Het gunnen van een groot offshore windproject aan Chinese staatsbedrijven. |
|
Derk Jan Eppink (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het BorWin6-project, bestaande uit een grootschalig windpark voor de Duitse kust waarvan de stroom via een HVDC-platform naar het vasteland wordt getransporteerd, onlangs door TenneT is gegund aan een consortium van McDermott, GEIRI en C-EPRI?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat McDermott voornemens is het HVDC(gelijkstroom)-platform te laten bouwen door Qingdao McDermott Wuchuan, een joint venture met het Chinese staatsbedrijf CSSC, in het Chinese Qingdao en dat GEIRI en C-EPRI beide dochterondernemingen van het Chinese staatsbedrijf State Grid Corporation of China (SGCC) zijn?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dit project, dat een miljoen huishoudens van stroom moet gaan voorzien, hiermee volledig in handen is gekomen van de Chinese Communistische Partij? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat een offshore wind systeem van deze omvang kan voorzien in de elektriciteitsbehoefte van 1 miljoen huishoudens. De netaansluiting komt echter niet in Chinese handen. TenneT zal de eigenaar en beheerder van deze gehele netaansluiting zijn en zal de controle hebben over de besturing ervan. De hierboven genoemde Chinese staatsbedrijven zullen betrokken zijn bij de bouw van twee transformatorstations (één op zee en één op land) die onderdeel zullen zijn van de netaansluiting van het windpark met het net op land in Duitsland.
Ziet u niet de evidente risico’s van het in Chinese handen geven van cruciale schakels binnen onze energievoorziening?
Nederland zet in op het vroegtijdig detecteren en signaleren van risico’s en dreigingen voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 281, nr. 125). Daarnaast moet TenneT er zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 zal TenneT eigenaar en beheerder zijn van deze netaansluiting en ook de controle over de besturing ervan hebben. TenneT is daarnaast voor 100% eigendom van de Nederlandse staat. Er is geen sprake van invloed via een eventueel aandeelhouderschap.
Het project waar het hier om gaat, Borwin6, is overigens een Duits project van ruim 900 MW. Het betreft geen gunning voor een binnenlands project in de Nederlandse vitale infrastructuur. Het gaat om een investering in het Duitse deel van TenneT. Het platform is ook niet rechtstreeks verbonden met het Nederlandse net (het Nederlandse en Duitse net zijn via interconnectoren wel onderling verbonden).
Ten aanzien van deze concrete casus heeft TenneT aangegeven dat een eventuele uitval dan ook geen grote impact heeft op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening, en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse.
Ook heeft het bedrijf voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Dit onderwerp heeft tot slot ook de aandacht van Duitsland. De vier Duitse hoogspanningsnetbeheerders (TSO’s) zijn begin dit jaar door het Duitse Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (BMWK) uitgenodigd om in algemene zin te overleggen over potentieel risicovolle leveranciers uit landen buiten de EU. Daarmee staat het onderwerp ook op het vizier van onze Duitse collega’s.
Bent u ermee bekend dat onder andere België2 en Australië3 SGCC eerder actief van hun energiemarkt weerden uit vrees voor de nationale veiligheid en Chinese controle over cruciale domeinen? Zo ja, waarom zouden dergelijke zorgen niet van toepassing zijn op het BorWin6-project?
De genoemde artikelen gaan niet over de aankoop van materiaal, maar over deelname in de TSO’s via een aandeelhouderschap, waarvan in Nederland en Duitsland geen sprake is.
Waarom bent u, als 100% aandeelhouder van TenneT, akkoord gegaan met het gunnen van deze aanbesteding aan Chinese staatsbedrijven?
Het organiseren van aanbestedingen en vervolgens de gunning van contracten aan marktpartijen is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van TenneT. Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. Bij investeringsvoorstellen worden het publieke belang, het rendement van een investering en de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen bekeken. In het licht van de nationale veiligheid kan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij een aanbesteding voor een Nederlands project ingrijpen in de procedure en dit afstemmen met het Ministerie van Financiën.
Het kabinet is zich zeer bewust van de risico’s van mogelijke ongewenste inmenging in de Europese energie-infrastructuur. Daarom vinden het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken het ook van groot belang dat TenneT oog heeft voor de nationale veiligheid en economische veiligheid. Daarover is regelmatig contact tussen deze partijen. Zowel vanuit de rol als beleidsmaker als als aandeelhouder hebben het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën in 2021 overleg gehad met TenneT en in algemene zin gesproken over de mogelijke risico’s rondom leveranciers van buiten de EU. Daarin is ook ter sprake gekomen dat niet alle onderdelen en componenten van een project cruciaal zijn voor het vitale proces (transport van elektriciteit) in Nederland.
Hoe verhoudt deze ogenschijnlijk probleemloze gunning van een grootschalig energie-infrastructureel project door het Nederlandse staatsbedrijf TenneT aan Chinese staatsbedrijven zich met de pogingen om de Chinese invloed op andere binnenlandse strategische domeinen juist terug te dringen?
De Nationale Veiligheidsstrategie (NVS) 2019 stelt dat statelijke actoren met als doel spionage, beïnvloeding, verstoring en sabotage, de grootste digitale dreiging voor de nationale veiligheid zijn, en dat dit een grote impact heeft op de Nederlandse economie en maatschappij. Technologische ontwikkelingen vergroten de afhankelijkheid, verwevenheid, complexiteit en onbeheersbaarheid van systemen en processen. Bovendien kan de strategische afhankelijkheid van buitenlandse partijen als (toe)leveranciers, producenten en dienstverleners, de kwetsbaarheid voor spionage, verstoring en sabotage in de hand werken.
Toenemende digitalisering en de afhankelijkheid daarvan zorgt ervoor dat de potentiële schade van digitale aanvallen (en het profijt dat een kwaadwillende actor ervan kan hebben) toeneemt. Verder geldt dat digitale dreigingen niet op zichzelf staan. Zo is er een wisselwerking met andere risico’s. Verstoring van elektriciteit kan bijvoorbeeld leiden tot een verstoring van informatiesystemen en omgekeerd.
De kabinetsinzet is om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren. Nederland heeft een open investeringsklimaat. Dit vormt de hoeksteen voor onze maatschappij en economie en is een belangrijke randvoorwaarde voor ons verdienvermogen en innovatiekracht. Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen. De AIVD benoemde in haar jaarverslag van 2020 dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden creëert. De MIVD wees daarbij op de mogelijkheid dat China deze investeringen als drukmiddel kan gebruiken.
Door middel van het nemen van maatregelen worden deze risico’s gemitigeerd. De Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren. Met de wet kunnen investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. Deze wet is recent in uw Kamer behandeld.
Bij elke gunning wordt er een gedegen inschatting van mogelijke risico’s gemaakt. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat eerder geïntervenieerd in aanbestedingen van TenneT. Daarop zijn maatregelen getroffen die TenneT in Nederland diende toe te passen in het aanbestedingsproces voor de nieuwe 2GW HVDC-platforms die TenneT in zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de Noordzee wil toepassen.
Daarnaast is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Zo kunnen netbeheerders in bepaalde gevallen gebruik maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen worden nu meegenomen in de Energiewet, die later dit jaar aan de afdeling advisering van de Raad van State zal worden aangeboden.
Zijn er bij dergelijke aanbestedingen geen waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat kwetsbare projecten met een groot strategisch belang in handen komen van Chinese staatsbedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project BorWin6 dan toch aan dit consortium vergeven?
De nationale veiligheid is onder meer geborgd via de Elektriciteitswet 1998. TenneT heeft op grond hiervan de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf.
TenneT is daarnaast gebonden aan de aanbestedingswet en Europese regelgeving daaromtrent. Als daarin geen grondslag staat om bepaalde leveranciers uit te sluiten dan kan en mag TenneT dat niet doen, behalve als de nationale overheid een risico ziet voor de nationale veiligheid. In het geval van TenneT geldt dat transport van elektriciteit een vitaal proces is en dat de NVS stelt dat ernstige verstoring van vitale processen leidt tot aantasting van de nationale veiligheid. De integriteit van de vitale infrastructuur is een essentiële factor voor de nationale veiligheid. Digitale dreiging vanuit statelijke actoren is gericht om deze systemen te verstoren of zelfs te saboteren.
Op grond hiervan is zoals hierboven vermeld eerder een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd en is er in 2021 door het Ministerie van EZK geïntervenieerd in het aanbestedingsproces voor de 2GW platforms voor Nederland.
Zoals aangegeven in vraag 4 zal een eventuele uitval dan ook geen grote impact hebben op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse. Ook heeft TenneT aangegeven dat er voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Geeft u staatsdeelnemingen instructies mee om Chinese inmenging af te houden? Zo ja, wat voor instructies? Zo nee, waarom niet?
Binnen de bevoegdheden als aandeelhouder houdt de Minister van Financiën, voor zover mogelijk, rekening met de gevolgen van veranderende geopolitieke verhoudingen voor staatsdeelnemingen. Er wordt regelmatig gesproken met de deelnemingen en ze worden erop geattendeerd dat het van het grootste belang is dat, als zij dreigingen zien voor de vitale processen of het waarborgen van het publiek belang, zij daarover spreken met de relevante beleidsministeries. Daarbovenop is er ook nauw contact tussen de staatsdeelnemingen, die een vitaal proces kennen (zoals bijvoorbeeld het landelijk transport en de distributie van elektriciteit), en de bevoegde veiligheidsinstanties.
Conform het ondernemingsrecht zien de bevoegdheden als aandeelhouder niet op het geven van instructies aan deelnemingen en gaat de Minister van Financiën niet over individuele aanbestedingen en de gunning van specifieke contracten. Wel heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. De Minister van Financiën zal bij dergelijke investeringen toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen.
Kunt u de Kamer op korte termijn een brief sturen met een analyse van de Chinese invloed Nederlandse staatsdeelnemingen? Zo nee, waarom niet?
De dreiging die uitgaat van statelijke actoren voor de nationale veiligheidsbelangen van Nederland is geen nieuw fenomeen maar ontwikkelt zich al geruime tijd. Voor de deelnemingen die betrokken zijn bij vitale processen houdt het kabinet via de bevoegde veiligheidsinstanties voortdurend de nationale veiligheidsbelangen nauwlettend in de gaten met als doel (digitale) verstoring of sabotage tegen te gaan. Voor een uitgebreide analyse van de mogelijke gevolgen van ongewenste inmenging van statelijke actoren in de Nederlandse vitale processen verwijs ik u naar de Kamerbrief met beleidsreactie op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de voortgang aanpak statelijke dreigingenvan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid en het meegezonden document Dreigingsbeeld Statelijke Actoren opgesteld door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zoals gepubliceerd op 3 februari 2021 (Kamerstuk 30 281, nr. 125).
Hoeveel aanbestedingen met betrekking tot energie-infrastructuur waarbij de Nederlandse overheid betrokken was zijn de afgelopen vijf jaar gegund aan Chinese staatsbedrijven of consortia waarbij Chinese staatsbedrijven betrokken waren? Om welke projecten ging dit?
De rijksoverheid is niet direct betrokken bij aanbestedingen door de deelnemingen. Dit behoort tot de operationele bevoegdheden van de bedrijven zelf.
Welke mogelijkheden zijn er nog om deze aanbesteding terug te draaien?
Voor dit gegunde systeem in Duitsland geldt dat het contract volgens het
Europese aanbestedingsproces bindend is.
Heeft u met TenneT gesproken over de gunning van het project BorWin6 aan het Chinese consortium? Zo ja, wanneer, wat was hierbij uw insteek en hoe heeft TenneT hierop gereageerd en/of geacteerd? Zo nee, bent u bereid alsnog op zo kort mogelijke termijn met TenneT in gesprek te gaan over de onwenselijkheid van deze gunning?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft niet met TenneT gesproken over het project BorWin6 en de veiligheidsrisico’s daaromtrent. Ook het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder, heeft het niet specifiek gehad met TenneT over de gunning van de desbetreffende contracten aan het Chinese consortium. Omdat het hier een Duitse nationale aangelegenheid betreft heeft TenneT contact gezocht met de Duitse overheid. Zoals benoemd in vraag 9, heeft het Ministerie van Financiën hier ook in algemene zin toe opgeroepen.
Welke mogelijkheden zijn er om deze gunning terug te draaien? Gaat u hierop inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke projecten in de toekomst in Chinese handen vallen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat spreekt regelmatig met TenneT en regionale netbeheerders over allerhande veiligheids- en cyberrisico’s die mogelijk kunnen ontstaan in de vitale onderdelen van het Nederlandse elektriciteitsnet. Waar nodig vinden deze gesprekken plaats in samenspraak met de bevoegde veiligheidsinstanties. Indien blijkt dat de nationale veiligheid in het geding is of komt, dan kan de rijksoverheid desgewenst interveniëren en maatregelen treffen. In de toekomst zal de Energiewet TenneT meer handvatten geven om op voorhand partijen uit te sluiten in een aanbestedingsproces waarbij vitale processen in het geding zijn of komen. Het is daarbij van belang om goed onderscheid te maken tussen kritieke en niet-kritieke producten of diensten. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Het is immers niet zo dat per definitie alle producten of diensten van Chinese makelij een bedreiging voor de nationale veiligheid vormen of leiden tot ongewenste strategische afhankelijkheden die risico’s vormen voor het waarborgen van onze publiek belangen. Het is van belang over de kritieke onderdelen goede afspraken te hebben en TenneT in staat te stellen zijn wettelijke taak voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten verantwoord te laten vervullen. Ook geeft de wet Vifo meer mogelijkheden tot toetsing van investeringen die niet binnen de sectorspecifieke wet vallen, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de nadere analyse is het helaas niet gelukt de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Bouw brandblusinstallatie Waalhaven Zuid op losse schroeven’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw brandblusinstallatie Waalhaven Zuid op losse schroeven»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de kosten voor de bouw van de permanente blusvoorzieningen op het emplacement Waalhaven Zuid vier keer zo duur blijken als verwacht en de werkzaamheden hierdoor niet kunnen beginnen?
De forse kostenstijging voor de brandblusvoorzieningen hangt samen met de complexiteit en het bijzondere karakter van dit project. ProRail heeft aangegeven tijd nodig te hebben om de huidige scope, raming, planning en risico’s verder inzichtelijk te maken en te onderbouwen en is daarbij mede afhankelijk van goedkeuring door het bevoegd gezag van de door ProRail voorgestelde maatregelen. Aan de hand van deze verdere uitwerking stelt ProRail een nadere onderbouwing van de uiteindelijke kosten op ten behoeve van het verklaren van het tekort. Daarnaast heb ik ProRail gevraagd de raming extern te laten toetsen en de scope en planning nader in beeld te brengen. Zodra er een stabiel beeld is kan ik overgaan tot besluitvorming over het tekort.
Kunt u toelichten waarom de kosten van deze werkzaamheden zo veel hoger zijn uitgevallen en hoe het tekort van 63 miljoen euro bij ProRail is ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in beeld waarom het tekort van 63 miljoen euro bij ProRail nu pas duidelijk is geworden? Zo ja, waarom is dit niet eerder gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Op 24 december 2021 is door ProRail met mijn ministerie gedeeld dat een forse tegenvaller verwacht kon worden op basis van een eerste analyse van nieuwe ramingen. Als uitvoerder van dit project is het de taak van ProRail om het ministerie hier op te attenderen. Begin dit jaar zijn de ramingen verder geanalyseerd en heeft ProRail een tekort van circa 63 miljoen moeten vaststellen. Dit is toen ook met het bevoegd gezag gedeeld maar niet verder gecommuniceerd, omdat ProRail nog bezig was en is om de uiteindelijke omvang van het tekort te bepalen en te laten toetsen. Naast de onderbouwing van de huidige raming heb ik ProRail gevraagd in kaart te brengen wat de gevolgen zijn als het emplacement Waalhaven Zuid per 1 januari 2023 moet sluiten.
Is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op de hoogte geweest van het tekort bij ProRail? Zo ja, waarom heeft het ministerie ProRail niet tijdig geattendeerd op het tekort en de mogelijke gevolgen van dit probleem?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat, gezien de resultaten van het onafhankelijke onderzoek van bureau Crisislab naar de knel- en verbeterpunten bij ProRail, de spoorwegbeheerder al minimaal anderhalf jaar eerder actie had kunnen ondernemen met het op orde brengen van de blusvoorzieningen voor het goederenvervoer?
ProRail is sinds de oplevering van het Crisislab-onderzoek in 2020 aan de slag om de brandblusvoorzieningen conform de omgevingsvergunning op orde te brengen. De voorbereidingen blijken echter complex, onder andere omdat ProRail bij de aanleg van voorzieningen afhankelijk is van de medewerking van diverse derde partijen. In de tussentijd heeft ProRail in overleg met bevoegd gezag onder andere een nieuwe en tijdelijke voorziening in de vorm van een blustrein in gebruik genomen, waarmee het rangeren van gevaarlijke stoffen gecontinueerd kan worden.
Bent u het ermee eens dat alles in het werk gesteld moet worden om de einddatum van 1 januari 2023 voor het afronden van de werkzaamheden op Waalhaven Zuid te halen? Welke inspanningen gaat u daarvoor verrichten?
