Het bericht 'Blussen? Dat doen we straks met een robot' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blussen? Dat doen we straks met een robot» in het Algemeen Dagblad (editie Westland) d.d. 8 maart 2018?1
Ja.
Is blussen met een robot een nieuw specialisme binnen de Nederlandse brandweer?
Voor de inzet van robots bij de incidentbestrijding is binnen de veiligheidsregio’s specialistische kennis vereist, zoals dat ook geldt voor bijvoorbeeld een specialistische taak als hoogteredding. Het blussen met een robot is geen landelijk specialisme in de zin van het programma, zoals hieronder bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 is uiteengezet.
Welke specialismen kent de Nederlandse brandweer naast de basis-brandweertaak? Welke rol speelt u als systeem-verantwoordelijke voor de Nederlandse brandweer bij het definiëren van hetgeen in de basis-brandweertaak hoort dan wel dat wat als specialisme wordt aangemerkt? Of wordt dit bepaald en vastgesteld door de regionale besturen van de afzonderlijke brandweerkorpsen?
In de Wet veiligheidsregio’s (art. 3, 10 en 25 Wvr) en het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) zijn eisen opgenomen over de brandweerzorg (hoofdstuk 3, art. 3.1.1. t/m 3.3.1 Bvr) en over de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen (hoofdstuk 4, art. 4.1.1 t/m art. 4.3.1 Bvr). Daarnaast is het aan het bestuur van elke veiligheidsregio om op basis van het door hen opgestelde regionaal risicoprofiel (art. 15 Wvr) keuzes te maken ten aanzien van aanvullende specialismen.
Door het Veiligheidsberaad (bestaande uit 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s) is sinds een aantal jaren een programma ingesteld ten behoeve van samenwerking voor grootschalig en specialistisch optreden. Onderdeel van dit programma zijn de landelijke specialismen technische hulpverlening, natuurbrandbeheersing, incidentbestrijding gevaarlijke stoffen en logistieke ondersteuning bij grootschalige en specialistische inzetten. Eerst genoemde specialisme is reeds operationeel, de overige drie specialismen zijn in ontwikkeling. De spreiding van deze landelijke specialismen over de veiligheidsregio’s is een gezamenlijke keuze van de veiligheidsregio’s.
Hoe zijn die verschillende specialismen verdeeld over de regionale brandweerkorpsen? Welke rol speelt u als systeem-verantwoordelijke bij het verdelen van deze specialismen? Of is dit een eigen verantwoordelijkheid van de regionale brandweerbesturen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft ieder regionaal brandweerkorps de beschikking over een duikteam dat direct operationeel is? Zo nee, welke brandweerkorpsen hebben niet de beschikking over zo’n duikteam? Is daarmee de tijdige beschikbaarheid van duikers in het gehele land voldoende gewaarborgd? Welke reddingsfilosofie ligt er achter het al dan niet hebben van een regionaal duikteam? Hebben burgers die te water raken in het ene deel van Nederland meer recht om gered te worden dan burgers in andere delen van ons land?
Van de 25 veiligheidsregio’s beschikken 23 veiligheidsregio’s over een eigen duikteam. De veiligheidsregio’s Gelderland-Zuid en Brabant-Zuidoost beschikken niet over een eigen duikteam. In de Wet Veiligheidsregio’s (Wvr) is vastgelegd dat tot de brandweerzorg behoort « het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand» (art. 3 Wvr). Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze, binnen het vigerend kader van wet- en regelgeving, daaraan invulling wordt gegeven. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij voor het bestuur een rol. Veiligheidsregio’s zijn om die reden niet verplicht te beschikken over een duikteam.
Het bericht ‘Zevende rechtszaak van Stichting GGZ Momentum tegen verzekeraar om vrije artsenkeuze: Achmea schendt artikel 13 Zorgverzekeringswet’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat GGZ-instelling Momentum opnieuw naar de rechter is gestapt omdat onder andere zorgverzekeraar Achmea dusdanig lage vergoedingen uitbetaalt aan psychiatrische patiënten dat de kosten van zorg naar de patiënt verschuiven en de vrije artsenkeuze in het geding is?1
Ja, vanuit VWS worden rechtszaken en daarmee de jurisprudentie omtrent artikel 13 nauwlettend gevolgd.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) reeds op de hoogte van deze mogelijke schendingen van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (ZvW)? Zo ja, wanneer is deze informatie u aangereikt en wat is hiermee concreet gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland op 1 februari 2018 die dit beeld bevestigt en tevens verzekeraar Achmea/De Friesland heeft veroordeeld tot de schending van artikel 13 (Zvw), discriminatoir inkoopbeleid en niet-transparante polisvoorwaarden die niet duidelijk maken dat er mogelijk tienduizenden euro’s zelf moeten worden betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tevens kennisgenomen van de veroordeling van Achmea Zilveren Kruis op 23 februari 2018 inzake de wijkverpleging (Stichting Zorgrecht), waar ook een schending van artikel 13 is geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het handelen van de zorgverzekeraar waarbij de zorgverzekeraar niet minimaal 75% van het wettelijke NZa-tarief wil vergoeden aan patiënten bij niet-gecontracteerde aanbieders, met als gevolg dat patiënten met complexe psychiatrische en psychische problemen mogelijk vele duizenden of tienduizenden euro’s zelf moeten bijbetalen?
Uit jurisprudentie blijkt, zoals mr. B.A. van Schelven en mr. M.M. Janssen aangeven in hun artikel uit Tijdschrift voor Gezondheidsrecht2 dat het vergoedingspercentage van 75–80% van het gemiddelde tarief dat de zorgverzekeraar heeft gecontracteerd voor een bepaalde zorgvorm, de afgelopen drie jaar bij zowel de overheidsrechter als de Geschillencommissie Zorgverzekeringen heeft standgehouden.
Overigens betekent een vergoeding van 75–80% van het gemiddelde gecontracteerde tarief niet automatisch dat de patiënt geconfronteerd wordt met het niet-vergoede deel van de door de niet-gecontracteerde aanbieder gedeclareerde rekening. In veel gevallen brengt de betreffende aanbieder deze kosten namelijk niet bij de patiënt in rekening.
Bent u bekend met de voorbeelden uit de praktijk van groeiende bijbetalingen tot wel 77% meer sinds 2014 voor patiënten met complexe persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen en schizofrenie die in zorg komen bij niet-gecontracteerde aanbieders? Acht u de gemiddelde Nederlander in staat deze rekeningen voor psychiatrische zorg zelf te voldoen? Zo nee, wat gaat u tegen deze praktijken ondernemen?
Zoals ik bij vraag 5 aangaf, wordt in veel gevallen de niet door de zorgverzekeraar vergoede kosten niet door de zorgaanbieder bij de patiënt in rekening gebracht. In dat licht merk ik op dat de rechtszaken die over het vergoedingspercentage zijn aangespannen, veelal door zorgaanbieders zijn aangespannen en niet door patiënten.
Zorgaanbieders kiezen er soms bewust voor om geen contracten met zorgverzekeraars af te sluiten omdat zij niet aan limieten/budgetplafonds gebonden willen zijn. In het geval dat deze zorgaanbieders de niet vergoede kosten niet bij de patiënt in rekening brengen, accepteren zij de lagere vergoeding en zijn zij blijkbaar in staat daarmee in hun bedrijfsvoering te voorzien.
patiënten minder aantrekkelijk zo niet onmogelijk is te kiezen voor ongecontracteerde zorginstellingen?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden met een naturapolis. Zij dienen derhalve voldoende zorg in te kopen om hieraan te kunnen voldoen. Deze zorginkoop is een van de peilers van de Zorgverzekeringswet omdat daarmee kwalitatief goede en doelmatige zorg wordt bevorderd. Het is de vrijheid van de verzekerde om naar een ongecontracteerde aanbieder te gaan. De zorgaanbieder dient de patiënt in ieder geval te infomeren als er mogelijk kosten in rekening worden gebracht. Voor de precieze hoogte daarvan kan hij naar de zorgverzekeraar verwijzen.
Een verzekerde kan ook kiezen voor een restitutieverzekering, waarbij de kosten van een niet gecontracteerde aanbieder altijd tot het marktconforme tarief worden vergoed.
Deelt u de mening dat deze verschuiving en het potentiële risico dat duizenden euro’s onvoldoende helder wordt bij de keuze voor een restitutiepolis of naturapolis die slechts euro’s van elkaar verschillen?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Zorgverzekeraars moeten kenbaar maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis. Bovendien moet transparant worden of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking en wat de hoogte van het percentage is van de vergoedingsbeperking.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars al meerdere keren door de rechter op de vingers zijn getikt voor dit gedrag, zoals bijvoorbeeld in het Momentum-CZ-arrest (11 juli 2014), maar zorgverzekeraars dit blijven proberen, gezien de recente uitspraak van rechtbank Leeuwarden en de nieuwe rechtsgang?
In het Regeerakkoord is hierover opgemerkt dat het (meerjarige) contract tussen zorgaanbieders en verzekeraars de basis is voor afspraken over prijs, kwaliteit en zorgverlening en dat het kabinet zal onderzoeken hoe het onderscheid tussen gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorg verhelderd en versterkt kan worden. Momenteel wordt hier voor de ggz-sector verdiepend onderzoek naar gedaan en zijn we met de sector in gesprek over het thema ongecontracteerde zorg.
Tijdens het AO wijkverpleging heeft de Minister van VWS toegezegd dat hij de Kamer zal berichten over resultaten van het onderzoek naar ongecontracteerde zorg in de wijkverpleging en over mogelijke maatregelen om (meerjarig) contractering te bevorderen.
Bent u voornemens dit te bespreken de desbetreffende zorgverzekeraars en/of Zorgverzekeraars Nederland?
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet, waaronder artikel 13, door zorgverzekeraars. De wijze waarop de NZa toezicht houdt op artikel 13 Zvw heeft zij neergelegd in de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw (TH/BR-025). Als blijkt dat zorgverzekeraars handelen in strijd met de uitgangspunten genoemd in deze beleidsregel, dan kan de NZa handhavend optreden. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid waar het gaat om het volgen van jurisprudentie met betrekking tot de zorginkoop.
Welke rol heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in deze?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de Nza informatie ontvangen over mogelijke schendingen van artikel 13? Zo ja, heeft de NZa een onderzoek ingelast naar aanleiding van deze informatie aangaande de schending van artikel 13?
De NZa heeft een onderzoek ingesteld op basis van meldingen en signalen die zij heeft ontvangen dat zorgverzekeraars mogelijk niet vergoeden wat zij in hun polisvoorwaarden hebben vermeld. In de polisvoorwaarden staat opgenomen wat voor vergoeding een verzekerde krijgt als hij naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder gaat. De NZa onderzoekt of die vergoedingen conform de polisvoorwaarden zijn. Het onderzoek richt zich eveneens op de vergoedingslijsten die de zorgverzekeraars openbaar maken. De NZa onderzoekt of deze lijsten voldoen aan de NZa regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-010). Het onderzoek richt zich op een groot aantal zorgverzekeraars en behelst ook een onderzoek in de data van verzekeraars.
In hoeveel gevallen heeft de NZa actief gehandhaafd op schendingen van artikel 13 sinds 2006?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 10 en 11, houdt de NZa toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet, waaronder artikel 13, door zorgverzekeraars. De Hoge Raad heeft in 2014 geoordeeld dat artikel 13, eerste lid, van de Zvw gelet op de wetsgeschiedenis aldus moet worden uitgelegd, dat de vergoeding voor de kosten van niet-gecontracteerde zorgaanbieders niet zo laag mag zijn dat die voor de verzekerde een feitelijke hinderpaal zou vormen om zich tot een niet-gecontracteerde zorgaanbieder van zijn keuze te wenden. Een vergoeding van 75–80% van het marktconforme tarief als een breed gedragen praktijknorm kan volgens de Hoge Raad worden beschouwd als een vergoeding die geen feitelijke hinderpaal oplevert. Tot de uitspraak van de Hoge Raad stelde de NZa zich op het standpunt dat de vergoeding voor niet gecontracteerde zorg door de zorgverzekeraar mag worden bepaald en dat die niet nul mag zijn. Na de uitspraak van de Hoge Raad heeft de NZa haar toezicht op art 13 Zvw opgenomen in haar beleid (Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw (TH/BR-025)). De NZa is op basis van de rechtspraak van oordeel dat het vergoedingspercentage voor niet gecontracteerde zorg ten minste 75% van het gemiddeld gecontracteerde tarief, het door de NZa vastgestelde (maximum- of vaste) tarief, of een vergelijkbare berekeningsmethode, moet zijn. Tenzij de zorgverzekeraar kan motiveren en zo nodig onderbouwen waarom een lager percentage geen feitelijke hinderpaal zal opleveren. Daarbij kan een rol spelen of de verzekeraar in de modelovereenkomst een hardheidsclausule heeft opgenomen. Mocht uit onderzoek van de NZa blijken dat zorgverzekeraars zich niet houden aan de uitgangspunten genoemd in deze beleidsregel, dan kan zij handhavend optreden. Tot op heden heeft de NZa geen aanleiding gezien om sancties op te leggen.
