Het bericht dat de ondergrond van treinen niet berekend is op snellere, langere en zwaardere treinen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Op veel plaatsen is hier moeras»?1
Ja.
Klopt de waarschuwing van ProRail en hoogleraar Rolf Dollevoet van de Technische Universiteit Delft dat ondergrond die voor de helft uit klei en veen bestaat de snellere, langere en zwaardere treinen op drukke trajecten vaak niet aankunnen? Zo ja, sinds wanneer is dit bekend bij ProRail en bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Nederland kent een grote variëteit aan grondsoorten. In een groot deel van Nederland, zoals de Veluwe en Brabant, is de ondergrond goed en is het baanlichaam – de verhoging van zand of aarde waar het spoor op ligt (spoordijk) – zeer stabiel. Er zijn echter ook minder goede gebieden, zoals in de Randstad, waar de ondergrond minder stabiel is en de baanlichamen gevoeliger zijn. De baanlichamen in Nederland zijn grotendeels ouder dan 100 jaar en de belasting op de baanlichamen is de afgelopen tientallen jaren langzaam maar zeker toegenomen, doordat er meer en zwaardere treinen zijn gaan rijden met hogere snelheden. ProRail geeft aan dat de veiligheid nu nergens in het geding is en dit willen we vanzelfsprekend ook in de toekomst zo houden. Met de voorziene groei op het Nederlandse spoor en de gevolgen van klimaatverandering, zoals zwaardere regenval, zal meer van de baanlichamen worden gevraagd. Dit maakt het een relatief nieuw vraagstuk. Het in het hier en nu kunnen meten en beoordelen welke effecten het treinverkeer op baanlichamen heeft is nu eenmaal eenvoudiger dan het voor de toekomst modelmatig proberen te onderbouwen welke effecten meer, zwaarder en sneller treinverkeer hebben. Het modelmatig onderbouwen is nodig om toekomstige eventuele problemen in de dagelijkse praktijk voor te blijven.
Mede naar aanleiding van het nieuwe bouwbesluit in 2012 en door de problemen met de bodemstabiliteit op de corridor Leiden-Utrecht is ProRail onderzoek gaan doen naar het veiligheidsniveau van de bestaande baanlichamen. Sindsdien is door ProRail een toetsnorm vastgesteld en een toetsmethode geïntroduceerd. De corridor Leiden-Utrecht staat binnen ProRail al langer te boek als aandachtspunt en er zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd, waarbij ook op basis van bodemkaarten sonderingen zijn gedaan. In juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat bij frequentieverhoging op een groot deel van de corridor Leiden-Utrecht extra maatregelen moeten worden getroffen vanwege de baanstabiliteit (Kamerstukken II 2017/18, 34 775A, nr. 76). Recent is het validatie-onderzoek en de reactie van ProRail hierop gepubliceerd. De resultaten voor de corridor Leiden – Utrecht waren weer aanleiding om breder te kijken en een model te ontwikkelen. In mijn brief over de staat van de hoofdspoorweginfrastructuur van 28 mei 2019 is uw Kamer geïnformeerd over het bredere vraagstuk (Kamerstuk 29 984, nr. 851).
Op welk onderzoek is deze waarschuwing gebaseerd? Is dit onderzoek ook in te zien voor de Kamer?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 onderzoekt ProRail nu wat er nodig is (of zou kunnen zijn) bij het intensiever benutten van ons spoor in de toekomst. Mocht een intensivering zonder maatregelen niet veilig kunnen worden uitgevoerd, dan brengt ProRail de locatie-specifieke maatregelen in kaart met bijbehorende kosten om de uitbreiding van de treindienst te realiseren. In verband met de geplande frequentieverhoging op de corridor Schiphol-Utrecht-Nijmegen per dienstregeling 2022 (dus eind 2021) kijkt ProRail met voorrang naar wat nodig is op deze corridor. De resultaten van het onderzoek naar deze specifieke corridor verwacht ProRail voor de zomer van 2020.
Het landelijke onderzoek naar baanstabiliteit zal naar verwachting beschikbaar zijn in 2022. Waar relevant, zoals de corridor Leiden – Utrecht, heb ik in het BO MIRT 2019 met de regio afgesproken de resultaten van dit bredere onderzoek af te wachten. (Kamerstukken 2019/20, 35 300A, nr. 57). Ik zal uw Kamer over de uitkomsten en opvolging van beide onderzoeken informeren.
Kunt u aangeven over hoeveel kilometer per provincie dit aan de orde is? En kunt u de top 10 van meest urgente baanvakken aangeven waar dit probleem speelt? Klopt het dat Leiden-Utrecht, de omgeving van Gouda en delen van Noord-Holland zorgenkindjes zijn? En klopt het dat dit ook bij een mogelijke Lelylijn een heet hangijzer wordt?
In afwachting van de uitkomsten van het landelijke onderzoek kan vooralsnog niet worden aangeven over hoeveel kilometer per provincie dit aan de orde is of wat de meest urgente baanvakken zijn. In het algemeen zullen gebieden met een slappere ondergrond eerder aandachtspunten opleveren.
De uitkomsten van het landelijke onderzoek naar baanstabiliteit zullen ook betrokken worden bij mogelijk toekomstige projecten, zoals die van het onderzoek naar de Lelylijn. De Europese en Nederlandse bouwwetgeving samen met de specifieke normen van ProRail borgen dat nieuw te bouwen infrastructuur voldoet en problemen met de stabiliteit worden voorkomen.
Klopt het dat ProRail de bodem en de grootste knelpunten gedetailleerd in kaart brengt om de gevolgen van sterkere krachten in te schatten? Zo ja, ontvangt de Kamer ook deze informatie en wanneer kan de Kamer dit verwachten?
Ja, dit is onderdeel van het landelijke onderzoek naar baanstabiliteit dat naar verwachting in 2022 beschikbaar is. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten en opvolging.
Kunt u aangeven op welke wijze er op dit moment sprake is van preventief onderhoud?
Het spoor wordt landelijk tweemaal per jaar ingemeten met een meettrein. Op basis van de zeer precieze meettreingegevens wordt het spoor onderhouden en kan een probleem met het baanlichaam vroegtijdig worden gevonden en aangepakt. Ook wordt gericht aanvullend onderhoud uitgevoerd op basis van meldingen van machinisten. Daarnaast werkt ProRail met nieuwe meetmethoden, zoals het inzetten van reizigerstreinen als meettrein om nog frequenter de staat van het spoor te bepalen.
Voor specifieke corridors of locaties waar sprake is van een matige ondergrond, maakt ProRail een op risico’s gebaseerde afweging op basis waarvan eventueel aanvullende beheersmaatregelen worden genomen. Op het traject Leiden – Woerden worden bijvoorbeeld extra maatregelen uitgevoerd in de vorm van extra meetritten met de meettrein en aanvullend spooronderhoud.
Kunt u aangeven of er duidelijke afstemming en akkoord is tussen de vervoerders en ProRail over toe te laten materieel in lengte, zwaarte, frequentie en snelheid? Zo ja, welke beperkingen worden er door ProRail momenteel opgelegd aan de NS en andere vervoerders?
In de netverklaring van ProRail is vastgelegd welke lengte, zwaarte en snelheid op het Nederlandse spoor is toegestaan. Ingeval op specifieke locaties maatregelen nodig zijn kan ProRail aanvullend een (tijdelijke) snelheidsverlaging afkondigen. Dit is sinds afgelopen zomer bij Culemborg het geval.
De introductie van nieuw materieel op het spoorwegnet heeft een uitgebreide toelatingsprocedure. ProRail werkt samen met de vervoerder en stelt vast welke noodzakelijke maatregelen genomen moeten worden om dit materieel in te laten stromen in de dienstregeling. In het middellangetermijn logistiek plan worden de wijzigingen in de dienstregeling, zoals frequentieverhogingen, langer materieel, sneller rijden en nieuw materieel, integraal getoetst of dit past op de infrastructuur. Hier vindt ook de toets plaats op baanstabiliteit. Op basis van deze toets worden maatregelen gedefinieerd die genomen kunnen worden en kan de afweging over deze maatregelen worden gemaakt.
Welke technische hulpmiddelen zijn er om spoorondergrond klaar te maken voor de toekomst?
ProRail geeft aan dat drie factoren een rol spelen: de macrostabiliteit van het baanlichaam, het draagvermogen van het baanlichaam en de kritieke snelheid die treinen kunnen rijden op het baanvak.
De macrostabiliteit heeft te maken met de veiligheid van de constructie, de spoordijk, die als geheel sterk genoeg moet zijn voor het dragen van de treinen. Om dit te kunnen verbeteren, moet net zoals bij waterkeringen, gedacht worden aan het aanbrengen van bermen en damwandconstructies en allerlei varianten hierop. Om het draagvermogen van de bovenkant van het baanlichaam te verbeteren moet in veel gevallen de waterhuishouding worden verbeterd door bijvoorbeeld het aanbrengen van drainage. Als dit onvoldoende is, zijn er nog extra maatregelen nodig. Er zijn bijvoorbeeld ombouwtreinen beschikbaar, waarbij een draagkrachtige laag, PSS genaamd, wordt aangebracht. Tevens zijn er geotextielen, mix-in-place technieken en asfaltconstructies beschikbaar om de bovenkant van het baanlichaam te versterken. Alle genoemde maatregelen zijn in Nederland toegepast.
Bij het rijden van treinen ontstaan zogenaamde oppervlaktegolven in het baanlichaam die kunnen leiden tot afwijkingen in de ligging van het spoor (vervormingen in de spoorgeometrie) en tot extra onderhoud. Als treinen sneller gaan rijden zal het baanlichaam zwaarder worden belast, afhankelijk van de samenstelling van de ondergrond. Oplossingen voor dit fenomeen zijn nog niet praktisch en economisch toepasbaar voor de Nederlandse situatie. Hier wordt wel door ProRail aan gewerkt.
Daarnaast beïnvloeden deze aspecten elkaar. ProRail onderzoekt deze samenhang nader.
Kunt u aangeven of u bereid bent te onderzoeken of er kansen en voordelen zijn te behalen indien snelle treinen zouden gaan rijden over spoor op palen? Bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij de quickscan naar aanleiding van de motie Amhaouch/Schonis over een supersnelle trein als alternatief voor een korteafstandvlucht (Kamerstuk 35 300-XII, nr. 27)?
ProRail borgt nu al dat een tracé geschikt is voor de ontwerpsnelheid. Dit kan op palen, zoals bij de HSL bij een ontwerpsnelheid van 300 km/uur, maar ook met zand, zoals bij de Hanzelijn bij een ontwerpsnelheid van 200 km/uur. Afhankelijk van de situatie moet een keuze worden gemaakt. Hierbij spelen uiteraard ook de kosten een belangrijke rol.
Wat zijn de geschatte totale kosten en de kosten per kilometer om de ondergrond van treinen klaar te maken voor snellere, zwaardere en langere treinen?
De onderzoeksresultaten over het landelijke beeld zijn nodig om een pakket aan maatregelen en bijbehorende kosten in te schatten. De daadwerkelijke kosten om de ondergrond van treinen klaar te maken voor snellere, zwaardere en langere treinen en mogelijke herstelkosten zijn immers afhankelijk van de eventueel benodigde maatregelen en verschillen dus per locatie.
In mijn brief over de staat van de hoofdspoorweginfrastructuur van 28 mei 2019 (Kamerstuk 29 984, nr. 851) gaf ik aan dat ik met ProRail heb afgesproken dat zij de benodigde investeringen in technische capaciteit en functionaliteit – voor zover die geen onderdeel uitmaken van reeds geplande investeringen in de uitbreiding van het spoorsysteem – in 2019 en begin 2020 nader onderbouwt. Deze reeksen zullen echter gebaseerd zijn op basis van de huidige algemene inzichten. Het komende jaar laten we externe audits uitvoeren op de BOV reeksen van ProRail. Medio 2020 is dit beeld uitgehard, extern gevalideerd en zal dit aan uw Kamer worden aangeboden.
Van het doorbelasten van herstelkosten is nu geen sprake.
In welke mate zijn de te verwachten te maken herstelkosten reeds begroot voor de komende jaren vanaf 2020? Zo, ja, hoe groot zijn deze bedragen per jaar? Zijn deze kosten allemaal voor rekening van de eigenaar van de infrastructuur? Zal er sprake zijn van doorbelasten van deze herstelkosten naar de gebruikers in de vorm van gebruiksvergoeding of anders?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe schat u de urgentie in om met een duidelijk plan van aanpak te komen om te voorkomen dat de capaciteit op het spoor in het geding komt? Op welk tijdstip komt ProRail met een door het ministerie geaccordeerd plan?
Het vraagstuk baanstabiliteit heeft binnen mijn ministerie en ProRail vanzelfsprekend de aandacht. We willen ons spoor intensiever gaan benutten, zonder dat de veiligheid ooit ergens in het geding komt. Er is binnen ProRail een programma opgezet waar hard wordt gewerkt aan onderzoek en kennisontwikkeling inzake baanlichamen. In dit programma wordt ook met de toonaangevende externe kennisinstituten zoals de TU Graz, Deltares en de TU Delft samengewerkt. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 5 zal het landelijke onderzoek naar baanstabiliteit naar verwachting in 2022 beschikbaar zijn.
Dit sluit in beginsel aan bij de stapsgewijze investeringen van de komende jaren richting en in het kader van het Toekomstbeeld OV.
De dreigende claim tegen de Nederlandse staat van de energiereuzen Uniper en RWE, mogelijk op basis van de ISDS-clausule in het Energy Charter Treaty |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Claim om kolenverbod voor Staat»1, «Kolenboer Uniper wil burgers laten opdraaien voor zijn slechte investering»2, «Energiereus RWE dreigt overheid en wil geld zien voor Eemshavencentrale»3, «Elektriciteitscentrale verruilt steenkool voor hout, maar is dat wel zo duurzaam?»4 en «Pakistan moet mijnbouwers miljarden schadevergoeding betalen»?5
Ja.
Kunt u bevestigen dat de mogelijkheid bestaat dat de Nederlandse staat via de Investor-State Dispute Settlement (ISDS)-clausule in het Energy Charter Treaty door buitenlandse investeerders kan worden aangeklaagd?
Ja, deze mogelijkheid bestaat. Het Energy Charter Treaty (verder: ECT) bevat een mogelijkheid voor buitenlandse, niet in de EU geregistreerde, investeerders om eventuele geschillen met de Nederlandse Staat via arbitrage te beslechten.
Kunt u bevestigen dat het Energy Charter Treaty stamt uit 1994 en toentertijd in dienst stond van transitie van landen die ooit onderdeel uitmaakten van de Sovjet-Unie?
Ja. Het ECT is na de val van de Berlijnse muur in de jaren negentig opgesteld met als doel om de integratie van energiemarkten in West- en Oost-Europa te bevorderen en energiedoorvoer en investeringen te stimuleren.
Realiseert u zich dat dit verdrag dus stamt uit de tijd voordat het Kyotoprotocol werd ondertekend en dat het werd ondertekend ruim 20 jaar voordat het Klimaatakkoord van Parijs tot stand is gekomen?
Ja.
Wat is voor u op dit moment reden om nog steeds vast te houden aan dit gedateerde verdrag?
Nederland hecht veel waarde aan een efficiënte werking van energiemarkten, bevordering van energiehandel en samenwerking in beleidsontwikkeling op energiegebied tussen de partijen bij het ECT. Er zijn op dit moment 55 landen lid van dit Verdrag waaronder ook landen zoals Zwitserland of Noorwegen.
De verdragspartijen worden verplicht om energiedoorvoer en investeringen onder non-discriminerende voorwaarden te faciliteren en te beschermen. Als Nederland het Energiehandvestverdrag zou opzeggen, verliezen Nederlandse investeerders in het buitenland de minimale rechtsbescherming op grond van dit verdrag. Dit neemt niet weg dat sommige verdragsbepalingen verouderd zijn en moeten worden gemoderniseerd. De formele moderniseringsonderhandelingen zullen in april 2020 van start gaan. De inbreng van de bij het Energy Charter aangesloten EU-landen wordt in dit proces gecoördineerd door de Europese Commissie.
Op 15 juli 2019 zijn hiervoor de EU-onderhandelingsrichtsnoeren door de Raad Buitenlandse Zaken aangenomen. Onderdeel van de EU-inzet bij de modernisering van het Energiehandsvestverdrag is om het recht van overheden om in het publiek belang te reguleren te expliciteren, verdere focus op de modernisering van investeringsbescherming en de geschillenbeslechtingprocedure en aandacht voor energietransitie en decarbonisatie in lijn met het Parijsakkoord.
Kunt u een overzicht geven van de claims die via de ISDS-clausule in het Energy Charter Treaty door investeerders bij staten zijn ingediend?
Een overzicht van de claims die zijn ingediend via de ISDS-clausule in het Energy Charter Treaty is te vinden op de website van de Energy Charter Treaty (ECT), zie https://www.energycharter.org/what-we-do/dispute-settlement/all-investment-dispute-settlement-cases/.
