Het feit dat patiënten de dupe worden van voortdurende onduidelijkheid over ziekenhuisverplaatste zorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat verzekeraar Menzis heeft besloten de vergoeding van immunoglobulinen voor thuistoediening stop te zetten?
Er is hieromtrent navraag gedaan bij Menzis. Menzis heeft ervoor gekozen om voor een aantal geneesmiddelen in haar reglement – behorende bij de polisvoorwaarden en beoordeeld door de NZa – de toediening van die middelen te laten plaatsvinden in of door het ziekenhuis onder de directe verantwoordelijkheid van een medisch specialist. De lijst met deze geneesmiddelen is vastgesteld op basis van het feit dat het specialistische geneesmiddelen betreft en geneesmiddelen die zijn opgenomen in de Beleidsregel Dure Geneesmiddelen.
Feitelijk betekent dit dat Menzis deze zorg laat verstrekken vanuit het ziekenhuis.
Toediening van deze geneesmiddelen in de thuissituatie blijft mogelijk. Menzis heeft daartoe thuiszorgorganisaties gecontracteerd. De verantwoordelijkheid om te leveren ligt bij het ziekenhuis / de medisch specialist.
Is het waar dat ziekenhuizen deze middelen voor 80% kunnen declareren bij verzekeraars, en dat 20% van de kosten reeds in hun budget is opgenomen?
Intraveneuze immunoglobulinen is een van de zgn. dure geneesmiddelen waarvoor in de betreffende NZa beleidsregel inderdaad deze systematiek is opgenomen (Beleidsregel CI-1099).
Is het waar dat ziekenhuizen 50% korting ontvangen op deze middelen, en dat rechtstreekse vergoeding via verzekeraars duurder is omdat verzekeraars niet over deze korting beschikken?
Het is mogelijk dat ziekenhuizen door dit middel scherp in te kopen een zekere korting kunnen bedingen. Uit onderzoek van de NZ (Advies bekostiging dure – en weesgeneesmiddelen – onderzoeksresultaten X-factor, NZa oktober 2008) volgde dat er bij immunoglubulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
Is het waar dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) via een beleidsregel aangeeft dat er sprake is van ziekenhuiszorg wanneer de zorg wordt gegeven onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist, en de medisch specialist deze niet heeft overgedragen aan de huisarts?
De NZa geeft in de beleidsregel (CI-116/CA-402) aan dat er sprake is van verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg, indien wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
Bij de prestatiebeschrijving heeft de NZa aangegeven dat de indicatiestelling voor «verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg» door de medisch specialist zelf dan wel de huisarts in overleg met de medisch specialist gesteld wordt, zonder dat de huisarts de behandeling van de medisch specialist heeft overgenomen. Deze beleidsregel beoogt de verpleging, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg in de thuissituatie te beschrijven. Als de huisarts de behandeling overneemt van de medisch specialist en een verpleegkundige wordt ingeschakeld komt, mits sprake is van een CIZ-indicatie, de verpleging ten laste van de AWBZ.
Bent u ervan op de hoogte dat ziekenhuizen patiënten, die tot nu toe geneesmiddelen thuis toegediend kregen, onder druk zetten en hen dwingen tot dagopname voor toediening om daarmee alsnog te kunnen declareren?
Mij heeft inderdaad het signaal bereikt waarop u in navolgende vraag doelt.
Wat betekent de NZa-beleidsregel concreet in het geval van een 9-jarig meisje met het Downsyndroom, dat vanwege andere aandoeningen ook toediening van immunoglobulinen nodig heeft en deze tot nu toe thuis, subcutaan, toegediend krijgt door haar moeder?
De formele situatie is als volgt. Met ingang van 2010 is via de hiervoor genoemde NZa-beleidsregel de bekostiging van ziekenhuisverplaatste zorg/verpleging die noodzakelijk is in verband met medisch specialistische zorg ten laste van de Zvw mogelijk gemaakt. Het gaat in dit verband dus om de bekostiging van de verpleegkundige zorg met betrekking tot toediening in de thuissituatie, niet om de bekostiging van het geneesmiddel.
Voor wat betreft het geneesmiddel is in het antwoord op vraag 1 aangegeven dat intraveneuze immunoglobulinen vallen binnen de NZa beleidsregel dure geneesmiddelen. De middelen zijn ook opgenomen in het GVS, maar in dit geval heeft Menzis in haar polisvoorwaarden bepaald dat de aanspraak op de betreffende zorg alleen gerealiseerd kan worden als zijnde ziekenhuiszorg en niet als farmaceutische zorg. Daartoe heeft Menzis de zorg bij ziekenhuizen ingekocht. De behandeling met deze geneesmiddelen valt onder directe verantwoordelijkheid van een medisch-specialist. Thuisbehandeling van patiënten met immunoglobulinen is niet zonder meer mogelijk. De specialist kan in samenspraak met de patiënt besluiten tot thuisbehandeling. In het belang van de patiënt kunnen belangrijke randvoorwaarden gelden, bijvoorbeeld ten aanzien van het ziektebeeld van de patiënt (stabiel of niet), organisatie van de zorg/toediening (multidisciplinair team), en afstemming met zorgverzekeraar.
Verder kan de zorgverzekeraar voorwaarden stellen aan de thuistoediening van immunoglobulinen, vanuit oogpunt van veiligheid. Menzis heeft in haar verzekeringsreglement (pag. 40–41) aangegeven dat zij de behandeling met deze geneesmiddelen als zodanig specialistisch beschouwt dat toediening altijd plaats dient te vinden in of door een ziekenhuis onder de directe verantwoordelijkheid van een medisch specialist. Daarmee wordt het uitvoeren van de zorg bij de patiënt thuis niet belemmerd, maar wordt de verantwoordelijkheid bij het ziekenhuis gelegd. Menzis heeft bij de contractering geen concrete afspraken gemaakt over waar de zorg geleverd dient te worden (in het ziekenhuis of thuis) omdat dit de verantwoordelijkheid van de medisch specialist is.
Er is voor de medisch specialist of het ziekenhuis qua kosten geen verschil of het middel in het ziekenhuis wordt toegediend of dat het middel vanuit het ziekenhuis voor thuisgebruik wordt verstrekt.
De beleidsregels op basis waarvan de zorg wordt bekostigd hoeven derhalve voor dit meisje geen verschil te maken. Het gaat om het gedrag van partijen, niet de mogelijkheden binnen de bekostiging van de zorg.
Overigens is aan de Tweede Kamer toegezegd dat deze nieuwe bekostigingsvorm van de verpleging zal worden geëvalueerd. Dit element kan uiteraard onderdeel zijn van de evaluatie.
Is het waar dat dit meisje, nu de verzekeraar de vergoeding stopt, door het ziekenhuis gedwongen kan worden deze geneesmiddelen via dagopname intraveneus of intramusculair in het ziekenhuis toegediend te krijgen, waardoor toediening niet alleen pijnlijker maar ook veel meer belastend zal zijn? Zo nee, wat kunnen deze patiënten concreet doen om toch hun geneesmiddelen geleverd te krijgen?
In antwoord op vraag 1 is aangegeven dat Menzis deze zorg (geneesmiddel plus toediening) niet als farmaceutische zorg (Zvw prestatie Farmaceutische zorg) vergoed, maar de aanspraak op deze zorg regelt via de aanspraak op medisch-specialistische zorg (Zvw prestatie Geneeskundige zorg) en deze zorg bij het ziekenhuis heeft ingekocht. Menzis geeft aan dat verantwoordelijkheid voor de keuze waar deze zorg wordt geleverd bij het ziekenhuis ligt.
Patiënten hebben de volgende mogelijkheden invloed uit te oefenen. Allereerst is er de mogelijkheid bij de arts aan te dringen om deze medicatie vanuit het ziekenhuis voor thuisgebruik beschikbaar te stellen. Als dat onverhoopt niet helpt, kunnen zij een beroep doen op hun zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan met het ziekenhuis contact opnemen. Ook kan de zorgverzekeraar bij de (vervolg) inkoop duidelijke afspraken maken over het gebruik van geneesmiddelen buiten het ziekenhuis. Tot slot is het mogelijk om van zorgverzekeraar en behandelaar te wisselen.
Wat is uw mening over bovenstaande gang van zaken? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat patiënten de dupe worden van hetzij een onduidelijke NZa-beleidsregel, hetzij onvoldoende handhaven van deze beleidsregel?
Uiteraard dient voorkomen te worden dat patiënten tussen wal en schip vallen. Juist om dit te voorkomen is de beleidsregel die betrekking heeft op verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg vorm aandacht gegeven. Het past binnen de werking van de Zvw dat zorgverzekeraars deze zorg mogen inkopen bij de partij die daarvoor het meest geschikt is. Hieraan is destijds in de brief waarmee één en ander aan de Tweede Kamer is gemeld ook expliciet aangegeven. De keuze van Menzis om de ziekenhuisverplaatste zorg bij het ziekenhuis in te kopen, is derhalve aan Menzis. Deze is opgenomen in het reglement behorende bij de polisvoorwaarden Menzis 2010, die beoordeeld zijn door CVZ en NZa.
Deelt u de mening dat het in gevallen zoals bovenbeschreven de mogelijkheid om thuis immunoglobulinen toegediend te krijgen niet alleen zorgt voor minder belasting in een toch al zware situatie en voor meer kwaliteit van leven, maar ook voor lagere kosten in de zorg?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat zorg thuis bijdraagt aan een betere kwaliteit van leven en lagere kosten. Mede gegeven de grote kortingen die het ziekenhuis kan realiseren op dit geneesmiddel heeft Menzis ervoor gekozen om de ziekenhuisverplaatste zorg integraal in te kopen bij het ziekenhuis. Dit wil nog niet zeggen dat het ziekenhuis de zorg dan ook in het ziekenhuis moet leveren.
Kunt u concreet aangeven op welke manier u er nu voor gaat zorgen dat dit meisje, en mensen in dergelijke omstandigheden, hun geneesmiddelen thuis toegediend kunnen blijven krijgen en geen speelbal worden van ziekenhuizen en verzekeraars?
Menzis heeft de ziekenhuisverplaatste zorg ingekocht bij het ziekenhuis. De verantwoordelijkheid voor het leveren van deze zorg op een wijze die zowel kwalitatief als kosten adequaat is ligt derhalve bij het ziekenhuis. Naar mijn oordeel ligt het voor de hand dat het ziekenhuis waar deze zorg integraal is ingekocht waar mogelijk en verantwoord thuis levert. Zoals reeds aangegeven is ook daarom een aparte bekostigingstitel ontwikkeld voor de extramurale verpleging. Het gaat nu niet over de bekostigingsmogelijkheden maar over het gedrag van partijen met deze mogelijkheden.
Bent u bereid deze vragen vóór donderdag 1 juli 2010, 12.00 uur te beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb eerder aangegeven dat ik meer tijd nodig zou hebben voor de beantwoording.