Deelt u de mening dat de NZa actief zou moeten handhaven en optreden tegen zorgverzekeraars die een dusdanig laag tarief willen vergoeden, zodat voorkomen wordt dat een zorginstelling naar de rechter moet stappen? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u dat de zorgverzekeraars inzichtelijk zouden moeten maken en moeten kunnen motiveren hoe hun «marktconforme» tarieven zijn opgebouwd, wanneer deze afwijken van de door de NZa vastgestelde tarieven? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat zorgverzekeraars transparantie geven over de opbouw van hun «marktconforme» tarieven?
Zorgverzekeraars nemen in hun polisvoorwaarden op welke vergoeding, op grond van de Zvw, zij hun verzekerden geven voor zorg verleend door een niet gecontracteerde zorgaanbieder. In de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-010) heeft de NZa geregeld welke informatie zorgverzekeraars aan verzekerden moeten verstrekken indien er financiële consequenties zijn als een verzekerde zorg afneemt bij een niet gecontracteerde zorgaanbieder. In de monitor overstapseizoen die ik u in april toestuur, wordt uitgebreid aandacht gegeven aan begrijpelijke informatievoorziening door zorgverzekeraars. Ik heb hierbij expliciet aandacht gevraagd voor het begrip marktconform tarief.
Verder maken veel zorgverzekeraars lijsten openbaar met de vergoedingen voor niet gecontracteerde zorg. Verzekerden kunnen daarop terugvinden welke vergoeding zij voor niet gecontracteerde zorg krijgen.
Het tekort aan opvanglocaties voor slachtoffers van geweld achter de voordeur |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort aan opvangplekken huiselijk geweld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de in het artikel gestelde tekort aan opvangplekken?
Het is uiteraard niet goed om te vernemen dat Moviera in een aantal regio’s ervaart dat de druk op de vrouwenopvang groot is. Het is de verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten vrouwenopvang om slachtoffers van huiselijk geweld voldoende te ondersteunen met opvang en begeleiding. Ook zijn deze centrumgemeenten verantwoordelijk voor het bevorderen van doorstroom in de vrouwenopvang, bijvoorbeeld door de slachtoffers te begeleiden naar passende woonruimte. Daarbij zijn er meer zaken die aandacht en financiering behoeven. De aanpak van ouderenmishandeling, preventie van huiselijk geweld in het algemeen en kosten voor Veilig Thuis worden ook uit de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang betaald. Gemeenten maken daarbij beleidsmatige keuzes die van regio tot regio kunnen verschillen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat 50 procent van het budget voor bestrijding huiselijk geweld na 2015 in de Randstad is besteed? Zo nee, hoe ziet de verdeling er dan uit?
In 2014 is overeenstemming bereikt over een nieuwe verdeling van de middelen in de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. Werden de middelen voorheen verdeeld op basis van een historisch model, nu gebeurt dit op basis van objectieve criteria die met de vraag naar opvangvoorzieningen samenhangen. Dit leidt tot herverdeeleffecten. Daarom is er voor gekozen de verdeling in drie jaar tijd stapsgewijs in te voeren (vanaf 2015), zodat de gemeenten die er bij de objectieve verdeling op achteruit gaan, zich hierop konden instellen. De nieuwe verdeling betekent inderdaad dat de grote steden er geld bij hebben gekregen en sommige centrumgemeenten buiten de Randstand hebben ingeleverd. Ter illustratie: in 2017 bedroeg de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang € 118 miljoen. Hiervan kregen de vier grote steden € 35 miljoen. Dat is dus bijna 30% van de middelen. De verdeling over de 35 centrumgemeenten is te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/circulaires/2017/06/01/vo-model-2017–2022/vo-model+2017–2022+mei17.xlsx.
Kunt u toelichten of er meer steden zijn met dergelijke tekorten?
Op 15 februari jongstleden hebben de wethouders van 22 centrumgemeenten mij een brief gestuurd waarin zij hun zorgen uitspraken over de grote financiële druk op de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang, gelet op de opgaven waar zij voor staan. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Erkent u de in het bericht gestelde constatering dat er sinds de oprichting van Veilig Thuis meer meldingen van huiselijk geweld zijn?
Landelijk is niet vast te stellen of sinds de oprichting van Veilig Thuis in 2015 er meer meldingen van huiselijk geweld zijn dan daarvoor. Overigens betekent meer meldingen niet automatisch dat de vraag naar opvangvoorzieningen stijgt. Afhankelijk van de situatie hebben de centrumgemeenten en de hulpverlening verschillende instrumenten in handen om huiselijk geweld aan te pakken. Bij zeer ernstige gevallen, de zogenaamde code rood situaties, is opvang noodzakelijk (soms zelfs buiten de eigen regio). Daarnaast kan ambulante hulpverlening worden aangeboden of een interventieteam worden ingezet. Ook kan de burgermeester een tijdelijk huisverbod opleggen.
Deelt u de opvatting dat er meer geld naar bestrijding huiselijk geweld moet, om de tekorten zo snel mogelijk weg te werken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, wat is volgens u een passende oplossing?
In de maartcirculaire gemeentefonds2 is uw Kamer op 20 maart jongstleden geïnformeerd over een toevoeging van middelen vanuit de algemene uitkering naar de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang voor de intensivering van de taken van Veilig Thuis naar aanleiding van de aanscherping meldcode en de radarfunctie Veilig Thuis. De middelen komen daarmee terecht bij de gemeenten die de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vormgeven. Veilig Thuis maakt hier deel van uit. Het gaat om een bedrag van € 11.9 miljoen in 2018 oplopend tot € 38.6 miljoen structureel vanaf 2021.
Bent u bereid de laatste stand van zaken van de door u in het leven geroepen commissie die werkt aan oplossingen te delen? Zo nee, op welke termijn wel?
Eerder heb ik aangekondigd de gemeenten en de vrouwenopvanginstellingen inhoudelijk te willen ondersteunen bij het oplossen van de gesignaleerde knelpunten door het toezicht sociaal domein / samenwerkend toezicht jeugd (mei 2017) en de Nationale ombudsman (juni 2017)3. We zijn aan de slag gegaan samen met SZW en de VNG en zullen u in het najaar van dit jaar informeren over de voortgang.
De ING als huisbankier van de staat |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt de voorgenomen salarisverhoging van ING-topman Hamers zich tot de opvatting van de Nederlandse Staat over beheerst beloningsbeleid?
Het voorstel van de raad van commissarissen van ING was – in mijn ogen – buitensporig en deed daardoor afbreuk aan het proces van herwinnen van het vertrouwen in de financiële sector. Ik vind het verstandig dat de raad van commissarissen gevoelig is geweest voor het moreel appel vanuit de samenleving, het kabinet en uw Kamer. De raad van commissarissen en in het verlengde daarvan de aandeelhouders zijn verantwoordelijk voor het beloningsbeleid en beloningen van bestuurders van financiële ondernemingen. Het is aan de raad van commissarissen van ING om zich daarover te verantwoorden en maatschappelijk draagvlak voor het beloningsbeleid te creëren.
In hoeverre speelde tijdens de gunning aan de ING om de rijksbankrekeningen te beheren maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaronder een beheerst en redelijk beloningsbeleid, een rol?
Het betalingsverkeer van de rijksoverheid wordt openbaar aanbesteed en exclusief gegund. Bij de aanbestedingen worden eisen en wensen zorgvuldig opgesteld. Zo wordt geëist dat de banken hun maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)-beleid jaarlijks extern publiceren. Daarnaast wordt gewenst dat banken hun beloningsbeleid van het bestuur extern en transparant te rapporteren. Deze eisen en wensen zijn eerder met uw Kamer gedeeld in een brief van 17 juni 2015.1 Na afweging van de mate waarin banken aan eisen en wensen kunnen voldoen in combinatie met de aangeboden prijs, kwam ING in de afgelopen jaren bij de diverse aanbestedingen steeds als de beste naar voren.
Voldoet de ING in uw ogen nog aan de criteria voor maatschappelijke betamelijkheid, zeker omdat u de salarisverhoging zelf buitensporig noemde?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke voorwaarden kan het contract met de ING als huisbankier van de Staat worden opgezegd?
Het contract kan zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst voortijdig geheel of gedeeltelijk worden opgezegd indien de huisbankier wegens overmacht zijn verplichtingen niet (meer) kan nakomen, in verzuim is zijn verplichtingen voortvloeiend uit het contract of de aanbestedingsdocumentatie na te komen, of niet langer voldoet aan de kredietwaardigheidsvereisten. Ook kan dit als de huisbankier niet langer onder toezicht staat van een toezichthouder, of in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert.
Bent u bereid, als de ING vasthoudt aan de salarisverhoging, te onderzoeken of de overheid af kan van haar contract met de ING en te kiezen voor een huisbankier die wel normale beloningen voor de top heeft?
In het persbericht van 13 maart 2018 maakte ING bekend dat de raad van commissarissen het voorstel tot salarisverhoging heeft heroverwogen en niet aan de algemene vergadering van aandeelhouders zal voorleggen.2
Daarbij komt dat op grond van de Aanbestedingswet (Aanbestedingswet 2012 art. 1.10 eerste lid) bij het tot stand komen van een overheidsopdracht uitsluitend eisen en wensen kunnen worden opgelegd die in een redelijke verhouding staan tot de opdracht (proportionaliteitsbeginsel). Het stellen van een bezoldigingsmaximum of vergelijkbare eis voldoet niet aan dit beginsel.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de loonsverhoging van de ING-topman?
Op 4 april 2018 heb ik een uitstelbrief naar uw Kamer gestuurd omdat de beantwoording van deze Kamervragen nadere afstemming en onderzoek vergde.
Verhoging van het budget voor betalingen aan veroordeelde Palestijnen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Bente Becker (VVD), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Palestinians increase payments to Palestinian terrorists»?1
Ja.
Klopt de bewering van het lid van de Knesset Avi Dichter (Likud) dat de autorisatie van het budget van de Palestijnse Autoriteit voor 2018 betekent dat betalingen aan veroordeelde Palestijnen en hun families met $ 56 miljoen toenemen?
Volgens de cijfers die het kabinet tot zijn beschikking heeft zou het gaan om een stijging van ongeveer $ 900.000 ten opzichte van 2017.
Herinnert u zich dat het het kabinet eerder vaststelde dat het verbinden van de lengte van de straf aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen de indruk wekt dat gewelddadige acties gericht tegen Israël worden ondersteund of beloond en dat dit een perverse prikkel in zich heeft?2 Beaamt u dat de nieuwe verhoging van het budget deze prikkel verder versterkt?
Het kabinet is in principe niet tegen betalingen aan gevangenen en hun families, zolang die transparant zijn en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte, niet op de duur van de detentie. (Zie ook antwoorden op vragen gesteld op 10 juli 2017, met kenmerk 2017Z10187). Het kabinet is van mening dat de koppeling tussen de duur van de detentie en de hoogte van de betaling een perverse prikkel kan zijn. De Palestijnse Autoriteit heeft het budget verhoogd vanwege het groeiende aantal Palestijnen dat in gevangenschap zit, die op basis van de huidige regelgeving aanspraak kunnen maken op deze betalingen. Het kabinet is van mening dat dit een extra argument zou moeten zijn voor de Palestijnse Autoriteit om het systeem aan te passen; het zet de slechte financiële positie van de Palestijnse Autoriteit verder onder druk.
Nederland brengt de bezwaren tegen de betalingen aan gevangen consequent naar voren in bilaterale gesprekken met vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit en Palestinian Liberation Organisation (PLO). Sinds het begin van dit jaar is dit o.a. gedaan tijdens de het bezoek van toenmalig Minister Zijlstra aan Israël en de Palestijnse Gebieden (zie ook de Kamerbrief d.d. 17 januari jl. met kenmerk 2018Z00205/2018D00449), het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden en marge van de Ad Hoc Liaison Commitee (AHLC) in Brussel. Het kabinet blijft hierop aandringen, ook in multilateraal verband. Zo heeft Nederland in de VN Veiligheidsraad aangedrongen op verandering van het systeem. Dit zou tevens een van de stappen kunnen zijn die de Palestijnse Autoriteit zelf kan zetten om onderling vertrouwen met Israël te verbeteren.
Hoe is of wordt uitvoering gegeven aan de eerdere toezegging vanuit het kabinet om de Palestijnse Autoriteit continu hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is of wordt daarnaast uitvoering gegeven aan de toezegging daar in Europees verband meer landen achter te krijgen, de Europese coalitie in dezen te verbreden, en zo echt een vuist te kunnen maken tegen deze praktijk?
In bilateraal overleg met EU-partners en instellingen dringt het kabinet bij de partners aan op het opvoeren van druk op de Palestijnse Autoriteit en de PLO om de betalingen aan gevangenen en hun families voortaan te baseren op sociaaleconomische behoeften en niet langer afhankelijk te maken van de duur van de detentie. Mede dankzij de Nederlandse inspanningen kaarten meerdere EU-lidstaten dit aan bij de Palestijnse Autoriteit. Het blijft echter om een klein aantal lidstaten gaan. Het kabinet zal deze inspanningen blijven voortzetten.
Het objectieve verdeelmodel Wmo en Jeugd in relatie tot doelmatig medicijngebruik |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de gemeente Asten in overleg met huisartsen en apothekers een doelmatig voorschrijfsysteem van medicijnen heeft ontwikkeld, waardoor het medicijngebruik is teruggedrongen, zorgkosten zijn bespaard en het probleem van «medicijnresten in afvalwater» bij de bron wordt aangepakt? Zijn er andere gemeenten die, al dan niet samen met waterschappen, een vergelijkbare inzet hebben?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het is mij niet bekend of andere gemeenten een vergelijkbare inzet hebben.