Dat ben ik met u eens. De inspanningen van alle betrokken partijen zijn erop gericht om op 1 januari 2023 aan de eisen in de omgevingsvergunning van Rotterdam te voldoen. De voortgang wordt onder andere besproken in regulier bestuurlijk overleg tussen ProRail, de gemeente Rotterdam, de omgevingsdienst, de veiligheidsregio, het havenbedrijf Rotterdam en het ministerie.
Heeft u in beeld welke logistieke oplossingen er klaarliggen bij het wederom moeten sluiten van Waalhaven Zuid?
ProRail zal al het mogelijke in het werk stellen om het goederenvervoer op het spoor zo goed als mogelijk af te wikkelen, maar de mogelijkheden daarvoor zijn beperkt wanneer Waalhaven Zuid gesloten zou worden voor het rangeren met gevaarlijke stoffen. Dit wordt onder andere belemmerd omdat emplacement Kijfhoek vanaf 2023 voor langere tijd minder capaciteit heeft vanwege een grootschalige renovatie. Het voorkomen van dit scenario is een gezamenlijke opgave van alle betrokken partijen. Daartoe vindt intensief bestuurlijk overleg plaats.
Heeft u in beeld of er meer werkzaamheden met betrekking tot spoorinfrastructuur en blusvoorzieningen voor het goederenvervoer onder druk staan als gevolg van hogere kosten?
ProRail legt op vijf emplacementen in de Rotterdamse haven brandblusvoorzieningen aan, namelijk op Waalhaven Zuid en op vier andere emplacementen. Deze vormen samen één project. De kostenoverschrijding betreft dit totale project. Daarnaast zullen de komende jaren op meer plaatsen aanpassingen op emplacementen moeten worden uitgevoerd. In het landelijk emplacementenproject zijn met regionale partijen afspraken gemaakt over uniforme veiligheidspakketten. Ik heb geen signalen dat deze werkzaamheden onder druk staan door hogere kosten.
In de brief over de financiële situatie met betrekking tot instandhouding en ontwikkeling van de Rijksinfrastructuur2 heeft mijn voorganger uw Kamer tevens gemeld dat onder andere voor de aanpak van de onderhoudsachterstanden in de haven in 2022 extra financiële middelen noodzakelijk zijn, waarover aan uw Kamer in de Voorjaarsnota een concreet voorstel wordt opgenomen. In het kader van het verbeterprogramma Zee-Zevenaar3 blijven IenW en ProRail met elkaar in gesprek over de inzichten in de kosten(ontwikkeling) van de benodigde maatregelen voor het aanpakken van de onderhoudsachterstanden in de haven in 2023 en latere jaren.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb geprobeerd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het meedoen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Nationale Week Zonder Vlees & Zuivel en het invoeren van het principe ‘Carnivoor? Geef het door!’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorme positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën en ziet u hier -als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities – ook een mooie rol voor uzelf om met een relatief kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?1
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu.
In 2021 heeft BZK, volgens de methode van de CO2 prestatieladder, de CO2footprint van 2019 en 2020 inzichtelijk gemaakt. Meer informatie hierover kunt u vinden op Rijksoverheid.nl. FMHaaglanden heeft hiernaast, als concerndienstverlener voor BZK en contractbeheerder voor de catering, een emissieonderzoek uitgevoerd voor de dienstverlening. Uit dit onderzoek komt catering als grootste CO2 drijver.
Op grond van de uitkomsten van de CO2 footprint en het emissieonderzoek worden momenteel maatregelen vormgegeven om de emissies van BZK terug te dringen. Voor catering zijn deze maatregelen toegespitst op het terugdringen van voedselverspilling, het reduceren van (plastic) verpakkingsmateriaal en de eiwittransitie.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert: niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Ik ben bekend met deze inzichten. Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten.
Om toe te werken naar een duurzamer voedingspatroon van de consument, is het belangrijk om naar de kansen èn obstakels te kijken binnen het hele voedselsysteem, van boer tot consument, en alles wat daartussen zit in de keten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays) en deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
Ik ben bekend met dit besluit. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Als je eet volgens de Schijf van Vijf dan eet je producten die gezondheidswinst opleveren. Ook is het goed voor het milieu. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. In Nederland zetten we in op voedseleducatie via de Gezonde School, Jong Leren Eten en de Gezonde Schoolkantine. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het in Nederland geen wettelijke taak van het onderwijs is om een lunch aan te bieden, daarnaast is bij lang niet elke school een kantine aanwezig.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale Week Zonder Vlees & Zuivel (van 7 tot en met 13 maart aanstaande) en doet uw departement ook mee?
De bedrijfscatering op mijn ministerie is deelnemer van de Nationale week zonder vlees en zuivel.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
Nee, want BZK levert de bijdrage op een andere wijze. Het Ministerie van BZK heeft zich aangesloten bij de Rijksbrede visie circulaire catering waarin plantaardige voeding een belangrijk onderdeel is. De eiwittransitie wordt meegenomen in de maatregelen die BZK treft in de CO2-reductie (zie het antwoord op vraag 1).
Bedrijfsrestaurants van de overheid voldoen daarnaast aan het MVI-inkoopcriterium Overheidsniveau Gezonde Catering. Hiermee worden werknemers bij de rijksoverheid geholpen om ook op het werk gezonder en duurzamer te eten en te drinken in het bedrijfsrestaurant, de koffiecorner en tijdens bijeenkomsten.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Ik heb deze vragen voor of op 7 maart beantwoord.
Het containerverlies van de Marcos V boven de Waddeneilanden. |
|
Suzanne Kröger (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Vindt u het ook volstrekt onacceptabel dat er nu alweer containers overboord zij gegaan rond de Waddeneilanden?
Containerverlies op zee is iets wat alle betrokkenen bij het proces van containervervoer proberen te voorkomen, door een zorgvuldige belading, vastzetten van containers en het maken van een goede reisvoorbereiding. De overheid draagt er hard aan bij om het risico op containerverlies zo klein mogelijk te maken, door het nemen van aanvullende maatregelen na het incident met de MSC Zoe. Uw Kamer is daarover in een aantal voortgangsbrieven geïnformeerd1, waaronder op 19 november 2021. Ondanks deze inspanningen is een incident helaas nooit helemaal uit te sluiten.
Hoe staat het met de opsporing van de 26 containers?
De eigenaar van de Marcos V heeft een berger ingeschakeld. Die kon vanwege slechte weersomstandigheden niet eerder dan zaterdag 26 februari starten met de opsporings- en bergingsoperatie. De verloren containers zijn allemaal gezonken. Er moest een groot oppervlakte van de zeebodem worden afgezocht. Rijkswaterstaat houdt toezicht op de operatie. Alle 26 containers van de Marcos V zijn inmiddels aangetroffen. Daarvan zijn er tot nu toe 18 geborgen en aan land gebracht. Het bergen zal nog enkele dagen in beslag nemen.
Betaalt de reder alle kosten die gemaakt moeten worden om de containers op te sporen en te bergen?
Ja. Rijkswaterstaat heeft de geregistreerde eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V op grond van de Wet bestrijding maritieme ongevallen verantwoordelijk gesteld voor de berging en opsporing van de verloren containers. De eigenaar heeft daarop een berger ingeschakeld. Zie ook het antwoord op vraag 2. De kosten van het opsporen en bergen van containers komen voor rekening van de eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V.
Wat vindt u ervan dat er gevaren wordt boven de Wadden tijdens een uitzonderlijk zware storm als Eunice?
Kapiteins dienen tijdens een storm extra alert te zijn en moeten rekening houden met de risico’s die zulk weer met zich meebrengt. Het betrachten van goed zeemanschap is hier in het bijzonder van toepassing.
Waarom liet de Kustwacht de Marcos V via de Noordelijke route varen, terwijl ook deze route volgens de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) niet veilig is tijdens een storm?
De Marcos V kwam van Duitse wateren en heeft, zoals door de Duitse autoriteiten geadviseerd, de noordelijke route gevaren conform het met de Nederlandse Kustwacht geharmoniseerde advies. Deze route is tijdens een storm voor een schip van deze afmetingen veiliger dan de zuidelijke route, omdat het risico op bodemcontact hier beduidend kleiner is. De Kustwacht kan een schip niet verbieden om op zee te verblijven en kan ook geen dwingende vaarroute opleggen.
Vindt u ook dat de Kustwacht de bevoegdheid moet hebben om tijdens een zware storm in te grijpen als schepen langs de Wadden willen varen?
De Kustwacht speelt een belangrijke rol in het reduceren van het risico op containerverlies. Daartoe waarschuwt en adviseert de Kustwacht containerschepen die tijdens bepaalde weersomstandigheden de routes boven de Waddeneilanden bevaren, door deze aan te bevelen te voorkomen om dwars op de golven te komen en zo nodig de noordelijke route te nemen. Daarnaast is er door Arcadis onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor actievere verkeersbegeleiding van schepen2. Ik heb u het rapport op 19 november 2021 toegestuurd. Ik streef ernaar om u hierover voor het zomerreces nader te informeren.
Bent u het eens dat een containerschip dat vaart tijdens windkracht 10 à 11 met golven van 4,5 meter hoog een concrete en ernstig dreiging van (milieu)schade met zich meebrengt? Zo ja, ben u het dan eens dat er volgens de Wet bestrijding maritieme ongevallen maatregelen getroffen mogen worden in het kader van scheepsveiligheid en de bescherming van het mariene milieu op grond van de interventiebevoegdheid?
Onder bepaalde weersomstandigheden bestaat er een verhoogd risico van containerverlies voor containerschepen die containers aan dek vervoeren. De Kustwacht wijst containerschepen hierop en waarschuwt en adviseert hen. Schepen kunnen vervolgens passende maatregelen nemen om dit risico zoveel mogelijk te beperken. De Marcos V heeft dit advies (van de Duitse autoriteiten) opgevolgd. Ik kan in het kader van de Wet bestrijding maritieme ongevallen (Wbmo) de interventiebevoegdheid toepassen voor een individueel schip dat een ernstige en onmiddellijke dreiging vormt voor het Waddengebied, maar het internationale recht waarop de Wbmo is gebaseerd, verbindt hier strenge voorwaarden aan. Dit moet steeds per situatie worden beoordeeld. Ik kan de interventiebevoegdheid dus niet in generieke zin toepassen, bijvoorbeeld op een bepaalde categorie schepen, of in bepaalde omstandigheden. Het feit op zich dat een containerschip tijdens bepaalde omstandigheden een bepaalde route kiest maakt niet dat er sprake is van een concrete en ernstige dreiging van (milieu)schade.
Vindt u ook dat de Kustwacht in ieder geval moetadviseren om zowel de zuidelijke als noordelijke vaarroute niet te nemen, maar bijvoorbeeld om ergens te ankeren of met lage snelheid «met de kop op de golven» te gaan liggen?
Op basis van onderzoek van MARIN is een advies opgesteld dat door de Kustwacht wordt verstrekt aan containerschepen om het risico van containerverlies zoveel mogelijk te beperken, en waarin onder meer wordt aangeraden om te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt. De kapitein blijft altijd verantwoordelijk voor de veilige navigatie van zijn schip, en zal moeten beslissen welke actie onder dergelijke omstandigheden de meest veilige is. Het is belangrijk dat de verantwoordelijkheid zo veel mogelijk daar blijft waar zij thuishoort: bij de kapitein op de brug van het schip. Het is aan de kapitein van een containerschip om te overwegen zowel de noordelijke als de zuidelijke route niet te nemen en te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt.
Welke acties heeft u ondernomen om internationale afspraken aan te passen ter bescherming van het Waddengebied? Wat is het resultaat daarvan?
De OvV stelt dat de richtlijnen van de IMO voor PSSA’s (Particularly Sensitive Sea Areas) meer ruimte bieden voor beschermende maatregelen, zoals «adoption of ships» routing and reporting systems». Dat is precies het initiatief dat ik genomen heb om, samen met Duitsland en Denemarken, een voorstel in te dienen bij de IMO voor aanpassing van bestaande, internationaal vastgestelde routeringsmaatregelen boven de Wadden. In dit voorstel wordt de verbinding gelegd met de PSSA-status van de Waddenzee. Door deze aanpassing wordt de kapitein alert gemaakt op het risico op containerverlies boven de Wadden, nog voordat hij door de Kustwacht gewaarschuwd wordt.
In welke mate kunt u de PSSA-status (Particularly Sensitive Sea Area) nog gebruiken om de Waddenzee te beschermen voor containerverlies, zoals de OVV adviseert?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u dat veel mensen denken dat de overheid, door containervaart tijdens storm toe te staan en gasboringen onder de Waddenzee te accepteren, economische belangen boven het ecologisch belangen van het Waddengebied stelt?
Ik zou het jammer vinden als die indruk bestaat. Ik werk er hard aan om het risico op containerverlies in de buurt van het Waddengebied zo klein mogelijk te maken.
Wat is uw plan om ervoor te zorgen dat containerverlies in het Waddengebied niet meer voorkomt?
Ik vind het belangrijk om het risico op containerverlies boven de Waddeneilanden te verkleinen. Daartoe voer ik een groot aantal acties uit, zoals onderzoeken en initiatieven in IMO, waarover uw Kamer in een aantal voortgangsbrieven is geïnformeerd3, waaronder op 19 november 2021. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het zomerreces een volgende voortgangsbrief te sturen, waarin ik onder meer inga op de mogelijkheden voor het instellen van verkeersbegeleiding van containerschepen boven de Waddeneilanden.
Waarom duurde het bij de vorige storm vele uren voordat een sleepboot werd gemobiliseerd, toen de Julietta D een ander schip en een transformatorstation ramde en op een haar na windmolens en een waterstofstation miste?
Direct nadat het maritieme ongeval van de Julietta D was gemeld heeft de Kustwacht de dichtstbijzijnde noodhulpsleper (Emergency Response Towing Vessel, ERTV) gemobiliseerd. Het zou deze ERTV echter minstens zes uur kosten om in stormcondities de zuidwaarts driftende Julietta D te bereiken. De berger die inmiddels door de eigenaar van de Julietta D was gecontracteerd bleek sneller ter plaatse te kunnen zijn met de sleepboot Sovereign. De ERTV is daarop teruggekeerd naar het noorden om weer inzetbaar te zijn voor eventuele andere incidenten. Omdat de bemanning van de Julietta D was geëvacueerd heeft de berger eerst met een helikopter mensen aan boord moeten brengen om een sleepverbinding met de Sovereign te kunnen maken.
Wat waren de gevolgen geweest als de Julietta D een gasplatform of waterstofstation had geramd?
De gevolgen van een aanvaring zijn op voorhand niet in te schatten, aangezien veel factoren hierbij een rol spelen zoals de windrichting, de windkracht, snelheid van het schip, golfhoogte, aanvaringshoek en dergelijke. Het is echter aannemelijk dat een aanvaring tot aanzienlijke schade aan het schip en het object in kwestie had kunnen leiden.
Wordt de infrastructuur op zee voldoende beschermd tegen (stuurloze) schepen tijdens storm?
Rondom windparken zijn veiligheidszones ingesteld waardoor het in beginsel verboden is voor schepen om zich in die zone te bevinden. In Den Helder en bij Windpark Borssele is er een ERTV gereed om direct naar een incident te varen als het nodig is. Vanaf juli 2022 komt er een derde ERTV bij die gepositioneerd wordt bij de windparken Hollandse Kust. Hiermee zijn er dan in totaal drie ERTV’s beschikbaar voor de Noordzee.
Het bericht 'Op bezoek bij omstreden fietskoeriers: ‘We zullen nooit pushen om harder te rijden’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat de snelle opkomst van flitsbezorgers kan leiden tot onveilige situaties in het verkeer, overlast en achteruitgang van het straatbeeld?1
De vraag naar een snelle levering van producten, zoals maaltijden en boodschappen, is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Ter illustratie, uit een recente enquête van de gemeente Amsterdam blijkt dat 28% van haar inwoners zeer vaak (wekelijks) gebruik maakt van een bezorgdienst.2 Tegelijkertijd geven inwoners van verschillende steden aan dat zij te maken hebben met overlast door flitsbezorgers, zoals geluidsoverlast en vuilnis op straat. Er zijn geen cijfers bekend dat flitsbezorgers leiden tot onveilige situaties in het verkeer. Wel blijkt uit de genoemde enquête dat veel inwoners van Amsterdam (68%) zich storen aan het rijgedrag van flitsbezorgers, zoals het geen voorrang verlenen bij een zebrapad en rijden waar het niet mag, bijvoorbeeld op de stoep. Dit kan tot onveilige situaties in het verkeer leiden.
Welke instrumenten heeft u om gemeenten te helpen regels in te stellen ter beperking van deze negatieve effecten, met name op het gebied van verkeersveiligheid?
Verschillende gemeenten, zoals Amsterdam en Rotterdam, hebben recent besloten de vestiging van nieuwe distributiecentra van flitsbezorgdiensten tijdelijk te verbieden om ondertussen te werken aan nieuwe bestemmingsplannen, inclusief randvoorwaarden voor bezorgdiensten. Het is voorstelbaar dat een van die randvoorwaarden verkeersveiligheid betreft. Gemeenten beschikken hiervoor over een eigen instrumentarium. In het gesprek met gemeenten zal worden bekeken op welke wijze het Ministerie van IenW hierbij kan ondersteunen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat het instellen van een gebiedsontsluitingweg met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur kan helpen in de verkeersproblematiek door in die gevallen flitsbezorgers naar dit deel van de weg te verplaatsen?
