldoende resultaat bereikt. Weliswaar is het aantal naderingen over Eijsden ook in de vroege nacht significant teruggebracht, maar het beoogde niveau van vóór de luchtruimwijziging is in 2016 nog niet bereikt. Ik heb in mijn brief van 19 april jl. daarom aangegeven, dat ik het resultaat over 2016 nog niet voldoende vind en de aanpak verder wil verstevigen.
Mijn ministerie is daarom met de Belgische Federale Overheid bezig om een Memorandum of Cooperation af te sluiten om de eerder, op basis van vrijwilligheid, gemaakte afspraken steviger te verankeren. Op die manier verbindt ook de federale overheid in België zich nadrukkelijker aan het realiseren van de gemaakte afspraken. Ik verwacht het Memorandum of Cooperation in de tweede helft van 2017 te kunnen afsluiten. Voor een permanente borging zet ik in op een Verdrag, hetgeen meer tijd kost. Het gemeentebestuur van Eijsden-Margraten was betrokken bij de evaluatie en wordt nauw betrokken bij de verdere stappen.
Ik kan bevestigen dat de bestaande afspraken met het oog op de veilige afhandeling van het luchtverkeer met zo min mogelijk hinder voor Eijsden gehandhaafd blijven. In de contacten met de Belgische luchtverkeersleiding en de Belgische Federale Overheidsdienst voor Mobiliteit is bevestigd dat deze operationele aanpak onverkort zal worden voortgezet.
Is het afgelopen half jaar sprake geweest van gewijzigde routes, tijden of aantallen vluchten van en naar Bierset/Luik over Zuid-Limburg? Zo ja, is dit in lijn met de afspraken? Zo nee, hoe verklaart u het toegenomen aantal klachten van omwonenden?
In de voorbije zes maanden is op de radarbeelden een verschuiving van vliegbewegingen te zien in zuidelijke richting, met als gevolg dat er minder over de woonkern van Eijsden wordt gevlogen. Dit is in lijn met de gemaakte afspraken om de overlast zo veel mogelijk te verminderen. In dit kader kan ik u nog melden, dat de Belgische luchtverkeersleiding in juni 2017, als onderdeel van de gemaakte afspraken, op beperkte schaal is begonnen met een pilot om met een vaste naderingsroute naar de luchthaven Luik te vliegen. Hiermee kan een betrouwbaarder vliegprofiel ontstaan zonder de schommelingen die eerder optraden. Als deze pilot een succes wordt, kan ook dit bijdragen aan een vermindering van de overlast voor Eijsden.
Het aantal klachten is veelal afhankelijk van welke landingsbaan op Luik gebruikt wordt. Dit is sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Daarnaast is het in de zomermaanden veelal drukker op de luchthaven, waardoor het aantal klachten ook toenemen.
Uit de publieke radargegevens blijkt dat veel vaker en veel lager dan afgesproken over Zuid-Limburg wordt gevlogen. Houdt uw ministerie dit zelf bij of gaat u volledig af op de gegevens van de Belgen?
Mijn ministerie monitort zelf het vliegverkeer binnen het afgesproken monitoringsgebied boven Eijsden. Daartoe maakt ze gebruik van het eigen Fanomos (Flight Track and Aircraft Noise Monitoring) systeem. Voor het algemene beeld in 2016 verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Waarom wordt er op slechts één punt gemeten en dan slechts gedurende een aantal uren per dag? Waarom wordt niet 24/7 gemeten op meerdere plekken in Zuid-Limburg voor zowel stijgend als dalend luchtverkeer?
Dit beeld klopt niet. Er wordt niet slechts op één punt gemeten, en ook niet slechts gedurende enkele uren per dag.
In 2013 zijn er, in gezamenlijk overleg met de gemeente Eijsden-Margraten, het klachtenbureau Zuid-Limburg en Belgocontrol, afspraken gemaakt over de wijze van monitoren en rapporteren. Voor de monitoring worden alle radarregistraties van het vliegverkeer op Bierset/Luik vastgelegd tot een hoogte van 15.000 voet (= ruim 4.500 meter). Vliegverkeer boven deze hoogte is op de grond nauwelijks nog hoorbaar. De monitoringgegevens worden verdeeld in de volgende periodes: een dagperiode (6 – 19 uur), een avondperiode (19 – 23 uur), en drie nachtperiodes (23 – 0, 0 – 1, 1 – 6 uur). Er is gekozen voor een vast monitoringgebied dat een groot deel van de gemeente Eijsden-Margraten beslaat. Elke vlucht van of naar Bierset/Luik die over Zuid-Limburg vliegt, doorkruist het monitoringgebied.
De veiligheidssituatie van diplomaten in Venezuela |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de families van diplomaten van de VS uit Venezuela worden weggehaald vanwege de veiligheidssituatie in dat land1?
Ja.
Welke maatregelen neemt u om de veiligheid van Nederlandse diplomaten en hun families in dat land te waarborgen?
Het Ministerie van Buitenlands Zaken kan geen openbare uitspraken doen over de veiligheid c.q. veiligheidsmaatregelen ten behoeve van diplomaten en hun families. De veiligheidssituatie in Venezuela in het algemeen en Caracas in het bijzonder, heeft de voortdurende aandacht van het ministerie. Hierover is onder meer dagelijks contact tussen het departement en de ambassade in Caracas.
Zijn de ontwikkelingen in Venezuela aanleiding om het reisadvies aan te passen?
De ontwikkelingen in Venezuela worden constant gemonitord. Zodra er aanleiding is het reisadvies aan te passen, zoals bij een veranderde veiligheidssituatie, wordt dat vanzelfsprekend direct gedaan. De laatste actualisering van het reisadvies vond plaats op woensdag 2 augustus 2017. De in Venezuela bij de Nederlandse ambassade geregistreerde Nederlanders zijn zoals gebruikelijk over de aanpassing van het reisadvies geïnformeerd waarbij extra aandacht is gevraagd voor de overweging of hun reis c.q. verblijf in Venezuela inderdaad noodzakelijk is.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 1 augustus 2017?
Deze antwoorden zijn u zo spoedig mogelijk toegezonden.
De onbetrouwbaarheid van flitsapparatuur |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «strijd tegen onbetrouwbare flitscamera's»1?
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek in dit artikel van onbetrouwbare digitale camera's? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit en welke maatregelen heeft u genomen om dit op te lossen? Indien u nog geen aanvullende maatregelen heeft genomen, bent u dan bereid om hierover contact op te nemen met het Openbaar Ministerie (OM) en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
De digitale flitspalen voldoen aan strenge technische eisen, zijn gecertificeerd door het Nederlands Meetinstituut (NMi) en de werking van de flitsapparatuur wordt voortdurend gemonitord. Het is echter niet uit te sluiten dat er in één van de palen een storing kan optreden. Mocht blijken dat een digitale flitspaal toch niet goed functioneert, dan wordt de handhaving met deze paal gestopt en wordt de storing zo spoedig mogelijk verholpen. Bij de in het artikel aangehaalde flitspaal was dit het geval. De betreffende boete die het gevolg was van de storing is vernietigd.
Op basis van dit eenmalige incident kunnen geen conclusies worden getrokken over de betrouwbaarheid van flitspalen in het algemeen. Ik herken de geschetste problematiek van onbetrouwbare digitale flitspalen of foute instellingen dan ook niet.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot het bericht van vorig jaar, waarbij de politievakbond ACP haar zorgen uit over de betrouwbaarheid van de nieuwe flitsapparatuur2
Het bericht van vorig jaar ging over de mobiele radarsets en staat los van de digitale flitspalen waar het artikel uit De Telegraaf betrekking op heeft.
Is inmiddels het probleem met reflecterende radarbundels opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja, het probleem met de mobiele radarsets is opgelost. Met de installatie van de ondersteunende software en de optimalisatie van het werkproces bij de politie, wordt de bedienaar van de radarset nog beter in staat gesteld de uitslagen van de radar goed te interpreteren.
In hoeveel procent van de gevallen moeten agenten nu nog foute flitsmeldingen er handmatig uitfilteren? Is er sprake van een afnemend percentage? Zo nee, waarom niet? Welke zekerheden zijn er in dit proces van handmatige beoordeling dat dit ook adequaat gebeurt, waardoor het risico dat mensen onterecht beboet worden naar 0% gaat?
Om onterechte bekeuringen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt bij de beoordeling van de overtredingen die worden geconstateerd met mobiele radarsets door de politie het zogenaamde 4-ogen principe toegepast. Alvorens de resultaten van een controle worden doorgestuurd naar het CJIB controleert een tweede collega de controlegegevens zoals de opgegeven locatie, de juistheid van de geldende bebording e.d. Dit beperkt de kans op fouten optimaal, maar sluit fouten niet volledig uit. Uiteraard hebben weggebruikers altijd de mogelijkheid hun foto op te vragen en in beroep te gaan tegen een bekeuring. Een percentage is niet te geven omdat dit niet wordt bijgehouden.