Het is geen vereiste voor partijen om geschillen bij het ECT secretariaat te notificeren. Deze lijst bevat informatie over zaken die openbaar zijn gemaakt. Daarnaast heeft UNCTAD een database van investeringsgeschillen, zie https://investmentpolicy.unctad.org/investment-dispute-settlement.
Ook voor deze lijst geldt dat openbaarmaking van claims niet vereist is onder het ECT.
Kunt u bevestigen dat Uniper via een dreigende juridische claim een hogere schadevergoeding probeert af te dwingen wanneer de Eerste Kamer besluit om de wet aan te nemen die ervoor zorgt dat de kolencentrales moeten sluiten, getuige de woorden van Hans Schoenmakers, directeur van Uniper Benelux, die heeft gezegd dat hij vindt dat dat Uniper de facto wordt onteigend zonder dat Uniper daarvoor wordt gecompenseerd, die heeft gezegd dat de dagvaarding op de mat zal vallen wanneer de wet definitief is aangenomen en die heeft gezegd dat Uniper toch nog enige hoop heeft dat er toch een redelijke compensatieregeling komt?6
De Nederlandse regering is door Uniper in kennis gesteld van een mogelijke claim op basis van het Energiehandvest. Het kabinet kan niet ingaan op de motieven van deze mogelijke claim.
Kunt u bevestigen dat de mogelijkheid bestaat dat de Duitse energiereus Uniper de Nederlandse staat via de ISDS-clausule in het Energy Charter Treaty zal aanklagen?
Zoals gesteld in de Verklaring van vertegenwoordigers van de regeringen van lidstaten van de Europese Unie van 15 januari 2019 over de juridische gevolgen van de Achmea-zaak7, is Nederland van mening dat het gezien de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet mogelijk is voor een investeerder gevestigd in een EU-lidstaat, om gebruik te maken van de ISDS-clausule van het ECT in een zaak jegens een andere EU-lidstaat.
Kunt u bevestigen dat de Uniper bij het nemen van de investeringsbeslissing voor de bouw van een kolencentrale op de Tweede Maasvlakte uit is gegaan van een voorspelling van de ontwikkeling van de energieprijs die veel te optimistisch bleek te zijn, en dat Uniper bovendien heeft nagelaten scenario’s te maken die uitgingen van een lagere energieprijs? Zo nee, hoe zit het dan?
Het kabinet is niet bekend met de aannames van Uniper ten aanzien van de (ontwikkeling van) de energieprijs. De beslissing om te investeren betreft een keuze van het bedrijf dat daarvoor zijn eigen afwegingen maakt.
Kunt u bevestigen dat het al dan niet juist voorspellen van prijsontwikkelingen tot het ondernemersrisico behoort en dat de staat derhalve niet dient op te draaien voor verliezen van bedrijven die te wijten zijn aan dit soort verkeerde inschattingen?
Bedrijfseconomische afwegingen die een ondernemer maakt, komen doorgaans voor rekening en risico van de ondernemer.
Kunt u bevestigen dat ook de energiereus RWE een miljardenclaim tegen de Nederlandse staat voorbereidt, die mogelijk ingediend wordt als de Nederlandse staat het verbod op het gebruik van kolen bij energieopwekking invoert?7 Zo nee, hoe zit het dan, denkt u?
Er is op dit moment geen formele claim tegen de Nederlandse staat.
Kunt u bevestigen dat de mogelijkheid bestaat dat de RWE de Nederlandse staat via de ISDS-clausule in het Energy Charter Treaty zal aanklagen?
Zoals gesteld in de Verklaring van vertegenwoordigers van de regeringen van lidstaten van de Europese Unie van 15 januari 2019 over de juridische gevolgen van de Achmea-zaak, is Nederland van mening dat het gezien de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet mogelijk is voor een investeerder gevestigd in een EU-lidstaat, om gebruik te maken van de ISDS-clausule van het ECT in een zaak jegens een andere EU-lidstaat.
Kunt u bevestigen dat de compensatie die RWE en Uniper geboden wordt in het kader van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie een overgangsperiode betreft, waarin deze bedrijven de tijd hebben om over te schakelen naar andere brandstoffen, waaronder houtstook? Zo nee, hoe zit het dan?
Dat klopt. Aan de drie nieuwste kolencentrales, waaronder een centrale van RWE en Uniper, wordt een overgangsperiode van 10 jaar geboden. Deze overgangsperiode betreft nadeelcompensatie in natura.
Kunt u bevestigen dat zonder een overgangsperiode met als doel om over te schakelen naar andere brandstoffen het risico op een succesvolle claim van deze bedrijven vergroot wordt? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, zonder overgangsperiode wordt geen nadeelcompensatie geboden aan de exploitanten van de kolencentrale. De overgangsperiode biedt exploitanten de mogelijkheid om nog gedurende 10 jaren met behulp van kolen elektriciteit op te wekken waarmee zij een groot deel van de investeringen in hun centrale kunnen terugverdienen. Daarnaast biedt de overgangsperiode hen de mogelijkheid de centrale geschikt te maken voor andere brandstoffen dan kolen, zodat de exploitatie van de elektriciteitscentrale kan worden voortgezet.
Heeft u in het kader van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie een risico-inschatting gemaakt over de claims die energiebedrijven naar aanleiding van deze wet kunnen indienen? Zo ja, kunt u deze risico-inschatting met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er is door het kabinet rekening gehouden met de mogelijkheid dat de exploitanten van de kolencentrales juridische procedures zouden kunnen starten naar aanleiding van het verbod op kolen. Om die reden is ook gekozen om de exploitanten nadeelcompensatie te bieden in de vorm van een ruime overgangsperiode.
Kunt u bevestigen dat de Pakistaanse staat op basis van een uitspraak van een ISDS-tribunaal gedwongen is tot het betalen van een astronomisch schadebedrag van bijna zes miljard Amerikaanse dollar aan Antofagasta PLC uit Chili en de Barrick Gold Corporation uit Canada?
In de zaak Tethyan Copper v Pakistan werd Pakistan veroordeeld tot de betaling van een schadevergoeding van 4 087 miljoen USD, en de betaling van proceskosten van 61,9 miljoen USD, en de rente op deze bedragen. Tethyan Copper Company Pty Limited is een Joint Venture tussen Antofagasta PLC en Barrick Gold Corporation.9
Kunt u bevestigen dat niet alleen de investeringen die deze bedrijven hebben gedaan moeten worden gecompenseerd, maar dat mogelijk misgelopen winsten van deze bedrijven eveneens moeten worden gecompenseerd?
Ik ga ervan uit dat u met deze vraag de kolencentrales bedoelt. Met de «Wet verbod op kolen» is er sprake van regulering van eigendom. De Staat mag hiertoe overgaan bij een gerechtvaardigd belang, in dit geval het klimaat, maar moet zorgen dat sprake is van een «fair balance» tussen de belangen die hij zelf nastreeft en de belangen van degenen die worden geraakt door het ingrijpen van de staat. Om die reden wordt een ruime overgangsperiode van 10 jaar geboden en de mogelijkheid om de exploitatie van de centrale op andere brandstoffen dan kolen voort te zetten.
Kunt u uitsluiten dat toekomstige ISDS-claims tegen Nederland betrekking kunnen hebben op zowel gedane investeringen als op misgelopen winsten? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet uit te sluiten dat een investeerder compensatie eist voor geleden schade en daarbij een beroep doet op misgelopen winsten indien zij menen dat zij in hun rechten geschonden zijn. Of een dergelijke claim ook zal slagen, is nog maar de vraag. Een investeringsverdrag biedt bescherming tegen onbehoorlijk bestuur, maar geeft geenszins aan een investeerder de garantie dat bestaande wet- en regelgeving niet zal veranderen.
Kunt u bevestigen dat Italië op 1 januari 2016 formeel uit het Energy Charter Treaty is gestapt?
Ja.
Kunt u bevestigen dat wanneer een land uit het Energy Charter Treaty stapt de investeringen die dan reeds gedaan zijn nog twintig jaar onder de ISDS-bescherming uit dit verdrag zullen vallen?
Ja, dit ligt besloten in artikel 47 van het Energiehandvestverdrag.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland zal moeten nemen om uit het Energy Charter Treaty te kunnen stappen?
De beëindiging van het lidmaatschap wordt geregeld in artikel 47 van het Energiehandvestverdrag. Als Nederland het Energiehandvestverdrag zou opzeggen, verliezen Nederlandse investeerders in het buitenland de minimale rechtsbescherming op grond van dit verdrag. De verdragspartijen worden verplicht om energie investeringen onder non-discriminerende voorwaarden te faciliteren en te beschermen. Nederland overweegt op grond daarvan niet om uit het Energiehandvestverdrag te stappen en zet de komende tijd in op de modernisering van dit verdrag. Op 15 juli 2019 zijn de EU-onderhandelingsrichtsnoeren voor het moderniseringsproces door de Raad Buitenlandse Zaken aangenomen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De vragen zijn een voor een binnen de kortst mogelijke termijn beantwoord.
Het bericht ‘Ziekenhuis Winterswijk verliest intensive care, kinderafdeling en verlosafdeling’ |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis Winterswijk verliest intensive care, kinderafdeling en verlosafdeling»?1
Ik vind het goed dat de Raad van Bestuur van Santiz (de overkoepelende organisatie van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem) tijdig een strategische koers heeft opgesteld. Op basis hiervan kan er een goede dialoog plaatsvinden met alle belanghebbenden. Ik betreur de onrust die hierover is ontstaan. Ik heb aan de Raad van Bestuur van Santiz aangegeven dat bij voornemens over veranderingen in het aanbod van acute zorg, de stappen die zijn beschreven in de concept amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 292) gevolgd moeten worden voordat er definitieve besluitvorming plaatsvindt. Ik verwacht ook dat ze dit doen voor de niet acute zorg, zoals de klinische kindergeneeskunde. Dat betekent dus dat ik van de Raad van Bestuur verwacht dat zij, vóórdat definitieve besluitvorming over sluiting of verplaatsing van zorg plaatsvindt, zeer zorgvuldig overleg voeren met andere zorgketenpartners, gemeenten (gemeenteraad en gemeentebestuur), inwoners, patiënten en het ROAZ op een manier waarbij hun inbreng echt meegenomen kan worden in het besluitvormingsproces. Dat betekent dus niet alleen informeren, maar echt tweezijdig overleg voeren. Ik vind het belangrijk dat zij hun zorgen en suggesties kunnen uiten. Ook verwacht ik van de Raad van Bestuur dat zij bij de besluiten die zij (na overleg met de zorgverzekeraars) nemen aangeven hoe zij bezwaren en voorstellen van betrokken zorgaanbieders, gemeenten en inwoners hebben meegewogen bij hun besluit. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij een zorgvuldig besluitvormingsproces zullen doorlopen. Voor de volledigheid wijs ik erop dat ik u op 3 december 2019 via een Kamerbrief (Kamerstuk 310 16, nr. 258) en vervolgens tijdens het mondelinge vragenuur ook heb geïnformeerd over het sluiten van de afdelingen acute verloskunde en kindergeneeskunde in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk. Zie hierna mijn reactie op antwoorden 7 en 8.
Wat is de directe aanleiding voor dit besluit?
De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij laten weten dat zij een strategische koers heeft uitgewerkt. De Raad van Bestuur wil met deze strategische koers bevorderen dat er tijdig duidelijkheid komt voor de inwoners van de regio over hoe de zorg voor hen in de toekomst georganiseerd wordt. Ook kan op basis van deze strategische koers samen met zorgverzekeraars en banken bekeken worden welke investeringen er nodig zijn voor de toekomst. De regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» zal dit specifieker uitwerken.
Was het voornemen tot het sluiten van deze afdelingen u al bekend? Zo ja, hoe was uw reactie hierop? Zo nee, bent u van mening dat u hierover al eerder geïnformeerd had moeten worden?
Dat was mij niet bekend. Via de nieuwsberichten ben ik hierop geattendeerd. Op 29 november 2019 hebben mijn medewerkers vervolgens contact gehad met de Raad van Bestuur van Santiz en het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Euregio over de plannen van het ziekenhuis in Winterswijk. Zoals ik mijn antwoord bij vraag 1 heb aangegeven heb ik de Raad van Bestuur van Santiz laten weten dat bij voornemens over veranderingen in het aanbod van acute zorg, de stappen die zijn beschreven in de concept amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 292) gevolgd moeten worden voordat er definitieve besluitvorming plaatsvindt.
Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van de afdelingen en de volwaardige status van het ziekenhuis voor de inwoners van Winterswijk? Vindt u dit acceptabel?
Volgens de gevoelige ziekenhuizenanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is het ziekenhuis in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Dat betekent dat de afdeling voor acute verloskunde in Winterswijk niet kan sluiten. Het ziekenhuis in Winterswijk ontvangt een beschikbaarheidbijdrage van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om acute verloskunde 24/7-uur te kunnen blijven aanbieden. Een bereikbaarheidsanalyse van de locatie van het nieuwe ziekenhuis bij Doetinchem aan de A18, dat naar verwachting in 2025 gerealiseerd wordt, zal uit moeten wijzen of het ziekenhuis in Winterswijk dan nog steeds een gevoelig ziekenhuis is. Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is. De gevolgen voor de toegankelijkheid (SEH, acute verloskunde) moeten dus eerst nog worden onderzocht en ook de bereikbaarheid van de toekomstige situatie moet opnieuw in kaart worden gebracht. Voorts moet een regiobeeld beschikbaar zijn voordat besluiten kunnen worden genomen.
De 45 minuten-norm geldt niet voor de afdeling klinische kindergeneeskunde. Dat betekent dat het niet aan mij is om te bepalen of de afdeling klinische kindergeneeskunde in Winterswijk open moet blijven. De regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» zal dit specifieker uitwerken.
Is de verwachting dat ook andere specialistische afdelingen worden overgeheveld naar Doetinchem, waardoor het voortbestaan van het ziekenhuis als geheel in gevaar komt? Hoe reëel acht u deze kans en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het ziekenhuis om haar strategische koers nader uit te werken. Ik vind het belangrijk dat zij de keuzes die zij in de toekomst maken zorgvuldig afstemmen met zorgketenpartners, gemeenten (gemeenteraad en gemeentebestuur), inwoners, patiënten en het ROAZ op een manier waarbij hun inbreng meegenomen kan worden in het besluitvormingsproces. De toezichthouders (de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit) zullen hierop toezien.
Hoeveel mensen worden er getroffen door zowel de sluiting van deze afdelingen als wanneer definitieve sluiting van het gehele ziekenhuis een feit blijkt? Wat is in beide situaties het gevolg voor de reistijden?
Volgens de huidige gevoelige ziekenhuizenanalyse van het RIVM is het ziekenhuis in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is.
Begrijpt u de verontwaardiging in Winterswijk aangezien altijd is beloofd dat er een volwaardig ziekenhuis zou blijven bestaan? Waarom wordt deze belofte niet serieus genomen?
Ik begrijp de teleurstelling en de onrust die is ontstaan hierover. Op 16 december en 17 december 2019 heb ik met de ziekenhuisdirectie, zorgverzekeraars, het openbaar bestuur, zorgverleners en inwoners/patiënten vertegenwoordiging gesproken over de strategische koers van Santiz. De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij op 16 december 2019 laten weten dat zij in februari 2020 geen besluit zullen nemen over hun plannen om de geboortezorg en klinische kindergeneeskunde te concentreren. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij in samenspraak met de zorgverzekeraars Menzis en VGZ, het voorstel heeft hernomen en een stap terug doen in het overleg en besluitvormingsproces. Er zal een regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» worden ingesteld. Deze groep bestaat uit een vertegenwoordiging van de cliëntenraad, de inwoners van de Achterhoek, huisartsen, eerstelijns verloskundigen, de ambulancezorg, het openbaar bestuur, de medisch specialistisch specialisten, de zorgverzekeraars en de Raad van Bestuur van Santiz. Deze regiogroep zal zich buigen over de verschillende voorstellen voor een duurzame toekomst van de ziekenhuiszorg in de Achterhoek, waarbij ook de mogelijke concentratie van geboortezorg, klinische kindergeneeskunde en het behoud van de SEH op de locatie Winterswijk op de agenda staan. De regiogroep zal starten in januari 2020 en het proces wordt begeleid door een externe partij.
Ik heb overigens op 16 januari 2020 vernomen dat de bestuursvoorzitter van Raad van Bestuur van Santiz vertrekt.2 De Raad van Toezicht en de voorzitter van de Raad van Bestuur verschillen van mening over de aanpak die nodig is om de ontstane onrust te beteugelen. De taken van de voorzitter worden waargenomen door een ander lid van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht zal op korte termijn voorzien in versterking van de Raad van Bestuur door middel van het aantrekken van een interim- bestuurder. De Raad van Toezicht geeft aan dat zij de komende periode intensief aandacht zal besteden aan de stappen die nodig zijn voor het verder borgen van goed bestuur voor Santiz en haar strategische koers.
Sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) en spoedeisende verloskunde in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) is toch uit den boze omdat het SKB een gevoelig ziekenhuis gezien de bereikbaarheidsanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor deze afdelingen, of is dit een vergissing? Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat acute verloskunde en de SEH voor Winterswijk behouden moeten blijven? Kunt u dit toelichten?2
Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is. De gevolgen voor de toegankelijkheid (SEH, acute verloskunde) moeten dus eerst nog worden onderzocht en ook de bereikbaarheid van de toekomstige situatie moet opnieuw in kaart worden gebracht.
Wat gaat u ondernemen om dit besluit terug te draaien?
De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij op 16 december 2019 laten weten dat zij in februari 2020 geen besluit zullen nemen over hun plannen om de geboortezorg en klinische kindergeneeskunde te concentreren. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij in samenspraak met de zorgverzekeraars Menzis en VGZ, het voorstel heeft hernomen en een stap terug doen in het overleg en besluitvormingsproces.
Het bericht ‘Automaatcode vervalt in Duitsland’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Automaatcode vervalt in Duitsland»?1 Bent u bekend met het feit dat de automaatcode op het Duitse rijbewijs komt te vervallen?
Ik ben bekend met dit bericht en heb daarover navraag gedaan bij het Duitse Ministerie van Verkeer en de Europese Commissie. Er is geen sprake van het «vervallen» van de automaatcode op het Duitse rijbewijs voor degenen die in een automatisch voertuig examen hebben gedaan. Dit zou ook in strijd zijn met de Europese rijbewijsrichtlijn. Wel heeft Duitsland het voornemen om bij het examen voor een handgeschakeld rijbewijs B toe te staan dat dit gedeeltelijk wordt afgelegd in een automatisch voertuig en gedeeltelijk in een handgeschakeld voertuig. Het plan voorziet erin dat minimaal 10 lessen moeten worden genoten in een handgeschakeld voertuig en dat de rijinstructeur de kandidaat een korte test afneemt waarin de beheersing van het schakelen wordt beoordeeld. Duitsland is over dit voornemen in overleg met de Europese Commissie en werkt aan de benodigde wijziging van de regelgeving. Er is ook voorzien in een evaluatie van deze maatregelen, onder meer van het effect op de verkeersveiligheid.
Is in Nederland al gesproken over een soortgelijke ontwikkeling? Zo ja, in welke gremia? Zo nee, waarom nog niet?
De toekomst van de automaatcode is in verband met de opkomst van hybride en elektrische voertuigen een veelbesproken onderwerp in de automotive- en de rijschoolbranche, zowel op Europees niveau als in Nederland. De rijschoolbranche, maar ook andere partijen zoals de Vereniging Elektrisch Rijden, pleiten regelmatig voor een versoepeling van de regelgeving op dit vlak, zowel in hun contacten met IenW, als in die met uitvoeringsorganisaties als het CBR en IBKI.
De huidige formulering van de Europese rijbewijsrichtlijn geeft geen mogelijkheid om af te wijken van de verplichting om een automaatcode op het rijbewijs te noteren als het examen is afgelegd in een automatisch voertuig.
Uiteraard onderstreep ik het belang van een verdere vergroening en innovatie binnen de rijschoolbranche, zeker als daarmee kandidaten meer in aanraking komen met hybride en elektrische voertuigen. Ik zet mij, samen met het CBR en IBKI, nu al in om de inzet van hybride en elektrische lesvoertuigen te faciliteren, binnen de bestaande (Europese) regelgeving. Vanuit de harmonisatiegedachte van de Europese rijbewijsrichtlijn vind ik het van belang dat de toekomst van de automaatcode in de eerste plaats op een gecoördineerde manier op Europees niveau wordt geregeld. Ik heb de Europese Commissie dan ook gevraagd om dit onderwerp op het eerstkomende rijbewijscomité in maart in Brussel te bespreken.
Ik heb het voornemen om na het rijbewijscomité van maart een consultatiebijeenkomst te houden met de rijschoolbranche en andere belanghebbende partijen om gezamenlijk de opties en de richting voor Nederland te bezien. Op dat moment zal er waarschijnlijk ook meer duidelijkheid zijn over de uitwerking van de Duitse plannen en de positie van de Europese Commissie.
Zou het wegvallen van de eis om te leren rijden met een handgeschakelde versnellingsbak het examen eenvoudiger maken voor mensen die alleen maar met automaat of elektrisch willen gaan rijden? Heeft u een idee hoeveel mensen afrijden in automaten en hoeveel in reguliere auto’s waar je handmatig moet schakelen? Wordt dat bijgehouden? Hoeveel opleidingsuren scheelt het ongeveer per gemiddelde cursist?
De exameneisen voor een automaatrijbewijs zijn, afgezien van het beheersen van het schakelen, hetzelfde als de eisen voor een handgeschakeld rijbewijs. Er zijn bij mij geen cijfers bekend over het verschil in benodigde opleidingsuren, maar dit zal verder aan de orde komen als ik met de rijschoolbranche over de toekomstige ontwikkelingen spreek.
Er is in het Duitse plan geen sprake van het vervallen van de eis dat een kandidaat voor een geschakeld rijbewijs B het schakelen moet beheersen. Op het eerste gezicht lijkt er ook geen sprake te zijn van een forse reductie of vereenvoudiging van de rijopleiding, nu er alsnog minimaal 10 uur moet worden lesgegeven in een handgeschakelde auto, in combinatie met een test.
Uit cijfers van het CBR blijkt dat in 2019 (t/m 9 december) voor de categorie B 5.992 kandidaten geslaagd zijn voor een examen in een automatisch voertuig, tegen 201.728 in een handgeschakeld voertuig. Dit komt neer op een aandeel van 2,9% automaatexamens op het totaal. Tien jaar geleden was dit nog 1,4%. Met name de laatste jaren stijgt dit aandeel sneller.
Verwacht u dat rijlessen steeds meer richting automaat gaan en wanneer verwacht u een omslagpunt hierin?
Op grond van de bovengenoemde cijfers van het CBR kan geconcludeerd worden dat er een stijgende trend is in het aantal examens – en dus ook het aantal rijlessen – in een automatisch voertuig, maar dat het totaal beperkt is. Daarnaast is uit de cijfers van RAI en BOVAG over de geregistreerde personenauto’s te zien dat het aandeel van de automatische personenauto’s in het wagenpark gestaag is gestegen van 14% in 2010 tot 19% in 2019. Het is onduidelijk wanneer een omslagpunt kan worden verwacht in de rijlessen, maar ik zal deze trends verder met de rijschoolbranche bespreken.
In hoeverre is het CBR in staat wijzigingen bij een verandering van verkeersregels of exameneisen door te voeren? Hoe worden rijscholen daarin meegenomen en is aanpassing van verkeersregels, verkeersopleidingen en leerprogramma’s niet erg kostbaar?
Wijzigingen in verkeersregels of exameneisen die naar verwachting aanmerkelijke gevolgen hebben voor het CBR worden vooraf via een zogenaamde uitvoeringstoets aan de organisatie voorgelegd, waarbij een inschatting gemaakt wordt over de uitvoerbaarheid en de kosten. Relevante wijzigingen in verkeersregels of exameneisen worden doorgaans vooraf ook afgestemd met de rijsschoolbranche, onder meer via internetconsultaties. De kosten van de gevolgen van dit soort wijzigingen worden van geval tot geval beoordeeld.
De Giessenbrug |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Giessenbrug bij renovatie in 2026 in totaal tien jaar onbedienbaar is geweest?
Op 26 januari 2017 is er voor de Giessenbrug een stremming ingesteld voor het hoge vaarwegverkeer. Als de stremming in 2026 nog ingesteld is zal de brug dan een kleine 10 jaar niet zijn bediend.
Door wie is de stremming van de vaarweg voor schepen van 5,40 meter en hoger ingesteld? Is dat door de Provincie Zuid-Holland of door Rijkswaterstaat afgekondigd?
De beheerder van de brug, Rijkswaterstaat, heeft de beslissing genomen om deze niet langer te bedienen. Hierdoor werd het onmogelijk voor schepen hoger dan 5,40 meter om gebruik te maken van de vaarweg. Hiervan is melding gedaan aan de Waterkamer, die de scheepvaart heeft geïnformeerd. De beheerder van de vaarweg, de provincie Zuid-Holland, heeft dus niet een besluit tot stremming genomen zoals abusievelijk vermeld in het antwoord op vraag 2 van november 2019.
Is het zo dat feitelijk de vaarweg van een CEMT-klasse 3 naar een -klasse 2 afgewaardeerd is? Kunt u aangeven of dit soort schepen op deze route varen?
Formeel voldoet de vaarweg weliswaar nog steeds aan de CEMT klasse III uit 1992, maar feitelijk is de vaarweg inderdaad afgewaardeerd van onbeperkte hoogte naar maximaal 5,40m. Materieel gezien is er slechts beperkt sprake van een afwaardering aangezien, op enkele schepen na, alle binnenvaartschepen de brug kunnen passeren door ballast te zetten.
Bent u bekend met het feit dat er een scheepswerf is gelegen achter de Giessenbrug die, door het feit dat de brug niet meer geopend wordt, geschaad wordt in zijn bedrijfsuitoefening?
Ik ben bekend met het feit dat er een scheepswerf is gelegen achter de Giessenbrug. In het antwoord op vraag 6, van de vragen die u mij op 15 oktober 2019 heeft gesteld, heb ik geantwoord dat ik bekend ben met het feit dat deze scheepswerf aangegeven heeft klanten mis te lopen en dat uitbreidingsplannen mogelijk niet door kunnen gaan vanwege de situatie bij de Giessenbrug. Ik vind dit een vervelende situatie en blijf daarom in gesprek met betrokken partijen over mogelijke oplossingen.
Is er informatie binnen Rijkswaterstaat bekend die kan leiden tot een oplossing om de brug weer te kunnen gebruiken voor 2026?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om met de provincie Zuid-Holland en andere betrokken partijen te zoeken naar een mogelijkheid om tot een versnelde oplossing te komen voor de Giessenbrug?
Sinds mijn brief van 11 november 2019 hebben zich geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Op dit moment zie ik geen mogelijkheden tot versnelling van de renovatie van de brug. Ik blijf echter alert op mogelijkheden – als deze zich aandienen – om de uitvoering van de renovatie te versnellen. Ook blijf ik, mede in het kader van de gestarte planstudie, met de betrokken partijen, zoals de provincie Zuid-Holland, in gesprek over mogelijke oplossingen.
Erdogan die dreigt politieke tegenstanders in Europa te kidnappen of vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het interview waarin de Turkse president Erdogan aangeeft duizenden politieke tegenstanders te willen kidnappen in Europa?1
Het kabinet is bekend met berichten over het terughalen van Turkse onderdanen uit derde landen. Het kabinet is daarnaast bekend met de uitspraken van president Erdogan in relatie tot een Gülenaanhanger die door de Turkse overheid wordt gezocht. President Erdogan heeft hierbij voor zover bekend niet aangegeven dat Turkije voornemens is om duizenden politieke tegenstanders in Europa te kidnappen.
Weet u dat de Turkse inlichtingendienst MIT reeds 80 Turken (politieke tegenstanders) uit 18 landen heeft ontvoerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer bent u ermee bekend dat Turkije het aantal kidnappings en moorden wil opschalen, omdat Europese landen vaak niet voldoen aan Turkse uitleveringsverzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel uitleveringsverzoeken Turkije sinds de «coup» in 2016 aan Nederland heeft gericht?
Turkije richt jaarlijks enkele tientallen uitleveringsverzoeken aan Nederland. Deze verzoeken worden beoordeeld aan de hand van de Uitleveringswet. Turkije heeft ook enkele verzoeken aan Nederland gericht waarbij werd verzocht om uitlevering van leden van de door hen als terroristisch bestempelde Gülenbeweging. Indien de gezochte personen zich in Nederland bevonden, zijn deze verzoeken afgewezen omdat het aanhangen van Gülen of lidmaatschap van de Gülenbeweging in Nederland niet strafbaar is.
Kunt u tevens aangeven hoeveel verzoeken zijn afgewezen/gehonoreerd en op welke gronden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Erdogan dat de verzoeken betrekking hebben op terroristen, of zijn het voornamelijk politieke tegenstanders en journalisten zoals Can Dündar?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat Erdogan het dreigement dat hij politieke tegenstanders wil kidnappen of vermoorden gaat waarmaken in Europa in het algemeen, en in Nederland in het bijzonder?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzing dat er in Nederland Turkse ontvoeringsteams actief zijn. Het kabinet beschikt ook niet over informatie dat er een specifiek ontvoeringsgevaar is voor politieke tegenstanders van president Erdogan in Nederland.
Richt Erdogan’s jachtpartij zich alleen op burgers met een Turks paspoort of moet iedereen die Erdogan bekritiseert oppassen niet plots in een Turkenbusje gesleurd te worden voor een enkeltje Turkije?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om Turkse kidnappers en moordteams van Nederlandse bodem te weren? En bent u bereid Erdogan openlijk te veroordelen voor zijn plannen?
Iedereen die zich op het Nederlandse grondgebied bevindt, heeft recht op bescherming. De Nederlandse politie zorgt voor veiligheid voor iedereen die zich in Nederland bevindt. De politie en het Openbaar Ministerie zijn extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om aangifte te doen.
Het bericht ‘Vliegers Lelystad slaan alarm’ |
|
Eppo Bruins (CU), Suzanne Kröger (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Vliegers Lelystad slaan alarm»?1
Ja.
Klopt het dat er op Lelystad Airport driehonderd banen op de tocht staan?
Nee, dat klopt niet. Tijdens het Alderstraject is veel aandacht besteed aan de toekomst van General Aviation (GA) verkeer op Lelystad Airport. Geconstateerd werd dat dat in de beginjaren goed samen kan gaan met de geleidelijke komst van handelsverkeer en in veel latere jaren het GA verkeer zal moeten afnemen. Recentelijk onderzoek van Luchtverkeersleiding Nederland en de luchthaven heeft dit herbevestigd, hetgeen aan de luchthavengebruikers gecommuniceerd is vanaf 16 mei jl. Op 28 oktober 2019 heb ik u als reactie op vragen hierover daarom aangegeven dat in de situatie tot 10.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer, de capaciteit toereikend is voor de huidige vraag naar GA bewegingen. Het gecontroleerd zijn van de luchthaven en de internationale veiligheidsregels die daarbij horen leiden wel tot een maximum aantal bewegingen per uur. Dat betekent dat op de drukste momenten de vraag het aanbod (capaciteit) kan overstijgen. Hiertoe is spreiding over de dag nodig en ontwikkelt de luchthaven een planningstool. Er vindt thans in onderling overleg afstemming plaats om tot een evenwichtige balans te komen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Voor de situatie ná 10.000 bewegingen handelsverkeer wordt door de luchthaven in samenwerking met LVNL onderzocht welke aantallen GA bewegingen ook op deze langere termijn kunnen worden geaccommodeerd. Hier zal de GA sector bij betrokken worden. Er zal in ieder geval ruimte blijven voor GA. Het onderzoek kan gebruik maken van de ervaringen die tijdens de inregelperiode worden opgedaan.
Klopt het dat vliegscholen, onderhouds- en andere luchtvaartbedrijven worden gedwongen de helft van hun vluchten te schrappen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de banen die verloren gaan als gevolg van de uitbreiding van Lelystad Airport naar groot commercieel luchtverkeer meegenomen in de MKBA Lelystad Airport? Zo ja, hoe is dit geschat en wat is het aantal? Zo nee, waarom niet?
Van de halvering van het aantal vliegtuigbewegingen of 300 banen die op de tocht zouden staan is geen sprake. Er is ten tijde van het opstellen van de MKBA2 op basis van onder andere de werkgelegenheidsstudie van bureau Stratagem3 geconcludeerd dat als er al sprake zou zijn van verplaatsing van GA bedrijfsactiviteiten, dat tot een maximaal verlies aan 30 arbeidsplaatsen op de luchthaven zou leiden. Dit valt binnen de onzekerheidsmarges van de werkgelegenheidsschatting als gevolg van de toename van het handelsverkeer. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat de MKBA is uitgevoerd vanuit nationaal perspectief. Dit betekent dat verschuivingseffecten tussen regio’s niet meetellen in het MKBA-saldo. Indien opening van Lelystad Airport voor handelsverkeer op termijn zou leiden tot verplaatsing van GA bedrijfsactiviteiten naar andere luchthavens in Nederland, dan betekent dit dat ook een verschuiving van werkgelegenheid binnen regio’s in Nederland, en geen verlies van werkgelegenheid. Om die reden komt dit niet tot uitdrukking in het MKBA-saldo.
In de MKBA is beschreven dat de directe luchthavengerelateerde werkgelegenheid bij een scenario van 45.000 vliegtuigbewegingen circa 4.000 arbeidsplaatsen in totaal voor Nederland is, waarvan ongeveer de helft op Lelystad Airport. Dit is exclusief indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers. Ik vind dit een belangrijk economisch effect voor de regio Lelystad. In totaal voor Nederland (dus ook buiten Flevoland) wordt het werkgelegenheidseffect geschat op circa 10.000 arbeidsplaatsen (luchthavengerelateerd plus indirect bij toeleveranciers).