De gebiedsontsluitingsweg 30 km/h (GOW30) is een nieuwe wegcategorie, waarvan de inrichtingskenmerken op dit moment door CROW in opdracht van mijn ministerie worden uitgewerkt. Bij deze uitwerking worden ook stakeholders zoals gemeenten betrokken. Het streven is om de inrichtingskenmerken voor de GOW30 eind van dit jaar gereed te hebben. Dan is ook duidelijk waar flitsbezorgers op een GOW30 mogen rijden. Pas wanneer ervaring is opgedaan met deze inrichtingskenmerken kan worden onderzocht wat voor effect dit heeft op flitsbezorgers binnen het verkeer.
Hoe staat het met het onderzoek dat uw voorganger heeft aangekondigd naar de snelle opmars van flitsbezorgers?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) doet onderzoek naar de kansen en uitdagingen van lichte elektrische vrachtvoertuigen in de stedelijke distributie. Het KiM kijkt in dit onderzoek breed naar verschillende type elektrische voertuigen die hiervoor worden ingezet. Denk aan bezorging van goederen met de elektrische (bak)fiets, maar ook aan compacte elektrische distributiewagens. In het onderzoek is aandacht voor maatschappelijke effecten, zoals verkeersveiligheid. De resultaten van het onderzoek zijn in de zomer van 2022 gereed. Daarnaast start de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dit jaar met een onderzoek naar fietsbezorgers. De eerste resultaten zijn naar verwachting aan het eind van dit jaar gereed en worden dan met uw Kamer gedeeld.
Kunt u de Kamer hierover nader informeren vóór het commissiedebat Verkeersveiligheid
Nee, de resultaten zijn nog niet beschikbaar voor het commissiedebat op 20 april 2022. Ik zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Kunt u toelichten wat de opbrengsten zijn van uw gesprekken met de G4 over deze problematiek?
Met de G4 lopen reeds gesprekken over de verkeersveiligheid van maaltijdbezorgers. De komende periode vindt overleg met de G4 plaats waarbij ook de problematiek van flitskoeriers wordt betrokken. De uitkomsten hiervan worden na de zomer met uw Kamer gedeeld.
Kunt u uiteenzetten wat de resultaten zijn van de inspanningen van TeamAlert om jongeren die als flitsbezorger werken meer inzicht te geven in hun gedrag in het verkeer?
Jonge flitsbezorgers zijn ook bij TeamAlert een zorgpunt. Om meer inzicht te krijgen in het verkeersgedrag van jonge flitsbezorgers is TeamAlert eind vorig jaar een enquête gestart onder deze groep. Hiermee willen zij inzicht krijgen in welke verkeersveiligheidsrisico’s er spelen onder flitsbezorgers, hoe deze mogelijk te voorkomen zijn en hoe de werkgever daarin een rol kan spelen. De resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek worden dit voorjaar gepubliceerd door TeamAlert. Daarnaast is TeamAlert vorig jaar begonnen met de oprichting van een online platform voor maaltijdbezorgers en hun werkgevers, dat informatie en interventietools biedt, zoals een online gevaarherkenningstraining. De website wordt voor de zomer van 2022 gelanceerd en zal qua inhoud ook relevant zijn voor flitsbezorgers en hun werkgevers.
Bent u in overleg met uw collega’s van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de effecten van flitsbezorgers op woningtekorten, leefbaarheid en arbeidsomstandigheden?
Er is op dit moment geen overleg met deze collega’s hierover, maar het is bekend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) bijzondere aandacht besteedt aan de arbeidsrisico’s die samenhangen met maaltijdbezorging – en flitsbezorging – zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. Voor wat betreft de effecten van flitsbezorgersdiensten op de leefbaarheid en bestemming van bedrijfsruimten in woon-en winkelgebieden, zijn gemeenten zelf aan zet. We zien inmiddels dat verschillende gemeenten maatregelen nemen tegen (nieuwe) vestigingen van flitsbezorgdiensten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De situatie van Nederlanders in Rusland en het reisadvies van de Rijksoverheid voor Rusland. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat de dreiging van Russische militaire agressie tegen Oekraïne ook risico’s voor Nederlanders in Rusland met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zeer grote zorgen over de effecten van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne. Uw Kamer heeft op 26 februari jl. een Kamerbrief ontvangen over de huidige situatie en de Nederlandse inzet.
Als gevolg van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne ontraadt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het reisadvies voor Rusland alle reizen naar de aan Oekraïne grenzende oblasten (provincies) Branskaya, Kurskaya, Belgorodkaya, Voronezhkaya en Rostovskaya. Het reisadvies voor heel Rusland, naast de rode gebieden, is oranje met het advies alleen noodzakelijke reizen te maken. Ook wordt er een dringende oproep gedaan aan Nederlanders in Rusland om te overwegen of hun verblijf echt noodzakelijk is. Er wordt daarnaast melding gemaakt van onzekerheden over internationaal vliegverkeer en betalingsverkeer. Zo is er een waarschuwing opgenomen dat het niet langer mogelijk is om met alle buitenlandse bankpassen en creditcards te pinnen en geld op te nemen.
De ontwikkelingen met betrekking tot de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne volgen elkaar in hoog tempo op. Hoewel het kabinet hecht aan zowel zorgvuldige als actuele informatievoorziening aan de Kamer kunnen nieuwe aanpassingen in het reisadvies na verzending van deze antwoorden niet worden uitgesloten.
Er zijn bij het kabinet geen signalen bekend van een potentiele dreiging gericht tegen Nederlandse burgers die in Rusland verblijven. Uiteraard blijft het kabinet de situatie nauwgezet volgen, waarbij ook nauw contact wordt gehouden met internationale partners.
Hoe groot acht u de kans dat Rusland, in het geval van militair conflict met Oekraïne, besluit tot vergeldingsmaatregelen tegen in Rusland verblijvende Westerse staatsburgers in het algemeen en Nederlandse staatsburgers in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot acht u de kans, in het geval van militair conflict tussen Rusland en Oekraïne, dat het vliegverkeer tussen grote Russische steden en Europa stil komt te liggen?
Het antwoord op deze vraag zal worden meegenomen in de beantwoording door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van de vragen van de leden Boucke en Sjoerdsma (beiden D66) over het bericht «Groot-Brittannië doet Aeroflot in de ban als gevolg van Russische agressie»
(https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2022Z03845&did=2022D07902).
Bent u bekend met het Amerikaanse reisadvies voor Rusland (level 4 op een schaal van 1–4) en het feit dat de Verenigde Staten haar burgers afraadt om naar Rusland te reizen in verband met het Russische conflict met Oekraïne, de mogelijkheid van intimidatie van Amerikaanse burgers door Russische (veiligheids)diensten, de beperkte assistentiemogelijkheden in Rusland en de mogelijkheid van het arbitraire gebruik van lokale wetgeving jegens buitenlanders?1
Ja.
Hoe oordeelt u, indachtig het Amerikaanse reisadvies, over het huidige reisadvies van de rijksoverheid voor Nederlanders in Rusland of Nederlanders met de intentie om naar Rusland te reizen?
Tijdens het debat over Oekraïne deed ik de toezegging om te kijken naar de tekst van het reisadvies voor Rusland. De tekst is inmiddels aangescherpt met een dringende oproep aan Nederlanders om te overwegen of verblijf echt noodzakelijk is, waarbij specifiek benadrukt wordt dat dit zeker geldt voor mensen die tijdelijk in Rusland zijn, zoals studenten of zakenreizigers. Voor Nederlanders die permanent gehuisvest zijn in Rusland luidt het advies om na te denken over tijdig vertrek en te zorgen voor een noodpakket.
Het kabinet heeft alle beschikbare informatie over (mogelijke) risico’s voor Nederlanders in Rusland afgewogen om tot het huidige reisadvies te komen. Dat advies is in lijn met het advies van andere EU-landen. Uit het VS reisadvies blijkt dat de VS specifieke risico’s voor de eigen burgers ziet. Het kabinet schat de risico’s voor Nederlandse burgers anders in.
Uiteraard blijft het kabinet de situatie nauwgezet volgen en in nauw contact met internationale partners.
Klopt het dat de kleurcode in het reisadvies voor het overgrote deel van Rusland geel is? Zo ja, is dat niet achterhaald en zouden de risico’s, zoals ook omschreven in het Amerikaanse reisadvies, niet nadrukkelijker moeten worden benoemd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn er meerdere wijzigingen doorgevoerd in het reisadvies voor Rusland naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne. Bij het kabinet zijn geen signalen bekend van een potentiële dreiging tegen Nederlandse burgers die in Rusland verblijven. Wel worden alle Nederlanders in Rusland opgeroepen overal waakzaam te zijn. Daarnaast wordt in het reisadvies verwezen naar een crisispagina op www.nederlandwereldwijd.nl met informatie over stappen die mensen kunnen nemen bij een dreigende crisis waarbij ook wordt ingegaan op het belang van een tijdig besluit over vertrek. Ook organiseerden de Nederlandse Ambassade in Moskou en het Consulaat-Generaal in Sint-Petersburg op 1 maart jl. een online bijeenkomst voor alle Nederlanders die zich bij de BZ informatieservice hadden geregistreerd. Tijdens de bijeenkomst gaf de Nederlandse Ambassadeur een toelichting op de huidige ontwikkelingen, werd de boodschap van het reisadvies benadrukt en was er een mogelijkheid tot het stellen van vragen.
Uiteraard blijft het kabinet de situatie nauwgezet volgen en zal het reisadvies aangepast worden indien nodig. Ook blijft het Kabinet in nauw contact met internationale partners.
Zouden Nederlanders niet moeten worden gewaarschuwd en worden geadviseerd alleen bij zeer dringende redenen nog naar Rusland af te reizen zolang de mogelijkheid tot militair conflict tussen Rusland en Oekraïne zo urgent is als nu?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u ook in Rusland de oproep gedaan aan Nederlandse staatsburgers om zich te laten registreren, zodat u beter zicht heeft op de Nederlanders in dat land?
In het reisadvies voor Rusland worden Nederlanders in Rusland opgeroepen om zich te registreren bij de ambassade via de informatieservice van Buitenlandse Zaken.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de situatie zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het interview met Oegandese oppositieleider Bobi Wine gelezen in de NRC onder de titel «Stop met het machtig maken van de dictator in Oeganda?»1
Ja.
Hoe reageert u op Bobi Wine’s boodschap dat Museveni verantwoordelijk is voor grootschalig politiegeweld, stembusfraude en martelingen? Welke invloed heeft dit op de relatie tussen Nederland en Oeganda? En hoe verhouden deze zich tot de handelsbelangen die Nederland heeft met Oeganda?
In aanloop naar de verkiezingen van 2021 heeft in Oeganda grootschalig politiegeweld plaatsgevonden2. Ook vernamen wij uit verschillende betrouwbare bronnen dat er martelingen hebben plaatsgevonden.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU heeft3 op 20 januari 2021 via een publieke verklaring kennis genomen van de uitslag van de verkiezingen en diepe zorgen uitgesproken over de rol van de veiligheidsdiensten, inperking van het internet en de intimidatie van politieke actoren en het maatschappelijk middenveld.
Ook Nederland heeft herhaaldelijk zorgen geuit over de verslechterende situatie, zoals recentelijk nog tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De brede relatie tussen Nederland en Oeganda is met name gericht op het vergroten van perspectief voor de bevolking, de opvang van anderhalf miljoen vluchtelingen en de verdere versterking van de economische relaties. Mede door deze brede relatie heeft Nederland de mogelijkheid om zorgwekkende ontwikkelingen bij Oegandese autoriteiten aan de orde te stellen. Zie ook het antwoord op vraag zes.
In hoeverre en op welke wijze onderneemt u diplomatieke actie om de twee NUP-parlementariërs vrij te krijgen, die sinds de zomer gevangen zijn genomen op beschuldiging van terrorisme en moord zonder enig bewijs? Kunt u deze verder toelichten?
In EU-verband heeft de Nederlandse ambassade bij verschillende instanties navraag gedaan naar deze zaak. Omdat het een lopende zaak betreft wordt er door de Oegandese overheid geen toelichting op gegeven.
Ook in het kader van het Nederlandse voorzitterschap in 2021 van de zogenaamde JLOS-donorgroep (de groep donoren die steun geeft aan de Justice, Law and Order-sector: het geheel van 18 overheidsinstellingen op het terrein van rechtspraak, politie en gevangeniswezen) heeft Nederland zich regelmatig bij de Oegandese autoriteiten uitgesproken over het belang van het naleven van de Grondwet binnen de justitieketen. Nederland zal bilateraal en in EU-verband navraag blijven doen naar de gevangenneming van de twee NUP-parlementariërs en aandringen op een tijdig en eerlijk proces.
Welke overwegingen maakt u in het (via de Nederlandse ambassade) bezoeken en steunen van politieke en gewetensgevangenen onder het bewind van Museveni?
Nee dat klopt niet. De Nederlandse ambassadeur staat daar wel voor open. Medewerkers van de Nederlandse ambassade in Kampala bezoeken ook Oegandese gevangenissen. De afgelopen twee jaar was het bezoek aan gevangenissen echter moeilijk en soms onmogelijk. Dit had te maken met de COVID-19 pandemie en de enorme overbevolking van de gevangenissen waardoor ze voor buitenstaanders gesloten waren. Daarnaast zet de ambassade zich actief in door het bijwonen van rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers.
Welke overwegingen maakt u in de keuze om mensenrechtenschendingen van het Museveni-bewind publiekelijk te veroordelen en deze te bestrijden in bilateraal dan wel EU-verband?
Nederland heeft zich de afgelopen twee jaar regelmatig uitgesproken over de slechte mensenrechtensituatie en de krimpende maatschappelijke en politieke ruimte in Oeganda. Nederland heeft daarbij voorkeur voor gezamenlijk optrekken met EU-lidstaten en met andere gelijkgezinde partners – bijvoorbeeld de VS of het VK – omdat de boodschap daarmee aan gewicht wint. Een recent voorbeeld van gezamenlijk optreden is de lokale EU-verklaring van 7 februari jl. over martelingen4.
Daarnaast spreekt Nederland zich ook bilateraal kritisch uit als de situatie daarom vraagt. Nederland doet dat tevens achter gesloten deuren, zoals in het recente onderhoud van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Oegandese premier en de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, of publiekelijk, zoals onlangs in het kader van de Universal Periodic Review van de VN-Mensenrechtenraad.
Welke condities op het gebied van mensenrechten, democratie en goed bestuur verbindt u aan bilaterale (ontwikkelings)hulp en welke consequenties verbindt u aan het niet nakomen van deze condities? Kunt u dit toelichten met voorbeelden?
Nederland hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur. Nederland heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid, in lijn met eerdere besluiten zoals het aanhouden van de slotbetaling (van € 850.000) van het inmiddels afgelopen samenwerkingsverband met de al genoemde JLOS-sector. Deze betaling blijft aangehouden totdat duidelijk is op welke manier de overheid werk maakt van accountability ten aanzien van het politiegeweld rondom de verkiezingen. Ook wordt op dit moment de effectiviteit van de samenwerking met de JLOS-sector in zijn geheel, ook in de context van de verslechterde situatie, geëvalueerd.
Klopt het dat de afgelopen nationale verkiezingen niet onder internationaal toezicht stonden?
De verkiezingen zijn waargenomen door delegaties van de East African Community (EAC) en de Intergovernmental Authority on Development (IGAD). Er was echter geen sprake van een formele EU-waarnemersmissie. Wel bezochten medewerkers van EU-ambassades, waaronder de Nederlandse ambassade, kieslokalen op de verkiezingsdag.
Kunt u ervoor pleiten dat de volgende Oegandese nationale verkiezingen onder toezicht komen te staan van een internationale observatiemissie ter controle van democratische grondbeginselen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft in algemene zin het belang van internationale observatiemissies en zal zich er in EU-verband voor inzetten dat de EU de volgende verkiezingen in Oeganda wel waar kan nemen. Daarvoor is het overigens wel nodig dat de Oegandese autoriteiten de EU formeel uitnodigen. Ook in contacten met de autoriteiten zal Nederland zich daarvoor inspannen.
In hoeverre en op welke wijze zet u zich in om ervoor te zorgen dat de Oegandese autoriteiten de aanbevelingen van voorgaande internationale observatiemissies alsnog aanneemt en implementeert?
In de aanloop naar de verkiezingen van 2021 is er door de EU en gelijkgezinde partners op technisch niveau met de Oegandese autoriteiten gewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemers uit 2016. De volgende nationale verkiezingen staan gepland voor 2026. Het is gebruikelijk om de lessen van de vorige verkiezingen te gebruiken bij de voorbereiding van nieuwe verkiezingen, en de waarneming ervan.
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur niet open staat voor bezoeken aan Oegandese gevangenissen? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u naar de mate van geweld dat wordt gebruikt door de Oegandese autoriteiten om politieke oppositie in de kiem te smoren?
Nederland maakt zich ernstige zorgen over het toegenomen geweld en de groeiende inperking van maatschappelijke en politieke ruimte en heeft die zorgen regelmatig en ook op hoog niveau aangekaart. Om die reden zet Nederland zich – met diplomatieke inzet via bilaterale en multilaterale sporen en met financiële ondersteuning van organisaties in Oeganda – actief in voor de bevordering van mensenrechten en het behoud van maatschappelijke en politieke ruimte.