Als het medicijngebruik op een gewenste manier kan worden beïnvloed door beleid, is dan de verdeelmaatstaf Farmaceutische Kosten Groep (FKG) nog te hanteren als objectieve verdeelmaatstaf in de integratie-uitkering sociaal domein Wmo en Jeugd? Hoe kan worden voorkomen dat gemeenten worden «gestraft» voor het doelmatig voorschrijven van medicijnen met een lagere bijdrage uit het Gemeentefonds?
De Financiële-verhoudingswet stelt meerdere eisen aan een verdeelmaatstaf. Het gaat bij het ontwikkelen van een verdeelmodel om het vinden van de goede balans tussen alle eisen en daar is ook naar gekeken bij de totstandkoming van de verdeelmodellen voor Jeugd en Wmo. Bij de totstandkoming van de verdeelmodellen bleek het medicijngebruik in combinatie met de andere verdeelmaatstaven gemiddeld goed aan te sluiten bij de kosten van gemeenten.
Het is van belang om de verdeelmaatstaven, die samen het verdeelmodel vormen, in samenhang te bezien. Een individuele maatstaf kan niet voor iedere gemeente volledig aansluiten op de kosten. Dat past ook niet bij de globaliteit van het gemeentefonds. Op sommige onderdelen zal een individuele gemeente meer ontvangen dan zij aan kosten maakt, op andere onderdelen minder. Het gaat er in de verdeling van het gemeentefonds om dat de uitkering op het niveau van een afgebakend beleidsterrein globaal aansluit bij de kostenstructuur van alle gemeenten gezamenlijk.
Wanneer start de evaluatie van de verdeelmodellen sociaal domein? Bent u bereid daarin specifiek aandacht te besteden aan de verdeelmaatstaf medicijngebruik en de effecten daarvan voor de integratie-uitkering sociaal domein Wmo en Jeugd aan gemeenten die inzetten op het doelmatig voorschrijven van medicijnen?
Na de toezegging aan de Tweede Kamer (Algemeen Overleg Sociaal Domein, 31 mei 2017) van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de verdeelmodellen in het sociaal domein te evalueren, is begin oktober 2017 begonnen met een kwalitatieve analyse. Dit onderzoek gaat in op de vraag in hoeverre de beleidsmatige uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de ontwikkeling van de verdeelmodellen in het sociaal domein overeenkomen met de daadwerkelijke praktijk. In het kwalitatieve onderzoek komen alle signalen van gemeenten en andere partijen met betrekking tot de verdeelmodellen samen. De kwalitatieve analyse is dit voorjaar afgerond, waarna besluitvorming plaats zal vinden over een kwantitatief vervolgonderzoek. Het vraagstuk van het doelmatig voorschrijven van medicijnen is in het kwalitatief onderzoek geadresseerd. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal ik het onderzoeksrapport aan uw Kamer aanbieden. Daarnaast zal ik aan dit vraagstuk ook aandacht besteden in een kwantitatief vervolgonderzoek.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om gemeenten zoals Asten te compenseren voor het ondervinden van nadelen in de bekostiging als gevolg van het nemen van wenselijke maatregelen, zoals het doelmatig voorschrijven van medicijnen?
Een integrale benadering van het vraagstuk staat voorop. Compensatie van een individuele gemeente op een enkele verdeelmaatstaf past daar niet bij. In de evaluatie van de verdeelmodellen sociaal domein komen alle signalen van gemeenten met betrekking tot de verdeelmodellen samen en zullen de verdeelformules in relatie tot de kosten van gemeenten integraal worden bezien.
Ziet u mogelijkheden om de Astense aanpak voor het doelmatig voorschrijven van medicijnen breder onder de aandacht te brengen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport juicht maatregelen voor het doelmatig voorschrijven van medicijnen toe en moedigt partijen aan om zelf best practices met elkaar te delen in plaats van dat het Ministerie van VWS dit zelf verspreidt.
Onnodige regeldruk voor vrijwillige verkeersregelaars |
|
Chris van Dam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen over de voorgenomen wijziging van de Regeling verkeersregelaars?1
Ja.
Kent u het bericht van RtV Katwijk waarin wordt gesteld dat door steeds strengere eisen voor vrijwilligers het steeds moeilijker wordt om genoeg vrijwilligers te werven?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat artikel 9, tweede lid, van de Regeling verkeersregelaars 2009 ervoor zorgt dat vrijwilligers elke twaalf maanden een «e-learning» moeten volgen en dat hierdoor voor de verkeersregelaars een zeer streng regime wordt neergezet, terwijl bijvoorbeeld de bezitter van een rijbewijs nooit aan bijscholing hoeft te doen? Bent u bekend met het feit dat deze jaarlijkse eis al jaren bestaande evenementen, zoals het bloemencorso in de Bollenstreek, ernstig in problemen brengt bij het vinden van geschikte vrijwilligers? Bent u bereid deze termijn te wijzigen om vrijwilligers te ontlasten? Zo nee, waarom niet?
De eisen aan evenementenverkeersregelaars zijn met ingang van 1 oktober 2017 vereenvoudigd. Met name de aanstelling voor 1 jaar levert hieraan een belangrijke bijdrage. Voorheen kwam het veelvuldig voor dat evenementenverkeersregelaars per evenement aangesteld moesten worden en een instructie moesten volgen. Nu moeten ze maximaal eenmaal per jaar de eenvoudige e-instructie volgen om het laagdrempelig te houden. De uitvoeringspraktijk dat de meeste evenementenverkeersregelaars slechts een paar keer per jaar worden ingezet, in combinatie met een beperkte tijdsinvestering voor de e-instructie, heeft vanuit de verkeersveiligheid geleid tot de eis om deze instructie jaarlijks te herhalen. De afweging is zeker gemaakt om deze periode op te rekken, maar daar is onvoldoende onderbouwing voor gevonden. Van elke keer naar eenmaal per jaar is al een grote vooruitgang en de kwaliteit kan zo wel gewaarborgd blijven.
Vanuit de grote organisatoren en NOC*NSF is aangedrongen op het beter benutten van verkeersregelaars door organisatoren. Er is daartoe een zogenaamde poolfunctie voor organisatoren ontwikkeld om deze tekorten te helpen verminderen. Inmiddels maken steeds meer evenementenverkeersregelaars gebruik van de functie om hun voorkeur voor inzet aan te geven na afronding van de e-instructie. Organisatoren kunnen zo ook door voor hen niet bekende verkeersregelaars worden benaderd voor inzet.
Herkent u het beeld dat blijkt uit het bericht van RtV Katwijk dat organisatoren van evenementen vaak kort voor het plaatsvinden van een evenement nog te maken krijgen met aanvullende eisen (bijvoorbeeld inzet van professionele verkeersregelaars) vanuit een gemeente terwijl dit tot hoge kosten leidt? Welke «best practices» bestaan vanuit gemeenten om dit te voorkomen?
De gemeente bepaalt de noodzaak voor verkeersregelend optreden bij evenementen. Evenementenverkeersregelaars mogen alleen worden belast met eenvoudige verkeersregelende taken. De overweging van inzet van professionele of evenementenverkeersregelaars is een gemeentelijke afweging.
De VNG ondersteunt gemeenten met handleidingen en uitwisseling van praktijkervaringen bij de aanstelling van benodigde verkeersregelaars en eventuele vergunningverlening voor het evenement.
Welke vooruitgang is er geboekt in de samenwerking tussen de politie en NOC*NSF om tot administratieve optimalisatie te komen in het licht van gezamenlijke voorbereiding en besluitvorming voor de benodigde besluiten conform de daarvoor in afdeling 3.4.3 (samenhangende besluiten) van de Algemene wet bestuursrecht voorziene procedure?
Het is aan de bij het evenement betrokken gemeenten om de benodigde besluiten af te stemmen en optimaliseren. De regelgeving biedt hiertoe de ruimte en VNG wijst op de mogelijkheid daartoe. Uit navraag van VNG blijkt dat verschillende gemeenten een dergelijke optimalisatie hebben geregeld.
In hoeverre is er in overleg met betrokkenen vooruitgang geboekt met het zoeken naar een pragmatische oplossing voor het probleem dat begeleidende motards van een evenement geen hesje verkeersregelaar mogen dragen en alleen staand naast de motor een verkeerssignaal mogen geven?
Het geven van aanwijzingen vanaf of vanuit een motorrijtuig is niet te aan te merken als een eenvoudige verkeersregelende taak. De bekwaamheidseisen die de uitvoering van deze complexe taak vergt, zijn niet verenigbaar met de eenvoudige taken van evenementenverkeersregelaars op een vaste locatie. Het geven van aanwijzingen aan het verkeer vanuit een motorrijtuig is voorbehouden aan bevoegde weginspecteurs en professionele transportbegeleiders.
Het bericht ‘Departementen blokkeren fusie van ZonMW en NWO’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Departementen blokkeren fusie van ZonMW en NWO»?1
Dit bericht is ons bekend.
Kunt u bevestigen dat het besluit om de fusie tussen de twee organisaties te stoppen, afkomstig is uit de departementen en dat de organisaties zelf verrast werden?
Bij brief van 17 december 2015 hebben de toenmalige bewindslieden van OCW en VWS aangegeven het voornemen te hebben Zon op te laten gaan in NWO. Over de daadwerkelijke inbedding van Zon in NWO zou nadere besluitvorming plaatsvinden uiterlijk aan het eind van de transitieperiode.
De inbedding had als doelstelling de mogelijkheid om multi-disciplinair onderzoek domein-overstijgend over de gehele breedte van de wetenschap te kunnen programmeren en om het werken langs de volledige keten van fundamenteel, toegepast en praktijkgericht onderzoek te bevorderen. De integratie van Zon en de inbedding van ZonMw in NWO zou zijn beslag krijgen met het intrekken van de wet op Zon en de wijziging van de wet op de NWO. Gedurende het transitieproces zijn wij tot de conclusie gekomen dat een wetswijziging niet het juiste instrument is om deze doelstelling te realiseren. De taken en werkwijzen van NWO en Zon en de invulling van het opdrachtgeverschap door OCW en VWS verschillen te zeer van elkaar om in één wet te verenigen. NWO en ZonMw zijn meegenomen bij deze overweging.
Kunt u bevestigen dat de fusie nodig werd geacht omdat «op deze wijze discipline overstijgende programmering en NWO-brede interdisciplinaire samenwerking maximaal (worden) ondersteund»? Wat is er in de omstandigheden en ambities veranderd dat dit blijkbaar niet langer nodig geacht wordt?
De doelstelling om zowel de multi-disciplinaire als domein-overstijgende samenwerking binnen NWO te bevorderen blijft overeind. Evenals het borgen van de verbinding van fundamenteel onderzoek, toegepast en toepassingsgericht onderzoek en implementatie binnen het medisch domein. Wij hebben NWO en Zon gevraagd om de bestaande samenwerkingsovereenkomst op medische wetenschappen en zorgonderzoek per 1 januari 2019 te actualiseren als alternatief voor een wettelijke integratie, waarbij recht wordt gedaan aan zowel de integrale samenhang en samenwerking van de vier NWO domeinen als aan de unieke keten van fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en implementatie waaraan momenteel door ZonMw invulling wordt gegeven.
Klopt het dat cultuurverschillen te groot waren om op dit moment de voorgenomen fusie door te laten gaan? Deelt u de mening dat cultuurverschillen in dit geval juist een extra reden zouden moeten zijn om nauwer te gaan samenwerken, zoals afgesproken met de organisaties en besloten in het kabinet?
Cultuurverschillen speelden geen rol bij de voorgenomen inbedding van ZonMw in NWO. De taken en werkwijzen van het zbo NWO en het zbo Zon en de invulling van het opdrachtgeverschap door OCW en VWS verschillen te zeer van elkaar om in één wet te verenigen.
Kunt u bevestigen dat in de transitie van de NWO-organisatie ook andere, soortgelijke organisaties inmiddels zijn ingevoegd als NWO-domein, zoals de Technologiestichting STW, waarvan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat mede-financier en mede-verantwoordelijke is? Waarom waren de invoeging en de cultuurverschillen daar geen probleem?
Zie antwoord onder 4.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat één onderdeel zich niet invoegt in de NWO-transitie en daarmee het uiteindelijke doel niet behaald wordt?
Nee. De doelstellingen van de inbedding van ZonMw in NWO blijven overeind en krijgen op een andere manier vorm dan een wettelijke.
Zie antwoord onder 3.
Hoeveel menskracht en geld zijn inmiddels geïnvesteerd in de NWO-transitie sinds de publicatie van de bijlage bij de Nationale Wetenschapsagenda, waarin de reorganisatie werd aangekondigd?
Bij het verschijnen van de Wetenschapsvisie 2025 eind november 2014 werd de NWO-transitie aangekondigd. Deze omvangrijke organisatieverandering kreeg vanaf voorjaar 2015 haar beslag en kent 3 fasen:
Fase 1: aanpassing van de bestuurlijke structuur en de organisatorische integratie van de bureauorganisaties van negen zelfstandige NWO-gebieden in vier onderling samenwerkende NWO-domeinen; gerealiseerd en afgerond per 1 februari 2017.
