Een Nederlander die vast zit in Spanje vanwege een ongegronde plaatsing op een lijst |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlander in Spanje vast voor terrorismeverdenking waar Nederland niets van weet»?1
Wat is de reden dat de Nederlander uit Tilburg, die nu vastzit in Spanje, door Spanje wordt beschouwd als «een gevaar voor de nationale veiligheid?»
Kunt u bevestigen dat deze man niet wordt verdacht door Nederland vanwege deelname aan een terreurcel uit Arnhem?
Hoe komt het dat Spanje deze informatie lijkt te hebben terwijl het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse politie aangeven dat hij niet verdacht wordt van terrorisme?
Hoe beoordeelt u de communicatie tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten in dit specifieke geval?
Wordt er actief samengewerkt om tot opheldering en een spoedige oplossing te komen voor de betrokken Nederlander?
In hoeverre is de bewering van eerder onderzoek door Argos, Follow the Money en NRC, dat Nederland namen onterecht heeft gedeeld met andere landen, van invloed op deze specifieke zaak?
Kunt u duidelijkheid geven over het beleid inzake deze casus omtrent het delen van namen met andere landen?
Welke criteria worden gehanteerd bij het delen van deze informatie en hoe wordt voorkomen dat onschuldige burgers hier de dupe van worden?
Wat is de standaardprocedure voor het delen van dit soort informatie tussen EU-lidstaten en landen?
Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat onterechte signaleringen in databases worden gecorrigeerd en de betrokkenen hierover worden geïnformeerd?
Hoe wordt gewaarborgd dat privacy en burgerrechten niet in het geding zijn wanneer er informatie wordt uitgewisseld over Nederlandse burgers met buitenlandse autoriteiten?
Hoe beoordeelt u de bewering van de betrokkene dat hij enkel vanwege zijn associaties in Nederland als een potentieel gevaar wordt beschouwd in Spanje?
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een ernstige situatie als de man in kwestie onterecht vastgehouden wordt op basis van foutieve informatie?
Welke stappen worden ondernomen om de Nederlander consulaire hulp te bieden?
Waarom heeft de advocaat van de betrokkene geen reactie of hulp ontvangen van de Nederlandse ambassade in Madrid?
Zijn er andere gevallen bekend waarin Nederlandse burgers problemen hebben ondervonden bij buitenlandse reizen als gevolg van onjuiste of verouderde informatie die is gedeeld? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wat heeft de regering hieraan gedaan?
Is de informatie in de signaleringssystemen die gedeeld wordt met andere lidstaten doorgelicht op onjuiste of verouderde informatie?
Bent u bereid om alle onschuldige mensen die op basis van onjuiste en verouderde informatie zo snel mogelijk uit alle signaleringssystemen te halen en uw excuses aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Hoe wordt voorkomen dat discriminatie of vooroordelen een rol spelen bij het plaatsen van personen op signaleringslijsten?
Hoe reageert u op het feit dat de Nederlander stelt dat zijn leven is verpest door deze onterechte signalering?
Tijdens het vragenuur op 4 oktober 2022 gaf u aan dat u samen met Buitenlandse Zaken en de politie zou kijken waar het aan ligt dat mensen op zo een lijst kwamen, wat is hier uitgekomen?
Zijn er gesprekken of onderhandelingen gaande tussen de Nederlandse en Spaanse autoriteiten om deze specifieke zaak op te lossen en de Nederlander zo snel mogelijk naar Nederland terug te brengen?
AIVD |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
U stelt in de beantwoording van Kamervragen op 12 mei 20231 dat de AIVD in het openbaar geen uitspraken doet over de «gewelddadige uitwassen» van «anti-institutionele extremisten» die de AIVD heeft ontdekt en waar de AIVD in zijn jaarverslag 2022 op p.14 melding van maakt: kan hieruit geconcludeerd worden dat (tot nu toe), geen enkel van deze «gewelddadige uitwassen» heeft geresulteerd in een vervolging door het openbaar ministerie en/of een veroordeling door de rechter?
De AIVD schrijft in zijn publicatie2 dat het anti-institutioneel-extremisme de democratische rechtsorde op de lange termijn waarschijnlijk ernstig ondermijnd door de verspreiding van het narratief over een «kwaadaardige elite». Het narratief ondermijnt de democratische rechtsorde door een beeld te schetsen over het bestaan van een kwaadaardige elite dat feitelijk onjuist is. Daarmee tast het narratief het vertrouwen in de wetgevende, uitvoerende, en/of rechtsprekende macht, de «traditionele» media en wetenschap onterecht aan, en ondermijnt het langzaam maar zeker de legitimiteit van deze instituties.
De AIVD schrijft verder in zijn publicatie dat de brede verspreiding van het narratief mogelijk op de kortere termijn ook een geweldsdreiging vormt. Hoewel aanjagers van het anti-institutioneel-extremisme over het algemeen niet expliciet oproepen tot geweld, voorziet het narratief wel in een beeld dat er een vijand is – de «kwaadaardige elite» – waarmee men feitelijk in staat van oorlog verkeert. Individuele aanhangers kunnen dat zien als rechtvaardiging voor geweld en intimidatie gericht op vertegenwoordigers van instituties, zoals politici, rechters, journalisten en wetenschappers. De AIVD heeft een wettelijke taak om onderzoek te doen naar personen en organisaties die door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid. Zoals bekend, doet de AIVD geen uitspraken in het openbaar over casuïstiek omtrent personen of organisaties die in onderzoek zijn.
De publicatie over anti-institutioneel-extremisme van de AIVD geeft voorbeelden van de gewelddadige dreiging die uitgaat van het narratief over een «kwaadaardige elite», zoals de aanhouding van een man die een moordaanslag beraamde op (toen demissionair) premier Rutte. Hij plaatste meerdere opruiende berichten in Telegram-groepen waarin veel anti-institutionele boodschappen werden verspreid3.
Indien géén van deze «gewelddadige uitwassen» inmiddels tot een vervolging en/of een gerechtelijke veroordeling heeft geleid, heeft u hiervoor dan misschien een verklaring? Zijn de «gewelddadige uitwassen» waarover de AIVD in zijn jaarverslag spreekt wellicht niet ernstig genoeg om tot vervolging over te gaan ondanks dat ze «gewelddadig» van aard en een bedreiging voor de democratische rechtsstaat zijn? Of kan misschien onvoldoende worden aangetoond dat er sprake is van een geweldsdelict? Maar waarom spreekt de AIVD dan in haar jaarverslag zo stellig over «gewelddadige uitwassen» van «anti-institutionele extremisten»?
Zie antwoord vraag 1.
Indien een of meer van deze «gewelddadige uitwassen» inmiddels wél tot een vervolging en/of een gerechtelijke veroordeling hebben geleid waarom kan u deze voorbeelden van «gewelddadige uitwassen» dan niet naar de Kamer sturen? Een vervolging ingezet door het openbaar ministerie of een gerechtelijke uitspraak zijn immers toch openbaar en vallen dus niet onder de geheimhoudingsplicht van de AIVD laat staan onder «het staatsgeheim»?
Zie antwoord vraag 1.
Kortom, kan u de «gewelddadige uitwassen» van «anti-institutionele extremisten» waar de AIVD in zijn jaarverslag over spreekt en waarbij het openbaar ministerie inmiddels tot vervolging is overgegaan of waar de rechter al een uitspraak over heeft gedaan alsnog naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u de bovenstaande vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. De vragen zijn niet afzonderlijk beantwoord.
Het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) over het jaar 20221?
Ja.
Hoe reflecteert u op het signaal: «In China zelf is er door het Chinese beleid van militair-civiele fusie een dusdanig grote verwevenheid tussen civiele bedrijven en (onderwijs)instellingen enerzijds en het leger anderzijds, dat er in prioritaire sectoren in feite geen onderscheid meer kan worden gemaakt tussen deze twee werelden.»? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name de invulling van de risicoanalyses en de audit daarop?
Dit signaal is in lijn met eerdere berichten vanuit de veiligheidsdiensten. Het onderstreept opnieuw het belang van de ingezette aanpak op kennisveiligheid. Daarom deel ik dit type actuele informatie met kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en ik breng het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid. Ik ga er vanuit dat de kennisinstellingen dit aandachtspunt meenemen bij hun risicoanalyses en daarbij de inschatting maken of dit een reëel risico is binnen de vakgebieden waar zij actief in zijn.
Dit jaarverslag van de MIVD vraagt eens temeer van instellingen dat zij weloverwogen omgaan met internationale wetenschappelijke samenwerkingen en daarbij alert zijn op eventuele risico’s. Hierbij kunnen ze onder meer gebruikmaken van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en van de diensten van het Loket Kennisveiligheid. Ik heb de kennisinstellingen vorig jaar opgeroepen een risicoanalyse van de internationale samenwerkingen uit te voeren, ik ga ervan uit dat zij daarbij dit soort signalen meenemen. In de externe audit kennisveiligheid die dit jaar plaatsvindt, worden de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses meegenomen. Hierover wordt uw Kamer rond de zomer geïnformeerd.
Hoe reflecteert u op het signaal dat China in reactie op de verhoogde aandacht rondom samenwerkingen met China, verschillende maatregelen implementeert om de affiliatie tussen Chinese PhD-studenten en het Chinees militair-industrieel complex te verhullen? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name het onderzoek rondom China Scholarship Council (CSC) bursalen?
Het CSC-onderzoek is inventariserend van aard en bedoeld om inzicht te krijgen in de aantallen CSC-promovendi bij Nederlandse kennisinstellingen, in welke vakgebieden zij actief zijn en wat voor voorwaarden in de contracten staan. Clingendael voert dit onderzoek uit en kan daarbij het jaarverslag gebruiken als bron in het onderzoek. In dit onderzoek wordt niet specifiek ingegaan op het signaal zoals vermeld in de vraag. Dit soort signalen wordt wel meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt er op dit moment samengewerkt tussen het Ministerie van Defensie/MIVD en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rondom kennisveiligheidsbeleid? Bent u van zins deze samenwerking te intensiveren kijkend naar de signalen uit het jaarverslag?
Tussen de MIVD en het Ministerie van OCW bestaan structurele contacten die erop gericht zijn om het beleid rondom kennisveiligheid vorm te geven en de implementatie daarvan te realiseren. Concrete voorbeelden zijn betrokkenheid bij het opstellen van het wetsvoorstel Screening Kennisveiligheid en bij de advisering aan kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid. De afgelopen jaren is de samenwerking tussen OCW en MIVD steeds intensiever geworden als gevolg van de ontwikkelingen zoals geschetst in het jaarverslag van de MIVD.
Bent u daarbij bereid per direct te faciliteren dat MIVD nauwer in contact treedt met kennisinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Dit is reeds mogelijk. Op aanvraag van kennisinstellingen kan contact worden gelegd met de MIVD via het Loket Kennisveiligheid.
Wordt de MIVD betrokken bij het recent gestarte onderzoek vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en van de voorwaarden in de CSC-contracten?
Nee, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, bestaat dit onderzoek uit een inventarisatie bij de Nederlandse kennisinstellingen en de contracten die zij hebben met CSC. De uitkomsten van dit onderzoek worden ter informatie interdepartementaal gedeeld en besproken.
Deelt u de mening dat een versnelling van het tijdpad wetstraject Screening Kennisveiligheid in het licht van de nieuwe signalen uit het jaarverslag overwogen moet worden? Bent u bereid dit wetstraject te versnellen? Zo nee, bent u bereid tijdelijke maatregelen te nemen tot de implementatie van de wet?
Ik onderschrijf dat er, mede vanwege de signalen uit het jaarverslag, snelheid geboden is bij de invoering van deze wet. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van groot belang is dit wetstraject zorgvuldig aan te pakken. Waar mogelijk wordt ingezet op versnellen. Bijvoorbeeld door het wetsvoorstel parallel aan de (internet)consultatie voor advisering voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Ik zal de Kamer regelmatig informeren over de voortgang van het wetstraject.
Tot de screening is gerealiseerd zetten we met de bestaande aanpak kennisveiligheid in op een brede set maatregelen van bewustwording en mitigatie van kennisveiligheidsrisico’s. Dat gebeurt in zowel Nederlands als internationaal verband. Deze maatregelen bestaan uit de dialoog met het kennisveld, het implementeren van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid, het uitvoeren van een risicoanalyse door kennisinstellingen en de onafhankelijke audit die onderzoekt hoe de implementatie van de leidraad vordert. Daarnaast zorgt het Loket Kennisveiligheid voor advisering in casuïstiek, voor informatievoorziening, expertiseopbouw en netwerkvorming op het gebied van kennisveiligheid.
Hoe gaat u (kennis)instellingen, met name die die te maken hebben met de aandachtsgebieden van de Chinese staat zoals de ruimtevaartsector en kwantum, op korte termijn bewust maken van de nieuwe signalen uit het jaarverslag?
Ik vind het belangrijk dat signalen vanuit de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zo goed mogelijk benut worden in het vergroten van het bewustzijn en daarmee de weerbaarheid bij de kennisinstellingen. Daarnaast zie ik deze signalen als een aanmoediging om het beleid dat ik heb ingezet te continueren, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarom neem ik deze nieuwe signalen uit het jaarverslag, zoals ik dat ook gedaan heb bij eerdere signalen, doorlopend mee in de informatievoorziening en advisering vanuit het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en breng ik het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid.
Het bericht 'Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met verkeerd geloof aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger' |
|
Bente Becker (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met «verkeerd geloof» aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger»?1
Ja
Hoe verhoudt de beantwoording van bovenstaande Kamervragen zich tot de passage in het coalitieakkoord; «We beschermen de samenleving tegen de dreiging van alle vormen van radicalisering en haatzaaien, van jihadisme tot links- en rechts-extremisme. Ook moet er meer aandacht zijn voor de ontwrichtende werking van anti-overheids- en antidemocratische sentimenten en desinformatie. Door in te zetten op preventie, signalering, opsporing, vervolging en stevig te straffen pakken we dit aan»?
Het kabinet zet zich volledig in om alle vormen van radicalisering, extremisme en terrorisme stevig aan te pakken zoals beschreven in het coalitieakkoord. Uw Kamer is hierover op verschillende momenten geïnformeerd, bijvoorbeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid in de Rapportage integrale rapportage terrorisme2 en met de aanpak van rechts-extremisme en terrorisme en andere vormen van extremisme3 en onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de nieuwe Rijksbrede strategie voor de aanpak van desinformatie4. Daarnaast is het wetsvoorstel doxing op 7 februari jl. aangenomen door de Tweede Kamer. Ten overvloede verwijs ik u verder naar de beantwoording van vraag 9 van de Kamervragen naar aanleiding van het bericht over zelfbenoemde salafistenpolitie5.
Op welke termijn wordt de nota van wijziging bij het wetsvoorstel grondslaggegevensverwerking Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar de Kamer gestuurd?
De nota van wijziging wetsvoorstel grondslaggegevensverwerking NCTV ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State. Na ontvangst van het advies biedt de Minister van Justitie en Veiligheid de nota van wijziging, inclusief de reactie op het advies van de Raad van State, zo snel mogelijk aan de Tweede Kamer aan.
Wat zijn de concrete gevolgen voor de nationale veiligheid van Nederland nu de NCTV blijkens de antwoorden niet langer nieuwe ontwikkelingen met relevantie voor de nationale veiligheid in een vroeg stadium kan signaleren en, op basis van die kennis, zijn coördinerende taken met betrekking tot terrorismebestrijding en nationale veiligheid niet langer kan uitvoeren, zoals u in de antwoorden schrijft?
Om bijvoorbeeld het lokale bestuur te kunnen adviseren over de lokale aanpak terrorismebestrijding, moet de NCTV een actueel beeld hebben van maatschappelijke ontwikkelingen waar een dreiging tegen de nationale veiligheid van uit kan gaan. Om hier een goed beeld van te kunnen vormen is het van belang dat er een actueel beeld beschikbaar is. Dit actuele beeld is vaak beschikbaar vanuit openbare internetbronnen, waaronder social media. De NCTV heeft op dit moment geen grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens, en kan derhalve geen sociale media-bronnen raadplegen en heeft dus ook beperkter zicht. Als gevolg hiervan is de NCTV minder goed in staat de gecoördineerde aanpak van dreigingen vorm te geven. Voor de nationale veiligheid is dit een onwenselijke situatie.
Welke concrete gevolgen zijn er voor de nationale veiligheid nu het wetsvoorstel gegevensverwerking casusoverleggen radicalisering en terroristische activiteiten nog niet in werking is getreden? Hoe reëel is de kans dat een (gewelddadig) extremistische of terroristische dreiging wordt gemist omdat relevante informatie niet kan worden gedeeld met organisaties die betrokken zijn bij de persoonsgerichte aanpak voorkoming radicalisering en extremisme?
Het wetsvoorstel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten (hierna: het wetsvoorstel) strekt tot het verstevigen van de wettelijke basis van de gemeentelijke casusoverleggen ter voorkoming en bestrijding van radicalisering en terroristische activiteiten. De bedoeling van het wetsvoorstel is dat de bestaande praktijk van de persoonsgerichte aanpak radicalisering, die op dit moment nog is neergelegd in een convenant, wordt vastgelegd in een formele wet.
Op dit moment vinden de casusoverleggen plaats op basis van grondslagen voor bilaterale gegevensverstrekking, en op basis van de grondslag van de politie om politiegegevens aan een samenwerkingsverband te verstrekken. Dit is ook vastgelegd in het convenant. Dit betekent allereerst dat het per deelnemende instantie verschilt in welke mate die deelnemer in het casusoverleg gegevens mag delen. Daarnaast is het zo dat op dit moment het verstrekken van persoonsgegevens aan andere deelnemers in een casusoverleg alleen is toegestaan indien de verstrekking van de persoonsgegevens aan de andere deelnemers verenigbaar is met het doel waarvoor de verstrekkende deelnemer de persoonsgegevens oorspronkelijk heeft verzameld. Of er in casusoverleggen momenteel sprake is van verenigbare verdere verwerkingen als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), is grond voor discussie. Dit alles maakt het delen van informatie in bepaalde gevallen complex.
Om een einde te maken aan alle onduidelijkheden over de grondslagen van gegevensuitwisseling, creëert het wetsvoorstel heldere grondslagen voor gegevensverwerking en voorziet het de gegevensverwerkingen van een duidelijk juridisch kader. Het is daarom van belang dat het wetsvoorstel spoedig het wetgevingsproces doorloopt. Welke concrete gevolgen er voor de nationale veiligheid zijn nu het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden, valt in algemene zin niet aan te geven. De casusoverleggen radicalisering functioneren op dit moment wel maar in bepaalde gevallen is er discussie over het mogen delen van informatie. In de praktijk kan dit een vertragend effect kan veroorzaken.
Welke criteria en omstandigheden worden betrokken bij de beoordeling of signalen over en/of gedragingen van radicale salafistische aanjagers kunnen worden aangemerkt als terroristisch voordat informatiedeling met Europol tot stand kan komen? Zijn er de afgelopen jaren signalen over en/of gedragingen van radicale salafistische aanjagers geweest die uiteindelijk niet zijn aangemerkt als terroristisch, waardoor deling van informatie niet mogelijk was terwijl dit wel was gevraagd?
Het Schengeninformatiesysteem (SIS) is het informatie-uitwisselingssysteem dat externe grenscontrole -en samenwerking in de rechtshandhaving ondersteunt in de Schengenlanden. Bevoegde nationale autoriteiten6 kunnen signaleringen van personen en voorwerpen in één gemeenschappelijke databank invoeren en raadplegen. Het land dat een signalering invoert is verantwoordelijk voor die signalering en voor eventuele verwijdering. Opname in het SIS geschiedt pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen. Hiervoor verwijs ik naar de EU-verordeningen SIS (2018/1860, 2018/1861, 2018/1862) van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018. Europol heeft toegang en inzage tot het SIS maar heeft geen bevoegdheid om te signaleren.
Er zijn geen cijfers beschikbaar van verzoeken die zijn gedaan en die uiteindelijk niet tot informatiedeling hebben geleid.
Kunt u, nu de Minister voor Rechtsbescherming heeft besloten voorlopig niet over te gaan tot een integrale herziening van de Wet politiegegevens2, toch onderzoeken onder welke omstandigheden zachte signalen over personen die zich mogelijk bezig houden met het beramen of plegen van terroristische misdrijven te verstrekken aan andere landen, al dan niet via Europol? Is het in de ons omringende landen (België, Duitsland, Frankrijk) wel mogelijk om (al dan niet via Europol) deze gegevens nu al uit te wisselen met Nederland? Hoeveel (staats)imams uit derde landen komen naar schatting elk jaar naar Nederland? Met het recente begin van de ramadan in ogenschouw genomen, hoeveel (staats)imams uit derde landen zijn of zullen dit voorjaar naar Nederland worden gestuurd ter ondersteuning van de islamitische gemeenschap? Is bekend met welke boodschap zij op pad zijn of worden gestuurd vanuit het land van herkomst? Uit welke landen zijn deze imams afkomstig?
Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen is het inderdaad niet mogelijk om binnen de wettelijke kaders zachte signalen uit te wisselen.8 De politie is gebonden aan de kaders die de Wet politiegegevens (Wpg) stelt aan informatie-uitwisseling. De Wpg (art. 10 lid 1 onder b Wpg en art. 15a Wpg) geeft een mogelijkheid tot het ter beschikking stellen van politiegegevens aan andere EU/EER landen, maar staat niet toe dat zachte signalen over personen worden verstrekt aan het buitenland (art. 5:3, lid 8 jo art. 5:1, lid 4 Bpg). Dat is overigens niet voor niets. Deze personen zijn immers (nog) geen verdachte. Ook een signalering in SIS kent deze beperking. Zoals hierboven beschreven geschiedt een opname in het SIS pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen, bijvoorbeeld een besluit van een Officier van Justitie. Hiervoor verwijs ik naar de EU-verordeningen SIS (2018/1860, 2018/1861, 2018/1862) van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018. Om informatie-uitwisseling van zachte signalen mogelijk te maken zal een wijziging van Europese wetgeving benodigd zijn.
De vraag hoeveel (staats)imams uit derde landen jaarlijks naar Nederland komen kan niet worden beantwoord. Op basis van de huidige registraties die worden bijgehouden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (visa kort verblijf), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verblijfsvergunningen lang verblijf), en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen – hierna UWV (verlenen tewerkstellingsvergunningen voor buitenlandse werknemers die kort dan wel langverblijf beogen) zijn deze aantallen niet beschikbaar. Er wordt in de betreffende registraties geen onderscheid gemaakt naar religie. Imams worden net als priesters, nonnen, voorgangers en rabbijnen geregistreerd onder de noemer «geestelijke bedienaren».