Hoeveel banen komen er volgens de MKBA naar schatting bij als gevolg van de uitbreiding van Lelystad Airport? En hoe verhoudt dat aantal zich tot de banen die dreigen verloren te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer de banen die verloren dreigen te gaan als gevolg van de uitbreiding van Lelystad Airport worden meegenomen in de MKBA, valt de MKBA dan nog positief uit?
Zie antwoord vraag 4.
Alle plussen en minnen tegen elkaar wegstrepend en verdringing meegerekend, hoeveel extra directe arbeidsplaatsen zal Lelystad Airport naar verwachting gaan opleveren binnen de gemeente Lelystad? Kunt u deze berekening post voor post toelichten?
De werkgelegenheidsstudie van Stratagem die is opgesteld gaat uit van een direct werkgelegenheidseffect van 2.500 banen op Lelystad Airport. Er is in de MKBA geen werkgelegenheidsanalyse uitgevoerd op gemeenteniveau. In de MKBA is de directe luchthavengerelateerde werkgelegenheid op het luchthavenareaal Lelystad Airport geschat op circa 2.000, exclusief indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers. Dit is werkgelegenheid die gecreëerd wordt op de luchthaven als deze 45.000 vluchten handelsverkeer afhandelt. Er wordt hierbij in de MKBA toegelicht dat deze werkgelegenheid niet geheel als additionele werkgelegenheid gezien wordt, door de werking van de arbeidsmarkt waarop verschuivingen plaatsvinden. Hiermee is rekening gehouden in het bepalen van het MKBA-saldo.
Het dreigend verlies bij Postnned Stadskanaal |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen banen bij Postnned Stadskanaal op de tocht door fusie PostNL en Sandd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de fusie tussen PostNL en Sandd met behoud van zoveel mogelijk banen gepaard moet gaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Eén van de redenen voor het verlenen van een vergunning voor de overname van Sandd was dat door de overname een geleidelijke afbouw van het aantal postbezorgers kan worden gefaciliteerd, in samenhang met de krimp van het postvolume, en schokeffecten zoveel mogelijk te voorkomen. Bij Sandd werken circa 11.000 postbezorgers en bij PostNL circa 21.000. Tegelijkertijd is van belang dat door het samenvoegen van volumes van Sandd en PostNL efficiëntievoordelen kunnen worden behaald, waardoor ook in een sterk krimpende markt een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare postdienstverlening geborgd kan worden. Een deel van deze efficiëntievoordelen zal noodzakelijkerwijs bestaan uit besparingen op arbeidsinzet.
Heeft u bij de toestemming voor de fusie als voorwaarde gesteld dat alle bezorgers van Sandd zouden meegaan in de fusie of andere voorwaarden ten aanzien van baanbehoud?
PostNL biedt medewerkers van Sandd die werkzaam zijn in de bezorging van post de mogelijkheid om op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst te treden als postbezorger, ook wanneer zij op basis van een overeenkomst van opdracht voor Sandd werken. Voor overige werknemers van Sandd geldt dat zij voorrang hebben bij sollicitaties bij PostNL. Aan de vergunning voor de overname heb ik een voorschrift verbonden dat PostNL zich moet houden aan toezeggingen aan de ondernemingsraden van Sandd op het gebied van de bescherming van werkenden. Mensen die werken bij de franchisenemers van Sandd vallen echter niet onder de afspraken (met name de sociale regelingen) die gemaakt zijn met de ondernemingsraad van Sandd en waar PostNL zich aan moet houden.
Deelt u de mening dat ook bezorgers die niet in juridische zin maar wel de facto bezorgers van Sandd zijn ook na de fusie in dienst zouden moeten blijven van de rechtsopvolger van Sandd, te weten het gefuseerde PostNL en Sandd? Zo ja, hoe gaat u hier in de richting van dit bedrijf op reageren? Bent u bereid een pleidooi te houden voor het in dienst houden van de genoemde bezorgers? Zo nee, waarom niet?
PostNL heeft aangegeven graag met de individuele franchisenemers in gesprek te gaan om te kijken op welke manier er voor postbezorgers die bij deze bedrijven werken vervangend werk kan worden gevonden binnen PostNL of daarbuiten. Dit kan per persoon en per regio verschillen, onder andere omdat PostNL niet in alle regio’s evenveel vacatures open heeft staan. Ik steun de inzet van PostNL om ook postbezorgers van franchisenemers zo mogelijk aan werk te helpen en moedig PostNL en franchisenemers aan om deze gesprekken daadwerkelijk op korte termijn en op constructieve wijze te voeren in het belang van de mensen die bij deze franchiseorganisaties werken.
Zijn er nog meer franchisenemers van Sandd of PostNL waarbij ten gevolge van de fusie banen verloren dreigen te gaan? Zo ja, om hoeveel arbeidsplaatsen gaat het en wat kunt u doen om banenverlies te voorkomen?
Er zijn mij in totaal 9 franchisenemers van Sandd bekend. Dit zijn: FRL Post, Meren Post, Postnned, Meco Distributie, Herling Strijdhorst, Mail DMB, Post Service, Postedd, Reli Groep. Sandd heeft aangegeven dat er als gevolg van de overname door PostNL vanaf een moment in het eerste kwartaal van 2020 geen volume meer beschikbaar zal zijn voor de Sandd franchiseformule omdat het Sandd-netwerk wordt geïntegreerd in het netwerk van PostNL en daarmee ophoudt te bestaan. Sommige franchisenemers hebben aangegeven dat dit betekent dat het werk op het gebied van postbezorging bij hen stopt. Deze acties van franchisenemers zijn gedaan vooruitlopend op de uitkomst van het aanbod van PostNL om te bezien of postbezorgers vervangend werk kan worden geboden.
In een rapport opgesteld door Ecorys (dat bij de aanvraag voor een vergunning op basis van artikel 47 van de Mededingingswet is gevoegd) is onder meer aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij deze franchisenemers werkzaam zijn. Deze bedrijven verrichten ook andere werkzaamheden dan alleen postbezorging voor Sandd. Het aantal mensen dat zich bij deze bedrijven bezighoudt met postbezorging (al dan niet voor Sandd) ligt derhalve lager, maar het exacte aantal is mij niet precies bekend. In een eerder artikel in het Financiële Dagblad wordt door de Vereniging Francisnemers Sandd aangegeven dat bij deze bedrijven 3000 postbezorgers werken en 450 medewerkers in dienst zijn. Dit bevestigt het geschetste beeld ten tijde van de vergunningsaanvraag. Ik treed met de Vereniging Franchisenemers Sandd in contact om te bezien of zij nadere gegevens kan en wil verschaffen over de mensen die bij de franchisenemers werken.
Daarbij dient te worden aangetekend dat in de situatie waarin Sandd zelfstandig was blijven bestaan, het ook onzeker was of er voor mensen die bij deze franchisenemers werken (als werknemer of als zzp’er) een baan bij deze bedrijven zou zijn geweest, vanwege de voortdurende krimp van het postvolume. In het rapport van Ecorys is aangegeven dat Sandd verwachtte per 1 januari 2022 geen gebruik meer te maken van franchisenemers en dat het ook in dat scenario nog onzeker was of een positief bedrijfsresultaat kon worden behaald door Sandd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 vind ik het belangrijk om te bezien of er voor mensen die bij deze franchisenemers werken vervangend werk kan worden gevonden bij PostNL of daarbuiten. Daarom moedig ik partijen aan op korte termijn en op constructieve wijze het gesprek hierover met elkaar aan te gaan, in het belang van de mensen die deze franchiseorganisaties werken.
Het bericht dat het COA asielzoekers, die slachtoffer zijn van een zedendelict, afraadt aangifte te doen |
|
Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««COA ontraadt aangifte na verkrachting», Staatssecretaris eist onderzoek naar verhaal Elya uit Dronten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Centrum Opvang Asielzoekers (COA), asielzoekers die slachtoffer zijn van een ernstig misdrijf zoals aanranding of verkrachting, niet moet ontraden daarvan aangifte te doen maar die slachtoffers juist zou moeten helpen bij het doen van aangifte? Zo ja, kunt u dit aan het COA laten weten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het van belang is dat asielzoekers die slachtoffer zijn van een ernstig misdrijf gestimuleerd worden tot het doen van aangifte en dat zij daarbij gesteund en begeleid worden. Het COA stimuleert bewoners om aangifte te doen en biedt waar nodig ondersteuning. Ook in de onderhavige zaak hebben COA medewerkers de bewoner geadviseerd om aangifte te doen en is er voorts geregeld navraag gedaan naar het doen van aangifte. COA-medewerkers zijn verplicht van incidenten waarbij sprake is van geweld, bedreigingen of andere vermoedelijk strafbare feiten een melding te doen bij de politie. Een COA-medewerker kan ook aangifte doen wanneer hij/zij getuige is van een incident. Dit maatregelenbeleid is schriftelijk vastgelegd en alle medewerkers van het COA zijn erover geïnformeerd. Tijdens de verplichte trainingen over incidenten en maatregelen wordt hier voorts aandacht aan besteed. Het COA handelt derhalve al volgens de door uw Kamer gevraagde werkwijze.
Beschikt u over meer signalen dan de in het bericht genoemde, dat homoseksuele slachtoffers van een zedendelict door het COA geadviseerd zouden worden daarvan geen aangifte te doen? Zo ja, waaruit bestaan die signalen? Zo nee, gaat het door u aan het COA opgelegde intern onderzoek ook na hoe vaak homoseksuele asielzoekers slachtoffer worden en in welke gevallen er geadviseerd wordt geen aangifte te doen?
Nee, ik beschik niet over andere signalen dat aan homoseksuele slachtoffers van een zedendelict geadviseerd zou worden om geen aangifte te doen. Er is overigens, anders dan in de media vermeld staat, geen sprake van een aan het COA opgelegd intern onderzoek. Het COA heeft wel op mijn verzoek de feiten op een rij gezet.
Hoe vaak doen homoseksuele asielzoekers die in de opvang slachtoffer zijn geworden van een zedendelict daar wel aangifte van? Beschikt u over gegevens over de aard en de omvang van deze problematiek? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken?
De politie heeft hierover geen centraal geregistreerde cijfers beschikbaar. Deze vraag zou enkel te beantwoorden zijn door een arbeidsintensieve combinatie van registraties waarbij dossiers één voor één moeten worden doorgelezen om te kunnen vaststellen of het slachtoffer homoseksueel en/of asielzoeker is. Het COA registreert niet of een slachtoffer lhbti is.
In hoeverre is een intern onderzoek door het COA naar haar eigen medewerkers onafhankelijk genoeg om betrouwbare onderzoeksresultaten mee te bereiken? Overweegt u een onafhankelijk onderzoek door een derde? Zo nee, waarom niet en acht u een dergelijk onderzoek na afronding van het intern onderzoek wel mogelijk?
Er is geen sprake van een intern onderzoek. Gezien de antwoorden op de vragen 2 en 3 acht ik dit ook niet nodig, evenmin als een onafhankelijk onderzoek door een derde.
Wat moet er gebeuren om homoseksuele asielzoekers die in een asielzoekerscentrum zitten beter te beschermen? Hoe gaat u hier voor zorgen?
Het COA heeft aandacht voor de kwetsbare positie van lhbti’s in de opvang. Er zijn diverse maatregelen om daders te straffen en slachtoffers te beschermen. Het COA geeft voorts actief voorlichting aan bewoners dat discriminatie niet is toegestaan en treedt altijd op tegen discriminatie.
Een rapport over mensenrechtenschendingen in het noorden van Syrië |
|
Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport «Syria: Civilians Abused in «Safe Zones»» van Human Rights Watch?1
Ja
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport dat de door Turkije gesteunde Syrian National Army zich in het noorden van Syrië schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden, waaronder executies, plunderingen en het tegenhouden van vluchtelingen?
Alle berichten over mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden zijn zeer zorgelijk, dus ook deze laatste over Noord-Syrië. Er mag wat Nederland betreft geen straffeloosheid bestaan en daarom ondersteunt het kabinet ook meerdere initiatieven die dat bestrijden. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM).
Deelt u de analyse dat Turkije hier een verantwoordelijkheid heeft, namelijk dat het deze schendingen moet onderzoeken, schuldigen moet straffen en ervoor moet zorgen dat het stopt?
Er mag wat Nederland betreft geen straffeloosheid bestaan en daarom ondersteunt het kabinet ook meerdere initiatieven die dat bestrijden. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Turkije heeft wat betreft het kabinet een duidelijke verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen, en meldingen daarover te onderzoeken. Nederland roept Turkije hier ook voortdurend toe op, ook in bilaterale contacten op politiek niveau. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu zegde publiekelijk toe dat Turkije meldingen van mensenrechtenschendingen zal onderzoeken.
Deelt u de analyse dat Turkije bevindingen zoals beschreven in het rapport van Human Rights Watchniet serieus neemt? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe dringt u er bij Turkije op aan dat mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in het noorden van Syrië worden beëindigd en vluchtelingen veilig terug kunnen keren? Welke gevolgen bepleit u als Turkije dit niet doet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en in welke mate de Syrian National Army bestaat uit (strijders van) groepen die eerder van Nederland zogenaamde niet-letale steun ontvingen? Wat vindt u hiervan?
In verband met herleidbaarheid naar de namen van de gematigde gewapende groepen die voorheen door Nederland gesteund zijn kan hier in het openbaar niet op in worden gegaan. Uw Kamer is hier vertrouwelijk over geïnformeerd.
Van hoeveel strijders, strijdgroepen en/of rebellengroepen die door Nederland voorzien zijn van niet-letale steun is bekend dat zij meestrijden met Turkije?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met strijders, strijdgroepen en/of rebellengroepen die niet-letale steun hebben ontvangen?
Als onderdeel van het onderzoek naar de betrokkenheid van eerder door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen bij deze militaire operatie is op 7 december voor het laatst contact gehad met een van deze strijdgroepen.
In hoeverre acht u het problematisch dat met Nederlandse steunmaterialen gevochten wordt tegen de Syrische Koerden, een NAVO-bondgenoot?
De Syrische Koerden als bevolkingsgroep kennen vele verschillende partijen en groeperingen, waaronder het aan de PKK gelieerde PYD, maar ook bijvoorbeeld de Kurdish National Council. Geen van deze groepen kan echter aangemerkt worden als NAVO-bondgenoot.
Ten aanzien van operatie Peace Spring kan gesteld worden dat er geen indicatie is gevonden dat door Nederland geleverde goederen zijn ingezet in de strijd. Tegelijkertijd kan het kabinet ook niet uitsluiten dat dat wel is gebeurd. In het algemeen kan worden gesteld dat de door Nederland geleverde goederen aan gebruik onderhevig waren. In eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat goederen als voedselpakketten en medicijnen al grotendeels geconsumeerd zijn en de gemiddelde levensduur van een geleverd voertuig in de Syrische context naar schatting zes tot acht maanden was (kamerstuk 32623–229). Maar het is ook mogelijk dat sommige (onderdelen van) voertuigen die Nederland leverde wel zijn ingezet (zie ook Kamerbrief onderzoek betrokkenheid NLA-groepen bij operatie Peace Spring d.d. 17 december).
Tekortschietende hulp in woonzorgcentrum Het Schild |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgcentrum Het Schild in de problemen: kwaliteit schiet tekort»?1
Ja.
Wat brengt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot de conclusie dat ze eraan twijfelt of het Het Schild «gaat lukken» om de noodzakelijke zorg te leveren? Welke aanwijzingen heeft de IGJ daarvoor?
Uit het inspectieonderzoek blijkt dat er nog steeds tekortkomingen zijn in de zorgverlening. De inspectie heeft in oktober 2019 kwaliteitsverbeteringen geconstateerd, maar het resultaat acht de inspectie nog niet voldoende en niet voldoende stabiel. De beperkte en wisselende verbeterresultaten zetten het vertrouwen van de inspectie onder druk. De inspectie heeft daarom geoordeeld dat het instellen van verscherpt toezicht noodzakelijk is geworden.
Waarom is klaarblijkelijk meer dan een jaar verstreken tussen het vorige onderzoek en het huidige? Is dat standaard in gevallen als hier aan de orde? Zou het gelet op de hierboven bedoelde twijfel van de IGJ niet voor de hand hebben gelegen eerder een heronderzoek te verrichten?
Het Schild stond in 2018 voor een grote verbeteropdracht over alle getoetste thema’s heen. De bewaking en het herstel van de kwaliteit is primair de taak en de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Het Schild kreeg een verbetertermijn van 9 maanden om aan de normen te voldoen. De inspectie voerde na deze verbetertermijn een hertoetsbezoek uit in oktober 2019.
Is nu in de ogen van de IGJ sprake van een laatste kans voor Het Schild om de zorg op orde te brengen?