Klopt het dat het OM tot op heden geen inzicht wil geven in de hoeveelheid foutief ingestelde flitsapparatuur dan wel de hoeveelheid boetes hierdoor? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat dit inzicht gewoon gegeven moet worden en er geen sprake mag zijn van foutief afgestelde apparatuur?
Nee, dat is niet juist. Zoals hiervoor aangegeven, zijn de flitspalen niet foutief ingesteld. Er is slechts sprake van zeer incidentele storingen in flitspalen. Een overzicht hiervan is niet te geven.
Hoeveel mensen worden er mogelijk nog onnodig beboet door fout afgestelde flitsapparatuur, dan wel het niet adequaat handmatig filteren? Neemt dit percentage inmiddels af ten opzichte van 2016?
Zoals in de voorgaande antwoorden is aangegeven is er geen sprake van foutief ingestelde digitale flitspalen. Een percentage kan dan ook niet worden gegeven. De meeste overtredingen die worden geconstateerd via een flitspaal worden automatisch verwerkt, ongeveer 10% van de geconstateerde overtredingen wordt handmatig beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval als het kenteken niet goed gelezen kon worden of als onduidelijk is in welke rijstrook de overtreding plaatsvond. Het is niet helemaal uit te sluiten dat in de handmatige beoordeling een beoordelingsfout wordt gemaakt, door bijvoorbeeld van een onjuiste rijstrook uit te gaan of door onjuiste invoering van een kenteken. Het kan dus gebeuren dat onverhoopt onterecht een boete wordt opgelegd. Ook hiervan zijn geen cijfers te geven.
Voor wat betreft het handmatig filteren bij de mobiele radarsets verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat indien er sprake is van onterechte boetes door foutief afgestelde flitscamera’s dat automobilisten niet dubbel gedupeerd moeten raken door allerlei juridische procedures? Zo ja, op welke manier zal hier invulling aan worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
Een incidentele storing aan een flitspaal is niet uit te sluiten. Ook is het mogelijk dat er een fout wordt gemaakt bij de beoordeling van het kenteken of de omstandigheden van de overtreding. Voor beide geldt dat geprobeerd wordt dit tot een minimum te beperken. De opsporingsinstantie kan in de gevallen waarbij sprake is van een evidente onjuistheid of fout in de handmatige beoordeling een correctieverzoek indienen, waarmee wordt voorkomen dat automobilisten alsnog een juridische procedure moeten starten. Boetes waarvan is gebleken dat die het gevolg zijn van een storing worden vernietigd. Daarnaast hebben betrokkenen die van mening zijn dat een boete onterecht is opgelegd de wettelijke mogelijkheid van het instellen van beroep.
Het gebruik van spyware in China |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «China legt spyware op in moslimregio»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Chinese overheid burgers in de provincie Xinjiang verplicht om spyware te installeren, waardoor burgers onder andere op allerlei manieren bespioneerd kunnen worden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet is op de hoogte van de berichten over verplichte installatie van software op Androidtelefoons in de stad Urumqi in de Chinese provincie Xinjiang. De software kan gebruikt worden voor surveillance en om gegevens te detecteren. In een aankondiging van de autoriteiten d.d. 10 juli staat dat de applicatie terroristische content kan identificeren en dat burgers die dergelijke bestanden niet verwijderen daarvoor strafrechtelijk vervolgd kunnen worden.
Klopt het dat burgers die weigeren de spyware te installeren een celstraf van tien dagen riskeren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de verplichting tot het installeren van spyware onacceptabel is? Zo ja, bent u bereid uw ongenoegen hierover te delen in uw contact met de Chinese autoriteiten?
Het kabinet is een sterk voorstander en bepleiter van een wereldwijd open en vrij internet waar fundamentele vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting en vereniging en het recht op privacy worden gerespecteerd. De inzet van de app om toegang te krijgen tot apparaten en de verplichting tot het installeren ervan door de Chinese overheid maakt ernstige inbreuk op de privacy van de betrokken burgers.
Het kabinet is bereid om mensenrechtenschendingen aan te kaarten in bilateraal verband. Zo heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog in Peking op 11 april 2017 zorgen geuit over de vergaande maatregelen die in toenemende mate de vrijheden van de bevolking in de Chinese provincie Xinjiang inperken. Een volgend gesprek binnen deze dialoog zal worden aangegrepen om dit incident en de inbreuk op privacy op te brengen.
Het bereiken van een definitief akkoord tussen Turkije en Rusland over het leveren van S-400 luchtverdedigingssystemen |
|
Han ten Broeke (VVD), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van de vragen van het lid Ten Broeke over de aanschaf van een Russisch luchtafweersysteem door NAVO-lid Turkije1?
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van de Turkse president Erdogan, waarin hij aangeeft dat een deal met Rusland over S-400 systemen is bereikt?2 Hoe weegt u deze uitspraak? Acht u deze uitspraken voldoende – aangezien het de president betreft van een van beide landen die betrokken zijn bij de overeenkomst – om te kunnen stellen dat er inderdaad sprake is van een definitieve overeenkomst tussen Rusland en Turkije? Zo nee, waarom niet en bent u in dat geval bereid actief te achterhalen of een dergelijke deal definitief tot stand is gekomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft kennisgenomen van de uitspraken van president Erdogan over het bereiken van overeenstemming met Rusland over de levering van S-400 luchtverdedigingssystemen. Het kabinet heeft echter via diplomatieke, militaire en openbare bronnen diverse indicaties ontvangen dat een definitieve overeenkomst nog niet is gesloten. Zo zei presidentieel woordvoerder Kalın, twee dagen na voorgenoemde uitspraak van president Erdogan, dat de overeenkomst nog niet volledig is uitgewerkt. Ook Rusland heeft niet bevestigd dat er een definitief akkoord is gesloten. Het Russische staatsbedrijf Rostec heeft gemeld dat er sprake is van een technisch akkoord, maar dat Rusland en Turkije nog geen overeenkomst hebben bereikt over de financiering. Het kabinet kan daarom niet bevestigen dat Rusland en Turkije een definitieve overeenkomst hebben gesloten.
Bent u eveneens bereid om actief te achterhalen om welke redenen Turkije heeft gekozen voor deze Russische systemen en niet voor een systeem dat wordt geleverd door c.q. in gebruik is bij mede NAVO-bondgenoten en kunt u de Kamer over de uitkomst daarvan informeren?
Zolang er geen sprake is van een definitieve overeenkomst, is het niet duidelijk of Turkije werkelijk zal kiezen voor het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem. Pas wanneer een beslissing is genomen kunnen uitspraken worden gedaan over de motivatie voor die keuze.
Indien inderdaad blijkt dat een definitief akkoord is bereikt over de levering van de systemen, welke gevolgen heeft dit dan mogelijk voor Turkije als NAVO-lid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pas wanneer vaststaat dat Rusland en Turkije een definitieve overeenkomst hebben gesloten en meer bekend is over de inhoud van deze overeenkomst, kan het kabinet uitspraken doen over de gevolgen van de aanschaf van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem door Turkije. Zoals eerder gemeld bij de beantwoording van de vragen van het lid Ten Broeke over dit onderwerp (referentie: BS2017022200), ligt het evenwel in de rede dat de aanschaf van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem door Turkije gevolgen zou hebben voor de interoperabiliteit met systemen en entiteiten van andere NAVO-bondgenoten. Als wapensystemen niet aan NAVO-eisen voldoen, worden zij niet toegepast in NAVO-netwerken en systemen. Het is nagenoeg uitgesloten dat een S-400 luchtverdedigingssysteem, dat mogelijk door Turkije wordt aangeschaft, zal worden geïntegreerd met NAVO-systemen en entiteiten.
Bent u bereid deze kwestie te agenderen binnen de NAVO bij de eerstvolgende mogelijkheid daartoe en de Kamer te informeren over de uitkomsten? Wilt u daarbij de volgende kwesties meenemen: (1) de gevolgen die deze overeenkomst heeft voor de mate waarin de NAVO zich effectief kan verdedigen tegen dreigingen vanuit de lucht en dan met name Russische dreigingen (zowel vliegtuigen als raketten); (2) de risico’s dat hierdoor – of doordat de systemen onvolledig compatibel zijn met andere NAVO-systemen – gaten in de verdediging van het NAVO-grondgebied ontstaan zodra Turkije de systemen geleverd krijgt en gaat gebruiken; (3) de rol die Rusland gaat spelen bij de inzet en het onderhoud van de systemen en hoe ver de toegang reikt die Rusland krijgt tot de systemen na levering; (4) de wijze waarop in deze situatie een geclassificeerd NAVO recognized air picture tot stand kan komen als een Russisch wapensysteem met wellicht verborgen codes wordt ingeplugd in het geïntegreerde NAVO air defencesystem en (5) de mate waarin Rusland met deze deal toegang krijgt tot (zeer) gevoelige en strategische informatie over de (verdedigende en offensieve) capaciteiten van de NAVO en de kwetsbaarheden die dat oplevert voor het NAVO-bondgenootschap voor eventuele Russische offensieve handelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Betalen door data te delen en de verkoop van consumentendata aan bedrijven en de overheid |
|
Maarten Hijink |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Betalen door data te delen»1 en «Roomba maker may share maps of users» homes with Google, Amazon or Apple»2?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat producten of diensten gratis of met korting kunnen worden aangeschaft wanneer consumenten sociale media gegevens – waaronder de vriendenkring, interesses en persoonsgegevens – moeten afstaan?
