Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) terecht heeft geweigerd DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder openbaar te maken?1
De uitspraak betekent dat de NZa naar het oordeel van de rechter het specifieke verzoek van Open State Foundation om informatie openbaar te maken over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder uit het DIS terecht heeft geweigerd, omdat zij anders de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) zou hebben overtreden. De NZa mag op basis van de Wob geen bedrijfs- en fabricagegegevens verstrekken die vertrouwelijk zijn meegedeeld ten behoeve van de uitvoering van haar wettelijke taken.
De uitspraak over DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder doet niets af aan het belang om voor patiënten en verzekerden inzicht in de ziekenhuistarieven te vergroten. Zie hierover mijn brief aan uw Kamer van 3 november 2016, waarin ik toelicht dat ik de NZa heb gevraagd daartoe een traject voor te bereiden.2
Wat zegt het naar uw mening over de transparantie van het huidige zorgstelsel wanneer zelfs de prijs wordt aangemerkt als «bedrijfs- en fabricagegegeven» en daarmee als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat in dit geval, gelet op de samenhang van de prijs van een DBC-zorgproduct met de andere verzochte gegevens, ook de prijs als een bedrijfs- en fabricagegegeven moet worden aangemerkt.
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg. Er is in de afgelopen jaren belangrijke vooruitgang geboekt, maar verbetering is nog steeds nodig. Ik heb op het gebied van prijstransparantie de NZa verzocht een traject voor te bereiden op basis waarvan burgers inzicht krijgen in de zorgtarieven van een ziekenhuis, kliniek, of andere aanbieder, en de NZa heeft dit ook toegezegd. De NZa heeft naar aanleiding van de uitspraak aangegeven voor transparantie te zijn van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.3 Ook geeft de NZa aan in 2017 serieuze stappen te zullen zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Wat vindt u ervan dat informatie over betaalbare en toegankelijke zorg en die daarmee het algemeen belang dient, niet opvraagbaar is middels de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) omdat deze wordt aangemerkt als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn, aangezien de Afdeling van oordeel is dat zorgaanbieders informatie vertrouwelijk hebben meegedeeld, ook de twee zorgverzekeraars en de ziekenhuisgroep die onlangs tarieven hebben bekend gemaakt, strafbaar?
De uitspraak van de Afdeling gaat over openbaarmaking van gegevens in het kader van de Wob. De Wob is alleen van toepassing op bestuursorganen en niet op zorgaanbieders en verzekeraars (behalve op academische ziekenhuizen).
Hoe verhoudt de uitspraak van de Afdeling zich tot de door ook u gewenste transparantie over ziekenhuistarieven? Staat deze uitspraak het verder inzicht geven in die tarieven in de weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraak staat niet in de weg aan mijn wens om voor patiënten en verzekerden te komen tot inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren. De NZa heeft aangegeven hiertoe in 2017 serieuze stappen te zullen zetten. Aanpassing van wetgeving is niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Betekent de uitspraak van de Afdeling dat u de wetgeving die het openbaar maken van ziekenhuistarieven en/of DIS-gegevens in de weg staat, gaat aanpassen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Toont de uitspraak van de Afdeling aan dat transparantie op gespannen voet staat met marktwerking in de zorg waarbij de concurrentiepositie en vertrouwelijke bedrijfsinformatie prevaleert boven het algemeen belang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de uitspraak toont enkel aan dat de NZa bij de openbaarmaking van gegevens waarover zij op grond van specifieke bestuursrechtelijke bevoegdheden beschikt zich dient te houden aan de Wob en dat de i.c. bedrijfs- en fabricagegegevens, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid, i.c. de NZa, zijn meegedeeld, niet openbaar worden gemaakt.
Is het openbaar maken van DIS-gegevens indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens deze uitspraak van de Afdeling ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
De Afdeling heeft zich in deze uitspraak niet uitgelaten over niet tot individuele zorgaanbieders of verzekeraars te herleiden DIS-gegevens. Voor een algemeen inzicht in de kosten per behandeling of per aandoening publiceert de NZa dergelijke prijsinformatie op opendisdata.nl, zoals vermeld in de Kamerbrieven van 10 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3405) en 27 oktober 2015 (Kamerstuk 29 248, nr. 289).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Open State Foundation dat de uitspraak van de Afdeling aantoont dat de wet inmiddels door de realiteit is ingehaald aangezien burgers, zorgverzekeraars en zorginstellingen zelf inzicht in de zorgkosten moeten regelen?2
Zoals ik in mijn brief van 3 november 2016 aan uw Kamer heb toegelicht, is mijn transparantiebeleid erop gericht dat patiënten en verzekerden effectief inzicht hebben in alle informatie die van belang is bij het kiezen van een behandeling. Dat vergt naast inzicht in kwaliteit ook inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren.5 Het is bijvoorbeeld voor patiënten zeer relevant om te weten welke financiële gevolgen een behandeling voor hen heeft. Daarom heb ik de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg. De NZa bereidt dit nu voor en heeft aangegeven in 2017 serieuze stappen te zullen zetten.
Wat is voorts uw reactie op de volgende opmerking van de Open State Foundation: «De afgelopen jaren hebben we gezien dat de Nederlandse Zorgautoriteit geen millimeter beweegt naar transparantie»?
Zie antwoord vraag 9.
De uitzending van Zembla waaruit blijkt dat cliënten onvoldoende gewezen worden op de risico’s bij Lasik-oogchirurgie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat patiënten onvoldoende gewezen worden op de risico’s bij Lasik-oogchirurgie?1
Aanbieders hebben een belangrijke rol bij het wijzen van consumenten op risico’s en alternatieven. Cliënten moeten op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) goed geïnformeerd worden over een ingreep. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen. Dit geldt ook voor niet medisch noodzakelijke ingrepen die verricht worden onder verantwoordelijkheid van een arts. Deze informatieplicht wordt tevens in de tuchtrechtspraak gehanteerd. Het goed vooraf informeren van de patiënt wordt ook gezien als onderdeel van «goede zorg» zoals bedoeld in de Wet kwaliteit en klachten zorg (Wkkgz).
Het is voor mij op basis van deze uitzending onvoldoende duidelijk of patiënten voldoende zijn geïnformeerd. Als betrokkenen van oordeel zijn dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld, kunnen ze dit melden bij het Landelijk Meldpunt zorg. Deze meldingen gebruikt de IGZ in haar toezicht.
Onderschrijft u de conclusie dat er een discrepantie is tussen klantinformatie van klinieken enerzijds en wetenschappelijke bevindingen en patiënten uitkomsten anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het Nederlands Gezelschap voor Refractiechirurgie (NGRC) dat zich ten doel stelt om de kwaliteit van de refractiechirugie in Nederland te bewaken en te bevorderen en onderdeel uitmaakt van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG), beoordeelt ooglaserbehandelingen, inclusief Lasik, als veilig en verantwoord. Daarvoor moet vanzelfsprekend voldaan worden aan de regels en veldnormen. De IGZ ziet erop toe dat relevante wet- en regelgeving en veldnormen worden nageleefd.
Is het volgens u terecht dat klinieken Lasik-oogchirurgie verkopen als vrijwel onfeilbare, nauwkeurige techniek zodat er veel en snel klanten kunnen worden geworven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders hebben een belangrijke rol bij het wijzen van consumenten op risico’s. Cliënten moeten op grond van de WGBO goed geïnformeerd worden over de risico’s van een ingreep. Dit geldt ook voor niet medisch noodzakelijke ingrepen die verricht worden onder verantwoordelijkheid van een arts. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. De zorgaanbieder moet de patiënt duidelijk, en desgevraagd schriftelijk, inlichten over de gezondheidstoestand van de patiënt en over voorgenomen onderzoek en behandeling. De zorgaanbieder laat zich hierbij leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten over:
De informatieplicht van de zorgaanbieder omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen. Het goed vooraf informeren van de patiënt wordt ook gezien als onderdeel van «goede zorg» zoals bedoeld in de Wet kwaliteit en klachten zorg (Wkkgz).
De verantwoordelijkheid om zich goed te informeren ligt bij de consument. Deze dient zich vooraf vragen te stellen zoals: heb ik de eventuele risico’s goed afgewogen; heb ik te maken met een deskundige behandelaar die vindbaar is in een register, zoals het BIG-register of een privaat kwaliteitsregister en beschikt de instelling waar ik word behandeld over kwaliteitskeurmerken? Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat cliënten onvoldoende worden gewezen op complicaties, variërend van frequent voorkomende problemen als droge ogen en slecht nachtzicht tot minder optredende maar zeer ernstige complicaties als ectasie en neuropathische pijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat gesteld wordt dat eventuele complicaties te verhelpen zijn terwijl dat zeker voor de meeste complicaties zeker niet het geval is? Is het moedwillig foutief informeren van (mogelijke) cliënten aanleiding voor u om in te grijpen?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de voorlichting met betrekking tot complicaties niet meer is dan een klein lijstje zonder vermelding van frequentie en ernst van risico's? Voldoet dit lijstje aan en de wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat klanten dit lijstje bovendien pas onder ogen krijgen nadat de afspraak voor de behandeling al is ingepland waardoor er doelbewust een drempel wordt opgeworpen zodat cliënten niet terugkrabbelen en wordt voorkomen dat de risico’s met een behandelend arts worden besproken en bijvoorbeeld de frekwentie en impact van mogelijke complicaties zoals slecht nachtzicht, droge ogen, lichtovergevoeligheid en verminderde kwaliteit van leven?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dergelijke agressieve verkooptechnieken gepast voor de verlening van electieve niet noodzakelijke chirurgie? Handelen dergelijk kritieken volgens u in strijd met wet- en regelgeving of de normen en waarden van zorgverleners?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat dergelijke klinieken misbruik maken van het vertrouwen wat mensen hebben in medici in het algemeen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen voor misbruik van vertrouwen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8.
Is de uitzending voor u aanleiding voor een grondige herevaluatie van de Lasik-oogchirurgie, over de voorlichting aan klanten vooraf en de controles achteraf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding voor een herevaluatie van Lasik oogchirurgie. De IGZ houdt op de aanbieders risicogestuurd toezicht. De beroepsgroep zelf stelt richtlijnen op voor wat goede zorg is. De IGZ gebruikt de richtlijnen van de beroepsgroep zelf naast wet- en regelgeving in haar toezicht. Als de IGZ veel meldingen krijgt of op een andere manier merkt dat er veel mis gaat, dan kan zij de beroepsgroep adviseren te bekijken of de richtlijn wellicht aangepast moet worden. De IGZ heeft mij laten weten hiertoe vooralsnog geen aanleiding te zien. Het NOG en het NGRC hebben inmiddels aangekondigd, naar aanleiding van de uitzending van Zembla, de richtlijnen tegen het licht te zullen houden met betrekking tot informatieverstrekking rondom de diverse refractiechirurgische behandelingen, waaronder de Lasik methode en eventuele bijwerkingen.
De IGZ heeft de afgelopen jaren enkele meldingen gekregen met betrekking tot Lasik oogchirurgie. Deze meldingen gaven geen aanleiding voor nadere actie.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) al eerder is geïnformeerd maar niet ingrijpt en het aan de industrie zelf overlaat? Is de uitzending van Zembla voor u aanleiding om de IGZ alsnog in te laten grijpen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen niet langer zonder zich bewust te zijn van de mogelijke complicaties, toch Lasik-oogchirurgie ondergaan?
Op basis van goede voorlichting van de behandelaar en informatie die consumenten kunnen vinden op betrouwbare websites moeten consumenten tot een weloverwogen besluit kunnen komen. Op de website rijksoverheid.nl/cosmetische ingrepen kunnen consumenten betrouwbare informatie vinden over cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld over de vraag waar je op moet letten als je je veilig wilt laten behandelen. Daarnaast vervult de website de functie van wegwijzer. Via deze site worden consumenten verwezen naar sites waar ze meer informatie kunnen vinden over hun behandelaar, de behandelplek en het product. Als het gaat om behandelaren bevat de site bijvoorbeeld een link naar het BIG-register en Zorgkaart Nederland.
Wat gaat u ondernemen tegen klinieken waarbij cliënten onvoldoende of subjectieve informatie krijgen over mogelijke complicaties? Of deze informatie op het verkeerde moment verstrekken, bijvoorbeeld wanneer een afspraak al is ingepland?
Indien de IGZ signalen heeft dat er sprake is van een acuut gevaar voor de patiëntveiligheid zal zij niet aarzelen in te grijpen. Die signalen heeft de IGZ op dit moment niet. Zie verder mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Is er volgens u spraken van acuut gevaar voor de volksgezondheid en derhalve voldoende aanleiding de betreffende klinieken per direct te laten sluiten door de IGZ? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zegt u tegen een cliënt die de uitzending van Zembla heeft gezien en morgen onder het mes moet voor Lasik-oogchirurgie?
De verantwoordelijkheid voor de keuze voor zorg waar geen medische noodzaak aan ten grondslag ligt, ligt bij de patiënt en bij de zorgaanbieder. De patiënt maakt de uiteindelijke keuze, maar de zorgaanbieder moet de patiënt voldoende informeren over mogelijkheden en gevolgen van de ingreep, zodat de patiënt een afgewogen keuze kan maken. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8.
Wat vindt u van het gegeven dat oogspecialisten die opgeleid zijn met behulp van grote sommen publiek geld gebruik maken van de autoriteit en faciliteiten van ziekenhuizen die eveneens met publieke middelen worden gefinancierd om commercieel de boer op te gaan en veel te verdienen aan Lasik-oogchirurgie via een private kliniek? Is dit niet onwenselijk en dient dit niet te worden tegengegaan? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het niet aan de overheid om cosmetische chirurgie aan te sporen of te ontmoedigen. Cosmetische ingrepen kunnen echter een substantieel risico met zich mee brengen. Ik zie het dan ook als mijn taak om aan de ene kant de veiligheid van cliënten en consumenten zo goed mogelijk te beschermen via wet- en regelgeving en aan de andere kant te zorgen dat er goede informatie voorhanden is.
Het bericht dat artsen vaker kiezen voor pillen van farmaceuten waarvan zij sponsorgeld ontvangen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat medisch specialisten vaker en meer medicijnen voorschrijven van de farmaceutische bedrijven die hen sponsorgeld betalen?1
Mijn reactie op het bericht in de Volkskrant van 22 december 2016 «Arts kiest vaker pillen sponsorende farmaceut» heb ik aan de vaste Kamercommissie gestuurd op 18 januari 2017 met kenmerk 2016Z24785.2
Is uit het onderzoek ook te herleiden welke sponsoractiviteit zoals betaalde lezingen of het betaald bezoek van een congres, heeft geleid tot een piek in het voorschrijfgedrag? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te achterhalen?
Uit het onderzoek is niet te herleiden welke sponsoractiviteit gerelateerd kan worden aan het voorschrijven van een geneesmiddel. De financiële relaties in het Transparantieregister Zorg worden jaarlijks achteraf gemeld. Hierbij kan geen relatie worden gelegd met het tijdstip dat geneesmiddelen zijn voorgeschreven.
Wat is de prijsstelling van de vier onderzochte nieuwe, dure geneesmiddelen ten opzichte van de gemiddelde prijs voor de geneesmiddelen die al op de markt waren voor de betreffende aandoening?
In het Volkskrant artikel zijn vier dure geneesmiddelen bekeken. Dit zijn twee diabetes middelen (Tresiba & Toujeo) en twee cholesterol middelen (Repatha en Praluent). Tresiba en Toujeo zijn insuline-soorten die een lange werkingsduur hebben. In de richtlijnen voor behandeling van diabetespatiënten met insuline luidt het advies om eerst te starten met een middellang werkende insuline (NPH insuline). Het voorschrijven van de lang werkende insuline (waaronder Tresiba en Topujeo) dient te worden beperkt tot patiënten die met NPH-insuline problemen ondervinden.
De prijsstelling van Tresiba en Toujeo varieert per dagdosering van € 1,37 tot € 1,47. Ter vergelijking zijn de kosten van een behandeling met insuline NPH (eerste keus insuline volgens de richtlijn) ca. € 0,70 per dagdosering.
De twee nieuwe cholesterolverlagers vormen samen een nieuwe klasse van cholesterolverlagende middelen en zijn bedoeld voor mensen met een hoog risico op hart- en vaatziekten. Dit zijn mensen die eerder een infarct hebben gehad of waarbij een te hoog cholesterolgehalte erfelijk is bepaald en waarbij de gebruikelijke behandelingen (met statines en ezetimibe) het cholesterol niet voldoende verlagen. Naar verwachting komen er jaarlijks maximaal 20.000 mensen in aanmerking voor behandeling met één van beide nieuwe cholesterolverlagers. Deze twee nieuwe middelen worden sinds 1 april en 1 juni 2016 (respectievelijk Repatha en Praluent) vergoed vanuit het basispakket. De geneesmiddelen zijn duurder dan de bestaande cholesterolverlagers en worden in combinatie met de bestaande behandeling gegeven. De prijs van een behandeling met Repatha of Praluent ligt op basis van openbare lijstprijzen rond de € 6.000,– per jaar. Voor een statine in combinatie met ezetimibe kunnen de behandelkosten tot circa € 700,– per jaar bedragen.