De inspectie heeft verscherpt toezicht ingesteld om de situatie binnen Het Schild nauwlettend te kunnen volgen. Als de termijn van het verscherpt toezicht afloopt, zal de inspectie de stand van zaken binnen Het Schild nogmaals beoordelen en zo nodig aanvullende maatregelen treffen.
Vindt u het redelijk dat bewoners al minimaal een jaar zorg ontvangen die blijkbaar niet goed genoeg is?
Uiteraard moet het zorgaanbod in Het Schild voldoen aan geldende normen. Als dat niet het geval is, kunnen er immers risico’s voor de cliënten ontstaan. Mede hierom geldt nu een situatie van verscherpt toezicht.
Welke alternatieven zijn er voor de tot een zeer specifieke doelgroep behorende bewoners als Het Schild gesloten zou moeten worden? Hoe kunt u verzekeren dat de continuïteit van zorg wordt gewaarborgd?
Van iedere zorgaanbieder wordt verwacht dat deze zorg biedt die passend is bij de cliëntgroep. De inspectie betrekt de continuïteit van zorg bij haar toezicht en bij door haar te nemen maatregelen.
Bent u bereid Het Schild in aanmerking te laten komen voor extra vrijgemaakte verpleeghuismiddelen om de gewenste en noodzakelijke omslag te maken? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan treffen om de zorg voor deze kwetsbare ouderen te waarborgen?
Ik heb naar aanleiding van de problematiek bij Het Schild contact opgenomen met het zorgkantoor. Het zorgkantoor is in gesprek met Het Schild om te bezien welke maatregelen er nodig zijn om de bedrijfsvoering en de kwaliteit van zorg op orde te krijgen, zodat wordt voldaan aan de vereisten van de IGJ en de continuïteit van zorg voor deze kwetsbare ouderen kan worden geborgd. Het zorgkantoor kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden voor ondersteuning vanuit het kwaliteitsbudget verpleeghuiszorg. Voorts ontvangt Het Schild inmiddels vanuit het programma «Waardigheid en trots op locatie» ondersteuning op het gebied van bedrijfsvoering en zorg.
Apen als proefdieren |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie inval in berucht horrorlaboratorium LPT»?1
Ja.
Is het waar dat het genoemde Nederlandse bedrijf apen uit een Duits proefdierbedrijf heeft geïmporteerd dat verdacht wordt van dierenmishandeling en fraude? Zo ja, om hoeveel apen gaat het?
Vanuit een bedrijf in Duitsland zijn meerdere zendingen met apen naar Nederland geëxporteerd. Op grond van de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens kan ik de informatie over het aantal apen niet verstrekken. De transporten zijn toegestaan door de Duitse autoriteiten en zijn aangemeld in het TRACES-systeem.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de herkomst van deze apen gecontroleerd?
Ja, de NVWA heeft de herkomst van deze apen gecontroleerd. De transportdocumenten, CITES-documenten en levensloopdossiers van de dieren waren aanwezig en op orde.
Is de legale herkomst uit een legale fokinstelling van deze apen met zekerheid vast te stellen? Zo ja, wat is de uitkomst van die controle? Zo nee, gaat die herkomst alsnog vastgesteld worden?
De NVWA heeft de begeleidende documenten bij de verschillende zendingen gecontroleerd. Daaruit blijkt dat de apen een legale herkomst hebben.
Wanneer heeft de NVWA het genoemde Tilburgse bedrijf voor het laatst gecontroleerd en wat waren de uitkomsten van die controle?
Naar aanleiding van de zendingen apen vanuit Duitsland heeft de NVWA op 28 november 2019 een bestemmingscontrole uitgevoerd. Daarnaast heeft de NVWA op 27 november 2019 en 8 januari 2020 inspecties uitgevoerd op de naleving van vereisten voor huisvesting en dierenwelzijn. Er zijn bij deze inspecties geen onregelmatigheden geconstateerd. De dieren zijn gehuisvest en worden verzorgd volgens de regels gesteld in de Wet op de dierproeven.
Deelt u de mening dat om het risico dat, ondanks het verbod daarop, in het wild gevangen apen als proefdier worden gebruikt of worden verhandeld, alleen proefdieren uit gereguleerde fokprogramma’s zouden moeten worden gebruikt? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is in Europa verboden om niet-humane primaten uit wildvang te gebruiken in dierproeven. De dieren moeten afkomstig zijn van een fokinstelling. Bij de invoer van niet-humane primaten is de CITES-overeenkomst van toepassing. Het CITES-certificaat geldt als bewijs voor legale herkomst uit een fokinstelling, afgegeven door de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst. De invoer wordt niet toegestaan indien er gerede twijfel bestaat over de fokstatus van de dieren.
Deelt u de mening dat de handel in apen als proefdier met name vanwege het dierenwelzijn in het algemeen en in het kader van het terugbrengen van het aantal proefdieren ongewenst is en tenminste teruggebracht of beter nog verboden zou moeten worden? Zo ja, hoe gaat u hier verder gevolg aan geven? Wilt u dit in EU-verband gaan bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Niet-humane primaten voor de inzet in dierproeven mogen in Europa worden geïmporteerd en verhandeld. Om het welzijn van deze dieren te waarborgen zijn hiervoor Europese regels opgesteld waar bedrijven zich aan moeten houden en waar in Nederland de NVWA op toeziet.
Wel ben ik van mening dat lange afstandstransporten voor dieren belastend kunnen zijn. Ik ben daarom blij dat de Nederlandse dierproefinstellingen zich in 2014 ervoor hebben uitgesproken om alleen nog apen te willen betrekken die in Nederland zijn gefokt (Kamerstuk 32 336, nr. 44). De herkomst van de niet-humane primaten in dierproeven in Nederland wordt jaarlijks gepubliceerd in het registratierapport «Zo doende» van de NVWA.
Het bericht 'EU diplomat ordered to leave Malawi after protesting police rape allegations’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht »EU diplomat ordered to leave Malawi after protesting police rape allegations» d.d. 2 december jl.?1
Ja.
Heeft u in bilateraal of EU-verband contact opgenomen of laten nemen met de Malawiaanse overheid over de grond voor de uitzetting van de EU-ambassadeur? En zo ja, wat was de reactie? En zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) leert dat de berichten in de pers onjuist zijn, en dat er geen sprake is van een uitzetting.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese collega’s over deze uitzetting en de mogelijke gevolgen? En zo ja, wat is het resultaat? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in reactie op dit bericht namens Nederland uw afkeuring over de uitzetting van de EU-ambassadeur uitgesproken of heeft u zich in EU-verband ingezet om een gezamenlijke afkeuring uit te spreken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Malawiaanse ambtsgenoot om de zorgen over het geweld tegen vrouwen door de politie over te brengen? En zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over meldingen van aanrandingen en verkrachtingen door de Malawiaanse politie na afloop van de verkiezingen is zeer verontrustend. De Nederlandse ambassade in Harare (Zimbabwe) volgt de ontwikkelingen in Malawi op afstand. De bilaterale betrekkingen zijn beperkt, en Nederland heeft geen ambassade in Malawi. Mede daarom is de EU voor Nederland een belangrijk kanaal in de relatie met Malawi.
De EU-delegatie volgt de ontwikkelingen met betrekking tot vrijheid van meningsuiting en geweld tegen vrouwen in Malawi op de voet, en onderhoudt daartoe contacten met relevante actoren, zoals vrouwenorganisaties. De EU voert, in samenwerking met de VN en Malawi, specifieke programma’s uit gericht op het bestrijden van geweld tegen vrouwen. De EU-ambassadeur heeft daarnaast het geweld tegen vrouwen publiekelijk veroordeeld en opgeroepen tot een onderzoek. Het geweld tegen vrouwen, en het optreden van de Malawiaanse politie bij demonstraties in bredere zin, zijn expliciet besproken tijdens de laatste formele politieke dialoog met de Malawiaanse regering in november 2019.
Nederland zal de dialoog tussen de EU en Malawi met aandacht blijven volgen, en de EU vragen het geweld tegen vrouwen en de vrijheid van meningsuiting in de politieke dialoog op te blijven brengen. Deze thema’s zullen ook aan bod komen bij een eerstvolgend bezoek vanuit de Nederlandse ambassade in Harare aan Malawi.
Heeft u in bilateraal of EU-verband contact opgenomen of laten nemen met de Malawiaanse overheid om te wijzen op het recht van demonstratie en de vrijheid van meningsuiting? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u geïnformeerd over de klacht van de Malawiaanse regering bij de EU over de deelname van de EU-ambassadeur aan een demonstratie? En zo ja, is er een reactie geweest van de EU op deze klacht? En zo nee, waarom niet?
Er is navraag gedaan bij de EDEO. Volgens de EDEO is er geen sprake van een officiële klacht.
Is er in EU-verband overleg geweest met de Britse hoge commissaris voor Malawi over een gezamenlijke inzet op het onderzoek naar geweldsmisbruik van de Malawiaanse politie?
De EU-delegatie in Lilongwe voert nauw overleg met de Britse hoge commissaris, ook over mensenrechtenkwesties en over de noodzaak tot – en effectiviteit van -een eventuele gezamenlijke inzet.
Heeft u contact opgenomen of laten nemen met de Niet-Gouvernementele Organisatie (NGO) Gender Coördinatie netwerk over de meldingen die zij hebben verzameld en over het onderzoek dat nu door de Malawiaanse overheid is ingesteld? En zo nee, waarom niet? En zo ja, wat was hun reactie op de recent ingestelde commissie die nu onderzoek gaat doen naar de beschuldigingen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat slechts 6 op de 10 Nederlanders weten wat de termen ‘budget’, ‘inflatie’ en ‘rente’ betekenen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het «European Payment Report 2019»1 en het bericht «Vier op de tien Nederlanders hebben te weinig financiële basiskennis»?2
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik benadruk daarbij wel dat het niet alleen gaat om financiële kennis, maar juist ook om vaardigheden en gedrag. Weten is nog geen doen.
Deelt u de mening in het report dat de verbetering van financiële geletterdheid («financial literacy») van cruciaal belang is om consumenten te helpen de financiële complexiteit en daarmee samenhangende stress waarmee zij zich geconfronteerd voelen, te beheersen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Daarom ben ik er voorstander van dat in het onderwijs voldoende aandacht is voor goed omgaan met geld. Het is daarom goed dat in de voorstellen voor de actualisatie van het onderwijscurriculum ook ruimte is gemaakt voor het bevorderen van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren. De kabinetsreactie op de voorstellen is deze maand aan de Kamer verzonden door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs; hierover wordt in het nieuwe jaar het gesprek gevoerd.3
Hiernaast dient de Week van het geld als aanjager om het gehele jaar door regelmatig aandacht te besteden aan leren omgaan met geld. Ik geef zelf ook iedere maand een gastles, om die continuïteit te stimuleren.
Verstandige financiële keuzes leren maken draagt bij aan economische zelfstandigheid als volwassene. Ook juich ik het toe dat volwassenen zich blijven verdiepen in geldzaken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van informatie van het Nibud en Wijzer in geldzaken.
Hoe beoordeelt u de 11e plaats (van de 24) op de score financiële geletterdheid? Bent u tevreden met deze plaats? Zo ja, waarom?
Ik ben niet tevreden, maar ook niet zo verrast door de uitkomsten van het «European consumer payment report» van Intrum. Uit eerdere internationale onderzoeken (zoals OESO-rapporten uit 2017) bleek dit al. Bijvoorbeeld het OESO-PISA rapport4 uit 2017: daaruit bleek dat 19% van de Nederlandse vijftienjarigen te weinig vaardigheden had om alledaagse financiële beslissingen te nemen, en 18% net voldoende (samen 37%). Dit benadrukt het belang van financiële geletterdheid in het onderwijscurriculum en het stimuleren van financiële vaardigheden buiten schooltijd, zoals thuis en op het werk.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemiddeld 69 procent van de Europeanen vindt dat zij of hij een adequate (47 procent) ofwel excellente (22 procent) financiële opleiding heeft gehad en derhalve geëquipeerd zou zijn om dagelijkse financiële beslissingen te nemen? Hoe ziet u dit gegeven het feit dat 37 procent niet in staat was om financiële basistermen (zijnde budget, credit score, jaarlijks kostenpercentage, variabele rente en inflatie) te koppelen aan de correcte definities?
Ook uit eerdere onderzoeken blijkt dat er een verschil is tussen de financiële vaardigheden die mensen denken te hebben, en de kennis die in een test wordt gemeten.
In 2017 verscheen bijvoorbeeld een OESO-rapport over financiële geletterdheid van volwassenen, waaruit bleek dat in veel landen (waaronder Nederland) mensen hun financiële kennis overschatten. Mogelijk zijn de gestelde vragen (over rente, inflatie, kredietscore etc.) niet voor iedereen van dagelijks belang, en hebben mensen een ander beeld bij wat je hoort te weten/kunnen als het gaat om geldzaken.
Ook in het Nibud rapport «Financiële problemen» dat eind 2018 verscheen5, bleek dat mensen zichzelf soms overschatten of hun financiële problemen onderschatten.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat 38 procent van de Nederlanders van mening is dat zij of hij een excellente financiële opleiding heeft gehad terwijl 40 procent van de Nederlanders niet in staat is om financiële basistermen (zijnde budget, credit score, jaarlijks kostenpercentage, variabele rente en inflatie) te koppelen aan de correcte definities? Ziet u dit als een risico? Zo nee, waarom niet?
Het versterken van financiële vaardigheden is van groot belang. Het draagt bij aan weerbare huishoudens, maar staat niet op zichzelf. Naast mijn inspanning om financiële vaardigheden onderdeel te laten uitmaken van het onderwijscurriculum, zorg ik daarom ook voor consumentenbescherming op de financiële markten. Zo is bij complexe financiële producten (zoals hypotheken, arbeidsongeschiktheidsverzekeringen), wanneer deze worden afgesloten zonder voorafgaand advies door een gediplomeerd adviseur, een kennis- en ervaringstoets ingevoerd. Bij het afsluiten van hypothecaire- of consumentenkredieten worden consumenten beschermd doordat er, in samenwerking met Nibud, leennormen zijn vastgesteld. Via het Actieplan Consumentenkeuzes wil ik stimuleren dat partijen in de financiële markten hun keuzeomgevingen en dienstverlening zo inrichten dat ze consumenten helpen bij financieel gezond gedrag (zie vraag 10 en verder).
Wie is, volgens u, verantwoordelijk voor de financiële opleiding van mensen?
Naar mijn mening is dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik denk dat het goed is als mensen via meerdere routes hun financiële vaardigheden kunnen vergroten, zowel in hun jeugd als later. Dat blijkt ook uit het onderzoek van Intrum: daar worden diverse voorlichtingsbronnen genoemd zoals ouders/familie/ vrienden, scholen, internet, media, banken en financieel adviseurs.
Ouders spelen een belangrijke rol bij kennis, vaardigheden en het geven van goede voorbeelden. Dat blijkt ook uit het Nibud onderzoek «geldzaken in de praktijk» van april 2019. Mensen die het goede voorbeeld meekregen, omdat hun ouders goed met geld konden omgaan en dit aan hun kinderen leerden, vertonen verantwoord aankoopgedrag. Het helpt dus als kinderen van hun ouders leren om geen impulsaankopen te doen, om eerst te kijken of ze voldoende geld hebben voordat ze iets kopen, en om prijzen te vergelijken. Niet alle ouders zijn echter financieel onderlegd.
Onderwijs over geldzaken is belangrijk om kinderen ook op financieel gebied gelijke kansen te geven, ongeacht hun achtergrond. Het Nibud heeft leerdoelen opgesteld, die aangeven wat kinderen en jongeren bij verschillende leeftijden zouden moeten kennen en kunnen als het gaat om geldzaken. De leerdoelen sluiten aan bij de competenties voor omgaan met geld voor volwassenen, en bij het raamwerk dat de OECD heeft opgesteld om de kennis en vaardigheden te meten op het gebied van financiële geletterdheid binnen het PISA programma (Programme for International Student Assessment).
De Nibud-leerdoelen en -competenties zijn als volgt in te zetten:
Een deel van de Nederlanders is niet of nauwelijks «financieel redzaam», bijvoorbeeld door laaggeletterdheid of andere omstandigheden. Daarom is het belangrijk dat mensen weten wie hen kan helpen als ze het zelf niet kunnen. Hiervoor wordt samengewerkt met o.a. gemeenten, sociaal-maatschappelijke organisaties en landelijke schuldhulpinitiatieven.
Ook is het belangrijk dat mensen toegang hebben tot betrouwbare websites over geldzaken, zoals die van het Nibud en Wijzer in geldzaken. Daarnaast is goede informatie door financiële instellingen en adviseurs van belang, op het moment dat mensen financiële keuzes maken.
Verder kunnen werkgevers een rol spelen bij het financieel fit houden van werknemers, bijvoorbeeld door informatie te verstrekken over de pensioenregeling, attent te zijn op loonbeslagen en andere signalen van geldzorgen. Om werkgevers daarbij te ondersteunen is de website www.financieelfittewerknemers.nl gemaakt.