Hoeveel tewerkstellingsvergunningen (hierna: TWV) voor geestelijk bedienaren en in het bijzonder voor imams uit derde landen zijn de afgelopen jaren aangevraagd in Nederland? In hoeveel gevallen is ook een TWV verstrekt en in hoeveel gevallen een verblijfsvergunning voor langere tijd? Kunt u een overzicht geven van deze aantallen van de afgelopen vier jaar? Kunt u deze aantallen afzetten tegen het aantal verstrekte TWV in andere Schengenlanden?
Onderstaande tabel bevat het aantal verleende en geweigerde tewerkstellingsvergunningen9 en positieve en negatieve adviezen voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid10 voor geestelijk bedienaren.
2019
2020
2021
2022
Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen
85
65
8
52
Aantal positieve adviezen voor een gecombineerde vergunning
104
96
93
94
Aantal geweigerde tewerkstellingsvergunningen
3
0
7
0
Aantal negatieve adviezen voor gecombineerde vergunning
1
1
1
3
Op basis van de registraties van UWV is het niet mogelijk om cijfers te leveren voor imams in het bijzonder. Er wordt in de betreffende registraties geen onderscheid gemaakt naar religie. Imams worden net als priesters, nonnen, voorgangers en rabbijnen geregistreerd onder de noemer «geestelijke bedienaren». Er is, voor zover bekend, geen informatie beschikbaar over afgegeven vergunningen in andere Schengenlanden.
Welke mogelijkheden zijn er om bij de beoordeling van een verzoek tot een TWV voor een geestelijk bedienaar signalen van Inlichtingendiensten, de Nationale Politie, gemeenten en Europol te betrekken, als bij een van deze organisaties zachte informatie beschikbaar zou zijn dat een geestelijk bedienaar haat heeft verspreid maar nog geen verdachte in Nederland is?
De beoordeling van een verzoek tot een TWV wordt gedaan door het UWV. Zij toetsen aan de Wet arbeid vreemdelingen. Het doel van de Wet arbeid vreemdelingen is het voorkomen van verdringing van de arbeidsmarkt en bescherming van de werknemers. Een toets aan wenselijkheid van de individuele werknemer (de imam) en openbare orde valt buiten de doelen van de wet. Ook valt het buiten de expertise van UWV om hieraan te toetsen. De beoordeling van een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning kent op dit vlak dus geen mogelijkheden.
Wel kan de IND aanvragen om een verblijfsvergunning om in Nederland te gaan werken als geestelijk bedienaar of voorganger afwijzen, indien blijkt dat de persoon een bedreiging voor de nationale veiligheid of openbare orde vormt. Ook een visumaanvraag voor kort verblijf van een geestelijk bedienaar of voorganger kan worden afgewezen als blijkt dat de persoon een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Dergelijke beslissingen zijn gebaseerd op informatie van partners in de veiligheidsketen. UWV speelt hierbij geen rol.
Hoe ziet het beleid ten aanzien van de toelating van geestelijk bedienaren eruit in omringende Schengenlanden zoals in Frankrijk? Welke (aanvullende) regels en eisen gelden bijvoorbeeld in Frankrijk ten aanzien van de toelating van (staats)imams uit derde landen? Hoe beoordeelt u de Franse situatie en ziet u hier mogelijkheden/kansen voor Nederland? Bent u bereid om in overleg te treden met uw Franse counterpart om best practices uit te wisselen en om op basis daarvan concrete voorstellen te doen voor de Nederlandse situatie? Ziet u ook mogelijkheden om de uitwisseling van relevante informatie over de toelating van (staats)imams tussen Schengenlanden te bevorderen? Zo ja, op welke termijn bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Er gelden op dit moment in Frankrijk geen bijzondere eisen en regels ten aanzien van de toelating van (staats) imams. Wel heeft President Macron in oktober 2020 aangekondigd een einde te willen maken aan de situatie waarin imams die door buitenlandse overheden gezonden en betaald worden, voorgaan in Franse moskeeën. Deze imams zouden vervangen moeten worden door in Frankrijk opgeleide en gevormde bedienaren. Ook sprak de president zich toen uit voor een accreditatiesysteem van imams door een op te richten Raad van Franse Imams (CMI). Mede vanwege onenigheid binnen en tussen de verschillende organisaties die hier een rol in zouden moeten spelen is de uitvoering van deze plannen ernstig vertraagd. Wel is op 19 maart 2023 een campagne gestart voor het werven van leden voor een Raad van imams (CMI) door een nieuwe, door de overheid gesteunde, moslimorganisatie (Forum voor de Franse Islam, FORIF). Vooralsnog blijven de door met name Marokko, Algerije en Turkije gezonden imams op hun post. Ook de gebruikelijke extra inzet van imams uit deze landen gedurende de ramadan heeft in 2023 weer doorgang gevonden. Wel is de overheid alert op gedragingen van imams, die tegen de openbare orde ingaan. Uiteraard volgt het kabinet de ontwikkelingen in Frankrijk aandachtig en zal het op een gelegen moment met de Franse counterparts in gesprek treden over, onder andere, de voortgang bij de realisering van de Franse beleidsvoornemens ten aanzien van de toelating van (staats)imams uit het buitenland.
Het Schengeninformatiesysteem is een effectief instrument voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten. Personen, inclusief predikers, die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, kunnen gesignaleerd worden in het Schengeninformatiesysteem. Als een persoon gesignaleerd is, bijvoorbeeld om de toegang tot het Schengengebied te weigeren, is dit zichtbaar voor alle lidstaten en kunnen zij hierop acteren.
Hoe staat het met de voortgang van het toegezegd internationaal rechtsvergelijkend onderzoek naar beleid inzake de toelating van (staats)imams uit derde landen? Wat zijn de (eerste) resultaten en hoe beoordeelt u die? Ziet u aanknopingspunten voor concreet beleid in Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek waar aan u refereert is in november 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor beantwoording van uw vragen verwijs ik graag naar het rapport van het International Centre for Counter-Terrorism en de beleidsreactie van de Minister van Justitie en Veiligheid.11
Hoe werkt het Schengen Informatiesysteem (hierna: SIS) in de praktijk bij het toelaten en weigeren van geestelijk bedienaren uit derde landen? Recent is de SIS ook uitgebreid met nieuwe signaleringen en ruimere functionaliteiten, welke zijn dit precies en hoe vertaalt zich dit in de praktijk bij het toelatingssysteem van geestelijk bedienaren uit derde landen? Hoe ziet het signaleringssysteem er bijvoorbeeld uit bij geestelijk bedienaren wiens toegang of verblijf binnen de Schengenzone is geweigerd? Wordt hier ook op gehandhaafd door Schengenlanden?
Het SIS is een EU-informatiesysteem dat grenscontroles en samenwerking in de rechtshandhaving ondersteunt in en tussen de Schengenlidstaten. Met het vernieuwde SIS zijn nieuwe signaleringscategorieën toegevoegd, zoals signaleringen van onbekende verdachten of gezochte personen, waardoor er in SIS vinger- of handpalmafdrukken kunnen worden ingevoerd die op de plaats van ernstige misdrijven of terroristische incidenten zijn aangetroffen en vermoedelijk van de dader zijn. Maar ook preventieve signaleringen van kinderen die het risico lopen te worden ontvoerd door een van hun ouders, en van kwetsbare personen die voor hun eigen bescherming moeten worden belet te reizen. Terugkeerbesluiten ten aanzien van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen worden sinds kort in SIS ingevoerd. Daarnaast zijn Schengenlidstaten verplicht om signaleringen in te voeren in SIS wanneer sprake is van een inreisverbod voor onderdanen van derde landen.
SIS is een hit/no-hit systeem en aan een signalering is altijd een vervolgactie gekoppeld, dat wil zeggen verzoeken tot concrete acties voor functionarissen van bevoegde autoriteiten in andere lidstaten. Bij een (grens)controle komt bijvoorbeeld in het systeem naar boven dat een persoon gesignaleerd staat. Er is niet bij elke signalering een handhavingsverplichting, bijvoorbeeld indien sprake is van vermiste personen waarbij het enkel kan gaan om informeren.
Een signalering met het oog op weigering van toegang en verblijf is mogelijk op grond van de SIS-verordening. Hierin zijn de voorwaarden en procedures vastgesteld voor het invoeren en verwerken van signaleringen in SIS met het oog op weigering van toegang tot en verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Een signalering met oog op toegangsweigering is mogelijk als bijvoorbeeld de aanwezigheid van een derdelander een bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van een lidstaat. Vereist is dat de lidstaat een administratieve of gerechtelijke beslissing tot weigering van toegang en verblijf heeft genomen op basis van een individuele evaluatie waarbij persoonlijke omstandigheden van de betrokken onderdaan van een derde land en de gevolgen van een weigering van toegang en verblijf zijn betrokken in het besluit. Deze procedure ten aanzien van signalering in het SIS wordt ook gevolgd als er sprake is van signalering van een extremistische spreker.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keer dat een haatprediker de toegang tot Nederland is geweigerd wegens risico’s voor de openbare orde? Is het mogelijk hierbij een uitsplitsing te maken tussen extremistische imams en bedienaren van overige godsdiensten?
Het is niet mogelijk om hier een volledig beeld van te geven, aangezien cijfers over toegangsweigering van extremistische sprekers niet automatisch uit de systemen van de IND en de Koninklijke Marechaussee gegenereerd kunnen worden. Wel is het zo dat sinds 2015 in circa 20 gevallen extremistische sprekers geen visum hebben gekregen of het visum is ingetrokken na een negatief advies van de IND. Het aantal visumweigering wordt handmatig door de IND bijgehouden. Deze personen zijn gesignaleerd in het SIS als niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdelingen. Op deze manier is voorkomen dat betrokkenen naar Nederland zijn gereisd of betrokkenen hebben Nederland moeten verlaten. In bijna alle gevallen ging het om sprekers die een islamitisch extremistische boodschap uitdroegen. In één geval ging het om een spreker met een andere achtergrond.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar onderzoek gedaan naar buitenlandse geestelijke bedienaren waarbij het ontzeggen van de toegang tot Nederland is overwogen maar is uiteindelijk niet overgegaan tot het opnemen van in SIS? Wat zijn redenen om uiteindelijk iemand niet op te nemen in SIS?
Ik ga ervan uit dat u met «onderzoek» in de vraag doelt op de procedure waarbij extremistische sprekers kunnen worden geweigerd. Voor de gestelde eisen aan opname in de systemen van SIS II en de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6 en 13.
Welke maatregelen zijn er getroffen om te voorkomen dat een extremistische geestelijke bedienaar in de ene Europese lidstaat wordt geweigerd, maar via een andere Europese lidstaat toegang tot Europees grondgebied krijgt en doorreist naar Nederland?
Vreemdelingen kunnen conform Europese regelgeving gesignaleerd worden in het Schengeninformatiesysteem. Middels deze signalering zijn andere lidstaten van het Schengengebied ook op de hoogte en kan de toegang geweigerd worden als de vreemdeling via een andere lidstaat wil inreizen.
Welke mogelijkheden zijn er om na verstrekking van TWV’s, deze in te trekken of op andere wijze personen te bewegen Nederland te verlaten wanneer blijkt dat een buitenlandse (staats)imam in Nederland haat predikt?
Zoals in antwoord op vraag 9 is beschreven, kan de IND het verblijfsrecht van een geestelijk voorganger of bedienaar intrekken indien er informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat deze persoon een risico voor de nationale veiligheid of openbare orde vormt.
Vindt u het gepast dat een (buitenlandse) staatsimam of andere geestelijk bedienaar in de Nederlandse samenleving aanbeveelt tot vrouwenbesnijdenis? Zo nee, welke mogelijke civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke consequenties heeft het aanbevelen van vrouwenbesnijdenis voor geestelijk bedienaren?
Vrouwelijke genitale verminking is een mensonterende praktijk en in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (Artikel 300–303 van het Wetboek van Strafrecht). Het aanzetten tot hiertoe is onacceptabel. Indien sprake is van het aanzetten tot geweld (artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht) of opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht), kan het OM strafrechtelijke vervolging instellen. Het is vervolgens aan de strafrechter om te beoordelen of in een individueel geval een strafbaar feit is gepleegd. Uitlatingen over vrouwelijke genitale verminking die geen strafbaar feit opleveren, kunnen door inzet van bestuursrechtelijke of civielrechtelijke maatregelen alsnog worden bestreden.
Hoe staat het met het opzetten van een Nederlandse imamopleiding onder overheidstoezicht conform de aangenomen motie Becker?3 Hoeveel particuliere imamopleidingen worden op dit moment in Nederland aangeboden? Hoeveel imamopleidingen hiervan worden op dit moment gefinancierd uit derde landen en uit welke landen?
Op dit moment zijn de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek met meerdere onderwijsinstellingen om de routekaart uit te werken voor het realiseren van een hbo-bacheloropleiding tot imam in Nederland. Daarbij is het altijd de inzet geweest om een door de overheid erkende en bekostigde, robuuste hbo-bacheloropleiding tot imam te laten starten, die naadloos ingepast kan worden binnen het Nederlandse onderwijsstelsel. Zodra hierover meer bekend wordt zal ik uw Kamer hierover informeren. Zoals u weet staat het iedereen vrij om een eigen (particuliere) theologische opleiding in Nederland op te starten. Uit openbare informatie is op te maken dat er enkele opleidingen in Nederland worden aangeboden die naar de mogelijkheid van imamopleiding verwijzen. Op welke wijze deze opleidingen gefinancierd worden, is mij niet bekend.
Bent u het ermee eens dat het van belang is om over voldoende (gecontroleerd) opleidingsaanbod binnen Nederland te beschikken om niet langer afhankelijk te zijn van imamopleidingen die door derde landen worden gefinancierd en door (staats)imams die uit derde landen worden ingevlogen? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om te voorzien in dit aanbod? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 18 te lezen valt, is het altijd de inzet van het kabinet geweest om een door de Nederlandse overheid erkende en bekostigde imamopleiding op hbo-bachelorniveau aan (een) Nederlandse onderwijsinstelling(en) mogelijk te maken. Eerder heb ik met uw Kamer gedeeld dat «Het niet langer afhankelijk zijn van imams uit de landen van herkomst ook belangrijk is voor de gemeenschappen zelf, omdat ook zij zelf vorm willen kunnen geven aan de invulling van hun geloof binnen de Nederlandse context». Zie ook voetnoot 6.
Zodra er meer duidelijkheid is over de totstandkoming van deze imamopleiding in Nederland, zal ik uiteraard uw Kamer hierover informeren.
Hoe staat het met het formuleren van een heldere juridische definitie van problematisch gedrag conform de aangenomen motie Becker?4 Bent u het ermee eens dat een afgebakende juridische definitie van problematisch gedrag van belang is, aangezien ongewenste buitenlandse beïnvloeding, al dan niet via het invliegen van (staats)imams, een wezenlijk probleem vormt voor de vrije Nederlandse samenleving? Zo ja, welke (aanvullende) stappen bent u bereid te zetten om te komen tot een brede juridische definitie van problematisch gedrag en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen «Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met «verkeerd geloof» aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger»14 heeft de Landsadvocaat in zijn advies aangegeven dat er geen afgebakende juridische definitie te geven valt van het begrip «problematisch gedrag». Het betreft een spectrum aan gedragingen waarbij de ernst gradaties kent. Deze analyse komt overeen met de analyse van de juristen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarom is er vanuit het kabinet geen inzet op het formuleren van een conventionele juridische definitie op basis waarvan kan worden ingegrepen.
Wel maakt het kabinet, conform het advies van de Landsadvocaat en gelet op de ernst van de problematiek, werk van het vastleggen van normen op deelaspecten van problematisch gedrag die toepassing van een (nieuw) instrument rechtvaardigen. Zo werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs op dit moment aan een nieuwe wettelijke norm voor informele lesinstituten. In die norm zal binnen de grenzen van het grondwettelijk kader worden beschreven welk aspect van problematisch gedrag op informele scholen kan leiden tot het treffen van een maatregel.15 Wel is de Wet Transparantie Maatschappelijke Organisaties MO in voorbereiding. Dit wetsvoorstel wil tegengaan dat ontvangen donaties bij maatschappelijke organisaties zorgen voor onwenselijke buitenlandse beïnvloeding. De burgemeester, het openbaar ministerie (OM) en andere aangewezen overheidsinstanties krijgen de bevoegdheid om bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te kunnen doen naar buitenlandse giften en als het hoge giften zijn te vragen naar de persoon van de donateur. Het tweede deel van het wetsvoorstel betreft stichtingen en is bedoeld om misbruik van financieel-economische aard, zoals witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Stichtingen zijn nu al verplicht om een balans en staat van baten en lasten op te stellen. Het wetsvoorstel verplicht stichtingen om deze financiële stukken voortaan te deponeren bij het handelsregister. De informatiepositie van diensten met controle-, toezichts- en opsporingstaken wordt zo vergroot.
Bent u bereid om de Kamer jaarlijks een update te sturen over de gevraagde cijfers bij vraag 7, 12 en 13? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 13: aangezien een totaaloverzicht niet uit de systemen gegeneerd kan worden, kan ik niet aan uw verzoek tegemoetkomen.
Het bericht ‘’Verdachte’ Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Verdachte» Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het artikel genoemde zorgen dat China op deze manier gevoelige informatie kan vergaren over militaire transporten of activiteiten in havens kan platleggen?
Het kabinet neemt de in het artikel genoemde zorgen serieus. Het is essentieel dat onze havens hun belangrijke maritiem-logistieke hub-functie voor onze economie en ten behoeve van het faciliteren van militaire transporten onafhankelijk en veilig kunnen uitoefenen. Er wordt onderzocht in hoeverre de in het artikel genoemde zorgen gelden voor de Nederlandse context, zie ook het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor de invloed van China in Nederlandse- en Europese havens. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd in de Kamerbrief
«Reactie rapport «Navigating an uncertain future»» (Kamerstuk 35 207, nr. 62). Daarbij werkt het kabinet doorlopend aan het verhogen van het bewustzijn bij partijen in de sector over de belangrijkste dreigingen (onder meer vanuit China), spionagedoelwitten- en werkwijzen van statelijke actoren en het verhogen van weerbaarheid. De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s voor het gebruik van hard- en software bij de uitwisseling van gevoelige informatie – met name binnen de vitale infrastructuur – wanneer digitale apparatuur afkomstig is uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen de Nederlandse belangen. De grootste digitale dreiging gaat uit van China, Rusland en in mindere mate van Iran en Noord-Korea.2 Hier wordt ook op ingegaan in de Kamerbrief «Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2» (Kamerstuk 30 821, nr. 175) en het AIVD-jaarverslag 2022.
Is het mogelijk om vanuit de Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, en tot de informatie die zij verwerken, tijdens bijvoorbeeld onderhoud of updates?
Het kabinet vindt het cruciaal dat de fysieke en digitale processen in de haven, waaronder de software op kranen, zo veilig mogelijk zijn ingericht. De havenfaciliteiten (bedrijven die zeeschepen afhandelen) zijn verantwoordelijk voor de beveiliging van computersystemen- en netwerken binnen hun eigen werkgebied.
Of het mogelijk is om vanuit de ZPMC-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, of dat deze op enigerlei wijze verbonden zijn of toegang hebben tot informatie in de Rotterdamse haven, wordt onderzocht in afstemming met het Havenbedrijf Rotterdam. Dit wordt betrokken bij een reeds bestaand interdepartementaal traject waarin aan de hand van een risicoanalyse wordt gekeken naar de te beschermen belangen, dreigingen en weerbaarheid van de Rotterdamse haven, welke risico’s hieruit naar voren komen en hoe hier eventueel vervolg aan gegeven moet worden. Dit traject en onderzoek wordt gecoördineerd vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van Defensie, Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse Zaken. Naar verwachting wordt het onderzoek in het najaar van 2023 afgerond.
Zijn de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven op enigerlei wijze digitaal verbonden met een servicecentrum, controlecentrum of andere faciliteit van ZPMC, dan wel in Nederland, China of een derde land?
Zie antwoord vraag 3.
Tot wat voor soort informatie kunnen de ZMPC-faciliteiten in China via de ZMPC-kranen in de Rotterdamse haven toegang krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Valt het gebruik van de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven onder enige vorm van veiligheidsscreening of toetsing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Havenbeveiligingswet (Hbw) moeten de risico’s van radio en telecommunicatiesystemen, inclusief computersystemen en netwerken worden meegenomen in de risicobeoordelingen van havenfaciliteiten. In de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten worden de mitigerende maatregelen beschreven om risico’s af te dekken.
De havenmeester van de haven van Rotterdam is als Havenbeveiligingsfunctionaris (Port Security Officer) verantwoordelijk voor de uitvoering en naleving van de Hbw door havenfaciliteiten in de haven. Deze taak voert de havenmeester uit in mandaat van de burgemeester als autoriteit voor havenveiligheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid toetst de havenmeester de risicobeoordelingen van de havenfaciliteiten en houdt hij toezicht op de uitvoering van de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt tweedelijns toezicht op de uitvoering en naleving van de Hbw door de burgemeester. De beoordeling van deze werkwijze wordt betrokken bij het lopende onderzoek waar in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 naar wordt verwezen.
Zijn de ZPMC-kranen verbonden met het Chinese logistieke dataplatform Logink, of komt informatie over wat zij doen op enigerlei andere wijze terecht bij Logink?
Het is op dit moment nog niet duidelijk of ZPMC-kranen verbonden zijn met Logink en/of informatie over activiteiten van de kranen terecht kan komen bij Logink. Dit vereist nader onderzoek. Zie antwoord op vraag 3, 4 en 5.
In hoeverre werkt de Rotterdamse haven samen met Logink, en kunt u schetsen welke data op welke wijze wordt gedeeld?
Het Havenbedrijf Rotterdam heeft geen samenwerking noch data-uitwisseling met Logink. Ook het Port Community Systeem «Portbase» werkt niet samen met Logink en er wordt geen data gedeeld.
Klopt het dat Logink gratis ter beschikking wordt gesteld, en dat het zo lastig is voor eventuele Westerse alternatieven om succesvol te zijn op bijvoorbeeld de Europese markt?
Voor zover bekend wordt Logink gratis beschikbaar gesteld aan lokale, Chinese partijen in China. Het is met name een supply chain visibility platform voor Chinese klanten, gericht op Chinese handelsstromen.