Het gratis of met korting aanbieden van producten of diensten is een marketinginstrument dat al lange tijd gebruikt wordt om verkoop te bevorderen, zoals de «1 + 1 gratis» aanbiedingen in de winkel. Ook in de digitale wereld worden producten en diensten gratis of met korting aangeboden. Vaak staat daar iets Beantwoording vragen over het betalen door data te delen tegenover zoals het afstaan van (persoons)gegevens of het via sociale media verspreiden van informatie over het product of de dienst.
In ons bestaande systeem van consumentenbescherming is het van belang dat de consument zelf kan beslissen of hij een product of dienst gratis of met korting aanschaft, op voorwaarde dat hij helder en volledig geïnformeerd wordt als er voorwaarden worden gesteld aan de aanschaf zoals het delen van gegevens. De consument moet op basis van volledige en begrijpelijke informatie kunnen beslissen of hij wel of niet bereid is op die voorwaarden een product of dienst aan te schaffen. Daarnaast zijn gegevens die kunnen worden herleid tot een identificeerbaar persoon (persoonsgegevens) beschermd door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Met ingang van 25 mei 2018 wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Uit de Wbp en de AVG volgt dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt wanneer hiervoor een in die wet dan wel verordening genoemde rechtsgrond aanwezig is, zoals ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene.
Vindt u dat mensen voldoende bewust worden gemaakt van de gevolgen van het prijsgeven van persoonlijke data om ergens korting op te kunnen krijgen? Vindt u het bijvoorbeeld voldoende als het bedrijf betreffende voorwaarden alleen opneemt in de algemene voorwaarden, zoals in Engeland – bij wijze van experiment – gebeurde bij een WiFi-provider die mensen verplicht stelde toiletten schoon te maken?3
Zoals hierboven aangegeven mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt wanneer hiervoor een rechtsgrond aanwezig is. In dit geval is het op grond van de Wbp noodzakelijk dat de betrokkene hiervoor ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven. Het is aan de toezichthouder – de Autoriteit persoonsgegevens (AP) – en, in ultimo, aan de rechter, om te bepalen of in voorkomende gevallen aan deze voorwaarde voldaan is. Daarbij is onder meer relevant of betrokkene voldoende is geïnformeerd over de gegevensverwerking en of betrokkene een (voorafgaande) keuzemogelijkheid heeft gehad om in te stemmen met de gegevensverwerking dan wel om deze te weigeren.
De AVG stelt nadere voorwaarden aan de toestemming als rechtsgrond voor gegevensverwerking. De verwerkingsverantwoordelijke moet kunnen aantonen dat de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens. Indien de betrokkene toestemming geeft in het kader van een schriftelijke verklaring die ook op andere aangelegenheden betrekking heeft, moet het verzoek om toestemming in een begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal zodanig worden gepresenteerd dat een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt met de andere aangelegenheden. Betrokkene heeft het recht zijn toestemming te allen tijde op eenvoudige wijze in te trekken.
Daarnaast bepaalt artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw) dat voor het plaatsen en lezen van informatie op het randapparaat van een eindgebruiker (bijvoorbeeld in de vorm van cookies) toestemming nodig is van die eindgebruiker en dat deze toestemming moet worden verkregen nadat de eindgebruiker hierover duidelijk en volledig is geïnformeerd, onder andere over het doel van het plaatsen en lezen van informatie en de personen met wie deze informatie wordt gedeeld. Toestemming in de zin van artikel 11.7a Tw kan niet worden verkregen door middel van acceptatie van de algemene voorwaarden. De toestemming is een wilsuiting die vrij, specifiek en op informatie berustend moet zijn. De wilsuiting moet dus ook specifiek zien op het accepteren van de voorgestelde verwerking van gegevens dan wel het plaatsen of uitlezen van gegevens. Voor een rechtsgeldige toestemming is verder van belang dat deze blijkt uit een handeling van de eindgebruiker zoals het «doorklikken» op een webpagina nadat de eindgebruiker er op is gewezen dat deze handeling betekent dat hij akkoord is met het plaatsen en lezen van cookies. Voor «tracking» cookies, waarmee het surfgedrag van internetgebruikers wordt gevolgd om gebruiksprofielen op te stellen op grond waarvan de eindgebruiker anders wordt behandeld dan andere eindgebruikers, geldt sinds januari 2013 het bij amendement Van Bemmel/
Van Dam geïntroduceerde rechtsvermoeden dat hierbij sprake is van verwerking van persoonsgegevens. De plaatser van tracking cookies zal dan ook aan de Wbp moeten voldoen, tenzij hij kan aantonen dat hij géén persoonsgegevens verwerkt.
In het generieke consumentenrecht zoals opgenomen in ons Burgerlijk Wetboek (BW) worden regels gesteld die zien op informatieverstrekking aan consumenten. Op grond van artikel 230l, lid 1, aanhef en onder g, respectievelijk 230m lid 1, aanhef en onder r van boek 6 van het BW moeten handelaren en degene die namens hem of voor zijn rekening optreedt, voordat de consument gebonden is aan een overeenkomst of een aanbod daartoe, op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie verstrekken over de functionaliteit van digitale inhoud, waaronder mede wordt verstaan het gebruik maken van tracking en/of personalisering.
Op grond van de regels omtrent oneerlijke handelspraktijken mag, kortgezegd, de handelaar en degene die ten behoeve van hem handelt geen onjuiste of misleidende informatie verstrekken of weglaten, verborgen houden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekken als de gemiddelde consument hierdoor een ander besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dan hij anders had genomen. Een voorbeeld is de situatie waarin een product als gratis wordt aangeboden en de consument op een niet duidelijke plaats geïnformeerd wordt over wat er met zijn gegevens gebeurt. De consument kan dan namelijk zijn keuze onder meer niet op dit belangrijke aspect baseren.
Er zijn dus verschillende wettelijke kaders die voorwaarden stellen aan het gebruik van persoonlijke data. Bovendien wordt er toezicht gehouden op de naleving van deze wettelijke kaders, namelijk als het gaat om bescherming van persoonsgegevens door de Autoriteit persoonsgegevens en als het gaat om generieke consumentenbescherming door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Hoe wenselijk vindt u het dat huishoudelijke apparatuur privacygevoelige informatie deelt met de fabrikanten en derde (commerciële) partijen?
Het verwerken van een persoonsgegeven is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Deze inbreuk kan alleen gerechtvaardigd zijn wanneer de verwerking geschiedt in overeenstemming met de beginselen voor verwerking, waaronder rechtmatigheid, doelbinding, dataminimalisatie en transparantie zoals vastgelegd in de eerdergenoemde wettelijke kaders.
In de situatie die hier aan de orde is betekent dit dat verwerking van persoonsgegevens door Google alleen mag plaatsvinden wanneer hier een rechtsgrond, zoals ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene, voor is. De betrokkene moet hier helder en volledig geïnformeerd worden over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Wil de overheid inzicht in diezelfde informatie over de leefomgeving van de woning, dan dient krachtens artikel 10, eerste lid, van de Grondwet, een wettelijke bepaling te bestaan die de overheid een dergelijke bevoegdheid toekent.
De verwerking moet blijven binnen het doel waarvoor de gegevens worden verzameld en op transparante wijze geschieden. Verdere verwerking door een private partij voor een ander doel, zoals verstrekking aan een derde partij, kan wederom alleen wanneer betrokkene hiervoor ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven of indien, in het geval van de overheid, de wet daarvoor een grondslag kent. Daarnaast is het essentieel dat bedrijven zorgvuldig omgaan met de data die ze in dit kader verwerken.