Kunt u aangeven in hoeverre u een verantwoordelijkheid voor zichzelf ziet, per genoemde bron van financiële opleiding van «European Payment Report 2019»3, om deze financiële opleiding te verbeteren? Zou u per bron kunnen aangeven welke stappen u op dit moment onderneemt om de financiële opleiding vanuit deze bron te verbeteren?
Elf jaar geleden is op initiatief van het Ministerie van Financiën het platform Wijzer in geldzaken opgericht, om de krachten te bundelen als het gaat om financiële vaardigheden. Het programmabureau is gevestigd in het Ministerie van Financiën. In de stuurgroep zitten het Nibud, de koepels van banken/ verzekeraars/pensioenfondsen en toezichthouders AFM en DNB. Bij de verschillende projecten (zoals de week van het geld, lesmaterialen, pensioenen, financieel fitte werknemers e.d.) wordt ook samengewerkt met andere organisaties. De komende jaren zal Wijzer in geldzaken zich daarbij meer gaan richten op financieel kwetsbare groepen, zoals laaggeletterden en het MBO.
Kijkend naar de «bronnen» die in het Intrum-rapport worden genoemd, worden al verschillende acties ondernomen waaraan steeds meer organisaties meedoen; zie ook het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop:
Ziet u, gezien de uitkomsten op de score financiële geletterdheid en de bronnen van financiële opleidingen, redenen om per bron de aanpak te intensiveren?
Er worden al veel acties ondernomen en steeds meer organisaties doen mee; zie het antwoord op vraag 7.
Gegeven de huidige financiële geletterdheid, welke gedragsinzichten uit de rapportage «Rijk aan gedragsinzichten: editie 2019» wilt u inzetten en versterken om mensen te helpen de financiële complexiteit te beheersen?4
Ook op website van Wijzer in geldzaken wordt gebruik gemaakt van gedragsinzichten. De website is opgebouwd rondom life events en bevat veel checklists en korte tools (bv. samenwoontool, ZZP-tool, pensioentool). Daarmee krijgen mensen snel inzicht in hun eigen situatie en ontvangen ze concrete tips voor actie. De gedragsinzichten zullen ook worden gebruikt om meer mensen te stimuleren om een buffer op te bouwen.
Tot slot wordt veel aandacht besteed aan het meten van de effectiviteit van de interventies. Uit onderzoeken8 blijken de volgende factoren essentieel bij het vergroten van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren:
Ook wordt het materiaal van (partners van) Wijzer in geldzaken aan effectiviteitsmetingen onderworpen9. Daaruit blijkt dat financiële educatie inderdaad werkt als je je aan deze onderzoeksinzichten houdt.
Herinnert u zich uw Actieplan Consumentenkeuzes en begeleidende brief5 waarin u schrijft dat «de theoretische opvatting van een rationeel denkende en handelende mens, in veel situaties in de praktijk echter niet op gaat»? Kunt u aangeven in welke situatie de theoretische opvatting van een rationeel denkende en handelende mens wel op gaat?
Op mogelijk uitzonderlijke situaties na hebben mensen niet de tijd, motivatie en kennis om te komen tot optimaal afgewogen en geïnformeerde financiële beslissingen. Onderzoek leert dat mensen beperkt rationeel handelen.
Kunt u, het liefst per initiatief uit de brief6, aangeven welke (concrete) doelstellingen geformuleerd zijn?
De 11 initiatieven in het Actieplan zijn de verantwoordelijkheid van 22 partijen, uit de financiële sector, consumentenorganisaties en kennisinstituten, en zij hebben hiervoor concrete onderzoeksplannen uitgewerkt. Deze partijen doen meer dan de wetgeving van ze vraagt en zij zoeken net als ik naar vernieuwende manieren om de keuzeomgeving voor consumenten beter in te richten. Dit is dan ook de overkoepelende doelstelling. In de Kamerbrief is per initiatief benoemd welke consumentenkeuzes zij willen faciliteren. De initiatieven omvatten vaak experimenten en de uitkomsten daarvan zijn niet zeker. Door meer te testen, door kennisinstituten, consumentenorganisaties en financiële sector met elkaar te verbinden, en partijen uitkomsten met elkaar te laten delen wil ik verbetering en vernieuwing ten behoeve van consumenten versnellen. Bij positieve resultaten, waarbij onderzoek laat zien dat consumentenkeuzes daadwerkelijk worden gefaciliteerd, kan een partij deze kennis toepassen in product- en dienstenaanbod aan consumenten.
Een voorbeeld is het onderzoek van Vereniging Eigen Huis, Nibud en Universiteit van Leiden naar het activeren van klanten met aflossingsvrije hypotheken middels e-mail. Als de resultaten luiden dat bepaalde boodschappen aanslaan en consumenten helpen om aanpassingen door te laten voeren aan de aflossingsvrije hypotheek, dan kunnen zij dit toepassen in hun werkwijze. Ook kunnen andere banken of financieel adviseurs gebruik maken van deze inzichten.
Welke doelstellingen heeft u voor uzelf geformuleerd aangaande het Actieplan Consumentenkeuzes? Zijn deze doelstellingen SMART, ook wel specifiek, meetbaar, actiegericht, realistisch en tijdgebonden? Zo niet, bent u bereid deze doelstellingen alsnog dusdanig te formuleren?
Mijn doelstelling is om vernieuwing en verbetering in de financiële keuzeomgevingen van consumenten aan te jagen door toepassing van gedragsinzichten. Dit wil ik bereiken door kennisinstituten, consumentenorganisaties en financiële sector aan elkaar te verbinden. Zij werken onderzoeksplannen uit, starten samenwerkingen, en delen uitkomsten met elkaar. Als blijkt dat consumenten geholpen zijn door het initiatief, dan zullen initiatiefnemers dit aanbieden aan consumenten. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van een applicatie waarmee spaargedrag wordt bevorderd.
De doelstelling om te verbinden en aan te jagen lijkt vooralsnog geslaagd en realistisch. Veel partijen zijn actief aan de slag gegaan. Cijfermatig is het beeld dat er 11 initiatieven starten of gestart zijn en dat 22 partijen aan de slag gaan. Daarnaast zijn er nadat ik de Kamerbrief heb verstuurd, veel nieuwe partijen die zich hebben aangemeld om mee te werken aan het Actieplan. Dit zijn bijvoorbeeld banken, fintechs en financieel adviseurs die consumenten beter willen bedienen, en daarnaast nieuwe kennisinstituten die recente gedragskennis willen delen en willen experimenteren. Elk kwartaal komen deze partijen bij elkaar. Zij pitchen dan nieuwe ideeën, werken samen onderzoekplannen uit, geven updates over de uitvoering van plannen en delen uitkomsten van onderzoek. Ten aanzien van het tijdpad geldt dat partijen die reeds deelnamen bij de aftrap een concreet onderzoeksplan moesten hebben en daar uiterlijk eerste kwartaal 2020 mee starten.
Klopt het dat de enige rol die u voor zichzelf ziet in het Actieplan Consumentenkeuzes is het «zoveel mogelijk faciliteren door partijen te verbinden waar en wanneer dat nuttig is, kennis te laten uitwisselen waar en wanneer dat zinvol is en er zorg voor dragen dat resultaten in het netwerk worden gedeeld, zodat er van elkaar kan worden geleerd»? Zo nee, wat gaat u concreet nog meer doen? Zo ja, denkt u dat deze aanpak afdoende is, gegeven het «European Payment Report 2019»?
Het Actieplan is onderdeel van een bredere aanpak; waarin ik ook inzet op wettelijke bescherming van consumenten waar misstanden zijn, aanjagen van betere keuzeomgevingen voor financieel gezond gedrag en op financiële educatie voor de basiskennis. Op dat laatste ben ik in de antwoorden hierboven ingegaan. Waar problemen zijn zal ik maatregelen treffen, denk bijvoorbeeld aan de flitskredieten waardoor kwetsbare consumenten in problemen raakten. Hiermee wil ik bijdragen aan de brede schuldenaanpak. Hierover heb ik u recent bij brief geïnformeerd.12 Ten slotte wordt gewerkt aan verbetering van het dienstverleningsdocument waarmee consumenten financiëledienstverleners met elkaar kunnen vergelijken.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden voor het algemeen overleg Financiële markten van 15 januari 2020?
Ja.
Het bericht dat vluchtelingen worden uitgehongerd in Libië |
|
Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht over de zware omstandigheden voor vluchtelingen in Libië?1
Zoals vaker aan uw Kamer gemeld zijn de zware omstandigheden voor vluchtelingen en migranten in Libië zorgelijk. De situatie van migranten en vluchtelingen was al zeer nijpend, maar is zeker sinds het uitbreken van het geweld in april jl. verder verslechterd. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Libië nauwgezet, onderhoudt intensief contact met UNHCR, IOM en andere (internationale) hulpverleners en vraagt in verschillende internationale overleggen aandacht voor de verslechterde humanitaire situatie en de noodzaak voor effectieve samenwerking binnen de internationale gemeenschap.
Klopt het dat de situatie in het verzamel- en vertrekcentrum van de UNHCR in Tripoli zo erbarmelijk is geworden dat het niet langer mogelijk is om vluchtelingen te evacueren?
UNHCR meldt2 dat het verzamel- en vertrekcentrum (Gathering and Departure Facility, GDF) zwaar overbevolkt is omdat de afgelopen maanden meerdere groepen migranten, vluchtelingen en asielzoekers zich toegang tot de locatie hebben verschaft. Een groot deel van deze mensen komt niet voor evacuatie in aanmerking doch weigert de locatie te verlaten. Dit bemoeilijkt het functioneren van het GDF als transitfaciliteit. Desalniettemin evacueert UNHCR nog steeds vluchtelingen uit Libië. Op 24 november zijn 117 vluchtelingen en asielzoekers geëvacueerd naar het Emergency Transfer Mechanism (ETM) Rwanda en op 28 november 43 vluchtelingen naar het ETM Niger. Een deel hiervan was afkomstig uit het verzamel- en vertrekcentrum in Tripoli.
Klopt het dat de vluchtelingen in het verzamel- vertrekcentrum geen eten meer krijgen zodat zij het centrum moeten verlaten? Zo nee, hoe zit het dan wel?
UNHCR heeft samen met andere VN-agentschappen en partners de migranten, vluchtelingen en asielzoekers ondersteund met humanitaire assistentie, waaronder warme maaltijden. Dit gaat nog steeds door. Wel meldt UNHCR dat de situatie niet langer houdbaar is en dat zij de hulpverlening deels verlegt van het GDF naar stedelijke centra. Als onderdeel hiervan gaat UNHCR de voedselcatering in de GDF in het nieuwe jaar uitfaseren. Het is belangrijk hierbij aan te tekenen dat het personen vrij staat om het GDF te verlaten en dat zij in stedelijke centra financiële ondersteuning van UNHCR kunnen krijgen waarmee ze in de eerste twee maanden in de eerste levensbehoeften en onderdak kunnen voorzien. UNHCR communiceert dit actief naar de personen die in het GDF verblijven.
Bent u via de UNHCR in staat noodhulp te verlenen om de situatie in het centrum te verbeteren?
Zoals hierboven uitgelegd kiest UNHCR er voor de hulpverlening te verleggen naar stedelijke centra, omdat door overbevolking het GDF niet naar behoren kan functioneren. Het kabinet heeft dit najaar additionele bijdragen aan UNHCR en IOM in Libië gegeven (resp. USD 3,9 mln. en USD 2,5 mln.) om de verslechterde humanitaire situatie van vluchtelingen en migranten het hoofd te bieden. Deze bijdragen worden o.a. ingezet voor evacuatie van kwetsbare vluchtelingen middels het nieuwe ETM Rwanda, cash assistentie aan vluchtelingen in stedelijke centra en opvang en vrijwillige terugkeer van migranten.
Bent u bereid steun te geven aan de evacuatie van de meest kwetsbare vluchtelingen naar veilige gebieden?
Zoals uw Kamer bekend, hervestigt Nederland, als onderdeel van het bestaande quotum, vluchtelingen via het Emergency Transit Mechanisme (ETM) in Niger en steunt Nederland IOM bij de vrijwillige terugkeer van migranten in Libië naar hun landen van herkomst.
Bent u bereid als Nederland een aandeel te nemen door een deel van deze vluchtelingen te hervestigen en andere EU-landen op te roepen hetzelfde te doen? Zo ja, wat kunnen wij concreet verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De sluiting van de Vlinderhof en Bloesemhof in Montfoort |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de mogelijke sluiting van dagbestedingslocatie de Vlinderhof en het kleinschalige verpleeghuis de Bloesemhof?1 2
Sluiting van een zorgvoorziening doet altijd zeer. Zeer voor de huidige cliënten (en hun naasten) want die moeten een ingrijpende verhuizing ondergaan, zeer voor toekomstige cliënten die gerekend hadden op een plaats, zeer voor de gemeenschap die een voorziening kwijtraakt, zeer voor het personeel dat elders moet gaan werken. Toch kunnen er omstandigheden zijn die sluiting rechtvaardigen. Dat neemt de pijn echter niet weg. Daarom is goed overleg met bewoners en hun naasten essentieel.
Vindt u het wenselijk dat woonvormen worden gesloten omdat geen vast personeel gevonden kan worden en de inhuur van uitzendkrachten duur is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij een (dreigende) sluiting van locaties voor dagbesteding en/of verpleeghuiszorg, zoals die in Montfoort, is een aantal zaken relevant om in ogenschouw te nemen. Dat zijn de (achterliggende) oorzaken van de sluiting, of er een goede opvang is voor de huidige cliënten en de vraag of er in de nabijheid voldoende resterende capaciteit is. Het zijn de zorgaanbieders en de inkopers van de zorg (zorgkantoor en gemeente) die voor de drie onderwerpen de primaire verantwoordelijkheid hebben. Het is van belang dat ze die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk oppakken.
Van de bestuurder van De Rijnhoven heb ik begrepen dat er in december op de dagbestedingslocatie De Vlinderhof nog 4 cliënten zijn: 1 vanuit de Wmo en 3 cliënten met een Wlz-indicatie die in afwachting van plaatsing in een verpleeghuis tijdelijk gebruik maken van de dagbesteding. Andere Wmo-cliënten maken gebruik van andere dagbestedingslocaties binnen en buiten de gemeente Montfoort. Met 4 cliënten, die ieder een aantal dagdelen komen, is de bezetting van deze locatie niet erg groot en is kwalitatief goede dagbesteding naar het oordeel van de bestuurder niet of nauwelijks te garanderen.
De Rijnhoven heeft mij aangegeven dat met de huidige cliënten afspraken zijn en worden gemaakt voor vervangende dagbesteding, gekoppeld aan eventueel extra vervoer. Met 1 geïndiceerde Wlz-cliënt is nog geen definitieve afspraak gemaakt, met de andere 3 inmiddels wel.
Ten aanzien van verpleeghuislocatie De Bloesemhof heb ik van de bestuurder van De Rijnhoven begrepen dat het een kleinschalige locatie met 8 plaatsen is. De locatie bestaat uit een huiskamer met 8 zit/slaapkamers en gedeelde sanitaire voorzieningen. De locatie heeft geen verdere faciliteiten zoals een activiteitenruimte, een bezoekersruimte, een restaurant of een spreekkamer. Wel is deze nabij een woonzorgcentrum gesitueerd. Een dergelijke locatie is maakt het moeilijker kwalitatief goede zorg te bieden, onder andere vanwege de beperkte mogelijkheden om echt persoonsgerichte zorg aan iedere cliënt te kunnen geven. De bestuurder geeft aan dat de locatie ook niet in trek is bij het personeel, wat leidt tot wisselende zorgverleners, hetgeen de kwaliteit van zorg ook niet ten goede komt.
Op dit moment wonen er op deze locatie 8 cliënten, waarvan 2 cliënten tijdelijk, omdat ze op de wachtlijst staan voor een andere verpleeghuislocatie. Voor de Bloesemhof zelf is geen wachtlijst. Inwoners van Montfoort met een Wlz-indicatie hebben (ook) belangstelling voor andere locaties in de nabijheid, veelal met betere faciliteiten.
Met de huidige bewoners van de Bloesemhof (en hun naasten) heeft De Rijnhoven gesprekken gevoerd over plaatsing elders. Het is de bedoeling dat alle cliënten worden geplaatst op de locatie van hun voorkeur, deels binnen en deels buiten de gemeente Montfoort, maar allemaal in de nabijheid. De bestuurder heeft aangeven dat voor de 5 cliënten die op een andere locatie van De Rijnhoven geplaatst willen worden, dat geregeld is. Voor de 3 cliënten die naar een andere zorgaanbieder willen, wordt zoveel mogelijk getracht om dat tijdig te regelen, eventueel wordt gebruik gemaakt van een overbrugging op een andere locatie van De Rijnhoven.