Om handel en transport te ondersteunen ontwikkelen de meeste landen handelsfacilitatieplatformen die fungeren als centraal punt voor scheepsgerelateerde meldingen (Maritime Single Window) voor handel en transport. Er is een uitgebreid landschap van systemen waarbij voor elk van de platformen veiligheid en integriteit van de systemen hoge prioriteit heeft. In dit landschap is het lastig een groot marktaandeel wereldwijd te bemachtigen. Daarbij is de neutraliteit van de platformen van belang voor de betrokken marktpartijen.
In Nederland wordt het handelsfacilitatieplatform grotendeels gevormd door een samenwerking tussen belangrijke overheidssystemen (zoals de Douane) en de Port Community Systemen (PCS) van de mainports, zoals Portbase voor de havens van Rotterdam en Amsterdam en Cargonaut voor Schiphol. Met de ontwikkeling van de Basis Data Infrastructuur (BDI), een publiek-privaat initiatief, wordt ingezet om de samenwerking tussen deze platformen verder te intensiveren en gebruik verder te stimuleren.
Deelt u de analyse dat via het gratis ter beschikking stellen van Logink China een dominante positie kan krijgen over datastromen rond internationale handel?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt zich deze staatsgesteunde gratis levering van Logink tot de verordening buitenlandse subsidies, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om tegen Logink maatregelen te nemen?
De verordening buitenlandse subsidies biedt mogelijkheden om in te grijpen indien er sprake is van overheidssteun uit derde landen aan bedrijven die de concurrentie op de interne markt verstoort. Daarmee draagt de verordening buitenlandse subsidies bij aan de economische veiligheid. De verordening is per 12 januari van dit jaar in werking getreden. De Europese Commissie kan vanaf 12 juli 2023 op basis van de «ex-officio» bevoegdheid ambtshalve onderzoeken starten. De meldplicht bij overnames en aanbestedingen geldt vanaf 12 oktober 2023.
De verordening buitenlandse subsidies bevat drie componenten, waarvan in dit geval mogelijk het ambtshalve onderzoek relevant is. Op basis van deze ambtshalve (ex-officio) bevoegdheid kan de Commissie achteraf subsidies onderzoeken in alle marktsituaties, waar er sprake is van concurrentieverstoring. Dit kan zij doen op basis van signalen uit de markt.
De Commissie is de toezichthouder voor deze verordening en het is dan ook aan haar om te besluiten om over te gaan tot een onderzoek als er sprake is van concurrentieverstoring op de interne markt. De mogelijke concurrentieverstoring op de interne markt vormt de aanleiding voor een dergelijk onderzoek van de Commissie. Mogelijke maatregelen die de Commissie kan opleggen zijn herstelmaatregelen of het aangaan van verbintenissen met ondernemingen op basis waarvan de verstoring verholpen wordt.
Welke Westerse alternatieven zijn beschikbaar op bijvoorbeeld de Europese Markt, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om Westerse alternatieven te stimuleren?
EU-lidstaten hebben over het algemeen het faciliteren van handel op eigen wijze en met eigen platformen ingericht. De meeste Lidstaten met grote handelsstromen in de EU hebben Port Community Systemen (PCS) om transport en logistiek te ondersteunen en data uitwisseling tussen alle partijen in de logistiek en met overheden mogelijk en makkelijk te maken. Op deze wijze kan de logistiek veiliger, efficiënter en duurzamer opereren. In Nederland hebben de mainports daarvoor de platformen Cargonaut (Schiphol) en Portbase (havens van Amsterdam en Rotterdam) ontwikkeld. Portbase is een non-profit organisatie.
In hoeverre zijn de ZPMC-kranen ook actief in de delen van de Rotterdamse haven die worden gebruikt voor militair transport van Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-partners, en zijn deze delen van de haven ook verbonden met Logink?
Havenbedrijf Rotterdam heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in delen van de Rotterdamse haven die gewoonlijk worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners. Deze delen zijn ook niet verbonden met Logink.
In hoeverre zijn de ZMPC-kranen ook actief in de haven van Vlissingen in de delen die worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners?
Havenbedrijf North Sea Port heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in de haven van Vlissingen.
Bent u het eens met de leden van de VVD-fractie dat gevoelige informatie over militair transport van NAVO-partners goed moet worden beschermd?
Ja, daarover ben ik het eens met de VVD-fractie.
Overweegt u daarom nadere maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Indien het interdepartementale onderzoek uitwijst dat aanvullende maatregelen nodig zijn om informatie over militaire transporten te beschermen, dan zullen deze in overleg met de betreffende havens waar nodig worden toegepast. Daarbij zullen per oktober 2024 twee nieuwe EU-richtlijnen in Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd die gericht zijn op de verbetering van de digitale en fysieke weerbaarheid van bedrijven en organisaties, respectievelijk de Network and Information Security (NIS2) Directive en de Critical Entities Resilience (CER) Directive. De NIS2 en de CER bieden de nodige wettelijke kaders voor het versterken en waarborgen van de digitale en fysieke weerbaarheid van onze havens en haven-logistieke ketens.
De Europese Commissie heeft daarnaast in maart 2023 aangekondigd de European Maritime Security Strategy (EUMSS) uit 2014 te willen actualiseren. De strategie beoogt de EU maritieme belangen te beschermen tegen dreigingen door moedwillig handelen in het maritieme domein. In de actualisatie is ook specifieke aandacht voor het belang van het mitigeren van risico’s van strategische afhankelijkheden als gevolg van buitenlandse investeringen in EU maritieme logistieke infrastructuur, met name zeehavens. Nederland heeft hier nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Hierover is de Kamer op 21 april 2023 middels een aanbiedingsbrief informatie over nieuwe voorstellen Europese Commissie geïnformeerd.3
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over China van 5 april?
De vragen vereisten zorgvuldig onderzoek in samenwerking met de sector en verdere interdepartementale afstemming. Om deze reden kon niet binnen de gebruikelijke termijn geantwoord worden. Op 3 april is met een uitstelbrief aan Uw Kamer uitstel gevraagd voor de beantwoording van de Kamervragen.
Uitspraken van de Israëlische minister van Financiën en verdere escalatie van het geweld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u het bericht bevestigen dat de Israëlische Minister van Financiën Bezalel Smutrich in een interview met Matan Hodorov stelde dat het Palestijnse dorp Hawara van de aardbodem zou moeten verdwijnen, en dat de Israëlische overheid dat moet doen, en niet gewone burgers?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van een dergelijke uitspraak, en heeft u deze uitspraak reeds veroordeeld?
Deze uitspraak is onacceptabel. De Minister is, na brede internationale verontwaardiging en kritiek, op zijn woorden teruggekomen.
Hoe kijkt u naar het opnieuw oplaaien van het geweld aan beide kanten van het conflict, waarbij de afgelopen week twee Israëli’s werden doodgeschoten en er door kolonisten enorme verwoestingen werden aangericht in Hawara? Heeft u het geweld door beide partijen reeds hard en openlijk veroordeeld?
De huidige spanningen en gebruik van geweld nemen steeds verder toe, zoals ook blijkt uit de door u genoemde voorbeelden. Dit geeft reden tot grote zorg. Het is in het belang van beide partijen om verdere escalatie te voorkomen. Nederland roept hiertoe op, publiekelijk en in bilaterale contacten, richting beide partijen. Daarnaast spreekt Nederland zich nadrukkelijk uit tegen unilaterale stappen die de situatie verder onder druk zetten. Ook op Europees niveau wordt deze boodschap uitgedragen getuige de recente verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell namens alle 27 lidstaten.2Nederland steunt in dit kader ook de recente initiatieven van Jordanië, Egypte en de VS in Aqaba om afspraken te maken om de situatie te de-escaleren.
Hoe kijkt u terug op de oproep zoals gesteld in de «Antwoorden op Kamervragen over de gewelddadige aanslagen Palestina en Israël en dreiging van escalatie conflict» (27 februari) aan de Israëlische regering om terughoudend te zijn met het gebruik van geweld in veiligheidsoperaties? Kunt u aangeven wat het effect hiervan is geweest?
Ik deel uw mening dat de situatie verder verslechtert ondanks herhaalde oproepen voor de-escalatie vanuit Nederland en de internationale gemeenschap. Nederland blijft oproepen tot de-escalatie, zoals ook recent in Europees verband via de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger namens alle EU-lidstaten. Met het uitspreken of veroordelen van acties geeft het kabinet aan wat het van deze acties vindt. Daarbij kan het kabinet betrokken partijen oproepen tot aanpassing van gedrag, bijvoorbeeld om terughoudend te zijn met het gebruik van geweld. Hoewel het uiteindelijk aan de betrokken partijen is om hier gehoor aan te geven, kan door het uitspreken, veroordelen en oproepen, liefst samen met gelijkgezinde landen, druk op de partijen worden opgevoerd om stappen tot de-escalatie te zetten. Daarnaast verwelkomt Nederland initiatieven van andere landen, zoals van Jordanië, Egypte en de VS in Aqaba om de partijen bij elkaar te brengen en de situatie te de-escaleren.
Deelt u de mening dat enkel het uitspreken of veroordelen niet voldoende is om daadwerkelijk een einde te maken aan de escalatie aan beide kanten, als dit geen of te weinig resultaat oplevert?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete bescherming kunnen wij als Nederland bieden aan Palestijnen die hun leven niet zeker zijn in Hawara?
De mogelijkheden van Nederland om concrete bescherming te bieden zijn beperkt. In bilaterale contacten met Israël onderstreept Nederland consequent de noodzaak proportioneel te handelen en adequaat op te treden tegen kolonistengeweld.
Hoe kan Nederland bijdragen aan het zorgen voor vervolging van degenen die verantwoordelijk zijn voor het geweld aan beide kanten?
Nederland onderstreept richting beide zijden consequent het belang van accountability. Gezien de omvang van het geweld, en het aanzienlijk aantal doden, waaronder ook burgers, is het doen van onderzoek en het eventueel instellen van vervolging een vereiste. De lokale rechtsgang is hiervoor leidend. Nederland steunt zowel Israëlische als Palestijnse maatschappelijk organisaties die onderzoek doen (bijvoorbeeld bij incidenten van kolonistengeweld) en juridische vertegenwoordiging bieden in het rechtsproces.
In de «Antwoorden op Kamervragen over de gewelddadige aanslagen Palestina en Israël en dreiging van escalatie conflict» (27 februari) wordt gesteld dat «ook op Europees niveau wordt gereflecteerd om te bezien hoe de EU kan bijdragen aan de-escalatie». Maar bent u het niet eens dat dit een te vrijblijvende houding is van het Nederlandse kabinet en dat we toe moeten naar concrete acties vanuit Europa om het geweld te stoppen?
Nederland staat in goed contact met andere EU-lidstaten over de huidige ontwikkelingen en blijft dit doen. Op Europees niveau wordt gesproken over de wijze waarop de EU kan bijdragen aan de-escalatie. Deze noodzaak wordt breed gedeeld getuige ook de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger namens de 27 EU-lidstaten van 8 maart jongstleden waarin ernstige zorg is uitgesproken over het toenemende geweld en extremisme in Israël en de bezette Palestijnse gebieden, met een groot aantal Palestijnse en Israëlische slachtoffers, onder wie kinderen, tot gevolg.
Welke andere concrete plannen heeft u om te zorgen dat het geweld aan allebei de kanten van het conflict een halt wordt toegeroepen?
Zie antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Welke mogelijkheden ziet u om de beweging in Israël die zich zorgen maakt om het afglijden van de democratie en iedere zaterdag de straat op gaat concreet te ondersteunen?2
De demonstraties in Israël geven een duidelijk signaal over breed gedragen zorgen in de maatschappij. Onafhankelijke rechtspraak is onmisbaar in een democratische samenleving en in een rechtsstaat. In de dialoog met Israël wordt het belang hiervan onderstreept.
Contacten tussen de AIVD en de Nederlandse pers |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AIVD waarschuwde Baudet voor Russische beïnvloeding»?1
Ja.
Aan welke overheidsinstanties en externe organisaties verstrekt de AIVD inlichtingen, dan wel informatie over inlichtingen, dan wel informatie over haar activiteiten, dan wel resultaten van onderzoeken?
In het kader van de aan de AIVD opgedragen wettelijke taak verricht de AIVD onderzoeken, waarbij gegevens worden verzameld en verwerkt. In het kader van de goede taakuitvoering is de AIVD bevoegd om omtrent door haar verwerkte gegevens daarvan mededeling te doen aan onder meer (overheids)instanties, andere organisaties en personen (par. 3.4.2 Wiv 2017). Naast inlichtingenrapporten, dreigings- en risicoanalyses en ambtsberichten, zijn dit onder meer resultaten van veiligheidsonderzoeken en naslagverzoeken die worden verstrekt aan de geëigende instanties. Daarnaast brengt de AIVD geregeld publicaties uit voor een breed publiek. Daartoe behoort ook het AIVD jaarverslag.
In hoeverre verstrekt de AIVD inlichtingen, dan wel informatie over inlichtingen, dan wel informatie over haar activiteiten, dan wel resultaten van onderzoeken aan de Nederlandse pers (zie citaat uit het artikel van de Volkskrant: «Een bron binnen de AIVD ontkent ook dat er in 2020 is vastgesteld dat er een financiële connectie is tussen FVD en Rusland.»)?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, brengt de AIVD geregeld publicaties uit voor een breed publiek. Daarnaast heeft de AIVD de mogelijkheid om informatie te verstrekken aan journalisten van diverse media: journalisten benaderen de AIVD geregeld met persvragen, verzoeken om een achtergrondgesprek of een interview. Waar dit mogelijk is willigt de AIVD dergelijke verzoeken in. De AIVD verstrekt aan journalisten geen persoonsgegevens en evenmin staatsgeheime informatie.
Vindt u dat het verschaffen van inlichtingen, dan wel informatie over inlichtingen, dan wel informatie over haar activiteiten, dan wel resultaten van onderzoeken aan Nederlandse journalistieke organisaties behoort tot de doelstellingen van de AIVD? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u voornemens om maatregelen te nemen naar aanleiding van dit incident?
Zie het antwoord op vraag 3. Indien er sprake kan zijn van het delen van staatsgeheimen met onbevoegden dan doet de AIVD daar onderzoek naar.
Bent u op de hoogte van contacten tussen de AIVD en andere kranten dan de Volkskrant (waaronder, maar niet beperkt tot NRC, Algemeen Dagblad, Telegraaf, Parool)?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven, heeft de AIVD de mogelijkheid om informatie te verstrekken aan journalisten van diverse media. De AIVD verstrekt hierbij geen persoonsgegevens en staatsgeheime informatie.
Bent u op de hoogte van contacten tussen de AIVD en televisie- en radioomroepen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5.
Kunt u alle communicatie tussen de AIVD, MIVD, NCTV en media aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Op basis van artikel 68 Grondwet zal ik mij altijd inspannen om aan dergelijke verzoeken van uw Kamer te voldoen. De vraag is echter zodanig ongeclausuleerd gesteld dat hieraan geen opvolging kan worden gegeven. Op vrijwel dagelijkse basis vindt er enige vorm van communicatie met media plaats. De aard en frequentie van deze communicatie loopt uiteen. Er is geen juridische grondslag om alle communicatie met media bij te houden. Er bestaat dan ook geen integraal overzicht van deze communicatie
De oprichting en werkzaamheden van het LIMC |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de eerder door het lid Van Haga gestelde schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en Veiligheid inzake de invloed van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bij het coronabeleid en de betrokkenheid van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) daarbij en de beantwoording daarvan?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de vragen die tijdens het plenaire debat op 1 februari 2023 over het eerste deelrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over de aanpak van de coronacrisis heeft gesteld met betrekking tot het LIMC?
Ja, de mondelinge vragen van het lid Van Haga van 1 februari jl. over de oprichtingsdatum van het LIMC zijn betrokken bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 hieronder.
Kunt u verklaren waarom door het kabinet wordt verklaard dat het LIMC in maart 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-verzoeken blijkt dat het LIMC al op 3 december 2019 «symbolisch» werd opgericht?2
Het LIMC is niet op 3 december 2019 opgericht, maar op 23 maart 2020, na het uitbreken van de coronacrisis. Op 3 december 2019 zijn bij de Koninklijke Landmacht wel twee andere eenheden opgericht, namelijk 108 Technical Exploitation Intelligence-compagnie en 109 Open Sources Intelligence-compagnie. Dit staat ook beschreven in het eindrapport over het LIMC van de onafhankelijke commissie Brouwer dat ik met een beleidsreactie mede namens de Staatssecretaris van Defensie op 13 januari 2023 aan de Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 32 761, nr. 258). 108 en 109 compagnie zijn op 3 december 2019 «symbolisch» opgericht vooruitlopend op de formele oprichting van beide eenheden op 1 februari 2020.
Wat houdt een «symbolische» oprichting in en waarom werd er dus al voor de coronacrisis in Nederland begon een orgaan in het leven geroepen dat zich bezig ging houden met informatiegestuurd optreden (IGO) en grootschalige burgersurveillance? Wat was de aanleiding voor het oprichten van dit orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wie heeft of hebben het initiatief genomen voor het oprichten van het LIMC en vanuit welke bevoegdheid is dat gebeurd? Wie binnen uw ministerie en/of het kabinet waren hier destijds van op de hoogte? Welke bewindspersonen waren op welk moment überhaupt op de hoogte van het bestaan van het LIMC?
Voor de beantwoording van de vragen 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 verwijs ik u naar het gestelde hierover in het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC door de Commissie Brouwer en naar de beleidsreactie daarop, waar in het antwoord op vraag 3 en 4 naar wordt verwezen.
Hoe lang is de oprichting van het LIMC in voorbereiding geweest, wie waren daarbij betrokken en vanuit welke behoefte/intentie is dit ontstaan? Waarom zijn de Tweede Kamer en de Nederlandse bevolking hierover destijds niet (breed) geïnformeerd en is hierover geen parlementair debat gevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat het LIMC precies heeft gedaan tijdens de coronacrisis? Welke personen en informatie werden precies gemonitord, op basis waarvan? Wat is er met deze informatie gebeurd, waar is deze voor ingezet/gebruikt, hoe zijn de data verwerkt en/of opgeslagen en wat gaat er in de toekomst (mogelijk) mee gebeuren? Kunt u dit gespecificeerd en tot in detail uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn personen, onder andere binnen uw ministerie en andere overheidsdepartementen, die kritiek hadden op de werkwijze van het LIMC en het bestaansrecht van dit orgaan, terzijde geschoven en zijn heel veel mensen binnen de overheid überhaupt niet geïnformeerd over de activiteiten van het LIMC? Waarom is nooit transparant naar de Nederlandse bevolking en de Tweede Kamer gecommuniceerd over het bestaan van dit orgaan en de activiteiten die werden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er verslagen/notulen van overleggen van/over het LIMC? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom is er geen verslaglegging over de oprichting, de werkzaamheden van en de verantwoordelijken voor het LIMC?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom geeft het kabinet aan dat er geen samenwerking bestond tussen het LIMC en verschillende overheidsorganen zoals de politie, het OM en de NCTV, terwijl uit Wob-verzoeken en uit het rapport van de commissie Brouwer blijkt dat deze samenwerking er wel degelijk was? Kunt u uiteenzetten welke samenwerkingen er zijn geweest, waartoe deze dienden en waarin deze samenwerkingen hebben geresulteerd?3
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke bevoegdheid speelde het LIMC gevoelige informatie over burgers door aan derden, zoals onder meer de politie, de brandweer en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding, zoals blijkt uit het onderzoek van de commissie Brouwer? Met welk doel werd deze informatie verspreid, welke personen ontvingen deze informatie en wat is daarmee gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Welke personen binnen uw ministerie waren op de hoogte van de activiteiten van het LIMC en de problematiek omtrent het ontbreken en het vinden van een wettelijke basis voor de activiteiten van dit orgaan? Op welk moment zijn deze personen hiervan op de hoogte gebracht en welke acties zijn er op dat moment door hen ondernomen?
Zie antwoord vraag 5.
Als er buiten het medeweten en de instemming van (een deel van) (de top van) uw ministerie is gehandeld door het LIMC, kunt u dan verklaren hoe het mogelijk is dat een (een deel van) de krijgsmacht op eigen kracht en daarmee onrechtmatig dusdanig maatschappelijk ingrijpende operaties in gang zet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn de activiteiten van het LIMC pas stopgezet nadat via de media naar buiten kwam dat het LIMC op onrechtmatige basis burgersurveillance uitvoerde zonder wettelijke grondslag, terwijl dat binnen de overheid al vanaf het allereerste begin bekend was? Waarom is door uw departement niet eerder aan de bel getrokken? Waarom is expliciet en bewust buiten de wet gehandeld om burgers actief te kunnen monitoren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat binnen uw ministerie al jarenlang gepoogd wordt om werk te maken van IGO, maar dat dit vooralsnog niet goed van de grond is gekomen? Is in de coronacrisis een kans gezien om deze werkwijze binnen de krijgsmacht uit te rollen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse burger door uw ministerie en/of de overheid en/of het kabinet kennelijk als een «dreiging» wordt gezien die beteugeld moet worden? Welke dreiging vormt het volk dan precies, op basis van welke overwegingen?
De Nederlandse burger wordt door het kabinet niet als een dreiging gezien.
Wat kunnen wij in de toekomst verwachten van IGO door uw ministerie? Bent u voornemens om deze methode verder te implementeren? Zo ja, met welk doel? In welke situaties zal uw departement hiervan gebruikmaken en hoe gaat u ervoor zorgen dat er een wettelijke basis komt op grond waarvan dergelijke surveillance-activiteiten kunnen worden gelegitimeerd? Hoe zullen de rechten, vrijheden en de privacy van burgers worden gewaarborgd?
In de Defensienota-2022 is informatiegestuurd werken en optreden nader toegelicht in actielijn 6 (Kamerstuk 36 124, nr. 1). Zoals toegezegd in de beleidsreactie op het rapport Brouwer ontvangt de Tweede Kamer in de eerste helft van dit jaar de beleidsvisie-IGO. De Staatssecretaris van Defensie heeft tijdens het commissiedebat van 26 januari jl. over het eindrapport over het LIMC van de Commissie Brouwer het voornemen uitgesproken dat de beleidsvisie-IGO vergezeld zal gaan van een voorstel over hoe het kabinet wil omgaan met het advies van Brouwer om in het kader van IGO persoonsgegevens te kunnen verwerken.
Bestaat het LIMC op dit moment nog? Zo ja, wie maken er deel van uit en welke (passieve) activiteiten onderneemt dit orgaan momenteel? Is uw ministerie daar op enige manier bij betrokken? Zo ja, op welke manier en wie zijn dit? Is er van deze activiteiten verslaglegging? Zo ja, kunt deze aan de Tweede Kamer doen toekomen? Bent u bereid periodiek verslag te doen van de activiteiten van het LIMC?