Het bericht dat "scholieren weinig hebben met politiek, media en migranten." |
|
Manja Smits (SP) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is er volgens u de oorzaak van dat Nederlandse scholieren slecht scoren op het gebied van burgerschap in vergelijking met hun Europese leeftijdsgenoten, zoals blijkt uit het onderzoek International Civics and Citizenship Education Study uitgevoerd door International Association for the Evaluation of Educational Achievement?1
De door u genoemde publicatie betreft de eerste bevindingen van de International Civics and Citizenship Education Study (ICCS) en de gelijktijdig gepubliceerde eerste bevindingen over de Nederlandse gegevens2. Hierin wordt een algemeen beeld gegeven van de kennis en houdingen van leerlingen uit verschillende landen. Scholen in Nederland zijn sinds 2006 verplicht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze wettelijke taak is met brede instemming van uw Kamer ingevoerd. Het toezicht op burgerschap is vastgelegd in het Toezichtkader burgerschap, aan de hand waarvan de inspectie toeziet op de naleving van opdracht. Onderdeel van het toezichtkader is onder meer of de school een visie heeft geformuleerd op de wijze waarop de school invulling wil geven aan de bevordering van burgerschap, en hoe ze daaraan in het onderwijs uitwerking geeft. Scholen hebben ruimte voor hun eigen invulling van deze opdracht, waarbij ze gebruik kunnen maken van een uitgebreid ondersteuningsaanbod (zie ook het antwoord op vraag 4). Veel scholen zijn bezig hun visie op burgerschap in praktijk te brengen. Het lijkt goed, mede gezien de relatief korte periode sinds de invoering van de opdracht, scholen tijd te bieden om burgerschap verder in hun onderwijs te verankeren. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Onderschrijft u de bevindingen van onderzoeker Ralf Maslovski dat onduidelijk is wat scholen moeten onderwijzen op het gebied van burgerschap en dat er geen tijd is vrijgemaakt in het curriculum? Zo ja, wat gaat u doen om duidelijk te maken aan welke eisen scholen moeten voldoen in het onderwijzen van burgerschap?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich de constatering van de Inspectie van het Onderwijs dat de ontwikkeling van burgerschap in het onderwijs stagneert tot de opmerking dat burgerschap gewoon in het onderwijs is gedumpt? Zou het kunnen dat scholen zich geen raad meer weten met alle extra taken die zij de afgelopen jaren erbij hebben gekregen?3
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft u de motie4, die verzoekt kansrijke initiatieven van scholen en maatschappelijke organisaties, die bijdragen aan actief burgerschap en sociale integratie te ondersteunen, uitgevoerd? Wat gaat u in de toekomst doen om deze motie uit te voeren?
De ministeries van BZK en OCW alsmede het programmaministerie van WWI hebben de afgelopen jaren vele organisaties en initiatieven ondersteund die burgerschap en sociale integratie stimuleren. Zo kan gewezen worden op het in oprichting zijnde Nationaal Historisch Museum en het Huis voor democratie en rechtsstaat, dat zich ondermeer gaat richten op het bevorderen van actief democratisch burgerschap onder scholieren.
Over de uitvoering van de door u genoemde motie is de Tweede Kamer geïnformeerd in de brief van de minister van OCW d.d. 7 juli 20064. Zoals aangegeven in deze brief zijn handreikingen en kernleerplannen ontwikkeld voor scholen om invulling te geven aan burgerschap. Ook is de Alliantie Burgerschapsvorming ingesteld, een samenwerkingsverband van onder meer de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), die scholen ondersteunt bij de invulling van de burgerschapsopdracht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse scholieren samen met hun Belgische leeftijdsgenoten mondiaal het slechtst scoren op het gebied van tolerantie tegenover minderheden? Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken hiervan? Wat gaat de minister doen om dit te verbeteren?
In de eerste bevindingen van de ICCS wordt geconstateerd dat leerlingen uit veel Europese landen in grotere mate afwijzend staan tegenover gelijke rechten voor immigranten dan leerlingen uit andere continenten. Uit de rapportage blijkt niet duidelijk in hoeverre onderwijs invloed heeft op attitudes van jongeren. De rol van ouders, die primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen, moet niet worden onderschat. Daarnaast hebben ook scholen, mede in het kader van burgerschapsvorming, tot taak hun leerlingen voor te bereiden op het pluriforme karakter van de samenleving. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Deelt u de mening dat gemengde scholen een belangrijke bijdrage leveren aan de integratie tussen bevolkingsgroepen en tolerantie onder scholieren verhogen? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal gemengde scholen te vergroten?
Er zijn geen eenduidige onderzoeksresultaten over de invloed van etnisch of sociaal-economisch gemengde scholen op de integratie tussen bevolkingsgroepen en op tolerantie onder scholieren. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 maart 20105 wordt de verdere besluitvorming over het bevorderen van integratie in het onderwijs overgelaten aan het volgende kabinet.
Activiteiten van Nederlandse drinkwaterbedrijven in China |
|
Paulus Jansen |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht «Waterbedrijven krijgen voet aan de grond in China»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over de toelaatbaarheid van commerciële activiteiten van Nederlandse publieke drinkwaterbedrijven in het buitenland?2
Ja.
Beschikt u over informatie over de aard en omvang (in euro’s en als percentage van de omzet) van de buitenlandse activiteiten van de Nederlandse publieke drinkwaterbedrijven?
De jaarverslagen en jaarrekeningen van de drinkwaterbedrijven bevatten de informatie over de aard en omvang van de buitenlandse activiteiten. Deze informatie is daarmee voor eenieder toegankelijk. De publieke aandeelhouders zijn de eerst verantwoordelijken voor de drinkwaterbedrijven en kunnen met de genoemde en eventuele aanvullende informatie vanuit de drinkwaterbedrijven zicht houden op de buitenlandse activiteiten en de naleving van de beleidsbrief.
Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de Kamer periodiek te informeren over de buitenlandse activiteiten alsmede over de naleving van de beleidsbrief?3
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, hoe kunt u dan zicht houden op de naleving van uw richtlijn dat:
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 3 is deze vraag niet van toepassing. Bij deze vraag lijkt overigens sprake te zijn van een misverstand. De vraag gaat uit van de veronderstelling dat in de beleidsbrief een maximum is gesteld aan de omzet die via commerciële activiteiten in het buitenland mag worden behaald. Dit is echter niet het geval. De beleidsbrief gaat over het maximale percentage van de omzet dat aan buitenlandse activiteiten in het kader van het WASH akkoord mag worden besteed.
Indien u van mening bent dat het toezicht op de naleving van de richtlijn uitsluitend dient te worden uitgeoefend door de publieke aandeelhouders (gemeenten en provincie), houdt dit niet het gevaar in dat de aandeelhouders deze toezichthoudende taak minder belangrijk vinden dan hun financiële belang in het drinkwaterbedrijf?
Ook hier lijkt sprake te zijn van het in het antwoord op de vorige vraag beschreven misverstand.
Er zit geen spanning tussen de toezichthoudende taak van de publieke aandeelhouders en het behalen van omzet in het buitenland door drinkwaterbedrijven. Commerciële activiteiten van de drinkwaterbedrijven dienen goed gescheiden te worden van de publieke taken en mogen geen risico vormen voor of ten laste komen van de openbare drinkwatervoorziening of de gebonden klant.
Het bericht dat aankomend EU-voorzitter België nieuwe stappen wil nemen in de toetreding van Turkije |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU wil nieuwe stap in toetreding Turkije»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het initiatief van aankomend EU-voorzitter België om nieuwe stappen te zetten in het toetredingsproces van Turkije tot de Europese Unie?
Het Belgisch EU-voorzitterschap heeft in zijn werkprogramma gesteld dat de aangescherpte uitbreidingsstrategie van 2006 alsmede de vorderingen die individuele kandidaat-lidstaten boeken bij het doorvoeren van hervormingen leidend moeten zijn voor het tempo van de toetredingsonderhandelingen. Dat is ook de lijn van de Nederlandse regering.
Turkije heeft, ondanks herhaalde aansporingen, de Douane-unie met de EU nog altijd niet van toepassing verklaard op Cyprus. Hierdoor worden acht bevroren hoofdstukken niet in de onderhandelingen betrokken en kan geen enkel hoofdstuk voorlopig worden gesloten. Na de opening op 30 juni 2010 van het hoofdstuk voedselveiligheid en veterinair/fytosanitair beleid zijn er, als gevolg van uiteenlopende politieke bezwaren van enkele lidstaten, nog maar drie hoofdstukken waarop geen de facto blokkade ligt (sociaal beleid, mededinging en aanbesteding). Ik verwijs u graag naar mijn Turkije-brief aan de Kamer van 12 maart 2010 (kamerstuk 32 123 V, nr 74). Turkije heeft het tempo waarmee de toetredingsonderhandelingen worden gevoerd (en onderhandelingshoofdstukken kunnen worden geopend) grotendeels zelf in de hand.
Hoe strookt dit beleidsvoornemen van België met de nieuwe koers van de Turkse regering, onder leiding van islamist Erdogan, om meer prioriteit te geven aan goede banden met landen in het Midden-Oosten, bijvoorbeeld schurkenstaten als Iran en Syrië?
Het openen, en voorlopig sluiten, van hoofdstukken in de toetredingsonderhandelingen met Turkije gebeurt op basis van objectieve criteria. Als Turkije aan de voorwaarden voldoet, kan er voortgang worden geboekt in de onderhandelingen en kunnen hoofdstukken worden geopend. Dit staat los van het nabuurschapsbeleid dat Turkije voert met Iran en Syrië.
Tegelijkertijd stelt het onderhandelingsraamwerk uit 2005 wel dat Turkije zich gedurende de toetredingsonderhandelingen geleidelijk dient aan te passen aan het beleid en de standpunten van de Europese Unie ten aanzien van derde landen en de positie van de EU in internationale organisaties.
Deelt u de mening dat de recente ontwikkelingen met betrekking tot het zogenaamde hulpkonvooi voor de kust van Gaza, waarbij de Turkse regering oorlogszuchtige taal uitte ten opzichte van Israel, aanleiding geven om de EU-onderhandelingen met Turkije te stoppen? Zo ja, bent u bereid uw Europese collega’s hiervan te overtuigen?
Zoals ik reeds stelde in mijn antwoord op vragen van het lid Van der Staaij (SGP), hecht Nederland er aan dat Israël en Turkije bilateraal blijven zoeken naar manieren om de traditioneel goede banden te herstellen. Deze opvatting draagt Nederland zowel in contacten met beide landen als in EU-verband uit. De EU dient in haar dialoog met Israël en Turkije, waar mogelijk, bij te dragen aan verbetering van de relaties tussen beide landen. Dat is immers in het Europese veiligheids en economische belang. Het overleg op 1 juli jl. tussen de Turkse minister van Buitenlandse Zaken, Ahmet Davutoglu, en de Israëlische minister van Handel en Industrie, Benjamin Ben Eliezer, is in dit kader bemoedigend.
Wanneer bent u eindelijk bereid uit te spreken dat Turkije nooit lid mag worden van de Europese Unie?
