Het bericht ‘Burgemeester gezag kwijt’ |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Burgemeester gezag kwijt»?1
Ja.
Klopt het dat de Commissaris van de Koningin van Flevoland de uitlating heeft gedaan dat burgemeesters niets meer te zeggen krijgen in hun gemeente als de nationale politie volgend jaar wordt ingevoerd? Zo ja, bent u hogelijk verbaasd over deze uitlating, gelet op het feit dat de inzet van de politie binnen de nationale politie goed lokaal verankerd en verzekerd is en dat de burgemeester wel degelijk gezag heeft?
De uitlatingen waar de Telegraaf over bericht, zijn gedaan in een interview met het Burgemeestersblad van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters2 met als titel «Wij moeten onze rol niet onderschatten». In dit interview gaat de heer Verbeek, als portefeuillehouder politie binnen de Kring van Commissarissen, in op de zorgen van de Commissarissen van de Koningin «rond de nationalisering van de politie».
De zorgen rond de positie van de burgemeester binnen het nieuwe bestel die in het interview worden geuit, zijn mij bekend. Soortgelijke zorgen zijn ook in uw Kamer besproken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Ik deel deze zorgen niet. Zij kunnen ook geen grond in het onderwerp van wet vinden. De burgemeester is en blijft verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in zijn gemeente en behoudt onverminderd het gezag over de politie. Deze gezagspositie wordt juist versterkt in het nieuwe bestel. De stelling dat deze verantwoordelijkheid niet meer in handen van de burgemeester ligt, zoals die in het artikel is gebezigd, is dus onjuist.
Bent u bereid de Commissaris van de Koningin van Flevoland hieromtrent een extra voorlichting te geven?
De veiligheid van aanstekers op de Nederlandse markt |
|
Afke Schaart (VVD), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op «Helft van de aanstekers onveilig»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Hoeveel overtredingen van de productveiligheidseisen constateert de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) jaarlijks bij non-food consumenten producten uit China?
Uit het Europese Rapex-systeem van de Europese Commissie blijkt dat 58% van de genotificeerde consumentenproducten afkomstig is uit China. Overigens is 60–80% van alle consumentenproducten afkomstig uit China. Het is op korte termijn niet mogelijk een volledig overzicht te genereren van het totaal aantal overtredingen dat door de NVWA is geconstateerd in producten uit China. Een nadere analyse hiertoe zal in 2012 worden uitgevoerd.
Wél is bekend dat van de 40 onderzochte partijen aanstekers van de Nederlandse markt, 40% afkomstig is uit China. Het onderzoek zal in het eerste kwartaal van 2012 worden afgerond.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door de nVWA zijn genomen ten behoeve van de veiligheid van aanstekers op de Nederlandse mark?
Producenten en importeurs zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van aanstekers die door hen op de markt worden gebracht. Om te toetsen of deze verantwoordelijkheid ook voldoende en juist wordt ingevuld voert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2007 toezicht uit op in Nederland gevestigde importeurs en distributeurs van aanstekers. Zowel bedrijfscontroles als productcontroles (zo mogelijk uitgevoerd voordat deze op de markt zijn gebracht) maken deel uit van dit toezicht.
Bij geconstateerde tekortkomingen worden passende maatregelen genomen, variërend van een corrigerende opmerking tot het weren van partijen, afhankelijk van de ernst van de tekortkoming. Onveilige aanstekers worden van de markt geweerd/gehaald. Vergelijkbaar toezicht bij importeurs en distributeurs van aanstekers wordt uitgevoerd met andere lidstaten. Dit onderzoek wordt afgestemd met de deelnemende lidstaten.
Is bij u bekend hoeveel slachtoffers er jaarlijks vallen als gevolg van onveilige aanstekers? Zo ja, waar zijn deze gegevens op gebaseerd?
Uit analyse van het Letsel Informatie Systeem van de Stichting Consument en Veiligheid en een media analyse blijkt dat er jaarlijks naar schatting enkele tientallen mensen worden behandeld voor brandwonden op Spoedeisende of eerste-hulp afdelingen als gevolg van ongevallen waarbij een aansteker betrokken is. Het merendeel van de ongevallen wordt veroorzaakt door onjuist gebruik, zoals het onjuist vullen van aanstekers of het moedwillig aansteken van bijvoorbeeld spuitbussen. Slechts enkele ongevallen zijn het gevolg van onveilige aanstekers (steekvlam of explosie).