Is op basis hiervan te bepalen hoeveel extra geld er uit is gegeven aan deze nieuwe, dure geneesmiddelen vanwege sponsoring? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek van VGZ en de Volkskrant laat zien dat artsen met een financiële relatie met de industrie bij deze middelen de duurdere nieuwe middelen meer voorschrijven bij patiënten dan artsen die geen financiële relatie met de industrie hebben. Het onderzoek geeft niet aan hoeveel extra geld hierdoor is uitgegeven. Op basis van dit onderzoek valt ook niet op te maken of de sponsoring daadwerkelijk de reden is dat deze middelen door de betreffende artsen vaker worden voorgeschreven. Ik heb van VGZ begrepen dat zij in Zorgverzekeraars Nederland verband een vervolg onderzoek willen gaan opzetten.
Het is goed als de zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid op zich nemen om nader onderzoek te doen als er signalen zijn van mogelijk ongewenst voorschrijfgedrag. Zij kunnen hier ook met zorgaanbieders afspraken over maken. Het is ook aan de zorgverzekeraars om er op toe te zien dat zij deze middelen niet breder vergoeden dan de nadere voorwaarden die ik aan de vergoeding heb gesteld met bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Voor welke andere nieuwe en/of dure geneesmiddelen worden artsen gesponsord of bezocht door individuele artsenbezoekers? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Bij de introductie van een nieuw geneesmiddel is het gebruikelijk om via verschillende methodes de voorschrijvers kennis te laten nemen van dit nieuwe geneesmiddel. De inzet van een artsenbezoeker is een voorbeeld om de arts te informeren over het nieuwe middel. Ik beschik niet over de gegevens over het aantal contacten tussen voorschrijvers en de farmaceutische bedrijven. Wel zijn in het Transparantieregister Zorg de financiële relaties zichtbaar tussen de zorgprofessional en de farmaceutische bedrijven. De gegevens uit het Transparantieregister Zorg zijn ook gebruikt voor het bericht in de Volkskrant.
Is op basis van dit onderzoek te extrapoleren hoeveel de uitgaven aan geneesmiddelen in totaal extra zijn, vanwege de beïnvloeding van het voorschrijfgedrag van artsen door de farmaceutische industrie? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek alsnog te laten doen?
Nee, dit is niet te herleiden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van het Nederlandse zorgstelsel, dat studies naar het verband tussen sponsoring en voorschrijfgedrag in tegenstelling tot andere landen, niet gedaan konden worden omdat deze gegevens niet openbaar zijn?
Dit artikel in de Volkskrant toont aan dat de transparantie van het Nederlandse zorgstelsel toeneemt en dat partijen wel de mogelijkheid hebben om financiële relaties tussen zorgverleners en farmaceutische bedrijven te onderzoeken. Dit lijkt me passen in de verantwoordelijkheden van de partijen zoals we die belegd hebben in het stelsel.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat is er de reden van dat voorschrijfgegevens in Nederland niet openbaar zijn en bent u bereid om deze gegevens alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom acht u het niet belang om inzage te krijgen in het voorschrijfgedrag?
Voorschrijfgegevens op patiëntniveau waarover artsen beschikken zijn – net als andere gegevens over de behandeling van patiënten – niet openbaar omdat hiervoor toestemming van de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger) is vereist. Dit betekent niet dat er geen inzicht is op het voorschrijfgedrag van (huis)artsen op geaggregeerd niveau. Het instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) monitort het voorschrijfgedrag van huisartsen in de gelijknamige Monitor Voorschrijfgedrag Huisartsen3. Het IVM brengt deze monitor al meerdere jaren uit. Daarnaast beschikt de Stichting Farmaceutische Kengetallen ook over aflevergegevens van geneesmiddelen, op basis waarvan gemonitord wordt in welke mate bepaalde geneesmiddelengroepen worden voorgeschreven.
Onderschrijft u de reactie van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) dat de cijfers geen hard bewijs zijn voor beïnvloeding? Zo nee, wat is uw appreciatie van het onderzoek van de Volkskrant en zorgverzekeraar VGZ?
Mijn indruk is dat de cijfers nog wel vragen oproepen en dat het daarom een goed voornemen is van VGZ om samen met de overige verzekeraars landelijk onderzoek te doen.
Zijn de bevindingen van de Volkskrant en zorgverzekeraar VGZ voor u aanleiding om breed onderzoek te doen naar het verband tussen sponsoring en voorschrijfgedrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals ik in mijn reactie naar de vaste Kamercommissie heb geschreven en hierboven, vind ik het goed dat zorgverzekeraars hier zelf mee aan de slag gaan.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en de farmaceutische industrie per direct te verbieden artsen te sponsoren op welke manier dan ook? Zo nee, vindt u dit maatschappelijk verdedigbaar gelet op het belang van betaalbare en toegankelijke zorg?
Nee, het direct verbieden van sponsoring lijkt mij nu niet de aangewezen handeling voor het belang van betaalbare en toegankelijke zorg. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Van Gerven en Leijten (SP)4.
Hoeveel individuele artsenbezoekers zijn er in Nederland (direct en indirect) in dienst van de farmaceutische industrie en hoeveel bezoeken leggen zij af op jaarbasis? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik heeft vanuit het programma «Gezonde Scepsis» (gestopt in 2011) de schatting gemaakt dat er toen ongeveer 1500 artsenbezoekers in Nederland in dienst van de farmaceutische industrie waren. Uit navraag bij de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen blijkt dat het huidige aantal artsenbezoekers is teruggelopen naar de helft van dit aantal. Het is volgens de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen op dit moment niet mogelijk om te zeggen hoeveel bezoeken de artsenbezoekers afleggen op jaarbasis. Hierdoor is ook geen zicht op de ontwikkeling in de afgelopen jaren.
Bent u bereid ook het verband tussen voorschrijfgedrag en het ontvangen van individuele artsenbezoekers te onderzoeken? Zo nee, waarom acht u dit gelet op het verband tussen voorschrijfgedrag en sponsoring, niet van belang om te weten?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om ook individuele artsenbezoekers (indirect) in dienst van de farmaceutische industrie per direct te verbieden? Zo nee, vindt u dit maatschappelijk verdedigbaar gelet op het belang van betaalbare en toegankelijke zorg?
Contact tussen artsen en de farmaceutische industrie over de toepassing van (nieuwe) geneesmiddelen is een middel om de voorschrijver te informeren over nieuwe behandelmogelijkheden. Het is van belang dat artsen beschikken over de vereiste kennis over de medische toepassing van het betreffende geneesmiddel. Zoals ik eerder heb geantwoord op vragen van Kamerlid Van Gerven (SP) moeten zorgprofessionals zich niet laten misleiden door de marketing van een fabrikant.5
Weet u of alle onderzochte financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie ook vermeld staan in het Transparantieregister Zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u gelet op de resultaten van het onderzoek naar het verband voorschrijfgedrag en sponsoring, nog altijd van mening dat het Transparantieregister Zorg voldoende effect sorteert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik zie het onderzoek juist als een voorbeeld dat het Transparantieregister Zorg effect sorteert. Door het Transparantieregister kon VGZ het onderzoek doen en kunnen zij deze inzichten gebruiken om gepast gebruik van zorg te bevorderen.
Zijn in het Transparantieregister Zorg inmiddels wel alle financiële banden, direct en indirect, tussen artsen en de farmaceutische industrie weergegeven? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen?2
In de Gedragscode Geneesmiddelenreclame is de verplichting tot melden opgenomen. Alle financiële relaties die onder de Gedragscode Geneesmiddelenreclame vallen en schriftelijk worden vastgelegd worden gemeld bij het register. Hierbij geldt een ondergrens van € 500 (cumulatief) op jaarbasis. Vanaf 1 januari 2017 dienen ook de indirecte relaties die ten goede komen aan beroepsbeoefenaren in het Transparantieregister Zorg worden gemeld.
De farmaceutische koepels hebben zich gecommitteerd aan de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, waardoor zij verplicht zijn om financiële relaties met artsen te melden. De KNMG is aangesloten bij het Transparantieregister Zorg waardoor een voorschrijvend arts verplicht is om financiële relaties zelf te melden. Door deze wederzijdse verplichting kan ervan uit worden gegaan dat deze financiële banden in het Transparantieregister Zorg staan.
De Stichting CGR houdt toezicht op deze Gedragscode en het naleven van de meldingen. De Stichting CGR rapporteert over de meldingen en er is geen aanleiding om aan te nemen dat financiële relaties in grote getale niet worden gemeld.
Tot welke concrete resultaten heeft het Transparantieregister Zorg tot nu toe geleid? Is bijvoorbeeld het aantal financiële banden tussen artsen en de farmaceutisch industrie er door afgenomen?
Op basis van de gegevens zoals die nu in het Transparantieregister staan, kunnen er geen uitspraken gedaan worden over toe- of afname van het aantal financiële banden tussen industrie en artsen. Wel heeft het Transparantieregister Zorg het mogelijk gemaakt dat dit onderzoek kon plaatsvinden. Dat is een belangrijk en bedoeld resultaat. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Zou de conclusie niet moeten zijn dat ongeacht of het in een register staat, beïnvloeding van het voorschrijfgedrag van artsen door de farmaceutische industrie altijd ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beïnvloeding van het individuele voorschrijfgedrag van de zorgverlener door de farmaceutische industrie is ongewenst wanneer het niet voldoet aan de wet- en regelgeving en de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Ik vertrouw op de kennis en kunde van de voorschrijver om via rationele wegen de patiënt de best passende medicatie voor te schrijven. Ik ondersteun dit proces door de infrastructuur te verzorgen waarbinnen farmacotherapeutische informatievoorziening aan de zorgverlener veilig en betrouwbaar tot stand kan komen.
Bent u ook van mening dat de vertrouwensband tussen arts en patiënt essentieel is in de zorg en van grote invloed op het welslagen van een behandeling? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De vertrouwensband tussen de arts en zijn/haar patiënt is van groot belang voor goede zorg, maar staat los van de voorschrijfgegevens in Nederland. De patiënt moet kunnen vertrouwen op integer voorschrijfgedrag van de arts. In hoofdstuk negen van de Geneesmiddelenwet zijn regels opgenomen die tot doel hebben ongewenste beïnvloeding te voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt hier toezicht op.
Denkt u dat de uitkomsten van dit onderzoek en bovendien het feit dat voorschrijfgegevens in Nederland niet openbaar zijn, een positief of een negatief effect hebben op de vertrouwensband tussen arts en patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en iedere aanleiding voor wantrouwen richting artsen weg te nemen door per direct sponsoring en artsenbezoek door de farmaceutische industrie te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek waar deze Kamervragen over gaan, geeft niet aan dat er een verband is tussen wantrouwen richting artsen door sponsoring en artsenbezoek.
Het artikel “Oudere kankerpatiënt krijgt andere behandeling dan jongere” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oudere kankerpatiënt krijgt andere behandeling dan jongere»,?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het genoemde onderzoek van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)? Zo nee, waarom niet?
De diagnose kanker wordt het vaakst gesteld tussen het 65e en 70e levensjaar. Binnen deze groep oudere patiënten is veel heterogeniteit: in vitaliteit, comorbiditeit en sociale context. Dit leidt tot complexiteit die invloed heeft op de behandeling en resulteert in verschillen in behandeling tussen oudere en jongere patiënten en variatie tussen ziekenhuizen. Onderzoekers constateren in het rapport «Kankerzorg in beeld: de oudere patiënt» een wankele balans tussen de klinische bevindingen, de vitaliteit en de wensen van de oudere patiënt. Deze wankele balans houdt in dat er voor iedere individuele oudere kankerpatiënt maatwerk nodig is; er is op basis van de huidige kennis en informatie geen blauwdruk te maken van goede zorg voor «de oudere kankerpatiënt». Op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) biedt IKNL met dit rapport waardevolle informatie voor professionals om de zorg verder te kunnen verbeteren voor de 14 meest voorkomende vormen van kanker op hogere leeftijd.
Hoe oordeelt u over het bericht dat oudere patiënten bij in elk geval 2 soorten kanker een andere behandeling lijken te krijgen dan jongere patiënten?
Afwijken van de richtlijn kan volgens de onderzoekers juist een teken zijn van kwalitatief goede zorg. Soms ondergaan oudere patiënten minder diagnostiek en minder behandeling, maar dat wil volgens de onderzoekers niet zeggen dat ouderen slechter worden behandeld. Behandelaars baseren hun keuzes nu nog veel op basis van hun eigen praktijkervaring en minder op aanbevelingen in richtlijnen, omdat de meeste klinische trials waar richtlijnen op gebaseerd worden zich richten op de jongere patiënt met vaak maar één ziekte. Voor de oudere patiëntengroep is daarom van veel behandelingen niet bewezen of deze effectief zijn. Ouderen hebben immers vaak verschillende aandoeningen tegelijk (comorbiditeit). Ook is de groep ouderen meer heterogeen als het gaat om fitheid, kans op complicaties en wensen als het gaat om kwaliteit versus kwantiteit van leven. Waar voorheen oudere patiënten nauwelijks voor bepaalde in opzet curatieve behandelingen in aanmerking kwamen, zien de onderzoekers wel verbeteringen. De verschillen in percentages tussen jongere en oudere patiënten met kanker dat een curatieve behandeling krijgt worden kleiner.
Hoe oordeelt u over het bericht dat het verschil lijkt te maken in welk ziekenhuis iemand terechtkomt, aangezien de kans dat mensen vervolgonderzoek krijgen uiteen kan lopen tot wel 60%?
Ongewenste en/of onverklaarbare praktijkvariatie in uitkomsten van zorg vind ik onwenselijk. Ziekenhuisvariatie ontstaat volgens de onderzoekers doordat de ene behandelaar een bepaalde fitheid wel als voldoende bestempelt om een operatie te doen en de andere niet. Als de uitkomsten van zorg anders zijn, dan is dat reden voor nader onderzoek naar de beste manier van behandelen. De randvoorwaarden om de kankerzorg voor ouderen te kunnen verbeteren zijn voor een groot deel al beschikbaar. Denk bijvoorbeeld aan de vorming van Comprehensive Cancer Networks (CCN’s). Dit zijn samenwerkingsverbanden waar een groot aantal partijen in de curatieve zorg, waaronder ziekenhuizen, beroepsgroepen en patiënten, verenigd in de Taskforce Oncologie, zich aan hebben verbonden. De CCN’s zijn gericht op het verlenen van hoogwaardige oncologische zorg in een regio en moeten waarborgen dat patiënten – ongeacht hun entreepunt in de zorg – optimale oncologische zorg krijgen. Met het Citrienfonds faciliteer ik de totstandkoming van dergelijke regionale oncologische netwerken. Binnen de CCN’s kunnen ongewenste verschillen worden opgespoord en vervolgens aangepakt. Ik vind het belangrijk dat door het inzichtelijk maken van cijfers, zoals nu gedaan is in dit rapport, er voor professionals meer inzicht ontstaat in de effectiviteit van behandelingen. Binnen de CCN’s zou dit besproken moeten worden en moeten leiden tot meer samenwerking, betere doorverwijzingen en verminderen van praktijkvariatie2.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er niet alleen naar de kalenderleeftijd moet worden gekeken, maar ook naar de biologische leeftijd, ofwel meer naar het individu?
Goede zorg betekent voor mij dat arts en patiënt het op basis van alle relevante kenmerken van de patiënt het samen zoveel mogelijk eens zijn over welke behandeling of welk onderzoek het meest passend is. Kalenderleeftijd zegt dan lang niet alles; het gaat om een integrale afweging van alle kenmerken. Juist vanwege de heteregoniteit van de groep oudere patiënten vraagt zorg om maatwerk van de behandelaars, die rekening moeten houden met de voorkeuren van de oudere patiënten, hun fysieke conditie, algemeen functioneren en sociale context. Hierbij vind ik het van groot belang dat een patiënt op basis van gelijkwaardigheid kan meebeslissen als het gaat om behandelopties, afgestemd op zijn of haar individuele wensen en persoonlijke situatie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met relevante partijen om te bezien of en hoe kankerzorg voor ouderen verbeterd kan worden?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier apart over met partijen in gesprek te gaan. Het is aan partijen zelf om de kankerzorg voor ouderen te verbeteren en vorm te geven conform de laatste stand van wetenschap en praktijk. Er zijn al goede initiatieven die benut en verder uitgebouwd worden, zoals de eerder genoemde CCN’s. Het rapport biedt waardevolle informatie voor verdere verbeteringen in de kankerzorg voor ouderen.
Het bericht dat kinder IC’s in Nederland vol zouden zitten |
|
Renske Leijten , Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat alle afdelingen Intensive Care Kinderen half december vol waren?1
Navraag bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) leert dat dat inderdaad het geval was. De acht Nederlandse PICU’s (pediatric intensive care unit ofwel kinder intensive care) in de acht universitaire medische centra (umc’s) hebben in december een ongebruikelijk groot aantal acute patiënten opgevangen. Voornamelijk, maar niet alleen, veroorzaakt door virale luchtweginfecties door het RS-virus (RSV-bronchiolitis). Dit heeft geleid tot het overplaatsen van kinderen tussen verschillende PICU’s buiten de «eigen» PICU in de 8 regio’s, tot het uitstellen van electieve operaties en tot het overplaatsen van kinderen naar buitenlandse ziekenhuizen.