In het onderhandelingsraamwerk uit 2005 is vastgelegd dat toetreding tot de EU het doel is van de onderhandelingen met Turkije.
Tegelijkertijd is overeengekomen dat de onderhandelingen een open-einde proces zijn, waarvan de uitkomst (en derhalve toetreding) niet op voorhand kan worden gegarandeerd.
Het bericht "Zelfde catastrofedenkers bij nieuw IPCC" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelfde catastrofedenkers bij nieuw IPCC»?12
Ja.
Deelt u de mening dat de toename van activistische klimaatalarmisten in de toch al zwaar onder druk liggende IPCC-gelederen niet zullen bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in het VN-klimaatpanel? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat klimaatactivisten als auteurs de productie van het vijfde IPCC-rapport AR5 voor hun rekening nemen?
Het bureau van het IPCC doet de selectie van de auteurs op basis van de nominaties van landen en internationale organisaties en eventueel kan het bureau ook zelf experts benaderen. Die selectie vindt altijd plaats op basis van de wetenschappelijke expertise. Sommige van deze experts hebben banden met de milieubeweging, anderen hebben weer banden met het bedrijfsleven.
Het KNMI heeft na ontvangst van het nominatieverzoek van het secretariaat van het IPCC een voorlichtingsbijeenkomst gehouden, en een webpagina geopend waarop belangstellenden zich konden aanmelden. Alle aanmeldingen waren afkomstig van personen met relevante wetenschappelijke expertise, allen zijn door het Nederlandse IPCC Focal Point genomineerd. Het Focal Point is het officiële adres waarmee het IPCC met Nederland communiceert.
Ik heb drie lijsten met de geselecteerde auteurs voor de drie werkgroepbijdrages aan het AR5 bijgesloten.3
Is het waar dat de klimaatactivist Guldberg, bekend vanwege zijn leiderschap bij klimaatdemonstraties, als schrijver voor Greenpeace en als houder van de activistensite climateshifts.org, is aangewezen als coordinating lead author van Werkgroep 2? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Professor Hoegh-Guldberg van de Universiteit van Queensland is aangesteld als Coordinating Lead Author van hoofdstuk 30 over oceanen. Naast Hoegh-Guldberg zijn er nog een Coordinating Lead Author, vijf Lead Authors en twee Review Editors aangesteld voor dit hoofdstuk. Bij de samenstelling van de auteursteams voor elk hoofdstuk streeft het IPCC-bureau een qua discipline, onderzoeksschool, geografische afkomst en maatschappelijke affiliatie evenwichtige samenstelling na. Dit geldt ook voor hoofdstuk 30 van werkgroep II van het vijfde Assessment Report van IPCC. Wetenschappelijk experts en overheidsfunctionarissen krijgen later de gelegenheid de concepten te becommentariëren.
Vindt u het ook verwerpelijk dat, nu het geloof in de opwarming van de aarde als gevolg van menselijk handelen steeds verder afbrokkelt, alarmisten er nog een tandje bij schijnen te doen in hun bangmakende schetsen over catastrofes en doemscenario’s die ons mensen te wachten staan? Zo ja, wat gaat u tegen die ongegronde bangmakerij ondernemen?
Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zijn de gemaakte fouten in de IPCC klimaatrapporten niet van invloed op de hoofdconclusies dat de effecten van klimaatverandering op veel plaatsen op de wereld zijn waargenomen en dat het waarschijnlijk is dat die effecten zullen verergeren als de temperatuur verder toeneemt. De rapporten van het IPCC zijn een «assessment» van de stand van zaken in de klimaatwetenschap. Hierin wordt uitvoerig beschreven wat de oorzaken, de risico’s van de gevolgen van klimaatverandering en de maatregelen voor mitigatie en adaptatie van klimaatverandering zijn.
Op 5 juli heeft het PBL het rapport «Assessing an IPCC assessment» gepresenteerd, dat het in opdracht van de minister van VROM heeft opgesteld, in reactie op de Motie Samsom c.s. Op verzoek van de secretaris-generaal van de VN en van de voorzitter van het IPCC wordt op dit moment een review gehouden van de werkwijze van het IPCC (inclusief procedures, organisatie, beheer, management en communcatie) door de InterAcademy Council (IAC). De resultaten van dit review worden uiterlijk op 31 augustus gepresenteerd. De aanbevelingen uit beide rapporten zal ik meenemen in de Nederlandse inzet voor de volgende vergadering van het IPCC op 11-14 oktober 2010 in Korea.
Internetfilters |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
|
|
![]() |
Is het waar dat u met providers heeft afgesproken alleen websites te filteren uit landen waarmee Nederland geen afspraken heeft gemaakt over rechtshulp?1
Is het waar dat op de zogenaamde zwarte lijst, die Nederlandse providers gaan gebruiken, websites uit slechts enkele landen voorkomen, te weten Thailand, Japan en Zuid-Korea?
Hoeveel sites staan bij de start van de ingebruikneming van het internetfilter op de zwarte lijst?
Deelt u de mening dat het verbergen van gruwelijke misdaden achter een filter de problematiek als zodanig niet oplost? Is het de bedoeling dat dit aantal sites zal afnemen? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Welke concrete maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat Thailand, Japan en Zuid-Korea de Convention on Cybercrime en/of de United Nations Convention against Transnationale OrganizedCrime ratificeren?
Welke concrete maatregelen heeft u tot op heden genomen om ervoor te zorgen dat de sites, die in Thailand, Japan en Zuid-Korea worden gehost, van het web worden gehaald?
Bent u van mening dat Nederland er alles aan doet om dergelijk materiaal te verwijderen? Zo ja, op welke wijze?
Het bericht "Luxekantoor koopje voor moslimclub" |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luxekantoor koopje voor moslimclub»?1
Ja.
Is het waar dat de historische Montelbaanstoren door het Amsterdamse stadsdeel Centrum voor een symbolisch bedrag aan de stichting Secret Garden wordt verhuurd? Zo ja, welk bedrag aan huur betaalt deze organisatie maandelijks voor dit pand?
Nee. Navraag bij het Amsterdamse stadsdeel Centrum leert dat er geen sprake is van een symbolische huur. De stichting Secret Garden betaalt een huur van € 1426,25 per maand incl. BTW voor de Montelbaanstoren. Dit is per jaar € 17 115,00 voor een gebruiksoppervlakte van 165 m2. De prijs per vierkante meter kom daarmee uit op € 104,00. Dit is ook de prijs die in december 2009 is bepaald aan de hand van een taxatie van een makelaarskantoor. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat er gebruiksbeperkingen rusten op het gebouw. Zo is bijvoorbeeld 65 m2 alleen geschikt voor opslag en archief.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de genoemde stichting op kosten van de Amsterdamse belastingbetaler wordt gehuisvest, nota bene in de duurste kantoorruimte van de stad? Zo nee, waarom niet?
Nee. Blijkens het verkregen ambtsbericht van het Amsterdamse stadsdeel Centrum is hierbij geen sprake van een onwenselijke huurconstructie. De exploitatie van de Montelbaanstoren is volgens het stadsdeel Centrum kostendekkend.
Bent u bereid de gemeente Amsterdam tot de orde te roepen en op te dragen af te zien van deze zeer onwenselijke huurconstructie en de Montelbaanstoren te verhuren aan een huurder die de verschuldigde huur zelf kan opbrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid paal en perk te stellen aan het verstrekken van dergelijke buitensporige vormen van overheidssteun door lagere overheden aan organisaties als de genoemde stichting en te eisen dat dergelijke organisaties voortaan hun eigen broek op houden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, is bij de verhuur van de Montelbaanstoren aan Secret Garden geen sprake van overheidssteun.
De mogelijke verkoop van Strukton |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de mogelijke verkoop van NS-dochter Strukton aan ingenieursbureau Oranjewoud?1
Op 23 juli jl. is de verkoopovereenkomst tussen NS en Oranjewoud ondertekend. De effectuering van de levering van de aandelen zal plaatsvinden indien en zodra aan alle opschortende voorwaarden is voldaan en zal naar verwachting in het derde of vierde kwartaal van 2010 plaatsvinden. De positie van Strukton binnen het NS-concern heeft reeds lange tijd ter discussie gestaan. Verschillende kamerleden hebben hun twijfels geuit over de vraag of er wel voldoende publiek belang met de activiteiten van Strukton is gemoeid om onderdeel van het NS concern te moeten zijn.2 Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 24 april 2009 in reactie op een toezegging aan uw Kamer aangegeven dat de NS directie bekijkt of de activiteiten van Strukton nog in de strategie van NS passen.3 In 2009 heeft de NS directie het besluit genomen dat Strukton niet meer tot de kernactiviteiten van NS behoort, dit is ook opgenomen in het jaarverslag over 2009 van NS.
Ik deel deze conclusie. Het is voor een spoorwegmaatschappij als NS niet essentieel om een bouw- railonderhoud bedrijf als Strukton te hebben en Strukton dient ook niet het publiek belang zoals verwoord in de brief van 24 april 2009. Het lag daarom in de rede om te kijken of dit onderdeel kon worden verkocht. Na gesprekken met verschillende partijen is Oranjewoud als koper uit de bus gekomen.
Wat is de rol van de aandeelhouder van de NS bij de verkoop van deze NS-dochter?
In het kader van de discussies die ik en mijn ambtsvoorganger als aandeelhouder met NS hebben gevoerd, is de vraag aan de orde geweest of Strukton paste binnen de kernactiviteiten van NS. De beslissing om al dan niet tot verkoop van Strukton over te gaan viel binnen het mandaat van de raad van bestuur van NS met goedkeuring van de raad van commissarissen. Voor het besluit tot verkoop is geen goedkeuring van de aandeelhouder voorgeschreven. Vanzelfsprekend ben ik als aandeelhouder wel geïnformeerd over de voortgang van dit traject.
Kunt u aangeven in welk stadium de verkoop zich momenteel bevindt?
Op 23 juli 2010 heeft ondertekening van de koopovereenkomst door NS en Oranjewoud plaatsgevonden. Effectuering van de levering van aandelen zal plaatsvinden indien en zodra aan alle opschortende voorwaarden is voldaan, waaronder mededingingstrajecten in een aantal landen. Het is de verwachting van NS dat de transactie in het derde of vierde kwartaal van 2010 gefinaliseerd zal kunnen worden.
Acht u de verkoop van Strukton noodzakelijk? Hoe verhoudt zich dit tot het beleid van de NS dat in 2006 werd ingezet waarbij de Bouw één van de peilers van dit bedrijf werd?2 Wanneer en door wie is dit beleid aangepast?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom wordt juist op dit moment Strukton verkocht? Heeft dit ook te maken met het afromen van het eigen vermogen van de NS door haar aandeelhouder? Hoeveel is de verwachte opbrengst van de verkoop van Strukton? Waarvoor zal dit geld gebruikt worden?