Het LIMC is op 30 maart 2022 opgeheven zoals in het rapport Brouwer staat.
Het bericht ‘Pro-Russische DDoS-aanvallers vallen Nederlandse ziekenhuizen aan’ |
|
Judith Tielen (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pro-Russische DDoS-aanvallers vallen Nederlandse ziekenhuizen aan»?1
Ja.
Is bekend of ook ziekenhuizen in andere landen te maken hebben (gehad) met DDoS-aanvallen? Is bekend of hierbij patiëntgegevens of continuïteit van zorg in gevaar is gebracht?
Dat klopt. Andere landen hebben bevestigd dat ziekenhuizen getroffen zijn door DDoS-aanvallen. Wij hebben geen volledig beeld van de gevolgen in andere landen van deze DDoS-aanvallen.
Wat is de (potentiële) schade die Killnet, en mogelijk andere hackerscollectieven, aan hebben kunnen richten aan de zorginfrastructuur in Nederland? Hoe zien de effecten van dit soort veiligheidsrisico’s eruit voor patiënten en zorginstellingen? Zijn zorgorganisaties of ziekenhuizen of websites onbereikbaar geweest? Kunt u meer vertellen over de modus operandi van de aanvallen? Welke lessen worden hieruit getrokken?
De Russische groep Killnet gebruikt DDoS-aanvallen voornamelijk om de dagelijkse dienstverlening van de beoogde slachtoffers te frustreren. Deze aanvallen passen in het huidige digitale dreigingsbeeld. Tijdens de DDoS-aanvallen waar het artikel naar verwijst is de zorgcontinuïteit niet in het geding geweest. De aanvallen hebben vooral geleid tot het beperkt beschikbaar zijn van de websites van ziekenhuizen. Ziekenhuizen zijn via andere kanalen wel bereikbaar gebleven.
De geleerde les is in hoofdlijnen dat cybersecurity een continu proces is dat geborgd dient te worden binnen de bedrijfsvoering van organisaties en ook periodiek dient te worden geëvalueerd: welke dreigingen zijn er, welke belangen zijn relevant, tot welke risico’s leidt dat en welke maatregelen moeten er genomen worden om te komen tot een passend niveau van weerbaarheid. Een DDoS-aanval is een scenario dat daarin kan worden meegenomen.
Kunt u een stand van zaken geven over het lopende proces om de ziekenhuissector als vitale sector te identificeren zoals aangegeven in het commissiedebat Online veiligheid en cybersecurity en zoals aangegeven in het debat over de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal u uiterlijk voor de zomer per Kamerbrief informeren over de stand van zaken van het aanwijzen van de zorgsector als vitale sector. In deze brief wordt u ook geïnformeerd over de implementatie van de herziene richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB2) en de richtlijn Veerkracht van Kritieke Entiteiten (CER) in het zorgveld.
Bestaat er een «scrubbing center» voor de zorg en de nu al aangewezen vitale infrastructuren/sectoren, waarin dataverkeer wordt opgeschoond en geanalyseerd, en kwaadaardig dataverkeer zoals DDoS wordt verwijderd? Zo nee, wat vindt u van een dergelijke «veiligheidsklep» voor deze infrastructuren/sectoren?
Er zijn leveranciers waar deze maatregel («scrubbing straat») in diverse vormen als dienst kan worden afgenomen. Diverse Nederlandse ziekenhuizen maken hier ook gebruik van. Er bestaat echter geen wasstraat specifiek voor de zorg en de nu al aangewezen vitale infrastructuur/sectoren. Behalve een wasstraat («scrubbing straat») zijn er nog andere maatregelen die genomen kunnen worden op het niveau van applicatie/diensten, netwerk en servers. Organisaties besluiten individueel welke maatregelen voor hen nodig zijn om DDoS-aanvallen af te weren. Of een wasstraat een noodzakelijke maatregel is, dient iedere organisatie voor zichzelf af te wegen op basis van het risicoprofiel en de overige maatregelen die er al zijn genomen. Ook is het goed mogelijk dat internetproviders reeds scrubbing diensten hebben opgenomen in hun dienstverlening, waarover de organisatie zelf afspraken kan maken over hoe en wanneer dergelijke technologie wordt geactiveerd.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil de zorg bewust maken van cyberveiligheid door onder andere de diensten van expertisecentrum Z-Cert uit te breiden naar de gehele zorgsector, waarom zijn diensten van Z-Cert nu alleen van toepassing op ziekenhuizen en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en niet bijvoorbeeld op de Geestelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en)? Welke termijn heeft u voor ogen om de diensten voor de gehele zorgsector beschikbaar te maken? In hoeverre gaat de inwerkingtreding van de NIS2 deze situatie veranderen?2
Zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd4 kiezen het Ministerie van VWS en Z-CERT ervoor om de verschillende sub-sectoren in het zorgveld aan te sluiten volgens een risicogebaseerde aansluitstrategie. Concreet betekent dit dat de sub-sectoren waarin de risico’s op cyberincidenten en de bijbehorende gevolgen het grootst zijn als eerste worden aangesloten bij Z-CERT. Op dit moment zijn bijna 300 instellingen uit verschillende sub-sectoren aangesloten bij Z-CERT. Ook de GGD’en zijn via de koepelorganisatie aangesloten. Het Ministerie van VWS blijft zich inzetten om de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen de gehele zorgsector. Daarbij wordt rekening gehouden met het absorptievermogen van Z-CERT. Voor de zomer zal de Minister van VWS de Kamer informeren over de implementatie van de nieuwe Europese Netwerk en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB2) en zal hij ingaan op wat dit voor de zorgsector betekent.
Bent u bereid actief te communiceren dat zorginstellingen zich aan kunnen sluiten bij Z-Cert en hoe wordt gestimuleerd dat straks de gehele zorgsector zich aansluit, aangezien in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen is aangegeven dat aangesloten zorginstellingen bij ICT-incidenten kunnen rekenen op de hulp van Z-Cert?3
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat het met de toezegging dat Nederland zich inzet om de zwaarste cybercriminelen op Europese sanctielijsten te krijgen? Deelt u de mening dat de cybercriminelen van Killnet hier ook op thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Onze eerste prioriteit lag bij het mitigeren van deze aanvallen en de getroffen systemen weer online te krijgen. Daarna kan er een onderzoek worden verricht naar de mogelijke dader(s) en kan bezien worden of sancties of strafrechtelijke vervolging tot de mogelijkheden behoren. Nederland zal hierbij zo mogelijk optrekken met de EU en afzonderlijke lidstaten, omdat een reactie sterker is als deze in coalitie-verband wordt vormgegeven.
Als internationaal recht en in VN-verband overeengekomen normen geschonden worden door cyberaanvallen, kunnen diplomatieke maatregelen in coalitieverband worden genomen. In EU-verband hebben we hiertoe de Cyber Diplomacy Toolbox, die mede door Nederland tot stand is gekomen. Op dit moment wordt de Toolbox herzien, hier nemen we een actieve rol in. Het EU Cyber Sanctie Regime is onderdeel van deze Toolbox. Welke respons opportuun is, zal afhankelijk zijn van de ernst en impact van het incident. Voor inzet van het sanctiemiddel is bovendien unanimiteit vereist in de EU-besluitvorming.
De mobilisatie in Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de berichtgeving waarin gesteld wordt dat de Oekraïense inlichtingendiensten een nieuwe mobilisatie in Rusland verwachten, met mogelijk 500.000 nieuwe recruten?1
De ontwikkelingen rond de oorlog in Oekraïne worden continu in brede zin in de gaten gehouden door het kabinet. Zo ook met betrekking tot een mobilisatie in Rusland. Op 28 oktober jl. heeft de Russische Minister van Defensie aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond. De praktijk van mobiliseren is toen stopgezet. De mobilisatie is niet formeel beëindigd bij wijze van presidentieel decreet en zodoende bestaat er nog een juridische basis voor een volgende grote mobilisatieronde. Hier kan echter niet op vooruit worden gelopen. Uit verschillende bronnen is gebleken dat er nog wel mensen incidenteel geronseld worden en dat de autoriteiten moeite doen om mensen te werven, maar er is niet gebleken dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt.2 Indien er op enig moment een nieuwe mobilisatieronde komt, zal moeten worden bezien of en welke gevolgen dit heeft voor het landenbeleid en de besluitvorming door de IND.
Deelt u de mening van migratiehoogleraar Thomas Spijkerboer in Nieuwsuur (15 januari jl.) dat het door u gemaakte onderscheid tussen dienstweigeraars en Russen die vrezen voor mobilisatie lastig uit te leggen is?2
Ten aanzien van Russische dienstplichtigen geldt dat de IND hen op dit moment nog niet individueel kan beoordelen. De reden daarvoor is omdat onvoldoende duidelijk is of, en zo ja in welke mate, dienstplichtigen in Oekraïne worden ingezet en of zij door hun dienstplicht te ontduiken ook risico op vervolging lopen. Daarom is er voor gekozen om het besluit- en vertrekmoratorium voor hen te verlengen. Uw Kamer is hierover bij brief van 13 december 2022 geïnformeerd.
Ten aanzien van andere Russen die vrezen voor de mobilisatie blijkt niet, zoals ook gesteld hierboven, dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt. Met deze informatie in relatie tot de individuele omstandigheden zoals die volgen uit een asielprocedure is het goed mogelijk een besluit te nemen waarin wordt ingegaan op de risico’s voor personen die stellen te vrezen voor de mobilisatie. Dit is dan ook een voortzetting van de reguliere praktijk en niet een beleidswijziging.
Vanwege de plotse aankondiging van de mobilisatie moest worden bezien welke gevolgen deze mobilisatie zou hebben voor personen die om deze reden zijn gevlucht. In deze periode zijn er geen onomkeerbare stappen genomen in asielprocedures waarin de mobilisatie als asielmotief werd genoemd.
Gelet op vorenstaande en de overige informatie die onzerzijds bekend is, zie ik geen aanleiding om op dit moment een besluit- en vertrekmoratorium af te kondigen voor personen die vrezen voor de mobilisatie.
Het onderscheid tussen dienstplichtigen enerzijds en personen die vrezen voor de mobilisatie anderzijds is mijns inziens dan ook te rechtvaardigen.
Ik hecht er aan om in dit verband expliciet te benadrukken dat een besluit- en vertrekmoratorium geen garantie op verblijf is maar enkel een verlenging van de beslistermijn betreft met als doel het inwinnen van informatie waar het op dat moment aan ontbreekt dan wel waar op dat moment onduidelijkheid over bestaat. Na het vervallen van het besluit- en vertrekmoratorium zal er dan ook voor de groep dienstplichtigen een individuele beoordeling plaatsvinden om vast te stellen of zij internationale bescherming behoeven.
Een nieuw ambtsbericht staat gepland voor het voorjaar en aan de hand daarvan zal er bezien worden op welke wijze het beleid ten aanzien van Rusland ingevuld moet worden.
Vindt u een aankondiging van de Russische Minister van Defensie een voldoende betrouwbare bron om de conclusie te rechtvaardigen dat de mobilisatie per 31 oktober 2022 is afgerond, zoals u schrijft in uw brief van 13 december 2022?3
De Russische Minister van Defensie heeft inderdaad aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond en de militaire eenheden opgedragen om de mobilisatiewerkzaamheden stil te leggen per 31 oktober 2022. Er is op dit moment daarnaast ook voldoende andere informatie beschikbaar om tot deze conclusie te komen. Er is dan ook een afweging gemaakt op basis van alle beschikbare relevante en betrouwbare informatie en bronnen. Uiteraard gaan we niet louter en alleen af op informatie van welke regering dan ook.
Bent u het eens met de stelling dat niet de formele regelgeving inzake de mobilisatie, maar de praktijk ten aanzien van de gestelde vervolging leidend moet zijn bij de bepaling van het landgebonden asielbeleid? Aangezien in het beslismemo wordt onderkend dat er nog steeds mensen worden gemobiliseerd (zij het maar «weinig»), bent u het eens met de stelling dat zelfs een kleine kans op gedwongen mobilisatie noopt tot bescherming?
In de beslisnota van 12 december jl. staat ten aanzien van de mobilisatie dat er in de praktijk incidentele gevallen bekend zijn van Russen die na de stop gemobiliseerd zijn. Uiteraard wordt niet alleen de formele regelgeving, maar ook de informatie over de praktijk meegewogen bij de bepaling van asielbeleid. Indien een vreemdeling zich beroept op de mobilisatie zullen deze verklaringen van de vreemdeling op eigen merites worden beoordeeld en tevens worden beoordeeld in het licht van de relevante landeninformatie. Het is daarbij aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij of zij te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade in het land van herkomst. De situatie in Rusland is op dit moment echter niet zo dat alle personen die zich beroepen op de mobilisatie ook daadwerkelijk te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade.
Op welke bron is de volgende bewering uit de beslisnota gestoeld: «... dat bezwaren tegen mobilisatie, hetzij juridisch hetzij via de alternatieve dienstplicht, uiteindelijk in de praktijk bijna altijd worden ingewilligd.»? Impliceert dit dat er volgens u «bijna» geen Russen gedwongen naar het front gaan?
Het betreft hier een vertrouwelijke bron. Deze wordt niet openbaar gemaakt. Het is geen ongebruikelijke werkwijze om vertrouwelijke bronnen te raadplegen. Dit impliceert niet dat er niemand gedwongen naar het front wordt gestuurd. Indien een vreemdeling uit Rusland stelt dat hij wel voor internationale bescherming in aanmerking dient te komen in verband met de mobilisatie, dan wordt dat op individuele basis beoordeeld, waarbij tevens de eventuele gevolgen op basis van de individuele omstandigheden worden getoetst. Daarbij wordt indien van toepassing ook beoordeeld of er begaanbare mogelijkheden zijn om onder deze mobilisatie uit te komen. Ook dat wordt individueel getoetst.
Waarom wacht u inzake Rusland niet het nieuwe ambtsbericht af van Buitenlandse Zaken, dat sowieso dit kwartaal verwacht wordt?
Een vreemdeling heeft recht op internationale bescherming als hij bij terugkeer naar zijn eigen land vervolgd wordt dan wel een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. Er vindt altijd een zorgvuldige procedure plaats om te bekijken of de vreemdeling internationale bescherming nodig heeft en elke zaak wordt op individuele omstandigheden beoordeeld.
Het besluit om wel of geen besluit- en vertrekmoratorium in te stellen wordt zorgvuldig gewogen. Er is op dit moment voldoende informatie beschikbaar om te beslissen in individuele zaken van personen die stellen te vrezen voor mobilisatie. Er is geen aanleiding om langer een pas op de plaats te maken en met besluitvorming te wachten, al dan niet op basis van een besluit- en vertrekmoratorium voor personen die stellen te vrezen voor mobilisatie tot een nieuw ambtsbericht. Het uitvoeringsproces kan dus worden voortgezet.
Bent u bereid om alsnog een beslis- en vertrekmoratorium in te stellen voor Russen die te vrezen hebben voor mobilisatie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘'Zwarte Russen’ in Oekraïne: Afrikanen geronseld door Wagner en Russisch leger’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Zwarte Russen» in Oekraïne: Afrikanen geronseld door Wagner en Russisch leger»1 en het bericht «Putin's Prison Recruiting Scheme Takes a Big, Desperate Turn»2?
Hiermee ben ik bekend.
Bent u bekend met het bericht «Russia using rape as «military strategy» in Ukraine: UN envoy»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in op welke schaal vrouwen in de Oekraïense bezette gebieden te maken krijgen met seksueel geweld?
Het kabinet ziet signalen dat vrouwen in de Oekraïense bezette gebieden op grote schaal te maken krijgen met seksueel geweld. VN Speciaal Vertegenwoordiger tegen Seksueel Geweld Patten heeft het gebruik van seksueel geweld in de bezette gebieden door het Russische leger systemisch genoemd. Seksueel geweld wordt volgens haar gebruikt als middel om de Oekraïense bevolking in bezette gebieden te onderdrukken. In september jl. waren er meer dan honderd door de VN geverifieerde gevallen geregistreerd en ook de OVSE-ODIHR rapporteert over tientallen geverifieerde gevallen in de periode 1 juli – 1 november. Tegelijkertijd is het onmogelijk om over de precieze schaal nu conclusies te trekken. In gebieden waar wordt gevochten en de door Rusland bezette gebieden is het moeilijk om aan informatie te komen. In recent bevrijde regio’s wordt nog onderzoek gedaan naar seksueel geweld door het Russische leger, ook om strafzaken op te baseren (waarvan er inmiddels 43 zijn gestart door de Oekraïense autoriteiten). In eerder bevrijde gebieden zijn veel gevallen nog niet geregistreerd of gemeld. Onder andere experts van UNFPA geven aan dat er bovendien (waarschijnlijk blijvend) sprake is van onderrapportage, omdat veel vrouwen uit angst of schaamte niet praten over wat zij hebben meegemaakt.
Heeft u inzicht of er hulp geboden wordt via Nederlandse OS-middelen aan vrouwen die in deze bezette of recent heroverde gebieden te maken krijgen met seksueel geweld?
Nederland draagt met OS middelen EUR 2 miljoen bij aan UNFPA voor hun respons in Oekraïne en de buurlanden, specifiek gericht op het verlenen van steun aan overlevenden van seksueel en gender-gerelateerd geweld. Daarnaast is Nederland één van de grootste donoren aan UNFPA en draagt ook via deze core funding bij aan activiteiten van UNFPA in Oekraïne.
Ook is het ondersteunen van burgers in oorlogssituaties – inclusief op het vlak van seksueel en gender-gerelateerd geweld – kernonderdeel van het mandaat van de humanitaire organisaties die Nederland met ongeoormerkte voorspelbare en flexibele financiering steunt, zodat zij in staat zijn te reageren en te opereren daar waar de noden het hoogst zijn. Deze organisaties en fondsen zijn actief in Oekraïne en buurlanden.
Heeft u inzicht in de omvang van de groep vrijgelaten gevangenen veroordeeld voor moord en zedendelinquenten die de Russische Wagner Groep voor het Russische leger rekruteert, in Rusland en de Centraal-Afrikaanse Republiek, in de oorlog tegen Oekraïne?
Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over de precieze omvang van de groep voor moord en zedenmisdrijven veroordeelde gevangenen die door de Wagner Groep zijn gerekruteerd voor het Russische leger.
Deelt u de mening dat door het rekruteren van criminelen, om ze vervolgens in de frontlinie als «kanonnenvoer» te gebruiken, een ernstige schending van de mensenrechten is, ongeacht de misdaden die deze mensen hebben begaan? Vindt u ook dat straffeloosheid van deze misdadigers moet worden tegengegaan? Welke diplomatieke wegen kunnen hiervoor worden ingezet?
Het humanitair oorlogsrecht bevat geen verbod om veroordeelde criminelen te rekruteren en die te incorporeren in de krijgsmacht. Eenieder die zich vrijwillig aansluit bij de krijgsmacht van een staat, is daartoe in beginsel gerechtigd. Ook dienstplicht is op zichzelf niet in strijd met mensenrechten. De rekrutering van gevangenen geschiedt in dit geval (in ieder geval deels) door een private militaire partij (Wagner-groep), hoewel private militaire bedrijven in de Russische Federatie zijn verboden.
Nederland zet zich op verschillende manieren in tegen straffeloosheid in de oorlog van Rusland tegen Oekraïne, samen met EU-partners en andere bondgenoten. De prioriteit ligt bij (oorlogs-)misdaden begaan tijdens het conflict, en niet bij misdaden waarvoor de gerekruteerde gevangenen eerder zijn veroordeeld.
In hoeverre deelt u de mening dat het vrijlaten van verkrachters en moordenaars uit Afrikaanse en Russische gevangenissen een gevaar vormt voor de onderdrukking en mishandeling van Oekraïense meisjes en vrouwen?
Het kabinet vindt de praktijk van het vroegtijdig vrijlaten van gevangenen om die in het conflict in te zetten alarmerend. Echter, alle Oekraïense burgers lopen in de door Rusland bezette gebieden gevaar om met onderdrukking en mishandeling te maken te krijgen, los van of er in de specifieke legeronderdelen die deze gebieden bezetten uit de gevangenis gerekruteerde veroordeelden dienen. Het kabinet heeft geen zicht op de misdaden waarvoor de gevangenen die worden gerekruteerd uit de Russische gevangenis en mogelijk ook uit Afrikaanse gevangenissen zijn veroordeeld.
Nederland helpt het gevaar voor Oekraïense burgers te verminderen door de Oekraïense oorlogsinspanningen op allerlei verschillende manieren te steunen.
Humanitaire organisaties richten zich bij hulpverlening onder meer op activiteiten die burgers bescherming bieden en maatregelen die de effecten van vijandelijkheden op burgers beperken. Organisaties, waaronder UNHCR, hebben daarbij speciale aandacht voor gendergerelateerd geweld, zowel bij de hulpverlening in Oekraïne zelf als bij de opvang van vluchtelingen daarbuiten. Naast bevordering van de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht is er o.a. aandacht voor veilige opvanglocaties en assistentie bij grensovergangen, evenals voor juridische en psychosociale ondersteuning van slachtoffers van gendergerelateerd geweld.
Ook ondersteunt het kabinet op verschillende manieren het verzamelen en vastleggen van bewijs van oorlogsmisdaden, waaronder het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen, om de kans dat deze misdaden onbestraft blijven te verminderen.
Welke extra risico’s voorziet u, buiten de afschuwelijke gevolgen van de oorlog met Rusland, voor Oekraïense burgers als er losgelaten moordenaars en verkrachters rondlopen? Hoe kan Nederland bijdragen om deze risico’s in te perken via onze bestaande OS-programma’s en bilaterale humanitaire hulp?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kunnen u en de Verenigde Naties, Afrikaanse gevangenissen die worden belaagd door de Wagner Groep versterken, zodat het rekruteren van dit soort criminelen kan worden gestopt?
Het adresseren van het rekruteren van gevangenen door de Wagner-groep is complex. Nederland draagt op technisch niveau via de EU en de VN bij aan het verbeteren van het gevangeniswezen in bijvoorbeeld Mali en de Centraal-Afrikaanse republiek. Zo voorziet VN-vredesmissie MINUSCA – waar Nederland financieel aan bijdraagt – in trainingen voor gevangenisstaf en werkt UNDP in Mali aan het versterken van gevangenissen. Hoewel zulke technische programma’s van belang blijven, kunnen ze waarschijnlijk geen oplossing vormen voor deze situatie, die veeleer voortkomt uit nauwere banden tussen Rusland en de landen waar de rekrutering plaats vindt. Die nauwere banden en de gevolgen daarvan worden uiteraard besproken in de reguliere dialoog die de EU met deze landen onderhoudt.