Klopt het dat als gevolg daarvan geplande opnames afgezegd moesten worden? Klopt het ook dat kinderen met spoed naar het buitenland gebracht moesten worden? Zo ja, naar welke ziekenhuizen werden zij gebracht?
De NFU geeft aan dat als gevolg van de volledige bezetting van de kinder-IC’s planningen voor opname en operaties in alle umc’s zijn aangepast. Gedurende ten minste drie weken zijn planbare (electieve) operaties, waarvoor betrokkenheid/beschikbaarheid van een Kinder-IC-bed noodzakelijk is, afgezegd. Spoedoperaties en operaties die geen uitstel duldden en waarvoor na de operatie een IC-opname nodig was, zijn wel doorgegaan. Met betrekking tot doorverwijzing van kinderen naar ziekenhuizen in het buitenland zijn in de afgelopen weken 10 kinderen vanuit Nederlandse umc’s naar het buitenland overgeplaatst2. Vanuit het UMCU zijn twee patiënten naar Antwerpen en één patiënt naar Aken overgeplaatst. Vanuit het ErasmusMC is één patiënt naar Antwerpen overgeplaatst en vanuit het VUmc zijn drie patiënten overgeplaatst naar Antwerpen. Vanuit het UMCG zijn er twee patiënten naar Oldenburg overgeplaatst en vanuit het MUMC is er één patiënt naar Aken overgeplaatst. Vanuit het AMC, Radboudumc en LUMC zijn geen patiënten overgeplaatst.
Bent u of is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de hoogte gesteld van de problematiek van volle afdelingen Intensive Care Kinderen? Zo ja, door wie en wanneer?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg is hierover op vrijdagmiddag 16 december 2016 geïnformeerd door de voorzitter van het Academisch Pediatrisch Overleg (namens de kinder-IC’s van de acht academische centra). De IGZ heeft zich laten informeren over de precieze stand van zaken alsmede over de genomen maatregelen en de gevolgen voor de patiëntenzorg. Op basis daarvan heeft de IGZ met de centra afgesproken dat zij haar informeren bij wijzigingen in de situatie. Tot 6 januari jl. heeft de IGZ om de dag contact gehad over de uitkomsten van elk landelijk overleg van de PICU’s. Omdat het beeld op 6 januari stabiel bleek is dit contact teruggeschroefd. Volgens de IGZ kunnen de ziekenhuizen na het nemen van maatregelen de toestroom van patiënten nu aan. De afspraak dat de umc’s contact opnemen met de IGZ zodra de situatie verslechtert geldt onverminderd.
Hoe vaak komt het voor dat afdelingen Intensive Care Kinderen vol zijn, waardoor geplande opnames afgezegd moeten worden? Hoe vaak komt het voor dat kinderen naar Duitse en Belgische ziekenhuizen moeten omdat er nergens in Nederland plaats is? Wie houdt dit precies bij?
Het komt niet vaak voor dat alle intensive care afdelingen voor kinderen in Nederland voor langere tijd vol zijn, zoals in december het geval was. Wel is het zo dat regelmatig – afhankelijk van het aantal beschikbare verpleegkundigen – op individuele PICU-afdelingen alle bedden bezet kunnen zijn, waardoor de onwenselijke situatie ontstaat dat de kinderen naar andere regio’s moeten worden getransporteerd, dan wel dat electieve operaties moeten worden afgezegd. De umc’s houden dit bij in een nationale database.
Voor sommige PICU-afdelingen geldt dat er een structureel capaciteitstekort is als het gaat om kinder-IC-verpleegkundigen. De PICU-afdelingen in Nederland buigen zich de komende weken onder andere op basis van de gegevens uit de nationale database over de ontoereikende personeelscapaciteit in Nederland bij piekbelasting en zullen waar mogelijk aanbevelingen doen voor verbeteringen.
Welke achterliggende oorzaken zijn er in het geval dat afdelingen Intensive Care in heel Nederland vol liggen?
De sectie kinder-IC van de Nederlandse vereniging voor kindergeneeskunde (NVK) en de afdelingshoofden kindergeneeskunde van de umc’s zullen zich in de komende periode buigen over een verklaring voor de ontoereikende capaciteit in Nederland bij piekbelasting en vervolgens deze analyse delen met de NFU en aanbevelingen doen voor mogelijke verbeteringen bij pieken. Een inhoudelijke analyse van de omvang en ernst van de RSV-bronchiolitis epidemie, als mogelijke oorzaak van de volledige bezetting, en een gezamenlijke inventarisatie van de beschikbaarheid van bedden en kinder-IC-verpleegkundigen bij de 8 umc’s, zullen leiden tot een verklaring en aanbevelingen (vanuit de medisch specialisten en verpleegkundigen). Ik verwacht van de PICU’s dat ze één en ander snel doorvoeren.
Hoe staat het met de beschikbaarheid van Intensive Care Kinderverpleegkundigen? Welke cijfers zijn hierover bekend? Is er sprake van een tekort?
Zie antwoord vraag 4.
Is er sprake van problemen met het kunnen ontslaan van kinderen van de Intensive Care omdat er elders in het ziekenhuis en wellicht thuis geen verantwoorde opvolging gegeven kan worden aan de zorg na de Intensive Care?
Niet alle patiënten met bronchiolitis hebben IC-zorg nodig. In veel gevallen volstaat opname en behandeling op een kinderafdeling. Als een IC-opname heeft plaatsgehad, zal na ontslag van de IC verder herstel nodig zijn op de kinderafdeling. Door de heftigheid van deze bronchiolitis-epidemie hadden kinder-verpleegafdelingen van de umc’s en die van veel algemene ziekenhuizen capaciteitsproblemen, hetgeen de doorstroom vanuit kinder-ICs heeft beperkt.
Is er sprake van problematiek van budgetplafonds waardoor deze kindergeneeskunde voor rekening van de zorginstelling komt in plaats van voor rekening van de zorgverzekeraar?
De umc’s geven aan dat dit niet het geval is.
Het rapport ‘Een tragische gebeurtenis in Tergooi’ van de onderzoekscommissie Meurs |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Een tragische gebeurtenis in Tergooi» van de onafhankelijke onderzoekscommissie onder voorzitterschap van mevr. Meurs naar de onverwachte dood van een 21-jarige patiënt in november 2014?1
Met het laten onderzoeken van deze casus door een externe commissie toont het Tergooi Ziekenhuis de bereidheid om zich toetsbaar op te stellen en te leren van deze gebeurtenis. Het rapport bevat een aantal aanbevelingen voor het ziekenhuis. Het is in eerste instantie aan de raad van bestuur om naar aanleiding van deze aanbevelingen verbetermaatregelen te nemen. Daarnaast ben ik van mening dat het rapport een waardevolle bijdrage vormt aan de discussie die momenteel wordt gevoerd binnen de sector, maar ook tussen de sector en de IGZ, over de voorwaarden voor een rechtvaardige cultuur, het melden en onderzoeken van ernstige incidenten en calamiteiten en de wijze waarop patiënten en hun familie hierbij worden betrokken.
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekcommissie Meurs dat er geen sprake zou zijn van een zwijgcontract? Kunt u uw antwoord toelichten?
De commissie oordeelt dat er geen sprake is van een eenzijdig opgelegd «zwijgcontract», omdat het ziekenhuis niet nadrukkelijk heeft geëist dat een dergelijk contract werd getekend als voorwaarde voor een tegemoetkoming. Een zwijgcontract is geen juridisch afgebakende term. In plaats daarvan heb ik onder meer in mijn brief van 29 juni 20162 gesproken van vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen, die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg.
De commissie plaatst kritische kanttekeningen bij de beperkende bepalingen die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen en concludeert dat er geen goede redenen waren om deze bepalingen op te nemen. De raad van bestuur heeft de vaststellingsovereenkomst getekend en draagt daarmee haar eigen verantwoordelijkheid. Dat de bepalingen er op instigatie van de advocaat van de moeder van de patiënt in zijn opgenomen, doet daar mijns inziens niets aan af. In mijn brief van 7 april 20163 heb ik reeds aangegeven dat onderhavige overeenkomst ongewenste elementen bevat. Het is niet wenselijk dat partijen die een vaststellingsovereenkomst aangaan, daarin opnemen zich te zullen onthouden van contacten met de media. Ook heb ik kanttekeningen geplaatst bij de afspraak dat de nabestaanden zullen afzien van alle verdere juridische mogelijkheden. Ik ben van mening dat de uitsluiting voor de nabestaanden om (alsnog) tucht- en/of strafrechtelijke stappen tegen het ziekenhuis en/of de betrokken beroepsbeoefenaren te ondernemen onwenselijk is.
Wat vindt u van het argument dat er geen sprake zou zijn van een zwijgcontract omdat bepalingen – onder andere over het afzien van aangifte, indienen van tuchtklachten en contact met de media – op instigatie van de advocaat van de moeder in de tekst waren opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de uitwerking van de bepalingen is dat er gezwegen wordt over het overlijden in de media en dat aangifte of tuchtklachten uitblijven en dat daarmee de suggestie dat het geen zwijgcontract betreft erg vreemd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt het overnemen van de suggesties voor deze bepalingen van de advocaat van de moeder door het ziekenhuis, niet per definitie tot de situatie dat het ziekenhuis de bepalingen ook omarmt, mede gezien de ondertekening van de bepalingen door beide partijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de definitie van een zwijgcontract die de commissie Meurs hanteert, zich tot uw uitspraken in het Algemeen overleg Verzwijgen van medische missers op 15 december jongstleden?
Tijdens dit debat heb ik erop gewezen dat er criteria zijn verbonden aan een vaststellingsovereenkomst op basis waarvan de IGZ kan handhaven. Het gaat daarbij om de voorwaarden die ik in mijn brief van 29 juni 2016 expliciet heb toegelicht. De commissie Meurs heeft, net als de IGZ, geoordeeld dat er bij het onderhavige contract sprake is van ongewenste elementen. Zie verder het antwoord op vragen 2,3, 4 en 5.
Bent u nog steeds van mening dat een zwijgcontract vooral kwalijk is omdat calamiteiten of medische missers onbekend blijven en er derhalve geen lering uit kan worden getrokken?
Ja, vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen staan een open en transparante cultuur in de weg. Ze kunnen daarnaast negatieve gevolgen hebben voor de betrokken patiënt en diens nabestaanden, in die zin dat het de verwerking van een incident kan belemmeren.
Is er sprake geweest van een ongewenste overeenkomst in de definitie die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarvoor hanteert, namelijk indien één of meer afspraken zijn opgenomen, die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg?2
Ja.
Behoort de casus waarop het rapport van de commissie Meurs betrekking heeft, tot de zes vaststellingsovereenkomsten uit de tussenrapportage van de IGZ die één of meer onwenselijke afspraken bevatten?
Ja.
Behoort de casus waarop het rapport van de commissie Meurs betrekking heeft, tot de twee gevallen uit de tussenrapportage van de IGZ waarbij is afgesproken dat er geen (tucht)klacht zal worden ingediend? Zo neen, wat gebeurt er in die andere situaties?
Ja.
Neemt de IGZ genoegen met de conclusies van de commissie Meurs dat op het punt van het zwijgcontract een vergoelijkende houding aanneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw conclusie niet dat de commissie een vergoelijkende houding aanneemt ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst. De commissie benadrukt dat afspraken die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg ongewenst zijn. Zie verder het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5.
Had de conclusie niet moeten zijn dat de Raad van Bestuur wel degelijk onjuist heeft gehandeld door een naar definitie van de IGZ ongewenste overeenkomst af te sluiten waardoor een calamiteit niet werd gemeld?
De vaststellingsovereenkomst is op 15 februari 2016 getekend. Dat is ruim een jaar nadat melding hiervan was gedaan bij de IGZ. Het feit dat de calamiteit te laat bij de IGZ is gemeld moet dus los worden gezien van de vaststellingsovereenkomst.
Bent u van mening dat de grote fouten die zijn gemaakt op het gebied van verleende zorg, het aangaan van een ongewenste overeenkomst en het onvermeld laten van een calamiteit de IGZ, niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de Raad van Bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van de calamiteit. De raad van bestuur moet verbetermaatregelen nemen naar aanleiding van dit onderzoek en het interne onderzoek dat het ziekenhuis zelf heeft verricht. De IGZ zal de voortgang van deze maatregelen volgen. Daarnaast heeft de IGZ een tuchtklacht ingediend tegen een arts die betrokken was bij de calamiteit en heeft zij de raad van bestuur een bestuurlijke boete opgelegd wegens het te laat melden van de calamiteit. Daarmee zijn er dus gevolgen geweest voor het bestuur van het ziekenhuis.
Verbindt de Raad van Toezicht nog conclusies op basis van dit voorval aan het functioneren van de Raad van Bestuur? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de Zorgbrede Governancecode?
Of en zo ja welke conclusies de Raad van Toezicht trekt, of heeft getrokken, naar aanleiding van de rapportage van de onderzoekscommissie, is aan de Raad van Toezicht. Ik heb daarin geen rol. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Gaat de IGZ nog ingrijpen bij het Tergooi ziekenhuis indien de Raad van Bestuur of het de Raad van Toezicht zelf hun verantwoordelijkheid niet nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 13.
Wat is het oordeel van de IGZ op het rapport van de commissie Meurs? Wat vindt de IGZ van de kritiek die de commissie op het functioneren van de IGZ heeft zoals het hanteren van een strikt boetebeleid wat openheid zou frustreren en te trage handelwijze bij het bepalen van een oordeel over de casus Tergooi?
Hoewel ik niet over het oordeel van de IGZ ga, kan ik hier zelf het volgende over zeggen. Wanneer het gaat om een contextgericht handhavings- en boetebeleid en het belang van goed intern onderzoek door de zorginstelling zelf, dan voorziet het huidige beleid hier ruimschoots in. Het is voor een zorgaanbieder niet altijd meteen duidelijk of een bepaald incident ook een calamiteit betreft die gemeld dient te worden bij de inspectie. In geval van twijfel is het de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om -binnen zes weken- zelf onderzoek te doen naar wat is voorgevallen en op basis daarvan mogelijk een melding te doen bij de IGZ. De inspectie legt in de brochure «Calamiteiten melden aan de IGZ», die ik u 15 december 2016 heb doen toekomen, helder uit wat er van de zorgaanbieder wordt verwacht wanneer er zich mogelijk een calamiteit heeft voorgedaan en welke procedures en termijnen hierbij dienen te worden gehanteerd6. In de brochure onderstreept de IGZ het belang van een goede meldcultuur, alsook dat bij twijfel geadviseerd wordt te melden. De brochure is het resultaat van meerdere dialoogsessies met zorgbestuurders, zorgverleners en cliëntvertegenwoordigers en dient als verduidelijking van de wettelijke meldplicht bij calamiteiten. Uit de dialoogsessies bleek dat het niet nodig is om de wettelijke definitie aan te passen.
Wat vindt u van het voorstel van de commissie Meurs om de definitie van een calamiteit te wijzigen en het causaliteitsprincipe minder zwaar te laten wegen maar uit te gaan van de onverwachtheid enerzijds en anderzijds de ernst van de gebeurtenis, namelijk overlijden dan wel ernstig schadelijk gevolg?3
Zie antwoord vraag 16.
Is het niet vreemd dat de commissie Meurs zich verzet tegen het adagium om calamiteiten bij twijfel te melden, omdat dat zou leiden tot formalisering en juridisering? Is niet juist openheid en transparantie de basis om juridisering en formalisering die gevoed worden door gebrek aan openheid te voorkomen?
Ik sta achter de procedure die de IGZ in haar brochure «Calamiteiten melden aan de IGZ» heeft opgenomen en uitgelegd, omdat ik ervan overtuigd ben dat deze bijdraagt aan openheid en transparante in de zorg.
Onderschrijft u de conclusie van de commissie Meurs dat in alle gevallen waarin een calamiteitenonderzoek wordt uitgevoerd het betreffende rapport aan de patiënt of diens familie behoort te worden verstrekt, ongeacht de uitkomst van het calamiteitenonderzoek?
Incidenten, inclusief aard en toedracht, behoren volgens artikel 10 lid 3 van de Wkkgz altijd in het patiëntendossier te worden opgenomen. Verder acht ik het van groot belang dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid nemen om patiënten en diens nabestaanden uitvoerig te informeren over de uitkomsten van een calamiteitenonderzoek. Daar hoort ook het verstrekken van het calamiteitenrapport bij. Sinds 2013 vraagt de IGZ van zorgaanbieders dat zij de patiënt of diens familie betrekken bij een onderzoek naar een calamiteit. Inmiddels is dit in het merendeel van de casus het geval, zoals ook blijkt uit de pilot openbaarmaking van geaggregeerde meldingen- en boetebesluit informatie door de IGZ7.
Gaat u in tegenstelling tot de wens van de commissie Meurs het verbod op vaststellingsovereenkomsten met beperkende voorwaarden wettelijk regelen? Zo neen, waarom niet?
Vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen zijn in strijd met het begrip goed bestuur in de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg. In hun gezamenlijk kader toezicht op goed bestuur hebben IGZ en NZa opgenomen dat vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen afbreuk doen aan de openheid en transparantie van de zorg. De IGZ heeft daarmee al aanknopingspunten om haar handhavingsinstrumentarium op grond van de Wkkgz in te zetten en het bestuur aan te spreken.
Tijdens het Algemeen Overleg op 15 december 2016 heb ik toegezegd uw Kamer in het eerste kwartaal van 2017 te informeren over wat wel en niet mogelijk is in het optreden tegen vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen, wat de belemmeringen zijn en welke oplossingen mogelijk zijn in het bestuursrecht, maar vooral ook in het privaatrecht.
Wat gaat u doen met het advies van de commissie Meurs die – gezien de kwetsbare positie van arts-assistenten – een lans breekt voor een landelijke discussie gericht op de verbetering van de positionering en competenties van de arts-assistenten en de daarbij behorende beschikbaarheid en toegankelijkheid van hun supervisors?
Ik zal over dit advies in overleg treden met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Wat vindt u van het gegeven dat een lid van de commissie Meurs sinds 1 juni 2015 voorzitter is van de Commissie Patiëntveiligheid (CPV) Tergooi ziekenhuis? Is hiermee – ondanks het feit dat dit lid niet betrokken was bij de onderhavige casus – niet de onafhankelijkheid van deze commissie in het geding? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan mij te oordelen over de onafhankelijkheid van deze commissie en/of haar leden, die op verzoek van het Tergooi ziekenhuis een onderzoek hebben uitgevoerd.
Het bericht dat tienduizenden spiraaltjes worden teruggeroepen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceut Bayer tienduizenden Mirena-spiraaltjes terugroept, omdat ze mogelijk te weinig bescherming bieden tegen zwangerschap en de baarmoeder kunnen beschadigen?1
Ik ben van te voren geïnformeerd over het besluit van de IGZ om Bayer de spiraaltjes terug te laten roepen. Dit besluit is in nauw overleg met het CBG genomen. Het is natuurlijk altijd te betreuren als er iets mis gaat in de fabricage van medische producten. Hoewel de kans klein is dat dit gebeurt, kunnen eventuele problemen als gevolg van het verkeerd inbrengen van een spiraal wel ernstig zijn. Ik begrijp en steun daarom de stap van de IGZ om een terugroepactie te initiëren.
Wanneer is de productiefout ontdekt en hoe is de fout ontdekt? Hoeveel tijd is er verstreken tussen het ontdekken van de fout en het terugroepen van de lichting spiraaltjes door Bayer?
De handelsvergunninghouder, Bayer, heeft in totaal twee meldingen ontvangen, op 16 en 17 november 2016 uit Noorwegen, waarbij het defect vóór plaatsing werd ontdekt. Bayer heeft hierna onderzoek gedaan naar de betrokken batch, welke vanaf 27 oktober 2016 is uitgegeven. Op 15 december 2016 heeft Bayer de IGZ en het CBG op de hoogte gesteld van het probleem, waarna op 21 december jl. de terugroepactie in gang is gezet.
Hoe wordt voorkomen dat een dergelijke productiefout zich in de toekomst herhaalt? Is een dergelijke productiefout al vaker gemaakt in het verleden?
Bayer heeft laten weten dat op basis van eigen onderzoek is vastgesteld dat de productiefout het gevolg is van een menselijke fout tijdens een controle van de normale productie. Bayer heeft aangegeven dat er maatregelen zijn genomen in het productieproces en productieprocedures verder zijn aangescherpt. Daarnaast zijn alle operators (opnieuw) getraind. Tenslotte is de cameracontrole op het productieproces verder uitgebreid. Het is de eerste keer dat een dergelijke productie fout is opgetreden.
Hoeveel van de spiraaltjes die na 27 oktober 2016 de Bayer fabriek hebben verlaten, zijn verkeerd geproduceerd? Hoeveel van de spiraaltjes uit deze lichting zijn reeds door de apotheek uitgegeven? Hoeveel van deze spiraaltjes zijn er reeds geplaatst? Hoeveel van de spiraaltjes uit deze lichting kunnen nog teruggehaald worden?
De betreffende batch bestaat uit 76.000 eenheden (productiedatum 24 mei 2016). Maximaal 200 spiralen daaruit kunnen verkeerd geassembleerd zijn. Van de batch zijn 16.120 spiralen uitgeleverd op de Nederlandse markt, vanaf 27 oktober 2016. Het is niet te zeggen hoeveel van de 200 mogelijk verkeerd geassembleerde spiralen er in Nederland uitgegeven zijn. De levering van de Mirena spiraaltjes vindt voornamelijk plaats via groothandels. Hoeveel er daadwerkelijk zijn uitgegeven door apotheken, hoeveel er zijn geplaatst en hoeveel er konden worden terug gehaald, zal pas bekend zijn na voltooiing van de terugroepactie.
Hoe worden de vrouwen die een spiraaltje uit deze lichting in huis hebben, maar die nog niet is geplaatst, geïnformeerd dat zij deze terug moeten brengen naar de apotheek? Wanneer krijgen zij een nieuw spiraaltje?
Naast het persbericht van de IGZ en het CBG, waaraan breed aandacht is besteed in de media, heeft de fabrikant een zogenoemde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) doen uitgaan aan de betrokken beroepsgroepen van gynaecologen, huisartsen, abortusartsen en verloskundigen en al deze groepen in opleiding. De beroepsorganisaties van deze beroepsgroepen zijn overigens door de IGZ al van te voren betrokken en geïnformeerd. Als een vrouw bij haar behandelaar komt met een Mirena-spiraal met het betreffende lotnummer, dan dient de behandelaar – volgens het advies in de DHPC – het product niet te gebruiken en om (te laten) ruilen voor een nieuwe verpakking bij de apotheek. Apotheken hebben tenslotte natuurlijk ook de terugroepbrief van Bayer ontvangen.
Bent u bereid om, uit voorzorg, alle vrouwen op te sporen die een spiraaltje uit deze lichting geplaatst hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de DHPC wordt zorgverleners die geen controle-echo hebben gemaakt, dringend verzocht de betreffende vrouwen op te sporen en bij hen alsnog een echo uit te laten voeren. In de brief staat:
Ik vertrouw erop dat zorgverleners dit advies zullen opvolgen.
Worden alle vrouwen waarbij een Mirena-spiraaltje is ingebracht uit deze lichting opgeroepen voor een echo? Krijgen vrouwen de echo vergoed die zij kunnen laten maken om te controleren of het spiraaltje goed zit?
Nee, zie hierboven. In principe valt deze zorg onder het basispakket en wordt de controle-echo vergoed. Het kan echter zijn dat er een beroep wordt gedaan op het eigen risico. Patiënten kunnen hierover contact opnemen met hun zorgverzekeraar. Bayer heeft aangegeven dat de patiënt een verzoek tot vergoeding kan indienen op moment dat deze kosten anderszins niet worden vergoed.
Waar kunnen vrouwen en artsen zich melden als zij problemen ondervinden met een Mirena-spiraaltje?
Vrouwen kunnen natuurlijk ten eerste terecht bij hun behandelaar. Daarnaast kunnen problemen ook gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Vermoede bijwerkingen tenslotte kunnen gemeld worden bij Bijwerkingencentrum Lareb.
Waarop zijn de geruststellende uitlatingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gebaseerd dat de kans bijzonder klein is dat een spiraaltje verkeerd geplaatst is, gezien het feit dat er zonder echo en bij het uitblijven van klachten, er voor de vrouw geen reden is voor het doen van een melding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn maximaal 200 (= 0,26%) verkeerd geassembleerde spiraaltjes op de markt in de EU gekomen; in Nederland is 21% van de partij op de markt gezet (16.120 van de in totaal 76.000). Een deel van de zorgverleners die deze spiraaltjes inbrengen, controleren de juiste plaatsing met een echo.
Als er bij een vrouw in NL een verkeerd geassembleerd spiraaltje is ingebracht en er geen controle-echo is uitgevoerd en dit niet geleid heeft tot klachten bij de vrouw, zal die vrouw alsnog opgeroepen worden voor een controle-echo.
Het bericht dat zorgverzekeraars steeds vaker op de stoel van de arts gaan zitten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat revalidatiespecialist OCA via de rechter af moet dwingen dat zorgverzekeraars CZ en Zorg en Zekerheid zich niet meer bemoeien met het oordeel van de specialist?1
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor zorg die onder de Zorgverzekeringswet valt. De behandelende arts bepaalt welke zorg nodig is, mede aan de hand van richtlijnen en protocollen. Soms ontstaat er verschil van inzicht. Het is goed dat een rechter zich over dat verschil van inzicht kan uitspreken.
Vindt u het wenselijk dat revalidatiecentra maandenlang moeten motiveren waarom iemand recht heeft op revalidatie? Zou een doorverwijzing van de medisch specialist niet voldoende moeten zijn?
Nee dat is niet wenselijk.
Zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van een machtigingsprocedure. Een verwijzing van de medisch specialist naar een andere zorgverlener is één van de voorwaarden voor vergoeding ten laste van de Zorgverzekeringswet. Of een zorgverzekeraar de eis van toestemming vooraf hanteert, is de eigen beslissingsbevoegdheid van de verzekeraar. Zorgverzekeraars die een machtigingsprocedure hanteren, geven desgevraagd aan dat zij binnen tien werkdagen een reactie geven op een machtigingsaanvraag. Zorgverzekeraars geven eveneens aan dat wanneer er informatie ontbreekt om een goede toetsing uit te voeren, aanvullende informatie kan worden opgevraagd en kan de procedure langer duren.
Mocht een patiënt van mening zijn dat hij onterecht moet wachten, of een procedure duurt «maandenlang» zonder dat de zorgverzekeraar ingrijpt, dan kan hij dat melden bij de NZa.
Erkent u dat het schadelijk is om niet direct met revalidatie te kunnen starten voor het herstel van mensen na bijvoorbeeld een ongeluk of een hersenbloeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien er sprake is van acute zorg, dan kan het verkrijgen van een toestemming niet leiden tot vertraging in de zorgverlening. Spoedeisendheid was in deze gevallen, zo heb ik begrepen, niet aan de orde. In die gevallen is overigens ook vlotte start van het revalidatietraject belangrijk. De zorgverzekeraar heeft ter zake een zorgplicht.
Bent u van mening dat de medisch adviseur van de zorgverzekeraar beter de zorginhoudelijke afweging kan maken of iemand een revalidatietraject moet ondergaan dan de medisch specialist? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De medisch specialist stelt de medische indicatie en de medisch adviseur van de zorgverzekeraar stelt de verzekeringsindicatie. De medisch adviseur is degene die beoordeelt of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zorgverzekeringswet.
Op basis waarvan oordeelt de medisch adviseur van de zorgverzekeraars, dat de verwijzing van de medisch specialist onterecht is? Zijn deze adviseurs die vaak helemaal geen expertise hebben op dit gebied, daar überhaupt toe bevoegd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraars op deze manier op de stoel van de arts gaan zitten en ervoor zorgen dat mensen ondanks een verwijzing van de medisch specialist maandenlang moeten wachten op een behandeling of deze zelfs helemaal niet krijgen?
Zorgverzekeraars toetsen of er sprake is van een aanspraak. Zorgverzekeraars gaan daarmee niet op de stoel van de arts zitten maar doen een toets op de doelmatigheid en rechtmatigheid. Het weigeren van toestemming op deze gronden staat dus niet op gespannen voet met de zorgplicht. De zorgplicht schrijft voor dat de nodige zorg geleverd wordt, niet door wie en waar de zorg wordt geleverd. De zorgplicht schrijft ook voor dat er sprake moet zijn van redelijke termijnen. Voldoet de zorgverzekeraar daar niet aan dan kan dat worden gemeld bij de NZa.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars revalidatiecentra onder druk zetten allerlei vertrouwelijke informatie uit het medisch dossier aan te leveren als onderdeel van de motivatie waarom een patiënt recht heeft op revalidatie?
Om de voorafgaande toetsing uit te voeren, dienen zorgverzekeraars de beschikking te hebben over de gegevens die hiervoor noodzakelijk zijn maar ook niet meer dan dat. Zonder gegevens kunnen zorgverzekeraars de toetsing niet uitvoeren en kan de verzekerde niet de garantie worden geboden dat de te volgen behandeling door de zorgverzekeraar wordt vergoed. In de procedure heeft OCA overigens aangegeven dat de privacy van patiënten geen onderwerp van geschil is, omdat het toezicht daarop in goede handen is bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u van mening dat een verwijzing van een medisch specialist het recht op zorg aantoont? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verwijzing naar medisch-specialistische zorg is een voorwaarde voor vergoeding ten laste van de zorgverzekeringswet. Een verwijzing geeft niet per definitie uitsluitsel of en hoe een verzekerde op die zorg van de aangezochte arts is aangewezen in het kader van vergoeding door de Zvw. Uit de historie zijn voldoende voorbeelden bekend dat dit oordeel alleen niet automatisch een aanspraak impliceert.
Bent u voorts van mening dat zorgverzekeraars die mensen met een verwijzing de zorg waar zij recht op hebben, onthouden of frustreren, voldoen aan hun zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet in strijd met de Zorgverzekeringswet dat de ene zorgverzekeraar revalidatietrajecten wel vergoedt vanuit de basisverzekering en de andere niet? Wat vindt u van de willekeur die zo ontstaat?
Het basispakket is voor iedere verzekerde gelijk. Het is aan zorgverzekeraars om te beoordelen of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw- aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zvw. Het is ook aan de zorgverzekeraars om te bepalen hoe zij hun contracteer- en machtigingsbeleid inrichten. Als er onduidelijkheden of grote verschillen bestaan in het oordeel van zorgverzekeraars is het aangewezen om het Zorginstituut Nederland te vragen om een zienswijze.
Erkent u dat het voor een zorgverzekeraar lucratief kan zijn de groep verzekerden die gebruik maakt van revalidatiezorg, van zich af te stoten? Erkent u voorts dat het frustreren of ontzeggen van revalidatiezorg een zoveelste manier van risicoselectie kan zijn?
Het systeem van de risicoverevening zorgt ervoor dat zorgverzekeraars ex ante worden gecompenseerd voor hoge kosten van hun verzekerden. Dit systeem is sterk ontwikkeld en in hoge mate verfijnd. De NZa heeft in haar brede onderzoek naar risicoselectie geen doelbewuste acties van zorgverzekeraars gericht op risicoselectie vastgesteld.
In het onderhavige geval geldt dat iedere verzekerde bovendien gebruik kan maken van gecontracteerd aanbod waar geen machtigingsbeleid geldt.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders via de rechter af moeten dwingen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen? Is dit niet de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Dit volgt uit de wijze waarop de rollen en verantwoordelijkheden in Nederland zijn vormgegeven. Indien zorgaanbieders het niet eens zijn met het beleid van zorgverzekeraars kunnen zij zich wenden tot de rechter of tot de onlangs opgerichte «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». De NZa houdt in het algemeen toezicht op het nakomen van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
In dat kader kunnen zorgaanbieders en patiënten ook klachten melden bij de NZa.
Onderschrijft u hetgeen de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen stelt, namelijk dat veel meer revalidatiecentra zoals OCA tegen dit probleem aanlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Als er ten aanzien van een behandeling onduidelijkheid bestaat of die onderdeel is van het pakket en zorgverzekeraars daar verschillend over oordelen, dan kan een zienswijze worden gevraagd aan het Zorginstituut Nederland.
Klopt het dat bij gecontracteerde revalidatiecentra een verwijzing van de specialist volstaat en dat dit probleem zich uitsluitend voordoet bij revalidatiecentra die geen contract hebben met de betreffende zorgverzekeraar?
Binnen een contract is het mogelijk afspraken te maken over de doelmatige inzet en de criteria op grond waarvan een toetsing uitgevoerd wordt. Deze mogelijkheid bestaat niet voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De criteria op grond waarvan getoetst wordt of een verzekerde op de betreffende zorg is aangewezen dienen voor alle verzekerden dezelfde te zijn, ongeacht of zij naar een gecontracteerde of niet- gecontracteerde zorgaanbieder gaan.
Is het derhalve juist om te concluderen dat zorgverzekeraars aanvragen niet afwijzen op zorginhoudelijke gronden maar uitsluitend om revalidatiecentra te dwingen een contract met hen af te sluiten?
Zorgverzekeraars mogen aanvragen slechts afwijzen op zorginhoudelijke gronden. Daarnaast is er over en weer sprake van contractvrijheid.
Bent u bereid om de zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag en de Nederlandse Zorgautoriteit alsnog handhavend op te laten treden in het kader van het naleven van de zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Op het moment dat de zorgplicht in het geding komt, zal de NZa vanuit haar toezichtsrol de verzekeraar hierop aanspreken.
Het aanvragen van een invaliden parkeerkaart door zorginstellingen die niet onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) vallen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Instelling krijgt geen parkeerkaart invaliden»?1
Ja.
In hoeverre is het noodzakelijk voor instellingen die een aanvraag voor een invaliden parkeerkaart doen, dat zij onder de WTZi vallen?