Fase 2: fusie van de vier voormalige FOM-instituten en vijf NWO-instituutsstichtingen in één stichting NWO-I; gerealiseerd en afgerond per 1 januari 2018.
Fase 3: samenvoeging en organisatorische integratie van de twee ZBO’s (NWO en Zon).
Volgens NWO en Zon bedragen de kosten van de transitie tot op heden over de periode 2015 t/m 2017 zo een € 6.000.000 De belangrijkste onderdelen daarbij zijn de kosten gerelateerd aan integratie van bedrijfsvoeringsprocessen en (ICT)systemen, begeleiding van de transitie en frictie. Ongeveer € 800.000 van dit bedrag is gerelateerd aan de uitvoering van fase 3 van het transitieproces (integratie Zon).
Gestolen politie-uniformen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uniformen van politie Utrecht gestolen»?1
Ja.
Klopt het dat de politie straatuniformen is kwijtgeraakt door diefstal uit een bestelbusje van een pakketbezorger? Zijn de uniformen inmiddels alweer terecht?
Inmiddels is alle politiekleding in deze zaak teruggevonden. Ik kan geen verdere uitspraken doen over het lopende onderzoek hiernaar.
Zijn de gestolen uniformen op enige wijze, bijvoorbeeld door de NAW-gegevens, te herleiden tot de politieagenten voor wie de uniformen bedoeld zijn? Zo ja, acht u dit risicovol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren politie-uniformen en/of uitrustingstukken van de politie niet op de bestemde plekken gearriveerd dan wel in handen van onbevoegden geraakt?
Diefstal van politiekleding wordt niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan daarom geen cijfers van voorgaande jaren overleggen.
Hoe duidt u het feit dat politie-uniformen per post naar de privéadressen van agenten worden verstuurd?
Het is van essentieel belang dat pakketten met politie-uniformen en/of uitrustingstukken zorgvuldig en veilig worden verzonden. Met het oog hierop worden sinds 1 juli 2017 politie-uniformen en/of uitrustingstukken door beveiligd transport met een Track & Trace-systeem bezorgd bij medewerkers thuis of op een politielocatie. Dit is een pilot voor tenminste 1 jaar. Gedurende de pilot wordt deze wijze van bezorging geëvalueerd.
In deze pilot is het de keuze van de politiemedewerker om het pakket af te laten leveren op het huisadres, of om het pakket op een politielocatie te laten bezorgen. In beide gevallen gaat het om beveiligd transport.
De pakketten zijn aan de buitenkant niet herkenbaar als politiepakketten.
Zijn gestolen uniformen en/of uitrustingstukken op enigerlei wijze te herleiden tot de politieagenten voor wie oorspronkelijk deze bedoeld zijn? Klopt het dat pakketbezorgers door het verzenden van politie-uniformen naar privéadressen van agenten beschikking hebben over de NAW-gegevens van politieagenten? Zo ja, hoe duidt u dit? Wat vinden politieagenten hier zelf van? Zo nee, op welke wijze is bescherming van de privégegevens gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er een zeker risico ontstaat wanneer dergelijke uniformen kwijtraken in de post en gegevens van agenten in verkeerde handen kunnen vallen? Zo ja, ziet u andere mogelijkheden om uniformen aan politieagenten, zonder verstrekking van dergelijke gegevens, te doen toekomen? Bent u bereid onderzoek uit te voeren om de risico’s rondom afleverprocessen van politie-uniformen te verminderen, bijvoorbeeld met behulp van track en trace-technologie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in maart een nieuwe aanbesteding plaatsvindt inzake politie-uniformen? Bent u bereid daarbij naar alternatieve mogelijkheden van verzending te kijken, bijvoorbeeld via het politiebureau of op andere wijze?
Er vindt geen nieuwe aanbesteding plaats voor de verzending van politie-uniformen. De politie zal aan de hand van de resultaten van de pilot besluiten hoe zij verder gaat met de bezorging van politiekleding.
Het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in het Dagblad Van Het Noorden over het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee?1
Ja.
Onderschrijft u de problemen en de gevoeligheden met betrekking het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee?
Ja. Schendingen van oorlogsgraven zijn, in het bijzonder voor nabestaanden, een zeer gevoelige en emotionele zaak. Het is echter onmogelijk om oorlogsgraven ter zee permanent fysiek te beveiligen. Met het oog op het vergroten van het bewustzijn is samenwerking met betrokken staten van groot belang ten behoeve van preventie.
Bent u op de hoogte van de ophef in de Britse media naar aanleiding van het feit dat duikers de Britse duikboten E5 en E3 uit de Eerste Wereldoorlog hebben geplunderd?
Wij zijn op de hoogte van deze berichtgeving.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Duitse Consulaat-Generaal in 2016 probeerde via een advocaat spullen terug te krijgen die door een duikteam illegaal uit de in 1914 gezonken kruiser SMS Mainz waren gehaald? Zo ja, heeft u enige betrokkenheid gehad bij het zoeken naar een oplossing of het vervolgen van de daders?
Wij zijn hiervan op de hoogte. De duikers in kwestie hebben de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed laten weten dat zij contact hebben gelegd met het Duitse Consulaat om de geborgen vondsten aan de Duitse autoriteiten over te dragen.
Kunt u aangeven hoe de registratie en bescherming van scheepswrakken, waarin vaak nog menselijke resten aanwezig zijn en die dus feitelijk oorlogsgraven zijn, in de Nederlandse wateren op dit moment is geregeld?
Sinds de jaren tachtig is er voor wat betreft de registratie door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en zijn voorgangers samengewerkt met waterbeheerders, gemeenten, provincies en verschillende groeperingen van sportduikers in het beheer van het onderwatererfgoed. Op deze manier wordt veel informatie verkregen over verschillende scheepsvindplaatsen en andersoortige vindplaatsen onder water. De informatie over wrakken wordt beheerd in de Archeologische database ARCHIS van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de wrakkendatabases van Rijkswaterstaat en de Hydrografische Dienst.
Wat betreft de bescherming van oorlogswrakken geldt dat deze vallen onder de staatsimmuniteit en op grond daarvan onschendbaarheid genieten. Handelingen ten aanzien van oorlogswrakken, inclusief de berging van (onderdelen van) deze wrakken, zijn onder internationaal recht zonder toestemming van de vlaggenstaat niet toegestaan. Daarnaast beschermt het internationale humanitaire oorlogsrecht oorlogsgraven, waar zij zich ook mogen bevinden.
Mede hierom zijn met de komst van de Erfgoedwet de regels aangescherpt. Sinds 1 juli 2016 is de reikwijdte van het opgravingsverbod uitgebreid. Het is nu ook expliciet verboden om erfgoed van de zeebodem mee te nemen. De directe aanleiding voor deze aanscherping waren de toename van het aantal objecten dat werd geborgen uit wrakken (niet alleen oorlogswrakken) en de sterke aanwijzingen dat er voor geldelijk gewin (o.a. metaalwaarde) wraklocaties werden verstoord door bergers. Tegelijk met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet is een handhavingsplan van kracht geworden, opgesteld door de Erfgoedinspectie, in samenwerking met de Kustwacht, het Openbaar Ministerie en de RCE.
Nederland heeft de plicht en de wens wrakken van gezonken oorlogsschepen van andere staten te beschermen, in het bijzonder wanneer deze oorlogsgraven vormen. Uit respect voor de bemanning voor wie het oorlogswrak de laatste rustplaats vormt en de nabestaanden, dienen deze plekken met rust gelaten te worden.
Hoe vindt op dit moment het contact met of de zoektocht naar eventuele nabestaanden plaats?
Ten aanzien van in Nederlandse wateren aangetroffen oorlogswrakken van buitenlandse oorlogsschepen, waaronder ook HMS E3 en HMS E5, wordt niet structureel vanuit Nederland gezocht naar nabestaanden van op die schepen omgekomen bemanningsleden. Bij het opsporen van nabestaanden ligt het voortouw bij de vlagstaat, in dit geval dus het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer het gaat over de nabestaanden van opvarenden van Nederlandse oorlogswrakken, zowel in Nederlandse als in internationale wateren, onderhouden de Stichting Nabestaanden Onderzeeboten en het Karel Doormanfonds nauw contact met de Koninklijke Marine. De namen van de opvarenden zijn bij ons bekend, net zoals de nabestaanden die zich bij ons hebben gemeld. Op 4 mei is er een jaarlijkse herdenking bij de onderzeedienst in Den Helder waarbij nabestaanden worden uitgenodigd. Ook is er jaarlijks op 27 februari een kleine herdenking in de Kloosterkerk in Den Haag voor de omgekomen opvarenden van de Slag in de Javazee. Elke vijf jaar wordt er een grote herdenking georganiseerd. Ook in Indonesië wordt de Slag in de Javazee jaarlijks herdacht met een kranslegging op de militaire erebegraafplaats Kembang Kuning. Op het ereveld in Loenen is een kapel waar alle gesneuvelden worden herdacht.
Vindt u niet dat naar aanleiding van de verschillende incidenten rond dit thema (zie ook de verdwenen oorlogswrakken in de Javazee) de bescherming van oorlogswrakken op korte termijn beter moet worden geregeld?
Het verbeteren van het beheer en de bescherming van onderwatererfgoed, met inbegrip van oorlogswrakken, heeft inderdaad onze aandacht. In de brief over het cultuurbeleid die uw Kamer recentelijk heeft ontvangen, zijn middelen gereserveerd voor een intensiever beheer en monitoring van onderwatererfgoed. Nadere uitwerking hiervan vindt in het kader van de beleidsbrief Erfgoed Telt plaats. Ook is Nederland gestart met het traject om het Unesco Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onderwater te implementeren. Dit verdrag voorziet in een multilateraal beschermingsregime waarmee het onderwatererfgoed buiten Nederlandse wateren beter beschermd kan worden. De verwachting is dat Nederland begin 2021 tot dit verdrag zal kunnen toetreden.
De Nederlandse praktijk is hiermee sterk in ontwikkeling. Een belangrijk onderdeel daarvan vormt, naast de aangescherpte Erfgoedwet, de intensivering van het contact en de samenwerking tussen professionele onderwaterarcheologen en sportduikers. Om binnen deze dynamische omgeving de bekendheid met de wettelijke kaders te borgen zullen de ministeries van OCW en Defensie, samen met de Kustwacht de bestaande afspraken in een brief aan «Duikend Nederland» nog eens op een rij zetten.
Een ander punt van aandacht is de samenwerking tussen de Noordzeelanden. Ook tussen hen is meer uitwisseling gewenst over wettelijke kaders en procedures.
Ondanks alle inspanningen moet bij dit alles worden opgemerkt dat het, gezien het steeds laagdrempeliger beschikbaar komen van technieken als side scan sonar en andere tot voor kort zeer kostbare apparatuur, en ook gezien de onmogelijkheid om met de bestaande capaciteit op zee alles waar te nemen, niet mogelijk is om alle overtredingen van kwaadwillenden op te sporen. Dit maakt inzet op preventie des te urgenter.
Het bericht ‘problemen met vloeren ministerie BZK: honderden inspecties, tijdelijke ontruiming en aanpassingen vereist’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Turfmarkt 147) inspecties zijn uitgevoerd naar de vloerconstructies en dat die inspecties hebben uitgewezen dat het gebouw op twee plaatsen moet worden versterkt?1
Naar aanleiding van de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage op Airport Eindhoven heeft de Minister van BZK alle betrokken partijen opgeroepen zich in te zetten om zo snel mogelijk eventuele gebreken in gebouwen met vergelijkbare vloeren op te sporen en waar nodig maatregelen te nemen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163). Hierbij is verwezen naar het informatiedocument «onderzoek constructieve veiligheid breedplaatvloeren in bestaande bouwwerken opgeleverd na 1999» dat het Ministerie van BZK heeft laten opstellen. Ook het Rijksvastgoedbedrijf geeft vanzelfsprekend opvolging aan deze oproep. In antwoord op de Kamervragen van de leden Ronnes en Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) is uw Kamer hierover reeds geinformeerd. Het Rijksvastgoedbedrijf voert in goed samenspel met de gebruikers, waaronder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderzoeken uit volgens het informatiedocument en het daarin opgenomen stappenplan. Ook bij het gebouw Turfmarkt 147 is een onderzoek opgestart. Inmiddels zijn alle te inspecteren risicogebieden in een tussenrapportage helder geworden en zijn er maatregelen genomen om veranderingen in de belasting tot een minimum te beperken. Het onderzoek naar de risicogebieden loopt nog tot eind april. Dit onderzoek betreft zowel fysieke inspecties als de rekenkundige verwerking.
Wat doet het Rijksvastgoedbedrijf om de problemen, die naar aanleiding van de inspecties zijn geconstateerd, te verhelpen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verloopt de samenwerking in dezen tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre klopt het dat er al eerder een tussenrapport is uitgebracht, waaruit bleek dat de belasting van de vloeren in het gebouw niet mag worden verhoogd? Is er op dat moment actie ondernomen en zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Worden er de komende tijd op meer plekken in het gebouw inspecties uitgevoerd? Zo ja, wanneer zijn die inspecties afgerond en welke inspecties betreft het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat behelst het toezicht tijdens de inspectieperiode de komende tijd? Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd?