In hoeverre werkt Nederland samen met Europese en Amerikaanse partners in Oeganda om de justitiële macht in Oeganda te verbeteren?
Nederland draagt, samen met andere donoren al 20 jaar bij aan het hierboven genoemde JLOS-programma. Capaciteitsopbouw van de overheid en het versterken van het commitment van de overheid om de gehele keten te versterken zijn belangrijke overwegingen geweest om met de overheid samen te werken. Bovendien biedt die samenwerking additionele ingangen om zowel op technisch als op hoger niveau zaken als mensenrechtenschendingen, straffeloosheid en corruptie aan te kaarten.
De laatste overeenkomst met de JLOS sector, met een Nederlandse bijdrage van EUR 17 miljoen, liep van 2017 tot de zomer van 2021. Sinds 2015 is steun aan het JLOS-programma beperkt tot activiteiten die gericht zijn op het wegwerken van achterstanden in rechtszaken (case backlog), het faciliteren van specifieke rechtszaken over seksueel en gender gerelateerd geweld, kinderrechten, vluchtelingenrecht, transitional justice en commercial justice. Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 6 wordt op dit moment een evaluatie van de afgelopen Nederlandse steun aan het JLOS-programma uitgevoerd, ook om een gedegen besluit te kunnen nemen over een eventueel vervolg van de Nederlandse samenwerking.
Bent u bereid een proactieve rol te nemen in het bevorderen van dialoog tussen de Oegandese regering, de Europese partners en de Verenigde Staten om de mensenrechtensituatie en de grove overtredingen door de politionele macht een halt toe te roepen?
Ja. Nederland doet dat al geruime tijd. Nederland zette zich daar bijvoorbeeld voor in, in het kader van het eerdere voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, in gesprekken over de invulling van de politieke dialoog van de EU met de Oegandese autoriteiten, tijdens verschillende overleggen met gelijkgezinde partners op hoofdstedenniveau en in het kader van de EU-raadswerkgroep over Afrika. Nederland heeft zich binnen de EU hard gemaakt voor een spoedig bezoek aan Oeganda van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Mensenrechten.
WEF vs vaccin alliantie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met deze e-mail die naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verstuurd op 6 november 2020 om 9:51 met als titel «WEF vs vaccin alliantie»?1
Ja. Volledigheidshalve merk ik op dat het een interne VWS mail betreft en geen mail aan het Ministerie van VWS.
Wordt met «WEF» in deze e-mail gericht aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het «World Economic Forum» bedoeld?
Ja.
Wordt met «MOU» verwezen naar «Memorandum of Understanding»? Kan de Kamer deze MOU ontvangen?
Ja, MOU is Memorandum of Understanding. De Kamer heeft deze MoU twee jaar geleden ontvangen, als bijlage bij de Kamerbrief van 4 juni 2020, over de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19.2
Naar welk «document van de WEF» wordt in deze e-mail verwezen? Wat staat er in dit document? Kan de Kamer dit document ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 1 bij de antwoorden op uw vragen over WEF Alliantie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2671).
Wordt met «het WEF voorstel» in deze e-mail hetzelfde bedoeld als het «document van de WEF»? Zo nee, waarover gaat dit «WEF voorstel»? Kan de Kamer dit «WEF voorstel» ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is de «diepgaandere analyse van het WEF voorstel en hun overige activiteiten op gebied van corona» waarover wordt gesproken in deze e-mail verricht? Zo ja, kan de Kamer deze analyse ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 2 bij de antwoorden op uw vragen over WEF Alliantie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2671).
Verwijst «hun overige activiteiten» in deze e-mail naar activiteiten van het WEF? Zo ja, welke activiteiten worden hiermee bedoeld?
De SARS-CoV-2-pandemie was voor het WEF aanleiding om hier op veel vlakken aandacht aan te besteden. Voor een beeld van deze activiteiten verwijs ik graag naar de website van het WEF: https://www.weforum.org/platforms/covid-action-platform
Waarom acht de schrijver van deze e-mail het noodzakelijk «een wat diepgaandere analyse van het WEF voorstel en hun overige activiteiten op het gebied van corona» op papier te zetten? Waarom is dit van belang?
In die tijd speelde de oprichting van de Inclusive Vaccine Alliance en het was van belang daarbij een goed beeld te hebben van relevante ontwikkelingen en/of mogelijk vergelijkbare initiatieven.
Wat is de status van het betreffende «WEF voorstel» en/of «het document van de WEF» waarnaar wordt verwezen in de e-mail? Staan hierin kaders of eisen waaraan de «inclusieve vaccin alliantie» moet voldoen?
De status was een voorstel zoals in die tijd gedaan door het WEF. In het WEF voorstel wordt ingegaan op de oprichting van een zogenaamde «manufacturers alliance for a global equitable access to coronavirus vaccins». De door Nederland, samen met Frankrijk, Duitsland en Italië opgerichte Inclusive Vaccine Alliance stond hier los van. In het voorstel worden dan ook geen kaders beschreven voor de Inclusive Vaccine Alliance. Als aangegeven in de beantwoording op vraag 4, is een kopie van dit WEF voorstel als bijlage 1 bij de antwoorden op uw vragen over WEF Alliantie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2671) meegestuurd.
Indien dit niet het geval is, waarom vraagt de briefschrijver zich dan af of het wellicht «wenselijk» is «het document van de WEF tegen de MOU» af te zetten?
Zie tevens de beantwoording van vraag 8. Beoogd werd een beeld te krijgen van de ontwikkelingen binnen het WEF. Doel van de Inclusive Vaccine Alliance was om de krachten te bundelen in de onderhandelingen met ontwikkelaars/fabrikanten van een aantal veelbelovende vaccinkandidaten, om daarmee te zorgen voor tijdige beschikbaarheid van zoveel mogelijk COVID-19-vaccins voor de EU-bevolking. Ook was daarbij aandacht voor de mogelijkheid om vaccins te kunnen doneren aan kwetsbare landen. In het voorstel van het WEF beoogde men iets anders, namelijk het creëren van grote «multi-country contract manufacturing netwerken», om uiteindelijke voldoende productiecapaciteit mondiaal beschikbaar te krijgen voor geregistreerde vaccins.
Indien dit niet het geval is, waarom is de titel van deze e-mail dan «WEF vs vaccin alliantie»?
Het onderwerp gaat enkel in op de onderliggende vraag in de mail, of het nuttig is om een vergelijking te maken tussen de beide ontwikkelingen.
Kunnen de bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoord worden?
Ja.
Het bericht ‘CBS past indeling rond migratie aan’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CBS past indeling rond migratie aan na consultatie externe partijen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de nieuwe indeling rond migratie die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voornemens is te gaan toepassen?
De WRR adviseerde in de publicatie «Migratie en Classificatie: naar een meervoudig migratie-idioom» in 2016 om de term «allochtoon» niet langer te gebruiken, omdat deze uitsluitende effecten sorteerde én in plaats daarvan de term (migratie)achtergrond te hanteren. Ook adviseerde de WRR de classificatie «westers» en «niet-westers» te verlaten. Mijn ambtsvoorganger heeft destijds in een brief aan uw Kamer2 aangegeven het voorstel ten aanzien van de terminologie goed bruikbaar te vinden en dat over te nemen.
Naar aanleiding van ditzelfde WRR-advies is CBS een traject gestart om na te gaan welke categorisering de oude indeling «westers» en »niet-westers» zou kunnen vervangen. De indeling die CBS nu presenteert is gebaseerd op geografische herkomstgebieden, kent verschillende niveaus van nauwkeurigheid en komt daarmee tegemoet aan de eisen zoals die in 2016 door de WRR3 zijn gesteld bij de beoordeling van de geschiktheid van clusters en termen. Ik verwacht dat de nieuwe indeling dan ook goed bruikbaar is als basis voor beleidsinformatie.
Kunt u aangeven op welke manier de overheidscorrespondentie en beleidsterminologie naar aanleiding van deze nieuwe indeling van het CBS zal worden aangepast?
Het CBS kiest voor de term «migranten» om personen aan te duiden die buiten Nederland geboren zijn en voor «kinderen van migranten» voor personen die in Nederland geboren zijn, en tenminste één in het buitenland geboren ouder hebben. De rijksoverheid gaat echter – net zoals het CBS – over zijn eigen woorden en op dit moment is de keuze nog niet gemaakt of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de terminologie van het CBS zal volgen, of dat de in 2016 door het CBS ingevoerde termen in gebruik zullen blijven, dan wel een variant hierop zal worden gehanteerd. Momenteel wordt er verkend wat de voor- en nadelen van het gebruik van de verschillende termen zijn. Ik wil de uitkomsten van die verkenning afwachten. Ik zal de verkenning samen met mijn visie hierop met de Kamer delen.
Kunt u aangeven hoe de nieuwe indeling van het CBS precies tot stand is gekomen, wat hierbij de afwegingen waren en wat de precieze input was van de gesprekspartners waarmee het CBS heeft gesproken? Wat was de precieze input van de politie?
Het CBS heeft onder andere in een aantal consultaties informatie ingewonnen over de bruikbaarheid van alternatieve indelingen die de verouderde classificatie in «westers», «niet-westers» en «autochtoon» zouden kunnen vervangen. Het CBS is als kennisinstituut onafhankelijk in zijn wetenschappelijke en methodische afwegingen en ik heb geen inzicht in de afwegingen van het CBS, noch in de precieze input van deelnemers.
Met welke gesprekspartners heeft het CBS over de nieuwe indeling gesproken?
Het CBS geeft in het web-artikel aan dat tijdens twee rondetafelgesprekken is gesproken met onder meer vertegenwoordigers van belangengroepen van migranten, de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, ministeries, universiteiten, het NIDI, Pharos, consultancybureaus en de politie.
Deelt u de mening dat iedere indeling langs lijnen van afkomst altijd ook de gemeenschappelijke identiteit zou moeten benadrukken, en dat het daarom dan ook van belang is om te spreken van «Nederlanders» (het zogenoemde koppeltekenmodel)? Zo neen, waarom niet?
De kern van de kritiek die de WRR in 2016 uitte over de termen «allochtoon», «autochtoon», «westers» en «niet-westers» was dat zij negatieve connotaties hadden en daarmee een uitsluitende werking. De performatieve eisen die de WRR formuleerde4 bij het ontwikkelen van nieuwe clusteringen en termen, sluiten hierop aan: termen zouden zo min mogelijk een uitsluitende werking moeten hebben, geen negatieve associaties moeten oproepen en zoveel mogelijk nevenschikkend en niet onderschikkend moeten zijn. Die eisen onderschrijf ik. De WRR kwam vervolgens na een gedegen onderzoek met het advies om de term «achtergrond» te hanteren. Dit advies is destijds5 door het kabinet gevolgd. In de onder antwoord 3 genoemde verkenning van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal worden afgewogen of het de voorkeur geniet om die termen nu (opnieuw) te vervangen.
In hoeverre is een indeling waarin mensen worden geclassificeerd als «migrant» of «kind van een migrant» volgens u inclusief te noemen?
Dit aspect maakt onderdeel uit van de onder antwoord 3 genoemde verkenning. Ik wil de uitkomsten van die verkenning afwachten.
Deelt u de mening dat met iedere indeling rond herkomst terughoudend dient te worden opgetreden, en dat deze indeling bijvoorbeeld alleen gebruikt kan worden voor het vergroten van de kansengelijkheid, het vergaren van wetenschappelijke kennis en het wegwerken van achterstanden? Zo neen, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat terughoudendheid gepast is bij het verzamelen van informatie naar herkomst. Zorgvuldige afweging van dataverzameling naar herkomst en duidelijke communicatie over de context van publicatie van deze cijfers is van belang. Tegelijkertijd zijn dit soort inzichten naar herkomst onontbeerlijk voor een evidence-based beleidsontwikkeling en -evaluatie.
De top 100 stikstof bronnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van de top 100 stikstofbronnen (bedrijven/vergunningen)?
Bij de beantwoording van deze vragen is uitgegaan van een aparte top 100 voor stikstofoxiden (NOx, als NO2; bijlage 1)1 en een aparte top 100 voor ammoniak (NH3; bijlage 2)2. Gezien het verschil in o.a. de verspreiding van deze twee stikstofverbindingen is ervoor gekozen om de lijsten gesplitst weer te geven. Het betreft gegevens afkomstig uit de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl) over het meest recente jaar (2019). In de Emissieregistratie zijn – in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – geen namen opgenomen van agrarische bedrijven. Omdat de bedrijfscode die in plaats van de bedrijfsnaam gebruikt wordt bij meerdere organisaties bekend is, is die ook niet ontsloten. In die kolom is aangegeven dat het een veehouderij betreft. Voor de veehouderijen betreft het alleen de stalemissies.
Kunt u deze lijst sorteren/specificeren naar sector en naar regio/gemeente, waarbij privéadressen niet nodig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij deze bedrijven/vergunningen aangeven wat de vergunde en de werkelijke uitstoot is (latente ruimte)?
Er is geen zicht op de latente ruimte in de vergunningen. De uitstoot is weliswaar geregistreerd in de emissieregistratie, maar de vergunde uitstoot wordt niet centraal geregistreerd. Dit geldt voor zowel de vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als die op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daar komt bij dat Wnb-vergunningen worden verleend voor activiteiten en niet voor uitstoot.
Kunt u bij deze bedrijven/vergunningen aangeven welke natuurgebieden het meest direct geraakt worden door de depositie?
Er wordt op dit moment gewerkt aan het op orde krijgen van informatie met betrekking tot depositie op specifieke Natura 2000-gebieden. Daarvoor wordt een methode gehanteerd die leidt tot het inzicht in de totale depositie en de ontwikkeling daarvan per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Per gebied kan vervolgens worden nagegaan wat de opgave is ten aanzien van depositiereductie en kan een koppeling gemaakt worden met de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Provincies werken daarom met stikstofanalyses die inzicht geven in de totale depositie op habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden en de ontwikkeling daarvan. Die informatie wordt gebruikt in de natuurdoelanalyses die inzichtelijk maken in hoeverre per Natura 2000-gebied voldaan wordt aan de vereisten uit de Habitatrichtlijn en wat de resterende opgave is voor het bereiken van instandhoudingsdoelstellingen. Dit vormt de basis voor samenhang tussen bron- en natuurmaatregelen en is input voor de gebiedsplannen die in 1 juli 2023 gereed zijn. Bij het vormgeven van een gebiedsgerichte aanpak wordt bekeken welke bronmaatregelen het meest passend zijn.
Kunt u bij elk van deze vergunningen aangeven wanneer de vergunning voor het laatst is herzien volgens de richtlijnen voor de beste beschikbare technieken (BBT/BREF) en tot hoeveel minder uitstoot dat heeft geleid?
De richtlijnen voor beste beschikbare technieken (BBT en BREF) leiden niet tot een aanpassing van de Wnb-vergunning, maar wel tot een aanpassing van milieuvergunningen. Veel van de bedrijven uit bijlage I en II – in het bijzonder de industriële bedrijven, maar ook grote varkens- en pluimveehouderijen – vallen onder de werkingssfeer van de Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU). Op grond van artikel 5.10 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht geldt voor deze bedrijven een actualisatieplicht van de milieuvergunning (waarbij vergunning en bedrijf binnen 4 jaar na publicatie van het relevante BBT-referentiedocument aangepast moeten zijn). Deze actualisatie gebeurt door het bevoegd gezag en ik heb daarom geen inzicht in de vraag tot hoeveel minder uitstoot dit leidt.
Kunt u bij deze bedrijven aangeven hoeveel directe werkgelegenheid hiermee is gemoeid?
Een vergunning in het kader van de Wnb wordt afgegeven op activiteitsniveau. Soms betreft een activiteit een heel bedrijf, vaker een onderdeel van wijziging van een bedrijf. Er zijn ook bedrijven die – omdat zij al activiteiten ontplooiden voordat Natura2000-gebieden werden aangewezen – geen Wnb-vergunning voor (een deel van hun bedrijf) hoeven te hebben. De depositie van een bedrijf is dus niet rechtstreeks gecorreleerd aan de vergunningsstatus. Het is daarnaast voor een bedrijf ook mogelijk om één activiteit niet meer uit te voeren. Daarmee is geen uitspraak te doen over de directe werkgelegenheid die hiermee is gemoeid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Stikstofproblematiek van 31 maart?
U heeft de beantwoording ontvangen voor het hoofdlijnendebat van 6 april jl. en binnen de geldende termijn voor de beantwoording van schriftelijke vragen (met inbegrip van het gevraagde uitstel).