Dit is noodzakelijk op grond van artikel 49 lid 2 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer. Dit besluit valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
In hoeverre ontvangt u signalen dat instellingen die zorg leveren in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw) en die betaald worden uit persoonsgebonden budgetten niet in aanmerking komen voor een parkeerkaart invaliden omdat zij geen WTZi-toelating hebben?
Afgezien van dit bericht, heb ik geen andere signalen ontvangen.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat kleine ondernemingen met bijvoorbeeld minder dat 50 personeelsleden, en daardoor geen WTZi toelating kunnen krijgen, geen aanspraak kunnen maken op een invaliden parkeerkaart? Deelt u de mening dat dit bijzonder opmerkelijk is als zij bijvoorbeeld gehandicaptenzorg leveren?
De WTZi stelt geen ondergrens van aantal personeelsleden voor het toekennen van een toelating.
Bent u bereid een wettelijke uitzondering te maken voor instellingen die zorg leveren zonder WTZi-toelating zodat ook zij in aanmerking komen voor een parkeerkaart mindervaliden? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven? Zo nee, hoe beargumenteert u dat dit bijdraagt aan de toegankelijkheid van zorg?
Ik vind het wenselijk dat er geen onderscheid is in de uitgifte van een invalidenparkeerkaart aan een instelling die zorg verleent als bedoeld in de Wet langdurige zorg ten behoeve van het vervoer van gehandicapten die in de betrokken instelling verblijven, of deze instelling nu gefinancierd wordt als zorg in natura of vanuit een pgb. Daartoe moet de regelgeving (die onder het beleidsterrein van mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Milieu valt) worden gewijzigd. Ik zal samen met Infrastructuur en Milieu bezien of de regelgeving op dit punt kan worden aangepast.
De kwaliteit in de hoorzorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
In 2013 is er een nieuw vergoedingssysteem ingevoerd binnen de hoorzorg; bent u bekend met de kritiek die ontstaan is op dit nieuwe vergoeding systeem?1 2 3
Ik heb het nieuwe vergoedingsysteem voor hoorhulpmiddelen door het Zorginstituut laten evalueren en u daarover geïnformeerd met mijn brief van 15 juni 20154. Uit de evaluatie bleek dat de tevredenheid van gebruikers over de kwaliteit van zorg over het algemeen gelijk is gebleven en op sommige onderdelen is toegenomen. Door de prijsdaling is de gemiddelde eigen bijdrage met de helft gedaald ten opzichte van de eigen betalingen in het oude vergoedingssysteem. Met het keuzeprotocol kon nagenoeg iedere slechthorende goed geholpen worden. De evaluatie gaf aan dat nog verbeteringen mogelijk zijn. Daar wordt door het veld nu aan gewerkt.
In hoeverre klopt het dat sinds de invoering van dit nieuwe systeem de prijzen van de toestellen zijn gedaald? Kunt u aangeven hoeveel de gemiddelde daling is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze lage vergoeding drukt op de kwaliteit die wordt verstrekt rondom de hoorzorg, terwijl juist deze kwaliteit van zorg rondom het product zorgt voor juist gebruik en optimaal effect?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er door de nieuwe vergoeding een prikkel in het basispakket is gekomen om op een «low-care-high-volume» te gaan werken? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en niet ten goede komt aan de kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de branche in overleg te gaan om ervoor te zorgen dat het hoorhulpmiddelenprotocol versie 2.0 omarmd wordt door alle organisaties, zorgverzekeraars en audiciens zodat er gezamenlijk aan verbeteringen wordt gewerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik streef er naar dat in de hulpmiddelenzorg gewerkt wordt volgens richtlijnen en protocollen. Daarom vind ik het initiatief van al deze organisaties zeer positief en een voorbeeld voor anderen sectoren. Zolang deze partijen constructief met elkaar in gesprek blijven over verbetering aan het protocol, lijkt een door mij georganiseerd overleg op dit moment niet nodig.
De petitie die is aangeboden door Millions Missing Holland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het protest Millions Missing, dat overal ter wereld, maar ook in Nederland aandacht vroeg voor de positie van patiënten met M.E. (Myalgische Encefalomyelitis), hun mantelzorgers en hun dierbaren?
Ja, ik ben bekend met het protest Millions Missing dat ook in Nederland plaatsvond.
In Nederland lijden zeker 14.000 mensen onder deze aandoening, maar vaak ontvangen deze patiënten ten onrechte geen uitkering, zorg en hulpmiddelen; bent u bereid om u in te zetten voor het lot van deze groep mensen? Zo ja, hoe bent u van plan de positie van deze groep te verbeteren?
De Gezondheidsraad werd door uw Kamer verzocht om een overzicht te verschaffen van de stand van wetenschap omtrent Myalgische Encefalomyelitis (ME) en in het bijzonder de volgende aspecten in het advies te betrekken:
De GR-commissie ME/CVS die zich over deze vragen zal buigen, werd op 25 maart 2016 door de voorzitter van de Gezondheidsraad geïnstalleerd.
Het streven is om het advies in het voorjaar van 2017 uit te brengen. Op basis van dit advies kan worden bezien welke stappen het beste zijn.
Er is nog erg veel onbekend over M.E.; bent u bereid geld vrij te maken voor biomedisch onderzoek naar deze aandoening? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om u in te zetten voor beter onderwijs aan artsen en studenten over M.E., omdat er een groot gebrek aan kennis is onder medische professionals over deze ziekte? Hoe kan, volgens u, die kennis onder medische professionals worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 2.
Physician Assistants in de GGZ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de beslissing van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) omtrent de DBC beroepentabel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en het niet opnemen van de Physician Assistant (PA) in deze beroepentabel?1
Ja
Klopt het dat de NZa hiermee Physician Assistants in de GGZ het recht ontneemt tot het zelfstandig openen van een DBC en daarmee de mogelijkheid om «tijd te schrijven» in de DBC-systematiek voor de GGZ?
Nee, deze bevoegdheid had de Physician Assistant voorheen niet. Er is daarmee dus geen sprake van nieuw beleid of het ontnemen van een mogelijkheid of recht.
Wat is volgens u de reden dat de NZa de Physican Assistant niet opneemt in de beroepentabel in de GGZ? Bent u het inhoudelijk eens met deze beslissing?
De NZa heeft zich gebaseerd op het advies van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Het Netwerk heeft geadviseerd de Physician Assistant niet op te nemen in de beroepentabel omdat het momenteel onvoldoende duidelijk is op welke wijze de Physician Assistant-psychiatrie een duidelijke toevoeging is ten opzichte van de reeds bestaande beroepen. Over de meerwaarde voor de patiënten in de GGz is op dit moment nog onvoldoende bekend. Het is volgens het Netwerk aan de beroepsgroep zelf om zich hiervoor in te spannen.
Het is aan de NZa om te bepalen welke beroepen zij opneemt in haar beroepentabel.
Gaat de beslissing van de NZa in tegen de wetgeving zoals vastgelegd in Experimenteerartikel 36a van de Wet BIG? Is dit een beslissing die de Nza kan nemen? Beslist de Nza hiermee over uitvoering van een wettelijke regeling?
De beslissing van de NZa gaat niet in tegen het experimenteerartikel in de Wet BIG. Physician Assistants kunnen werkzaam zijn in de GGZ. De NZa beslist niet over de uitvoering van de Wet BIG, wel over de beroepentabel die leidend is voor wie mag tijdschrijven in de GGZ.
Bent u van oordeel dat deze beslissing taakherschikking van de psychiaters naar de Physician Assistants in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Het doel van taakherschikking is vooral het meer doelmatig organiseren van het proces van zorgverlening teneinde ook de bestaande personele en materiële capaciteit beter te benutten. Het inzetten van het juiste niveau van deskundigheid voor een bepaalde zorgvraag draagt bij aan zowel de kwaliteit van zorg als het betaalbaar houden van de zorg. Niet alle handelingen dienen te worden uitgevoerd door de medisch specialist. Taakherschikking van psychiaters naar Physician Assistants is mogelijk. Hiervoor is opname op de beroepentabel geen voorwaarde. Het is aan zorgaanbieders om te beslissen wanneer zij welke beroepsbeoefenaren inschakelen.
Druist dit niet in tegen het beleid «juiste zorgverlener op juiste plaats» die u in gang heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte dat Physician Assistants in de GGZ worden ontslagen en niet aangenomen worden in instellingen vanwege deze beslissing van de NZa? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie het antwoord op vraag 2, de PA had deze bevoegdheid ook niet, er is geen sprake van nieuw beleid.
Vindt u het zorgelijk dat de beslissing van de NZa het ongewenst effect teweeg brengt dat taakherschikking van de psychiater naar de Physician Assistant als manier om doelmatiger te werken en het tekort aan psychiaters op te vangen vrijwel niet meer mogelijk is?
Ik ga ervan uit dat zorgaanbieders zelf de doelmatigheid van hun personele inzet bewaken. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 bestaan er mogelijkheden voor taakherschikking van psychiaters naar Physician Assistants.
Bent u bereid met de NZa en de beroepsvereniging van Physician Assistants (NAPA) hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa spreekt zelf met de beroepsvereniging, dat is ook aan de NZa.
Matchfixing in het voetbal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Matchfixers kopen Europese voetbalclubs»?1
Ja.
Herkent u het beeld van het International Centre for Sport Security (ICSS) dat voetbalclubs in Europa steeds vaker worden overgenomen door matchfixers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, mij is bekend dat matchfixers volgens deskundigen in het buitenland clubs overnemen teneinde wedstrijden te manipuleren.
Acht u het mogelijk dat ook Nederlandse clubs door matchfixers overgenomen zijn of overgenomen kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Op dit moment heeft de KNVB geen signalen dat clubs in Nederland door matchfixers zijn overgenomen.
Onder bepaalde voorwaarden kan een club overgenomen worden. De overname mag niet strijdig zijn met de Nederlandse wet- en regelgeving en de nieuwe eigenaar dient een Verklaring Omtrent Gedrag te tonen aan de voetbalbond. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke belemmeringen kent het Nederlandse betaalde voetbal om te voorkomen dat matchfixers of andere malafide personen of bedrijven Nederlandse clubs overnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat niet alleen Nederlandse spelers in Finland door matchfixers werden betaald, maar dat dit ook in Nederland zelf kan gebeuren? Zo ja, waarom acht u dit mogelijk? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk? Over welke middelen beschikt het Nederlands betaald voetbal om dit te voorkomen of op te sporen?
Het valt niet uit te sluiten dat dit ook in Nederland zou kunnen gebeuren. Matchfixing is een mondiaal probleem. Het bestrijden van matchfixing kan alleen door een effectieve samenwerking tussen sport, opsporings- en vervolgingsdiensten, de kansspelsector en rijksoverheid zowel nationaal als internationaal. Alle betrokkenen erkennen dit en werken daartoe met elkaar samen zoals meermalen aan uw Kamer bericht. Het Openbaar Ministerie geeft prioriteit aan matchfixing en alle daaraan gerelateerde risico's.
Sinds 2009 heeft de KNVB vele maatregelen genomen om matchfixing tegen te gaan. Enkele voorbeelden hiervan zijn een meldplicht voor spelers en officials, een tiplijn, een gokverbod voor spelers en voorlichting aan scheidsrechters, staf en spelers. Tevens heeft de sport de code Betrouwbaar Spel & Sponsoring ingevoerd. In de code zijn spelregels opgenomen die de gokmarkt inzichtelijk moeten maken en tegelijkertijd zorgen voor een sportief wedstrijdverloop.
Deelt u de mening dat het checken van de integriteit van een betaald voetbalorganisatie dan wel de eigenaar van een club verder moet gaan dan alleen maar het vragen van een verklaring omtrent gedrag? Zo ja, acht u een integriteitstoets door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) afdoende?
Het is aan de KNVB om hier over te besluiten. De KNVB bekijkt momenteel, in het kader van het nieuwe licentiesysteem of er bij overnames een mogelijkheid is om vooraf beter te screenen.
Op grond van welke aanwijzingen of vermoedens werd de integriteitseenheid van de KNVB in deze concrete in de krantenberichten genoemde zaak ingeschakeld?
Op verzoek van de Finse voetbalbond voert de integriteitseenheid van de KNVB gesprekken met de vier Nederlandse spelers die in het bericht van de Volkskrant genoemd worden. Zolang het onderzoek loopt doet de KNVB hierover geen mededelingen. De bevindingen zullen aan de Finse voetbalbond worden gerapporteerd.
Doet deze integriteitseenheid op dit moment nog meer onderzoek naar signalen van matchfixing? Zo ja, in hoeveel gevallen of naar hoeveel spelers? Zo ja, is bekend om welke voetballers of clubs het concreet gaat?
De Integriteitseenheid kan op verzoek van het bestuur van de KNVB of de aanklager betaald voetbal (voor)onderzoek verrichten. Op dit moment voert de Integriteitseenheid gesprekken met de Nederlandse spelers die in Finland hebben gespeeld. Zolang zaken door de Integriteitseenheid worden onderzocht, doet de KNVB hier geen uitspraken over.
Deelt u de mening dat spelers die informatie willen verstrekken over hun ervaringen met matchfixing in aanmerking moeten komen voor clementie? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er daartoe? Zo nee, waarom niet?
In de brief die ik 11 maart 20152 aan u heb gezonden, geef ik aan dat ik geen voorstander ben van een dergelijke clementieregeling in het strafrecht. Gezien de brede werking van het strafrecht zou het niet juist zijn om alleen voor dit onderwerp een clementieregeling te overwegen. Bovendien kan een melder in verschillende gradaties zelf betrokken zijn geweest bij de matchfixing. Het is niet goed mogelijk daar een generieke regeling voor op te stellen. De opportuniteit van strafvervolging dient dan ook per geval te worden beoordeeld.
De tuchtcommissie van de KNVB neemt alle feiten mee bij het bepalen van de hoogte van een straf. Dus ook het feit of iemand zich vrijwillig meldt of dat iemand onder druk staat van criminele netwerken. Het is uiteindelijk aan de tuchtcommissie om de hoogte van de strafmaat te bepalen.
Is de KNVB naar aanleiding van deze of andere zaken met betrekking tot matchfixing in overleg met buitenlandse zusterorganisaties of andere organisaties? Zo ja, om welke zaken gaat het?
De KNVB wisselt informatie en kennis uit met diverse organisaties, zoals met FIFA, UEFA, NOC*NSF en KNLTB op het gebied van het herkennen van signalen en een effectieve aanpak van matchfixing. Ter preventie en bestrijding van matchfixing is er een nauwe samenwerking met UEFA, FIFA en onafhankelijke experts. Zo stuurt de KNVB sinds 2009 alle wedstrijdformulieren van de Eredivisie- en Jupiler League-wedstrijden direct naar UEFA, voor een analyse door het Betting Fraud Detection System (BFDS). De KNVB doet geen uitspraak over concrete zaken.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van aanhoudende signalen van matchfixing er binnen Nederland en tussen Nederland en andere landen meer samenwerking moet plaatsvinden tussen de voetbalbonden en de betrokken autoriteiten? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen van het International Centre for Sport Security (ICSS) over clubovernames door matchfixers in enkele landen zijn zorgwekkend en passen in een reeks van recente signalen die bevestigen dat matchfixing een bedreiging vormt. Alleen als alle betrokken partijen prioriteit geven aan de bestrijding van matchfixing kan dit gevaar effectief worden bestreden. Gezien het grensoverschrijdende karakter van matchfixing is goede samenwerking binnen het platform matchfixing maar ook met buitenlandse autoriteiten cruciaal.
In Nederland is de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platforms ingericht: het Strategisch beraad matchfixing, het Nationaal platform matchfixing en het Signalenoverleg. Op dit moment werkt het Nationaal platform aan een plan van aanpak voor de komende jaren inclusief het ontwikkelen van een barrièremodel.
Op Europees niveau vinden eveneens diverse activiteiten plaats. Zo neemt Nederland deel aan de EU-expertgroep matchfixing. In deze expertgroep wordt beleidsinformatie gedeeld en goede voorbeelden en ervaringen uitgewisseld. Daarnaast vinden bilaterale contacten plaats tussen de verschillende stakeholders op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging. Door internationale samenwerking is kennisuitwisseling tot stand gebracht en zijn intercollegiale contacten gerealiseerd.
Verder heeft Nederland het Raad van Europa Verdrag ter bestrijding van matchfixing getekend. Dit zal de internationale samenwerking nog verder versterken.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het komende Algemeen overleg matchfixing?
Ja.
Marketing rondom de nipt test |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u de eerdere vragen over «koppelverkoop» en marketing rondom de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT-test)?1
Ja, die zijn mij bekend.
Bent u bekend met het bericht «PvdA zinspeelt op opzeggen samenwerking GENDIA»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vind u van het feit dat Gendia gekoppeld aan de NIPT-test andere screeningstesten blijvend probeert te verkopen?3
Ik vind het van belang dat de Europese Privacyrichtlijn en de in Nederland hieruit voortvloeiende Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) worden nageleefd. Dat betekent dat voor het verwerken van medische gegevens voor een ander doel dan de NIPT, uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig is. Daarbij is van belang dat deze toestemming een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting is. Hiervoor vind ik het van belang dat de zwangere vrouw goed geïnformeerd wordt over wanneer, welke gegevens, voor welke screeningstest gebruikt worden. Zonder deze informatie acht ik het onwenselijk dat een vrouw op een algemene wijze om toestemming wordt gevraagd de medische gegevens voor een ander doel te gebruiken. Het is aan de toezichthouder om hierop toe te zien. In Nederland is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en in België de Privacycommissie.