De technologische ontwikkelingen en adoptie hiervan gaan snel. Er zijn toepassingsmogelijkheden die voorheen niet voorstelbaar waren. Ook ontstaan er nieuwe business modellen. Dit biedt kansen voor onze maatschappij en economie. Het kabinet vindt het belangrijk dat wet- en regelgeving voldoende ruimte bieden aan innovatie, vernieuwing en ondernemerschap, met inbegrip van de publieke belangen en waarden die door regelgeving geborgd moeten worden. Op het gebied van het omgaan met persoonsgegevens heeft de overheid zowel in Europees als nationaal verband voorwaarden en waarborgen vastgesteld, zoals hierboven aangegeven. De genoemde wetgeving bevat algemene verplichtingen voor private en publieke organisaties en rechten voor burgers. Hieraan moet het bedrijfsleven en de overheid zich houden.
Vindt u dat Google of de overheid, bijvoorbeeld via data verkregen door een stofzuiger, inzicht moet kunnen hebben in het fysieke leefomgeving van een woning, het schoonmaakgedrag van gezinnen en andere privacygevoelige details?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat de voorwaarden die van toepassing zijn op producten voldoende duidelijk maken dat data die verzameld worden door apparatuur met een internetverbinding commercieel uitgebuit kunnen worden? Moeten consumenten niet beter geïnformeerd worden over en beschermd worden tegen het verkopen van privacygevoelige informatie?
Het is niet mogelijk hier in zijn algemeenheid een uitspraak over te doen. Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven om in overeenstemming met de wet te handelen, transparant te communiceren over het gebruik van persoonsgegevens en het consumentenvertrouwen te behouden. Indien bedrijven zich niet aan de wet houden, dan is het aan de AP om op te treden dan wel, bij overtreding van de consumentenregels, aan de ACM.
De overheid hecht groot belang aan veiligheid en vertrouwen in het digitale domein en vervult een actieve rol in de bewustwording bij consumenten over ontwikkelingen rondom persoonsgegevens. De overheid heeft haar verantwoordelijkheid daarbij vertaald in wet- en regelgeving die erop gericht is om de consument te beschermen. Daarnaast neemt de overheid verantwoordelijkheid in het voorlichten van burgers, bijvoorbeeld via veiliginternetten.nl. Hierop staan onder meer praktische adviezen op het gebied van privacy. Ook is de overheid initiatiefnemer van en partner in de campagne Alert Online.
De ACM geeft via haar informatieloket ConsuWijzer informatie aan consumenten over het beschermen van online privacy https://www.consuwijzer.nl/thema/online-privacy en over de toepassing van artikel 11.7a Tw bijvoorbeeld in de Q&A’s via https://www.acm.nl/nl/download/publicatie/?id=14496. De AP geeft via haar website voorlichting aan burgers en bedrijven over de rechten en plichten op het gebied van privacybescherming (https://autoriteitpersoonsgegevens.nl).
Acht u het denkbaar dat in de nabije toekomst commerciële partijen of de overheid via Internet of Things (IoT) apparatuur inzicht krijgen in praktisch alle elementen van het dagelijks bestaan van mensen waaronder het gebruik van de wasmachine, de inhoud van de koelkast, het schoonmaakpatroon en het gebruik van sociale media?
Het is moeilijk om een algemene uitspraak te doen over de ontwikkeling van Internet of Things in de toekomst, omdat dit afhangt van veel verschillende factoren, waaronder ook de behoefte aan slimme apparaten bij de consument zelf en de bereidheid om deze gegevens te delen. Waar inzicht in deze gegevens wordt verlangd door private partijen is zoals hiervoor beschreven in het antwoord op de vragen 4 en 5 thans de Wbp en vanaf uiterlijk 25 mei 2018 de AVG maatvoerend. Voor zover de overheid hiermee inzicht zou willen verkrijgen in het gedrag van burgers inzake het gebruik van de wasmachine, inhoud van de koelkast en schoonmaakpatroon lijkt sprake te zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en is de overheid mitsdien gebonden aan de eisen die artikel 10, eerste lid, van de Grondwet en 8 van het EVRM stellen. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dient te zijn voorzien bij formele wet, en moet tevens noodzakelijk en proportioneel zijn in relatie tot het te dienen doel dat met de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt nagestreefd.
Kunt u aangeven in welke landen wetgeving van kracht is die dergelijke praktijken strenger reguleert dan nu in Nederland het geval is? Welke mogelijkheden ziet u om Nederlandse burgers beter te informeren en beschermen tegen het ongewenst delen van persoonlijke data?
Vanaf 25 mei 2018 zal in alle Europese lidstaten de Algemene verordening gegevensbescherming van kracht zijn, waarmee het kader voor bescherming van persoonsgegevens van consumenten in belangrijke mate geharmoniseerd zal zijn. Dit betekent dat alle burgers een zelfde niveau van bescherming zullen hebben binnen de Europese Unie.
De AVG bevat een uitgewerkte regeling van de informatie die door de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene moet worden verstrekt bij de verkrijging van persoonsgegevens, zowel wanneer de gegevens bij de betrokkene zelf worden verzameld als wanneer de gegevens niet van de betrokkene zijn verkregen. Ook het recht op inzage en het recht op rectificatie en het wissen van de gegevens zijn in de AVG verankerd. Bovendien bepaalt de AVG dat de communicatie met de betrokkene in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal moet plaatsvinden.
Het afbreken van een mast van de tweemastklipper Amicitia |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het afbreken van een van de masten van de tweemastklipper Amicitia?1
Ja.
Deelt u de mening dat door de groei van de commerciële zogenoemde «bruine vloot» de afgelopen decennia een achterstand is opgebouwd in kennis en kunde over veilig onderhoud van deze bijzondere schepen?
Het OVV-rapport concludeert dat de vakkennis binnen de sector onvoldoende geborgd is. Ik realiseer me dat het hier om een zeer ernstig ongeluk gaat. Ik vind het dan ook belangrijk zorgvuldig de aanbevelingen van de OVV te bestuderen. Ik zal u zo snel mogelijk informeren over mijn reactie op de aanbevelingen.
Deelt u de visie dat de certificering en het toezicht op de bruine vloot onvoldoende effect hebben op de veiligheid van deze schepen? Heeft u een beeld van de mate waarin keuringsinstanties zich bij controles richten op de wettelijke voorschriften? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat met de Kamer delen?
Ik wil voorop stellen dat keuring en toezicht nooit ieder risico kunnen uitsluiten. Wel dient het de risico’s tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. De keuringsinstanties moeten zich bij de controles richten op de wettelijke voorschriften. De ILT geeft in haar toezicht prioriteit aan de meest risicovol geachte categorieën. Vóór het ongeluk met de Amicitia werd de bruine vloot daar niet toe gerekend. De OVV constateert echter dat de keuringsinstanties in de uitvoering van keuring en certificering van de bruine vloot zich niet in voldoende mate richten op de wettelijke voorschriften. Het ongeluk met de Amicitia is voor mij aanleiding geweest om het bestaande toezicht op de keuringsinstanties te intensiveren.
Kunt u aangeven hoeveel menskracht de Inspectie Leefomgeving en Transport jaarlijks besteed aan controle op de veiligheid op de bruine vloot? Kunt u daarbij ook aangeven hoe zich dat verhoudt tot de groei van de sector en de controle in Duitsland en Denemarken?
De ILT zet ongeveer 3 fte’s in voor het toezicht op de certificering in de scheepvaart. Daarnaast heeft de ILT in het kader van objectgerichte inspecties in de binnenvaart de volgende inspecties gedaan:
De vergelijking met Duitsland en Denemarken is niet goed te maken aangezien de historische vloot in die landen vooral uit zeegaande schepen bestaat. Het onderzoek van de OVV heeft zich gericht op de regelgeving en procedures die gelden in de binnenvaart.
Deelt u de mening dat de bruinevlootsector van historische schepen drastisch moet professionaliseren om de veiligheid van passagiers te kunnen waarborgen? Zo ja, op welke wijze gaat u daarvoor zorgdragen?
De veiligheid van passagiers moet gewaarborgd zijn. Daar waar kennis binnen de sector niet toereikend is, moet dit verbeteren. Het verhogen van het kennisniveau is, zoals ook de Onderzoeksraad stelt, primair de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Er is wel degelijk kennis binnen de sector aanwezig, alleen niet bij iedereen in voldoende mate. De Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) heeft mij laten weten dat men al concrete initiatieven genomen heeft, zoals een workshop mastonderhoud. In mijn reactie op het OVV-rapport zal ik nader toelichten hoe de veiligheid van deze sector in mijn optiek kan worden verbeterd. Conform de motie De Boer/Jacobi (Kamerstuk 31 409, nr. 145) en de diverse moties over de CCR-eisen, zal daarbij rekening worden gehouden met de wens van de Kamer om de sector niet te confronteren met extra administratieve lasten of overbodige technische eisen en daarmee gepaard gaande hogere kosten. Deze reactie ontvangt u zo snel mogelijk, doch uiterlijk in januari 2018.