Gegeven bovenstaande situatie heeft zorgkantoor Zilveren Kruis begrip voor het sluiten van De Bloesemhof. Ook al omdat De Rijnhoven besloten heeft in de nabijheid van Montfoort extra plaatsen te genereren en het feit dat in die nabijheid voldoende andere verpleeghuislocaties zijn met goede faciliteiten (zie ook het antwoord op vraag 4). Ook de gemeente heeft begrip voor de sluiting van De Vlinderhof als dagbestedingslocatie. Zowel zorgkantoor als gemeente hechten daarbij sterk aan de continuïteit van zorg voor de cliënten.
Op basis van bovenstaande informatie kan ik me voorstellen dat de betrokken partijen tot de conclusie zijn gekomen dat sluiting, met name vanuit het oogpunt van kwaliteit, gerechtvaardigd is. Wel hecht ik er veel belang aan dat de verplaatsing van de huidige bewoners van de Bloesemhof zorgvuldig gebeurt, in goed overleg met betrokkenen.
Begrijpt u hoe ingrijpend het is voor deze ouderen om te moeten verhuizen naar een andere stad, omdat er geen andere plek is waar deze ouderen terecht kunnen in Montfoort? Zijn er mogelijkheden om de Vlinderhof en het Bloesemhof open te houden? Bent u bereid hierin te ondersteunen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel erg zonde is dat mooie woonvormen en zorgvoorzieningen verdwijnen, terwijl er een groot tekort is aan zorgplekken voor ouderen? Wat gaat u hieraan doen?
Sluiting van deze zorgvoorzieningen is pijnlijk voor de bewoners, cliënten en hun naasten en het verdwijnen van de verpleeghuislocatie is voor de plaats Montfoort een gemis, zeker in een periode dat het aantal ouderen in Montfoort aan het toenemen is.
De sluiting van De Bloesemhof betekent echter niet dat er geen verpleeghuiszorg in de gemeente Montfoort meer mogelijk is. Zo is er in Montfoort zelf een woonzorgcentrum waar onder meer met VPT verpleeghuiszorg geleverd wordt en is er in Linschoten (eveneens gemeente Montfoort) in 2017 een nieuwe verpleeghuislocatie geopend met 33 plaatsen. Daarnaast zijn er in omliggende plaatsen (Woerden, Harmelen, Oudewater) verschillende verpleeghuislocaties. Zoals hiervoor aangegeven heeft De Rijnhoven ter compensatie van de vervallen plaatsen in de Bloesemhof op andere locaties in de nabijheid 8 extra plaatsen gecreëerd. Verder is De Rijnhoven bezig om in dezelfde regio extra capaciteit te genereren op een nieuwe locatie. Van de gemeente Montfoort heb ik begrepen dat er met andere zorgaanbieders gesprekken gevoerd worden over een nieuwe locatie in Montfoort zelf.
Wat betreft de dagbesteding zijn in Montfoort andere dagbestedingsmogelijkheden (o.a. op een zorgboerderij), waar meer vraag naar is dan naar de dagbesteding in De Vlinderhof. Dat betekent dat (toekomstige) cliënten niet naar andere gemeenten behoeven te gaan.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden over de beslissingen die genomen worden over de Vlinderhof en het Bloesemhof? Zo neen, waarom niet?
De beslissing om De Vlinderhof en De Bloesemhof te sluiten is definitief en er zijn geen verdere stappen in de besluitvorming daarover te verwachten. Wel zal ik de wijze waarop de overplaatsing van de huidige bewoners naar andere locaties plaatsvindt, blijven volgen en betrokken partijen indien nodig aanspreken op hun verantwoordelijkheid daarin.
Het bericht ‘IATA, slot op Schiphol kost Nederland banen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «IATA: slot op Schiphol kost Nederland banen»?1
Ja.
Mag de Kamer het onderzoek van de International Air Transport Association (IATA) ontvangen en kloppen de bevindingen dat het slot op Schiphol de Nederlandse luchtvaart zeker 10.000 banen zal kosten?
Het rapport »Netherlands Air Transport Regulatory Competitiveness Indicators» is opgesteld door IATA zonder verdere betrokkenheid van mijn ministerie. IATA heeft dit rapport op haar website gepubliceerd, u vindt het bijgevoegd bij deze brief. Voor het effect op de werkgelegenheid verwijs ik naar antwoord 3.2
Hoe realistisch is de waarschuwing van econoom Brian Pearce van de IATA dat, als er niets verandert aan het slot en het kunstmatige plafond op Schiphol met 500.000 vliegbewegingen, dit de Nederlandse economie in de loop der jaren in totaal 40.000 banen gaat kosten?
In het kader van de Luchtvaartnota heb ik gevraagd studies uit te voeren naar het economische belang van Schiphol en haar netwerk van verbindingen. Hierbij is verzocht ook de werkgelegenheid en toegevoegde waarde die samenhangen met Schiphol in beeld te brengen. Deze studies worden binnenkort aan de Kamer aangeboden.
Klopt de uitspraak van Pearce dat luchtvaart onderdeel is van de mondiale handel en dat Nederland als handelsland verbindingen nodig heeft, omdat anders de economie verslechtert?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het bedrag dat de IATA noemt als bijdrage van de luchtvaart van 22 miljard euro aan de Nederlandse economie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe belangrijk is het dat een bedrijf zich kan ontwikkelen? Hoe ziet u de uitspraken van de zegsman die spreekt namens de KLM dat een bedrijf dat zich niet verder kan ontwikkelen ten dode is opgeschreven in de huidige mondiale concurrentieverhoudingen? Deelt het kabinet de zorgen van deze luchtvaartmaatschappij en de IATA?
In het artikel geeft de genoemde zegsman aan dat het voor KLM van belang is dat «het slot van Schiphol gaat». Zoals bekend wordt gewerkt aan besluiten over de verdere ontwikkeling van Schiphol. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 7.
Op basis waarvan kan in 2021 groei plaatsvinden op Schiphol? Wanneer geeft u daar duidelijkheid over en is dat tijdig voor 2021?
Op 4 december 20193 heb ik uw Kamer laten weten dat ik u na het uitbrengen van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek verder informeer over de uitwerking van het kabinetsbesluit over Schiphol op de middellange termijn.
Kinderen die seksueel zijn misbruikt en onvoldoende hulp krijgen |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u het item «Misbruikslachtoffer Stephanie (16) zwaar in problemen na verkeerde diagnose» in Hart van Nederland gezien?1
Ja
Bent u het eens met de conclusie dat vaak niet wordt herkend dat slachtoffers een post-traumatische stresstoornis ontwikkelen na seksueel misbruik?
Het blijkt in de praktijk moeilijk om te herkennen wanneer als gevolg van seksueel misbruik een posttraumatische stressstoornis ontwikkeld is. Dit heeft meerdere oorzaken. Voor slachtoffers is het lastig om over seksueel misbruik te spreken omdat bijvoorbeeld schaamte en angst een rol spelen. Daarnaast zijn signalen van seksueel geweld niet altijd zichtbaar omdat ook andere ernstige problematiek aan de orde kan zijn. Hierdoor blijft de nodige hulp voor onderliggende problemen soms achterwege.
Zo ja, wat kunt u doen om het herkennen van seksueel misbruik onder hulpverleners te verbeteren?
Het herkennen van seksueel geweld en de gevolgen is een belangrijke stap in de hulpverlening. Daarom zijn we op verschillende manieren bezig om dit met hulpverleners te verbeteren.
Binnen het programma Geweld hoort nergens thuis is specifieke aandacht voor slachtoffers van seksueel misbruik. Met het programma zetten we in op het verbeteren van traumascreening en het organiseren van meer traumahulp. Komende periode wordt verder gewerkt aan:
Dat regio’s en organisaties beschikken over handvatten voor (a) het maken van de afweging óf en wanneer traumascreening nodig is, (b) het uitvoeren van traumascreening en (c) het monitoren van de traumascreening en -behandeling.
Dat regio’s en organisaties in staat worden gesteld om bepaalde groepen kinderen en gezinnen de juiste traumahulp te bieden. Het gaat dan in ieder geval om de gezinnen en kinderen die in de Vrouwenopvang zitten, bij Veilig Thuis bekend zijn, in beeld zijn van een GI, in behandeling zijn bij een van de drie «Multidisciplinaire centra onder één dak» of onderdeel uitmaken van de MDA++-aanpak.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS, mede ter uitvoering van de motie Kuiken, de uitvoering van de pilots High Intensive Care & High Safety. De aanbieders Fier, Spirit en Sterk Huis ontwikkelen via deze pilots alternatieven voor gesloten plaatsingen en gaan na welke alternatieven wel en niet werken. De opbrengsten van deze pilots worden gedeeld met de gehele sector.
Momenteel wordt binnen het programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming een richtlijn trauma ontwikkeld. Deze richtlijn heeft tot doel de traumasensitiviteit onder jeugdprofessionals te vergroten om over- en onderdiagnostiek van traumagerelateerde problemen zo veel mogelijk te voorkomen
Bij de Centra Seksueel Geweld kunnen slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase medische en psychische hulp krijgen, waaronder traumabehandeling.
Tot slot is de Minister voor Rechtsbescherming recent een landelijke campagne gestart om mensen die seksueel geweld hebben meegemaakt te motiveren hulp te zoeken. Dankzij de campagne, «wat kan mij helpen», waaronder de bijbehorende website (www.watkanmijhelpen.nl) kunnen mensen die een ongewenste seksuele ervaring hebben gehad zien wat anderen hebben meegemaakt, waarom zij professionele hulp hebben gezocht en vooral ook wat hen dat heeft gebracht.
Met de hierboven beschreven ontwikkelingen zetten wij ons gezamenlijk in om slachtoffers te ondersteunen in het zoeken van hulp.
Klopt de analyse van onderzoeker Peer van der Helm dat 300 tot 400 meisjes in Nederland verkeerd gediagnosticeerd zijn na seksueel misbruik? En ongeveer 10 procent binnen vier jaar komt te overlijden? Zo nee, welke cijfers zijn u bekend?
Uit navraag over deze cijfers blijkt dat de heer van der Helm een ruwe schatting heeft gemaakt van de prevalentiecijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over patiënten met eetstoornissen van 18 jaar en ouder2 en suïcide onder jongeren.3 Er is bekend dat kwetsbare jongeren die te maken hebben met multi-problematiek in 60% van de gevallen ook ervaring hebben met seksueel geweld of misbruik.4 Op basis van een combinatie van deze cijfers is de schatting gemaakt.
De precieze aantallen zijn niet bekend, onder andere omdat jongeren vaak veel verschillende diagnoses of problemen hebben waar seksueel geweld één van de oorzaken van is.
Herkent u het signaal van Stephanie die aangeeft dat ze «van het kastje naar de muur is gestuurd»? Zo ja, hoe kan het dat kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik zo vaak worden doorverwezen?
Het is belangrijk dat jongeren met complexe en/of meerdere problemen een goede diagnose krijgen om te zorgen dat zij de juiste hulp en zorg krijgen. Het signaal dat het bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek nog onvoldoende lukt om op tijd, de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen, herken ik. De kern van de problematiek wordt in de regel gedurende de behandeling duidelijk en pas als de behandelrelatie op gang komt, ontstaat er bij de cliënt ruimte om hierover te praten. Seksueel misbruik speelt bij iedere cliënt een eigen specifieke rol in de problematiek. Het is daarom moeilijk bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek om tijdig de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen. Zo wordt bij slachtoffers van seksueel geweld niet altijd de onderliggende problematiek tijdig herkend. Ook is het huidige aanbod nog te veel op enkelvoudige specialistische jeugdhulp ingericht/toegerust. Meervoudige problematiek vraagt om een integrale benadering, behandeling van meerdere aspecten en onderliggende problematiek. Ik herken dan ook het signaal van Stephanie. Daarom ben ik niet alleen bezig met het inzetten op het beter en vaker herkennen (van de gevolgen) van seksueel misbruik en traumascreening, maar ben ik ook gestart met de inrichting van de regionale expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp. Met de expertisecentra willen we bereiken dat in Nederland ook voor kinderen met complexe, weinige voorkomende, problematiek goede hulp tijdig beschikbaar is.
Bent u bereid om meer gegevens inzichtelijk te maken over seksueel misbruik en hulptrajecten voor kinderen en jongeren, zoals hoe lang het duurt voordat de juiste diagnose wordt gesteld, hoe vaak kinderen en jongeren worden doorverwezen en hoelang het duurt voordat ze in een behandeltraject zitten?
Jeugdproblematiek van deze aard ontwikkelt zich dynamisch, zo ook de aard en ernst daarvan. Geestes- en gedragsproblematiek is moeilijk meetbaar te maken omdat er meerdere factoren een rol spelen. Het delen van misbruik door de cliënt en het stellen van «de juiste diagnose» vraagt om vertrouwelijkheid tussen behandelaar en cliënt. Die vertrouwelijkheid (en daarmee de behandeling) wordt geschaad als er bijvoorbeeld bij het eerste contact direct naar wordt gevraagd.
Binnen deze context doe ik er alles aan om de problematiek zo zichtbaar mogelijk te maken. Hierom is dossieronderzoek verricht naar het voorkomen van seksueel geweld bij kinderen in jeugdhulp waar we vermoeden dat deze het meest voorkomt. Zo weten we vanuit het CBS onderzoek5 dat tussen de 2.5 en 4.1% van jongeren in jeugdhulp seksueel slachtofferschap een rol in de aanleiding speelt voor de hulp. Bij ongeveer 40% van de kinderen die in 2016 gesloten jeugdhulp hebben ontvangen, was dit mede naar aanleiding van seksueel geweld. Meisjes worden elf keer zo vaak gesloten geplaatst als jongensslachtoffers van seksueel geweld.
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen6 om meer zicht te krijgen op de aanleiding van kindermishandeling en seksueel geweld van jeugdhulp, laat ik samen met de Nationaal Rapporteur onderzoek doen of er alternatieve mogelijkheden zijn om het voorkomen van seksueel geweld in beeld te krijgen zodat professionals hier beter op in kunnen spelen.
Is bekend hoeveel kinderen en jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik nu nergens terecht kunnen voor een behandeling? Hoe kan het dat er te weinig beschikbare plekken zijn waar kinderen en jongeren terecht kunnen voor hulp?
De gevraagde cijfers zijn niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik of geweld, nog steeds regelmatig in een isoleercel terechtkomen?
Zie antwoord 9.
Bent u het eens met de stelling dat dwangmaatregelen (zoals opsluiting en fixeren) herbelevingen kunnen oproepen en trauma’s veroorzaken? Bent u het met ons eens dat dwangmaatregelen mede om deze redenen niet opgelegd mogen worden aan jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik?
Dat jongeren die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik of geweld in een isoleercel terechtkomen zou niet moeten gebeuren. Want we weten dat een dergelijke gedwongen afzondering traumatiserend kan worden. Niet voor niets is de doelstelling uit het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» om het gedwongen afzonderen in 2021 met 80% te verminderen. De haalbaarheid zal de komende jaren blijken uit nieuwe metingen. De ervaringen in de ggz leren dat het een weerbarstig vraagstuk is. Een positieve ontwikkeling is dat de IGJ in hun Factsheet Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen geconstateerd heeft dat alle instellingen voor gesloten jeugdhulp bezig zijn met het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen.7
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraken die u heeft gemaakt met de jeugdzorgsector om het aantal afzonderingen fors terug te dringen?
Om op termijn te stoppen met de afzondering in de jeugdzorg, worden, zoals benoemd in de derde voortgangsrapportage van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd8, de volgende stappen gezet:
Er is een brede definitie opgesteld.
Er is reeds een nulmeting beschikbaar. Dit vormt het startpunt en geeft een analyse van de omvang van het probleem.
Er worden twee nieuwe metingen uitgevoerd om de voortgang te monitoren.
De instellingen zijn begonnen met het vervolg van het project «Ik laat je niet alleen» met als doel het aantal gedwongen afzonderingen te verminderen. Volgend voorjaar wordt dit meegenomen in de meting.
Er wordt een overzicht ontwikkeld over de verminderingen van gedwongen afzonderingen en good practices ten aanzien van alternatieven worden gedeeld.
Er komt een voorstel voor registratie en definitieve inrichting van de landelijke monitor gedwongen afzonderen in samenspraak met instellingen.
De IGJ ontwikkelt, op basis van de factsheets terugdringen vrijheidsbeperking gesloten jeugdhulp, jeugd-ggz en jeugd-lvb, voor de zomer van 2020 een nieuw toetsingskader.
De ministers van VWS en JenV bereiden een wetsvoorstel voor waarin de rechtspositie van jeugdigen in gesloten jeugdinstellingen zoveel mogelijk geharmoniseerd wordt.
Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van uw gesprekken met gemeenten over het oplossen van de problemen bij het Centrum Seksueel Geweld?
De CSG’s hebben bij de VNG aangegeven onvoldoende middelen te hebben. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering en regionale borging van de 16 CGS’s binnen het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsaanbod. Het is aan gemeenten om besluiten te nemen over de begrotingen van de 16 CSG’s en met hen afspraken te maken binnen welk budget dat kan. De VNG heeft ons geïnformeerd dat het merendeel van de betrokken gemeenten de voor 2020 door «hun» CSG ingediende begroting te zullen honoreren. De overige gemeenten zullen hier binnenkort een beslissing over nemen. Verder bereiden VWS, VNG en JenV momenteel een onderzoek voor dat meer inzicht moet geven in de ontwikkelingen en de financiering van het CSG.