Deelt u de mening dat als zwangere vrouwen voor de NIPT-test bloed afgeven het niet wenselijk is dat ze via marketing wordt gevraagd meer tests af te nemen, ongeacht of dit mag of niet?
Mits er aan de privacyregels wordt voldaan en er door zwangere vrouwen uitdrukkelijk toestemming is gegeven, dan is het toegestaan om de medische gegevens te verwerken. Ik acht het onwenselijk als de privacyregels niet worden nageleefd en medische gegevens oneigenlijk worden gebruikt.
Bent u ervan op de hoogte dat Gendia nu, via het toevoegen van een zin, op een onduidelijke wijze mensen om toestemming vraagt om te informeren over andere tests? Deelt u de mening van de patiënten federatie dat dat moreel onethisch is?
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. Gendia is dus zelf verantwoordelijk dat het aanvraagformulier voor de NIPT in overeenstemming is met de privacywetgeving. Als er aan de privacyregels wordt voldaan en zwangere vrouwen uitdrukkelijk toestemming geven, dan is het toegestaan om de medische gegevens te verwerken.
In België is de Privacycommissie van deze casus op de hoogte gebracht. Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens ook naar de nieuwe zinsopbouw te laten kijken en te laten toetsen in hoeverre het in strijd is met de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het een mogelijkheid dat u het bedrijf vraagt de markering via de NIPT-test te schrappen of anders ziekenhuizen oproept geen samenwerking meer aan te gaan?
De keuze om de samenwerking met Gendia te beëindigen is aan ziekenhuizen zelf. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT wat betreft het afgenomen bloed.
Het bericht “Om te winnen is elke truc toegestaan” |
|
Ed Groot (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Om te winnen is elke truc toegestaan»?1
Ja
Op welke wijze is het toezicht op financiële stromen in het voetbal geregeld?
Financiële stromen kunnen van invloed zijn op de belastingheffing. Daarop houdt de Belastingdienst toezicht. Hierbij kan worden gedacht aan loonbelasting, inkomstenbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Binnen de Belastingdienst vallen voetbalclubs onder het reguliere toezicht. Sinds 1998 is het toezicht op de betaald voetbalbranche gecentreerd binnen Grote Ondernemingen, Landelijke doelgroep sport. Bij het bestrijden van eventuele fraude (in de sport) werkt de FIOD nauw samen met de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland, overige onderdelen van de Belastingdienst, Politie en Openbaar Ministerie (nationaal), alsmede Interpol en Europol (internationaal). Tevens wordt in voorkomende gevallen nauw samengewerkt met andere toezichthoudende autoriteiten2 en sportbonden3.
De Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) voorzien voorts in regels die de integriteit van het financieel stelsel moeten waarborgen. Deze regels zijn van toepassing indien financiële instellingen een zakelijke relatie aangaan of een transactie uitvoeren die verband houdt met (partijen uit) de voetbalsector. In dit kader moeten onder andere financiële instellingen en trustkantoren zich inspannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen, daaraan ten grondslag liggende basisdelicten, waaronder ook belastingontduiking, en terrorismefinanciering. Het toezicht op de naleving van deze wet- en regelgeving is belegd bij verschillende toezichthouders, waaronder De Nederlandsche Bank (DNB) voor zover het financiële instellingen en trustkantoren betreft.
Verder worden de financiële boeken van betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s) beoordeeld door de licentiecommissie van de KNVB.
De doelstelling van het KNVB-licentiesysteem is het waarborgen van de integriteit en de continuïteit van de competities betaald voetbal en in het verlengde daarvan de continuïteit van de BVO’s. Teneinde deze doelstelling te (kunnen) realiseren wordt de toestand van licentiehouders zo transparant mogelijk gemaakt op het gebied van:
Voorts wordt genoemde doelstelling gerealiseerd door consequent toe te zien dat licentiehouders niet onder het vastgestelde minimum kwaliteitsniveau, zoals dit volgt uit de licentie-eisen, komen. De KNVB-doelstellingen vertalen zoveel als mogelijk de UEFA-doelstellingen (artikel 2 van de UEFA Club Licensing and Financial Fair Play Regulations Edition 2015). Clubs moeten onder meer overeenkomsten met spelers en hun begroting indienen bij de KNVB. De licentiecommissie beoordeelt de financiële situatie van de clubs aan de hand van een puntensysteem. Per jaar zijn er drie meetmomenten.
Bent u van plan de data van Football-Leaks te bemachtigen en onderzoek te doen naar eventuele betrokkenheid van Nederlandse clubs en voetballers bij het wegsluizen van inkomsten uit transfers, reclame en beeldrechten naar het buitenland?
De Belastingdienst verzamelt de informatie die wordt gepubliceerd in Football Leaks en zal deze natrekken, zoals ook bij eerdere leaks is gebeurd. Indien sprake is van het ontduiken van Nederlandse belasting, is een Nederlands heffingsbelang aan de orde en zal de Belastingdienst vanzelfsprekend corrigerend optreden.
In hoeverre worden Nederlandse vennootschappen gebruikt als tussenschakel in structuren die worden gebruikt door profvoetballers in het buitenland om de belastingdruk op inkomsten uit bijvoorbeeld reclame of beeldrechten te drukken? Welke verantwoordelijkheid hebben betrokkenen bij deze vennootschappen, zoals banken en trustmaatschappijen, ten aanzien van fiscale verplichtingen van dit soort vennootschappen?
Het is niet bekend of Nederlandse vennootschappen door profvoetballers en andere personen verbonden aan de voetbalsector worden gebruikt om de belastingdruk op inkomsten uit reclame en beeldrechten te verminderen. In eerdere brieven heb ik in algemene zin wel opgemerkt dat er situaties zijn waarbij de vraag kan opkomen of terecht gebruik wordt gemaakt van Nederlandse belastingverdragen. Ik heb daarbij aangegeven dat dit in eerste instantie een aangelegenheid is voor het land waaruit deze betalingen afkomstig zijn. Nationaal en internationaal zijn er de afgelopen jaren grote stappen gezet om misbruik van verdragen te voorkomen.4
Het bestuur, de domicilie en de administratie van vennootschappen kan worden uitbesteed aan onder meer een trustkantoor. Trustkantoren vallen onder de Wwft en de Wtt. Op grond van deze wetgeving moeten trustkantoren de integriteitsrisico’s systematisch analyseren en vastleggen in een zogenoemde systematische integriteitsrisicoanalyse (SIRA). Deze SIRA vormt het startpunt voor het formuleren van beleid, procedures en maatregelen ter beheersing van de integriteitsrisico’s. Gezien de aard van de dienstverlening van trustkantoren zal er in de SIRA ook aandacht moeten zijn voor integriteitsrisico’s van fiscale aard.
DNB heeft in een themaonderzoek naar de SIRA bij trustkantoren geconstateerd dat slechts 7 van de onderzochte 27 trustkantoren aandacht hadden voor fiscale risico’s in hun SIRA.5 Als een trustkantoor bereid is om een cliënt met een (fiscaal) integriteitsrisico te accepteren, zal het trustkantoor adequate maatregelen moeten nemen om dat integriteitsrisico te beheersen. In dit kader is het cliëntenonderzoek een belangrijke maatregel. Het cliëntenonderzoek moet onder meer uitwijzen wie de uiteindelijk belanghebbende is bij de dienstverlening en welk fiscaal, financieel of maatschappelijk doel wordt beoogd en wordt bereikt met de structuur die wordt gefaciliteerd voor de cliënt. Indien er integriteitsrisico’s worden geconstateerd die niet kunnen worden beheerst door het trustkantoor, wordt het trustkantoor geacht van dienstverlening af te zien of zijn dienstverlening te beëindigen. Voor banken en andere financiële ondernemingen gelden uit hoofde van de Wft en de Wwft soortgelijke verplichtingen. Ook deze instellingen dienen identiteitsrisico’s te identificeren en te beheersen en zijn verplicht cliëntenonderzoek te verrichten.
DNB beoordeelt in de uitoefening van haar toezicht of trustkantoren, banken en andere financiële ondernemingen voornoemde wettelijke verplichtingen voldoende naleven en kan handhavend optreden indien dat niet het geval blijkt.
Wat is de visie van de Belastingdienst op de bepaling van verrekenprijzen bij inkomsten die indirect samenvallen met sportactiviteiten? Deelt u de mening dat wanneer een sporter hoofdzakelijk in Nederland sport, de inkomsten uit bijvoorbeeld reclame tevens hoofdzakelijk in Nederland belast zouden moeten worden omdat hier de waardecreatie plaatsvindt? Worden er reeds zaken op dit punt gevoerd?
In de meeste belastingverdragen zijn aparte bepalingen opgenomen over de vraag waar belastingheffing van sporters en artiesten moet plaatsvinden. Als het gaat om inkomsten uit reclame kan de vraag opkomen of de sporter die inkomsten als zodanig, dus als sporter, ontvangt. Om onder andere daarover meer duidelijkheid te scheppen is het commentaar bij het desbetreffende artikel in het OESO Modelverdrag in 2014 aangepast.
De vraag lijkt daarnaast te doelen op situaties waarin een sporter zijn of haar imagorechten overdraagt aan een substance arme vennootschap in een laagbelaste omgeving. In voorkomende gevallen stelt de Belastingdienst de toerekening van inkomsten aan deze vennootschap ter discussie. De Belastingdienst onderschrijft immers het uitgangspunt bij de toepassing van verrekenprijzen dat de winst daar belast moet worden waar de waarde wordt gecreëerd. In het algemeen zal de belastingheffing over naam- en imagorechten daarom plaats moeten vinden in het land waar de sporter woont of waar de (sport)activiteiten worden uitgeoefend. Hierbij moet rekening worden gehouden met de feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
In maart 2016 kondigde De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek aan naar witwassen in het betaald voetbal; waarom is dit onderzoek vertraagd en wanneer worden de resultaten alsnog bekend gemaakt?2 Worden ook het amateurvoetbal en andere sporten betrokken in het onderzoek?
Van DNB heb ik begrepen dat dit onderzoek is afgerond en dat onderzochte financiële instellingen en trustkantoren zijn geïnformeerd over de individuele uitkomsten. DNB zal één dezer dagen haar meer algemeen georiënteerde conclusies publiceren.
Mij is kenbaar gemaakt dat de hoofdbevinding van DNB is dat de voetbalsport, inclusief amateurvoetbal, vanwege een aantal kenmerken vatbaar is voor witwassen of voor overige integriteitsrisico’s, zoals maatschappelijk onbetamelijk gedrag (hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het omzeilen van FIFA-regelgeving). Vanwege de aanwezigheid van deze integriteitsrisico’s zou de financiële sector verhoogde waakzaamheid moeten tonen bij het bedienen van cliënten of bij het meewerken aan transacties vanuit de voetbalsector, om zo te waarborgen dat zij voldoen aan de wettelijke verplichting om integriteitsrisico’s te analyseren en te beheersen. DNB heeft toegezegd in genoemde publicatie ook enkele concrete aanbevelingen te zullen doen.
Overigens is het van belang dat financiële instellingen zich steeds bewust tonen van integriteitsrisico’s verbonden aan specifieke cliëntgroepen of sectoren, hun risicobereidheid daarop aanpassen en maatregelen treffen ter beheersing van de aanwezige integriteitsrisico’s. De integriteitsrisico’s die DNB identificeert ten aanzien van de voetbalsector kunnen zich ook in andere sectoren voordoen.
Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u van mening dat transparantie over de gedeclareerde zorg zich moet beperken tot behandelingen tot een hoogte van het maximaal eigen risico? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg.1 Dat gaat niet alleen om de tarieven onder het maximaal eigen risico. Inzicht in het tarief anders dan het maximaal eigen risico is ook van belang voor patiënten die zorg willen ontvangen van zorgaanbieders die door hun zorgverzekeraar niet zijn gecontracteerd (voor de desbetreffende behandeling) en uit onderzoek blijkt dat veel consumenten informatie willen over de kosten van zorg, ongeacht of deze zelf moeten worden betaald.2 Daarnaast kan vergroting van de prijstransparantie voor ziekenhuizen een belangrijke impuls geven om meer te werken op basis van daadwerkelijke kostprijzen En kan het een impuls geven aan ziekenhuizen om de verschillen in het tarief te verklaren en zo meer inzicht te geven in de kwaliteit van zorg.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen, onder meer met het oog op de controlerende taak van uw Kamer.
Bent u van mening dat transparantie over gedeclareerde zorg uitsluitend voor patiënten en verzekerden van belang is? Of erkent u dat dit ook voor bijvoorbeeld de Kamer van belang is om haar controlerende taak te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat indien de door aanbieders gedeclareerde zorg wordt afgetrokken van de zorguitgaven, het resterende bedrag kan worden aangemerkt als uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze som kan niet zo worden gemaakt. De zorguitgaven (binnen de Zorgverzekeringswet) behorende tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden bepaald door het totaal van de door zorgaanbieders bij verzekeraars gedeclareerde zorg. De uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars behoren niet tot de zorguitgaven die onder het BKZ vallen. Uitvoeringskosten financieren zorgverzekeraars vanuit hun premie. Zorgverzekeraars houden dus bij de premiestelling rekening met de verwachte uitvoeringskosten die het komende jaar moeten worden gedekt.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde, bijvoorbeeld om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen.
Vindt u ook dat transparantie over de gedeclareerde zorg daarom van belang is om te kunnen oordelen over de efficiëntie van de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom vindt u dit als systeemverantwoordelijke niet interessant om te weten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar maken van data uit het landelijk Diagnose Informatiesysteem (DIS-data) indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
Het openbaar maken van data uit DIS die, ook in combinatie met al beschikbare data, niet herleidbaar is naar patiënten, verzekerden, individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars is niet in strijd met de Wob.
Kan het openbaar maken van DIS-data indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars rekenen op bezwaren van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Indien de DIS-informatie daadwerkelijk niet herleidbaar is tot individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars, en ook niet tot individuele patiënten of verzekerden, zal openbaarmaking in beginsel niet tot bezwaren van de ACM leiden. Belangrijke aandachtspunten voor de ACM hierbij zijn dat de data geanonimiseerd en geaggregeerd zijn en dat hun herkomst ook in combinatie met andere gegevens niet reconstrueerbaar is.
Bent u bereid de NZa opdracht te geven om geanonimiseerde DIS-data openbaar te maken zodat op macroniveau inzage in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en uitvoeringskosten gegeven kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg.3 Daarnaast geeft de NZa via marktscans, via rapportages over de uitvoering van de ziektekostenverzekeringen en via «openDISdata.nl» inzicht in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en de uitvoeringskosten. Daarbij speelt ook mee dat DIS-data enkel informatie bevat over DBC’s en dus geen compleet beeld geeft van bijvoorbeeld de totale zorguitgaven. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven, zijn cijfers over gedeclareerde zorg niet informatief voor de uitvoeringskosten van zorgverzekeraars.
In aanvulling op het voorgaande wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het openbaar maken op naam van de zorgaanbieder van DIS-gegevens.4 De Afdeling heeft bepaald dat de NZa terecht heeft besloten om de ziekenhuisprijzen niet zonder toestemming van de aanbieders openbaar te maken. Dat is in strijd met de Wet Openbaarheid van Bestuur. De NZa geeft in haar persreactie aan blij te zijn met deze duidelijke uitspraak omdat deze haar zorgvuldig handelen onderschrijft, maar benadrukt tegelijkertijd het belang van transparantie: de NZa is voor goede keuze-informatie voor de burger, dus voor transparantie van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. De NZa kondigt aan in komend jaar serieuze stappen te zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Hoeveel is er sinds de invoering van het huidige stelsel in 2006 jaarlijks gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht geven en hier tevens de jaarlijkse zorguitgaven over diezelfde periode opnemen?
In onderstaande tabel zijn de totale zorguitgaven van 2006 tot en met 2015 weergegeven. Deze corresponderen met de declaraties van zorgaanbieders bij verzekeraars voor zorg uit hoofde van de basisverzekering, met uitzondering van de beschikbaarheidsbijdragen. Die behoren wel tot de zorguitgaven maar worden niet gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars.
2006
2007
2008
2009
20101
2011
2012
2013
2014
2015
Brutouitgaven
(x 1 miljoen)
25.293
26.077
31.465
33.756
35.474
35.983
36.672
39.210
39.384
42.735
Exclusief de eenmalige stimuleringsimpuls voor de bouw uit het aanvullend coalitieakkoord Balkenende IV (€ 160 mln. voor de Zvw) die niet aan het BKZ is toegerekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord herinneren: «Ik zie niet direct waarom transparantie en inzicht in prijzen die prijzen zullen opdrijven»?1
Ja.
Bent u bekend met de pleitnota van de NZa inzake het aangetekende beroep van de Open State Foundation dat momenteel in behandeling is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?2
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord zich tot hetgeen wat de NZa stelt, namelijk dat «prijstransparantie onder omstandigheden ook juist kan leiden tot hogere tarieven»? Ziet u inmiddels wel in hoe het openbaar maken van tarieven kan leiden tot juist stijgende zorgkosten?