De vloeren zijn veilig voor het bestaande gebruik.
De risico’s worden beheerst door de stappen die conform het informatiedocument van BZK zijn doorlopen en door ervoor te zorgen dat bij ruimten waar maatregelen nodig zijn veranderingen van de vloerbelasting tot een minimum worden beperkt en de belasting door bestaand gebruik niet wordt overschreden. In een aantal gevallen zijn ruimtes voorlopig buiten gebruik gesteld. Naar de medewerkers is over het proces en de uitkomsten open gecommuniceerd via de (openbare) interne mediakanalen en is aan de gebruikers aangegeven dat de belasting op de vloeren niet mag worden verhoogd. Hierop wordt toegezien door het facilitair bedrijf FMHaaglanden in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf.
Wat betekenen de uitkomsten van de inspecties van de vloerconstructies tot nu toe voor de personen die in het gebouw werkzaam zijn en eventuele bezoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de te verwachten kosten van het herstel van de gebreken in het gebouw?
Dat kan op dit moment nog niet worden aangegeven.
Klopt het dat het gebouw aan De Turfmarkt 147 officieel op 17 oktober 2013 is geopend? Hoe kan het dat er problemen met de vloeren zijn?
Dat klopt. Zoals vermeld in de brief van de Minister van BZK aan alle betrokken partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) kan uit de onderzoeksresultaten naar de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage in Eindhoven worden opgemaakt dat er vergelijkbare risico’s zich voor kunnen doen bij andere gebouwen met vloeren met geprefabriceerde breedplaten. Het gebouw Turfmarkt 147 kent ook deze toepassing.
In hoeverre is er een kans of is het bekend dat zich soortgelijke situaties bij andere ministeries voor (gaan) doen?
De inspecties worden uitgevoerd bij alle Rijks- en Defensiegebouwen die voldoen aan de onderzoekskenmerken zoals vermeld in het informatiedocument van BZK. Tot op heden zijn bij de volgende gebouwen vloeren geïdentificeerd waarbij op een aantal plaatsen werkzaamheden nodig zijn om zwaardere belasting dan bestaand gebruik in de toekomst mogelijk te maken:
Ook bij deze gebouwen zijn beheersmaatregelen genomen in afwachting van herstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van de gehouden inspecties en de te ondernemen acties?
Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken informeren.
De compensatieregeling voor zwangere ZZP'ers |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Begrijpt u dat de 20.000 zwangere zzp'ers na dertien jaar wachten niet tevreden zijn met de uitbetaling van de compensatieregeling per 1 januari 2019?1
Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat de betrokken vrouwen op de uitbetaling van de compensatie moeten wachten totdat het eerste kwartaal van 2019 is aangebroken. Ik heb hier echter voor gekozen om terugvordering van toeslagen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op dit moment worden de (voorschotten op de) toeslagen voor 2018 al door de Belastingdienst uitbetaald op basis van een geschat (verzamel)inkomen.
Wanneer de compensatie nog in 2018 zou worden uitbetaald, dan wordt het (verzamel)inkomen van 2018 – waar bij de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen rekening mee gehouden moet worden – voor de betrokkenen hoger. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de betrokkenen op een later moment geconfronteerd worden met een terugvordering door de Belastingdienst van bijvoorbeeld huurtoeslag en/of zorgtoeslag.
Dit probleem speelt niet wanneer de compensatie in 2019 wordt uitbetaald.
De compensatie telt dan weliswaar ook mee voor de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen, maar de betrokkenen kunnen dan al tijdig dit extra inkomen doorgeven aan de Belastingdienst; dan is immers al in een vroegtijdig stadium bekend dat de compensatie wordt uitbetaald. Daardoor kan de Belastingdienst bij de verlening van het voorschot van de toeslagen voor 2019 al rekening houden met deze compensatie. Zodoende kan terugvordering van toeslagen zoveel mogelijk voorkomen worden.
Omdat ik het niet wenselijk vind dat toeslagen teruggevorderd zouden moeten worden als gevolg van de toekenning van de compensatie, heb ik ervoor gekozen de uitbetaling van de compensaties te laten plaatsvinden in het nieuwe belastingjaar (2019). Bijkomend voordeel van de uitbetaling in 2019 is dat ik hierdoor de oorspronkelijke aanvraagtermijn van drie maanden heb kunnen verruimen naar vierenhalve maand.
Ook de reguliere zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen die vrouwen nu ontvangen (op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg) is een bruto uitgekeerd bedrag en wordt aangemerkt als (belastbaar) inkomen. Met andere woorden: de reguliere zwangerschapsuitkering is eveneens niet vrijgesteld bij de berekening van het (toets)inkomen voor de toeslagen. Daarom is er in mijn ogen geen reden om voor de onderhavige compensatie een uitzondering te maken door deze niet aan te merken als inkomen.
Waarom gaat u niet per direct over tot uitbetaling en waarom kan de uitbetaling niet worden vrijgesteld van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Aangezien het relateren van een zwangerschapsuitkering aan toeslagen et cetera niet geldt voor vrouwen die een reguliere zwangerschapsuitkering krijgen, waarom wordt dat bij deze groep dan wel gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet gaat om extra inkomen, maar om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof? Waarom beschouwt u dit als inkomen?
Het doel van de compensatieregeling is om compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008.
Omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, hebben deze vrouwen destijds geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen met de onderhavige regeling alsnog recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht «een zeker inkomen» te doen toekomen in verband met haar bevalling, conform de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461).
Met het compensatiebedrag van € 5.600,– is beoogd om deze vrouwen alsnog «een zeker inkomen» toe te kennen in verband met de bevalling. De compensatie vormt daarmee inkomen. In de compensatieregeling is daarom geregeld dat de compensatie aangemerkt wordt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarin de huidige zwangerschapsuitkering is geregeld. Ook de huidige zwangerschapsuitkering wordt aangemerkt als inkomen.
In dit verband verdient nog opmerking dat bij vrouwelijke werknemers die in loondienst zijn bij een werkgever de zwangerschapsverlofregeling niet alleen een uitkeringsrecht behelst maar ook een verlofrecht. Bij het verlof van werkneemsters gaat het om het recht om tijdelijk niet bij de werkgever werkzaam te zijn. Dit ligt anders bij zelfstandigen. Zelfstandigen hebben immers geen werkgever. Omdat zij niet in dienst zijn bij een werkgever wordt in bovengenoemde regelingen ook niet gesproken over zwangerschapsverlof, maar over een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Wegens deze redenen ben ik van mening dat het gaat om extra inkomen en niet om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof.
Indien er een relatie zou zijn met toeslagen, waarom zou de Belastingdienst dan niet eerst kunnen uitkeren en desgewenst later bekijken of er teveel aan toeslagen is betaald?
Op zichzelf is het mogelijk om de compensaties uit te betalen in het najaar van 2018 mits tijdig aangevraagd. Dit zou echter kunnen leiden tot terugvordering van toeslagen en dat wil ik – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk voorkomen. Omdat het UWV de aanvraag moet beoordelen zal er bovendien sowieso enige tijd verstrijken tussen het moment dat de compensatie wordt aangevraagd en het moment dat de compensatie wordt uitbetaald. Zowel het UWV als de Belastingdienst zal verschillende gegevens moeten verifiëren. Daarna kan het UWV tot toekenning en uitbetaling van de compensatie overgaan.
De toeslagen worden gedurende de loop van het jaar al uitgekeerd door de Belastingdienst over het lopende belastingjaar (2018). Vrouwen ontvangen nu dus al (voorschotten op) deze toeslagen. Wanneer de compensaties in 2018 uitbetaald zouden worden, heeft dit voor de betrokkenen dus een verhogend effect op hun inkomen in 2018 en daarmee mogelijk consequenties voor hun definitieve recht op toeslagen. Daardoor zou de Belastingdienst achteraf moeten vaststellen dat door de ontvangen compensaties ten onrechte bepaalde toeslagen zijn uitbetaald. Die toeslagen zouden dan door de Belastingdienst teruggevorderd moeten worden. Dat vind ik onwenselijk voor de betrokken vrouwen. Bij uitbetaling in 2019 kan de Belastingdienst voor de vaststelling van de toeslagen al gelijk rekening houden met de ontvangen compensatie en de toekenning van toeslagen 2019 bijstellen. Daarmee wordt terugvordering achteraf voorkomen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat de compensatie in 2019 wordt betaald.
Waarom gaat u niet direct over tot uitbetaling, na inwerkingtreding van de regeling op 15 mei?
Zie antwoord vraag 5.
Waar komt het bedrag van 38 miljoen euro vandaan voor deze regeling? Deelt u de mening dat 112 miljoen euro nodig is, uitgaande van 20.000 zwangere ZZP'ers met een gemiddeld uitkeringsbedrag van 5.600 euro? Waar gaat de resterende 74 miljoen euro worden gevonden?
Het bedrag van 38 miljoen euro is in aanloop naar de begroting 2018 vrijgemaakt. Indien alle bevallen zelfstandigen zich melden voor de nu vastgestelde compensatie zijn de kosten inderdaad circa 112 miljoen euro. Of alle vrouwen zich daadwerkelijk zullen melden, wordt vanzelfsprekend gevolgd. Voor eventuele meerkosten van de regeling zal binnen de begroting van SZW een oplossing worden gevonden.
De beveiliging van mevrouw El-Rhazoui |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Franse schrijfster-journalist Zineb el-Rhazoui op 8 maart in De Balie spreekt?1
Ja
Deelt u de Franse risicoanalyse dat mevrouw el-Rhazoui beveiligd dient te worden? Zo ja, bent u het met mij eens dat Nederland in een vergelijkbaar beveiligingsniveau moet voorzien in het geval de haar toegewezen gewapende Franse beveiliging niet op Nederlands grondgebied wordt toegelaten? Zo nee, waarom niet?
Er is in de aanloop naar het bezoek frequent en uitvoerig contact geweest tussen de politie, De Balie, het lokaal gezag en de NCTV. Hierbij is afgewogen welke maatregelen op basis van dreiging en risico dienden te worden genomen. Relevante informatie uit Frankrijk is meegenomen in deze afweging. Dit heeft ertoe geleid dat het lokaal bevoegd gezag heeft besloten tot het treffen van passende maatregelen. Ook heeft de organiserende instelling een aantal maatregelen getroffen.
Het beveiligingsniveau van een persoon in Nederland is niet automatisch gelijk aan het beveiligingsniveau van deze persoon in een ander land. Uiteraard worden overwegingen die ten grondslag liggen aan het dreigingsniveau van een persoon in een ander land waar mogelijk door de NCTV meegenomen bij het vaststellen van het dreigingsniveau in Nederland.
Is het waar dat de Nederlandse overheid haar geen beveiliging heeft aangeboden? Zo ja; waarom is haar, gezien het feit dat zij ernstig bedreigd wordt, geen beveiliging geboden?
Nee. Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de Nationale Politie beveiliging door de Nederlandse politie niet nodig vonden? Zo ja, op basis waarvan is deze afweging gemaakt? Hoe valt dit te verklaren gezien het feit dat deze persoon in Frankrijk continu beveiligd moet worden?
Er is in aanloop naar het bezoek nauw contact geweest tussen de NCTV en het lokaal gezag over de dreiging en de genomen maatregelen. Daarbij is bezien of de NCTV over relevante aanvullende informatie beschikte. De NCTV heeft ten aanzien van de verzoeken om de wapenverloven van de eigen Franse beveiligers negatief geadviseerd.
De afweging welke lokale maatregelen genomen dienden te worden was in dit geval een verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag dat daartoe in nauwe afstemming stond met de NCTV. Zoals in vraag 2 ook is toegelicht heeft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn dat mensen die bedreigd worden niet meer vrijuit kunnen spreken omdat zij geen adequate beveiliging van de overheid krijgen? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat mensen te allen tijde ongehinderd gebruik kunnen maken van hun vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Onze democratische rechtsorde en open samenleving zijn gebouwd op fundamenten zoals de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is een essentiële hoeksteen van een pluriforme samenleving en levendige democratie als de onze. Een democratische samenleving veronderstelt de mogelijkheid van een vrij maatschappelijk debat, waarin een ieder zijn of haar gedachten kan verwoorden binnen de grenzen van de wet. De vrijheid van meningsuiting is verankerd in artikel 7 van de Grondwet, dat ook een verbod van censuur kent, en in internationale verdragen en EU-regelgeving. Deze vrijheid geldt onder andere in het geval van debat en toespraken.
Het kabinet, als ook de burgemeester van Amsterdam, achten het een kwalijke zaak wanneer zij die gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting zich onder druk van dreigingen moeten terugtrekken uit het debat. Andermans woorden mogen in elk geval nooit gelden als excuus om geweld te gebruiken of bedreigingen te uiten. Indien daarvan sprake is, wordt behalve de persoonlijke vrijheid van de ander, ook de vrijheid van de samenleving als geheel op onaanvaardbare wijze aangetast. Als er concrete aanwijzingen zijn dat dat gebeurt, dient direct tegen dergelijk gedrag te worden opgetreden. Mensen moeten zich onbedreigd weten bij het uiten van hun mening.
Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen door het treffen van beveiligingsmaatregelen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zulke vormen dreigt aan te nemen dat zij daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kunnen bieden. Dit betekent dat, als risico en dreiging daartoe aanleiding geven, door het bevoegd gezag passende maatregelen zullen worden genomen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen om ervoor te zorgen dat mensen in Nederland veilig en ongestoord gebruik kunnen maken van dit recht. Dit is ook gebeurd bij onderhavige casus.
Het bericht ‘Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
De laatste jaren is de drukte in de ziekenhuizen, waaronder de Spoedeisende Hulpafdelingen (SEH’s) toegenomen. Dit blijkt ook uit de marktscan Acute zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit. Uit deze marktscan blijkt dat er niet één oorzaak is aan te wijzen voor de druk in de acute zorg2.
In het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) worden in de regio’s afspraken gemaakt door partijen om de acute zorgvraag op te vangen. Er wordt in toenemende mate contact gelegd met de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) sector, gemeenten en verzekeraars.
Afhankelijk van de aard en omvang van de problematiek treffen zorgaanbieders ieder hun eigen maatregelen binnen hun eigen organisatie. Aanvullend hierop zijn samenwerking en afspraken in de regio cruciaal om het hoofd te bieden aan de toenemende druk op de spoedzorg. Het ROAZ fungeert als platform om deze verbeteringen af te stemmen en door te voeren.
De initiatieven die in dit bericht worden genoemd maken onderdeel uit van deze aanpak. Ik vind het positief dat er door ziekenhuizen naar maatwerk oplossingen wordt gezocht om de beste zorg te bieden voor oudere patiënten en tegelijkertijd de druk op de SEH’s te verminderen.
Wat vindt u ervan dat er inmiddels in ziekenhuizen zo’n vijftien aparte ouderenpoli’s naast eerste hulpposten (SEH) zijn?
Oudere patiënten die op de SEH terecht komen hebben vaak meerdere medische aandoeningen. Het is van belang om kwetsbare ouderen te herkennen. Door dit tijdig te doen kan voorkomen worden dat een oudere snel weer op de SEH komt omdat intussen de nodige aanpassingen in de woning zijn gedaan of dat er meer zorg thuis is geregeld. Een ouderenpoli of geriatrische trauma unit heeft zorgverleners met specifieke kennis in huis die kunnen achterhalen welke problemen een oudere heeft en of er sprake is van achterliggende problematiek die heeft gezorgd voor het letsel waarmee de oudere op de SEH terecht is gekomen. Deze kennis kan er tevens voor zorgen dat de vervolgzorg goed geregeld wordt en er een goede overdracht is naar deze vervolgzorg of zorg die thuis nodig is.
Werken deze vijftien ouderenpoli’s allemaal volgens dezelfde systematiek? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Er bestaat voor zover mij bekend geen vaste systematiek voor ouderenpoli’s of geriatrische trauma units. De ziekenhuizen zijn vrij om te bepalen welke aanpak zij kiezen voor de inrichting van deze afdelingen.
Kunt u voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2019 de Kamer informeren over het aantal behandelingen dat tot dan toe op de ouderenpoli’s wordt gegeven?
Het gaat hier om acute zorg, de behandelingen op ouderenpoli’s of geriatrische trauma units worden niet apart geregistreerd.
Kunt u inzichtelijk maken of de aparte poli’s zorgen voor een lagere werkdruk op de «gewone» SEH-posten en zo ja, hoeveel dan?
Er wordt geen onderscheid gemaakt in ziekenhuizen met of zonder een ouderen poli. Het doel van de aparte poli’s of trauma units voor ouderen is om de beste zorg te kunnen geven aan deze patiënten. Ook zorgen deze afdelingen ervoor dat de doorstroom in het ziekenhuis maar ook de uitstroom naar vervolgzorg wordt verbeterd. Het is aannemelijk dat de druk op de «reguliere» SEH hierdoor op termijn lager wordt omdat een deel van de patiënten daar niet meer komt maar op de ouderenpoli wordt behandeld.
Kunt u aangeven of deze ouderenpoli’s in sommige regio’s meer voor komen dan in andere regio’s?
De acute zorgpartijen in de regio, dit zijn niet alleen ziekenhuizen maar ook wijkverpleging, eerstelijnszorg, langdurige zorg, zorgverzekeraars en gemeenten zijn aan zet om de zorg in de regio te organiseren en te coördineren. Hiervoor worden in alle regio’s initiatieven ontplooid. De ouderenpoli is hier één van. Niet in alle regio’s spelen dezelfde problemen op dezelfde schaal. De partijen bepalen in ROAZ verband wat er in de betreffende regio nodig is. Er is geen landelijk overzicht van welke initiatieven waar worden ingezet.
Kunt u aangeven wat de invloed is op de volumes van ziekenhuizen door de komst van de ouderenpoli’s?
De komst van ouderenpoli’s zal niet leiden tot een toe- of afname van de volumes van ziekenhuizen. De patiënten die op deze poli’s worden behandeld zouden anders op de reguliere SEH worden behandeld, het is geen nieuwe groep patiënten, de zorg voor deze groep wordt geconcentreerd en aangepast aan wat deze patiënten specifiek nodig hebben.
Hoe kunt u bevorderen dat substitutie van de tweede naar de eerste lijn gaat plaatsvinden voor ouderdomsklachten die niet op de SEH thuishoren?
Er zijn in verschillende regio’s projecten opgezet waarbij gemeenten, huisartsen, wijkverpleegkundigen en specialisten ouderengeneeskunde patiënten screenen, risico’s inventariseren en structureel overleggen wat deze patiënten nodig hebben om op een verantwoorde wijze thuis te kunnen blijven wonen. Deze aanpak draagt bij aan dat voorkomen wordt dat ouderen op de SEH terecht komen met klachten die, als deze in eerder stadium waren gesignaleerd, in de eerste lijn behandeld hadden kunnen worden.
Het bericht ‘Veluwe staat model bij aanpak criminelen.’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veluwe staat model bij aanpak criminelen»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten is deze methode al geïmplementeerd? Wat zijn daar de resultaten?
Ik heb vernomen dat er verschillende gemeenten geïnformeerd hebben bij de gemeente Putten naar de wijze waarop Putten gebruikmaakt van dit instrumentarium. Mij is niet bekend hoeveel gemeenten gebruik maken van dit instrumentarium en wat de resultaten zijn.
Hoeveel gemeenten hebben interesse om deze bestuursrechtelijke sanctiemethodiek te implementeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze bestuursrechtelijke sanctiemethode zich tot de strafrechtelijke vervolging uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?
De gemeente Putten maakt gebruik van de last onder dwangsom. Een dergelijke last is een reparatoire bestuurlijke sanctie (herstelsanctie), zoals geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en is geen bestraffende sanctie. Een herstelsanctie kan worden opgelegd om een overtreding ongedaan te maken of te beëindigen, om te voorkomen dat een overtreding wordt herhaald dan wel zodra het gevaar voor een (eerste) overtreding klaarblijkelijk dreigt. Artikel 6 EVRM ziet op strafrechtelijke vervolging en is in beginsel niet van toepassing op een last onder dwangsom. Wel kunnen de concrete omstandigheden van het geval de rechter tot het oordeel brengen dat een herstelsanctie toch moet worden aangemerkt als een punitieve sanctie.2 De rechter kijkt daarbij naar de aard van de overtreding (mede bezien in relatie tot het doel van de sanctie) en de zwaarte van de maatregel. Naast artikel 6 EVRM stelt overigens ook de Awb grenzen aan de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een last onder dwangsom op te leggen. Zo mogen de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, Awb) en moet de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5:32b, derde lid, Awb).
Hoe beoordeelt u de stelling dat de gemeente met deze methode eigenlijk op de stoel van het openbaar ministerie (OM) en de rechter gaat zitten? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid van deze procedure?
Op grond van artikel 5:32 Awb, in samenhang met artikel 125 Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert, zoals de APV. Zoals gezegd is een last onder dwangsom in beginsel geen bestraffende sanctie. Uitgangspunt van het bestuursrecht is dat besluiten worden genomen door het bestuur en vervolgens kunnen worden beoordeeld door de (bestuurs)rechter. Het democratisch gelegitimeerde en gecontroleerde bestuur is aangesteld om de wetgeving uit te voeren.
Voordat de gemeente Putten de last oplegt, stelt zij de overtreder in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen. Tegen de last en – als betrokkene de last negeert en opnieuw in de fout gaat – tegen de beschikking tot invordering van de dwangsom staan bezwaar, beroep en hoger beroep open. De rechtspraak laat zien dat de bestuursrechter uitstekend in staat is om ook ingrijpende (al dan niet punitieve) sancties indringend te beoordelen op hun rechtmatigheid, aan de hand van een met rechtswaarborgen omklede volledige belangenafweging en proportionaliteitstoets.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van dit soort methodes in het licht van het feit dat de bestuursrechter doorgaans een marginale toets uitvoert in tegenstelling tot de toets van de strafrechter?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de gemeenten bij het opleggen van een bestuurlijke sanctie niet naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kijken? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Nee, die conclusie trek ik niet uit de mij door de gemeente Putten verstrekte informatie. De last onder dwangsom is daar onderdeel van een integrale handhavingsaanpak, waarbij per geval wordt beoordeeld welk strafrechtelijk of bestuurlijk instrument passend is. De gemeente Putten werkt daarbij nauw samen met de politie en het openbaar ministerie. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de rechter om te beoordelen of de gemeenten die dit instrument hanteren, voldoende oog hebben voor de persoonlijke omstandigheden van de overtreder.
In hoeveel van de gevallen waar een last onder dwangsom of bestuurlijke boete met als doel preventief crimineel gedrag tegengaan wordt de dwangsom of boete ook daadwerkelijk geïnd? Hoe ingewikkeld is het om het bedrag te innen? Hoe beoordeelt u in dit verband het effect van deze methode op lange termijn?
In 90 tot 95% van de gevallen wordt in Putten nadat de last onder dwangsom is opgelegd, geen nieuwe overtreding geconstateerd en volgt dus uiteraard ook geen invordering. In de overige gevallen (5 tot 10%) gaat de gemeente Putten tot invordering over. Die invordering verloopt effectief aldus de gemeente.
De kwaliteit van zorg bij en de kennis over hart- en vaatziekten bij vrouwen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «100 vrouwen als hoogleraar erbij in 1 jaar: viermaal zoveel als normaal, maar Nederland blijft nog altijd achter», dat op internationale vrouwendag gepubliceerd is?1 Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat de ambitie over het aandeel van vrouwen in de wetenschap en gezondheidszorg nog steeds niet behaald is?
Ja. Het is vooral duidelijk geworden dat er voldoende vrouwelijk talent is voor de wetenschappelijke top. De Westerdijk talentimpuls heeft universiteiten het broodnodige duwtje in de rug gegeven. We hebben nog een lange weg te gaan voor we kunnen spreken over een evenredige verdeling, maar de inzet van de universiteiten het afgelopen jaar geeft vertrouwen. Ze laten zien dat het ze menens is als het gaat om vrouwen aan de top. Met deze 100 nieuwe vrouwelijke hoogleraren, zetten we een stap vooruit. Ik ben blij dat het bij sommige universiteiten ook beter is gegaan dan was afgesproken. En het is belangrijk dat ze het momentum nu niet verliezen en hun ambities concretiseren om de streefcijfers van 2020 te halen.
De suggestie van een laag aandeel van vrouwen in de gezondheidszorg herken ik niet. Het percentage vrouwen in zorgopleidingen ligt al jaren rond de 80%.
Deelt u de mening dat het verminderen van man-vrouwverschillen in de gezondheidszorg langdurige aandacht en inzet vraagt, zoals ook internationale vrouwendag vandaag de dag nog steeds nodig is om die aandacht hierop te vestigen? Zo, nee waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 3.
Wie streeft naar «gendergelijkheid» in de wetenschap moet ook zorgen dat de wetenschap inhoudelijk «gendersensitief» is, dus dat wetenschappelijke kennis van belang is voor zowel mannen als voor vrouwen. Dan hebben we het over de genderdimensie in de inhoud van het onderzoek, of de aandacht die er moet zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen. Dat wordt vooral duidelijk in de medische wetenschap en gezondheidszorg.
Het kabinet blijft zich inzetten voor inclusieve zorg. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteunt voor de komende jaren de Alliantie Gezondheidszorg op maat (bestaande uit Women Inc, Rutgers en COC), gericht op een gender-sensitieve en lesbian, gay, bisexual, transgender en intersekse (lhbti)-sensitieve gezondheidszorg. Naast sekse/gender hebben meer elementen grote invloed op iemands gezondheid, zoals onder meer seksuele diversiteit en leeftijd. De primaire doelstelling van de alliantie is het bevorderen van gezondheidszorg op maat, waardoor in de spreekkamer verschil de nieuwe norm wordt.
Op welke wijze bent u van plan om, ook na afloop van het ZonMW Kennisprogramma Gender en Gezondheid in 2020, ervoor te zorgen dat er blijvend gewerkt wordt aan de kwaliteit van zorg voor vrouwen met hart- en vaatziekten?