Vanaf het moment dat de NS-directie het besluit had genomen dat Strukton niet meer tot de kernactiviteiten behoorde, is gekeken of er een mogelijkheid was om het onderdeel tegen een goede prijs te verkopen. Recentelijk heeft Oranjewoud een concrete bieding uitgebracht die voor NS aantrekkelijk genoeg was om op te acteren. Het was en is van belang dat Strukton en haar personeel zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over de toekomst van het bedrijf. De koopprijs bedraagt € 168,1 miljoen. Hiertegenover staan verkoopkosten van NS en (latente) verplichtingen inzake bij dit soort transactie gebruikelijke garanties die NS heeft moeten afgeven aan de koper. In 2009 is in het kader van het superdividend de afspraak gemaakt dat wanneer Strukton door NS wordt verkocht de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs minus de kosten en verplichtingen van NS) ter beschikking wordt gesteld aan de aandeelhouder. Over de hoogte van de netto opbrengst van de verkoop kan ik op dit moment nog geen uitspraak doen. De verkoopopbrengst zal conform de begrotingsregels aangewend worden ter verlaging van de staatsschuld.
Wat is uw reactie op de kritische houding van de vakbonden over deze mogelijke verkoop? Kunt u de zorgen die zij hebben richting Oranjewoud, Centric en de heer Sanderink wegnemen?
Op 16 juli 2010 hebben betrokken partijen inclusief vakbonden een protocol getekend en hierin zijn naar ik zowel uit de media als van NS heb begrepen de door de vakbonden geuite zorgen geadresseerd.
Heeft de NS bij deze verkoop eisen gesteld aan de corporate governance van Centric? Zo ja, welke eisen zijn hieraan gesteld? Zo nee, waarom niet?
NS heeft niet de corporate governance van Centric maar die van Oranjewoud ter discussie gesteld. NS heeft als voorwaarde gesteld dat Oranjewoud een raad van commissarissen instelt, een en ander in hoofdlijnen in overeenstemming met de raad van commissarissen binnen een structuurregime.
Kunt u aangeven of er een Raad van Commissarissen bij Oranjewoud komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, krijgt de ondernemingsraad de bevoegdheid een werknemerscommissaris aan te wijzen? Zo nee, bent u bereid u hiervoor alsnog in te zetten?
Ik verwijs u hierbij naar het Persbericht dat Oranjewoud op 23 juli 2010 heeft gepubliceerd en naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw mening over de zes eisen die de bonden hebben benoemd waar een eventuele verkoop aan zou moeten voldoen, te weten: een werkgelegenheidsgarantie voor vijf jaar, garantie van arbeidsvoorwaarden, normale topbeloningen, een veilige en arbeidersvriendelijke koper, een gezonde financierings- en eigendomsstructuur en een deel van de aandelen naar de werknemers om het sociale karakter te borgen? Kunt u per eis aangeven in hoeverre u zich hier hard voor gaat maken?
Het besluit om al dan niet tot verkoop van Strukton over te gaan valt binnen het mandaat van de directie en de raad van commissarissen van NS. Het zou niet bij de rol van de aandeelhouder passen wanneer ik mij in deze discussies meng. De directie en de raad van commissarissen van NS hebben nadrukkelijk aangegeven bij het verkooptraject ook te kijken naar de positie van de medewerkers van Strukton en bij de beslissing een zwaar gewicht toe te kennen aan het advies van de centrale ondernemingsraad van Strukton.
Overigens zijn koper, verkoper, Strukton en de bonden inmiddels tot een akkoord gekomen, hetgeen heeft geleid tot een protocol. Daarin zijn afspraken vastgelegd over onderwerpen die door de bonden als belangrijk en relevant werden ervaren voor de toekomst van de medewerkers van Strukton, te weten werkgelegenheid, arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden, pensioenen en topbeloningen.
Wat voor maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de continuïteit en arbeidsomstandigheden niet lijden onder de verkoop van Strukton?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Het hoge antibioticagebruik in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de reportage «Antibiotica maakt dieren ziek»?1
Ja.
Is het waar dat het hoge antibioticagebruik in de varkenshouderij voor het veelvuldig voorkomen van de resistente bacterie Clostridium kan zorgen?
Er zijn naast ESBLs en MRSA meer soorten resistente bacteriën omdat, wanneer antibiotica gebruikt worden, altijd de kans bestaat dat resistentie optreedt. Dat geldt voor vele soorten bacteriën en dus ook voor Clostridium difficile in de varkenshouderij. De risico’s van resistente Clostridium difficile-bacteriën voor de volksgezondheid zijn op dit moment moeilijk te beoordelen. Er wordt nog onderzoek gedaan naar deze bacteriën (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 7).
De relatie tussen het gebruik van antibiotica in de veehouderij en de aanwezigheid van resistente bacteriën bij vee is ook onderwerp van een adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad van de ministers LNV en VWS (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Is het waar dat er na MRSA en ESBL een derde resistente bacterie is gevonden en dat dit veroorzaakt wordt door de hoge mate van antibioticagebruik in de varkenshouderij?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het hoge gebruik van antibiotica de dieren juist ziek maakt?
Het is geen gegeven dat antibioticumgebruik dieren juist ziek maakt.
In welke mate komt de bacterie Clostridium voor in de veehouderij en welke oorzaken wijst u hiervoor aan?
Het Centraal Veterinair Instituut verricht momenteel onderzoek naar Clostridium difficile in samenwerking met het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Uit de eerste gegevens blijkt Clostridium difficile voor te komen bij veel gehouden dieren, inclusief honden en katten. Er wordt bepaald welke verschillende genetische typen voorkomen bij de diverse diersoorten om zo te bezien in hoeverre Clostridium difficile wordt overgedragen van dier op mens. Ook wordt het resistentiepatroon van de geïsoleerde Clostridium difficile-bacteriën bepaald.
Is het waar dat deze resistente bacterie ook een bedreiging kan vormen voor de volksgezondheid? Hoe beoordeelt u de risico’s hiervan?
Bij mensen ontstaan infecties met Clostridium difficile tijdens of vlak na het gebruik van antibiotica voor de bestrijding van een andere infectie, bijvoorbeeld een luchtweginfectie. Door het gebruik van antibiotica wordt het evenwicht van nuttige en van nature aanwezige bacteriën in de darm verstoord. Hierdoor kunnen de Clostridium difficile-bacteriën die deze behandeling overleven in de darm in aantal toenemen en ernstige diarree veroorzaken. Overigens is de transmissie van resistente bacteriën van dier naar mens ook onderdeel van de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad. De hoofdvraag van deze adviesaanvraag is het uitbrengen van een advies over de risico’s die antibioticagebruik in de veehouderij opleveren voor de volksgezondheid.
Op welke wijze bent u voornemens dit probleem aan te pakken? Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te treffen naast de al aangekondigde maatregelen aangaande antibiotica, om dit specifieke probleem van de Clostridiumbacterie op te lossen?
De aanwezigheid en veranderingen van deze bacterie worden nauwkeurig gevolgd door het LUMC, Centrum Infectieziektebestrijding en de ziekenhuislaboratoria. Hiervoor wordt zowel in het ziekenhuis als erbuiten gekeken welke verschillende types van deze bacterie voor komen. Daarbij zal ook gekeken worden of er een link is met de veehouderij. In het najaar zal er een deskundigenberaad worden gehouden om te bezien of er voldoende informatie beschikbaar is en of er maatregelen kunnen worden aanbevolen.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de heer Kranenburg dat er «in de vakbladen door de farmaceutische industrie geadverteerd wordt met medicamenten alsof het gewoon snoepgoed is, en daar moeten we ook van af»? Deelt u de mening dat de mate en wijze van adverteren voor antibiotica het probleem van het te hoge antibioticagebruik in de veehouderij in stand houdt?
Gezien de ontwikkelingen op het gebied van antibioticaresistentie, deel ik de mening dat reclame voor antibiotica in vakbladen voor de veehouderij onwenselijk is. Ik heb dit aangekaart bij de branchevereniging van Veterinaire Farmacie in Nederland (FIDIN).
Bent u bereid een verbod af te kondigen op het adverteren voor antibiotica voor de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In de EU bestaat al een verbod op publieksreclame voor receptplichtige middelen. Ik ben van mening dat dit verbod ook van toepassing is op reclames in vakbladen voor de veehouderij. Zoals ik in mijn vorige antwoord al aangaf, vind ik reclames voor antibiotica in die bladen ongewenst. Ik ga ervan uit dat de farmaceutische industrie hierin zijn verantwoordelijkheid zal nemen. Zo niet, dan zal ik handhavend optreden.
Kent u het bericht «Versleping groot probleem veevoedersector»?2
Ja.
Is het waar dat onderzoek aantoont dat een groot deel van de mengvoeders antibiotica en coccidiostatica bevatten?
Ik vind dat versleping in veevoederfabrieken van resten gemedicineerde veevoeders naar volgende productiecharges serieuze aandacht vraagt. Op mijn verzoek is de VWA in 2009 in samenwerking met het RIKILT een onderzoek gestart naar de mate waarin antibiotica en coccidiostatica verslepen naar andere diervoeders. Dit rapport zal binnenkort openbaar worden.
Tevens heb ik het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering (BuRO) van de VWA gevraagd onderzoek te doen naar de risico’s van versleping en met een advies te komen bij welke verslepingspercentages deze risico’s niet optreden. Ook dit advies verwacht ik binnenkort.
Op basis van deze adviezen zal ik bezien of er maatregelen nodig zijn die de versleping terugdringen. Mijn uitgangspunt is dat versleping geen onaanvaardbare risico’s mag opleveren voor mens en dier.
Kunt u inzicht verschaffen in de mate waarin gewone mengvoeders medicamenten kunnen bevatten? Bent u bereid de controlegegevens van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) openbaar te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat veehouders werkelijk geen idee hebben hoeveel medicamenten ze hun dieren geven omdat er ongemerkt medicamenten worden gegeven middels gewoon mengvoer? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) slechts één maal per jaar op versleping in mengvoeders controleert, en dat het nu voornemens is om dit te verhogen naar twee maal per jaar? Zo ja, deelt u de mening dat het controleren op versleping met grotere regelmaat dient te gebeuren om de risico’s te verminderen? Zo nee, hoe vaak zal de VWA hierop controleren?
De VWA controleert jaarlijks op de aanwezigheid van antibiotica en coccidiostatica door middel van monstername van mengvoeders. Daarnaast inspecteert de VWA de productieprocessen in mengvoederbedrijven. Daarbij wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem voldoet aan de eisen die worden gesteld in de diervoederhygiëneverordening (EG nr. 183/2005). Het nemen van maatregelen om versleping te voorkomen vormt daarbij een verplichting die voortvloeit uit deze Europese verordening. Tot op heden vond deze inspectie één keer per jaar plaats bij bedrijven die antibiotica en coccidiostatica verwerken. Jaarlijks bepaalt de VWA, op basis van risicoanalyses en nalevingsniveau, de inspectiefrequentie van de verschillende diervoederbedrijven. Onlangs heeft de VWA besloten de inspecties te intensiveren. Op basis van het verwachte advies van BuRO, aangaande de gevolgen van versleping op de vorming van antibioticaresistentie, zal ik bezien of deze intensivering voldoende is.