Het meten van stikstofuitstoot, het stikstofregistratiesysteem en latente stikstofruimte in vergunningen |
|
Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de motie-Van der Plas c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 157) die de regering verzocht «om een aanpak te ontwikkelen om de daadwerkelijke stikstofuitstoot van alle industriële bedrijven in beeld te krijgen»?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de agrarische sector en de industrie op gelijke wijze eraan dienen te worden gehouden dat hun daadwerkelijke stikstofuitstoot in beeld wordt gebracht? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit nu en hoe borgt u deze gelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
Regels over de rapportage van stikstofuitstoot voor de agrarische sector en de industrie worden voor een belangrijk deel op Europees niveau bepaald. Onder andere via de verordening over het European Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR). Voor zowel de agrarische sector als voor de industrie geldt er op basis van deze verordening de verplichting om de stikstofuitstoot in beeld te brengen en via het elektronisch milieujaarverslag (e-mjv) te rapporteren. De rapportage geldt alleen voor de bedrijven die in de bijlage van de verordening staan. Bij een aantal bedrijven staat een capaciteitsdrempel vermeld. Pas als deze wordt overschreden en de hoeveelheid stikstof (ammoniak) die wordt uitgestoten boven de drempelwaarde ligt, is het bedrijf verplicht te rapporteren. In de praktijk zijn alleen de grote(re) bedrijven rapportageplichtig. Voor de agrarische sector geldt de rapportageplicht bijvoorbeeld alleen voor grote varkens- en pluimveehouderijen. Voor de kleine(re) bedrijven (agrarisch en industrie) en rundveehouderijen wordt door Emissieregistratie, in beheer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), een schatting gemaakt van de emissies.
Het is van belang dat beide sectoren volgens de regels rapporteren. De wijze waarop de emissiegegevens tot stand komen verschilt voor de industriële en de agrarische sector. Voor de agrarische sector worden de emissiegegevens bepaald aan de hand van standaardwaarden voor stalsystemen. Toepassing van deze waarden is mogelijk vanwege de onderlinge vergelijkbaarheid van stalsystemen. De stikstofuitstoot wordt daarom berekend op basis van het aantal dieren dat per bedrijf aanwezig is. Dit wordt vervolgens door de veehouder gerapporteerd in het e-mjv. Het bevoegd gezag controleert de gerapporteerde emissiegegevens op basis van de vergunning en eventuele toezichtacties. Een andere methodiek zou leiden tot extra kosten per bedrijf die dankzij de gestandaardiseerde aanpak vermeden kunnen worden.
Bij de industrie zijn processen meer divers en minder goed vergelijkbaar. De industriële bedrijven moeten daarom een meet- en registratiesysteem hebben om hun uitstoot te bepalen en vervolgens te registreren in het e-mjv. Ook deze gegevens worden gecontroleerd door het bevoegd gezag.
Kunt u aangeven op welke wijze alle industriële bedrijven momenteel ervoor zorgen dat de daadwerkelijke stikstofuitstoot in beeld wordt gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vormen metingen de basis onder het beeld van stikstofuitstoot, zowel voor de agrarische sector als voor de industrie, en welke instanties en organisaties zijn daar op welke wijze bij betrokken?
Het RIVM meet en berekent de hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden in de lucht (concentratie) en hoeveel daarvan op de grond terecht komt (depositie). Voor een beeld van de emissies worden gegevens verzameld van alle bronnen in Nederland en het buitenland. Een concreet voorbeeld is dat bedrijven in hun milieujaarverslag aangeven welke emissies in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden. Daarnaast worden de emissies berekend door activiteitdata (zoals energieverbruik, productiegegevens en aantal inwoners of aantal dieren) te vermenigvuldigen met een emissiefactor. Deze emissiefactoren worden op basis van (praktijk)metingen vastgesteld door wetenschappelijke gremia binnen RIVM, de WUR en TNO.
Emissiefactoren voor stalsystemen worden vastgesteld door de Staatssecretaris van IenW op basis van advies van de Technische Advies Pool (TAP), bestaande uit deskundigen op het gebied van stalsystemen, emissies en metingen. De TAP beoordeelt daartoe meetrapporten van geaccrediteerde meetinstellingen. Zie voor de samenstelling van de TAP (zie voetnoot voor link naar webpagina: Erkenning innovatief stalsysteem tegen ammoniakuitstoot)1.
In het kader van het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) wordt onderzoek gedaan naar verbetering van de emissiefactoren. De resultaten van de inventarisaties en berekeningen worden na de benodigde controles vastgesteld en vervolgens ingevoerd in de centrale database emissieregistratie.
Bij het berekenen en modelleren worden data uit verschillende bronnen gebruikt. Niet alleen van het RIVM maar ook van bijvoorbeeld het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Wageningen Universiteit (WUR), het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en TNO. Denk daarbij bijvoorbeeld aan gegevens over de weersomstandigheden, economische verwachtingen de uitstoot van stoffen per type voertuig etc.
Nadat het model de concentraties in de lucht en/of de depositie naar het oppervlak heeft berekend, wordt dit gekalibreerd met metingen (concentratie en depositie). Op deze manier worden de berekende waarden zo goed mogelijk in overeenstemming gebracht met de situatie in het veld.
Hoe worden deze metingen betrokken bij de huidige structurele aanpak stikstofreductie en natuurversterking en op welke wijze worden deze metingen betrokken bij de aangekondigde gebiedsgerichte aanpak?
Metingen zijn onderdeel van het bredere systeem van meten en berekenen van stikstof, waarbij het gaat om zowel emissie als concentratie en depositie. De monitoring en evaluatie van de structurele aanpak leunt op dit systeem van meten en berekenen en dat is voor de gebiedsgerichte aanpak niet anders. Het is daarom zaak om de inherente onzekerheden in het systeem zo goed mogelijk te verkleinen. Mede om deze reden is het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) opgezet waarin nieuwe emissiefactoren worden afgeleid, meetnetuitbreidingen worden gerealiseerd en daarnaast het gebruik van innovatieve meet- en modelleertechnieken verkend, zoals satellietwaarnemingen en ensemblemodellering.
Binnen het NKS wordt de komende periode tevens onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om dichterbij de bron (op bedrijfsniveau) te meten zodat het voor veehouders mogelijk wordt om in hun eigen stal te kunnen meten. In een dergelijk innovatieprogramma zullen niet alleen technische mogelijkheden worden ontwikkeld, maar zal ook aandacht zijn voor handhaafbaarheid, datastromen en praktische toepasbaarheid voor de veehouderij.
De monitoringsrapportages worden opgesteld op basis van de best beschikbare kennis van dat moment. De bevindingen kunnen aanleiding geven voor het instellen van nieuwe kennistrajecten binnen het NKS, zodat er nauwkeuriger of met minder onzekerheden kan worden gerapporteerd.
Op welke wijze wordt de stikstofuitstoot van zowel de agrarische sector, als de industrie bijgehouden in het stikstofregistratiesysteem (SSRS)?
Het stikstofregistratiesysteem (SSRS) houdt bij welke ruimte uit daartoe aangewezen bronmaatregelen beschikbaar gesteld wordt voor toestemmingverlening aan daartoe aangewezen projecten (op dit moment: woningbouw, zeven MIRT-projecten en de legalisatie van PAS-melders).
Zowel de depositieruimte die gebruikt wordt als te gebruiken voor toestemmingverlening als de projecten staan beschreven in de Regeling Natuurbescherming (RNb).
Stikstofuitstoot wordt noch van industrie, noch van de agrarische sector bijgehouden in het SSRS.
Wat is op dit moment de te vergunnen ruimte in het SSRS en kunt u een trendoverzicht geven van deze ruimte?
Sinds maart 2020 is het SSRS gevuld met depositieruimte die beschikbaar komt door het verlagen van de maximum snelheid op rijkswegen. Deze ruimte – in november 2019 geraamd op gemiddeld 1,2 mol/ha/jr – wordt na het verlenen van vergunningen voor ruim 33.000 woningen niet meer gebruikt voor vergunningverlening, zie daarvoor de hoofdlijnenbrief die ik parallel aan deze brief naar uw Kamer heb gezonden. Eerder bent u reeds geïnformeerd dat in de MIRT-projecten geen gebruik zal worden gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS (Kamerstuk 35 925, nr. A-24).
Vanaf deze zomer wordt depositieruimte dankzij de subsidieregeling sanering varkenshouderijen toegevoegd. Dat gebeurt in delen, omdat nauwkeurig nagegaan en verantwoord wordt dat de juiste hoeveelheid ruimte op de juiste manier ingevoerd wordt. Een separate verantwoordingsrapportage hiervan komt publiek beschikbaar.
In het SSRS wordt de beschikbare depositieruimte uit de betreffende maatregelen op hexagonniveau (per hectare) bijgehouden.
Kunt u aangeven of, en, zo ja, hoe de omvang van afgeroomde stikstofruimte, conform de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, in beeld wordt gebracht en wordt gerapporteerd, en binnen welke termijn u ruimte voor vergunningverlening verwacht?
Afgeroomde stikstofruimte wordt niet in beeld gebracht. Dit is ook geen verplichting die volgt uit de Wsn. Bij extern salderen kan de initiatiefnemer 70% van de stikstofruimte inzetten voor nieuwe activiteiten. Het afromingspercentage van 30% is bedoeld om het risico op feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, als gevolg van ingebruikname van latente ruimte, zo veel mogelijk te beperken.
Vergunningverlening is op dit moment beperkt mogelijk. Mogelijkheden tot ruimere toestemmingverlening ontstaan wanneer de natuur robuust wordt hersteld. De structurele aanpak stikstof draagt hieraan bij. Aanvullend wordt er € 25 miljard ter beschikking gesteld voor een groot pakket aan maatregelen, o.a. voor stikstofreductie. Door te borgen dat de doelstellingen onontkoombaar worden gerealiseerd, ontstaat op termijn meer ruimte voor nieuwe economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt toegewerkt naar een vereenvoudigde vorm van toestemmingsverlening.
Is bekend hoeveel latente (ongebruikte) stikstofruimte momenteel is vergund, zowel in de agrarische sector als in de industrie;? Zo ja, hoeveel procent is dit van de totale vergunde stikstofruimte in Nederland? Zo nee, bent u bereid om met de provincies deze informatie in beeld te brengen?
De omvang en ingebruikname van latente ruimte in vergunningen wordt niet geregistreerd. Uit onderzoek op basis van steekproeven komt voor de veehouderij een relatief stabiel beeld van 25% latente ruimte naar voren. In de industrie is een grotere variatie te zien. Ook berekeningen van onderzoeksplatform Investico laten zien dat de omvang van latente ruimte in de industrie en veehouderij aanzienlijk is. Ingebruikname van latente ruimte wordt echter beperkt door andere regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van dierrechten, fosfaatrechten, mestverwerking, milieuregelgeving en financiële en economische belemmeringen. Momenteel verken ik samen met de provincies hoe ongewenste ingebruikname van latente ruimte kan worden beperkt. Voor de zomer verwacht ik uw Kamer hierover te informeren.
Hoe kijkt u naar de juridische houdbaarheid van het gebruik van latente ruimte voor vergunningverlening en welke mogelijkheden ziet u in enerzijds het bieden van flexibiliteit voor ondernemers bij activiteiten waarbij geen sprake is van structurele uitstoot en anderzijds het versterken van de rechtszekerheid van vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming?
Latente ruimte is de ongebruikte capaciteit in een toestemmingsbesluit. De ongewenste ingebruikname van latente ruimte staat ter discussie, doordat het een risico vormt voor feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Voor extern salderen met latente ruimte gelden daarom beperkingen. Zo mag er alleen gesaldeerd worden met de gerealiseerde capaciteit binnen een vergunning. Daarvan wordt eerst nog 30% afgeroomd, waarmee niet gesaldeerd mag worden. In de hoofdlijnenbrief die ik parallel naar uw Kamer heb gezonden ga ik nader in op de houdbaarheid van toestemmingverlening in het algemeen.
De WEF Alliantie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met deze e-mail verstuurd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op dinsdag 9 juni 2020 om 15:51?1
Ja.
Wordt met «het WEF» in deze door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzonden e-mail het «World Economic Forum» bedoeld?
Ja.
Wat is het doel van de «zogenaamde MANAGE-COV Alliance» («Alliantie») waarover in de e-mail wordt gesproken die het WEF op 15 juni 2020 wil oprichten? Op welke wijze en door wie is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de hoogte gesteld van het WEF-voornemen deze Alliantie op te richten? Welke andere landen, behalve Nederland, zijn door het WEF benaderd voor dit initiatief?
In juni 2020 bestond bij het World Economic Forum het idee om een manufacturers alliance op te richten. Een concept-notitie hierover is door het WEF aan het ministerie gezonden. In deze periode werd ook de Inclusieve Vaccin Alliantie opgericht, waarin Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië de krachten bundelden in de onderhandeling met ontwikkelaars en producenten van potentiële coronavaccins. Beoogd werd om in gezamenlijkheid diverse kansrijke initiatieven te verkennen bij verschillende farmaceutische bedrijven. (Kamerstuk 25 295, nr. 388). Om een beeld te krijgen van het initiatief van het WEF, is bezien wat haar initiatief beoogde en is binnen mijn ministerie een korte ambtelijke analyse gemaakt van het voorstel (bijlage 1).2
Klopt het dat op 8 juni 2020 is gesproken binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over dit WEF-initiatief? Wie waren bij dit gesprek aanwezig? Wat was het onderwerp van het gesprek? Wat was het tijdstip van dit gesprek? Is dit gesprek geïnitieerd naar aanleiding van de e-mail die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ontvangen op 8 juni 2020 om 10:42 van het WEF (d.w.z. «@weforum.org») met als titel «Four European nations form alliance to fast-track COVID-19 vaccine»? Kan de Kamer de agenda, notulen, verslag en besluitenlijst van dit gesprek ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel van het WEF is ontvangen en bezien. Er is besloten hier verder niet op in te gaan, omdat we op dat moment reeds bezig waren met de samenwerking binnen de Inclusive Vaccine Alliance. We hebben naar aanleiding van het voorstel via de mail ambtelijk contact gehad met het WEF (bijlage 2).3 Dat verzoek heeft niet geleidt tot een nadere bespreking.
Indien de Alliantie uiteindelijk daadwerkelijk is opgericht, wie stuurt de Alliantie aan? Dat wil zeggen, wie neemt de besluiten, wie is er (eind)verantwoordelijk? Hoe wordt de Alliantie gefinancierd? Is Nederland lid van de Alliantie? Welke verplichtingen heeft Nederland als lid van deze Alliantie op zich genomen? Wat is de huidige status van de Alliantie?
De Inclusieve Vaccin Alliantie is opgericht door Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië en stond onder aansturing van de ministers van Volksgezondheid uit deze landen. Daarbij zijn gesprekken geïnitieerd met producenten van kandidaat-vaccins COVID-19, ten behoeve van het kunnen zeker stellen een ruime hoeveelheid vaccins voor alle EU-lidstaten, met ook de mogelijkheid van donatie aan kwetsbare landen. Deze gesprekken hebben geleid tot een eerste overeenkomst met vaccinproducent AstraZeneca. Verdere gesprekken en afspraken met producenten zijn vervolgens in Europees verband zijn voortgezet, met betrokkenheid van ook de Europese Commissie. Ook de overeenkomst met AstraZeneca is overgenomen door de Europese Commissie. Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië namen daarbij zitting in het Joint Negotiation Team van de EU.
Over de organisatie van de inkoop van Covid-19 vaccins, is reeds vele malen met uw Kamer gesproken.
Tot slot, kunt u de Kamer alle documenten (rapporten, e-mails, notulen, et cetera) sturen waarin wordt gesproken over de «MANAGE-COV Alliance» van het WEF?
De genoemde stukken zijn als bijlage bijgevoegd. Van het concept-voorstel MANAGE-COV Alliantie is het WEF de auteur. Wij zijn nog in gesprek met het WEF over toezending van dit stuk aan uw Kamer. Ik zet mij er voor in om dat zo snel mogelijk zal te doen.
Het mogelijk verdwijnen van de Bredabus |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Van Zeeland tot Breda: politici willen Bredabus koste wat kost behouden»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de zorgen van de inwoners van Hulst en omstreken en de lokale politici over het mogelijk verdwijnen van buslijn 19, de zogeheten Bredabus, tussen Hulst en Breda?
Vanzelfsprekend deel ik de mening dat goed OV van grote maatschappelijke waarde is. Ik zie er dan ook op toe dat vervoerders en OV-autoriteiten zich inspannen om reizigers zo goed mogelijk te helpen. Voor een optimaal aanbod zijn de primair verantwoordelijke OV-autoriteiten continue bezig met het bijstellen van dienstregelingen.
De verantwoordelijke OV-autoriteit, de provincie Zeeland, heeft me laten weten ook het belang van de verbinding Hulst-Breda te zien en wil deze daarom ook graag behouden. Mede door sterk toenemende exploitatiekosten van deze lijn, ziet de provincie wel de noodzaak om te kijken naar mogelijke alternatieven voor deze verbinding.
Deelt u de mening dat de Bredabus van grote maatschappelijke waarde is voor Zeeuws-Vlaanderen en dat deze verbinding cruciaal is voor veel jongeren uit Zeeuws-Vlaanderen die studeren, werken en/of sporten in Brabant?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel van de provincie Zeeland om de bus niet verder dan Antwerpen te laten rijden, waarvandaan studenten de trein naar Nederland kunnen nemen, maar geen gebruik kunnen maken van hun studentenreisproduct?
De provincie Zeeland heeft me laten weten dat vanwege filevorming en een parallel lopende trein de dienstregeling anders wordt ingericht, waardoor de reiziger op Antwerpen overstapt op de trein en een snellere verbinding met Breda heeft. De Provincie Zeeland is in gesprek met NS over de mogelijkheid om studenten (met studentenreisproduct) gratis via Antwerpen te laten reizen.