Spionage met gebruik van Pegasus- of vergelijkbare software |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er geen onderscheid in veiligheidsrisico wordt gemaakt tussen ministers, topambtenaren en ander rijkspersoneel als het gaat om digitale veiligheid? Geldt dit beleid Rijksbreed? Zo ja, waarom wordt er geen onderscheid gemaakt, terwijl het zeer goed voorstelbaar is dat hooggeplaatste functionarissen over meer essentiële informatie beschikken en daardoor eerder het doelwit van spionage of een hack zullen zijn?1
Iedere overheidsorganisatie is in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar digitale veiligheid, en die van haar medewerkers. Voor zowel Rijksoverheden als medeoverheden biedt onder meer de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) wel een aantal kaders en regels. De BIO bevat een palet aan maatregelen die iedere overheidsorganisatie moet nemen, inclusief een risicobeoordeling. De BIO richt zich hiermee niet alleen op specifieke personen of middelen, maar leidt voor iedere organisatie tot een integrale risicogebaseerde aanpak. Voor de rijksoverheid zien de Audit Dienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) hierop toe. CISO Rijk monitort, vanuit het CIO-stelsel Rijk, de implementatie van beleid op het gebied van dataveiligheid bij de departementen.
Hierbij geldt nog een specifieke set regels voor omgang met gerubriceerde informatie bij de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI), dat voorschrijft hoe met gerubriceerde informatie moet worden omgegaan. Dit geldt voor alle rijksambtenaren die vanuit hun werk incidenteel of structureel met gerubriceerde informatie moeten werken. Om het werken met dergelijke informatie mogelijk te maken worden er ook onder meer technische, facilitaire en organisatorische maatregelen genomen, en worden er specifieke middelen en netwerken ter beschikking gesteld om veilig met dergelijke informatie te kunnen werken.
Het gaat hier om kaders die in overeenstemming met de ministerraad zijn vastgesteld om te kunnen waarborgen dat de Ministers hun verantwoordelijkheid voor de digitale veiligheid en een zorgvuldige omgang met gerubriceerde informatie waar kunnen maken. Bij hun aantreden krijgen bewindspersonen instructies over veiligheidsrisico’s. In het «Blauwe Boek» worden bewindspersonen gewezen op het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst/Bijzondere Informatie (VIR-BI)2. Ook krijgen zij middelen aangeboden zoals telefoons.
Deelt u de mening van de beveiligingsspecialist die stelt dat het met het huidige beveiligingsniveau niet te achterhalen is of digitale apparatuur gehackt is met geavanceerdere hacksoftware zoals Pegasus? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) worden drie beveiligingsniveaus onderkend, de zogenaamde basisbeveiligingsniveaus (BBN). Er is sprake van basisbeveiligingsniveau 2 wanneer er wordt gewerkt met (departementaal) vertrouwelijke informatie. In dat geval gaat de BIO uit van het concept «assume breach». In feite houdt men er rekening mee dat een systeem vroeg of laat kan worden binnengedrongen door een geavanceerde kwaadwillende actor. Dat betekent dat maatregelen zoals detectie moeten worden ingeregeld, zodat achteraf effectief kan worden opgetreden. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn departementen zelf verantwoordelijk voor het implementeren van relevante maatregelen zoals detectiemechanismen.
Garanties zijn echter niet te geven. Dat geldt zeker voor mobiele telefoons, waar binnendringsoftware zoals Pegasus op is gericht. Er is sprake van een continue wedloop van geavanceerde digitale actoren die hun werkwijzen zo aanpassen dat ze niet of moeilijk gedetecteerd kunnen worden. Bovendien maakt een mobiele telefoon per definitie gebruik van een publiek netwerk en is er beperkte controle mogelijk op de software die aanwezig is op een telefoon en is detectie van malware op een telefoon ingewikkeld. De AIVD adviseert daarom terughoudend te zijn met het voeren van (bedrijfs)gevoelige gesprekken via of in de aanwezigheid van een mobiele telefoon.
Gaat u de beveiligingsmaatregelen verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet neemt de statelijke dreiging en risico’s rondom digitale veiligheid bij de overheid serieus. Dat betekent dat het stelsel van maatregelen continu in ontwikkeling blijft. Informatiebeveiliging bij de overheid is dan ook een belangrijk element in de Werkagenda waardengedreven digitalisering en de Nederlandse Cyber Security Strategie, waaruit verschillende acties volgen. Voor de gehele overheid worden wettelijke eisen voor veiligheid ingericht, ook in lijn onder meer met de Europese richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB). Het gevolg hiervan zal zijn dat de hiervoor genoemde BIO in de wet als eis geborgd zal zijn. Er wordt verder generiek toezicht ingericht en ook dit wordt via een wettelijke verankering geborgd.
Wordt er naar aanleiding van nieuwe beschikbare informatie over landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht een nieuwe afweging gemaakt of de inzet van bepaalde software nog gerechtvaardigd is, als blijkt dat dergelijke landen gebruik maken van dezelfde software?2, 3
Het is van belang dat opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over effectieve bevoegdheden voor het uitvoeren van hun wettelijke taak. Die bevoegdheden worden vormgegeven door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en de Wet Computercriminaliteit III. Daarin zijn naast de bevoegdheid van het binnendringen in een geautomatiseerd werk ook de bijbehorende waarborgen verankerd. Voor de uitvoering van deze bevoegdheden kunnen politie, AIVD en MIVD gebruik maken van specifieke soften hardware. De rechtmatigheid daarvan volgt dus uit juridische grondslagen met bijbehorende waarborgen uit hierboven genoemde wetgeving. De rechtmatigheid van de inzet van een bevoegdheid wordt niet bepaald door de gebruikte technologie maar door het geheel van juridische en operationele aspecten van de specifieke casus die gewogen wordt.
Zoals aangegeven in de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3252) mogen leveranciers van binnendringsoftware die wordt ingekocht door opsporingsdiensten niet leveren aan dubieuze regimes. Het gaat om landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht.5 Om deze reden voert de politie een toets uit voordat over wordt gegaan tot de aanschaf van binnendringsoftware.
In deze toets wordt de leverancier gevraagd niet te hebben geleverd aan landen waartegen vanuit de EU of de VN restrictieve sancties bestaan en wordt gecontroleerd of in het land waar de leverancier is gevestigd een exportcontroleregime bestaat waar het respecteren van mensenrechten een onderdeel is in de beoordeling voor het verstrekken van een exportvergunning6.
De politie past dit beleid toe en eist van leveranciers een bevestiging dat niet aan dergelijke landen wordt geleverd. Aanvullend hierop wordt door de politie deze toets periodiek herhaald. De Wet computercriminaliteit III is recentelijk geëvalueerd en naar verwachting kan in het voorjaar 2023 de beleidsreactie aan uw Kamer worden gezonden7.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen ten behoeve van hun wettelijke taakuitvoering en omgeven door waarborgen bijzondere bevoegdheden inzetten. Over de wijze waarop deze organisaties gebruik maken van hun wettelijk toegekende bijzondere bevoegdheden, en over de afwegingen die daarbij worden gemaakt, kan in het openbaar geen mededeling worden gedaan.
Deelt u de mening dat het gebruik van dergelijke software de democratische rechtstaat veel schade kan berokkenen, als het wordt ingezet tegen de eigen onschuldige inwoners of het gebruikt wordt om functionarissen van andere lidstaten te bespioneren? Zo nee, kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het kabinet acht het onrechtmatig gebruik van binnendringsoftware onaanvaardbaar. Dit geldt ook wanneer het om onrechtmatige inzet tegen advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten gaat. Naast de nationale wetgeving is ook het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens belangrijk in de weging van de rechtmatigheid. In het geval van onrechtmatig gebruik kan de inzet van dit soort software de democratische rechtsstaat schade berokkenen.
Het uitvoeren van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk door Nederlandse overheidsdiensten is aan strenge voorwaarden en stevige waarborgen gebonden. Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet wanneer minder ingrijpende bevoegdheden niet bruikbaar zijn voor het gestelde doel, en de inzet noodzakelijk en proportioneel is. Voor de voorwaarden en waarborgen die gelden bij de eventuele inzet van binnendringsoftware wordt verwezen naar Kamervragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van Dijk (SP) of de samenvatting in antwoord op vraag 6.8 Tegelijkertijd is de rechtmatige inzet van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk van belang voor onze democratische rechtsstaat. Criminelen en kwaadwillende statelijke actoren zijn een reële bedreiging voor onze maatschappelijke orde, de nationale veiligheid, de mogelijkheid van burgers om vrijelijk van hun rechten te genieten en ons verdienvermogen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze software ofwel in het geheel niet gebruikt wordt, dan wel aan strikte regels en toezicht onderworpen wordt, zowel op nationaal als internationaal niveau? Zo nee, waarom niet?
Gegeven het belang van de rechtmatige inzet van binnendringsoftware voor onze democratische rechtsstaat zoals beschreven in antwoord op vraag 5 is het onwenselijk om het gebruik van binnendringsoftware categoriaal te verbieden. Ook deelt het kabinet de opvatting dat inzet van dergelijke software enkel wenselijk is wanneer deze is gebonden aan strikte regels omtrent proportionaliteit, subsidiariteit en noodzakelijkheid, en er sprake is van onafhankelijk toezicht.
Effectief en gedetailleerd toezicht op de inzet van middelen door opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan echter, gezien de benodigde toegang tot bijzondere informatie, enkel nationaal vormgegeven zijn.
In de opsporing vindt de uitvoering van de binnendringbevoegdheid plaats onder het gezag van de officier van justitie. Die houdt voor, tijdens en na de inzet door de politie toezicht op de rechtmatigheid van de opsporing en daarmee op de uitvoering van deze bevoegdheid. Een officier van justitie mag een bevel voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk slechts geven na voorafgaande machtiging door een rechter-commissaris. Deze rechter toetst een voorgenomen inzet eveneens vooraf. Na afronding van een inzet wordt deze door de politie in processen-verbaal verantwoord. Tijdens de behandeling ter terechtzitting kan de rechter de rechtmatigheid van de inzet beoordelen. De afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de software is in eerste instantie aan de officier van justitie, die na machtiging van de rechter-commissaris bevoegd is tot het bevelen van het onderzoek in een geautomatiseerd werk. Deze afweging wordt getoetst door de Centrale Toetsingscommissie bij het OM die het College van Procureurs-generaal adviseert.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houdt eveneens toezicht op de inzet van binnendringsoftware door het technisch team van de politie. De afweging van het Openbaar Ministerie valt buiten de bevoegdheid van de IJenV. Toezicht op het Openbaar Ministerie wordt op grond van artikel 122 van de wet RO door de procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden verricht.
De AIVD en de MIVD mogen onder strikte wettelijke voorwaarden bijzondere bevoegdheden inzetten ten behoeve van de nationale veiligheid. Deze bevoegdheden zijn aan voorwaarden gebonden, die zijn vastgelegd in de Wiv 2017. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
(CTIVD) houdt toezicht op de juiste toepassing van die wet. De Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) richt zich op toetsing voorafgaand aan de inzet van bepaalde bevoegdheden, waaronder het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD houdt toezicht tijdens en na afloop van inzet van een bevoegdheid.
Verder kan worden gewezen op de internationale afspraken die zijn gemaakt in het kader van toezicht op de handel in binnendringsoftware, zoals de recent geactualiseerde dual-use verordening van de Europese Unie en het Wassenaar Arrangement.
Deelt u de mening dat globale transparantie over of dergelijke software aangekocht is en gebruikt wordt wenselijk is, zodat het parlement de controlerende taak kan uitvoeren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de opsporing worden ten behoeve van de transparantie jaarlijks statistieken van het gebruik van binnendringsoftware openbaar gemaakt. Het verstrekken van informatie aan derden over welke specifieke software de politie beschikt en gebruikt bij de inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid, brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen en daarmee het opsporingsbelang. De verwerving van binnendringsoft- en hardware vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Het is voor de afscherming van middelen en methodieken niet mogelijk om openbaar inzicht te geven in welke software de politie gebruikt bij de uitvoering van deze bevoegdheid.
Ook voor de AIVD en de MIVD is transparantie belangrijk. Daarom publiceren de diensten een openbaar jaarverslag en wordt waar mogelijk in de openbaarheid verantwoording afgelegd over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tegelijkertijd zijn beide diensten ook wettelijk gehouden aan geheimhouding, onder andere over de werkwijze. Dat geldt dus ook voor de inzet van de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD en TIB houden toezicht op de taakuitvoering van de diensten. De openbare (jaar)verslagen van de CTIVD en de TIB worden met de Kamer en het publiek gedeeld. Parlementaire controle op de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vindt, wanneer nodig vanwege de geheime aspecten, via de geëigende kanalen plaats.
Kunt u aangeven of volgens u het gebruik van dit soort software van Israëlische makelij past binnen de aangenomen Kamermotie waarin uitdrukkelijk de wens is uitgesproken om dergelijke apparatuur niet aan te schaffen uit landen zoals Israël?4
In de verzamelbrief politie van 19 oktober jl. wordt geschetst hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Nispen waarin de regering wordt verzocht bij aanbestedingen voor apparatuur, zoals afluisterapparatuur, drones en ANPRcamera’s, aan veiligheidsvereisten een zwaarder belang toe te kennen en te streven naar apparatuur uit Nederland of op z’n minst uit landen binnen de
Europese Unie.10 Zoals in de verzamelbrief is gemeld, moeten Nederlandse overheden en uitvoeringsdiensten zo nodig kunnen beschikken over kwalitatief hoogwaardige producten en diensten, ook van buitenlandse leveranciers, of over producten en diensten die deels in het buitenland zijn ontwikkeld of geproduceerd. Het uitgangspunt is dat het gebruik van apparatuur en programmatuur veilig moet zijn en dat eventuele risico’s beperkt en/of gemonitord worden. Er kunnen bijvoorbeeld technische beveiligings- of organisatorische maatregelen worden getroffen binnen de eigen organisatie. Ook kunnen strenge eisen gesteld worden aan de beveiliging van producten en diensten en kunnen ondernemers gevestigd in bepaalde landen uitgesloten worden van aanbestedingsprocedures. Voorgaande wordt bij alle eventuele aanschaf van binnendringsoftware in acht genomen.
Specifiek in het kader van binnendringsoftware kan ten eerste worden gewezen op de specifieke regelgeving voor de aanschaf van binnendringsoftware genoemd in antwoord op vragen 3 en 4. Ten tweede wordt het doel onderschreven om het betreden van de markt van dergelijke software tot een minimum te beperken. Ten derde dient een technisch hulpmiddel beveiligd te zijn tegen wijziging van geregistreerde gegevens en kennisneming hiervan door onbevoegden
Het artikel dat de inlichtingendiensten AIVD en MIVD journalisten ronselen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van een artikel in de NRC waaruit blijkt dat de inlichtingendiensten AIVD en MIVD journalisten ronselen?1
Ja.
Het artikel spreekt hoofdzakelijk over het ronselen van journalisten in het buitenland, kunt u bevestigen of er wellicht ook journalisten geronseld zijn of geronseld worden door de AIVD of MIVD in Nederland?
Allereerst neem ik nadrukkelijk afstand van het woord «ronselen». Deze term suggereert misleiding, dwang en/of onvrijwilligheid. Hiervan is geen sprake in de samenwerking van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) met hun bronnen.
De AIVD en de MIVD hebben op basis van artikel 39 van de Wiv 2017 de wettelijke bevoegdheid om bij de uitvoering van hun taak dan wel ter ondersteuning van een goede taakuitvoering zich voor het verzamelen van gegevens te wenden tot bestuursorganen, ambtenaren en iedereen die geacht
wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken. De diensten kunnen zich op basis van deze bevoegdheid in beginsel tot een ieder wenden, dus ook journalisten. Het voldoen aan een dergelijk verzoek geschiedt altijd op basis van vrijwilligheid. Overigens kunnen ook journalisten zelf de AIVD of de MIVD benaderen om informatie waarover zij beschikken te delen.
In het openbaar kan ik niet ingaan op de bronnen en werkwijze van de AIVD en de MIVD. Op de taakuitvoering van de diensten wordt toezicht uitgeoefend door de CTIVD.
Worden er wellicht ook journalisten die (hoofdzakelijk) berichten over binnenlandse aangelegenheden benaderd door de AIVD of MIVD? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, heeft de AIVD of MIVD formeel de bevoegdheid journalisten die werkzaam zijn in Nederland en (voornamelijk) berichten over binnenlandse aangelegenheden te ronselen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de AIVD of MIVD formeel de bevoegdheid Nederlandse journalisten te betalen voor het leveren van diensten (zoals het plaatsen van een door de AIVD of MIVD gewenst artikel)?
Betaling voor het plaatsen van een artikel met als doel de publieke opinie of het openbare debat te beïnvloeden is niet aan de orde. Als de diensten iets publiekelijk agenderen doen ze dat door een publicatie zoals het openbare jaarverslag.
In algemene zin geldt dat als iemand bron is van de AIVD of MIVD er sprake kan zijn van een financiële vergoeding. Voorop staat steeds dat de samenwerking vrijwillig is. Bij het spreken met bronnen streven de diensten er altijd naar de bron niet financieel of op een andere manier afhankelijk te maken.
Heeft de AIVD of MIVD de bevoegdheid Nederlandse journalisten informatie te verstrekken (bijvoorbeeld voor het schrijven van een artikel)?
De AIVD en MIVD hebben de mogelijkheid om desgevraagd informatie te verstrekken aan journalisten. Journalisten benaderen de diensten geregeld met verzoeken om een achtergrondgesprek of een interview. Waar dit mogelijk is willigen beide diensten dergelijke verzoeken in. Overigens verstrekken de diensten in achtergrondgesprekken of interviews aan journalisten geen staatsgeheime informatie.
Heeft de AIVD of MIVD de bevoegdheid in ruil voor informatie van een journalist een wederdienst van welke aard (uitgezonderd een onkostenvergoeding) dan ook (informatie, geld, beloning in natura, et cetera) aan die journalist te geven?
Zoals toegelicht bij vraag 5 kan er sprake zijn van een financiële vergoeding als iemand bron is van de AIVD of de MIVD. Het betreft hier altijd een vrijwillige samenwerking. Journalistieke onafhankelijkheid is essentieel voor een goed functionerende democratische rechtsorde.
Het bericht ‘Ruim 900 Nederlandse bedrijven in handen van Chinezen: ‘Risico op spionage’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat op dit moment 903 Nederlandse bedrijven voor minstens 50 procent in handen zijn van een Chinees moederbedrijf of de Chinese staat?1 Deelt u de in het artikel genoemde zorgen over de risico’s op een te grote afhankelijkheid van China en de bedreiging van onze economische veiligheid en acht u deze groeiende ontwikkeling wenselijk?
Afhankelijkheden van andere landen zijn een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis, technologie en productiemiddelen om onafhankelijk te opereren. Buitenlandse investeringen en internationale samenwerking zijn tevens belangrijke pijlers voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart.
Tegelijkertijd zien we dat heimelijke en niet-heimelijke middelen, waaronder spionage, door statelijke actoren ook in het economische domein worden ingezet. Dit kan risico’s opleveren voor onze nationale veiligheid. Dergelijke risico’s worden ook geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het kabinet neemt gepaste maatregelen om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging van statelijke actoren. Zo wordt er onder andere gewerkt aan de invoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo), het Wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage en kennisveiligheidsbeleid. Sinds 2020 is ook de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Wozt) in werking. Het kabinet zet ook in op meer algemene maatregelen ter versterking van digitale weerbaarheid, zoals in de telecomsector is gedaan middels het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie en de daaruit volgende beschikkingen en ministeriële regelingen.
Daarnaast kijkt het kabinet nauwlettend naar strategische afhankelijkheden, van Rusland, van China en van andere derde landen, en het mitigeren van risico’s voor onze nationale veiligheid die daaruit voortvloeien. Hierover bent u geïnformeerd middels een Kamerbrief over de kabinetsbrede inzet ten aanzien van open strategische autonomie waaronder het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden2.
Heeft u inzicht in de stijging van het aantal Nederlandse bedrijven dat in Chinese handen is door de jaren heen?
Het kabinet houdt geen actief overzicht bij van eigendomsstructuren van bedrijven – ook omdat aandelenbelangen continu van eigenaar veranderen – en kan indien nodig gebruikmaken van reeds beschikbare data. Openbare bronnen, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waar aandeelhouderschap van bedrijven wordt bijgehouden hebben meestal enkel data waarbij het aandelenpercentage 50% of hoger is. Er zijn daarnaast ook private partijen die dergelijke aandeelhoudersstructuren bijhouden.
Dergelijke gegevens hoeven niet direct iets te zeggen over risico’s voor nationale veiligheid. Afhankelijkheid van derde landen is een gegeven in Nederland. De aanwezigheid van Chinese bedrijven is dat ook en niet per definitie onwenselijk. Het wordt onwenselijk als de aanwezigheid van buitenlandse partijen onze publieke belangen schaden, indien de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van informatie en kennis wordt aangetast en/of risicovolle strategische afhankelijkheden ontstaan. Om ons daar weerbaar tegen te maken neemt het kabinet in het kader van het tegengaan van de dreiging tegen statelijke actoren gepaste maatregelen, zoals ook genoemd onder het antwoord op vraag 1.
Is het überhaupt nog mogelijk om de economische aanwezigheid van Chinese bedrijven of de Chinese staat in Nederland en de risico’s die dat met zich meebrengt te monitoren als het om zoveel bedrijven gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien ja, kunt u ons dit overzicht doen toekomen? Indien nee, zou een dergelijke monitor verstandig zijn gezien de ontwikkeling en bijbehorende risico’s?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke vitale en/of technologisch sensitieve sectoren acht u de risico’s van de Chinese economische aanwezigheid het grootst?