De NZa is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft hierover een eigen onafhankelijk oordeel.
Over de effecten van prijstransparantie, waaronder op de hoogte van de ziekenhuistarieven, ben ik uitgebreid ingegaan in mijn brief aan uw kamer van 3 november jl. over prijstransparantie in de ziekenhuiszorg.7
De uitzending van Nieuwsuur met het thema: ‘Misbruik in de sport’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur met het thema: «Misbruik in de sport»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een veilig sportklimaat in Nederland van groot belang is, zowel voor kinderen als voor volwassenen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een totaaloverzicht van de cijfers van de verschillende instanties waar misbruik in de sport gemeld kan worden en hoeveel aangiftes er daadwerkelijk zijn gedaan? Kunt u dit van de afgelopen vijf jaar aanleveren, zodat duidelijk wordt of er een trend waarneembaar is?
Misbruik in de sport kan bij veel verschillende instanties worden gemeld. Naast aangiftes bij de politie kan misbruik worden gemeld bij het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF en bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen. Misbruik in de sport kan ook gemeld worden bij het meldpunt Veilig Thuis, het meldpunt discriminatie of bij hulplijn van Slachtofferhulp Nederland. Een overzicht van de meldingen die bij deze verschillende instanties binnenkomen heb ik niet. Wel heb ik een overzicht van het aantal meldingen met betrekking tot seksuele intimidatie (SI) bij het vertrouwenspunt Sport dat is opgericht in mei 2014.
In 2014 zijn er 186 meldingen/(re)acties geregistreerd ongeveer twee derde van deze meldingen is SI gerelateerd. In 2015 zijn er 269 meldingen/(re)acties geregistreerd ongeveer 80 procent van de meldingen is SI gerelateerd.
Kunt u uw visie geven op de schattingen van de schaal waarop misbruik plaats lijkt te vinden en de relatie tot het aantal daadwerkelijke meldingen?
Elk geval van misbruik in de sport is er één te veel, ongeacht of er melding van wordt gedaan of niet. Ik wil slachtoffers of getuigen aanmoedigen om misbruik of ongewenst gedrag echt te melden. Dit kan bijvoorbeeld via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF, bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen en bij de politie. Ook kan indien gewenst anoniem worden gemeld bij stichting M.
Kunt u een uitsplitsing maken per tak van sport en de signalen van misbruik die in die tak van sport bekend zijn?
NOC*NSF verzamelt sinds enkele jaren van verschillende takken van sport de signalen van misbruik. De meldingen die NOC*NSF binnen krijgt beslaan jaarlijks zo’n dertig takken van sport. Wat daarbij opvalt is dat er meer meldingen binnenkomen van de sporten waar meer aandacht aan het onderwerp wordt besteed, waardoor het onderwerp beter bespreekbaar is.
Welke aandacht besteden de verschillende opleidingen die opleiden voor een baan in de sport [coach, masseur, ploegleider, bestuurder] aan het thema integriteit?
De zes academies voor lichamelijke opvoeding (ALO) werken samen in het lectoraat sportpedagogiek, waarin specifieke aandacht wordt besteed aan een Veilig sportklimaat. Sinds vorig studiejaar bestaat er zelfs een minor Veilig sportklimaat. Ook binnen het MBO is een keuzemodule Veilig Sportklimaat beschikbaar.
Voor de trainersopleidingen binnen de georganiseerde sport is een specifieke module ontwikkeld waarbij aandacht wordt besteed aan het herkennen en voorkomen van seksuele intimidatie. Via NOC*NSF hebben sinds 2012 ook al aan zo’n 450 trainers, coaches en instructeurs deelgenomen aan deze module via bijscholing.
Op deze wijze wordt er binnen de sportcoachopleidingen aandacht besteed aan het thema integriteit. De sport ontwikkelt dit in het kader van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» nog verder door.
Kunt u naar aanleiding van de motie Rudmer Heerema over de besteding van de 10 miljoen euro extra voor topsport, in de verkenning van het landschap van sportcoachopleidingen (bullit 3) het thema integriteit integraal laten meenemen?2
Zie antwoord vraag 6.
Welke verschillende strafmaten kunnen juridisch gezien opgelegd worden aan de verschillende vormen van misbruik in de sport [zeden, geestelijk geweld, lichamelijk geweld]?
Wanneer je spreekt over strafmaten is het goed om onderscheid te maken naar het kader waarin deze strafmaten worden uitgesproken, bijvoorbeeld het tuchtrecht van een sportvereniging of sportbond of het strafrecht. Tuchtprocedures leiden voornamelijk tot schorsingen. Bovendien kan iemand na een tuchtrechtelijke sanctie in het registratiesysteem van NOC*NSF worden opgenomen, om te voorkomen dat deze persoon bij andere verenigingen aan de slag gaat.
Via het strafrecht kunnen boetes, taakstraffen en gevangenisstraffen worden opgelegd.
Welke mogelijkheden hebben de sportbonden zelf om misbruikers uit de sport aan te pakken en te weren? Hebben sportbonden hierover onderling contact?
De bij NOC*NSF aangesloten bonden voeren al sinds 1997 beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. De afgelopen jaren is dit beleid onder impuls van het programma Veilig Sportklimaat verbeterd en geïntensiveerd. Maatregelen die bonden kunnen treffen zijn onder anderen het opzetten van preventiebeleid bij verenigingen, het aanstellen van een vertrouwenspersonen, het inzetten van tuchtrecht en het aanvragen van gratis VOG’s voor vrijwilligers.
Bonden kunnen zich ook wenden tot het Instituut Sportrechtspraak (ISR). Bij het ISR is met subsidie van VWS een poule van aanklagers beschikbaar voor aangesloten sportbonden bij zaken op het terrein van sport en integriteit. Daarnaast is een onderzoekscommissie integriteitzaken bij het ISR ondergebracht. Deze commissie kan door alle sportbonden worden ingezet bij ernstige misdragingen op het terrein van seksuele intimidatie of matchfixing.
Wat kan er precies verbeterd worden in de samenwerking tussen politie en sport, zoals hoogleraar Marjan Olfers beweert? Bent u bereid dit op te nemen met de Minister van Veiligheid en Justitie?
NOC*NSF, Politie en Openbaar Ministerie hebben in het verleden vaak op ad hoc basis samengewerkt, waardoor uitvoering per casus verschillend was. Op dit moment worden tussen deze partijen gesprekken gevoerd om een betere en snellere samenwerking te realiseren. Hoogleraar Marjan Olfers adviseert bij dit traject.
De onzichtbare samenwerking van het ministerie van VWS met The Commonwealth Fund, Celsus en IQ healthcare |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Naar aanleiding van uw antwoord op eerdere vragen: kunt u aangeven hoe de samenwerking met The Commonwealth Fund tot stand is gekomen? Wie nam het initiatief om wie te benaderen en speelde daar een derde partij nog een rol in? Kunt u een reconstructie geven?1
In 2006 heeft mijn ambtsvoorganger een lezing verzorgd tijdens het 9de internationaal symposium van The Commonwealth Fund. De uitnodiging hiertoe kwam van The Commonwealth Fund. De contacten tussen Nederland en het Commonwealth Fund (CWF) zijn mede tot stand gekomen dankzij de directeur van het toenmalige Center for Quality of Care Research, van het Radboud UMC, prof.dr. R. Grol. Dit instituut is de voorganger van het huidige IQ Healthcare. Het Commonwealth Fund heeft in 2006 te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn in samenwerking met Nederland op twee programma’s, te weten het internationaal landenvergelijkend onderzoek (International Health policy survey) en het Harkness Fellowship programma. In 2007 is hierover contact geweest tussen het ministerie en The Commonwealth Fund, waarna is besloten om voor drie jaar deel te nemen aan het vergelijkende onderzoek, via het toenmalige Center for Quality of Care Research. Ook is besloten dat het ministerie het Harkness Fellowship wilde ondersteunen voor drie jaar. Naar aanleiding van deze overeenstemming is een «Statement of Understanding» opgesteld waarin partijen zich committeren aan het ondersteunen van twee fellowships. Op basis van deze overeenkomst is de samenwerking gecontinueerd tot op heden.
Welke argumenten zijn er gewisseld om de samenwerking niet bekend te maken, en niet zichtbaar te vermelden in de VWS-begrotingen?
De bijdragen aan de International Health policy survey en de Harkness fellowship betreffen op het geheel van de begroting dermate geringe posten dat is afgezien van separate vermelding. Er zijn voorzover mij bekend geen andere argumenten gewisseld.
Kunt u per jaar aangeven, sinds de samenwerking vanaf 2006, welke kosten uw ministerie heeft gemaakt in het kader van deze samenwerking? Kunt u daarbij de kosten vermelden voor survey-onderzoek, kosten voor studiebeurzen, kosten voor het bezoeken van congressen, kosten voor het ontvangen van delegaties van The Commonwealth Fund die Nederland bezochten, en mogelijke andere kosten die samenhangen met de samenwerking, met vermelding van de reden van de kosten?
In onderstaande tabel staan de uitgaven (in euro’s) die VWS heeft gedaan sinds de start van de samenwerkingsprogramma’s met het Commonwealth Fund.
Jaar
International Health Policy survey
Harkness fellowship
2007
47.600
nvt
2008
40.000
nvt
2009
40.000
80.000
2010
40.000
105.000
2011
40.000
85.000
2012
112.2932
89.073
2013
146.240
2014
nvt3
2015
38.000
154.777
2016
44.000
135.462
In deze jaren is sprake geweest van een meerjarige projectsubsidie
In 2014 is er geen fellow gesponsord
Gegevens over overige kosten die gemoeid zijn met de samenwerking met het Commonwealth Fund worden niet apart bijgehouden en kunnen dus niet worden verstrekt.
Kunt u tevens voor dezelfde jaren aangeven hoeveel geld uw ministerie uitgaf aan het doen van extern onderzoek, en de onderzoeksbureaus die dit onderzoek deden?
De administratieve systemen van VWS zijn – conform rijksbrede voorschriften – niet zodanig ingericht dat deze vraag kan worden beantwoord. Onderzoek vormt geen aparte uitgavencategorie binnen de administratie.
Op verzoek van uw Kamer wordt vanaf najaar 2015 een overzicht van alle beleidsrelevante VWS-onderzoeken gepubliceerd op het VWS-deel van de website van de rijksoverheid (www.Rijksoverheid.nl). Conform de toezegging aan uw Kamer wordt vanaf dat moment met terugwerkende kracht het overzicht gepubliceerd van alle beleidsrelevante onderzoeksrapporten van 17 concernorganisaties en kennisinstellingen die vanaf april 2015 zijn verschenen. Omdat VWS deel uitmaakt van de pilot Open Overheid van het Ministerie van BZK worden in het overzicht ook alle sinds die datum verschenen rapporten van het door VWS uitgezette opdrachtonderzoek onder ARVODI-voorwaarden opgenomen. Het totaaloverzicht wordt maandelijks achteraf geactualiseerd.
Klopt het dat bezoeken aan congressen van The Commonwealth Fund niet voldoen aan de VWS-gedragsregels, waarin bepaald is dat bezoeken van congressen van externe partijen, inclusief reis- en verblijfkosten, worden betaald door uw ministerie teneinde de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?2
Nee, dat klopt niet. Het besluit «Bestuurskostenbeleid VWS» van november 2015 bepaalt de omgang met zogenaamde functionele kosten, die specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van de taken van leidinggevenden. In dit besluit wordt vermeld dat kosten voor deelname aan congressen door VWS worden betaald. Er geldt echter een uitzondering voor congressen van internationale samenwerkingsverbanden en overheden, waarin reeds voorzien is in de kosten. De bijdrage en deelname van het ministerie aan The Commonwealth Fund heeft betrekking op twee internationale samenwerkingsprogramma’s, het «Harkness Fellowship» en het «International Health Policy Survey». Deze twee samenwerkingsprogramma’s hebben als onderzoeksthema internationale samenwerking en vergelijkingen/benchmarks met publieke organisaties uit 11 landen5. The Commonwealth Fund organiseert en coördineert deze internationale samenwerking en de publieke partners dragen bij aan de kosten, zo ook het ministerie. De activiteiten en bijbehorende congressen hebben nadrukkelijk geen commercieel karakter, maar zijn gericht op het terugkoppelen van de resultaten van de programma’s aan academici en overheden. Gelet op deze feiten en omstandigheden voldoet het bezoek van deze congressen aan deze gedragsregels.
Heeft u zich tijdens de debatten over «Integriteit en Verwevenheid» en het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen moment gerealiseerd dat u met de onvermelde relatie met The Commonwealth Fund risico liep?3
De samenwerking rondom de twee programma’s en het bezoek aan de congressen van The Commonwealth Fund voldoet aan de interne gedragsregels en het declaratiebeleid van het ministerie. Er is daarom geen reden om dit apart te vermelden in de bovengenoemde debatten.
Hoe verklaart u dat u tijdens deze debatten de stelling innam dat uw ministerie voldoende integriteitsmanagement heeft, en u niet de mogelijkheid heeft aangegrepen te vertellen over de samenwerking met The Commonwealth Fund?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de bijdrage van uw ministerie aan Celsus, een academie voor betaalbare zorg, tot stand gekomen? Wie nam het initiatief tot deze samenwerking? Kunt u een reconstructie geven?
Er is sprake van een meerjarige opdracht die in 2012 door VWS is aanbesteed. Met deze opdracht werd beoogd wetenschappelijk onderzoek naar en kennis van de aanpak van betaalbaarheid (met name in de combinatie met kwaliteit van zorg) te bevorderen en de interactie tussen beleid en kennis te versterken. Ik acht dit ook in het belang van goede beleidsvoering over Kabinetsperioden heen. De opdracht is gegund aan Radboud UMC, en op 22 november 2012 is een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere zaken als de programmering, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kennisdisseminatie, financiële verslaglegging en rapportage, en co-financiering door Radboud UMC. Ook is overeengekomen dat het kennisprogramma op termijn zou leiden tot oprichting van een leerstoel. RadboudUMC kiest overigens zijn eigen speerpunten binnen haar eigen leerstoelenplan, waaronder dus ook deze positie. Deze kon na een zorgvuldige onafhankelijke procedure en toetsing van aantoonbare wetenschappelijke kwaliteiten worden vervuld door een van mijn medewerkers. Na de gebruikelijke uitvoerige academische toetsingsprocedure is prof.dr.P.P.T. Jeurissen met ingang van 15 februari 2016 benoemd tot bijzonder hoogleraar betaalbaarheid van de zorg. Daarvoor gelden onverkort alle regelingen die dienen ter borging van de academisch onafhankelijkheid en kwaliteit van onderzoek.
Ik verwijs u naar de jaarverslagen van Celsus voor een overzicht van alle activiteiten. Ik zal de Kamer informeren als de resultaten van dit meerjarig kennisprogramma eind 2017 beschikbaar komen.
Waarom is besloten de Kamer niet te informeren over het aangaan van de samenwerking met IQ healthcare, onderdeel van de Radboud universiteit? Waarom is er ten behoeve van transparantie besloten de bijdragen van uw ministerie onzichtbaar te houden in de VWS-begrotingen?
VWS zet op min of meer continue basis allerlei onderzoek uit. Afhankelijk van de specifieke vragen en de relatie tot de parlementaire agenda wordt de Kamer specifiek geïnformeerd. Onderzoeksresultaten die tussentijds beschikbaar komen zijn openbaar en/of worden in wetenschappelijke tijdschriften dan wel anderszins gepubliceerd. Voor wat betreft Celsus worden alle onderzoekrapporten en artikelen online gepubliceerd. In de periodieke nieuwsbrief en het jaarbericht van Celsus wordt verslag gedaan van de activiteiten, publicaties en programma’s van Celsus. In het jaarbericht staan ook alle medewerkers en samenwerkingspartners genoemd. Deze stukken worden online gepubliceerd. Daarnaast publiceert Celsus audiovisuele informatie via het eigen youtube kanaal.
Voor het kennisprogramma is maximaal 2,7 miljoen beschikbaar in de jaren 2012–2017. Deze uitgaven voor Celsus staan na een opstartfase sinds 2015 ook specifiek zichtbaar in de begroting gemeld. Het programma is opgezet voor een periode van 5 jaren en zal aan het einde van deze periode, dat is in 2017, worden geëvalueerd. Bij afronding van het programma zal de Kamer met een evaluatierapport over de resultaten worden geïnformeerd.
Kunt een aangeven welke opdrachten Celsus en IQ healthcare in de afgelopen jaren van het Ministerie van VWS hebben gekregen? Welke bedragen waren daarmee gemoeid?
Behalve het onderzoek wat in de loop van het jaar wordt uitgevoerd in het kader van de jaarlijks vastgestelde begroting van het Celsus programma, heeft VWS in het kader van de overeenkomst «trekkingsrechten» om ad hoc kortdurend wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten. Dit brengt meerkosten mee ten opzichte van de jaarlijks vastgestelde begroting. Zo wordt geborgd dat kennis op korte termijn voor publieke doeleinden beschikbaar is. Voor meerkosten voor onderzoek dat onder deze trekkingsrechten valt was in 2016 een bedrag gemoeid van zevenentwintigduizend euro. Overigens blijven de uitgaven voor Celsus daarmee binnen de uitgavenkaders van de meerjarenovereenkomst.