Het bericht dat een huurkorting van 170 euro niet wordt toegestaan in Zeeland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cadeautje aan Zeeuwse huurders voorlopig van de baan?» inzake een huurkorting van 170 euro die bij een door de Autoriteit woningcorporaties goedgekeurde fusie (leidend tot woningcorporatie Zeeuwland) was afgesproken, alsnog wordt geblokkeerd door de Autoriteit woningcorporaties?1
Ja. Ik ben bekend met het bericht «Cadeautje aan Zeeuwse huurders voorlopig van de baan».
Kunt u aangeven waarom een eenmalige huurkorting niet gegeven zou mogen worden? Welke wettelijke regels worden hier geschonden? Is het toepassen van een hardheidsclausule mogelijk?
Een doel van de herziene Woningwet is geweest, mede gelet op de aanbevelingen van de parlementaire enquête, om woningcorporaties terug te laten keren naar hun kerntaak en grenzen te stellen aan hun werkdomein. Vanuit dit opzicht beperkt de Woningwet de mogelijkheden voor woningcorporaties om diensten te verlenen en meer specifiek om financiële middelen ter beschikking te stellen aan huurders, om willekeur en oneigenlijke vormen van subsidieverlening te voorkomen en tevens uit te sluiten dat de geldende huurprijswetgeving kan worden omzeild.
Het geven van een eenmalige korting op de maandelijkse huur door een corporatie is naar oordeel van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) materieel het «ter beschikking stellen van financiële middelen». Op grond van de Woningwet mogen woningcorporaties geen financiële middelen ter beschikking stellen, met uitzondering van de gevallen die zijn opgenomen in artikel 48 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv). In de Woningwet is naast deze vastgelegde uitzonderingen geen hardheidsclausule opgenomen op grond waarvan alsnog een eenmalige huurkorting gegeven zou kunnen worden.
Hoewel een eenmalige korting op de maandelijkse huur niet mogelijk is, zijn er voor een woningcorporatie andere mogelijkheden om kostenbesparingen die samenhangen met een fusie structureel ten goede te laten komen aan de doelgroep. Bijvoorbeeld doordat in huurovereenkomsten de huurprijs structureel wordt verlaagd, of toekomstige huurverhogingen worden beperkt. Tevens kan er voor worden gekozen om woningverbeteringen en duurzaamheidsmaatregelen toe te passen in de woningvoorraad, die leiden tot lagere energielasten voor zowel huidige als toekomstige bewoners, zonder dat voor deze maatregelen huurverhoging wordt gevraagd door de woningcorporatie.
Deelt u de mening dat het juist in de geest van de nieuwe Woningwet is om samen met huurders en gemeente afspraken te maken over wat te doen met besparingen en dat dit dus ook kan betekenen dat dit op korte termijn verrekend wordt met de huren van huurders? Zo nee, waarom niet?
De Woningwet stimuleert de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisatie om prestatieafspraken te maken over de bijdrage van de woningcorporatie aan het lokale volkshuisvestingsbeleid van de gemeente, binnen de grenzen van de wettelijke toegestane activiteiten van corporaties. Onderdeel hiervan kunnen prestatieafspraken zijn over het huurprijsbeleid van een woningcorporatie inclusief de mogelijkheid van structurele huurmatiging voor bewoners als gevolg van financiële besparingen door een woningcorporatie.
Kunt u aangeven of de eenmalige huurkorting ook onderdeel was van het door de Autoriteit woningcorporaties goedgekeurde fusievoorstel? Zo ja, kunt u dan aangeven waarom de Autoriteit woningcorporaties wel toestemming heeft gegeven voor dit voorstel waarvan deze korting niet alleen onderdeel was, maar zelfs een voorwaarde van de huurders zonder wiens toestemming de fusie niet plaats kon vinden?
De Autoriteit woningcorporaties geeft aan dat de eenmalige huurkorting was opgenomen in het fusievoorstel van woningcorporatie Zeeuwland. Omdat dit specifieke punt geen onderdeel van beoordeling van fusievoorstellen is, heeft de Autoriteit woningcorporaties toestemming gegeven voor de fusie. De Autoriteit woningcorporaties komt dus niet terug op haar goedkeuringsbesluit voor de fusie. Echter, geeft zij nu wel aan dat het eenmalig toepassen van huurkorting, in de door Zeeuwland gekozen vorm, niet mogelijk is omdat dit in strijd is met de Woningwet. Omdat dit plan al in het fusievoorstel opgenomen was, had de Autoriteit woningcorporaties Zeeuwland hier eerder op kunnen wijzen.
Tegelijk geldt in het algemeen dat zaken waarover de Aw geen signaal heeft afgegeven niet automatisch zijn toegestaan onder de Woningwet en dat woningcorporaties ook zelf geacht worden de wet te kennen en hiernaar te handelen.
Kunt u aangeven waarom de Autoriteit woningcorporaties nu kennelijk terug komt op haar eerdere goedkeuring van het fusievoorstel? Deelt u de visie van de Autoriteit woningcorporaties zelf dat zij eerder had moeten reageren op het plan?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten hoe een huurkorting wel op korte termijn bij de huurders terecht kan komen? Bent u bereid om met de Autoriteit woningcorporaties in gesprek te gaan om te bezien hoe deze huurkorting alsnog op korte termijn verstrekt kan worden aan de huurders en hoe er zo snel mogelijk voor gezorgd kan worden dat woningcorporaties als Zeeuwland zich niet bezig hoeven te houden met dergelijke doorgeslagen regels en gewoon weer hun tijd kunnen besteden aan het betaalbaar huisvesten van mensen?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat er voor een woningcorporatie voldoende mogelijkheden zijn om conform de voorschriften uit de Woningwet kostenbesparingen structureel ten goede te laten komen aan de doelgroep. De Autoriteit woningcorporaties is reeds in gesprek geweest met woningcorporatie Zeeuwland over de verschillende mogelijkheden die de Woningwet toelaat.
Financiële besparingen kunnen door een woningcorporatie ten goede worden gebracht van haar doelgroep, binnen de geldende kaders van de Woningwet en de geldende huurprijswetgeving. Op grond van de geldende huurprijswetgeving mag een woningcorporatie jaarlijks een keer (per 1 juli) de huur verhogen, waarbij zij tevens is gebonden aan een maximumpercentage voor de huurverhoging. Daarnaast kan een huurverhoging plaatsvinden bij mutatie van een woning.
Bij een besluit tot structurele huurverlaging is een woningcorporatie niet gebonden aan een jaarlijks vaststaand moment en dus kan het besluit tot structurele huurverlaging door een woningcorporatie in overleg met de huurdersorganisatie snel worden genomen, zodat het effect hiervan binnen enkele maanden merkbaar is voor de huurders.
Kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen en ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving in Nederlandse en Duitse media rond kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen, maar ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen?1
Ja.
Zal dit schandaal gezien de strijdigheid met het recht en gezien het feit dat ook Nederlandse consumenten gedupeerd zijn en Nederlanders teveel schadelijke luchtvervuiling inademen, ook juridische gevolgen hebben in Nederland?
Op de interne Europese markt moeten bedrijven op gelijke voorwaarden kunnen concurreren. Kartelvorming verstoort de concurrentie en is daarom via Europese regelgeving verboden. Een eventuele kartelvorming door autofabrikanten treft de gehele Europese Unie en is daarom een zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bekend met het bericht dat de Duitse verkeersminister voornemens was om een «deal» te sluiten met de Duitse autobouwers, waarbij de in Duitsland verkochte voertuigen in aanmerking kwamen voor een «vrijwillige terugroeping» en er in ruil daarvoor geen intrekking van de typegoedkeuring zou plaatsvinden?2 De in Nederland en andere EU-lidstaten verkochte voertuigen zouden dan geen upgrade krijgen en blijvend niet aan de emissienormen voldoen. Wat vindt u van een dergelijk voorstel?
Voor voertuigen die binnen Europa zijn verkocht is een Europese typegoedkeuring noodzakelijk. Een software-update die wordt uitgevoerd via een vrijwillige terugroepactie van een voertuigfabrikant moet worden goedgekeurd door de betreffende typegoedkeuringsinstantie. In principe is een dergelijke update vervolgens beschikbaar voor heel Europa.
Klopt het dat EU-regels voor emissies voorzien in een uitzondering dat (soms) meer mag worden uitgestoten als dat nodig is om de motor te beschermen en dat veel autobouwers zich hierop beroepen als zij op manipulaties zijn betrapt? Waarom is dit toegestaan? Waarom mag een auto worden verkocht die kennelijk alleen kan functioneren als het uitlaatgasbehandelsysteem wordt uitgeschakeld?