Daarnaast heeft de provincie in de regionale mobiliteitsstrategie het volgende vastgesteld: «Voor de verbinding vanuit Hulst wordt uitgegaan dat reizigers in Antwerpen een goede aansluiting op de trein naar Breda krijgen. Daarbij wordt zorg gedragen dat studenten niet te maken krijgen met oplopende reiskosten».2 Het stemt mij daarom positief dat de provincie Zeeland op zoek is naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat studenten geen hogere reiskosten krijgen door deze aanpassing in de dienstregeling.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om Nederlandse studenten te laten opdraaien voor hun reiskosten, terwijl eigenlijk voor hen een studentenreisproduct beschikbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, conform de unaniem aangenomen motie-Geurts2, het maatschappelijk belang van de Bredabus te benadrukken bij het provinciebestuur van zowel Zeeland als Brabant, zodat deze buslijn voor de toekomst behouden kan blijven?
De provincie Zeeland heeft laten weten het maatschappelijke belang van de verbinding Hulst-Breda te delen. De provincie Noord-Brabant is geen concessieverlener voor de Bredabus.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschraling van het openbaar vervoer in Zeeland in samenwerking met de provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten tegen te gaan, om de bereikbaarheid en daarmee de leefbaarheid van Zeeuwse dorpen en steden te waarborgen?
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken voor een goede dienstregeling en op weg naar een toekomstvast OV-systeem. De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de concessieverlener (in dit geval de provincie Zeeland) in afstemming met de vervoerder. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
De provincie Zeeland heeft laten weten geen verschraling van het OV te zien, maar juist een verbetering van de reismogelijkheden. Op meer plaatsten en meer tijden zal er mobiliteit beschikbaar zijn. Dit aanbod zal echter niet alleen bestaan uit grote bussen, maar een combinatie van snel openbaar vervoer en fijnmazige mobiliteit.
Het bericht 'Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur»?1
Ja.
Klopt het dat praktijkonderzoek naar de kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstof zelden heeft plaatsgevonden, dat sommige KDW’s hun basis vonden in bloempotten in kassen en dat de uitkomsten hiervan vervolgens werden geëxtrapoleerd naar regio’s of het hele land? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe de KDW’s voor stikstof tot stand zijn gekomen?
Kritische depositiewaarden worden getrapt vastgesteld: eerst op Europees niveau in de vorm van bandbreedtes in kg/ha/jaar (Bobbink & Hettelingh 20112) en vervolgens specifiek voor de Nederlandse habitats – binnen deze bandbreedtes – in concrete KDW's in mol/ha/jaar, aangevuld met Nederlandse kennis als er Europees nog geen bandbreedtes zijn vastgesteld (Van Dobben e.a. (2012)3. Voor een gedetailleerde uiteenzetting van de totstandkoming zie beide rapporten.
Uit het eerstgenoemde rapport blijkt dat praktijkonderzoek (in de natuurgebieden zelf) veelvuldig heeft plaatsgevonden. Kasexperimenten vormen slechts een deel van de onderbouwing en de uitkomsten zijn met die van andere methoden gecombineerd zodat KDW's konden worden vastgesteld.
Het artikel van Briggs & Hanekamp (waar het bericht aan refereert) heeft uitsluitend betrekking op vegetaties van hoogvenen. Daarvoor zijn – naast veldexperimenten – ook kasexperimenten toegepast. Dat de uitkomsten van de kasexperimenten bruikbaar zijn, is gebleken uit een meta-analyse van 115 kasexperimenten en 107 veldexperimenten: de effecten van stikstoftoevoeging op veenmossen bleek in beide typen experimenten vergelijkbaar te zijn (Limpens e.a., 2012 4).
De extrapolatie heeft betrekking op het vegetatietype dat in hoogveengebieden aanwezig is, in een orde van grootte van vierkante meters tot hectares. Omdat deze extrapolatie wetenschappelijk geheel verantwoord is (zie de meta-analyse), zijn de uitkomsten representatief voor alle locaties waar dat vegetatietype voorkomt, zowel binnen als buiten Nederland.
Klopt het dat er geen kritische discussie is geweest tussen wetenschappers over de totstandkoming en de kwaliteit van de KDW’s voor stikstof, zoals gebruikelijk is bij wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, kunt u een verslag van deze discussie delen?
Het vaststellen van de Europese KDW's heeft plaatsgevonden na een uitgebreid wetenschappelijk proces. Dat proces staat beschreven in hoofdstuk 2 en de bijlagen 5, 6 en 7 in het eindrapport van de UN-ECE (Bobbink & Hettelingh 2011; zie voetnoot 2).
Ook de methode van het in het antwoord op vraag 2 genoemde Nederlandse rapport is internationaal beoordeeld. De reviewcommissie bestond uit toonaangevende onafhankelijke experts uit Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.
Kunt u aantonen wat het verband is tussen KDW, stikstofdepositie en natuurkwaliteit in Nederlandse natuurgebieden en dit delen met de Kamer?
Dit verband is weergegeven in figuur 3.7 in de PBL-publicatie «Naar een uitweg uit de stikstofcrisis» (Vink e.a., 2021)5. Die laat zien dat er in beginsel een causaal verband te leggen is tussen de mate waarin de KDW wordt overschreden en de natuurkwaliteit. Bij deze figuur kunnen wel kanttekeningen worden gemaakt. De natuurkwaliteit wordt namelijk mede bepaald door andere factoren, zowel negatieve als positieve. Negatieve: door stikstof overbelaste habitats kunnen bijvoorbeeld ook last hebben van verdroging, wat tot een extra kwaliteitsafname leidt. Positieve: als bijvoorbeeld die verdroging wordt aangepakt, kan de kwaliteit (tijdelijk) gestabiliseerd worden of zelfs toenemen.
In ons land worden al heel lang herstelmaatregelen uitgevoerd, waardoor de natuurkwaliteit zo goed mogelijk in stand is gehouden (wat ook een juridische verplichting is vanwege de Habitatrichtlijn). Als dat niet zou zijn gedaan, was het verband tussen stikstofoverbelasting en natuurkwaliteit nog veel sterker aantoonbaar geweest dan in de genoemde figuur. Daarom zijn experimenten onder gecontroleerde omstandigheden zo belangrijk om het specifieke effect van stikstof op natuurkwaliteit te kunnen vaststellen (zie ook het antwoord op de tweede vraag).
Bent u bereid een onafhankelijke externe adviescommissie in te stellen die de bruikbaarheid van de KDW’s voor het Nederlandse natuurbeleid op wetenschappelijke wijze gaat toetsen? Zo nee, waarom niet?
Deze onafhankelijke toetsing heeft reeds plaatsgevonden, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3. Dit is recent nog bevestigd (Kamerstuk 33 576, nr. 251, met Bijlage 2021D36750).
Kunt u een update geven over de maatschappelijke kosten-batenanalyse van Natura 2000-gebieden in Nederland waar de Kamer in een motie uit 2020 (Kamerstuk 35 600, nr. 30) om heeft gevraagd?
De maatschappelijke kosten-batenanalyse waar in die motie om verzocht is, krijgt invulling via de paragraaf sociaaleconomische effecten van het programma stikstofreductie en natuurverbetering (zie ook Kamerstuk 35 334, nr. 160). Dit programma zal naar verwachting in het najaar van 2022 worden vastgesteld.
Vindt u het ook schandalig dat er familiebedrijven moeten wijken en 25 miljard euro van de belastingbetalers wordt verspild door aan alle kanten rammelend stikstofbeleid, of moeten boeren sowieso plaats maken voor de hobby’s van terreinbeherende organisaties, de energietransitie en massa-immigratie?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat er geen reden is om te stellen dat het stikstofbeleid rammelt. Ook van de andere uitspraken in deze vraag neem ik afstand.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat Stikstofproblematiek op 31 maart of voor een eerder gehouden plenair debat over stikstof?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord, maar helaas niet voor het drie weken vervroegde commissiedebat van 10 maart 2022.
Varkensgriep die in Nederland op een varkenshouder is overgesprongen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat virologen er al geruime tijd voor waarschuwen dat varkens potentiële mengvaten zijn voor vogelgriepvirussen, varkensgriepvirussen en menselijke griepvirussen en dat mogelijke mutaties van griepvirussen in varkens kunnen ontstaan?1 2
Ik heb ervan kennisgenomen.
Heeft u de door de Kamer georganiseerde hoorzitting over zoönosen van 17 februari 2022 gevolgd? Heeft u vernomen dat professor Stegeman, professor Kuiken en professor Fouchier hun zorgen uitspraken over griepvirussen die mogelijk rondgaan in de varkenshouderij en die kunnen overspringen op de mens?
Ja, vanuit mijn ministerie is de hoorzitting gevolgd en ik heb hun uitspraken gehoord.
Kunt u bevestigen dat in 2019 in Nederland een Nederlandse varkenshouder met varkensgriep is besmet maar dat dit niet door Nederland maar door België is gedetecteerd?
De casus speelde in september 2019. Achtereenvolgens kregen de kinderen van een dierverzorger, de dierverzorger zelf en de varkenshouder griepklachten. Ook de varkens op dat bedrijf hadden ziekteverschijnselen. De varkens zijn door een Belgische dierenarts bemonsterd, die ook de dierverzorger en varkenshouder vroeg om een neusswab bij zichzelf af te nemen. De Vlaamse dierenarts was de practicus van het bedrijf. Via die dierenarts van het bedrijf zijn monsters van de varkens, dierverzorger en varkenshouder opgestuurd naar het laboratorium van de veterinaire faculteit in Gent in verband met hun varkensinfluenzasurveillance. In de monsters van de varkenshouder en varkens is influenzavirus type A gedetecteerd. De varkenshouder is naar de huisarts geweest die een behandeling heeft ingesteld. De casus is in maart 2020 bij de GGD gemeld, de Belgische veterinaire collega’s wisten niet dat influenza-infecties bij mensen vanuit dieren in Nederland meldingsplichtig is.
In het expertrapport Bekedam is aandacht voor het borgen van meldingen van aangifteplichtige ziekten bij dier en mens wanneer microbiologische laboratoria in het buitenland gevestigd zijn, en dit zal worden besproken in het Nationaal Actieplan versterking zoönosenbeleid.
Heeft u vernomen dat deskundigen tijdens hoorzitting hun zorgen uitspraken over het gebrek aan monitoring op virussen in de Nederlandse varkenshouderij? Kunt u bevestigen dat in de Nederlandse varkenshouderij in elk geval niet wordt gecontroleerd of er vogelgriepvirussen rondgaan?
Indien er sprake is van besmetting op een locatie met pluimvee waar ook varkens worden gehouden worden varkens op die locatie door de NVWA bemonsterd voor onderzoek op HPAI-besmetting. Dit is verplicht op grond van EU-regelgeving.
Een structurele door de overheid opgezette surveillance op varkensbedrijven wordt niet uitgevoerd. Na overleg binnen het (humaan-veterinaire) Signaleringsoverleg-zoönosen heeft het RIVM mij hierover geadviseerd en ik heb vervolgens gevraagd een plan van aanpak op te stellen om te komen tot een surveillanceprogramma op varkensinfluenza. Ik heb dit plan onlangs ontvangen. Omdat het een «one health»-datasharingproject betreft, wordt dit plan samen met het Ministerie van LNV beoordeeld.
Kunt u uiteenzetten wat het beleid is omtrent de monitoring van (griep)virussen die in de varkenshouderij rond kunnen gaan?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Kunt deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Zoönosen en dierziekten van 24 februari aanstaande?
Dat was niet haalbaar.
De stand van zaken rondom het Midden-Oosten Vredesproces |
|
Agnes Mulder (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een update verschaffen over de uitgestelde verkiezingen in de Palestijnse gebieden? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie in Oost-Jeruzalem?
Op 29 april 2021 werden zowel de beoogde parlements- als presidentsverkiezingen door de Palestijnse Autoriteit (PA) uitgesteld. De parlementsverkiezingen hadden op 22 mei 2021 moeten plaatsvinden, en de presidentsverkiezingen op 31 juli 2022. Volgens de PA zou Israël verkiezingen in Oost-Jeruzalem niet toestaan. Dit was voor de PA reden om de verkiezingen niet door te laten gaan. Nederland en de EU hebben indertijd Israel opgeroepen om verkiezingen ook mogelijk te maken in Oost-Jeruzalem. Israël heeft nooit publiekelijk te kennen gegeven dat het verkiezingen in Oost-Jeruzalem niet zou toestaan.
Welke belemmeringen in het verkiezingsproces vinden hierbij plaats? Wat gebeurt er om deze belemmeringen te verhelpen? Wat is de precieze rol van de Palestijnse Autoriteit in dit proces?
Het is nu eerst aan de PA om een nieuwe datum vast te stellen voor de nationale verkiezingen. Nederland blijft de PA hiertoe oproepen, zowel bilateraal als in Europees verband.
Wanneer zijn de vorig jaar uitgestelde landelijke verkiezingen gepland? Zullen Fatah en Hamas daar aan deelnemen?
Er zijn nog geen nieuwe data vastgesteld door de PA, en het is nog niet bekend welke partijen aan die verkiezingen zullen deelnemen.
Kunt u een update verschaffen over het proces rondom de eerste ronde van de lokale verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever?1
De eerste ronde van de lokale verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever vond plaats op 11 december 2021. De eerste ronde betrof dorpen en steden met minder dan 11.000 inwoners. In deze eerste fase van de lokale verkiezingen konden 405.687 van de 1.473.346 geregistreerde stemgerechtigden stemmen. De verkiezingen zijn rustig verlopen zonder noemenswaardige incidenten. Kandidaten op onafhankelijke kieslijsten ontvingen de meerderheid van de stemmen (ca. 70%). Op 26 maart 2022 is de tweede ronde van deze lokale verkiezingen geweest, die deze keer plaatsvonden in de 27 belangrijkste dorpen en steden op de Westoever – met een officiële opkomst van 53,3%. Ook de tweede ronde is zonder grote incidenten verlopen.
Hoe oordeelt u over de grote mate van corruptie, het gebrek aan transparantie en integriteit binnen de Palestijnse autoriteit? In hoeverre vormt dit een belemmering voor het verbeteren van diplomatieke betrekkingen?2
Het tegengaan van corruptie en bevorderen van transparantie binnen de Palestijnse Autoriteit blijven belangrijke aandachtspunten in de bilaterale samenwerking. Nederland steunt lokale organisaties om meer transparantie te bewerkstelligen en aandacht te vragen bij de Palestijnse overheid voor misstanden op dit gebied. De Nederlandse inzet op dit gebied vormt geen belemmering voor de betrekkingen met de PA. Die zijn goed.
Kunt u een update verschaffen over de positieve maatregelen en de effectieve drukmiddelen die door de regering en de Europese Unie worden ingezet om Israëli’s en Palestijnen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen?3
Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter. De huidige Israëlische regering heeft verklaard niet bereid te zijn tot onderhandelingen over een vredesakkoord. Het kabinet ziet op dit moment geen concrete mogelijkheden om bilateraal of in multilateraal verband via maatregelen beide partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Het kabinet steunt de inspanningen van de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het MOVP, dhr. Koopmans, om actief in kaart te brengen wat hiervoor nodig zou zijn.
Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Nederland speelt hierbij een rol in het nader tot elkaar brengen van beide partijen middels de trilaterale werkgroepen op het gebied van handel, water en energie.
Hoe hoog schat u het risico in dat het conflict binnen afzienbare tijd escaleert?
De spanningen blijven hoog, waardoor een nieuwe escalatie niet kan worden uitgesloten. Dat is ook binnen afzienbare tijd reeds mogelijk, bijvoorbeeld wanneer islamitische en joodse feestdagen samenvallen zoals in april. De recente aanslagen en incidenten tonen deze gespannen situatie. De internationale inzet, inclusief die van Nederland, is er dan ook op gericht om de autoriteiten aan alle zijden te bewegen een houding aan te nemen die gericht is op de-escalatie.
Kunt u een update verschaffen over de situatie in Gaza? Wat zijn de machtsverhoudingen tussen de verschillende politieke organisaties? Wat is op dit moment de status van de Verenigde Naties in deze gebieden? Is er voldoende toegang tot schoon voedsel, water en medische zorg?
De situatie in Gaza lijkt op dit moment relatief kalm. Tegelijkertijd is de humanitaire toestand nog steeds zorgelijk. De wederopbouw van Gaza is sinds de geweldsescalatie van mei 2021 slechts moeizaam op gang gekomen. Er is een staakt-het-vuren, maar deze heeft nog geen structureel karakter. Bemiddelingen hierover, en ook tussen Hamas en Fatah, worden voortgezet, gefaciliteerd door onder andere Egypte. Toegang tot schoon water, voedsel en medische zorg is beperkt (zie ook antwoorden op vraag 9 en 10). De toegang tot Gaza voor personen en goederen wordt gecontroleerd door Israël. In Gaza zelf heeft Hamas het dagelijkse bestuur in handen. De VN heeft toegang tot Gaza en biedt via UNRWA verschillende vormen van (humanitaire) ondersteuning, op het gebied van zorg, onderwijs, sociale voorzieningen en voedselveiligheid.