Bent u bereid om de nVWA te verzoeken een nieuw onderzoek te doen naar de veiligheid van aanstekers op de Nederlandse markt?
Ik zie geen aanleiding de NVWA te verzoeken nieuw onderzoek te doen omdat de NVWA structureel toezicht uitoefent op importeurs en distributeurs. Een verzoek tot nieuw onderzoek is daarmee overbodig. Daarnaast heb ik naar aanleiding van signalen uit de markt over vermeende onveilige aanstekers op de markt eind 2011 aanvullend onderzoek door de NVWA laten uitvoeren. Eind februari 2012 zal de NVWA dit onderzoek afronden.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door strengere inspecties, als blijkt dat een aanzienlijk aandeel van de aanstekers niet voldoet aan de veiligheidseisen?
De NVWA treedt op tegen importeurs en distributeurs die onveilige aanstekers op de markt brengen. Op basis van de huidige kennis en stand van zaken acht ik dit optreden afdoende. Ik zal de resultaten van het onderzoek van de NVWA bestuderen en wanneer daartoe aanleiding is, zal ik mijn beleid aanpassen.
Het overlijden van een gedetineerde in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bajesklant sterft in houdgreep»?1
Ja.
Kent u het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van 25 augustus 20112 waarin de IGZ verklaart dat de zorg in een PPC voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg? Was daar in dit geval sprake van?
Ik ben bekend met het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Op 25 augustus 2011 heb ik het rapport met mijn beleidsreactie aan uw Kamer verzonden.
Momenteel wordt via de geëigende kanalen toedrachtsonderzoek gedaan naar dit incident. In de eerste plaats is door het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) conform protocol zelfstandig een onderzoek gestart. Hiervoor heeft het PPC een calamiteitenonderzoekscommissie ingesteld. In die commissie hebben niet-bij-de-calamiteit-betrokken deskundigen vanuit DJI zitting om de feiten helder te krijgen, het zorgproces te evalueren en te analyseren hoe de calamiteit is ontstaan. De commissie rapporteert aan de directeur van de inrichting en doet indien nodig aanbevelingen om tot verbetering te komen. De directeur rapporteert vervolgens aan de IGZ.
In de tweede plaats is dit incident bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Medische diensten van penitentiaire inrichtingen (pi’s) zijn instellingen van zorg die op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen verplicht zijn calamiteiten te melden bij de IGZ.
Ten slotte onderzoekt de Rijksrecherche, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), de zaak.
Voor deze onderzoeken geldt dat de resultaten nog niet beschikbaar zijn.
Kent u ook de uitspraak uit hetzelfde rapport van de IGZ waarin zorgen worden geuit over een belangrijk risico voor kwaliteit van zorg, namelijk dat door ontbreken van een integraal en goed patiëntendossier informatieoverdracht en verantwoording van handelen onvoldoende is geborgd? Zijn de patiëntendossier in het algemeen nu wel op orde? Was het dossier in dit geval op orde?
Ik ben bekend met de aanbeveling van de IGZ. De IGZ beveelt aan om de ontwikkeling van een integraal (elektronisch) patiëntendossier te stimuleren en faciliteren. Zoals aangegeven in mijn beleidsreactie bij het IGZ-rapport bezie ik hoe ik voor de PPC's een elektronisch patiëntendossier ga vormgegeven. Naar verwachting is een integraal patiëntendossier specifiek voor de PPC's in 2013 operationeel. Hierbij sluit ik aan bij de ontwikkelingen in de reguliere Geestelijke Gezondheidszorg en maak ik zoveel als mogelijk gebruik van de daar aanwezige expertise. Vooruitlopend daarop wordt binnen de huidige beschikbare informatievoorziening uiterlijk medio 2012 een eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd. Daarmee zal de toegankelijkheid van het dossier en het uitwisselen van zorginformatie tussen de PPC's onderling en ketenpartners worden bevorderd. Inmiddels is in de meeste PPC's deze eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn derhalve op dit moment geen uitspraken te doen.