Is het waar dat er binnen anderhalf tot twee jaar vanuit Brussel maximumwaarden aan versleping van antibiotica worden gekoppeld? Zo ja, deelt u de mening dat dit veel te laat zal komen om het urgente probleem van het hoge antibioticagebruik in de veehouderij daadkrachtig aan te pakken?
Op dit moment wordt de Europese gemedicineerd voederrichtlijn (Richtlijn 90/166/EC) herzien. Of dit zal leiden tot het vaststellen van maximumwaarden voor versleping is nog twijfelachtig. Ik heb het probleem van versleping nadrukkelijk aangekaart bij de Europese Commissie en gevraagd om passende maatregelen op EU-niveau. Zoals ik bij vraag 13 al heb aangegeven, zal ik, op basis van het advies van BuRO over de bijdrage van versleping aan de vorming van antibioticaresistentie, zo nodig verder maatregelen nemen.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er geen antibiotica wordt toegediend aan dieren via hun gewone mengvoer?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat zolang er in dezelfde fabrieken zowel mengvoer als medicinale voeders geproduceerd worden, er een grote kans op versleping van medicamenten in gewoon mengvoer aanwezig blijft?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u het bericht «Geen antibiotica meer in diervoer»?3
Ja.
Deelt u de mening dat de snelste manier om te komen tot ongemedicineerd veevoer het afkondigen van een verbod is, ook om een gelijk speelveld te behouden?
Ik wil erop wijzen dat de huidige Europese regelgeving geen ruimte laat voor een wettelijk verbod op nationaal niveau en het is twijfelachtig of de Europese Commissie geneigd zal zijn gemedicineerde diervoeders te verbieden.
Het is twijfelachtig of een eventueel verbod op de toediening van antibiotica en coccidiostatica via voeders zinvol is. Aan andere vormen van groepsmedicatie kleven eveneens bezwaren van uiteenlopende aard. Om hier inzicht in te krijgen, heb ik BuRO om een advies gevraagd. Zolang deze risico’s en beperkingen niet duidelijk zijn, vind ik het niet raadzaam om mijn beleid te richten op het uitfaseren van voedermedicaties. Ik wil daarmee voorkomen dat de problematiek wordt verlegd van de diervoederfabrikant naar de veehouderij.
Bent u bereid op korte termijn een verbod aan te kondigen op medicinale veevoeders om dit probleem op te lossen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Het bericht dat gevreesd wordt dat ongeveer 2,5 miljard euro aan hulpgelden voor Afghanistan het land is uitgesmokkeld |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aid cash feared lost as £2bn is flown out of Afghanistan»?1
Ja.
Is het waar dat sinds 2007 via het vliegveld van Kabul ongeveer 2,5 miljard euro, voor een belangrijk deel ontwikkelingsgelden, via koffers en pallets het land is uitgesmokkeld?
Dit kan ik niet bevestigen. Het is niet duidelijk waar dit bedrag precies op gebaseerd is. Daarnaast is het zeer moeilijk vast te stellen in hoeverre gelden afkomstig zijn van in principe legale activiteiten of dat de gelden afkomstig zijn van illegale activiteiten zoals het smokkelen van publieke fondsen en de drugshandel.
Kunt u aangeven of door corrupte Afghanen ook Nederlandse hulpgelden het land zijn uitgesmokkeld? Om welk bedrag gaat het?
Daarvoor zijn geen aanwijzingen.
Mede om corruptie tegen te gaan, loopt het grootste gedeelte van de Nederlandse hulpgelden in Afghanistan via fondsen die worden beheerd door internationale instellingen als de Wereldbank en UNDP (respectievelijk het «Afghanistan Reconstruction Trust Fund» en het «Law and Order Trust Fund Afghanistan»). De gelden worden dus overgemaakt aan de Wereldbank en UNDP en niet aan de Afghaanse overheid. De uitgaven onder deze programma’s worden streng gecontroleerd en periodiek onderworpen aan controles van onafhankelijke accountants. Waar Nederland direct of indirect wel zelf bedrijven contracteert, wordt er bij de identificatie en uitvoering van projecten zeer uitgebreid aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de partners en houdt Nederland zorgvuldig toezicht op de activiteiten. Naast controle op de financiële rapportages van alle activiteiten worden de concrete resultaten aan monitoring onderworpen, waarbij per situatie de meest effectieve wijze van monitoring wordt gekozen. Met deze maatregelen wordt de kans op corruptie met Nederlandse hulpgelden zoveel mogelijk beperkt.
Bent u bereid een diepgravend onderzoek in te stellen? Bent u bereid de Afghaanse autoriteiten om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Door Afghaanse instellingen als de «Major Crimes Taskforce» en de «Anti-Corruption Unit» van het Afghaanse OM en Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt reeds onderzoek gedaan naar gevallen van geldsmokkel. Deze instituties worden ondersteund door experts uit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en EUPOL. Ook heeft de Minister van Financiën Zakhilwal aangekondigd een gezamenlijk onderzoek naar geldsmokkel met internationale partners te willen uitvoeren. Nederland zal initiatieven in deze richting verwelkomen.
Verder zal Nederland met internationale partners de bredere kwestie van corruptie aan de orde blijven stellen in het kader van de beleidsdialoog met de Afghaanse overheid en de voorbereiding van de Kabulconferentie op 20 juli. De Afghaanse regering heeft recent aangekondigd een duidelijk institutioneel raamwerk voor het anti-corruptiebeleid te formuleren. De uitvoering hiervan zal nauwlettend door Nederland worden gevolgd.
Bent u bereid de ontwikkelingshulp aan Afghanistan te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hier geen aanleiding toe. Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 investeert Nederland in de ontwikkeling van Afghanistan zoveel mogelijk via betrouwbare kanalen. De regering blijft waakzaam op het risico van corruptie.
Het Iraanse Revolutionaire Garde Korps (IRGC) |
|
Roland van Vliet (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikelen «CIA's Panetta: Iran has enough uranium for 2 bombs»?1 en «Mullen: Iran to continue with nukes»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het misdadige islamitische regime in Teheran voortdurend toont dat het maling heeft aan de internationale rechtsorde in het algemeen en aan het regime van het non-proliferatieverdrag in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
De regering betreurt het ten zeerste dat Iran nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen onder de VNVR- en IAEA-resoluties inzake het nucleaire programma.
Onderschrijft u de analyse, dat het Iraanse Revolutionaire Garde Korps (IRGC) onder andere een cruciale rol speelt in de Iraanse nucleaire programma’s en de Iraanse (niet-conventionele) bewapeningsprogramma’s?3 Zo nee, waarom niet?
De militaire, economische en politieke macht van het IRGC binnen het Iraanse regime groeit en dit baart Nederland zorgen. De regering is tevreden dat onderdelen van het IRGC expliciet zijn opgenomen in de laatste VN-Veiligheidsraad sanctieresolutie (UNSCRES 1929). Mede op aandringen van Nederland is in de aanvullende Europese sanctiemaatregelen expliciet aandacht besteed aan het treffen van de belangen van het IRGC.
Deelt u de mening dat het IRGC, vanwege zijn controle op vrijwel alle onderdelen van de Iraanse staat en samenleving, moet worden getypeerd als een van de belangrijkste levenslijnen van het misdadige islamitische regime in Teheran? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat economische sancties alléén het misdadige islamitische regime in Teheran niet zullen kunnen weerhouden van het ontwikkelen van kernwapens, maar dat daarvoor de levenslijnen van dat regime zullen moeten worden doorgesneden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft altijd een tweesporenbeleid gevoerd ten aanzien van Iran.
Het eerste doel blijft om via dialoog te komen tot een oplossing en zo de zorgen van de internationale gemeenschap over het Iraanse nucleaire programma weg te nemen. Blijft voortgang op het dialoogspoor evenwel achter, zoals nu het geval is, dan moet door middel van sancties de druk op de Iraanse regering opgevoerd worden. De laatste VN-Veiligheidsraad sanctieresolutie en het besluit van de Europese Raad van 26 juli jl. zijn belangrijke signalen aan de Iraanse regering dat zij zich niet aan haar internationale verplichtingen kan en mag onttrekken.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie-Van der Staaij c.s. van 24 november 2009 inzake het bevorderen dat het IRGC op de Europese lijst met terroristische organisaties wordt geplaatst?
In de discussies over aanvullende maatregelen tegen Iran heeft Nederland, gesteund door andere Lidstaten, altijd bijzondere aandacht gevraagd voor het IRGC. De aanvullende EU-maatregelen die op 26 juli jl. zijn aangenomen raken specifiek de belangen van het IRGC. Het sanctiebesluit specificeert een aantal IRGC-kopstukken voor wie maatregelen gelden zoals een visumverbod en bevriezing van tegoeden.
Bent u bereid een onderzoek te laten verrichten naar de banden tussen (onderdelen van) het IRGC en het Nederlandse bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Waar nodig worden, in het kader van het geldende sanctiebeleid jegens Iran, uitvoertransacties reeds onderworpen aan nader onderzoek. Uitvoertransacties naar Iran van Nederlandse bedrijven zijn vanwege de sancties vaak onderworpen aan een vergunningplicht. Tijdens het beoordelen van vergunningaanvragen worden de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik van de goederen onderzocht. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van vertrouwelijke informatie van de inlichtingendiensten over banden met proliferatiegevoelige activiteiten.
Bezuinigingen op Omroep Gelderland |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland voorgenomen bezuinigingen op Omroep Gelderland, waarbij Gedeputeerde Staten willen bezuinigen op voor regionale omroepen specifiek uit het Provinciefonds beschikbaar gestelde middelen?
Ja.
Wat vindt u van dit voornemen van GS van Gelderland om te bezuinigen op middelen van de regionale omroep die vanuit het Provinciefonds specifiek voor de regionale omroep beschikbaar gesteld zijn en vanuit de Mediawet, gezien de zorgplicht die provincies hebben, wettelijk niet toegestaan zijn?
Provincies moeten zich houden aan de wettelijke verplichtingen die in artikel 2.170 van de Mediawet 2008 zijn opgenomen voor de bekostiging van de regionale omroep.
Deelt u de mening van de Kamer en uw voorganger dat bezuinigingen op de regionale omroep en de voor dat doel beschikbaar gestelde middelen uit het Provinciefonds niet gewenst zijn en bovenal dat de Mediawet bezuinigingen op de regionale omroep door provincies niet toelaat?
Net als mijn voorganger betreur ik het als (voorgenomen) bezuinigingen ten koste (dreigen te) gaan van de regionale omroep. In ieder geval mogen eventuele bezuinigingen door provincies niet tot gevolg hebben dat de bekostiging van de regionale omroep lager wordt dan het wettelijk minimumniveau dat is vastgelegd in artikel 2.170 van de Mediawet 2008.
Bent u bereid om vóór woensdag 30 juni a.s. een brief aan GS van provincie Gelderland te sturen waarin u aangeeft dat bezuinigingen door de provincies op de regionale omroep in strijd zijn met de Mediawet en de wens van de Tweede Kamer?