Het mitigeren van risico’s als gevolg van strategische afhankelijkheden en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht is binnen alle vitale processen en over de volle breedte van sensitieve technologie een aandachtspunt, ongeacht de mate van het risico. Alleen al het feit dat een technologie als sensitief wordt geduid of dat een proces als vitaal is aangemerkt, maakt dat er risico’s voor de nationale veiligheid zijn in geval van bijvoorbeeld uitval, sabotage, kennisdiefstal of ongewenste kennis- en technologieoverdracht. Departementen wijzen onder hun beleidsverantwoordelijkheid organisaties aan als vitale aanbieders wanneer deze partij essentieel is voor de continuïteit en weerbaarheid van een vitaal proces. Hierdoor heeft het kabinet goed zicht op de organisaties binnen de vitale sectoren en worden er passende weerbaarheidsmaatregelen getroffen. Daarnaast wordt ook het inzicht in sensitieve technologie in Nederland vergroot. In het kader van o.a. Wet vifo, maar ook via bestaande kanalen zoals de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821).
Deelt u de mening dat het in een geopolitiek onzekere wereld steeds belangrijker wordt om inzicht te hebben in de economische invloed van buitenlandse statelijke actoren in Nederland en deze invloed actief te bestrijden als deze ongewenst is, om daarmee te beschermen wat van ons is?
Ja, dat deel ik. Het kabinet zet daarom in op het verkrijgen van meer kennis van risicovolle strategische afhankelijkheden in waardeketens, zodat we vervolgens maatregelen kunnen treffen om de risico’s te verkleinen.
Daarnaast zet kabinet zich actief in om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging vanuit statelijke actoren3. Onderdeel daarvan is het beschermen van de vitale infrastructuur en bescherming van sensitieve technologie. Het kabinet beschikt over een breed palet aan instrumenten om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de continuïteit van vitale processen niet wordt aangetast.
Naast instrumenten als exportcontrole en investeringstoetsing, zijn dat onder meer de uitbreiding strafbaarstelling spionage, het aanwijzen van vertrouwensposities, maatregelen op veilige inkoop, kennisveiligheidsmaatregelen en het verhogen van het bewustzijn van de dreiging door de inlichtingen-en veiligheidsdiensten vanuit hun wettelijke veiligheidsbevorderende taak. Over dit bredere bestuurlijke en juridische instrumentarium is uw Kamer geïnformeerd per brief op 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 637 / 30 821, nr. 501).
Wat kunt en wilt u doen om de voor ons land vitale en/of technologisch sensitieve sectoren te beschermen tegen de risico’s van Chinese economische aanwezigheid? Welke bestuurlijke en juridische instrumenten heeft de overheid hiervoor tot haar beschikking of zou de overheid volgens u tot haar beschikking moeten hebben?
Zie antwoord vraag 6.
De langdurige spionage van een journalist door de AIVD |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwsartikelen in het NRC over het feit dat de AIVD gedurende 35 jaar de journalist Stella Braam heeft gevolgd?1, 2
Ja.
Bent u het eens dat het bespioneren van Stella Braam door de AIVD een van de vele zorgwekkende signalen is dat de AIVD vaker onrechtmatig en onbehoorlijk handelt in het verzamelen van gegevens van burgers, zoals ook in een ander geval is beoordeeld in juni 2022 door de CTIVD?3
Hoewel ik niet nader kan ingaan op deze individuele casus (net zo min als ik dat kan op andere individuele gevallen) onderschrijf ik niet dat de AIVD onrechtmatig en onbehoorlijk heeft gehandeld in de richting van mevrouw Braam, of dat dit past in een patroon van onrechtmatige en onbehoorlijke gegevensverzameling door de AIVD.
Van het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd.
Bent u bereid om door de CTIVD te laten onderzoeken of de AIVD in het geval van Stella Braam in strijd handelt met de Wet Bronbescherming middels het onrechtmatig toepassen van bijzondere opsporingsmiddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet bronbescherming in strafzaken is niet van toepassing op de inlichtingendiensten maar geldt voor de met opsporing van strafbare feiten belaste instanties. Zoals bekend is de AIVD niet met opsporing van strafbare feiten belast en dus ook niet met de inzet van opsporingsmiddelen.
Er is sprake van een lopende procedure in het kader van het inzageverzoek van mevrouw Braam. Daarnaast kan ze ook nog een klacht indienen bij de Afdeling klachtbehandeling. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding om de afdeling toezicht van de CTIVD te verzoeken om een onderzoek in te stellen.
Bent u het eens dat het niet kunnen garanderen van bronbescherming een bedreiging is voor de democratische rechtsstaat omdat journalisten op deze wijze hun werk niet meer onafhankelijk uit kunnen voeren? Hoe ziet u dit in het licht van het feit dat bronbescherming al onmogelijk wordt als de AIVD gegevens verzamelt en dossiers bijhoudt van journalisten, ook zonder het toepassen van bijzondere opsporingsmiddelen?
Bronbescherming is van essentiële betekenis voor het goed kunnen functioneren van journalisten in een democratische rechtsorde en kent dan ook bijzondere bescherming. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
De in de vraagstelling besloten suggestie dat de AIVD zonder meer gegevens verzamelt en dossiers bijhoudt van journalisten spreek ik met kracht tegen. Voor zover journalisten geen onderzoeksubject zijn, kunnen gegevens van journalisten en mogelijk ook hun bronnen in beeld komen in het kader van andere onderzoeken die de dienst verricht. Hier geldt dat als de verkregen gegevens niet relevant zijn voor het onderzoek deze – als niet relevant zijnde – dienen te worden vernietigd. Daarnaast kan het voorkomen dat door een journalist gepubliceerde teksten die bijvoorbeeld betrekking hebben op de dienst of op onderwerpen waar de dienst onderzoek naar verricht, worden bewaard.
Kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze de aanbevelingen van de CTIVD uit 2017 met betrekking tot de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD zijn toegepast?4
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29 924, nr. 147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier te markeren dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Op dat moment gold vanaf begin 2016 al de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets. Deze toets is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoord op vraag 3 van het lid Leijten (SP).
Bent u bereid om de CTIVD opdracht te geven om breder onderzoek uit te voeren naar mogelijke onrechtmatige en onbehoorlijke gegevensverzameling van journalisten, mensenrechtenactivisten, advocaten en politici door de AIVD? Zo ja, wanneer kunt u daar de Kamer over informeren? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD is een onafhankelijke instantie die zelf bepaalt of en waarnaar ze – binnen de grenzen van de Wiv2017 – onderzoek verricht.
Het bericht ‘NIST kiest wapens tegen kwantumcomputer als cryptokraker’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NIST kiest wapens tegen kwantumcomputer als cryptokraker»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat kwantumcomputers een serieus gevaar kunnen vormen voor het Nederlandse briefgeheim en veilige communicatie tussen o.a. veiligheidsdiensten, Nederlandse burgers onderling en voor onze ondernemers in het kader van bedrijfsgeheimen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gevaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De komst van de kwantumcomputer brengt risico’s met zich mee op het gebied van informatiebeveiliging. Sommige cryptografische standaarden die nu veilig worden geacht, zullen door de komst van kwantumcomputers niet meer veilig zijn, waaronder cryptografie die nu veelvuldig wordt gebruikt voor het beveiligen van internetverkeer.
Zoals ook benoemd in de AIVD-brochure «Bereid je voor op de dreiging van kwantumcomputers», achten experts de kans klein maar reëel dat kwantumcomputers in 2030 al krachtig genoeg zullen zijn om de huidige cryptografische standaarden te breken.2 Informatie die gedurende een langere periode vertrouwelijk moet blijven, waaronder staatsgeheimen, moet daarom zo snel mogelijk al beschermd worden tegen store now, decrypt later-aanvallen3. Deze dreiging wordt ook gesignaleerd door het NCSC, dat de afgelopen jaren heeft opgeroepen tot het starten met het voorbereiden op de komst van kwantumcomputers, bijvoorbeeld via de NCSC-factsheet «Postkwantumcryptografie».4
Voor de rijksoverheid en medeoverheden, maar ook voor de private sector, betekent dit dat zij zullen moeten migreren naar kwantumveilige systemen en technologieën. Deze migratie is omvangrijk, en zal zo snel mogelijk gestart moeten worden om op tijd voorbereid te zijn op de dreiging van kwantumcomputers.
Op welke wijze borgt u tijdig met oplossingen te komen tegen de komst van kwantumcomputers zodat inwoners van Nederland veilig digitaal kunnen communiceren en persoonsgegevens en bedrijfs- en staatsgeheimen goed beveiligd kunnen blijven? Welke concrete stappen zijn hier de afgelopen jaren voor gezet en welke stappen bent u nog voornemens te zetten?
Gezien de hierboven gesignaleerde veiligheidsrisico’s voor de overheid, burgers en bedrijven, zet het kabinet zich, met partners uit de private sector en wetenschap, op verschillende wijzen in om maatregelen en technologieën te ontwikkelen die deze risico’s kunnen helpen mitigeren.
Voor de verwerking van gerubriceerde gegevens zijn al geruime tijd kwantumveilige producten beschikbaar. Volgend uit het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI) is kwantumveiligheid sinds 2020 een harde eis voor producten waarmee gerubriceerde gegevens verwerkt worden. Het gaat dan om gegevens gerubriceerd als departementaal vertrouwelijk en hoger. Om te borgen dat de rijksoverheid ook in de toekomst kan beschikken over beveiligingsproducten voor vertrouwelijke informatie, wordt er in het kader van de Nationale Cryptostrategie (NCS) geïnvesteerd in de ontwikkeling van deze producten. Dit maakt het mogelijk om in te spelen op risico’s rondom kwantumcomputing voor wat betreft de rijksoverheid. Hierbij wordt in samenwerking met bedrijven en experts onder meer gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe beveiligingsproducten en het doorontwikkelen van bestaande producten.
Deze producten zullen gebruikmaken van post-quantumcryptografie (PQC). Dit is een vorm van cryptografie die gebaseerd is op wiskundige problemen die niet effectief te kraken zijn met een kwantumcomputer. In 2023 zal de AIVD in samenwerking met TNO en het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) een kwantum Migratie Handleiding publiceren die overheden, bedrijven en burgers kunnen gebruiken als handvat voor migratie naar kwantumveilige communicatie. Deze handleiding beschrijft de verschillende doelgroepen en bijbehorende (technische) stappen die genomen kunnen worden.
Het kabinet investeert via het Nationaal Groeifonds fors in de Nationale Agenda kwantumtechnologie (zie beneden het antwoord op vraag 10). Naast de inzet vanuit het Groeifonds hebben departementen een aantal jaar geleden gezamenlijk het initiatief genomen om binnen de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) uit 2018 met het programma «Cybersecurity – naar een veilig en betrouwbaar digitaal domein» aan de slag te gaan om oplossingen te vinden voor vraagstukken rond internetveiligheid. Daarbinnen is een project gefinancierd tegen het gevaar van het breken van versleutelingsschema’s door kwantumcomputers.5 Daarnaast werkt de overheid samen met private partijen en wetenschappers, onder leiding van het ECP, aan het ontwikkelen van werelds eerste kwantum Impact Assessment (QIA). Organisaties die met kwantumtechnologie willen gaan werken, kunnen dan het QIA doen, om te bepalen wat juridische, ethische en maatschappelijke consequenties zijn van het inzetten van deze technologie. De kennis en producten ontwikkeld via deze trajecten zullen door overheid, bedrijven en burgers benut kunnen worden om zich te beveiligen en om kwantumtechnologie op een verantwoorde wijze te gebruiken.
Er wordt niet alleen op nationaal niveau geïnvesteerd en samengewerkt, maar ook op Europees niveau. Die Europese inzet is uiteengezet in het antwoord op vraag 9.
Binnen de rijksoverheid zijn departementen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voor informatiebeveiliging ook verantwoordelijk om hun belangrijkste processen en andere belangen te beschermen tegen de dreiging van de kwantumcomputer op de toegepaste cryptografie. Om de departementen hierbij te helpen wordt er momenteel op verzoek van het CIO-beraad vanuit de I-strategie Rijk 2022 – 2025, interdepartementaal gewerkt aan een plan voor een gezamenlijke aanpak van deze dreiging, zodat kennis en kunde gedeeld worden, centraal een beeld ontstaat hoe ver de departementen zijn en om de krachten te bundelen onder andere met betrekking tot leveranciersmanagement. BZK zal de medeoverheden wijzen op het belang van spoedige inzet op kwantumcryptografie, en de door de rijksoverheid opgedane ervaring met hen delen, om hen snel op gang te helpen. Er is daarnaast ook een kwantum InnovatieHub rijksoverheid. Dit is een netwerk van geïnteresseerden in kwantumtechnologie en de impact voor de rijksoverheid. Dit netwerk heeft de afgelopen jaren een grote rol gespeeld in het vergroten van het bewustzijn omtrent de impact van kwantumtechnologie binnen de rijksoverheid.
Welke voorbereidingen neemt u op de komst van de kwantumcomputers? Welke voorbereidingen worden hier getroffen, ook eventueel in samenwerking met private sectoren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen ziet u voor de rijksoverheid en lagere overheden met de komst van kwantumcomputers wat betreft het inrichten van de systemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u samen met bedrijven en experts op zoek naar oplossingen om encryptie bestendig te maken tegen de komst van kwantumcomputers? Zo ja, wat is de status van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al een selectie gemaakt van alternatieve cryptografische methoden die niet vatbaar zijn voor het kwantumrekengeweld? Zo ja, welke methoden vallen binnen deze selectie? Zo nee, wanneer verwacht u met een selectie te komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3, 4 en 6, wordt voor wat betreft het adresseren van de risico’s van kwantumcomputing, door de overheid fors geïnvesteerd. Daarnaast werken cybersecurity experts en cryptologen van de rijksoverheid ook nauw samen met experts uit de private sector en wetenschap. Hierbij wordt breder gekeken naar het vraagstuk dan sec de ontwikkeling van cryptografie, maar ook de implementatie in beveiligingsproducten, standaardisering en migratie-adviezen. Die brede inzet moet de komende jaren leiden tot adviezen en producten die overheid, bedrijven en burgers kunnen gebruiken om zich te beveiligen tegen de dreiging van kwantumcomputing.
Naar aanleiding van de selectie van NIST heeft het NCSC in juli 2022 beveiligingsrichtlijnen gepubliceerd.6 In deze beveiligingsrichtlijnen adviseert het NCSC over het gebruik van specifieke algoritmes waar organisaties gebruik van kunnen maken bij het inrichten van hun architectuur die gebruik maakt van een combinatie van traditionele en kwantum-veilige algoritmes. Daarnaast publiceerde het NCSC in 2017 al de factsheet postkwantumcryptografie.
De AIVD heeft voor het gebruik van cryptografie voor het versleutelen van gerubriceerde informatie klassieke en nieuwe cryptografische methoden beoordeeld op mogelijk gebruik als post-quantum cryptografie (PQC), en daarover gepubliceerd in de brochure «Bereid je voor op de dreiging van kwantumcomputers». Hierin wordt een combinatie van traditionele cryptografie en PQC, een zogeheten hybride constructie, aangeraden voor die systemen waar niet gewacht kan worden op standaardisatie van PQC. Ook is het voor alle organisaties die werken met gevoelige informatie belangrijk om te beginnen met de migratie hiervan naar kwantumveilige systemen. In de eerste fasen van deze migratie kan een inventarisatie plaatsvinden van systemen die voor de komst van een kwantumcomputer al gemigreerd moeten worden, en wanneer deze migratie moet plaatsvinden.
Een ander veelgenoemde technologie voor het beveiligen van communicatie is kwantum key distribution (QKD). Echter, in de eerdergenoemde AIVD-brochure, beoordeelt de AIVD, QKD zonder het gebruik van PQC als ongeschikt voor het beveiligen van gevoelige informatie. De reden hiervoor is dat QKD sommige, maar niet alle benodigde veiligheidsfuncties vervult. Daarom adviseert de AIVD in alle gevallen om voor de verwerking van gevoelige informatie ook PQC te gebruiken. Onderzoek naar QKD zorgt wel voor kennisopbouw over de onderliggende kwantumtechnologieën. Daarom is het alsnog belangrijk om ook onderzoek te doen naar QKD, ondanks dat QKD op zichzelf ongeschikt is voor het beveiligen van gevoelige communicatie.
In het kader van het plan van aanpak dat voor de rijksoverheid wordt ontwikkeld, is een van de elementen waar binnen het migratieplan naar wordt gekeken de zogenaamde «crypto-agitatie». Dit concept maakt het mogelijk om flexibel en gemakkelijk over te schakelen op verschillende soorten cryptografie, bijvoorbeeld door hardware te gebruiken die dit mogelijk maakt. Dit zou de overstap voor een deel kunnen versnellen. Daarnaast kan dit concept worden ingezet voor producten en diensten die nu worden ontwikkeld en gebruik gaan maken van cryptografie.
Bent u het met de experts uit het artikel eens dat het verstandig kan zijn alvast in te zetten op een combinatie van traditionele cryptografie en de nieuwe, nog niet volledig uitontwikkelde, postkwantummethoden? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is Nederland aangesloten bij de Europese programma’s die betrekking hebben op kwantumcomputers? Zo ja, op welke manier heeft Nederland dit vormgegeven? Wat heeft dit concreet tot nu toe opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland neemt deel aan Europese programma’s die ook betrekking hebben op kwantumcomputers, zoals Digital Europe en Horizon Europe.
Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 heeft de Europese Commissie het EU kwantum Technologies flagship gelanceerd, een R&D programma voor Europese consortia met een budget van 1 miljard euro. Van de totaal 146 miljoen euro uit de eerste fase van het flagship onder Horizon 2020 (2014–2020) namen Nederlandse kennisinstellingen deel voor 10,6 miljoen euro, een percentage van 7,28% – ruim meer dan het gemiddelde Nederlandse aandeel in Horizon 2020. Voor twee consortia op het gebied van kwantum Internet (TU Delft) en kwantum sensing (UvA) is Nederland penvoerder.
Daarnaast heeft Nederland een belangrijke rol in EuroQCI, het Europese programma voor kwantum-communicatie, waar QKD als technologie centraal staat. De Nederlandse inzet in dit EuroQCI programma wordt door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en kwantumDeltaNL interdepartementaal afgestemd met vertegenwoordigers van onder meer J&V, DEF, BZ en BZK.
In de eerste fase van dit EuroQCI programma, ontvangt een Nederlands consortium met Stichting kwantum Delta als penvoerder cofinanciering van 5 miljoen euro uit het Digital Europe Programma. Het gaat hierbij om het project «QCINed: Towards a National kwantum Communication Infrastructure in The Netherlands» waarbij een experimenteel kwantum communicatienetwerk wordt opgezet door Nederlandse kennisinstellingen met participatie door verschillende ministeries en Rijksuitvoeringsorganisaties.
Deze projecten zitten momenteel in hun eerste fases, en zullen de komende jaren hun resultaten gaan opleveren. Wel heeft de projectontwikkelfase al bijgedragen aan meer samenwerking tussen Nederlandse en Europese partners op dit gebied.
Hoeveel geld is tot op heden uit het groeifonds beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van kwantum technologie? Welk deel van dit budget is de afgelopen jaren, of zal de komende jaren ook worden geïnvesteerd in het ontwikkelen van deze technologie?
In de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds is 615 miljoen euro gereserveerd voor de uitvoering van de Nationale Agenda kwantumtechnologie. Het voorstel kwantumDeltaNL richt zich op het versterken van Nederlands kwantum-ecosysteem, door te investeren in (1) kwantumcomputing, (2) kwantumnetwerken en (3) kwantumsensing. Behalve investeringen in R&D wordt het budget ook gebruikt voor een valorisatieprogramma, voor campusontwikkeling, en voor versterking van de nationale onderzoeksinfrastructuur via NanolabNL. Tevens is er aandacht voor de maatschappelijke impact van deze nieuwe technologie.
Van het bedrag van 615 miljoen uit het nationaal groeifonds is 54 miljoen euro direct toegekend voor Fase 1 van dit programma, welke is gestart in september 2021. Na positieve beoordeling van de uitvoering van Fase 1 is door het kabinet inmiddels ook de voorwaardelijke toekenning voor Fase 2 omgezet in een definitieve toekenning voor het bedrag van 228 miljoen euro. Na een tussentijdse evaluatie in 2025 zal een besluit worden genomen over de reservering van 333 miljoen euro voor Fase 3 van dit programma.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse economie kan profiteren van de mogelijkheden van kwantumcomputers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Ja, het kabinet is het hier mee eens. Om deze reden heeft de Adviescommissie Nationaal Groeifonds destijds positief geadviseerd om het kwantumDeltaNL project te honoreren. Kwantum is een ontwikkelende technologie, die een «game-changer» kan zijn op het gebied van rekenkracht en daarmee voor nieuwe verdienmodellen en oplossingen voor maatschappelijke problemen kan zorgen.
Op dit moment zien we een snelle groei van bedrijvigheid rondom deze sleuteltechnologie. Het ecosysteem van kwantumDeltaNL breidt zich snel uit met Nederlandse en buitenlandse startups en scale-ups die werken aan innovatieve componenten en services voor kwantumcomputers en kwantuminternet.
In het kader van het publiek-private samenwerkingsplatform voor cybersecurity kennis en innovatie dcypher wordt door de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstellingen samengewerkt aan de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten op het gebied van cryptocommunicatie. In aanvulling op de Nationale Crypto Strategie richt deze routekaart cryptocommunicatie zich voornamelijk op het ontwikkelen van het Nederlandse verdienvermogen met betrekking tot cryptografie op zoals dat binnen de overheid en het bedrijfsleven worden toegepast. Post-kwantum cryptografie is hier een belangrijk onderdeel van.
Het bericht ‘Drie doden en drie zwaargewonden bij schietpartij in Kopenhagen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drie doden en drie zwaargewonden bij schietpartij in Kopenhagen»?1
Ja, ik ben daarvan op de hoogte en vind het vreselijk wat daar is gebeurd.
Kunt u schetsen wat er in Kopenhagen is gebeurd? Klopt het dat er voor de aanslag inmiddels een verdachte aangehouden is?
Op zondag 3 juli 2022 zijn in een winkelcentrum in Kopenhagen drie doden en vier zwaargewonden gevallen, allen zijn neergeschoten. De 22-jarige verdachte is aangehouden en verhoord, en zal worden aangeklaagd voor doodslag. Volgens de Deense autoriteiten handelde de verdachte alleen en was hij in het bezit van een vuurwapen en munitie. Ook heeft de rechter besloten hem voor 24 dagen in een gesloten psychiatrische afdeling te plaatsen.
Is het motief van de dader bekend? Is er sprake van een terroristisch motief?
De Deense collega’s hebben aangegeven dat het momenteel niet wordt behandeld als terroristische aanslag, maar als schietincident. Alles wijst er volgens hen op dat de verdachte alleen handelde en volstrekt willekeurig op voorbijgangers schoot. De Deense politie heeft bekend gemaakt dat de verdachte al jarenlang leed aan psychische problemen en dat hij hiervoor was opgenomen in een psychiatrische inrichting. Er is vooralsnog geen motief ontdekt.