Zoals ik in diverse overzichtsbrieven over dieselfraude3 heb aangegeven staat EU regelgeving een aangepaste werking van het emissiebestrijdingssysteem expliciet toe wanneer dit nodig is om de motor te beschermen. In mijn brief van 10 juli jl. heb ik aangegeven dat ik het afkeur dat verschillende fabrikanten emissiebestrijdingssystemen toepassen van bedenkelijke kwaliteit, waardoor ze deze noodgedwongen onder praktijkomstandigheden anders moeten afstellen om de motor te beschermen. Momenteel is er geen juridisch aanknopingspunt om fabrikanten met deze handelwijze te vervolgen en sancties op te leggen. Vanaf september 2017 wordt de Real Driving Emmission test gefaseerd ingevoerd, waarmee de uitstoot van het voertuig onder praktijkomstandigheden wordt gemeten en moet voldoen aan de normen. Hiermee worden voertuigfabrikanten gedwongen auto’s te maken die op de weg aan de norm voldoen.
Klopt het dat het geen gehoor geven aan een terugroeping voor een software-update geen gevolgen heeft voor de Algemene Periodieke Keuring (APK) of voor de typegoedkeuring, ook al voldoet de auto aanwijsbaar niet aan de emissienormen? Het actief verwijderen van roetfilters heeft binnenkort consequenties, maar moet het niet opvolgen van een maatregel tot terugroeping niet dezelfde gevolgen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant dat voertuigen die niet conform de regelgeving zijn weer in conformiteit worden gebracht. Momenteel is er in Nederland geen juridische grondslag waarmee de consument verplicht kan worden gehoor te geven aan een terugroepactie. Het verwijderen van roetfilters wordt inderdaad binnenkort verboden. Daar is het echter de gebruiker die het roetfilter actief laat verwijderen. Bij de toepassing van sjoemelsoftware is de fabrikant in gebreke. De consument mag niet de dupe worden van fouten die door de fabrikant zijn gemaakt. Om de consument zo goed mogelijk te informeren wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is de consument bij een APK te waarschuwen over een openstaande terugroepactie.
Hoeveel auto's in Nederland voldoen nu niet aan hun typekeuring? Wat betekent dit voor de luchtkwaliteit? Is gezien het steeds groter wordende dieselschandaal en het feit dat de luchtkwaliteit in Nederlandse steden niet verder verbeterd, het bronbeleid, als basis voor het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid, mislukt?
Momenteel is bij meer dan 92.000 van de ongeveer 169.000 voertuigen van Volkswagen AG een software-update uitgevoerd, waarbij de frauduleuze software is verwijderd. Bij bijna 77.000 in Nederland geregistreerde voertuigen staat nog een terugroepactie van Volkswagen AG open. Zolang er nog voertuigen zijn waarbij de update niet heeft plaatsgevonden blijft de terugroepactie openstaan.
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 9 november 20164 aan uw Kamer heeft gemeld is sinds de start van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. Voor stikstofdioxide (NO2) zijn de concentraties tussen 2009 en 2015 flink gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Er resteert voornamelijk een aantal knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen die spoedig zullen worden aangepakt. Ondanks de dieselfraude is het Europees bronbeleid succesvol gebleken.
Als een simpele software-update volgens veel onderzoekers onvoldoende helpt om sjoemeldiesels weer aan de normen te laten voldoen3, wordt dan voor deze voertuigen alsnog de typegoedkeuring ingetrokken? Kunnen deze voertuigen worden geweerd uit stedelijke milieuzones? Wat betekent dit voor de eigenaren van dergelijke voertuigen?
Alleen de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring voor een voertuig heeft afgegeven kan een typegoedkeuring ook weer intrekken. Zoals in eerdere overzichtsbrieven dieselfraude aangegeven is het intrekken van een typegoedkeuring alleen effectief voor voertuigen die nog in productie zijn. Het in conformiteit brengen van voertuigen die reeds op de markt zijn gebracht kan worden bereikt met een service-update.
Gemeenten zijn bevoegd tot het instellen van milieuzones. Het is ter beoordeling van gemeenten of het effectief, proportioneel en uitvoerbaar is om toegangscriteria zodanig aan te passen dat dergelijke voertuigen geweerd kunnen worden.
Wat is de toekomst voor dieselmotoren, nu blijkt dat de autoindustrie er niet in is geslaagd om zonder manipulaties fraude en illegale afspraken, dieselmotoren te bouwen die tegelijk schoon, zuinig en aantrekkelijk voor consumenten zijn?
Regels omtrent de uitstoot van dieselmotoren worden continu aangescherpt. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 4 wordt de nieuwe testprocedure binnenkort van kracht, waardoor de praktijkemissies naar verwachting veel beter met de norm overeenkomen. Daarnaast ziet de Europese Commissie toe op de naleving van regelgeving omtrent concurrentie. Het is aan de voertuigindustrie om te bepalen of ze onder deze strenge eisen in staat zijn om aantrekkelijke dieselvoertuigen voor de consument te produceren.
Het bericht dat een nieuwe islamitische school in Amsterdam bekostigd moet worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van 26 juli 2017, waarin wordt gesteld dat een nieuwe islamitische school in Amsterdam bekostigd moet worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja.
Op basis van welke nieuwe feiten heeft de Raad van State volgens u geconcludeerd dat uw eigen, terechte, zorg dat deze school IS-gedachtegoed uit zou gaan dragen naar leerlingen, kennelijk onterecht is?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat er geen gegronde reden is om aan te nemen dat SIO niet aan de bekostigingsvoorwaarden zal voldoen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het bestuur van SIO op voldoende wijze afstand genomen van de steunbetuiging van de heer Khoulani aan IS. Daarbij heeft de Afdeling verwezen naar de notulen van twee bestuursvergaderingen van SIO, de aangifte van SIO tegen het voormalig Tweede Kamerlid Marcouch, de beantwoording door SIO van vragen van het dagblad Trouw, een persbericht van SIO van 14 augustus 2014 en de uitschrijving van de heer Khoulani als bestuurslid van SIO met ingang van 5 september 2014. Ik heb via mijn juridische vertegenwoordigers van de inhoud van de notulen van de bestuursvergaderingen van SIO voor het eerst kennis genomen op de zitting van 20 juli jongstleden.
Bent u het met de zienswijze van de Raad van State eens dat deze islamitische school een school is als alle andere en niet een school die zich keert tegen integratie en met «zijn rug naar de maatschappij staat», zoals veel partijen stellen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Afdeling heeft mijn zorgen over dit bestuur niet weggenomen. Tegelijkertijd spreekt het in onze democratie en rechtsorde voor zich dat ik de uitspraak respecteer. De bekostiging van SIO is inmiddels gestart, zoals gelast door de Afdeling. Ik reken op de verantwoordelijkheid van ouders om goed na te denken of zij hun kind op deze school zullen inschrijven. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zal op korte termijn het toezicht op de nieuwe school starten en vaststellen of de school voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen voor het onderwijs en voor het bestuur. Is dat niet het geval, dan zal de inspectie handhaven, of ik zal, indien de ernst van de situatie dat vraagt, zelf gebruik maken van de wettelijke mogelijkheden die mij ten dienste staan om in te grijpen.
Bent u bereid om de uitspraak van de Raad van State te negeren en deze school, die uit is op onderwerping van alles wat niet islamitisch is, met de vestiging van de sharia als doel, alsnog bekostiging te onthouden?
Nee. Ik respecteer de uitspraak van de Afdeling en heb ook conform gehandeld door SIO alsnog te bekostigen. Dat neemt niet weg dat het oordeel van de rechter dat in dit specifieke geval de bekostiging niet geweigerd mag worden, niet strookt met wat er in mijn ogen maatschappelijk gezien wenselijk is.
Ik heb reeds het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen in voorbereiding, waarmee ik een kwaliteitstoets introduceer voor de goedkeuring van een nieuwe bekostigde school. Daarnaast zal vooraf bekeken worden of er daadwerkelijk voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Het wetsvoorstel creëert voorts de mogelijkheid om een nieuwe school sneller te kunnen sluiten dan nu het geval is.
Deelt u de mening dat deze islamitische school op geen enkele manier zal bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs, maar zich juist keert tegen alle Nederlandse waarden die een school zijn leerlingen zou moeten meegeven? Zo ja, onderschrijft u dan de mening dat geen enkele vorm van islamitisch onderwijs toegestaan zou moeten worden in Nederland?
Mijn zorgen over dit bestuur bestaan nog steeds. Maar de realiteit is dat de rechter heeft geoordeeld dat de onderwijswetgeving zich in dit geval niet verzet tegen de start van deze school. Ik wil er alles aan doen om te zorgen dat kinderen het onderwijs krijgen waar ze recht op hebben en dat ze leren wat het betekent om deel uit te maken van onze Nederlandse samenleving, ongeacht de grondslag van dat onderwijs. Nu komt het er op aan dat de school van SIO daadwerkelijk invulling geeft aan de kwaliteitseisen die voor alle vo-scholen gelden, waaronder die op het gebied van burgerschap. Ik heb de inspectie gevraagd om er op toe te zien dat het bestuur voldoet aan deze wettelijke eisen.