Ja, deze brief is op 30 juni per fax en post verstuurd aan GS van de provincie Gelderland. Zie bijlage 1 bij deze antwoorden.1 Daarnaast is de brief verzonden aan het IPO met het verzoek ook de andere provincies op de hoogte te stellen van de inhoud van deze brief, die ook op hen van toepassing is.
Zijn er op dit moment plannen in andere provincies om te bezuinigen op de beschikbare middelen voor de regionale omroep? Zo ja, welke?
Het IPO heeft desgevraagd laten weten dat naast de provincie Gelderland de provincie Noord Brabant voornemens is te bezuinigingen op de regionale omroep.
Bent u van plan maatregelen te nemen om dergelijke bezuinigingsplannen bij provincies in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke?
Zie allereerst de antwoorden op de vragen 2 tot en met 4. Het Commissariaat voor de Media is op grond van artikel 7.11 van de Mediawet 2008 belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde in artikel 2.170 van de Mediawet 2008. Hierdoor valt de zorg door GS voor de bekostiging van de regionale publieke media-instelling (hierna: de zorgplicht) onder de toezichthoudende bevoegdheid van het Commissariaat. Het Commissariaat monitort de uitvoering van de zorgplicht onder meer door bij GS en de regionale publieke media-instelling de nodige informatie op te vragen. Het Commissariaat heeft niet de bevoegdheid om aan GS sancties op te leggen. Wel kan het Commissariaat zich indien nodig wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek de provincie in kwestie een aanwijzing te geven op grond van de artikelen 197 en 198 van de Provinciewet. Uitgaven die voortvloeien uit medebewindstaken zijn op grond van artikel 197 aanhef en onderdeel c van de Provinciewet verplichte uitgaven en de Minister van Binnenlandse Zaken kan op grond van artikel 198 van de Provinciewet dergelijke verplichte uitgaven op de provinciale begroting brengen indien Provinciale Staten weigeren dit te doen.
De gevolgen van nachtelijke recreatie voor wild |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Wild steeds meer slachtoffer droppings»?1
Kunt u inzicht geven in het aantal en soort activiteiten dat in het donker op de Veluwe plaatsvindt?
Is er toezicht op de mate van verstoring van de nachtrust op de Veluwe? Zo ja, door wie en welke normen worden hiervoor gehanteerd? Zo nee, acht u dat niet wenselijk gezien de toenemende recreatiedruk?
In welke mate spelen nachtelijke afschotactiviteiten een rol bij verstoringen van de nachtrust en de verkeersveiligheid?
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat nachtelijke recreatie wildaanrijdingen tot gevolg heeft? Zo ja, ziet u mogelijkheden om de controle en handhaving op deze vormen van recreatie te verscherpen?
Ziet u er heil in om de delen van de Veluwe waar wild vrij kan rondlopen te sluiten voor alle vormen van nachtelijke recreatie, in verband met verkeersveiligheid en dierenwelzijn? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
De beloning van de directeur van het Rode Kruis |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het jaarverslag 2009 van het Rode Kruis en dat het Rode Kruis hierin de code Wijffels onderschrijft?1
Ja.
In het jaarverslag 2009 van het Rode Kruis staat vermeld dat de bezoldiging van de algemeen directeur in lijn is met de VFI-norm (uitwerking van de code Wijffels).
Is het waar dat de directeur van het Rode Kruis een jaarsalaris van bruto 141.828 euro verdiende, ver boven de DG-norm van 121.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Ja. Volgens opgave van het Rode Kruis in het jaarverslag 2009 bedroeg het bruto loon inclusief vakantiegeld 141.828 euro. Vanaf 1 januari 2011 geldt in de context van de subsidieregeling MFS II een DG-norm, waaraan het Rode Kruis zal voldoen.
Is het waar dat er daarnaast aan de directeur 32.581 euro voor sociale lasten en pensioenpremies zijn betaald en 27.853 euro voor overige vergoedingen en kosten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Beide bedragen staan in het jaarverslag 2009 van het Rode Kruis vermeld.
Is het waar dat de code Wijffels stelt dat onder beloning moet worden verstaan de daadwerkelijk aan een directeur in het verslagjaar uitgekeerde bedragen voor:
Deze weergave is slechts deels correct.
Onder beloning wordt door de code Wijffels verstaan de daadwerkelijk aan een directeur in het verslagjaar uitgekeerde bedragen voor: a) Vast inkomen en b) Onkostenvergoeding.
Daarnaast moet het jaarverslag inzicht bieden in andere bedragen die ten behoeve van een directeur zijn betaald. Het gaat daarbij om: c) Pensioenpremie en d) Premie ziektekostenverzekering.
Indien het antwoord op vraag 4 bevestigend luidt, bent u het er dan mee eens dat de beloning van de directeur van het Rode Kruis in feite 141.828 + 27.853 + 32.581 = 202.262 euro bedraagt en daarmee nog verder boven de DG-norm uitkomt en bij lange na niet voldoet aan de code Wijffels of zelfs de Balkenende-norm? Zo ja, deelt u dan de mening dat de wijze waarop het Rode Kruis melding maakt van de beloning van de directeur misleidend is en dat het tevens onjuiste informatie verschaft indien het stelt dat «de bezoldiging in lijn is met de VFI-norm (code Wijffels)».3
Het salarisbedrag (bezoldiging) van 141.828 euro van de algemeen directeur is in lijn met de VFI-norm (uitwerking van de code Wijffels). Echter, volgens de door de code Wijffels gehanteerde indeling maken 141.828 euro (bezoldiging) en (een deel van) 27.853 euro (overige vergoedingen en kosten) deel uit van de beloning.
Het totaal van deze bedragen komt zowel boven de DG-norm als boven de VFI-norm uit. Noch bij de DG-norm noch bij de VFI-norm (code Wijffels) wordt rekening gehouden met de werkgeverslasten (pensioenpremie).
Daarentegen blijft het totaal van de twee bedragen beneden de Balkenende-norm (gemiddelde ministerssalaris vermeerderd met dertig procent, exclusief pensioenafdracht en onkostenvergoeding, inclusief eindejaarsuitkering en vakantie-uitkering).
Het Rode Kruis verschaft derhalve geen onjuiste informatie als het stelt dat «de bezoldiging (het bovenstaande salarispakket minus vergoedingen en kosten) in lijn is met de VFI-norm». Ik deel de mening dat de wijze waarop de organisatie melding maakt van vergoedingen en kosten onvoldoende transparant is en verduidelijking behoeft. Hierop zal het Rode Kruis door mij worden aangesproken.
Kunt u (nogmaals) bevestigen dat de code Wijffels als maximum beloning de DG-norm hanteert aangezien die «commissie van oordeel is dat de beloning van directeuren van de goededoelenorganisaties moet worden afgestemd op de beloning van qua zwaarte en complexiteit vergelijkbare functies bij de rijksoverheid.»?4 Deelt u de mening dat de Balkenende-norm hier niet van toepassing is aangezien een soortgelijke functie c.q. premier niet bestaat bij een goededoelenorganisatie?
De code Wijffels hanteert niet de DG-norm als maximum beloning. De code Wijffels adviseert dat de beloning van directeuren van goededoelenorganisaties zou moeten worden bepaald aan de hand van de zwaarte van de functie (vast te stellen aan de hand van een aantal door de code genoemde factoren) die vervolgens zou moeten worden vertaald naar een beloningsniveau dat aansluit bij het beloningsbeleid binnen de ambtelijke salarisschalen van de rijksoverheid.
De DG-norm is vorig jaar door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking geïntroduceerd en vervolgens gehanteerd als criterium bij de drempeltoets voor de aanvragen van organisaties in het kader van het Medefinancieringsstelsel II. De DG-norm heeft betrekking op het salarisniveau vanaf 1 januari 2011.
De Balkenende norm is een salarisnorm waarmee het hoogst mogelijke salaris in de publieke en semi-publieke sector wordt aangegeven; deze norm is hier niet van toepassing omdat voor goededoelenorganisaties en medefinancieringsorganisaties in de OS sector andere normen gelden dan wel zullen gaan gelden.
Voldoet het Rode Kruis aan de bepaling in het Medefinancieringsstelsel (MFS) II die stelt dat Nederlandse maatschappelijke organisaties met medewerkers die meer verdienen dan het salaris van een Directeur Generaal bij de Rijksoverheid, niet voor een MFS-II subsidie in aanmerking komen? Zo nee, waarom is het Rode Kruis dan wel door naar de volgende ronde?
Het Rode Kruis zal per 1 januari 2011 aan de genoemde bepaling voldoen.
Bent u van zins om het Rode Kruis te verzoeken het salaris voor de directeur te verlagen tot maximaal de DG-norm? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de in december 2009 ingediende aanvraag in het kader van het MFS II heeft het Rode Kruis laten aantekenen dat het salaris van de algemeen directeur per 1 januari 2011 zal voldoen aan de DG-norm. Daarmee voldoet het Rode Kruis aan de salarisnorm in het kader van MFS II.
Mocht achteraf blijken, en dat geldt voor de gehele periode 2011–2015, dat het Rode Kruis de DG-norm niet (langer) respecteert, dan zal dit uiteraard net als voor andere organisaties gevolgen hebben voor de mogelijk per 1 november 2010 toegekende MFS II-subsidie.
Bent u bereid het Rode Kruis uit te sluiten van het MFS II dan wel te korten op zijn subsidie indien het niet bereid blijkt tot het verlagen van de beloning van zijn directeur conform de «Verhagen norm» zoals u die bij SNV heeft toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de helft van de Marokkaanse jeugd een misdrijf heeft gepleegd |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Helft Marokkaanse jeugd pleegde misdrijf?»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat de helft van de Marokkaanse jeugd voor zijn 22e jaar een misdrijf heeft gepleegd onacceptabel is?
Vanzelfsprekend dient tege misdrijven te worden opgetreden. Wij wijzen op de aanpak die dit kabinet de afgelopen jaren heeft gevolgd, waarvan de persoonsgerichte aanpak via met name de Veiligheidshuizen en het onderscheid tussen hinderlijke, overlastgevende, en criminele jongeren kernelementen zijn. Het zojuist in de Eerste kamer aangenomen wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast zal het instrumentarium voor de aanpak van ernstige overlast verder uitbreiden. Vanwege de grote oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren heeft het kabinet in januari 2009 in de brief «Grenzen stellen, perspectief bieden» (Kamerstuk 31 268, nr. 13) aangegeven welk aanvullend beleid tot stand is gekomen.
Wat betreft de inzet van een straatterreureenheid verwijs ik u naar onze reactie op de motie die de heer Fritsma over dit onderwerp heeft ingediend tijdens het spoeddebat van 24 juni 2010 over de situatie in Culemborg. Ik merk tot slot nog op dat de cijfers uit de door u aangehaalde berichtgeving voortkomen uit een onderzoek waarin jongeren tot 2006 werden gevolgd, waardoor uit dit onderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken over de huidige situatie en het na 2006 gevoerde beleid.