Klopt het dat er sprake was van een lone-wolf actie, waarbij de verdachte een lange geschiedenis van psychische problemen had?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn dit soort aanslagen, door geradicaliseerde eenlingen, voorstelbaar in Nederland?
Alhoewel dit incident momenteel niet behandeld wordt als terroristische aanslag, blijkt uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (56) dat er ook voor ons land een dreiging voortkomt uit alleenhandelende daders en kleine groepen. Dit incident illustreert wederom hoe lastig het is om dergelijk geweld te voorspellen.
Preventie van aanslagen door alleenhandelende daders met psychische problematiek is niet eenvoudig. Hoewel velen van hen op enige wijze bekend staan bij de autoriteiten wegens hun «verwarde» gedrag, is het vaak niet mogelijk te voorspellen welke personen een intentie omzetten in gewelddadige actie. Dit betekent dat er altijd een bepaald risico is op een individuele geweldsdaad.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft mede daarom het dreigingsniveau in Nederland vastgesteld op «aanzienlijk» (niveau 3 van 5). Dat betekent dat erop dit moment geen concrete aanwijzingen zijn voor een terroristische aanslag in Nederland, maar dat een aanslag voorstelbaar blijft. Vanzelfsprekend doen de politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek naar personen en organisaties als daar een aanleiding voor is.
Hoe groot is de geweldsdreiging die uitgaat van dit soort eenlingen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het aantal potentieel geradicaliseerde individuen is toegenomen na corona? Zet die trend zich volgens u voort via nieuwe, andere uitingen van anti-overheidssentiment?
Het is niet goed mogelijk om precies vast te stellen of het aantal geradicaliseerde individuen is toegenomen of afgenomen. Rondom collectieve grieven, zoals in periode van de Covid-19 maatregelen, is wel een context ontstaan voor vergaande acties. Specifieke gebeurtenissen («trigger events») kunnen in korte tijd tot escalatie leiden, waarbij personen tot (terroristisch) geweld over kunnen gaan. Tijdens de coronapandemie is een diverse activistische beweging ontstaan (al dan niet gevoed door anti-overheidssentimenten) met een radicalere onderstroom waarbinnen personen of groeperingen zich aangespoord kunnen voelen tot het plegen van buitenwettelijke acties.
Hebben de diensten voldoende mensen, manieren en middelen om toezicht te houden op geradicaliseerde eenlingen?
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet onderzoek naar gedragingen en intenties van personen of groepen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of democratische rechtsorde. Middels eigen onderzoek en informatiepositie zorgt de AIVD voor een zo actueel, accuraat mogelijk en betrouwbaar beeld van dreigingen.
Waar mogelijke verdere radicalisering kan uitmonden in geweld kan de AIVD-maatwerk leveren om dit te voorkomen. Hiervoor kan de AIVD binnen en buiten de strafrechtketen partners betrekken, waaronder ook in de zorg en hulpverlening. Op deze manier kunnen inlichtingen ook bijdragen aan een zorginterventie, waardoor dit ook kan bijdragen aan de nationale veiligheid.
Een aanslag kan uit verschillende hoeken komen, waarbij het moeilijk blijft te voorspellen wie de stap naar geweld zal maken. Alle inzet is gericht om de stap naar geweld tijdig te voorzien en aanslagen te voorkomen.
Wordt dit incident besproken in EU-verband? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt eendrachtig samen met Europese lidstaten op het terrein van justitie en veiligheid. Internationaal wordt ingezet op de uitwisseling van best practices en informatie-uitwisseling. Dit wordt in zowel bilateraal als multilateraal verband op verschillende niveaus besproken.
Welke verbeteringen zijn er nog mogelijk om effectievere samenwerking tussen landen te bevorderen bij het voorkomen van schietpartijen?
Nederland is op verschillende vlakken actief om internationale samenwerking ten aanzien van de openbare orde en veiligheid te waarborgen. Onder meer door het illegale bezit van wapens en munitie, waaronder de illegale wapenhandel, te bestrijden en legaal bezit zoveel mogelijk te beheersen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft een team welke zich voornamelijk richt op (inter)nationale onderzoeken naar illegale wapenhandel. Dit team beschikt over uitstekende contacten met de brongebieden en andere betrokken landen. Er is ervaring met werken in Joint Investigation Team-verband.
Daarnaast beschikt Nederland door de deelname aan EMPACT Firearms (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats) over een uitstekend Europees netwerk op dit thema en werkt Nederland samen met de andere lidstaten (en soms ook met Oekraïne) aan diverse operationele actieplannen.
Verbeteringen worden op continue basis bezien met onze internationale partners.
Wat doet de NCTV op dit moment niet meer in het kader van de coördinatie en analyse van dreigingen van radicale eenlingen sinds de opschorting van werkzaamheden in november 2021, in afwachting van de parlementaire behandeling van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid?
De NCTV kan gebeurtenissen zoals het schietincident in Kopenhagen op dit moment beperkt duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, welke een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens. Er is ook sprake van persoonsgegevens bij dergelijke gebeurtenissen, dus hier past daarom terughoudendheid.
Dat betekent dat de NCTV, in afwachting van het wetsvoorstel dat in behandeling is, gestopt is met het duiden van (online) openbare uitingen om te beoordelen of deze passen binnen een bepaalde ontwikkeling die in potentie de stabiliteit van Nederland kan ontwrichten, en of er in dat kader maatregelen ter verhoging van de weerbaarheid moeten worden bevorderd.
Zo heeft de NCTV geen analyse kunnen bieden naar aanleiding van de aanslag in Buffalo (15 mei 2022, Verenigde Staten) om te duiden of dit past binnen het rechts-extremisme en mogelijk navolging kan krijgen in Nederland. Zolang de NCTV voor de uitvoering van deze analyse- en coördinatietaken geen persoonsgegevens kan of mag verwerken is de NCTV niet in staat om al zijn verantwoordelijkheden ten behoeve van de nationale veiligheid waar te kunnen maken.
Zoals ook beschreven in mijn brief van 31 mei 20222 is de NCTV op dit moment ook beperkt in de coördinatietaak doordat de NCTV niet, of alleen in uitzonderlijke gevallen, kan aansluiten bij het lokale casusoverleg als er persoonsgegevens van individuen worden gedeeld. Dit betekent dat de NCTV bij complexe casuïstiek of nieuwe dreigingen de lokale partners niet vroegtijdig kan adviseren en geen gerichte ondersteuning kan bieden in bijvoorbeeld het lokale casusoverleg.
In hoeverre deelt u de mening dat de opschorting van werkzaamheden van de NCTV ertoe leidt dat nieuwe trends en andere uitingen van antidemocratische en antirechtsstatelijke groeperingen en eenlingen minder goed in kaart kunnen worden gebracht?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft de opschorting van werkzaamheden gevolgen voor een zo snel en volledig mogelijke informatie-uitwisseling over trends en ontwikkelingen met betrekking tot geradicaliseerde eenlingen met EU-landen? Zo ja, welke?
Europese systemen en platformen bieden in beginsel voldoende mogelijkheden tot het snel uitwisselen van (operationele) informatie over (mogelijke) extremistische- en terroristische daden.
De opschorting van werkzaamheden (van de NCTV) staat dat niet in de weg. Het is wel zo dat de opschorting van de analyse taken gevolgen heeft voor kennis- en informatie-uitwisseling met EU-partners. Uitgebreidere analyses van thema’s op het gebied van veiligheid worden minder vaak opgesteld en missen de inzichten van open online bronnen. Binnen het huidige wettelijke kader mogen immers geen persoonsgegevens gedeeld worden in afwachting van het wetsvoorstel.
Het jaarverslag van de AIVD |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het jaarverslag 2021 van de AIVD?1
Ja.
Erkent u dat de AIVD «rechts-extremisme» en «rechts terrorisme» in het jaarverslag 2021 een (veel) grotere bedreiging vindt voor de rechtsorde dan «links-extremisme»? Indien dat niet het geval is, waarom besteedt de AIVD hier in het jaarverslag ongeveer vijf keer meer aandacht aan in vergelijking met «links-extremisme»? En waarom heeft de AIVD het in de alineakoppen dan over «meer aanhangers rechts-extremisme» en «groeiend probleem rechts terrorisme» terwijl er nergens wordt gesproken over «groeiend links-extremisme»?
Alle vormen van extremisme zijn een potentiele bedreiging voor onze democratische rechtsorde. Door het gebruik van zowel gewelddadige als niet-gewelddadige middelen kan extremistisch gedachtegoed worden aangejaagd en/of verspreid. Een dergelijke groei van extremistisch gedachtegoed is zorgwekkend, aangezien het actief nastreven en/of ondersteunen van diepingrijpende veranderingen een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) onze democratische rechtsorde.
De AIVD heeft het afgelopen jaar een groei waargenomen van het rechts-extremisme in Nederland. Ook ziet de AIVD vanuit de stroming van het accelerationisme een dreiging voortkomen van terroristisch geweld. De AIVD heeft in 2021 eenzelfde groei of ontwikkeling niet waargenomen binnen het links-extremisme.
Bent u, net zoals de AIVD, van mening dat «rechts-extremisme» een grotere bedreiging is voor onze veiligheid dan «links-extremisme»? Indien dit niet het geval is, waarom niet. Bent u bereid hierover met de AIVD in gesprek te gaan?
De AIVD doet onderzoek naar alle vormen van extremisme. Rechts-extremisme is geen grotere bedreiging dan links-extremisme, maar op dit moment gaat er door de genoemde ontwikkelingen een dreiging uit van rechts-extremisme. Volgens de AIVD is er in 2021 een groei zichtbaar van rechts-extremisme.
Binnen rechts-extremistische kringen wordt (online) taalgebruik agressiever en opruiender, wordt door sommigen terroristisch geweld toegejuicht en heerst er in deze kringen een grote fascinatie voor vuurwapens. De combinatie van een fascinatie voor wapens en opruiend taalgebruik is zorgwekkend voor de groeiende groep (kwetsbare) personen die in aanraking komen met gewelddadig rechts-extremistisch gedachtegoed.
Binnen de linkse actiescene zag de AIVD activiteiten die ernstig, hinderlijk of heftig waren, maar niet vaak van extremistische aard. De AIVD onderzoekt links-extremisme vanwege de risico’s die uit kunnen gaan van dit extremisme en daarom is dienst ook waakzaam voor radicalisering binnen deze scene.
Erkent u dat de grote gewelddadige politieke aanslagen van de afgelopen decennia in ons land, zoals de aanslag op de Centrumdemocraten in 1986 waarbij de vriendin van Janmaat haar been verloor, de aanslag die de woning van Aad Kosto in 1991 grotendeels verwoestte en de brute moord op Pim Fortuyn, twintig jaar geleden, niet zijn verricht door «extreemrechts» maar juist kwamen vanuit de «extreemlinkse» kant van het politieke spectrum? Zo nee, waarom niet?
Iedere vorm van gewelddadig extremisme veroordeel ik in de meest sterke bewoordingen.
Kunt u drie voorbeelden geven van vergelijkbaar gewelddadige politieke aanslagen in Nederland verricht door «extreemrechts»? Zo ja, wat zijn deze voorbeelden? Indien dit niet het geval is, waarom is de AIVD dan zo geobsedeerd door «extreemrechts» terwijl het politieke geweld tot nu toe overduidelijk en vrijwel uitsluitend vanuit de «extreemlinkse» hoek afkomstig is?
De AIVD heeft zorgen over het accelerationistisch gedachtegoed en de online
verspreiding hiervan. Dit gedachtegoed heeft wereldwijd al geleid tot terroristisch geweld. In Nederland heeft dit in 2021 niet geleid tot terroristisch geweld. Wel zijn er, zoals vermeld in het Jaarverslag, in 2021 door de AIVD zes ambtsberichten verzonden over accelerationisten, op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie konden optreden. Naar aanleiding van een ambtsbericht van de AIVD zijn in december 2021 twee Nederlanders veroordeeld voor opruiing tot een terroristisch misdrijf, en voor deelname aan de rechts-extremistische en terroristische organisatie «The Base».
In het jaarverslag van de AIVD wordt gesproken over «anti-overheidsextremisten» en «anti-overheidsactivisten», wanneer is iemand volgens u een «anti-overheidsactivist» of «anti-overheidsextremist»? Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking is (inmiddels) bij benadering «anti-overheidsactivist» of «anti-overheidsextremist»? Zijn «anti-overheidsactivisten» of «anti-overheidsextremisten» volgens u een gevaar voor de rechtsstaat? Zo ja, waarom?
Activisme vindt plaats binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Activisten die radicaliseren tot extremisten kunnen bij de AIVD in beeld komen. Extremisme vormt een bedreiging voor de democratische rechtsorde. Extremisme is het actief nastreven en/of het ondersteunen van diepingrijpende veranderingen in de samenleving die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde, eventueel door middel van het hanteren van ondemocratische methoden die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde.
Hierbij kunnen niet-gewelddadige extremistische middelen zijn: systematisch
haatzaaien, verspreiden van angst, verspreiden van desinformatie, demoniseren en intimideren. Gewelddadige extremistische middelen kunnen zijn: geweldplegingen, mishandelingen of ernstiger vormen van geweld. De AIVD houdt geen percentages bij van anti-overheidsactivisten en -extremisten binnen de Nederlandse bevolking.
Er wordt op pagina 4 van het jaarverslag gesproken over «complottheorieën van anti-overheidsextremisten», kunt u een paar voorbeelden van dergelijke «complottheorieën» geven?
De AIVD verstaat onder een complottheorie een onbewezen verklaring voor bepaalde gebeurtenissen, situaties en ontwikkelingen in de wereld, welke wordt voorgesteld als het doelbewuste resultaat van een samenzwering van een groep mensen met kwade bedoelingen.
De AIVD doet in het openbaar geen uitspraken over specifieke complottheorieën.
Op pagina 8 van het jaarverslag wordt gesproken over «aansprekende complotdenkers en critici van onder meer het coronabeleid van de regering, met eigen mediakanalen», kunt u een aantal voorbeelden geven van deze «aansprekende complotdenkers» en hun «eigen mediakanalen»? Zo nee, waarom niet?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Op pagina 8 staat dat anti-overheidsextremisten structureel desinformatie en verhalen verspreiden «waarvan ze vaak weten dat die niet kloppen», kunt u hier een paar voorbeelden van geven? En kunt u heel nauwkeurig en precies de bewijsvoering geven op basis waarvan blijkbaar geconcludeerd wordt dat er door deze «anti-overheidsextremisten» bewust en ter kwade trouw leugens worden verspreid? Zo nee, waarom niet?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Als deze voorbeelden en/of het bewijs van kwader trouw door de AIVD en u niet geleverd kunnen worden, mogen we dan concluderen dat dit een onbewezen «complottheorie» van de veiligheidsdienst en de staat zelf is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De AIVD heeft als wettelijke taak om de democratische rechtsorde en nationale veiligheid te beschermen. De AIVD doet dit door onderzoek te verrichten naar personen en organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD voert onderzoek uit op een divers aantal terreinen, zoals cyberdreiging, spionage en heimelijke beïnvloeding, contraproliferatie en economische veiligheid. Naast deze internationale dreigingen en de daarmee gepaard gaande politieke veiligheidsbelangen, verricht de AIVD op nationaal niveau onderzoek naar onder meer extremisme, terrorisme en radicale groeperingen. Bij de uitvoering van deze taak zet de AIVD verschillende bevoegdheden in om achter de intenties van personen en organisaties te komen. Inlichtingen kunnen worden verstrekt door de AIVD aan afnemers om hen tijdig van relevante informatie en kennis te voorzien over dreigingen, risico’s en ontwikkelingen.
Dit gebeurt via een inlichtingenbericht of en inlichtingenanalyse. Daarnaast brengt de AIVD ook ambtsberichten uit aan personen en instanties die bevoegd zijn naar aanleiding van de verstrekte gegevens maatregelen te treffen tegen bepaalde personen of instanties. Ambtsberichten zijn (doorgaans) niet staatsgeheim gerubriceerd, zodat zij in het verdere proces buiten het inlichtingendomein kunnen worden gebruikt.
De samenleving mag erop vertrouwen dat de AIVD waakt over de nationale veiligheid van Nederland. Daarbij hoort dat er een openbaar jaarverslag wordt gemaakt van wat de AIVD heeft onderzocht om op bovenstaande terreinen de nationale belangen te beschermen en daarmee te waken over de nationale veiligheid.
Op pagina 9 wordt gesteld dat «het zo gewoon wordt om vijandig te denken over politici, wetenschappers, journalisten, politie, rechters en mensen die anders denken», kunt u daar een paar voorbeelden van geven?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Tot slot, als iemand zou schrijven of zeggen dat hij graag «een arts op zijn vestje spuugt», is dat voor u een voorbeeld van «vijandig denken»? Zo nee, waarom niet?
De woorden uit uw vraag laat ik voor rekening van degene die ze uitspreekt.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Grootschalige kabelinterceptie door AIVD/MIVD |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland stemde tegen de «sleepwet» en toch staat nu alles klaar voor grootschalig aftappen»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het artikel in De Volkskrant.
Is het waar dat het technisch mogelijk is geworden dat de AIVD/MIVD tot op regionaal of zelfs landelijk niveau communicatie via de kabel kunnen aftappen en opslaan? Zo ja, was de technische mogelijkheid er ook al ten tijde van het opnemen van de bevoegdheid tot kabelinterceptie in de wet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Wij willen allereerst benadrukken dat vanuit technisch oogpunt en de manier waarop gegevens over communicatienetwerken worden getransporteerd, het inrichten van een interceptieketen die de diensten in staat stelt om tot op regionaal of zelfs landelijk niveau alle communicatie te intercepteren, in de praktijk niet mogelijk is. Daarnaast kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten enkel op basis van de Wiv 2017 in het kader van de aan hun opgedragen taken bevoegdheden inzetten. Welke onderzoeken door de diensten worden verricht, wordt vastgesteld in de zogeheten Geïntegreerde Aanwijzing. De AIVD en MIVD zetten onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (hierna: OOG-interceptie) op de kabel niet in op het aftappen van wijken of regio's in Nederland. Dit middel richt zich bij inzet dus nadrukkelijk niet op het intercepteren van Nederlands verkeer op wijk, regionaal of landelijk niveau.
De noodzaak van OOG-interceptie op de kabel ligt met name in het onderkennen van gekende en ongekende dreigingen in internationale verkeersstromen. Juist het feit dat het gaat om het blootleggen van (cyber)dreigingen waar nog geen zicht op is, en het feit dat bijvoorbeeld landen met een offensief cyberprogramma zich heimelijk over het internet begeven, maakt dat de diensten hun onderzoeken ook op die plek moeten kunnen uitvoeren waar zicht is op die dreigingen.
Is het waar dat de inlichtingendiensten de bevoegdheid tot kabelinterceptie willen gebruiken om gegevens op niveau van een hele wijk of nog groter te kunnen onderscheppen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intentie van de toenmalige wetgever en de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat dergelijke interceptie niet zou gebeuren, en dat dat niet aan de wettelijke eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zou voldoen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee. Zoals in ons antwoord bij vraag 2 aangegeven, richt de inzet van OOG-interceptie op de kabel zich nadrukkelijk niet op het intercepteren van Nederlands verkeer op wijk, regionaal of landelijk niveau.
Een van de bevoegdheden die door de diensten kan worden ingezet is de OOG-interceptie op de kabel. De bevoegdheid tot OOG-interceptie bestond al voor de invoering van de Wiv 2017, maar is in de Wiv 2017 techniekonafhankelijk geformuleerd. Daardoor kan deze wijze van interceptie behalve in de ether ook op de kabel plaatsvinden. Met het techniekonafhankelijk maken van deze bevoegdheid zijn er bovendien in de Wiv 2017 strikte aanvullende waarborgen opgenomen.
Zo is er onder meer een voorafgaande onafhankelijke toets door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) vereist en moet de inzet van deze bevoegdheid noodzakelijk, proportioneel, subsidiair en zo gericht mogelijk zijn. In aanvulling daarop handelen zij in overeenstemming met een aantal additionele waarborgen zoals omschreven in het antwoord op vraag 4 naar aanleiding van het raadgevend referendum over de Wiv 2017, zoals beschreven in de brief van de Minister van BZK en de Minister van Defensie d.d. 6 april 2018.
Dat betekent bij inzet van elke bevoegdheid, ook bij OOG-interceptie op de kabel, wordt beoordeeld of er alternatieve minder vergaande bijzondere bevoegdheden beschikbaar zijn die eerder ingezet kunnen worden, met het oog op de waarborgen van het huidige wettelijk stelsel. Dit zijn bevoegdheden zoals de inzet van bronnen en observatie of dat er simpelweg navraag gedaan kan worden bij Nederlandse instanties of in Nederland gevestigde bedrijven.
Deelt u de mening van het genoemde oud-Kamerlid van D66 en toenmalig woordvoerder op dit onderwerp dat «wat de diensten nu willen en kunnen, allesbehalve doelgericht [is]?» en dat het ook niet «in overeenstemming [is] met wat de Kamer heeft gevraagd en ook niet met wat de Kamer destijds is beloofd»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, wij delen die mening niet. Elke inzet van een bevoegdheid door de diensten kent een wettelijke grondslag in de Wiv 2017. De onderzoeksopdrachten vloeien voort uit de GA. Daarmee werken de diensten dus altijd doelgericht vanwege de GA. In aanvulling daarop handelen zij in overeenstemming met een aantal additionele waarborgen naar aanleiding van het raadgevend referendum over de Wiv 2017, zoals beschreven in de brief van de Minister van BZK en de Minister van Defensie d.d. 6 april 20182.
Allereerst is in de Kamerbrief aangegeven dat bijzondere bevoegdheden, waaronder onderzoeksopdrachtgerichte (OOG)-interceptie op de kabel, zo gericht mogelijk worden ingezet. Dit vereiste voor bijzondere bevoegdheden is nagekomen en is inmiddels in artikel 26, vijfde lid van de Wiv 2017 geïncorporeerd. Daarbij is in de Kamerbrief aangegeven dat enkel in het geval dat geen lichtere middelen beschikbaar zijn voor het te bereiken doel, de inzet van OOG-interceptie op de kabel wordt overwogen. Hierbij werd benadrukt dat voor onderzoeken in Nederland diverse alternatieve bijzondere bevoegdheden beschikbaar zijn die gericht op personen kunnen worden ingezet, zoals de inzet van bronnen en observatie. Dit is thans nog steeds het geval.