De gevolgen van betaaldata van de WW sinds 1 juli 2015. |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op signalen dat mensen sinds 1 juli 2015 in de problemen komen, omdat rond de eerste van de maand de vaste lasten moeten worden betaald, terwijl men tien dagen later de WW-uitkering uitbetaald krijgt (in tegenstelling tot een dienstverband waarbij het salaris rond de 25e uitbetaald wordt)?1
Er zijn mij op basis van informatie van UWV, behoudens verzoeken om bevoorschotting, geen signalen bekend dat mensen in problemen komen doordat de WW-uitkering pas wordt betaald na afloop van de maand waarop deze betrekking heeft.
Deelt u de mening dat een WW-uitkering voor inkomenszekerheid moet zorgen nadat iemand werkloos is geworden, waarbij het krijgen van betalingsproblemen bij de overgang van salaris naar WW moet worden voorkomen?
Ja. De WW-uitkering moet inkomenszekerheid bieden voor degene die werkloos is geworden. Degene die financiële problemen ondervindt bij de overgang van salaris naar WW-uitkering kan aan UWV vragen om een voorschot op de uitkering te verstrekken. Van de uitkeringen over de eerste zes maanden van Wwz (tweede helft 2015) is volgens gegevens van UWV in 0,9% van de eerste uitbetalingen sprake van voorschotbetaling. In de periode 2016 tot juli 2017 is dit volgens gegevens van UWV in gemiddeld 0,75% van alle eerste WW-uitbetalingen het geval.
Deelt u de mening dat de aanpassing van de betaaldagen van een vier-wekelijkse cyclus naar maandbetaling een stap in de goede richting is geweest, maar dat dit lang niet voor iedereen positief uitpakt?
Nee. Aanpassing van de uitbetaling van de WW-uitkering naar maandbetaling achteraf met verrekening van de inkomsten van die maand is een goede keuze geweest voor de uitkeringsgerechtigden en voor UWV.
Kunt u de voor- en nadelen schetsen van een systeem, waarbij mensen de keuze krijgen tussen twee uitbetalingsopties, te weten 1) de uitbetaling op de 25e van de lopende maand plaats vindt, waarbij indien van toepassing een verrekening van gewerkte uren toegepast wordt in de daaropvolgende maand (keuze-optie 1), 2) de uitbetaling plaatsvindt binnen tien kalenderdagen nadat het formulier Inkomstenopgave door het UWV is ontvangen (keuze-optie 2) en waarbij keuze-optie 1 of keuze optie 2 de standaardkeuze (default) is?
Bij optie 1 krijgt de uitkeringsgerechtigde in de lopende maand een uitkering en worden inkomsten van de eerste maand in die maand geheel niet verrekend. Een nadeel van deze vertraagde manier van inkomensverrekening is dat er bij wisselend inkomen sprake is van grote schommelingen in het totaalinkomen (inkomen uit arbeid + WW-uitkering) per kalendermaand. In de ene kalendermaand kan zowel sprake zijn van inkomen uit arbeid als een volledige WW-uitkering, terwijl in de daaropvolgende kalendermaand sprake kan zijn van geen inkomen uit arbeid, maar evenmin recht bestaat op een WW-uitkering dan wel een (zeer) lage WW-uitkering. Het inkomen uit de eerste maand wordt immers verrekend met de WW-uitkering over de volgende maand. Daarmee biedt de WW geen stabiele inkomensgarantie. Een ander nadeel voor WW-gerechtigden en het UWV is dat door de vertraging van één kalendermaand er bij beëindiging van het recht op een WW-uitkering een bedrag moet worden teruggevorderd. (Kamerstuk 26 448, nr. 536, d.d. 8 juni 2015).
Bij optie 2 vindt uitbetaling plaats na afloop van de maand binnen tien dagen na ontvangst door UWV van de inkomstenopgave. Deze optie is de bestaande situatie. De doorlooptijd tussen de ontvangst van de inkomstenopgave en de betaalbaarstelling van de uitkering bedraagt gemiddeld 5 kalenderdagen (Kamerstuk 34 351, nr. 18 d.d. 30 juni 2016). De genoemde keuze-optie 1 hierbij acht ik onwenselijk om redenen die ik in de voorgaande alinea bij optie 1 heb uiteengezet. Mijn voorkeur blijft handhaving van het bestaande systeem.
Twijfelachtig recherchewerk brengt brugwachter aan de afgrond |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten en provincies externe particuliere veiligheidsbureaus inschakelen voor integriteitsonderzoeken?1
Ja.
Waarom wordt er door gemeenten en provincies voor gekozen om externe particuliere bureaus hiervoor in te huren en worden dit soort onderzoeken niet door overheidsdiensten zelf gedaan?
Gemeenten en provincies zijn zelf verantwoordelijk voor het besluit al dan niet gebruik te maken van een extern particulier bureau voor de uitvoering van een integriteitsonderzoek. In 2013 is in opdracht van BZK een verkennend onderzoek naar knelpunten en oplossingen bij integriteitsonderzoek in Nederland uitgevoerd 2. Over de uitkomsten van dit onderzoek heb ik in 2014 onder andere enkele koepelorganisaties geconsulteerd.3 Uit de consultatie bleek o.a. dat juist de waarde van het maken van eigen keuzes over de wijze van onderzoek doen en de gewenste onderzoeksinstantie werd onderstreept.
Uit het onderzoek uit 2013 blijkt dat het gebruik van een extern particulier bureau gezien kan worden als één van de opties voor uitvoering van integriteitsonderzoek, naast bijvoorbeeld een ad hoc onderzoekscommissie of de inzet van een interne onderzoeksinstantie. De keuze voor een onderzoeksinstantie en het type onderzoek vloeit onder meer voort uit de specifieke context, de onderzoeksvraag en de benodigde expertise. Naast deze algemene kanttekeningen blijkt uit voornoemd onderzoek dat er legitieme redenen kunnen zijn om te kiezen voor het inschakelen van een extern particulier bureau. Niet elk bestuursorgaan beschikt te allen tijde over de benodigde capaciteit en expertise om het onderzoek binnen de eigen organisatie uit te laten voeren, zonder dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van het onderzoek in het geding komen. Voor een objectief onderzoek is persoonlijke distantie tussen het subject van onderzoek en de onderzoeker(s) noodzakelijk, zeker bij kleinere organisaties kan dit de reden zijn om een externe partij in te schakelen. Navraag bij onder andere IPO leert dat deze overwegingen onverminderd actueel zijn.
Aan welke eisen moeten deze bureaus voldoen?
In de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR) is bepaald dat een recherchebureau over een vergunning moet beschikken om recherchewerkzaamheden te mogen verrichten. Een vergunning wordt volgens de WPBR verleend indien, gelet op de voornemens en antecedenten van de aanvrager of van de personen die het beleid van de aanvrager bepalen, naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de bij of krachtens de WPBR gestelde regels en ook overigens zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.
Voorts is bepaald dat zowel voor (feitelijk) leidinggevenden als voor particuliere onderzoekers toestemming dient te worden verkregen van respectievelijk de Minister van Veiligheid en Justitie en van de Korpschef, alvorens werkzaamheden als leidinggevende van een particulier recherchebureau dan wel als particulier rechercheur te mogen verrichten.
Zowel in de WPBR als in de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (RPBR) worden eisen gesteld aan onder andere de inrichting en het personeel van beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Zo zal het personeel betrouwbaar en bekwaam moeten zijn, en dient elk recherchebureau een (privacy)gedragscode vast te stellen en na te leven, welke identiek is aan het in bijlage 6 bij de RPBR vastgestelde model.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de factsheet«Vergunningsplicht recherchewerkzaamheden» opgesteld waarmee nagegaan kan worden wanneer een bureau als recherchebureau wordt aangemerkt en derhalve over een vergunning dient te beschikken.
Mogen door particulieren peilers onder een auto worden geplaatst van verdacht overheidspersoneel, zoals beschreven in het artikel? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, waarom wordt er geen onderzoek naar het betreffende bureau verricht?
In de in het antwoord op vraag 3 genoemde model privacygedragscode voor particuliere onderzoeksbureaus – waarin de normen van de Wet bescherming persoonsgegevens specifiek voor de sector particuliere onderzoeksbureaus staan beschreven – zijn onder andere normen opgenomen ten aanzien van het verrichten van observaties. Het volgen van een auto door middel van een peilbaken is slechts toegestaan indien het gaat om bedrijfsvoertuigen en privévoertuigen die door de onderzochte persoon bedrijfsmatig worden gebruikt en het is verder beperkt tot die tijden die relevant zijn voor de onderzoeksopdracht.