Het ZonMw-kennisprogramma Gender en Gezondheid is in de zomer van 2016 gestart en inmiddels goed van de grond gekomen. Over enkele maanden worden de eindresultaten verwacht van een negental kennissyntheses waarvan vijf syntheses op het gebied van hart- en vaataandoeningen (mede mogelijk gemaakt door financiering vanuit de Hartstichting). Uitkomsten van deze reviews zullen tevens inzicht geven in hoe beter rekening gehouden kan worden met man/vrouw-verschillen in onderzoek. Inzichten die vanuit ZonMw zullen worden opgepakt in afstemming met gezondheidsfondsen en andere onderzoeksfinanciers. Er wordt ingezet op een betere integratie van de sekse/genderdimensie in het onderzoeksproces en de subsidieprocedures. Daarbij zal worden aangesloten bij ervaringen en instrumenten uit andere landen rond dit onderwerp. Uitkomsten van het door het programma geïnitieerde onderzoek zullen ook inzicht geven in welke specifieke sekse en gender gerelateerde aandoeningen extra aandacht behoeven. Zoals bijvoorbeeld hart- en vaatziektes, problemen rondom de overgang en het gebruik van geneesmiddelen tijdens zwangerschap. Daarover gaat ZonMw op korte termijn in gesprek met betrokkenen.2
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat we niet weten of vrouwen, jong en oud, onnodig overlijden aan hart- en vaatziekten, zoals ook blijkt uit uw antwoord op onze eerdere Kamervragen, waarin u schrijft «het verschrikkelijk te vinden als diagnoses worden gemist en de meningen uiteenlopen over de mogelijke sterfte van vrouwen door gemiste diagnoses»?2
Het maken van de vertaalslag tussen de gegevens uit registraties naar optimale zorg is een taak van wetenschappelijk verenigingen. De overheid heeft daarin geen rol. De kwaliteitsregistraties van de Nederlandse Hart Registratie kunnen daarbij een rol spelen. Het is aan de wetenschappelijke verenigingen om de bruikbaarheid van de registraties te beoordelen en te bepalen of gericht onderzoek wellicht meer geëigend is. Er zijn al voldoende contacten tussen de NHR en VWS waarlangs uitwisseling van ideeën zo nodig kan plaatsvinden.
Of vrouwen door gemiste diagnoses onnodig overlijden aan hart- en vaatziekten kan ik niet beoordelen. Hier bestaan verschillende opvattingen over. Wel is zeker dat er een focus moet zijn op het vergroten van kennis over hart- en vaatziekten bij mannen en vrouwen om zo eventuele kennislacunes te overbruggen. Ik stimuleer deze kennisvergroting via het hiervoor genoemde ZonMw programma. Belangrijk is dat die kennis ook indaalt in de curricula van zorgopleidingen en dat er gendersensitief onderwijs gegeven wordt.
Bent u bekend met de oprichting van de Nederlandse Hart Registratie op initiatief van de Nederlandse Vereniging van Cardiologie en de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie? Zo ja, bent u van mening dat een kwaliteitsregistratie, die tevens innovatie en onderzoek naar betere zorg stimuleert, een belangrijk hulpmiddel is om de kwaliteit van zorg voor hart- en vaatpatiënten voortdurend te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Hart Registratie een belangrijke rol kan spelen in het continue inzicht geven in de kwaliteit van zorg voor mannen én vrouwen en in de toekomst een belangrijke rol kan spelen bij het sneller landelijk invoeren van nieuwe kennis over hart- en vaatziekten bij vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met de Nederlandse Hart Registratie in gesprek te gaan om de Nederlandse Vereniging van Cardiologie, de Hartstichting, de patiëntenvereniging Harteraad en de betrokken zorgverleners te helpen bij het realiseren van de optimaal benodigde zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Misstanden met arbeidsmigranten bij distributiecentra van Albert Heijn |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel in de Groene Amsterdammer «Callgirl voor Albert Heijn» naar aanleiding van onderzoek van Investico naar flexwerkers in distributiecentra?1
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een klacht indienen bij de Inspectie SZW als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet. Een melding bij de Inspectie SZW kan ook anoniem en in verschillende talen, waaronder in het Pools en Roemeens gedaan worden. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie SZW. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Om arbeidsmigranten te informeren over hun arbeidsrechten subsidieer ik een project van de NGO FairWork waarbij arbeidsmigranten in verschillende talen worden geïnformeerd met behulp van de website, folders, online fora en sociale media. FairWork biedt hulp en ondersteuning en zal als er indicaties zijn van slechte arbeidsomstandigheden ook een melding doen bij Inspectie SZW.
Hoe oordeelt u over de werkdruk waar de uitzendkrachten bij distributiecentra van Albert Heijn aan blootgesteld worden, waarbij onhaalbare normen worden gesteld, mensen «gestimuleerd» worden om tijdens de pauze door te werken en om de paar uur wordt omgeroepen dat er harder gewerkt moet worden waardoor mensen soms niet naar de WC durven te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat uitzendbureau Otto de slaapplek verzorgt van zeker de helft van zijn arbeidsmigranten, die meestal bestaat uit een bed in een wooncontainer of vakantiehuisje met vier anderen en waarbij het uitzendbureau de huur inhoudt op het loon (300 tot 400 euro per maand), ook als de medewerkers niet fulltime werken?
Iedereen heeft recht op degelijke huisvesting, ook als zij slechts tijdelijk in Nederland verblijven. Het kabinet streeft er daarom naar dat de huisvesting van arbeidsmigranten van goede kwaliteit is, ongeacht de verhuurder of eigenaar.
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Dit minimumloon is het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Bij een werknemer die parttime werkt, mag slechts 25% van het minimumloon dat bij die parttimefunctie geldt worden ingehouden. Onduidelijk is of in dit geval sprake is van inhoudingen die niet zijn toegestaan.
Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Wat is uw reactie op de constatering dat veel woningen niet aan de eisen voldoen, waarbij mensen moeten eten op hun versleten bed omdat er onvoldoende stoelen zijn voor het aantal bewoners?
Het is in eerste instantie aan de gemeente om controles op de huisvesting van arbeidsmigranten uit te voeren. Dit gaat om controles in het kader van bouw- en woningtoezicht en op voorwaarden in afgegeven vergunningen. Wanneer de betrokken huisvester een specifiek keurmerk heeft, zoals het SNF keurmerk, kan ook bij de betrokken controlerende organisatie een klacht worden ingediend. Deze organisatie kan de klachten en signalen meenemen in hun (extra) controles in het kader van het keurmerk. Een klacht bij SNF kan ook in het Pools of Roemeens worden ingediend.
Wat is uw reactie op de intimiderende controle door twee mannen van het door Otto ingehuurde bedrijf Goodstay, waarbij de heren alles opzij schoven, persoonlijke spullen doorzochten en een waterpijp in beslag namen? Wat is uw reactie op het geven van waarschuwingen n.a.v. dit soort controles in de privésfeer, waarbij drie waarschuwingen leidt tot vertrek?
Zaken die zijn afgesproken in het huurcontract dienen te worden nageleefd door de verhuurder en huurder. Wanneer dit niet het geval is, kan een van beide partijen naar de burgerlijk rechter stappen.
De verhuurder mag de woning niet te pas en te onpas betreden. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke ruimte. De verhuurder kan alleen – tenzij in de huurovereenkomst anders bepaald –
Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer onlangs een brief2 gestuurd waarin zij ingaat op goed verhuurderschap. Praktijken als intimidatie of misbruik onderdeel maken van tijdelijke contractvormen passen niet bij een sector, waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten. Deze signalen zal zij meenemen in haar gesprek met de sector dat nog voor de zomer zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken welk verdienmodel ten grondslag ligt aan de inhuur door Otto van QualityStay voor reparaties en onderhoud, van CleanStay voor onderhoud en van Huursnel voor onderverhuur en welke gevolgen dit heeft voor de arbeidsmigranten die van deze huisvesting gebruik moeten maken?
Het staat een uitzendbureau dat huisvesting aanbiedt vrij om bedrijven in te huren voor reparaties, onderhoud en verhuur. Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te laten doen.
Vindt u de huurprijs van bijna dertig euro per vierkante meter aanvaardbaar, die arbeidsmigranten betalen voor een wooncontainer in Diemen, waar zij met vijf personen in wonen, terwijl studenten voor geheel zelfstandige wooncontainers nog geen 13 euro per vierkante meter kwijt zijn? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
In aanvulling op mijn antwoorden op vraag 3 en 4:
Met de voorwaarden die zijn gesteld voor inhoudingen in de Wet Aanpak Schijnconstructies mag maximaal 25% van het minimumloon worden ingehouden, naar rato van het aantal gewerkte uren. Daarbij wordt er met de verplichte cao-afspraken over kwaliteit van de huisvesting een waarborg gelegd voor een degelijke kwaliteit. Daarnaast kan de huurder naar de huurcommissie stappen, indien de huurder van mening is dat de huurprijs niet voldoet aan de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en onderliggende regelgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat mensen thuis «stand-by» moeten zijn en elk moment oproepbaar moeten zijn, maar daarvoor niet betaald krijgen? Vindt u het aanvaardbaar dat werknemers een verbod wordt opgelegd om parttime bij een andere werkgever aan de slag te gaan?
Ik realiseer mij dat er ongewenste situaties bestaan bij oproepkrachten, waarbij nodeloze beschikbaarheid ook ten koste gaat van de mogelijkheden van werkenden om bijvoorbeeld andere (deeltijd)banen te accepteren. Daarom zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om dit te voorkomen, onder andere dat in deze situaties de werknemer binnen een bepaalde termijn niet gehouden is gehoor te geven aan een oproep en dat bij een afzegging recht op loon ontstaat. Zoals in mijn brief van afgelopen december is aangekondigd, verwacht ik u het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen. Ook door de uitzendbranche zelf zijn maatregelen genomen om een betere balans te krijgen tussen de inkomenszekerheid van de uitzendkracht en de gevraagde beschikbaarheid van de uitzendonderneming. Hierover zijn per 1 januari 2018 bepalingen opgenomen in de ABU-cao en de NBBU-cao.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een jobcoach van Otto een zieke werknemer telkens belt om weer aan de slag te gaan en vervolgens dwingt om ontslag te nemen?
Een werknemer mag niet onder druk worden gezet door zijn werkgever om weer aan het werk te gaan als hij nog niet voldoende hersteld is. Een zieke werknemer kan bovendien niet gedwongen worden ontslag te nemen. Indien een werkgever een werknemer op een onaanvaardbare wijze onder druk zet in het kader van de re-integratie kan er onder omstandigheden sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.3 Bij ontslag kan de rechter in dat geval een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen.
Wat is uw mening over het feit dat Otto-medewerkers in distributiecentra worden betaald volgens de winkel-cao en niet volgens de cao voor distributiecentra, waardoor ze onder meer toeslagen mislopen voor avond- en nachtdiensten, stand-by staan en werken in de vriescel?
Op basis van de Waadi4 hebben uitzendkrachten recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over welke cao van toepassing is op de arbeidsverhoudingen bij de inlener. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de logistiek directeur van Albert Heijn: «Als de uitzendkracht het (de normen) echt zo erg zou vinden, dan zou hij wel weggaan»?
Zoals gezegd is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Daarbij dient de werkgever signalen van uitzendkrachten over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen en het vertrek van uitzendkrachten om deze reden te voorkomen.
Wat is uw mening over het hoge percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt, waarbij zij veertig procent van het personeel uitmaken en vijftig procent van alle ongelukken krijgen?
Het hogere percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt hangt samen met de aard van de verrichte werkzaamheden. Werknemers met een flexibel contract hebben vaker te maken met fysiek belastend werk en ongunstige omgevingsfactoren dan werknemers met een vast contract. Voorts hebben zij over het algemeen minder autonomie bij het verrichten van hun werkzaamheden.
Uit de Arbobalans 2016 van TNO/CBS blijkt dat uitzendkrachten vaker te maken hebben met een arbeidsongeval en met verzuim dan werknemers met een vast contract (1,8% versus 1,4%). Er zijn meerdere wetten tot stand gekomen om de positie van werknemers, waaronder flexwerkers, te verbeteren. Ook zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om werken meer te laten lonen en mensen meer perspectief te geven op zekerheid. Zoals in vraag 8 al aangekondigd verwacht ik het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Waarom is er nog niet opgetreden tegen deze misstanden?
Zoals ik op mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet kunnen werknemers, waaronder ook flexwerkers, vakbond en ondernemingsraad zoals gezegd een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden in de risico-analyse betrokken. Een melding door een vakbond of ondernemingsraad leidt altijd tot onderzoek.
Gaat u zo snel mogelijk handhavend optreden tegen deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
In hoeverre spelen dezelfde misstanden bij vergelijkbare bedrijven? Gaat u dat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat ziekenhuisapothekers kampen met een chronisch tekort aan geneesmiddelen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat ziekenhuisapothekers kampen met een chronisch tekort aan medicijnen?1
Het is mij bekend dat zorgverleners, zoals ziekenhuisapothekers, regelmatig geconfronteerd worden met problemen in de levering van geneesmiddelen. Dit vind ik vervelend voor patiënten en zorgverleners.
In het artikel komt naar voren dat het in de meeste gevallen om leveringsproblemen van geneesmiddelen gaat, waarbij de patiënt uiteindelijk een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof krijgt. Dit vergt wel extra inspanningen voor zorgverleners. Apothekers spannen zich in om een ander geneesmiddel te leveren en begeleiden de patiënt bij de overstap naar dat andere geneesmiddel.