Vervolgens is in de Kamerbrief aangegeven dat in 2018, 2019 en 2020 per jaar slechts een zogeheten acces-locatie gereed gemaakt wordt voor OOG-interceptie op de kabel. Op deze wijze kunnen de diensten stapsgewijs ervaring opdoen met deze nieuwe bevoegdheid. Bij de in de kamerbrief aangekondigde evaluatie zouden de resultaten van deze eerste inzet worden bezien. Deze toezegging is nagekomen dat er in deze periode een access-point is geoperationaliseerd.
Tot slot is in de Kamerbrief aangegeven dat de inzet van OOG-interceptie voor onderzoek naar communicatie met oorsprong en bestemming in Nederland de komende jaren vrijwel uitgesloten zou zijn, met uitzondering van onderzoek in het kader van cyber defense omdat bij digitale aanvallen misbruik wordt gemaakt van de Nederlandse digitale infrastructuur en OOG-interceptie op de kabel noodzakelijk kan zijn om dit te onderkennen. De diensten handelen naar de bedoeling van deze toezegging, met dien verstande dat de CTIVD in haar rapport nr. 75 over de inzet van kabelinterceptie, dat ik uw Kamer op 15 maart 2022 deed toekomen3, de volgende nuances heeft aangebracht. Het onderzoek van de CTIVD wijst uit dat de diensten gedurende de onderzoeksperiode kabelinterceptie niet hebben toegepast voor onderzoeksopdrachten (anders dan cyber defence) die gericht zijn op Nederland. Dit betekent echter niet dat er helemaal geen communicatie met oorsprong en bestemming Nederland is geïntercepteerd. Dit is immers niet te voorkomen, gelet op de routering van kabelcommunicatie. Kabelcommunicatie wordt getransporteerd via de goedkoopste en/of snelste route. Hierdoor is niet uitgesloten dat communicatie met oorsprong en bestemming in Nederland ook wordt getransporteerd via internationale kabeltrajecten, aldus de CTIVD4.
Deelt u de mening dat zeker zolang de huidge Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 niet gewijzigd is dat de diensten niet in staat mogen zijn om gebruik te maken van de technische mogelijkheid om aan ongerichte kabelinterceptie te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Wiv 2017 mogen de diensten kabelinterceptie toepassen. 00G-interceptie is niet ongericht, maar is een doelgericht middel omdat het op onderzoeksopdrachten die uit de GA voortvloeien, wordt ingezet. 00G-interceptie is wel naar zijn aard een middel met een andere mate van gerichtheid dan bijvoorbeeld een telefoontap. Zoals de CTIVD ook in haar rapport aangeeft is 00G-interceptie per definitie een bulkbevoegdheid met een grote mate van inherente ongerichtheid. Gezien de aard van het middel zijn er dan ook in de Wiv 2017 aanvullende waarborgen opgenomen voor de toepassing van deze bevoegdheid en de omgang met de data die met deze bevoegdheid wordt verworven. Zoals in het antwoord op vraag 2 weergegeven gaat het hierbij dan om de onafhankelijke toets door de TIB en de noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit en het zo gericht mogelijk zijn van de inzet van deze bevoegdheid.
Zowel de CTIVD als de Evaluatiecommissie Wiv 2017 hebben onderzoek gedaan naar de toepassing van 00G-interceptie onder de Wiv 2017. Met onze brief van 15 maart 2022 boden wij uw Kamer het meest recente rapport aan van de CTIVD over de inzet van kabelinterceptie door de AIVD en de MIVD, de snapshotfase (nr. 75). In dit rapport geeft de CTIVD aan dat het inrichten van de interceptieketen complex is en dat het voor de diensten de afgelopen jaren technisch en juridisch pionieren is geweest. Het gaat immers om een nieuw middel. De aanbevelingen, onder meer dat er voor verkennen ten behoeve van interceptie een andersoortig regime zou moeten gelden dan voor interceptie, worden meegenomen bij zowel het reguliere wetswijzigingstraject van de Wiv 2017 als de tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, die wij aankondigden in onze brief van 15 maart 2022.
Dat diensten kabelinterceptie doelgericht toepassen blijft daarmee ook zo in de tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma. Ook zal de toetsing door de TIB onverkort van kracht blijven voorafgaand aan de inzet van deze bevoegdheid en onderdeel uitmaken van de tijdelijke wet. Wij verwachten het wetsvoorstel nog voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden voor behandeling.
Zoals wij uw Kamer informeerden in onze brief van 15 maart 2022 zijn de conclusies uit het onderzoek van de CTIVD voor de diensten richtinggevend en zeer behulpzaam bij het verder inrichten en verantwoord kunnen uitvoeren van de kabelinterceptie. De CTIVD houdt verscherpt toezicht op de inrichting van kabelinterceptie door de diensten, zodat bij geconstateerde onrechtmatigheden onmiddellijk actie kan worden genomen om deze to herstellen. Zowel de CTIVD als de diensten zijn positief over deze vorm van verscherpt toezicht op de toepassing van kabelinterceptie.
De discriminerende rapportages van de NCTV |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de discriminerende rapportages van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarin bepaalde politieke partijen zoals DENK en BIJ1 worden onderzocht?1
Ja
Deelt u de mening dat het niet de taak is van het NCTV allerlei stigmatiserende (voor)oordelen te plakken op bepaalde politieke stromingen en partijen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit niet tot het takenpakket van de NCTV hoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de NCTV hiertoe gekomen? Wie heeft de NCTV hiertoe opdracht gegeven?
Het delen van kennis en expertise over fenomenen (zoals extreemrechts of accelerationisme) en maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de nationale veiligheid is een belangrijke taak voor de NCTV. Om zijn werk goed te kunnen doen, is het daarom belangrijk dat de NCTV vroegtijdig zicht heeft op wat er leeft, of soms broeit, in de samenleving. Om dergelijke ontwikkelingen op het gebied van nationale veiligheid te kunnen signaleren, duiden en tot een geïntegreerd beeld te komen, is bij de oprichting van de NCTV (2005-2011 genaamd NCTb) voorzien in een verantwoordelijkheid hiertoe. De NCTV kreeg naast een functie voor het coördineren op het gebied van nationale veiligheid, ook de verantwoordelijkheid om te komen tot integrale analyses die relevant zijn voor de nationale veiligheid. Dit is opgenomen in het Organisatiebesluit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om samenwerkingspartners bewust te maken van (mogelijk) zorgwekkende ontwikkelingen en actuele gebeurtenissen in de samenleving, maakte de NCTV tot maart 2021 Weekberichten Internetmonitoring. De ontvangers, bijvoorbeeld beleidsmedewerkers van gemeenten, konden die Weekberichten gebruiken om inzichten op te doen rond thema’s die relevant waren voor de nationale veiligheid. De NCTV stelde deze Weekberichten niet op in politieke opdracht van het Kabinet of de Minister van Justitie en Veiligheid.
Voor het opstellen van Weekberichten werd gebruik gemaakt van open bronnen die voor een ieder toegankelijk zijn als krantenberichten, wetenschappelijke verhandelingen en open online bronnen, zoals Twitterberichten. Hierbij kwamen ook openbare uitingen van relevante personen die veel aandacht kregen en tot discussies leiden, in beeld. Zo is ook een aantal Kamerleden genoemd in die Weekberichten. In een aantal Weekberichten klonken normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Analyses en duidingen moeten feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen, zeker niet over politici.
Klopt het dat uw voorganger aan de Kamer heeft gemeld dat politieke partijen alleen worden gemonitord met het oog op hun eigen veiligheid?
De NCTV heeft geen bevoegdheid om politieke partijen te monitoren. De NCTV monitort dan ook geen politici en/of politieke partijen in het kader van zijn analysetaak. Naar personen in het Rijksdomein, waaronder politici, kan alleen gekeken worden in het kader van het stelsel Bewaken en Beveiligen, waarbij er specifiek gekeken wordt naar de concrete en voorstelbare dreiging jegens deze politici. Deze taak van de NCTV is specifiek verankert in de Politiewet en wordt uitgevoerd door een specifiek hiertoe uitgeruste afdeling binnen de NCTV.
Daarnaast kijkt de analysetak van de NCTV, los van de afdeling die zich bezighoudt met Bewaken en Beveiligen, naar trends en fenomenen op het gebied van de nationale veiligheid. In het discours dat van invloed is op die nationale veiligheid, kunnen ook politici voorkomen die over een onderwerp iets zeggen in de media of op sociale media. In dat kader kan een politicus dus ook voorkomen in de trends fenomenen die de NCTV bekijkt, maar dat is iets anders dan het gericht monitoren van politici en politieke partijen. Dit is naar mijn oordeel in lijn met wat mijn ambtsvoorganger eerder met de Kamer heeft besproken.
Klopt het dus dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd? Kunt u dit uitleggen en welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Kamerlid Kuzu (DENK) door de NCTV is gekenschetst als de «lange arm van Turkije»? Waarom doet de NCTV dit soort discriminerende en aanmatigende uitspraken?
Zoals aangegeven in antwoord op vragen 1, 2 en 3 vind ik dat analyses feitelijk van aard dienen te zijn. De Weekberichten zoals u die heeft gezien keren dan ook niet meer terug. In het wetsvoorstel dat momenteel in behandeling is, is namelijk vastgelegd dat de analysetaak van de NCTV is beperkt tot het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen op het gebied van terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Daarbij is expliciet bepaald dat het doen van onderzoek dat gericht is op personen en organisaties daar niet bij hoort.
Wat zegt dit over de insteek en benadering van de NCTV?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet de taak van de NCTV is een politieke politie te spelen, die niet thuishoort in een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er geen ruimte is in Nederland voor een politieke politie. Naar mijn oordeel speelt de NCTV die rol ook niet. Zoals op verschillende momenten aangegeven zijn er in het verleden Weekberichten verschenen van de NCTV die niet zo opgesteld hadden moeten worden. Sinds maart 2021 worden die ook niet meer gemaakt. Deze Weekberichten keren dan ook niet meer terug. Dit is ook geborgd onder het nieuwe wetsvoorstel.
Welke informatie is er verzameld? Hoe krijgen de betrokken Kamerleden inzicht hierin?
Zoals blijkt uit de Weekberichten zijn open bronnen geraadpleegd die toegankelijk zijn voor een ieder, waaronder sociale media en internetfora, over trends en ontwikkelingen op het gebied van terrorisme, extremisme, radicalisering en polarisatie. Daarbij zijn ook uitingen van een beperkt aantal politici in beeld gekomen. Dat was in verreweg de meeste gevallen omdat personen in de samenleving heftig reageerden op die uitingen, die soms zo ver gingen dat deze in (doods)bedreigingen uitmondden. In een beperkt aantal gevallen worden die uitingen verbonden aan mogelijke effecten op polarisatie en radicalisering in de Nederlandse samenleving. Er is geen andersoortige persoonsgebonden informatie over politici verzameld. Kamerleden die dat wensen kunnen inzage krijgen in de open bronnen waarin zij voorkomen, die door de NCTV zijn verzameld. Iedere burger kan dit ook, door het doen van een AVG-verzoek.
Op basis van welke wetten en regels is deze informatie verzameld?
De heersende opvatting was tot enkele jaren geleden dat er voldoende juridische basis voor internetmonitoring was. Die grondslag was het organisatiebesluit van het Ministerie van JenV. Het Organisatiebesluit, waarin de publieke taak van de NCTV is vastgelegd, is gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst, dat weer zijn grondslag vindt in artikel 44 van de Grondwet (dat de instelling van ministeries regelt). Het oordeel was dat de taak internationaalrechtelijk terug te voeren was op de taak voor de NCTV ook terug te voeren was op de op de Nederlandse staat rustende verplichting om het recht op veiligheid te verwezenlijken en de volkenrechtelijke verplichting om terrorisme te bestrijden (o.a. Handvest Verenigde Naties en Raad van Europa-verdragen). Met name artikel 2 EVRM brengt diverse positieve verplichtingen mee voor de Staat.
Op grond van diverse consultaties is het standpunt dat er voldoende grondslag was voor voornoemde activiteiten inmiddels verlaten en is de internetmonitoring zoals die plaatsvonden onmiddellijk gestaakt. Mijn ambtsvoorganger was van oordeel dat er geen twijfel mag bestaan over een dergelijke grondslag en heeft daarom het traject ingezet om te komen tot een wet waarin definitief wordt geregeld wat de NCTV wel en vooral ook niet mag. Ik deel het oordeel van mijn voorganger en ben daarom ook van mening dat een nieuwe wet noodzakelijk is.
Op welke wijze is bij het monitoren van kopstukken van politieke partijen en parlementariërs zorg gedragen dat aan de vereisten van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voldaan is, voor het monitoren van personen in de context van de nationale veiligheid?
Politici zijn, los van de bewaken- en beveilgentaak, niet gemonitord, maar komen zoals eerder gesteld wel voor in het kader van onderzoeken naar trends en fenomenen op het gebied van de nationale veiligheid. Persoonsgegevens worden beschermd als een onderdeel van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 10 van de Grondwet en als onderdeel van het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (IVBPR). Een inmenging in het recht op privéleven zoals neergelegd in artikel 8 EVRM is te rechtvaardigen wanneer die inmenging een legitiem doel dient, bij wet is voorzien en noodzakelijk moet is in een democratische samenleving. Hieruit volgt dat de maatregel moet bijdragen aan een dringende maatschappelijke behoefte (pressing social need) en proportioneel moet zijn. De staat moet de publieke belangen afwegen tegen die van de individu en daarin een eerlijke balans vinden.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10 was lange tijd de heersende opvatting dat er voldoende juridische basis bestond – op basis van het Organisatiebesluit JenV – voor de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV. Daarmee werd verondersteld te hebben voldaan aan het vereiste van legimiteit en het vereiste van voorzienbaarheid. Daarnaast werden de werkzaamheden van de NCTV steeds beschouwd ter uitoefening van een taak van algemeen belang: het versterken van de nationale veiligheid en het bevorderen van de identificatie en de analyse van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid. Waarmee werd voldaan aan het vereiste van het nastreven van een legitiem doel. Deze werkzaamheden werden bovendien noodzakelijk geacht in de democratische Nederlandse samenleving. Voor wat betreft politici speelde daarbij tevens een rol dat wanneer zij zich met bepaalde politieke opvattingen in de publiciteit profileren (in de media of op hun eigen social media) zij hiermee kennelijk de intentie hadden om dit openbaar te maken. Daarbij werd steeds een balans gezocht tussen het belang van een effectieve bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers (incuslief politici) en het belang bij een adequate bescherming van de nationale veiligheid voor wat betreft de EVRM-vereisten. Desondanks hadden, zoals eerder aangegeven, meningen en normatieve stellingnames over Kamerleden achterwege moeten blijven.
Zijn er naast het volgen van online activiteiten nog andere manieren geweest waarop de NCTV vertegenwoordigers van politieke partijen heeft onderzocht?
Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 9 is er is geen andersoortige persoonsgebonden informatie over politici verzameld dan zoals opgenomen in de Weekberichten.
Voor de volledigheid nogmaals het volgende, conform het stelsel Bewaken en Beveiligen treft de NCTV op basis van dreiging en risico, adequate beveiligingsmaatregelen van o.a. nationale politici (bewindspersonen, Kamerleden). In dit kader ontvangt de NCTV dreigingsinformatie van de Politie, AIVD en MIVD. De verwerking van persoonsgegevens binnen het stelsel Bewaken en Beveiligen vindt plaats op basis van de Politiewet.
Met wie is de informatie van de NCTV gedeeld? Met welke afdelingen van de politie en met welke gemeenten? Met welke andere organisaties en personen, in binnen- en buitenland? Betreft dit ook ministeries, en/of al dan niet buitenlandse inlichtingendiensten?
De Weekberichten werden verzonden aan ketenpartners van de NCTV binnen de nationale en lokale overheid. Daartoe behoren diverse afdelingen van de Politie, de I&V-diensten, ministeries en diverse gemeenten met wie de NCTV contacten onderhoudt.
De Weekberichten zijn niet op basis van formele afspraken gedeeld met buitenlandse inlichtingendiensten, maar wel met enkele individuele medewerkers van veiligheidsorganisaties.2 Dit was op basis van onderlinge contacten tussen medewerkers, en de verzendlijst van de Weekberichten is in de loop der jaren op die manier geleidelijk gegroeid. Dit is met name zo gegroeid omdat buitenlandse partners graag meer wilden weten over de jihadistische dreiging in Nederland. De achtergrond hiervan was het vergroten van de internationale kennispositie op de ontwikkeling van het Jihadisme. De Weekberichten zijn overigens altijd in het Nederlands geschreven en nooit vertaald.
Welke gevolgen heeft dit gehad? Welke acties zijn ondernomen door andere partijen op basis van deze informatie? Indien dit onbekend is, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
De Weekberichten zijn gedurende langere tijd naar verschillende organisaties en partners verzonden. Het is niet mogelijk om te achterhalen of in een enkel geval actie is ondernomen door partijen op basis van deze informatie.
Eventuele ondernomen acties zou ik ook onwenselijk vinden. Daarnaast benadruk ik ook dat reeds eerder besloten is om het opstellen en verzenden van de weekberichten te staken. Ook het wetsvoorstel maakt het niet mogelijk om dergelijke weekberichten opnieuw op te stellen, waardoor ook eventuele gevolgen niet langer aan de orde zijn.
Welke stappen hebben u en uw voorganger gezet en maatregelen genomen om te voorkomen dat de NCTV intervenieert in het politiek landschap door analyses uit te voeren en te delen waarbij de gegevens van democratisch verkozen volksvertegenwoordigers zijn meegenomen?
Zoals ik schrijf bij het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 klonk in een aantal Weekberichten ook normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Daarom is het opstellen en verzenden van deze Weekberichten gestaakt en keren zij ook niet meer terug. Naar mijn oordeel heeft de NCTV echter niet geïntervenieerd in het politieke landschap.
Wat is uw reactie op het feit dat u door het monitoren van politieke partijen uw bevoegdheden heeft ingezet tegen parlementariërs, wat niet toegestaan is?
Ik ben van oordeel dat er geen sprake is geweest van het monitoren van politieke partijen en/of parlementariërs. Wel zijn trends en fenomenen in kaart gebracht.
Om trends en fenomenen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat openbare uitingen van relevante spelers (personen en organisaties) in beeld komen. Zoals in eerdere antwoorden reeds is aangegeven, kunnen ook uitspraken van politici een reactie teweegbrengen. In dit kader kan het van belang zijn voor de NCTV om dergelijke uitspraken te bezien in relatie tot die reacties en effecten. Dit doet de analyse-afdeling op dit moment in zeer beperkte mate. Gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag, doet de NCTV nu niet aan internetmonitoring. Wel mag informatie die ketenpartners verzenden nog gelezen worden, alsmede kranten en tijdschriften.
Om te voorkomen dat er enige twijfel bestaat over wat de NCTV wel of niet mag, heeft het Kabinet naar aanleiding van debat met de Tweede Kamer en de motie Michon-Derkzen (VVD), ingediend mede namens CDA, SGP, CU en JA213, een wetsvoorstel aan uw Kamer voorgelegd om de NCTV te voorzien van een grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens voor de uitoefening van de taken van de NCTV. Zoals ook eerder gesteld klonk in een aantal Weekberichten normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Analyses en duidingen moeten feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen, zeker niet over politici.
Bent u het, in het verlengde van de vorige vraag, eens dat het monitoren van democratisch gekozen volksvertegenwoordigers van politieke partijen als DENK en BIJ1, in het kader van terrorismebestrijding en nationale veiligheid een directe bedreiging vormt voor de democratie in Nederland? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze dreiging terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Wanneer bent u voornemens de onrechtmatige gegevensverzameling van partijen als DENK en BIJ1 te verwijderen?
Sinds december jl. is de NCTV een opschonings- en archiveringstraject gestart, zodat wordt voldaan aan de eisen die de AVG stelt aan het bewaren van persoonsgegevens. Om te voorkomen dat hierdoor gegevens verloren zouden gaan, die niet verloren mogen gaan, zijn de aanwezige bestanden veiliggesteld op een separate schijf, een kloon. Tot deze schijf hebben enkele (juridische) medewerkers van de NCTV toegang. De overige medewerkers van de NCTV hebben die toegang niet. Het opschonings- en archiveringstraject is inmiddels voor een groot deel voltooid, waardoor in de dagdagelijkse werkzaamheden de NCTV voldoet aan de AVG. Ik zal onafhankelijk advies inwinnen over hoe om te gaan met de separate schijf om vast te stellen wat wanneer verwijderd mag worden. Zo wordt enerzijds voldaan aan de eisen die de AVG stelt, maar blijft ook herleidbaar over welke informatie de NCTV in het verleden beschikte. Deze transparantie acht ik van groot belang, mede om uw Kamer zo goed mogelijk te kunnen blijven informeren.
Hoe ziet u deze onrechtmatige verzameling van gegevens over politici in het licht van de wens van het kabinet de bevoegdheden van de NCTV juist uit te breiden middels het nieuwe wetsvoorstel?
Er is geen sprake van een uitbreiding van bevoegdheden van de NCTV, eerder een inperking. Het wetsvoorstel verankert een aantal bestaande taken van de NCTV, maar begrenst ook wat wel en niet mogelijk is ter uitvoering van de taken. Zo is in het huidige voorstel vastgelegd dat de analysetaak van de NCTV is beperkt tot het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen op het gebied van terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Daarbij is expliciet bepaald dat het doen van onderzoek dat gericht is op personen en organisaties daar niet bij hoort.
Maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de nationale veiligheid moeten we nog wel voldoende in het oog kunnen houden én kunnen begrijpen. Analyses van de NCTV ten aanzien van die dreigingen kunnen hierbij als kompas werken. We moeten met elkaar bekijken hoe we dit het beste vorm geven want het kan wel noodzakelijk zijn kennis en kunde met elkaar te delen.
Deelt u de mening dat de acties van de NCTV passen in de trend bij de overheid, waarin onder meer politie en belastingdienst etnisch profileren en discrimineren? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. Ik vind wel dat er in een aantal stukken te onzorgvuldige formuleringen hebben gestaan. Niettemin, vind ik het belangrijk dat de NCTV zicht blijft houden op ontwikkelingen en fenomenen die potentieel de nationale veiligheid kunnen schaden en dat zij hierbij het sentiment in de samenleving kunnen bezien, zonder onderscheid des persoons.
Deelt u de mening dat de framing door de NCTV buitengewoon gevaarlijk en discriminerend is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.