Maakt de landelijke overheid ook gebruik van externe, particuliere bureaus? Zo ja, bent u bereid daarmee te stoppen?
Ja. Het beeld is echter divers. Sommige onderdelen van de rijksoverheid beschikken over eigen onderzoekscapaciteit. Als sprake is van de inzet van een particulier bureau spelen dezelfde overwegingen een rol zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2: capaciteit, expertise en onafhankelijkheid. Uitgangspunt is dat bij voorkeur onderzoek in eigen beheer wordt uitgevoerd, maar als de kwaliteit of onafhankelijkheid van een onderzoek in het geding komen, wordt het onderzoek uitbesteed.
De derde monitor artsencapaciteit UWV |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe garandeert u dat de kwaliteit van de beoordelingen niet lijdt onder de hoge werklast bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)?1
UWV heeft mij verzekerd dat waarborgen om de kwaliteit van beoordelingen te garanderen worden toegepast, ongeacht de werkdruk. UWV is daarbij gehouden om de wet- en regelgeving juist uit te voeren. UWV monitort of het zijn taak op het gewenste kwaliteitsniveau uit kan voeren en ik volg dit.
Kunt u garanderen dat alle keuringen door geregistreerde verzekeringsartsen gedaan worden?
Beoordelingen bij UWV worden altijd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde verzekeringsarts uitgevoerd. De geregistreerde verzekeringsarts is dus altijd eindverantwoordelijk voor het resultaat van de beoordeling. Bij de beoordeling werkt een deel van de geregistreerde verzekeringsartsen bij UWV middels taakondersteuning en taakdelegatie, zoals dat inmiddels gebruikelijk is in de curatieve sector. Bij taakondersteuning kan worden gedacht aan het uitwerken van het verslag van het spreekuur of het opvragen van medische informatie bij behandelaars. Bij taakdelegatie is er sprake van het delegeren van een deel van de beoordeling onder toezicht en verantwoordelijkheid van de verzekeringsarts. Hierbij kan worden gedacht aan een telefonisch vooroverleg met de klant of het uitvoeren van een analyse op de relevante sociaal medische informatie.
De anios en aios voeren onder begeleiding van de geregistreerde verzekeringsarts de beoordeling uit. De geregistreerde verzekeringsarts verricht de eindcontrole (contrasignering) bij afronding van de beoordeling.
Welk deel van de werkzaamheden van de keuringsartsen wordt uitbesteed aan assistenten en secretarissen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de werkzaamheden bij keuringen wordt afgeschoven op aiossen (artsen in opleiding tot specialist) of zelfs aniossen (arts niet in opleiding tot specialist)? Klopt het dat aiossen en aniossen alle keuringswerkzaamheden doen en dat de officiële keuringsarts slechts de laatste eindcontrole doet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel claimbeoordelingen zijn vertraagd? Hoe heeft deze achterstand zich de afgelopen twee jaar ontwikkeld en om welke uitkeringen het gaat?
In de derde monitor artsencapaciteit UWV is gemeld dat 2.188 claimbeoordelingen vertraagd zijn per eind april 2017. Dit betreft 1.722 WIA claimbeoordeling en 466 beoordelingen arbeidsvermogen. Eind 2015 waren 1.535 claimbeoordelingen vertraagd, waarvan 1.029 WIA claimbeoordelingen en 506 beoordelingen arbeidsvermogen.
Hoe lang is de gemiddelde wachttijd van de vertraagde claimbeoordeling?
Voor een claimbeoordeling WIA wordt de wettelijke termijn aangehouden van 8 weken, waarbij UWV de mogelijkheid van het verlengen of opschorten van deze termijn heeft. Een vertraagde claimbeoordeling WIA heeft een gemiddelde doorlooptijd van circa 16 weken. Hierbij past de kanttekening dat een groot gedeelte van de vertraging zich zal voordoen in de periode dat de klant zijn loon doorbetaald krijgt, omdat een aanvraag voor een WIA uitkering doorgaans vanaf 15 weken tot uiterlijk 11 weken voorafgaand de claimbeoordeling WIA wordt ingediend.
De beoordeling arbeidsvermogen is een gecombineerde beoordeling voor de indicatiestellingen banenafspraak en beschut werk en de claimbeoordeling Wajong. Voor alle vertraagde beoordelingen arbeidsvermogen is de gemiddelde doorlooptijd circa 9 weken. Voor louter het onderdeel claimbeoordeling Wajong geldt een termijn van 14 weken waarbinnen UWV de claimbeoordeling Wajong moet afronden.
Hoeveel mensen krijgen hun uitkering later door de achterstand in claimbeoordelingen? Kunt u de vergelijking maken met het aantal vorig jaar?
Indien UWV een beslissing over een uitkering te laat dreigt te nemen, dan informeert UWV de klant over de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen. UWV heeft mij laten weten dat er geen vertraging is bij het betalen van een voorschot. Daarmee lijkt het onwaarschijnlijk dat klanten verlegen zitten om betaling.
Als de verstrekking van de uitkering vertraagd is kunnen mensen een voorschot aanvragen, hoe snel wordt dit voorschot verstrekt? Is hier ook sprake van vertragingen?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat mensen die weken of maanden op hun uitkering moeten wachten flink in de problemen kunnen komen bij het betalen van hun kosten van levensonderhoud?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om onmiddellijk te stoppen met de herbeoordelingen van jonggehandicapten met een Wajong-uitkering totdat alle achterstanden zijn weggewerkt bij het reguliere werk (claims en Ziektewet)?
Nee. De operatie waarbij UWV alle Wajongers beoordeelt op hun arbeidsvermogen is vrijwel afgerond. In het reguliere proces verricht UWV herbeoordelingen voor Wajongers om gewijzigde omstandigheden in de medische situatie te toetsen en de rechtmatigheid van de uitkering te borgen. Vaak is dat op verzoek van de Wajonger zelf. Het stopzetten van herbeoordelingen van Wajongers betekent de facto dat zij eventueel gewijzigde omstandigheden niet kunnen laten toetsen op de gevolgen voor hun uitkering.
Het bericht “Radicaal vrijuit door slordigheid Justitie” |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Radicaal vrijuit door slordigheid Justitie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze, mede door uw blunder ontstane, situatie te gek voor woorden is en dat dit soort types in elk geval tijdelijk uit de maatschappij gehaald moeten worden om andere mensen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Sinds 1 maart 2017 heb ik onder de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) de bevoegdheid om preventieve vrijheidsbeperkende maatregelen in te zetten wanneer een persoon op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Dit betreft de mogelijkheid tot het opleggen van een contactverbod, een meldplicht of een uitreis- of gebiedsverbod. Van die bevoegdheden heb ik inmiddels gebruik gemaakt, bijvoorbeeld in de zaak waarnaar wordt verwezen in het artikel van het AD. Op 21 juli 2017 heeft de bestuursrechter geoordeeld dat ik, gelet op de gedragingen van betrokkene, op goede gronden tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen in deze zaak ben overgegaan.2 Daarbij heeft de rechtbank wel de kanttekening geplaatst dat de gebiedsaanduiding die vermeld was op de kaart van het gebiedsverbod onvoldoende helder was. Omdat het gebiedsverbod voor betrokkene slechts voor het weekend van de Marathon van Rotterdam gold, heeft de vernietiging van dat deel van het besluit geen verdere gevolgen gehad voor de veiligheid in het gebied tijdens de marathon. Bovendien geldt dat de meldplicht nog steeds van kracht is voor betrokkene.
Wat gaat u, nu uw aanpak tekort blijkt te schieten, acuut doen om Nederland tegen deze persoon te beschermen?
In zijn algemeenheid wordt door alle betrokken partijen in redelijkheid alles gedaan om dreigingen tijdig te onderkennen en eventuele aanslagen te voorkomen. Verder ga ik niet in op (de maatregelen rondom) individuele gevallen.
Deelt u de mening dat de veiligheid van Nederland beter gediend is met het preventief opsluiten van de in het bericht genoemde persoon en vergelijkbare gevallen en bent u bereid daartoe administratieve detentie in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Met de inwerkingtreding van de Twbmt is het bestaande instrumentarium in de aanpak jihadisme uitgebreid met de hiervoor reeds genoemde bestuursrechtelijke vrijheidsbeperkende maatregelen. De hiervoor genoemde uitspraak laat zien dat het instrumentarium dat ik ter beschikking heb, in de praktijk werkt en door de rechter in concrete zaken juridisch toelaatbaar wordt geacht. In dit verband hecht ik er bovendien aan te verwijzen naar mijn brief van 8 december 2015 aan uw Kamer waarin ik heb laten weten dat volledige vrijheidsontneming van personen tegen wie geen verdenking van een strafbaar feit bestaat niet past in onze rechtstaat.3