Bent u met deze cijfers in de hand eindelijk bereid het Marokkaanse tuig dat misdrijven pleegt ongenadig hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een nationale straatterreureenheid in het leven te roepen en snelrecht toe te passen zodat daders snel achter de tralies verdwijnen, de straffen te verhogen en ervoor te zorgen dat het mogelijk wordt dat daders na het uitzitten van hun straf worden gedenaturaliseerd en uitgezet naar Marokko zodat ze de straten van Rabat en Casablanca onveilig kunnen maken in plaats van Nederlandse steden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat taxichauffeurs jarenlang zijn opgelicht |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Taxichauffeurs jarenlang opgelicht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de taxibranche is opgelicht als zij jarenlang de taxiwerkmap heeft moeten aanschaffen voor € 37, terwijl er nu een taxiwerkmap van gelijk kwaliteitsniveau wordt vervaardigd tegen de aanschafprijs van € 3? Zo ja, bent u bereid ervoor te zorgen dat Sdu Uitgevers het door de taxibranche teveel betaalde geld terugbetaalt?
Uit een opgave van Sdu Uitgevers blijkt dat in 2009:
Op basis van deze opgave, stel ik vast dat de kosten varieerden van 50% tot 90% van de verkoopprijs en dat Sdu Uitgevers in haar prijsstelling geopereerd heeft binnen toegestane tariefsvrijheid.
Wat is de status van het door u aangekondigde onderzoek naar het Sdu?
Door mij is geen onderzoek naar Sdu aangekondigd. Tijdens het Algemeen Overleg op 25 maart heb ik in reactie op een vraag uit de Kamer om een onderzoek in te stellen naar – vermeend – misbruik door Sdu van de monopoliepositie in het verleden, aangegeven dat ik de zinvolheid van een dergelijk onderzoek afhankelijk zou stellen van het beeld dat naar voren zou komen uit de beschrijving van de historische achtergrond van het toegekende alleenrecht. In mijn brief van 21 mei 2010 aan de Kamer (Kamerstuk 2009–2010, 31 521, nr. 49) heb ik geconcludeerd dat de hierin genoemde feiten mij geen aanleiding gegeven hebben voor een dergelijk onderzoek.
Kunt u nagaan of er werkelijk geen noemenswaardig kwaliteitsverschil zit tussen de dure en de goedkope versie van de taxiwerkmap?
Alle werkmappen die nu op de markt zijn toegelaten, voldoen aan de gestelde eisen uit de Bijlage van de Regeling werkmap (bijgevoegd). Een werkmap moet minimaal één van de genoemde veiligheidskenmerken hebben om aan de gevraagde basiskwaliteit te voldoen. De keuze tussen toe te passen veiligheidskenmerken maakt het mogelijk dat de manier waarop de goedgekeurde werkmappen zijn beschermd tegen vervalsing en fraude verschilt.
Deelt u de mening dat de jaarlijkse keuring van de taximeter, die al gauw zo’n € 150 per keer per taxi kost, ook iets is waar de taxibranche zich onnodig bont en blauw aan betaalt, omdat de taximeter eenmalig bij de inbouw goed afgesteld kan worden? Zo ja, bent u bereid de jaarlijkse keuring van de taximeter af te schaffen?
De mening dat de taxibranche zich onnodig bont en blauw betaalt (€ 150 per jaar) aan de jaarlijkse keuring van de taxameter deel ik niet. Bij de jaarlijkse keuring worden de metrologische kenmerken van de taxameter (als meetinstrument) gecontroleerd. De taxameter berekent de prijs van een taxirit (overeenkomstig het huidige tariefsysteem) op basis van de gereden afstand, eventuele wachttijd en de daarvoor geldende tarieven. Uit controles van het NMI (Nederlands Meet Instituut) blijkt dat 5% van de gekeurde taxameters afwijkingen/gebreken vertoont. Het correct functioneren van de taxameter is voor de consument van groot belang. De taxigebruiker moet er op kunnen vertrouwen dat de ritprijs juist wordt berekend. Anders dan bij andere meetinstrumenten, zoals weegschalen in winkels, kan de consument zelf niet nagaan of de taxameter goed/correct functioneert.
Van belang is tevens dat de IVW technisch niet in staat is de werking van een taxameter (op afwijkingen/gebreken) te controleren, maar daarvoor afhankelijk is van een erkend keuringsbedrijf. De jaarlijkse keuring is daarom ook van belang voor het toezicht op het correct functioneren van een taxameter. De IVW controleert wel wanneer de taxameter is gekeurd, of de juiste bandenmaat wordt gebruikt en of de verzegeling van de taxameter niet is verbroken.
Belangrijk is verder hetgeen in bijlage MI-007 van Richtlijn 2004/22/EG betreffende meetinstrumenten over de taxameter is opgenomen: «Een taxameter dient op zodanige wijze te worden ontworpen dat het zonder justering (kalibratie) aan de maximaal toelaatbare fouten kan voldoen gedurende de periode van één jaar van normaal gebruik.» Dit betekent dat een taxameter zo is ontworpen dat deze een jaar lang zonder gebreken moet kunnen functioneren. Voorgeschreven is daarom dat een taxameter tenminste éénmaal per jaar wordt gecontroleerd.
Overigens worden taxameterkeuringen al vanaf € 45,00 (incl. BTW) door het NMI aangeboden.
Gelet op het voorgaande ben ik niet bereid om de verplichte jaarlijkse taxameterkeuring af te schaffen.
De onveilige arbeidsomstandigheden van wegwerkers |
|
Roos Vermeij (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wegwerkers vaak nog onvoldoende beschermd»?1
Ja.
Acht u het acceptabel dat wegwerkers soms in omstandigheden werken waarin ernstige ongevallen kunnen voorkomen?
Het arbobeleid heeft als uitgangspunt dat risico’s voor de gezondheid en veiligheid van betrokkenen moeten worden voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Dit betekent dat er bij het verrichten van arbeid mogelijk enig risico blijft bestaan. Met de verplichte risico-inventarisatie- en evaluatie (RI&E) dient de werkgever deze risico’s te inventariseren, en er adequate maatregelen tegen te treffen.
Deelt u de mening dat wegenbouwbedrijven door de huidige manier van aanbesteden van lokale overheden geneigd zijn te bezuinigen op onder andere veilige werkomstandigheden van de wegwerkers? Zo nee, waarom niet?
Kostenoverwegingen spelen in de activiteiten van zowel private bedrijven als (lokale) overheden in beginsel altijd een rol.
Het vereiste Veiligheids- en gezondheidsplan (V&G plan) dient ervoor om te voorkomen dat dit niet tot onacceptabele arborisico’s leidt. De opdrachtgever dient zich te houden aan de verplichtingen hieromtrent. Hierbij is o.a. aan de orde of er moet worden gekozen voor een volledige wegafzetting.
Deelt u de mening dat lokale overheden die wegwerkzaamheden aanbesteden, dat zo moeten doen dat de veiligheid van de werknemers gegarandeerd wordt?
Lokale overheden dienen zich als opdrachtgevers te houden aan de geldende regels voor aanbesteding.
Voorts zijn in de Arbowet- en regelgeving aan de opdrachtgever bepaalde verplichtingen opgelegd. Naleving daarvan leidt ertoe dat de betrokken werknemers voldoende beschermd zijn.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om ervoor te zorgen dat veiligheid van werknemers niet langer opgeofferd wordt voor een paar minuten minder vertraging? Zo ja, per wanneer kan de Kamer hiervoor een oplossing vernemen? Zo nee, waarom niet?
De partijen die het best als intermediair kunnen optreden naar de opdrachtgevers zijn de VNG, het IPO en Rijkswaterstaat. De arbeidsinspectie voert hiermee al langer overleg en zal dat blijven doen. Ter ondersteuning daarvan heeft de Arbeidsinspectie ook een brochure uitgebracht die zich specifiek richt op de gemeente als opdrachtgever.
Voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is hier geen specifieke rol weggelegd.
Het bericht dat Nederland miljoenen extra aan de Palestijnen geeft |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland: 5 miljoen extra voor Palestijnen»?1
Ja.
Waarom besteedt u belastinggeld aan projecten in een regio die in handen is van de islamitische terreurgroep Hamas?
De bijdrage waar u aan refereert, komt ten goede aan de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) en zal worden aangewend om de humanitaire situatie in de Palestijnse Gebieden te verbeteren. Nederland verleent humanitaire hulp op basis van het humanitair imperatief (het verlenen van hulp aan de meest kwetsbaren) en internationaal erkende humanitaire principes van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en neutraliteit. De humanitaire situatie in de Palestijnse gebieden, in het bijzonder in Gaza, is zeer zorgelijk en vereist humanitaire hulpinspanningen van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland.
Kunt u garanderen dat dit Nederlands belastinggeld niet wordt aangewend voor de jihad tegen Israël of ophitsing tegen Joden of de Joodse staat?
UNRWA is een betrouwbare en neutrale organisatie die nauwgezet controleert of verstrekte middelen niet worden misbruikt. De Nederlandse bijdrage aan de organisatie zal dan ook niet kunnen worden aangewend voor de door u genoemde doeleinden.
Bent u bereid deze extra 5 miljoen euro alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat UNRWA kunstmatig het vluchtelingenvraagstuk in stand helpt houden. De kwestie van de Palestijnse vluchtelingen is een van de finale status kwesties waarover Israël en de Palestijnen overeenstemming moeten bereiken in het kader van een alomvattend vredesakkoord. De internationale gemeenschap probeert actief de totstandkoming van een dergelijk akkoord te bevorderen. Zolang een vredesakkoord nog niet is bereikt, blijft de hulp die door UNRWA wordt geboden noodzakelijk. UNRWA levert die hulp op betrouwbare en neutrale wijze en draagt daarmee bij aan verbetering van de levensomstandigheden van de Palestijnse vluchtelingen. Daarom zal Nederland de organisatie blijven steunen, te meer daar de hulp ook bijdraagt aan de stabiliteit in de regio.
Deelt u de mening dat VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA) gekwalificeerd kan worden als de grootste sociale dienst ter wereld en dat deze organisatie het Palestijns-Arabisch vluchtelingenvraagstuk kunstmatig in stand helpt houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u gezien het voorgaande bereid de Nederlandse donaties aan UNRWA per direct volledig te stoppen? Wilt u zich ook in Europees verband sterk maken voor het stoppen van donaties aan UNRWA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Forse ingrepen in de krijgsmacht naar aanleiding van een nieuwe financiële tegenvaller |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Krijgsmacht zuinig aan»?1
Ja.
Is het waar dat er voor dit lopende jaar wederom een nieuwe bezuinigingsronde plaatsvindt door een financiële tegenvaller van ruim 100 miljoen euro? Zo ja, hoelang was dit al bekend? Zo nee, waarom niet?