Ik vind dat leveringsproblemen en geneesmiddeltekorten zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Met dit doel overlegt het Ministerie van VWS in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten met alle betrokken partijen: de koepels van (ziekenhuis)apothekers, artsen, patiëntenverenigingen, farmaceutische bedrijven, groothandels, zorgverzekeraars en overheidsorganisaties (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.). Dit heeft geresulteerd in een lijst van 20 maatregelen en de «routekaart». Een belangrijk onderdeel van het voorkomen van problemen is het per 1 januari 2017 ingestelde Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten van het CBG en IGJ i.o.
Welke oorzaken liggen volgens u ten grondslag aan deze tekorten?
Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten van CBG en IGJ i.o. heeft een rapportage2 gepubliceerd waarin het alle meldingen van het jaar 2017 beschrijft. Bij het merendeel van de meldingen over het tijdelijk niet in de handel brengen van een geneesmiddel, was dit het gevolg van een vertraging van de productie of distributie. Een melding betekent niet dat er ook daadwerkelijk een tekort zal ontstaan. Uit de resultaten van het meldpunt over 2017 blijkt dat in de meeste gevallen een alternatief beschikbaar was.
Erkent u dat de chronische tekorten aan geneesmiddelen zeer onwenselijk zijn en kunnen leiden tot zeer gevaarlijke situaties?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u in gesprek met ziekenhuisapothekers om de problemen te bespreken? Zo ja, wat is hier uit voortgekomen? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan met de ziekenhuisapothekers?
Het Ministerie van VWS werkt met alle leden van de Werkgroep Geneesmiddelentekorten aan het oplossen van leveringsproblemen en geneesmiddeltekorten. Ik vind het essentieel dat alle partijen blijvend aandacht houden voor mogelijke leveringsproblemen of geneesmiddeltekorten. De samenwerking in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten verloopt goed. Firma’s komen sneller tot een oplossing omdat via de «routekaart» nu duidelijk is welke mogelijkheden er zijn.
Het is nog te vroeg om de effecten van alle 20 maatregelen te evalueren. Ik onderschrijf het voornemen van het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -defecten om periodiek cijfers over de meldingen te publiceren, zodat in de toekomst vergelijkingen mogelijk zijn.
Wat gaat u verder ondernemen om het probleem van de geneesmiddelentekorten in ziekenhuizen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft u de conclusie uit het rapport van Berenschot dat geneesmiddelentekorten vaker voorkomen bij preferent aangewezen geneesmiddelen dan bij andere geneesmiddelen? Kunt u dit toelichten?2
De conclusie in het rapport heeft betrekking op de hele periode 2009–2016. Over die hele periode is sprake van een stijging van de leveringsproblemen van zowel preferente als niet preferente middelen. In het jaar 2016 is echter sprake van een afname van leveringsproblemen van preferente middelen ten opzichte van niet preferente middelen. Cijfers over 2017 laten behalve een relatieve afname ook een absolute afname zien van leveringsproblemen bij preferente middelen. Het aantal leveringsproblemen bij preferente middelen daalde terwijl het totale aantal leveringsproblemen op gelijk niveau bleef. Zie pagina 25 van de toelichting bij het rapport4.
Om de negatieve effecten van preferentiebeleid te verminderen heeft de Werkgroep Geneesmiddelentekorten een aantal maatregelen met verzekeraars afgesproken. Behalve het eerder aanwijzen van preferente middelen en voor een langere periode aanwijzen, met mogelijkheid van verlenging, geven zorgverzekeraars aan dat zij meer en eerder het gesprek aan gaan met leveranciers in geval van leveringsproblemen. Een gevolg hiervan kan zijn dat die leveranciers in de toekomst worden uitgesloten bij de aanbesteding. Ook is er een zorgverzekeraar die alleen een ander middel als preferent aanwijst, wanneer de prijs substantieel lager is. Het is nog te vroeg om de effecten op lange termijn te kunnen beoordelen, maar de genoemde cijfers zouden een indicatie kunnen zijn dat de ingezette maatregelen om de effecten van het preferentiebeleid op leveringsproblemen te verminderen, effect beginnen te sorteren.
Bedacht moet worden dat niet sprake is van één preferentiebeleid; elke verzekeraar vult dit anders in. Er zijn, zo blijkt mij, ook verzekeraars zonder preferentiebeleid. Behalve het preferentiebeleid van verzekeraars heeft ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen invloed op de markt en op het wisselen van medicatie. Preferentiebeleid kan derhalve niet geïsoleerd worden gezien. Ook bij niet-preferente middelen zijn er leveringsproblemen. Een evaluatie van het preferentiebeleid zou daarnaast ook andere aspecten moeten omvatten, zoals de kostendaling. De generieke geneesmiddelenmarkt heeft mijn aandacht en in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten zal het preferentiebeleid van verzekeraars en het voorkeursbeleid van groothandels en apotheken worden geagendeerd.
Wat bent u voornemens te doen om de negatieve effecten van het preferentiebeleid, zoals omschreven in het rapport, in te dammen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het preferentiebeleid op korte termijn te onderwerpen aan een grondige evaluatie? Zo ja, wanneer bent u dit van plan? Zo neen, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat experts stellen dat de aanpak van topsalarissen in zorg symboolpolitiek is |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat experts de voorstellen van het kabinet om hoge salarissen in de zorg aan te pakken als symbolisch karakteriseren?1
Het voorstel van het kabinet is om de Wet normering topinkomens (WNT) aan te passen, om zo ontwijkconstructies aan te pakken, waarmee de bezoldiging van topfunctionarissen van onderaannemers en gelieerde instellingen ook aan de WNT-norm moeten voldoen. Dat zou ik niet karakteriseren als symbolisch.
Bent u ermee bekend dat topbestuurders in de zorg zichzelf, bijvoorbeeld via winstuitkeringen in besloten vennootschappen (bv's) constructies, extra inkomsten kunnen toe-eigenen bovenop de in de Wet normering topinkomens (WNT) gemaximeerde salarissen?
De WNT en dus ook de voorgestelde wijziging daarvan ziet op het maximeren van de bezoldiging van topfunctionarissen die voortvloeit uit een dienstverband. Bezoldiging uit een dienstverband is uitdrukkelijk iets anders dan winstuitkering. Een winstuitkering van een besloten vennootschap die bij wijze van dividend op aandelen wordt betaald, is geen inkomen uit arbeid en valt daarmee niet onder de bezoldigingsnorm van de WNT. Het kan voorkomen dat een bestuurder naast zijn door de WNT gemaximeerde inkomen uit dienstverband aanvullende inkomsten genereert indien over zijn aandelen in een besloten vennootschap dividend wordt uitgekeerd.
Daarbij benadruk ik dat voor winstuitkering een apart wettelijk kader geldt. De Wet toelating zorginstellingen (WTZi) bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating wordt verleend indien die instelling een bij algemene maatregel van bestuur gespecificeerde vorm van zorg aanbiedt. Dit is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WTZi. Op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi kan als vuistregel worden gehanteerd dat winstuitkering is toegestaan voor aanbieders van extramurale zorg maar is verboden voor aanbieders van intramurale zorg. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) ziet toe op de naleving van de regels over winstuitkering. Zij kan handhavend optreden indien de regels worden overtreden. Ik zie geen aanleiding zelf verder onderzoek te doen.
Is u bekend hoe vaak van deze constructie gebruik wordt gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat uw aangekondigde voorstel – het voorstel om onderaannemers in de zorg binnen de reikwijdte van de WNT te laten vallen – geen oplossing biedt voor bestuurders die los van hun salaris als bestuurder extra inkomsten ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij directeur-grootaandeelhouder of aandeelhouder zijn van de betreffende bv? Bent u bereid in de uitwerking van uw wetsvoorstel dit lek te dichten? Zo ja, kunt u dit toelichten. Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb toegelicht, gaat de WNT over de bezoldiging van topfunctionarissen voortvloeiend uit dienstverband en valt dividend onder de reikwijdte van de WTZi. Ik vind het logisch dit onderscheid in wettelijke kaders te handhaven, omdat het verschillende onderwerpen zijn.
Wanneer komt u met uw voor januari 2018 aangekondigde standpunt over winstuitkering in de zorg? Wanneer ontvangt de Kamer de eveneens voor januari 2018 toegezegde onderzoeken naar de schimmige bv-constructies bij zorginstelling Alliade?
Zoals ik in mijn brief van 13 februari 2018 aan uw Kamer heb toegelicht, streef ik ernaar mijn toegezegde standpunt over winstuitkering in de zorg in het voorjaar naar uw Kamer te sturen.2 Ik zal daarbij ter uitvoering van de gewijzigde motie Leijten ook ingaan op de redenen voor zorgaanbieders om te werken met dochterondernemingen.3 Het aanvullende onderzoek naar zorggroep Alliade loopt nog. De IGJ i.o. verwacht het eindrapport dit voorjaar te kunnen afronden.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Suijs (hoogleraar accountancy Erasmus Universiteit Rotterdam), dat «er genoeg andere manieren zijn te bedenken om toch meer geld te ontvangen», omdat bestuurders tevens eigenaar zijn van een bv?2
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe kan het dat WNT-toezichthouders niet kijken naar constructies waarmee het maximum toegestane salaris ruim wordt overschreden door bijvoorbeeld het uitkeren van dividend via bv-constructies?
De WNT-toezichthouder is belast met het toezicht op de WNT en daarmee op de bezoldigingsnorm zoals die in de wet is beschreven. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 en 3 is dividend geen inkomen uit arbeid en valt daarmee niet onder de bezoldigingsnorm van de WNT. De WNT-toezichthouders hebben derhalve geen bevoegdheid inzake eventuele constructies aangaande inkomen uit dividend.
Waarom heeft u ervoor gekozen om in uw voorstel de antimisbruikclausule niet mee te nemen? Biedt deze clausule niet juist een goede mogelijkheid om bij alle mogelijk toekomstige constructies de WNT te omzeilen? Is een dergelijke clausule niet juist cruciaal om de permanente zoektocht naar ontwijkingsmogelijkheden van de WNT te verzekeren?3
De afdeling Advisering van de Raad van State heeft in 2017 geadviseerd om af te zien van een anti misbruikbepaling. De argumenten van de Raad van State waren dat de voorgestelde algemene anti misbruikbepaling afbreuk doet aan de rechtszekerheid. Daarnaast stelde de afdeling dat het stelsel van de WNT nog te veel in ontwikkeling is, nog te weinig gespecificeerd is in welke gevallen sprake kan zijn van toepassing van de bepaling en onevenredige bewijslast bij de instelling legt om aan te tonen dat van een bepaalde constructie geen sprake is. Deze argumenten in combinatie met de constatering dat de diverse WNT-toezichthouders tot dusverre geen concrete situaties melden waarvoor inzet van de algemene anti misbruikbepaling een oplossing zou kunnen bieden, ten aanzien van bovenmatige bezoldiging, brengt het kabinet tot de conclusie dat er op dit moment geen aanleiding is om alsnog een dergelijke bepaling in de WNT op te nemen.
Deelt u de mening dat een antimisbruikclausule zou helpen bij het creëren van een eenduidig kader over de toepassing van de WNT, namelijk dat het in geen enkel geval is toegestaan de wettelijk vastgestelde norm te overschrijden?
Die mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Callgirl voor Albert Heijn’ |
|
Zihni Özdil (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Callgirl voor Albert Heijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de praktijken, zoals die in het artikel worden omschreven (intimidatie, onbetaalde oproepdiensten, onwerkbare roosters), neigen naar uitbuiting? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie in het artikel kan ik niet concluderen dat hier sprake is van arbeidsuitbuiting. Bij arbeidsuitbuiting gaat het om ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, waarbij sprake is van dwang, geweld, chantage en misleiding. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Is de werkomgeving in de distributiecentra van Albert Heijn wel veilig (zowel fysiek als sociaal)? Controleert de Inspectie SZW hier voldoende op?
Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en voor eerlijk werk zorg te dragen. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een melding of klacht indienen bij de Inspectie SZW. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie, waarna besloten wordt welke meldingen met voorrang worden opgepakt. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad met betrekking tot gezond en veilig werk volgt altijd een onderzoek door de Inspectie SZW.
Er zijn geen recente meldingen bekend die betrekking hebben op de in het artikel genoemde situatie.
In 2017 heeft de Inspectie mede op basis van kwalitatief webonderzoek haar website vernieuwd waardoor het nog overzichtelijker en laagdrempeliger is geworden om meldingen en klachten bij de Inspectie te doen. De meldingen kunnen in diverse talen gedaan worden.
Weten werknemers waar zij melding kunnen doen van onveilige situaties? Zijn er meldingen geweest? Wat was de aard van deze meldingen? Wat is er gebeurd met deze meldingen? Wat kan de Inspectie SZW doen om de meldingsbereidheid van deze werknemers te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat OTTO (het betreffende uitzendbureau) meer huur inhoudt op het loon dan wettelijk toegestaan is? Wordt hiermee de Wet Aanpak Schijnconstructies overtreden? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het eerdergenoemde SNF-keurmerk.
Het minimumloon is trouwens het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Onduidelijk is of sprake is van inhoudingen die niet toegestaan zijn.
Is hier sprake van een overtreding van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI)? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Ik neem aan dat u hierbij wijst op het feit dat uitzendkrachten op basis van de Waadi2 recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste voorbeeld is van onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden voor iedereen zijn helaas niet vanzelfsprekend. Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.