Er is in de afgelopen jaren, anders dan het eerder genoemde onderzoek ten behoeve van het Commonwealth Fund en Celsus, geen sprake geweest van andere directe financiële relaties of opdrachten van het Ministerie van VWS in de richting van IQ healthcare. Wel is mij bekend dat IQ Healthcare deelneemt aan andere programma’s waarbij sprake is van financiering vanuit VWS, zoals van ZonMW.
Kunt u een overzicht geven van andere kosten die uw ministerie heeft gemaakt in de samenwerking met Celsus en IQ healthcare, die niet direct samenhangen met de onderzoeksgroep – inclusief leerstoel – of onderzoeken, maar bijvoorbeeld met het bezoeken van congressen, reizen naar het buitenland, werkbezoeken en alle mogelijke andere activiteiten?
Buiten de opdrachten die aan Celsus zijn verleend worden geen kosten gemaakt voor de samenwerking in het kader van Celsus behalve die samenhangen met de gebruikelijke inzet voor accountbeheer en kennisdisseminatie. Kennisdisseminatie maakt deel uit van de verleende opdracht en impliceert ondermeer dat ambtenaren tijd besteden en soms ook reiskosten maken (treinkaartjes e.d.) om kennis te nemen van de opbrengsten van tussentijds onderzoek, zoals men overigens ook met andere partijen spreekt om de eigen kennis en kunde op peil te houden.
Waarom bent u niet ingegaan op de vragen die gesteld zijn over de vragen die betrekking hebben op uw ambtenaar die tevens het bijzonder hoogleraarschap «Betaalbare zorg» vervult? Kunt u een reconstructie geven van de totstandkoming van deze dubbelfunctie?4
Ik ben eerder ingegaan op de wijze waarop kandidaten worden geselecteerd voor een Harkness fellowship, inclusief de rol van de leden van de selectiecommissie en de vertegenwoordiger van VWS daarin. Ten aanzien van het bijzonder hoogleraarschap kan ik u melden dat het vaker voorkomt binnen de rijksoverheid dat ambtenaren een dergelijke functie hebben. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 8 hierboven.
Waarom geeft u geen antwoord op de vragen die gesteld zijn over de loyaliteit die onderzoekers en ambtenaren voelen jegens de verstrekker van dure studiebeurzen? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen van 24 november 2016.
Hoeveel mensen zijn inmiddels betrokken bij de verschillende reizen, congressen, studiebeurzen en onderzoeksopdrachten die lopen via de samenwerking met The Commonwealth Fund en Celsus/IQ healthcare? Welke posities bekleden zij nu?
Voor zover ambtenaren van VWS meewerken aan reizen, congressen en onderzoeksopdrachten die betrekken hebben op de samenwerking met The Commonwealth Fund behoort dit tot de uitoefening van hun functie. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met RadboudUMC/IQ healthcare inzake het Celsus programma. Het is niet mogelijk om hiervan een volledig overzicht te geven. Voor wat betreft de Nederlandse Harkness fellows verwijs ik nogmaals naar de website van het Commonwealth Fund.
Bent u bereid, gezien het feit dat u de eerdere vragen binnen drie dagen beantwoordde, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Gelet op de tijd die benodigd is voor het opzoeken van informatie over de voorgeschiedenis is dit niet mogelijk gebleken.
De Wet Normering topinkomens voor de zorgsector |
|
John Kerstens (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de brief «WNT-verplichting vaststellen»1 en de berichten «Vragenlijst Wet normering topinkomens: wacht met invullen»2 en «Toetsing topinkomens valt slecht bij LHV»?3
Ja.
Acht u de WNT van toepassing op vrije beroepsoefenaren in de zorgsector? Zo ja, waarom? Welke beroepsoefenaren betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Kunnen huisartsen, tandartsen en apothekers afhankelijk van de wijze waarop zij onder een specifieke rechtspersoon zijn georganiseerd toch onder de werking van de WNT vallen, en op grond daarvan een gemaximeerd inkomen hebben? Zo ja, waarom? Wat is het maximum inkomen dat deze beroepsbeoefenaren mogen verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 4 en 7.
Heeft het CIBG (oorspronkelijk «Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg») onder de bovengenoemde beroepsbeoefenaren al instellingen volgens de letter van de WNT aangewezen? Zo ja, hoeveel instellingen betreft dit? Hebben deze beroepsbeoefenaren, annex instellingen, de mogelijkheid van bezwaar en beroep? Zo nee, waarom zijn er nog geen instellingen aangewezen?
Het CIBG wijst geen instellingen aan. Uit de WNT volgt van rechtswege of de WNT van toepassing is op een organisatie. Het zijn van een vrije beroepsoefenaar is daarbij op zichzelf geen criterium. Hierop is geen bezwaar of beroep mogelijk. Het CIBG registreert voor haar toezichtstaak op de WNT niet welke soort zorg organisaties leveren.
Zijn de beroepsbeoefenaren die het genoemde formulier gekregen hebben gehouden die binnen een gestelde termijn in te vullen? Zo ja, wat is die termijn en welke gevolgen kan het niet of tijdig invullen hebben? Zo nee, waarom niet?
Er heeft overleg plaatsgevonden tussen de betrokken beroepsorganisaties, VWS en CIBG om de brief en het formulier te bespreken. Ook uit dit gesprek maak ik op dat er nog veel vragen zijn over de toepassing van de WNT op de aangeschreven zorgverleners. Ik streef ernaar deze vragen samen met de betrokken koepels te beantwoorden. Ik heb om die reden het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat is het gemiddeld inkomen van een huisarts, en hoe verhoudt zich dat tot het maximum inkomen van topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector, zoals vastgelegd in de WNT?
Ik heb geen gegevens over het gemiddeld inkomen van huisartsen. Wel heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek de beschikking over winstgegevens van huisartsenpraktijken. De winst van de praktijk moet echter niet verward worden met het inkomen van een huisarts. Daarom verhoudt het zich ook moeilijk tot de WNT-norm.
Deelt u de mening dat het niet afhankelijk van de organisatievorm zou moeten zijn of een huisarts onder de WNT valt, maar dat de WNT voor alle artsen die de publieke zaak dienen, en worden betaald uit premiegeld, zou moeten gaan gelden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit in de wet verankeren? Zo nee, waarom niet?
WNT-normering is van toepassing op topfunctionarissen van rechtspersonen en instellingen die door rechtspersonen in stand worden gehouden in de publieke en semipublieke sector. De bezoldiging van niet-topfunctionarissen is onder de WNT niet genormeerd. In het regeerakkoord is afgesproken dat de WNT-norm ook voor niet-topfunctionarissen die binnen deze instellingen werken, zal gelden. Met het zogenoemde Zorgakkoord zijn afspraken gemaakt dat medisch specialisten niet onder de normering van de WNT worden gebracht. De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft hiertoe een wetsvoorstel in voorbereiding.
De protestactie van ouders met autistische kinderen die geen dubbele kinderbijslag kunnen krijgen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de protestactie van ouders met autistische kinderen via de facebookgroep «Klachten dubbele kinderbijslag»?
Ja.
Alvorens in te gaan op de overige vragen licht ik de integratie van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG) in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) hieronder toe.
Per 1 januari 2015 is met de Wet hervorming kindregelingen de TOG opgenomen in de AKW. In plaats van de TOG komen ouders met een thuiswonend ernstig gehandicapt kind in aanmerking voor dubbele kinderbijslag voor (een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen1 mate van) intensieve zorg. Dit is verder uitgewerkt in een ministeriële regeling2. Voorheen had een ouder recht op TOG indien er een Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) indicatie was voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week. In verband met de beëindiging van de AWBZ is er per 1 januari 2015 een nieuw beoordelingskader geïntroduceerd. Daarbij geldt dat voorheen TOG-gerechtigden met een indicatie voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week het recht houden op dubbele kinderbijslag tot het verloop van de geldigheidsdatum van de afgegeven indicatie. Indien de AWBZ-indicatie in 2015 verliep gold een overgangsrecht van een half jaar.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de Sociale Verzekeringsbank (SVB) advies in bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), zowel bij oude gevallen als bij nieuwe gevallen. Als het kind geen indicatie heeft in de zin van 24 uur per dag zorg in de nabijheid van het kind of permanent toezicht op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarvoor zondermeer dubbele kinderbijslag voor het thuiswonende kind kan worden toegekend, beoordeelt het CIZ de zorgbehoefte van het kind op twee voorwaarden.
Ten eerste dient het kind ernstig beperkt te zijn in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard. Deze voorwaarde vergt een objectief medische diagnose.
Ten tweede dient de verzorging en oppassing van de ouders in ernstige mate te worden verzwaard ten opzichte van gezonde kinderen. De beoordeling vindt plaats op de items lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging, gedrag, communicatie, alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis en bezighouden, en handreikingen. Op ieder item kan één punt door het CIZ worden toegekend. Er wordt een punt toegekend indien er sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van dat item. Zo wordt een punt toegekend op het item «eten en drinken» wanneer het kind bijvoorbeeld sondevoeding krijgt. De aanvrager dient hiervoor een medisch vragenformulier in te vullen, zodat de zorgbehoefte zorgvuldig onderzocht kan worden. Ouders hebben de ruimte om in dit formulier de situatie toe te lichten.
De leeftijd van het kind speelt ook een rol bij de beoordeling op de items en bij het benodigde minimaal aantal punten voor een positief advies. Omdat jonge kinderen in het algemeen meer verzorging nodig hebben dan oudere kinderen, is het minimum aantal punten dat vereist is, wil er sprake zijn van intensieve zorg, afhankelijk van de leeftijd.
Bent u ermee bekend dat ouders van autistische kinderen, die wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht blijken te hebben op dubbele kinderbijslag?
Via de twee brieven die ik door tussenkomst van Kamerleden heb ontvangen ben ik er mee bekend dat ouders van autistische kinderen, die voorheen wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht hebben op dubbele kinderbijslag. Ik zal op deze brieven reageren.
Kunt u aangeven hoeveel ouders wel aanspraak hadden op de TOG, maar niet op dubbele kinderbijslag? Kunt u aangeven welke oorzaken dit verschil heeft?
In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5353 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.678 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Tussenliggende perioden laten ongeveer vergelijkbare aantallen zien. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven. Ik kan niet één op één aangeven of ouders die voorheen aanspraak hadden op de TOG ook na het overgangsrecht recht hebben op dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg. Het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, een veranderde zorgbehoefte, het uit huis gaan wonen van het kind maar ook het nieuwe beoordelingskader kunnen redenen zijn waardoor geen aanspraak gemaakt kan worden op (dubbele) kinderbijslag.
Kunt u bevestigen dat met het omzetten van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen naar dubbele kinderbijslag geen bezuiniging was beoogd? Klopt het dat ontvangers van de TOG in beginsel ook aanspraak zouden moeten kunnen maken op de dubbele kinderbijslag? Hoe kan het dat dat bij ouders van autistische kinderen misgaat?
Het klopt dat ontvangers van de TOG in beginsel aanspraak maakten op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg, zie verder ook de toelichting bij vraag 1.
Bij zowel de TOG als de Regeling dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg is het uitgangspunt dat het gaat om kinderen met een ziekte van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard die intensieve zorg behoeven. De verzorging en oppassing door de ouders is daardoor in ernstige mate zwaarder dan bij andere kinderen. Bij de totstandkoming van de Regeling is aangegeven dat de omvang van de TOG-groep gelijk blijft. Er was geen bezuiniging beoogd. Hierbij is ook aangegeven dat het niet uit te sluiten is dat er kinderen zijn die niet aan het nieuwe criterium zullen voldoen terwijl zij wel een AWBZ-indicatie hadden van minstens 10 uur zorg per week en daardoor recht op TOG hadden. Daar staat tegenover dat er ouders zijn van wie de kinderen geen AWBZ-indicatie hadden (bijvoorbeeld omdat de ouders zoveel mantelzorg leverden dat de netto-zorgbehoefte vanuit de AWBZ beoordeeld onder het niveau van 10 uur per week lag) die recht gaf op TOG, nu wel in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag. In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5354 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.6785 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Op basis van een analyse van het CIZ over de eerste drie kwartalen van 2016 blijkt dat adviesaanvragen voor kinderen met autisme (70–75% kinderen met autisme krijgt een positieve indicatie) vergeleken met de totale omvang van de groep kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg door het CIZ een advies wordt afgegeven (69% van de nieuwe aanvragen en her-indicaties krijgt een positief advies), niet vaker worden afgewezen voor dubbele kinderbijslag. Wel kan het zijn dat voor een kind waarvoor voorheen recht op TOG bestond geen recht op dubbele kinderbijslag bestaat, omdat de zorgbehoefte bijvoorbeeld door de jaren heen is veranderd. Daarom geeft het CIZ indicaties af met een bepaalde duur, die zijn afgestemd op de verwachte periode waarin de zorgbehoefte hetzelfde blijft. Na afloop van de geldigheidsdatum is een her-indicatie nodig, omdat de zorgbehoefte mogelijk kan veranderen.
Zijn er meer groepen waarvan u weet of vermoedt dat de omslag van TOG naar dubbele kinderbijslag mis is gegaan of gedeeltelijk problematisch verloopt? Zo ja, welke?
Zoals eerder aangegeven (vraag 4) is een mogelijke verschuiving van doelgroep niet uitgesloten. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is echter nagenoeg gelijk gebleven.
Wat heeft u gedaan om ouders te informeren over de wijzigingen bij invoering van de dubbele kinderbijslag en de mogelijkheden om die aan te vragen?
De SVB heeft alle klanten geïnformeerd door middel van het toezenden van een eindbeschikking van de TOG. Indien van toepassing werd dit gecombineerd met een startbeschikking van de dubbele kinderbijslag. Daarnaast zijn specifiek ouders van kinderen jonger dan 6 jaar tijdig geïnformeerd over de integratie van de TOG in de AKW omdat het bedrag dat zij tot dan toe ontvingen zou veranderen.
Wat vindt u ervan dat ouders klagen over de onduidelijkheid van de criteria die het Centrium indicatiestelling zorg (CIZ) hanteert? Erkent u dat het CIZ criteria hanteert waardoor kinderen met zwaar autisme lang niet altijd een positief CIZ-advies krijgen?
Ik kan mij voorstellen dat het invullen van het medisch vragenformulier lastig kan zijn. Indien er hulp nodig is bij het invullen van dit formulier kan de ouder telefonisch contact opnemen met het CIZ.
Het beoordelingskader is opvraagbaar bij het CIZ. Zo kunnen ouders meer inzicht krijgen in de criteria voor de beoordeling of sprake is van intensieve zorg.
Zoals aangegeven (zie vraag 4) ziet het er niet naar uit dat kinderen met autisme in grotere mate afgewezen worden voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg in vergelijking met andere kinderen met een aandoening.
Wat vindt u ervan dat ouders aangeven tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en CIZ heen en weer geslingerd te worden als ze zich beklagen over de gang van zaken? Kunt u duidelijk maken bij welke instantie ouders terecht kunnen met klachten?
De SVB voert de Algemene Kinderbijslagwet uit en bepaalt of ouders in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg. Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Het CIZ stuurt een medisch vragenformulier naar de aanvragers, beoordeelt dit na ontvangst en geeft vervolgens aan de SVB door of er sprake is van een positief of negatief advies. Bij een positief advies stelt de SVB het recht op dubbele kinderbijslag vast, bij een negatief advies wijst de SVB de aanvraag af. Indien een ouder het niet eens is met deze beslissing kan de ouder in bezwaar gaan bij de SVB. In alle gevallen waarbij sprake is van bezwaar tegen een niet positief advies wordt door de SVB een nieuwe adviesaanvraag bij het CIZ ingediend. Indien uit het onderzoek niet duidelijk blijkt dat er een positief advies kan worden gegeven, wordt een hoorzitting georganiseerd door de SVB. Het CIZ is bij de hoorzitting aanwezig om een toelichting te geven op de medische afweging die heeft geleid tot het advies.
Wanneer een ouder een klacht meldt bij de SVB en dit over de (medische) advisering gaat, dan neemt de SVB contact op met het CIZ. Afhankelijk van de aard van de klacht wordt er door het CIZ contact opgenomen met de klant.
Wat gaat u doen om de problemen van ouders met autistische kinderen bij het aanvragen van dubbele kinderbijslag op te lossen?
Het beoordelingskader dat het CIZ hanteert is eind 2015 door middel van een interne expertmeeting door het CIZ geëvalueerd. Daarbij is ook gekeken naar de verschillende doelgroepen. Ik acht het beoordelingskader dan ook houdbaar.
De beoordeling door het CIZ heeft betrekking op de actuele situatie. Omdat de zorgbehoefte gedurende de tijd kan veranderen, kan het zijn dat er in de loop van de tijd wel recht kan ontstaan op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg.
Ik vind het echter ongewenst dat ouders zich «heen en weer geslingerd» voelen. Ik overleg daarom met CIZ en SVB om te bezien of de voorlichting aan ouders over de procedure voldoende adequaat is.