De defensieorganisatie ondervindt de nadelige effecten van de financiële crisis. Daarnaast heeft Defensie te maken met kostenoverschrijdingen in de materiële exploitatie en hogere uitgaven voor pensioenen en wachtgelden. In het reguliere proces van begrotingsvoorbereiding is duidelijk geworden dat herschikkingen nodig zijn om de begroting sluitend te houden. Het betreft hier geen nieuwe bezuinigingsronde voor het lopende jaar 2010, maar financiële tegenvallers voor het jaar 2011. Hiervoor zullen in de ontwerpbegroting 2011 voorstellen worden gedaan.
Welke maatregelen worden getroffen om deze financiële tegenvaller op te vangen?
Om de financiële problematiek het hoofd te bieden, treft Defensie naast een aantal herschikkingen een aantal versoberingmaatregelen. Zo worden de dienstverlening en de ondersteuning versoberd en wordt het oefenprogramma van de operationele commando’s voor 2011 beperkt. Tot slot worden investeringsprojecten vertraagd en gereduceerd. Met al deze maatregelen blijft Defensie binnen het budgettair kader voor 2011.
Is het waar dat 20 % van het Landmachtmaterieel wordt stilgezet? Zo ja, welke?
Bij het Commando landstrijdkrachten wordt in 2011 over de hele linie 20% minder geoefend, door oefeningen te versoberen of te schrappen. Het tijdelijk stilzetten van 20% van het beschikbare landmachtmaterieel maakt deel uit van deze maatregel. Dit wordt over het totaal van het beschikbare materieel verdeeld.
Kunt u garanderen dat de uitvoering van de hoofdtaken van de krijgsmacht, naast de uitvoering van de missie in Afghanistan, niet in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Bij de vaststelling van de maatregelen voor 2011 is als uitgangspunt gehanteerd dat de uitvoering en de voortgang van lopende en toekomstige missies niet mogen worden gehinderd en dat Defensie blijft investeren in haar personeel, de operationele inzetbaarheid en de bedrijfsvoering. Dit is nodig om te kunnen blijven beschikken over een kwalitatief hoogwaardige krijgsmacht die haar hoofdtaken kan invullen en nationaal en internationaal kan worden ingezet.
Kunt u inzage geven in het huidige jaaroefenprogramma 2010 van het Commando Landstrijdkrachten (CLAS), Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) en Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK)? Zo nee, waarom niet?
In de Begroting van Defensie zal onder de beleidsartikelen aandacht worden besteed aan de doelstellingen van de operationele commando’s in termen van operationeel gerede eenheden. Het jaaroefenplan, of gereedstellingsplan, geeft inzicht hoe de doelstellingen van de afzonderlijke eenheden worden bereikt. Het gereedstellingsplan van individuele eenheden betreft vertrouwelijke informatie. In verband met de nationale veiligheid, de veiligheid van onze troepen en de veiligheid van onze bondgenoten wordt hierover dan ook geen informatie verstrekt.
Kunt u aangeven welke wijzigingen er in het jaaroefenprogramma 2010 van het CLAS, CZSK en CLSK worden doorgevoerd na de bekendmaking van deze nieuwe bezuinigingsronde? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen hebben geen betrekking op het jaarprogramma 2010, maar zijn doorgevoerd op het oefenprogramma 2011
Welke 130 functies gaan er bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR) verdwijnen? Wat is het effect hiervan op de uitvoering van de taken van de KMAR?
In de huidige planning is het voorstel dat de Koninklijke Marechaussee de personele vulling geleidelijk aan afbouwt van de huidige vulling van 98,2 procent naar 96,2 procent in 2012. Om hieraan uitvoering te geven, wordt in eerste instantie gestuurd op beperking van de instroom van nieuw personeel en niet op het bevorderen van de uitstroom. Het voorstel betekent dat de Koninklijke Marechaussee in 2012 ongeveer 130 personen minder beschikbaar heeft ten opzichte van de huidige aantallen personeel. Vanaf 2013 zal de personele vulling geleidelijk weer 98 procent bereiken. Vanaf 2012 is deze maatregel van invloed op de activiteiten van de Koninklijke Marechaussee. De operationele gevolgen hiervan worden thans uitgewerkt.
Een hoger collegegeld voor een tweede studie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het voor leraren die zich willen bijscholen «funest» is dat zij voor een tweede studie een veel hoger collegegeld moeten betalen? Zo ja, bent u bereid om het wettelijk collegegeld te hanteren voor leraren die een tweede graad willen halen?1
Zoals bij de behandeling van de Wet versterking besturing is uiteengezet, is vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen ervoor gekozen de financiële verantwoordelijkheid van de overheid niet verder te laten strekken dan één bekostigde bachelor- en één bekostigde masteropleiding. Een student die een bacheloropleiding tot leraar heeft afgerond in het hbo kan dus tegen wettelijk collegegeld een masteropleiding tot leraar in het wo volgen.
De collegegeldsystematiek hoeft niet ertoe te leiden dat een student die bewust voor een tweede studie kiest altijd op hoge kosten wordt gejaagd. Wanneer iemand het instellingscollegegeld verschuldigd is, dan kan hij/zij een beroep doen op fiscale voorzieningen zoals de scholingsaftrek, waardoor de financiële drempel minder hoog is. Verder mag niet uit het oog worden verloren dat in de praktijk werkgevers vaak bereid zijn financieel bij te dragen aan een dergelijke opleiding. Voorts stelt OCW Lerarenbeurzen beschikbaar.
Deelt u de mening dat een hoger collegegeld voor een tweede studie haaks staat op het beleid om leraren verder bij te scholen door middel van de lerarenbeurs? Zo ja, wat gaat u doen om dit recht te zetten?
Neen, ik deel die mening niet, maar er zijn situaties denkbaar, bijvoorbeeld als een leraar een tweede leraren bachelor wil volgen, dat de drempel hoger wordt, als er een hoog instellingscollegegeld gevraagd wordt. In welke mate dit het geval zal zijn, wordt duidelijk aan het eind van 2010.
Wat gaat u doen om de grote verschillen in collegegeld tussen instellingen en opleidingen inzichtelijk te maken?2
Het is de verantwoordelijkheid van de instelling de (aanstaande) studenten te informeren over de omvang van het instellingscollegegeld dat bij de betreffende universiteit of hogeschool in rekening wordt gebracht zoals dat nu ook al het geval is. OCW heeft in dezen geen rol.
Is het waar dat het collegegeld voor een tweede studie in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs niet wordt verhoogd?3
Het collegegeld voor een tweede studie in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs wordt niet verhoogd. Per 1 september 2010 is een student die voor de eerste maal een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg volgt en bij inschrijving aan een bacheloropleiding niet eerder een bachelorgraad heeft behaald of voor een inschrijving aan een masteropleiding niet eerder een mastergraad heeft behaald bij een opleiding op deze gebieden (maar wellicht wel bij een opleiding in de andere gebieden)het wettelijk collegegeld verschuldigd .
Hoe kan het dat een student met een HBO-diploma in Logopedie 4.900 euro moet betalen voor een Pabo-studie? Deelt u de mening dat dit vanwege de tekorten in zorg en onderwijs niet overeenkomt met uw eigen wens om in deze sectoren toegankelijk onderwijs te bieden, c.q. het wettelijk collegegeld van 1.672 euro?4
Zoals bij vraag 4 is aangegeven is sprake van een uitzonderingsbepaling voor het collegegeld voor een tweede studie in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs.
De bijzondere arbeidsmarkttekorten die zich in het onderwijs en de gezondheids-zorg voordoen, zijn voor de regering voldoende reden geweest voor deze uitzon-deringsbepaling. Indien studenten die een graad in een van beide sectoren is verleend alsnog een tweede studie in die sector kunnen volgen tegen wettelijk collegegeld, draagt dat niet bij aan het oplossen van bedoelde arbeidsmarkt-tekorten, maar leidt dat tot een verschuiving van problemen binnen de sectoren.
Deelt u de mening dat uw eigen beleid consistenter zou zijn als studenten die een tweede studie willen volgen in zorg of onderwijs, het wettelijk collegegeld betalen? Zo nee, hoe voorkomt u dat studenten afzien van een tweede studie in zorg of onderwijs vanwege het hogere instellingscollegegeld?
Neen, zie het antwoord op de vragen 1 en 4.
Zijn de recente collegegeldverhogingen in overeenstemming met het bekostigingsakkoord van 22 oktober 2007, waarin staat dat instellingen geen hoger collegegeld mogen vragen aan studenten die hun tweede studie zijn begonnen tijdens hun eerste studie? Zo nee, bent u bereid instellingen hierop aan te spreken?
Ja. Het convenant ziet toe op de omgang met studenten die een parallel begonnen tweede studie willen afronden en dit conform de afspraken met universiteiten en hogescholen tegen een bedrag gelijk aan het wettelijk collegegeld kunnen doen. Ik heb geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat instellingen zich hieraan niet houden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat studenten die nu bezig zijn aan een tweede studie, komend jaar onverwacht geconfronteerd kunnen worden met een hoger collegegeld? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zoals ik in mijn antwoorden van 7 mei 2010 op de vragen van het Kamerlid Jasper van Dijk heb gemeld is in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aandacht gevraagd voor de omgang met zittende studenten: «Het instellings-bestuur bepaalt, zoals gezegd, zelf de hoogte van het instellingscollegegeld. De instelling kan differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden groepen studenten en opleidingen. Het is daarbij aan het instellingsbestuur om nut en noodzaak van een (gefaseerde) stijging van het collegegeld vast te stellen met inachtneming van een mogelijk onderscheid tussen zittende en nieuwe studenten.» Het is aan de instellingen om in dezen hun finale afweging te maken.
Is het waar dat mensen die voor 1991 een HO-diploma hebben gehaald, tegen wettelijk collegegeld een tweede studie mogen volgen? Zo ja, hoe legitimeert u deze ongelijke behandeling tegenover studenten die na 1991 hun HO-diploma hebben behaald?
Ja, het Centraal register inschrijving hoger onderwijs bevat gevalideerde gegevens over studenten en studieresultaten vanaf 1991. Over de periode daarvoor zijn geen gegevens beschikbaar op basis waarvan een universiteit of hogeschool gerechtvaardigde en handhaafbare uitspraken kan doen over het verschuldigde collegegeld op basis van dit register.
Deelt u de mening dat het onduidelijke beleid van de instellingen en de forse collegegeldverhogingen van duizenden euro's, ambitieuze studenten afschrikt waardoor zij afzien van een tweede studie? Hoe verhoudt zich dit tot uw ambitie voor meer excellentie?5
Neen, ik verwijs u hiervoor naar de behandeling van het wetsvoorstel versterking besturing. Het wetsvoorstel versterking besturing is op 2 februari 2010 door de Eerste Kamer aanvaard en op 18 maart 2010 gepubliceerd in het Staatsblad (Sb. 2010, 119).
Bent u bereid om uw beleid rond het collegegeld voor een tweede studie grondig te heroverwegen?
Neen. Gelet op de behandeling van het wetsvoorstel versterking besturing zie ik daartoe geen aanleiding.