Bent u bekend met het feit dat de inwoners van Gaza nauwelijks toegang hebben tot schoon drinkwater, zoals ngo’s hebben aangegeven in de 48ste sessie van de UNHRC?
Ja, dit thema krijgt consistent Nederlandse aandacht. Het grondwater in Gaza is volgens de VN voor meer dan 90% ondrinkbaar, en WHO-standaarden voor schoon drinkwater worden niet gehaald. De drinkwatervoorziening is na de geweldsescalatie van mei 2021 verder onder druk komen te staan. Nederland en de EU dragen bij aan het Wereld Bank Trust Fund, dat o.a. gericht is op het versterken van waterdistributienetwerken in Gaza. Nederland speelt ook een actieve rol op het gebied van water middels de trilaterale Israëlisch-Palestijns-Nederlandse water-werkgroep, waarbij recent voortgang is geboekt met het vergroten van drinkwaterimport, en toegang van materialen voor waterprojecten van Israël naar Gaza.
Hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse sleutelrol bij het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM) en de Nederlandse inzet voor het opheffen en versoepelen van de blokkade voor het verbeteren van de leefomstandigheden in Gaza?
Het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM) is een systeem dat toeziet op de invoer van zogenaamde dual-use materialen naar Gaza via de Kerem Shalom/Karm Abu Salem grensovergang. Via de GRM worden onder meer bouwmaterialen voor grote waterprojecten Gaza binnengebracht, maar ook talloze andere dual-use items die van belang zijn voor de bouw van de (water)infrastructuur in Gaza. Nederland zet zich samen met andere Europese partners in voor een aanpassing van de dual-use lijsten en verdere versoepelingen in Gaza ten behoeve van betere leefomstandigheden. Naast de betrokkenheid in de watersector, zet Nederland zich in het bijzonder in voor betere toegang van materialen voor de ontwikkeling van de private sector, waaronder landbouw en de creatie van werkgelegenheid. Bovendien speelt Nederland, middels de eerder genoemde trilaterale overleggen, een sleutelrol bij het upgraden van de Karm Abusalem crossing – het Gazaanse deel van de Kerem Shalom-crossing tussen Israël en Gaza – waarmee wordt beoogd om de transactiekosten te verlagen voor Gazaanse handelaren, bij het transporteren van hun goederen naar de Westoever en andere markten.
Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat Nederland zich gecommitteerd heeft aan het verbeteren van de drinkwatervoorziening in Gaza en tot SDG 6 (duurzaam ontwikkelingsdoel 6), de toegang tot schoon drinkwater?
Zie antwoord op vraag 9 en 10.
Zijn er mogelijkheden om verbeteringen te realiseren aan de drinkwatervoorziening in Gaza en deze te presenteren op Wereldwaterdag 2022 en 2023, waarbij Nederland co-host is?
Nederland ziet daar inderdaad kansen, en onderzoekt actief de mogelijkheid om Palestijnse waterorganisaties een platform te bieden op evenementen zoals Wereldwaterdag, de VN waterconferentie in 2023 maar ook COP27 in Sharm-al-Sheikh, om de vooruitgang te tonen die met behulp van donoren is bereikt. Vooral op het gebied van drinkwater en afvalwater is er in de afgelopen jaren solide resultaat geboekt, ondanks de zeer complexe context.
Hoe oordeelt u over het feit dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties heeft bestempeld als terroristische organisaties, waarvan sommigen gefinancierd worden door de Europese Unie?4
Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s, op basis van dit Israëlische besluit, te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren, waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren.
Welke feitenanalyse legt Israël volgens u ten grondslag aan de veroordelingen en wat is het kabinetstandpunt ten aanzien van deze beleidsverandering?
Zie het antwoord op vraag 13.
Hoe oordeelt u over de recente rapporten van B’Tselem, Amnesty en Human Rights Watch die Israël van apartheid beschuldigen?5 6 7 Welke acties verbindt u aan dat oordeel?
Een appreciatie van het meest recente rapport over dit onderwerp, dat van Amnesty International, komt de Kamer spoedig toe.
Welke stappen onderneemt u bilateraal, in Europees verband en internationaal tegen het groeiende aantal illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, gezien het kabinetsstandpunt dat er een stop moet komen op verdere uitbreiding van nederzettingen en er moet worden afgezien van het legaliseren vanoutposts?8
Het kabinet blijft Israël consistent aanspreken over de uitbreiding van nederzettingen, zowel bilateraal als in EU en overig gelijkgestemd internationaal verband. Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal recht, ondermijnen de kansen op een twee-statenoplossing en doen spanningen op de grond toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsten. De ontwikkelingen op de grond worden nauwgezet gevolgd, en het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk daarover uit te spreken als daar aanleiding toe is. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Israël Palestijns belastinggeld inhoudt en als drukmiddel gebruikt, waardoor salarissen in de Palestijnse gebieden niet kunnen worden overgemaakt?9
Door het uitblijven van genoemde betalingen door Israël aan de PA wordt de al zorgwekkende financiële situatie van de PA nog nijpender. Deze inhouding van Palestijns belastinggeld door Israël – ingegeven door de uitkeringen door de PA aan voor terrorisme veroordeelde Palestijnse gevangenen – is strijdig met internationale afspraken tussen Israël en de PLO (Parijs Protocol), en past niet bij de Israëlische intentie om «de PA te versterken». Nederland is wel van mening dat de PA de systematiek van betalingen aan gevangenen moet herzien. Betalingen aan gevangenen moeten gebaseerd zijn op basis van sociale behoeften en niet op basis van de lengte van de opgelegde straf.
Wat is uw positie ten aanzien van het onderzoeken van «safe passage» tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever, zoals voorzien in de Oslo-akkoorden?
Nederland heeft de inhoud van de Oslo-akkoorden altijd ondersteund, en de afspraken die daar zijn gemaakt – inclusief de genoemde «safe passage» – verwelkomd.
Is er reeds onderzocht of delen van Area C aangemerkt kunnen worden als delen van Area B als Area A worden aangemerkt, zoals voorzien in de Oslo-akkoorden? Is er draagvlak onder de Israëlische en Palestijnse bevolking voor deze oplossing, waarbij de angst is dat het weinig perspectief biedt op het verbeteren van de leefomstandigheden?
De afspraken die zijn gemaakt in de Oslo-akkoorden zijn niet alle verwezenlijkt. Er zijn momenteel geen gesprekken gaande, of discussies over het opnieuw categoriseren van Area’s A, B of C. Het is het kabinet niet bekend of hier draagvlak voor is onder de Israëlische of Palestijnse bevolking. Er is op dit moment geen zicht op een herstart van onderhandelingen tussen Israël en de PLO, waar dergelijke «finale status» thema’s besproken zouden kunnen worden.
Wat vindt u van het goedgekeurde plan om nederzettingen in de Westelijke Jordaanoever te verbinden met West-Jeruzalem?10
Het kabinet spreekt afkeuring uit over infrastructuur die Israëlische nederzettingen in de Westelijke Jordaanoever zou verbinden met West-Jeruzalem. Dergelijke plannen staan op gespannen voet met de twee-statenoplossing inclusief de notie van Oost-Jeruzalem als hoofdstad van een toekomstige Palestijnse staat. Nederland blijft zich uitspreken tegen beslissingen die de kans op een twee-statenoplossing ondermijnen.
Bent u van mening dat de bouw van illegale nederzettingen de gewenste tweestatenoplossing bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vragen 16 en 20.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Nederlandse banken, pensioenfondsen en verzekeraars investeren in bedrijven die opereren in illegale nederzettingen op outposts?11
Het kabinet is bekend met die berichtgeving. Ik verwijs u in dit kader tevens naar de Kamerbrief over het SER advies inzake bouwstenen IMVO-wetgeving, d.d. 1 oktober 2021 (Kamerstuk 26 485, nr. 376). Daarin wordt de kabinetsreactie gegeven op de motie Van Dijk (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379), waarin het kabinet wordt gevraagd om in gesprek te gaan met Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die op hun beurt actief zijn in bezet Palestijns gebied om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken.
Welke stappen zijn er ondernomen om bedrijven te ontmoedigen om activiteiten te ontplooien in illegale nederzettingen of outposts?12
Zoals uw Kamer bekend, ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Indien Nederlandse bedrijven hier vragen over hebben en aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief als zij gebruikmaken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals tijdens handelsmissies die (mede) georganiseerd zijn door de Nederlandse ambassade. Het ontmoedigingsbeleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven, als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Het gaat hierbij om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. In gevallen waarin op voorhand niet duidelijk is of een activiteit ten gunste komt van nederzettingen raadt het kabinet desgevraagd Nederlandse bedrijven aan het gesprek aan te gaan met het desbetreffende Israëlische bedrijf.
Bovenstaande laat onverlet dat het kabinet van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij in het buitenland de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven, waarin de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren is opgenomen. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Bedrijven bepalen zelf welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken, maar in het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (iMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij op basis van deze eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen, tot afgewogen besluiten komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Hoe oordeelt u over de Israëlische wetgeving die uithuiszettingen mogelijk maakt?
Uithuiszettingen doen de spanningen op de grond ernstig toenemen, kunnen leiden tot verdere escalatie en ondermijnen daarmee de kansen op een twee-statenoplossing. Nederland dringt er daarom bij Israël consequent op aan om af te zien van uithuiszettingen, sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, en om het internationaal recht te respecteren.
Wat is de reden dat Israël en de Palestijnse gebieden als apart agendapunt wordt besproken tijdens de mensenrechtenraad in de Verenigde Naties?
Item 7 van de Mensenrechtenraad bestaat sinds de oprichting van de raad in 2006. De voorganger van de Mensenrechtenraad, de Mensenrechtencommissie (1946–2006), bevatte al een vast agendapunt over Israël en de Palestijnse gebieden. Nederland is van mening dat item 7 bijdraagt aan de disproportionele aandacht voor Israël bij de VN, en is daarom voorstander van het geleidelijk afbouwen en uiteindelijk verdwijnen van het agenda-item 7. Er moet wel ruimte zijn voor gefundeerde kritiek op alle individuele VN-lidstaten, maar hiervoor is genoeg gelegenheid onder de andere agendapunten van de Mensenrechtenraad.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De opslag van aardgascondensaat in Roodeschool |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uw voorganger in december 2018 heeft gezegd dat de overslaginstallatie voor aardgascondensaat niet in Roodeschool hoort? Weet u dat de installatie er nog steeds is? Wat is daarop uw reactie?1
Op 5 december 2018 heeft mijn voorganger per brief2 aangegeven dat het ongewenst is dat een overslaginstallatie voor aardgascondensaat in de kom van het dorp Roodeschool staat. Net als mijn voorganger snap ik dat omwonenden de installatie naar buiten het dorp willen verplaatsen.
Tegenwoordig is het gangbaar dat een dergelijke mijnbouwinstallatie buiten de dorpskern staat. Echter, sinds 1974 heeft het bedrijf (Noordgastransport) eenvergunning, en vallen de risico’s binnen de wettelijke normen zodat ik een verplaatsing niet kan afdwingen. Ook dit heeft mijn voorganger in eerdere brieven3 gemeld.
Erkent u dat verplaatsing van de overslaginstallatie voor aardgascondensaat mogelijk is?2
Ja, in principe is de verplaatsing van een overslaginstallatie voor aardgascondensaat mogelijk. Niettemin kan ik een verplaatsing in de casus Roodeschool niet afdwingen.
Wat gaat u doen om binnen afzienbare tijd deze overslaginstallatie te verplaatsen?
Ik kan een verplaatsing niet afdwingen. Wel zal ik er op toezien dat de overslaginstallatie op een veilige en verantwoorde manier wordt gebruikt.
Sinds 2021 loopt er een breed project van mijn ministerie en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om de actualiteit van de huidige milieu en omgevingsvergunningen voor mijnbouw te controleren. Enerzijds wordt gekeken of de feitelijke situatie nog in overeenstemming is met de geldende vergunning en anderzijds wordt gekeken of de vergunningsvoorwaarden nog aansluiten op de nu geldende wet- en regelgeving. In dat kader wordt momenteel ook gekeken naar de vergunning van Noordgastransport. Ik wacht de resultaten hiervan af. Zodra er meer bekend is zal ik uw Kamer informeren.
Hoe verklaart u dat het Rijk al in 2015 toegezegd hebben mee te willen betalen aan de verplaatsing, maar dat er nog niets is gebeurd?
In de eerder genoemde brief heeft mijn voorganger aangegeven dat het Nationaal Programma Groningen (NPG) kan worden gebruikt voor de eventueel benodigde financiering. De gemeente Het Hogeland heeft besloten om andere initiatieven vanuit de gemeenschap voorrang te geven bij het NPG. Ik vind, net als mijn voorganger, het een ongewenste situatie dat dit overlaadstation in een woonwijk is gesitueerd. Ik zal binnenkort contact opnemen met de burgemeester van Het Hogeland en de voorzitter van het NPG om dit te bespreken.
Hoe staat het met het onderzoek naar de verplaatsing van de installatie, dat uw voorganger aankondigde in een Kamerbrief?3
Noordgastransport, de gemeente Het Hogeland, Groningen Seaports (GSP) en de Stichting dorpsbelang Roodeschaal hebben eind 2019 geconcludeerd dat een onderzoek alleen zin heeft als er vooruitzicht is op financiering van de verplaatsing. Helaas is er geen vooruitzicht op financiering. Als gevolg is er ook nog geen nieuw onderzoek gestart.
Hoe vaak wordt de overslaginstallatie gecontroleerd door de toezichthouder? Wanneer is deze voor het laatst geïnspecteerd? Wat waren de uitkomsten van die inspectie?
Deze locatie wordt een keer per jaar geïnspecteerd. Er wordt dan geïnspecteerd op naleving van de vergunningen en direct werkende regelgeving. Op 11 december 2020 heeft de laatste reguliere inspectie plaatsgevonden.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn mijn ministerie en SodM medio 2021 een breed project gestart om de actualiteit van alle verleende milieuvergunningen te controleren. In het kader van dit project zijn op 13 en 14 december 2021 en op 25 februari 2022 inspectiebezoeken uitgevoerd. Op dit moment resteren een aantal afsluitende inspectiebezoeken en er moet een studie naar de externe veiligheid worden uitgevoerd. De resultaten van de inspecties en de studie worden in mei 2022 verwacht en door SodM openbaar gemaakt.
Zijn er aanwijzingen dat meer mensen in de omgeving van het station ziek zijn of worden?
Nee, bij mij zijn geen aanwijzingen bekend dat er mensen in de omgeving ziek zouden zijn door de activiteit.
Hoe gaat u inwoners van Roodeschool informeren over de stand van zaken en plannen voor de overslaginstallatie?
Omwonenden kunnen te zijner tijd inspraak leveren op het ontwerpbesluit dat ik zal nemen naar aanleiding van de revisie en actualisatie van de vergunning van Noordgastransport. Over de start van de inspraakprocedure worden zij via de media geïnformeerd. Ingeval er andere ontwikkelingen zijn met betrekking tot de plannen met de overslaginstallatie zal ik in overleg met de gemeente Het Hogeland bepalen hoe inwoners worden geïnformeerd.
De Argos-uitzending 'Drama bij evacuatie Kabul' |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending «Drama bij evacuatie Kabul»?1
De uitzending schetst een schrijnende situatie.
Is het juist dat de twee Afghaanse zussen, Spoozhmay en Storai, aanvankelijk allebei op de lijst voor evacuatie stonden?
In lijn met de doelstellingen van de AVG ga ik niet in op vragen die betrekking hebben op specifieke casuïstiek. Individuen moeten erop kunnen vertrouwen dat hun persoons- en persoonlijke gegevens door de overheid beschermd worden.
Hoe kunt u na de reportage nog volhouden dat zus Storai niet op de lijst zou staan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld, ga ik niet in op vragen die betrekking hebben op specifieke casuïstiek.
Is het juist dat honderd personen van de lijst zijn geschrapt, nadat de motie Belhaj c.s.2 in het najaar door de regering flink werd ingeperkt?
De lijst waar u naar vraagt staat los van de motie Belhaj. Van de lijst met personen behorend tot een van de doelgroepen van de motie Belhaj c.s. die een oproep hadden gekregen voor een evacuatievlucht, is na de acute evacuatiefase niemand afgehaald.
De lijst waar u naar verwijst, betreft de registratielijst met Nederlanders en Afghanen met verblijfsrecht in Nederland die gedurende de acute evacuatiefase om consulaire bijstand hadden gevraagd.
Vanaf het moment dat evacuatie noodzakelijk bleek, zijn mensen geregistreerd in een database. Voor Nederlanders en Afghanen met verblijfsrecht in Nederland geschiedde dat naar aanleiding van hen ontvangen mails in de kabul@minbuza.nl postbus en via directe aanmeldingen door bijvoorbeeld familieleden in Nederland of Stichting Vluchtelingenwerk.
De groep die zich binnen Buitenlandse Zaken bezighield met Nederlanders die beroep deden op consulaire bijstand, controleerde de ontvangen gegevens. Bij het merendeel van de registraties werd om aanvullende informatie verzocht. Voornamelijk dienden huwelijkscertificaten en/of geboorteakten van kinderen te worden aangeleverd. Personen die na controle kwalificeerden voor evacuatie werden op de evacuatielijst gezet.