Het bericht ‘Vreemdelingenadvocaten: 'Curaçao zet Venezolanen collectief uit’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vreemdelingenadvocaten: «Curaçao zet Venezolanen collectief uit»»?1
Ja.
Klopt het dat vreemdelingen op Curaçao collectief worden uitgezet naar Venezuela, terwijl een individuele beoordeling verplicht is? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat is er, volgens u, dan aan de hand?
In mijn brieven van 27 september jl. (Kamerstuk 29 653, I) en van 2 juli jl. (Kamerstuk 29 653, F) meldde ik dat de autoriteiten van Curaçao hebben medegedeeld dat vreemdelingen die worden aangetroffen zonder een geldige verblijfstitel afzonderlijk geïnterviewd worden over hun redenen van verblijf in Curaçao. Indien uit hun antwoorden blijkt dat zij mogelijkerwijs een beroep zouden kunnen doen op de artikel 3 EVRM-procedure, dan kunnen zij vervolgens een officieel verzoek indienen dat vervolgens individueel getoetst wordt. Indien vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel na te zijn gehoord geen aanvraag willen indienen, dan wel na individuele toetsing geen aanspraak maken op bescherming, dan kunnen zij door de autoriteiten van Curaçao teruggestuurd worden naar hun land van herkomst.
Ik deel de mening dat als de aangepaste procedure voor bescherming op grond van artikel 3 EVRM correct wordt nageleefd, het niet mogelijk moet zijn dat personen zonder individuele toetsing collectief worden uitgezet. Ik wil benadrukken dat de uitvoering van het migratiebeleid een landsaangelegenheid betreft. Het is niet aan de regering van Nederland, maar aan de rechterlijke macht in Curaçao om in eventueel voorkomende gevallen te beoordelen in hoeverre er zich onregelmatigheden voordoen bij een uitzetting.
Het klopt dat er in november 2019 in totaal 97 personen bij Curaçao door de Kustwacht zijn onderschept. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat zij bij deze personen de hierboven beschreven werkwijze hebben toegepast. De autoriteiten van Curaçao hebben mij tevens laten weten dat 1 persoon een verzoek tot bescherming op grond van artikel 3 EVRM heeft ingediend. Verder hebben de autoriteiten van Curaçao medegedeeld dat 1 persoon was aangehouden wegens verdenking van een strafbaar feit. Volgens de autoriteiten van Curaçao zijn de overige 95 personen – na individuele beoordeling in november 2019 – teruggestuurd naar hun land van herkomst. Deze personen hebben geen verzoek tot bescherming op grond van artikel 3 EVRM ingediend en verbleven zonder geldige verblijfstitel op het eiland.
Deelt u de mening dat als de nieuwe Procedure voor bescherming op grond van artikel 3 EVRM correct wordt nageleefd, het niet mogelijk moet zijn dat mensen collectief worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de afgelopen weken 97 mensen zijn onderschept, terwijl zij met bootjes probeerden Curaçao te bereiken? Klopt het dat hiervan 22 mensen een beroep op bescherming hebben gedaan? Waar zijn deze 22 mensen nu? Waar zijn de overige mensen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen hebben er sinds begin 2019 in totaal vastgezeten in vreemdelingenbewaring in het Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK)?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat sinds het begin van 2019 tot en met 17 december 2019 er bij 523 personen de maatregel vreemdelingenbewaring is opgelegd en dat er op 16 december 2019 58 personen verbleven in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK. De betreffende autoriteiten hebben mij medegedeeld dat aan advocaten op gezette tijden toegang tot de vreemdelingenbewaring bij het SDKK wordt verleend en de advocaten in staat worden gesteld juridische bijstand te verlenen aan de personen aan wie de maatregel vreemdelingenbewaring is opgelegd. Het kabinet acht het van belang dat in het kader van goed en deugdelijk bestuur de landen in het Koninkrijk de nodige werkprocessen hebben ingericht om de personen te informeren over hun rechtspositie en rechtsmiddelen. Volgens de autoriteiten van Curaçao is het voorlichtingsmateriaal over de procedure op dit moment enkel in het Nederlands beschikbaar en wordt dit op korte termijn vertaald in het Spaans, Engels en Papiaments. De vreemdelingen worden wel mondeling in het Spaans, Engels of Papiaments over de procedures door de verantwoordelijke autoriteiten geïnformeerd.
Hoeveel mensen zitten er momenteel in vreemdelingenbewaring? Hebben zij toegang tot juridische ondersteuning? Zo ja, op welke wijze worden vreemdelingen hierop gewezen? In welke talen is de tekst van de Procedure beschikbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel minderjarigen zitten er momenteel vast? In hoeverre is er een speciale procedure voor minderjarige vreemdelingen? Zo nee, acht u dit noodzakelijk in het licht van internationale regels?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat er geen minderjarigen verblijven in de vreemdelingenbewaring. Curaçao is gebonden aan het EVRM en dient – ook daar waar het gaat om minderjarige vreemdelingen – de hieruit voortvloeiende verplichtingen na te komen. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat er voor de verantwoordelijke uitvoerende diensten over de bejegening, opvang en terugkeer van minderjarige vreemdelingen specifieke richtlijnen zijn.
Op welke wijze houdt het Koninkrijk toezicht op de vraag of Curaçao zich houdt aan zijn internationale verplichtingen? Kunt u bevestigen dat de nieuwe Procedure voor bescherming op grond van artikel 3 EVRM correct wordt nagevolgd en uitgevoerd?
Voor de reactie op het eerste gedeelte van deze vraag, verwijs ik u naar mijn brief van 27 september jl. (Kamerstuk 29 653, I). In deze brief ging ik uitgebreid in op de verhoudingen binnen het Koninkrijk. Het is aan de rechterlijke macht van Curaçao om in een voorliggend geval te toetsen in hoeverre de aangepaste procedure correct door de autoriteiten aldaar wordt nagevolgd en uitgevoerd.
Hoeveel mensen op Curaçao hebben een beroep gedaan op bescherming op grond van de nieuwe procedure? Hoeveel daarvan zijn er toegewezen? Hoe vaak is bezwaar, respectievelijk beroep, ingesteld? Hoeveel procedures lopen er nog?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat sinds de aangepaste aanvraagprocedure in de zomer van 2019 door de Raad van Ministers werd aangenomen er 26 personen een beroep hebben gedaan op bescherming op grond van artikel 3 EVRM. Daarbij hebben de betreffende autoriteiten aangegeven dat deze 26 aanvragen nog in behandeling zijn. In de laatste drie maanden van 2019 zijn er 117 vreemdelingen door Curaçao uitgezet naar Venezuela.
Hoeveel vreemdelingen zijn er de laatste drie maanden uitgezet naar Venezuela?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat Nederlandse militairen helpen bij het beveiligen van migranten uit Venezuela?2
Defensie heeft van 27 november tot 30 november 2019 op incidentele basis uitvoering gegeven aan een verzoek tot militaire bijstand van het land Curaçao. In reactie op de vraag van het lid Van Raak (SP) tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 28 november 2019 over hulp en bijstand kan ik u overigens melden dat het Nederlandse kabinet geen aanvullend verzoek om onderlinge bijstand (op grond van artikel 36 Statuut) van de regering van Curaçao heeft ontvangen.
Welke taken vervullen de Nederlandse militairen precies en waarom? Op welke juridische grondslag vervullen zij die taken?
Defensie heeft, onder het gezag van de regering van Curaçao, militaire bijstand geleverd in het kader van de handhaving van de openbare orde door te ondersteunen bij de bewaking en beveiliging van een tijdelijke opvanglocatie voor een recente groep aangehouden vreemdelingen. De juridische grondslag voor militaire bijstand is het koninklijk besluit (3 juli 1987) «Aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in de Nederlandse Antillen & Aruba», in casu artikel 1, tweede lid.
Welke (juridische) gevolgen heeft het voor Nederland, indien zou blijken dat de uitzettingen juridisch niet correct zijn en Nederlandse militairen een bijdrage leveren aan het bewaken van migranten die worden uitgezet? Is dit risico afgewogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u inzicht geven in de afweging?
Voor het land Nederland zijn er in een dergelijk geval geen juridische gevolgen. Uitzetting en de handhaving van de openbare orde zijn aangelegenheden van het land Curaçao. Daarbij stelt niet de Nederlandse regering, maar de Raad van Ministers van het Koninkrijk der Nederlanden, formeel de krijgsmacht tijdelijk ter beschikking ten behoeve van militaire bijstand ter handhaving van de openbare orde. Deze militaire bijstand heeft Defensie onder het gezag van de regering van Curaçao verleend.
Bij iedere besluitvorming over militaire bijstand maakt Defensie een risico-inschatting. Er heeft tevens overleg met de lokale autoriteiten plaatsgevonden over de voorwaarden waaronder bijstand zou worden verleend, over de staat van de te bewaken en beveiligen locatie en de omstandigheden waaronder de tijdelijke opvang zou plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld geverifieerd of er sprake was van humane omstandigheden (voedsel, sanitair, bedden, etc.) en in hoeverre de opgevangen vreemdelingen toegang hadden tot juridische bijstand.
Zijn de verbeteringen van het mannenblok van het SDKK inmiddels afgerond? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht u dat deze verbeteringen zijn afgerond?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij eind 2019 laten weten dat in het eerste kwartaal van 2020 de laatste verbeteringen aan het mannenblok van de vreemdelingenbewaring bij het SDKK worden gerealiseerd. In het bijzonder gaat het hierbij om de bouw van een overdekte recreatiezaal. De betreffende verbeteringen werden mede bekostigd door de € 132.000 die Nederland beschikbaar stelde en welke toezag op de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK.
De uitspraak van SodM-topman dat omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen moet gelden |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen op zaterdag 30 november 2019?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen (hierna: de IGM) dat de «omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen» zou moeten gelden op plaatsen elders in het land waar meerdere ondergrondse activiteiten tegelijk zijn. De IGM stelt dat het bij deze gestapelde mijnbouw voor burgers praktisch onmogelijk is om te bewijzen waardoor de schade is ontstaan. Ik ben het eens met het uitgangspunt dat burgers niet die volledige bewijslast moeten dragen. In het systeem dat ik voorsta, hoeven zij dat ook niet. Juist om deze bewijsproblemen – en niet alleen in het geval van gestapelde mijnbouw – te voorkomen, stel ik voor de afhandeling van schade door mijnbouwactiviteiten buiten Groningen een Commissie Mijnbouwschade in. Deze commissie onderzoekt naar aanleiding van een schademelding wat de schadeoorzaak is en stelt de hoogte van de mijnbouwschade vast. Gedupeerden kunnen hun schade melden bij deze commissie en hoeven dan niet meer zelf aan te tonen dat de schade die ze hebben geleden het gevolg is van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Deze commissie moet medio 2020 operationeel zijn.
Waarom legt u het advies van uw toezichthouder, en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) eerder dit jaar, naast u neer?
Ik volg het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) op dit punt. Zowel de IGM als de Tcbb vinden het belangrijk dat de ongelijkheid tussen burger en mijnbouwonderneming wordt verminderd en dat een gedupeerde bij de behandeling van schade door mijnbouwactiviteiten wordt ontzorgd. Ik ben het hiermee eens en heb dit voor de verschillende situaties uitgewerkt. Vanwege de uitzonderlijke situatie in Groningen is daar de toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden gerechtvaardigd. Bij de afhandeling van schade door andere mijnbouwactiviteiten dan door de gaswinning in Groningen ontzorg ik op een andere wijze de burgers. Omdat er buiten Groningen geen rechtvaardiging is voor toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 4, is het bij schade door andere mijnbouwactiviteiten aan de Commissie Mijnbouwschade om te onderzoeken en te beoordelen of de schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten en wat het bedrag is van de schadevergoeding. Daarmee wordt ook in die gevallen de burger ontzorgd. Dit is conform het advies van de Tcbb.
Ik ben het ook eens met de Inspecteur-generaal der Mijnen dat de bewijslast niet op de schouders van de burger moet worden gelegd, maar niet met zijn oordeel dat dit ook hier met een omkering van de bewijslast moet worden bereikt. Het vraagstuk van de wijze van schadevergoeding, zie ik overigens als een vraagstuk dat losstaat van het vraagstuk van de veiligheid van mijnbouw. Gelet op de toezichts- en adviestaak van SodM wegen zijn adviezen op het vlak van de veiligheid van de mijnbouw voor mij altijd zwaar.
Bent u het met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) eens dat er rechtsongelijkheid bestaat tussen de omwonenden van het Groninger gasveld en omwonenden van andere gasboringlocaties en andere mijnbouwactiviteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland geldt de regel «wie stelt, bewijst». Op deze regel is een uitzondering gemaakt voor schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld. Alleen voor deze schades is een wettelijk bewijsvermoeden ingevoerd vanwege de uitzonderlijke omstandigheid van een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade in korte tijd, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen bodembeweging door de winning uit het Groningenveld de oorzaak is. Het bewijsvermoeden zorgt voor ontzorging van de gedupeerde.
Ook gedupeerden buiten het Groningenveld worden ontzorgd op advies van de Tcbb, maar op een andere manier. Een gedupeerde die schade heeft door bodembeweging als gevolg van een mijnbouwactiviteit kan deze melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie onderzoekt vervolgens op basis van die melding of er inderdaad sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en stelt, als hier sprake van is, vast wat de hoogte van de vergoeding voor deze schade zou moeten zijn die door de mijnbouwonderneming moet worden betaald aan de gedupeerde. Daarmee regel ik dat gedupeerden op andere wijze worden ontzorgd. De bewijslast van gedupeerden in beide situaties wordt dus verlicht.
Wat overtuigt u ervan dat omgekeerde bewijslast niet goed is, terwijl gemeenten, experts en de toezichthouder niet achter u staan?
De belangrijkste doelstelling van alle betrokkenen, en dus ook van mij, is dat gedupeerden bij schade door mijnbouwactiviteiten worden ontzorgd. Ik regel dit ook, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in Groningen en buiten Groningen. De belangrijkste redenen voor de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden voor Groningen gaan niet op voor mijnbouwschade door overige mijnbouwactiviteiten. Voor schade door bodembeweging door overige mijnbouwactiviteiten is er namelijk geen sprake van een veelheid aan aardbevingen door gaswinning en een veelheid aan gelijksoortige schadegevallen, waarbij het waarschijnlijk is dat die een gevolg van een aardbeving zijn. Daarom is er buiten Groningen geen situatie die voldoende rechtvaardiging vormt voor de toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden. Daarbij baseer ik mij op de voorlichting van de Raad van State over de aangenomen amendementen op het voorstel van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met Implementatie van richtlijn nr. 2013/ 30/ EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/ 35/ EG (PbEU 2013,L 178) (Kamerstuk 34 041, nr. 43).
Waarom vindt u dat gedupeerden van schade in Groningen anders behandeld zouden moeten worden dan gedupeerden van mijnbouwactiviteiten elders in het land?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom vindt u dat gedupeerden buiten het Groninger gasveld zelf moeten bewijzen dat hun schade het gevolg van mijnbouwactiviteiten is? Hoe kunnen ze dat bewijzen? Waarom zadelt u bewust mensen op met deze strijd tegen mijnbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom stelt u veiligheid van omwonenden van mijnbouwlocaties niet voorop?
De wijze van vergoeding van schade staat los van veiligheid. In alle gevallen staat bij mijnbouwactiviteiten de veiligheid van omwonenden op de eerste plaats. Dit begint met een toets vooraf. Zo wordt bij de verlening van de vergunning voor de mijnbouwactiviteit nadrukkelijk getoetst op het belang van de veiligheid voor omwonenden. Alleen als een activiteit veilig kan plaatsvinden, wordt hiermee ingestemd. De mijnbouwonderneming moet vervolgens bij de uitvoering van de mijnbouwactiviteiten alle maatregelen nemen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden om te voorkomen dat de veiligheid wordt geschaad of schade door bodembeweging wordt veroorzaakt. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat mijnbouwactiviteiten bodembeweging tot gevolg hebben die schade kan veroorzaken aan gebouwen. In die gevallen dient de schade te worden vergoed.
Bent u bereid het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) alsnog op te volgen en omgekeerde bewijslast in te voeren voor gedupeerden met mijnbouwschade?
Met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade wordt uitvoering gegeven aan de doelstelling de burger – ook bij schade door andere mijnbouwactiviteiten dan de gaswinning in Groningen – te ontzorgen door de bewijslast bij die commissie te legen. Ik zie daarom geen aanleiding en ook geen rechtvaardiging om het wettelijk bewijsvermoeden, zoals dat geldt voor schade door de gaswinning in Groningen, uit te breiden naar schade door overige mijnbouwactiviteiten.