Na de hectische acute evacuatiefase ontstond meer ruimte voor verdere verificatie van de groep Nederlanders en Afghanen met verblijfsrecht. Daarbij zijn inderdaad personen van de registratielijst gehaald. Soms omdat zij al op andere wijze uit Afghanistan waren vertrokken, soms omdat niet aangetoond kon worden dat men deel van het kerngezin was en soms omdat personen toch geen directe link met Nederland bleken te hebben. Vanwege deze redenen zijn na de acute evacuatiefase ongeveer honderd mensen van deze lijst gehaald.
Stond zus Storai op deze lijst van honderd mensen? Kunt u de lijst met namen bekend maken?
Zie antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de communicatie vanuit uw ministerie uiterst moeizaam verloopt en de gang naar de rechter frustreert door geen stukken te overleggen en op bezwaarschriften niet te beslissen? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat de gang naar de rechter gefrustreerd wordt en dat niet op bezwaarschriften beslist wordt, herken ik niet. Momenteel is op bijna alle bezwaarschriften een besluit genomen. Daarnaast zijn 19 zaken waarin aan het ministerie een verzoek om overbrenging is gedaan, aan de rechter voorgelegd.
Erkent u dat Storai als vrouwenrechtenverdediger in aanmerking komt voor evacuatie op grond van de bovengenoemde motie Belhaj c.s.? Zo nee, hoe interpreteert u de motie Belhaj c.s. op dit punt?
De acute evacuatiefase is op 26 augustus 2021 tot een einde gekomen met het sluiten van het vliegveld in Kabul. Sinds de beëindiging van de acute evacuatiefase, worden de doelgroepen die zijn beschreven in de motie-Belhaj c.s. conform de motie aangemerkt als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland. De Vreemdelingencirculaire is hierop aangepast. In de Kamerbrief van 11 oktober 2021 heeft het kabinet de Tweede Kamer daarover geïnformeerd, evenals over de verdere uitvoering van de motie Belhaj.
Wilt u deze vragen voor het debat van 10 maart beantwoorden?
De vragen zijn voorafgaand aan het debat, gepland voor 31 maart, beantwoord.
Het bericht 'Ik dacht dat beleggen voor vermogende mannen was' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ik dacht dat beleggen voor vermogende mannen was»?1
Ja.
Wat vindt u van de volgende conclusies van het onderzoek van ABN Amro en McKinsey:
Ik vind het zeer ongewenst als vrouwen relatief meer barrières ervaren in de financiële dienstverlening en minder kansen krijgen bij het aantrekken van financiering. Uit onder andere onderzoek van Nibud, in opdracht van Wijzer in geldzaken2, blijkt dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in de groep financieel kwetsbaren. Een belangrijke factor hierbij is dat zij vaker (36%) dan mannen (20%) niet economisch zelfstandig zijn (2020, CBS). Bij een scheiding is de inkomensterugval bij vrouwen vaak veel groter dan bij mannen en komt een deel van hen in een financieel kwetsbare positie terecht. Dit blijkt ook wel uit het feit dat alleenstaande vrouwen met kinderen vaker in armoede leven en te maken hebben met financiële problemen.3 Ook onderzoek van de OESO laat zien dat de financiële geletterdheid van vrouwelijke ondernemers in Nederland lager is dan die van mannen.4
Denkt u dat op bovenstaande conclusies actie nodig is om te kijken hoe de financiële sector vrouwen beter kan ondersteunen? Zo ja, hoe zouden zulke acties er volgens u uit kunnen zien en moeten die volgens u vanuit de overheid komen, vanuit de sector, of vanuit beide?
Ja, dit vergt inzet van alle betrokken partijen. Onderzoek wijst uit dat financieel kwetsbare groepen, waartoe ook vrouwen kunnen behoren, allerlei barrières ervaren bij het ondernemen van acties die financiële problemen kunnen voorkomen en bij het op tijd inschakelen van hulp. Ook is er steeds meer bekend over de gevolgen van financiële stress op het brein, waardoor het moeilijker wordt om zelf in actie te komen om problemen op te lossen.
In het leernetwerk financieel kwetsbare groepen bundelen de partners van het platform Wijzer in geldzaken (het Ministerie van Financiën, de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, de AFM, DNB en het Nibud) hun krachten om in de financiële sector aandacht te besteden aan financieel kwetsbare groepen en te zien wat werkt voor deze groepen. Wijzer in geldzaken heeft een gezamenlijke aanpak geformuleerd, met onder andere een waaier met tien bouwstenen5 voor professionals. Die bevat praktische tips, inspiratie en hulpmiddelen om financieel kwetsbare groepen (waaronder vrouwen) beter te bereiken en te helpen.
Zoals ook uit het onderzoek van ABN Amro en McKinsey blijkt, kunnen banken bijvoorbeeld toegankelijkere en inclusievere taal gebruiken. Het is aannemelijk dat meer aandacht voor vrouwen zal leiden tot betere maatschappelijke uitkomsten en tot betere inkomsten voor ondernemingen. Dit wordt al gezien door bijvoorbeeld financieel adviesbureaus die zich specifiek op vrouwen richten.6 Een ander voorbeeld is een wereldwijd netwerk van banken dat er op gericht is om de financiële dienstverlening aan vrouwen te verbeteren.7 Dit netwerk benadrukt net als de onderzoekers van ABN Amro en McKinsey dat vrouwen een belangrijke klantgroep zijn. Vrouwen nemen namelijk vaak financiële beslissingen voor het huishouden, hun inkomens groeien8 en ze bouwen steeds meer vermogen op.
Wat vindt u van het grote verschil in perspectief tussen wat banken denken dat vrouwelijke klanten nodig hebben en waar ze daadwerkelijk behoefte aan hebben?
Dit is een indicatie dat financiële instellingen hun omgang met vrouwelijke klanten nog sterk kunnen verbeteren. Het initiatief van ABN Amro om de verbetermogelijkheden te onderzoeken en de interesse van andere banken voor de uitkomsten, zie ik als een positief signaal.
Bent u met hoogleraar economie Esther-Mirjam Sent eens dat de financiële geletterdheid van vrouwen én mannen in ieder geval moet worden verbeterd? Zo ja, wat moet er gedaan worden en wie zou die rol volgens u moeten oppakken?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang om informatie over geldzaken en financiële dienstverlening laagdrempelig en toegankelijk te houden, zodat niet alleen vrouwen maar alle financieel kwetsbare groepen worden bereikt en geholpen. Daarnaast is het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De komende periode zet het kabinet onder meer in op meer financiële educatie, onder andere via de inspanningen van Wijzer in geldzaken. De genoemde inspanningen van Wijzer in geldzaken en haar partners zijn erop gericht om alle financieel kwetsbaarheden op een betere manier te bereiken.
De VN Intergovernmental Conference on Marine Biodiversity of areas Beyond National Jurisdiction (BBNJ) |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Klopt dat momenteel slechts 1,2 procent van de hoge zee, dus het gebied buiten de jurisdictie van nationale landen, beschermd gebied is, omdat er geen bestuur- of beheersystemen bestaan om dergelijke gebieden in te stellen?
Internationale samenwerking ten aanzien van het beheer van oceanen is sterk gefragmenteerd van aard: er bestaat wereldwijd een groot aantal regionale en/of sectorale organisaties, maar de taken en bevoegdheden van die verschillende organisaties sluiten niet altijd goed op elkaar aan. Er ontbreekt een mondiaal vastgestelde en integrale visie en aanpak voor het beheer van de oceanen. Er bestaat ook geen mondiaal samenwerkingskader om de cumulatieve impact van menselijke activiteiten in, op en rond de volle zee te bestuderen en aan de hand daarvan eventueel bepaalde activiteiten te reguleren. Dit maakt dat de huidige bestuurlijke structuur voor het beheer van de volle zee ontoereikend is om gezonde en productieve oceanen en zeeën voor toekomstige generaties veilig te stellen.
Mede vanwege het bovengenoemde gefragmenteerde karakter van internationale samenwerking is het moeilijk om precies aan te geven welk percentage van de volle zee precies als «beschermd gebied» is aan te merken, temeer omdat verschillende organisaties verschillende definities gebruiken van wat een beschermd gebied is. Ervan uitgaande dat het in de vraag genoemde percentage van 1,2% ziet op strikt beschermde natuurgebieden op volle zee, kan dit als een reële inschatting worden beschouwd.
Hoe duidt u de risico’s voor de biodiversiteit en het klimaat als inderdaad maar liefst 98,8 procent van de hoge zee onbeschermd is?
De gezondheid van oceanen en het klimaat zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo absorberen oceanen ongeveer 30 procent van de wereldwijde CO2-uitstoot. De oceanen bevatten ook een rijke, kwetsbare en complexe biodiversiteit, die ervoor zorgt dat belangrijke ecosystemen in stand blijven. Met de verwachte groei van de wereldbevolking tot tenminste 9 miljard in 2050 zal de druk op de oceanen blijven toenemen. De wereldwijde concurrentiestrijd om grondstoffen, voedsel en water zal groeien en effect hebben op de gezondheid van de oceanen. Deze wordt nu al bedreigd onder andere door illegale of ongereguleerde visserij, klimaatverandering en verontreiniging. De bescherming van bijzondere natuurgebieden op volle zee levert daarom een belangrijke bijdrage aan de oplossing voor de biodiversiteitscrisis en het klimaatprobleem. Daarom zet Nederland in op het beschermen van natuurgebieden zowel in zeegebieden binnen als buiten nationale rechtsmacht.
Bent u het ermee eens dat de biodiversiteit op zee van groot belang is en er meer zou moeten gebeuren om ook gebieden buiten de nationale jurisdictie te beschermen tegen schadelijke activiteiten?
Op dit moment wordt in de VN onderhandeld over een mondiaal verdrag ter bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (het BBNJ-proces). Nederland is vanaf het begin actief betrokken geweest bij het BBNJ-proces en heeft al die tijd ingezet op een succesvolle uitkomst. Deze inzet komt voort uit het belang dat Nederland hecht aan de bescherming en het verantwoord gebruik van de internationale gebieden. Internationale gebieden kunnen niet worden onderworpen aan de territoriale rechtsmacht van staten en het beheer van deze gebieden is een verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap als geheel. Nederland beschouwt het als zijn verantwoordelijkheid om deel te nemen aan relevante internationale overleggen, zoals de onderhandelingen in het BBNJ-proces. Hierbij is de Nederlandse inzet in grote mate gebaseerd op de noodzaak om het mariene milieu te beschermen.
Deelname op politiek niveau is in deze fase van de onderhandelingen nog niet aan de orde. Dit is ook de inschatting van de meeste andere deelnemende landen en de EU.
Zal Nederland op de aankomende VN-conferentie over dit soort onbeschermde gebieden (de BBNJ-conferentie) aanwezig zijn, gezien het belang van de besluitvorming en Nederlands’ hoge ambities op het gebied van biodiversiteit? Zal hierbij ook een Minister worden afgevaardigd? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de uitkomst is geweest van de besprekingen op de One Ocean Summit aangaande biodiversiteit op zee? Heeft de Nederlandse delegatie hier gepleit voor een ambitieuze agenda op de conferentie? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de One Ocean Summit is een politieke verklaring omtrent Biodiversity Beyond National Jurisdiction aangenomen. Deze politieke verklaring had als doel om een groep koplopers (de High Ambition Coalition) politiek te verenigen richting de eindonderhandelingen van het aanstaande mondiale BBNJ-verdrag. In de verklaring wordt opgeroepen tot een ambitieuze en spoedige uitkomst van de BBNJ-onderhandelingen voor betere bescherming van de biodiversiteit in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht. Het kabinet heeft deze politieke verklaring – middels een brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat – ondersteund, en aangegeven het belangrijk te vinden dit jaar tot een ambitieuze uitkomst te komen van de BBNJ-onderhandelingen.
Kunt u aan de hand van wat is besproken bij de One Ocean Summit uiteenzetten wat u verwacht dat de opstelling van EU-partners op de BBNJ-conferentie gaat zijn, en uw waardering van deze opstelling?
De EU en haar lidstaten treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De politieke verklaring omtrent Biodiversity Beyond National Jurisdiction is door de EU en alle 27 lidstaten onderschreven.
Steunt Nederland het doel van 30% beschermd gebied in oceanen ofwel Marine Protected Areas (MPAs), zoals door wetenschappers aanbevolen, en gaat Nederland dit op de conferentie uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de doelstellingen zoals ook vastgelegd in de Europese Biodiversiteitsstrategie waar onder andere is vastgelegd dat in 2030 30 procent van de zee beschermd moet zijn.
Kunt u toelichten hoe u de samenhang ziet tussen het nieuw te sluiten BBNJ-verdrag en bestaande akkoorden en overeenkomsten, zoals de UNCLOS, maar ook de visserijafspraken binnen RFMOs, vaarroutes onder de International Maritime Organization?
Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (VN-Zeerechtverdrag), dat geldt voor het gehele Koninkrijk, geeft het alomvattend juridisch kader voor het gebruik en beheer van de oceanen. In het VN-Zeerechtverdrag zijn echter niet alle onderwerpen tot in detail uitgewerkt en het is aan staten om, waar nodig, meer concrete afspraken te maken. Het toekomstige BBNJ-verdrag is voorzien als een uitvoerende overeenkomst onder het VN-Zeerechtverdrag. Een belangrijk vraagstuk in de BBNJ-onderhandelingen betreft de rol van bestaande internationale organisaties, op regionaal of mondiaal niveau en/of sectoraal van aard met bevoegdheden om activiteiten in gebieden buiten nationale rechtsmacht te reguleren of maatregelen te treffen ter bescherming van het mariene milieu. De mariene biologische diversiteit in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht wordt beïnvloed door de cumulatieve impact van activiteiten, zoals visserij, scheepvaart en diepzeemijnbouw. Nederland zet zich in voor een beter gestructureerde samenwerking tussen de bestaande bevoegde internationale organisaties. Hierbij dient rekening te worden gehouden met verschillen tussen mondiale of sectorale organisaties en regionale organisaties. De BBNJ-overeenkomst zal een juiste verhouding tot deze organisaties moeten vinden, hen daar waar nodig kunnen aanvullen en een mondiaal platform moeten bieden voor een meer gestructureerde raadpleging en onderlinge coördinatie. De Nederlandse inschatting is dat deze organisaties daarvoor formeel betrokken moeten worden bij de BBNJ-overeenkomst.
Gaat Nederland bij de BBNJ-conferentie ook pleiten voor een goed handhavings- en beheersysteem, zodat over activiteiten in de zee Environmental Impact Assessments (EIAs) opgesteld en beoordeeld kunnen worden? Kunt u uiteenzetten hoe u dit voor u ziet?
Het gebruik van milieueffectrapportages (MER) is één van de middelen ter beschikking van staten om te voldoen aan hun verplichting tot de bescherming en het behoud van het mariene milieu, onder meer door de toepassing van het voorzorgsbeginsel. Deze verplichting is tevens erkend door het Internationaal Zeerechttribunaal. De MER heeft als doel om relevante milieu-informatie over een project in kaart te brengen om hiermee het bevoegd gezag in staat te stellen een onderbouwd besluit te nemen. Deze informatie moet wat Nederland betreft niet alleen in kaart worden gebracht voor één specifieke activiteit, maar er zou ook moeten worden gekeken naar de gevoeligheid van een gebied en het cumulatieve effect van verschillende activiteiten op het mariene milieu. Daarom zet Nederland er op in om ook het instrument van de strategische milieueffectrapportage in de BBNJ-overeenkomst op te nemen. Dit instrument kan worden ingezet om onder andere de milieueffecten van bredere beleidsvoornemens, -projecten, -plannen of -programma’s in kaart te brengen.
Op basis van de artikelen 204, 205 en 206 van het VN-Zeerechtverdrag hebben staten de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van MERs. Op dit moment ontbreekt het echter aan een wereldwijd afgesproken procedure ter uitvoering van deze verplichting in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht. Het is de bedoeling dat de BBNJ-overeenkomst in een dergelijke procedure zal voorzien. Activiteiten op volle zee zijn op grond van het VN-Zeerechtverdrag MER-plichtig indien zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen. In de BBNJ-onderhandelingen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een lijst van objectieve criteria om te kunnen beoordelen wanneer dit het geval is. Daarnaast wordt in de onderhandelingen besproken of ook aanvullende standaarden kunnen worden gebruikt om te bepalen of activiteiten MER-plichtig zijn. De EU en haar lidstaten staan open om het gebruik van aanvullende standaarden te overwegen.
Bent u het eens met de vragenstellers dat het uitvoeren van EIAs volgens moderne standaarden zou moeten, voor alle activiteiten die een meer dan klein gevolg en grensoverschrijdend effect hebben op de biodiversiteit van het milieu op de hoge zee, ongeacht waar deze activiteiten plaatsvinden? Op welke wijze wilt u deze standaarden, de reikwijdte en toepassing van de milieueffectenrapportage vormgeven?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u op de hoogte van de aanwezige kennis en ervaring bij de Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en de overheid op het gebied van het ordenen en beheren van complexe zeegebieden waar belangen van biodiversiteit moeten worden afgewogen met andere activiteiten? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe deze kennis en ervaring benut kan worden in de toekomstige uitwerking en toepassing van het BBNJ-akkoord?
Ja.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk en in elk geval voor de BBNJ-conferentie te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.