Deelt u de mening dat het gebruik van een isoleercel het laatste redmiddel is voor psychisch zieke mensen, ook als het gedetineerden betreft?
Ik ben van mening dat terughoudend omgegaan dient te worden met plaatsing in de isoleercel. Het beleid van de PPC’s is erop gericht zoveel mogelijk in contact te blijven met de gedetineerde en niet op langdurig separeren. Hierbij worden gedetineerden alleen geïsoleerd indien er een gevaar bestaat als gevolg van de stoornis, dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden afgewend.
Overigens verwacht ik dat door invoering van het wetsvoorstel verruiming van de mogelijkheden tot de toepassing van dwangbehandeling, waarover ik vanmiddag met uw Kamer spreek, dat gebruik van de isoleercel teruggedrongen kan worden. In de reguliere GGz heeft zich, na aanpassing van de Bopz, een verschuiving van fysieke restricties naar verplichte behandeling plaatsgevonden.
Zijn, naast de medewerkers en behandelaren, ook de justitiebewakers opgeleid om veilig en zorgvuldig om te gaan met de ernstig psychisch zieke mensen die in een PPC verblijven? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen een PPC werken uitsluitend Zorg en Behandeling Inrichtingswerkers (ZBIW) en verpleegkundig ZBIWers in de executieve dienst.
ZBIW-ers zijn speciaal opgeleid om te kunnen gaan met de moeilijke doelgroep aan wie in een PPC zorg verleend wordt. In de PPC's is veel aandacht voor bij- en nascholing rondom zorg en samenhangende onderwerpen. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan psychopathologie, psychiatrische medicatie, methodisch en planmatig werken en gezondheidsrecht.
Slechts in geval van nood worden ZBIW-ers ondersteund door derden zoals een intern bijstandsteam (IBT). Het IBT is in dit geval niet ingeschakeld.
Zijn de medewerkers en bewakers voldoende opgeleid om drang en dwang bij mensen met ernstige psychische problemen zoveel mogelijk te voorkomen maar indien noodzakelijk volgens zorgvuldig protocol uit te voeren? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 5.
Is het programma terugdringen drang en dwang ook in de PPC van toepassing? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zoals aangegeven in reactie op het IGZ-rapport sluiten de PPC’s aan bij de initiatieven die in de reguliere zorg zijn ontwikkeld om de toepassing van dwang en drang terug te dringen. Hiertoe zijn reeds in januari 2011 de eerste initiatieven genomen. In januari 2011 vond er eerste bijeenkomst samen met experts van met GGZ Nederland en directeuren zorg en behandeling van de PPC's plaats in het kader van uitbreiden van de mogelijkheden terugdringen dwang en drang om te kijken hoe de in de GGz aanwezige expertise benut kan worden.
Bij het terugdringen van dwang en drang maken de PPC’s gebruik van de interventies die in de GGz gehanteerd worden.
Ten slotte registreert ieder PPC de duur en de frequentie van de separatie en worden deze gegevens met regelmaat doorgenomen binnen de multidisciplinaire teams zodat hiervan een lerend effect uit kan gaan.
Is er een relatie te leggen tussen werkdruk, agressie en geweld in justitiële inrichtingen – zoals de arbeidsinspectie recent naar buiten bracht – en deze gebeurtenis?3
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn hier derhalve geen uitspraken over te doen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden bij uw Kamervragen over het bericht van de Arbeidsinspectie die vandaag aan uw Kamer verzonden worden.
Baart het u zorgen dat er in toenemende mate mensen in detentie overlijden? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer te informeren over het aantal mensen dat in detentie overlijdt en de aanleiding daarvan over de afgelopen vijf jaar?
Op 7 september 2011 heb ik uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie geïnformeerd over sterfgevallen in de penitentiaire inrichtingen, en het toezicht van de IGZ hierop.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2 melden pi’s alle sterfgevallen bij de IGZ. De IGZ heeft voor het jaar 2010 alle gemelde calamiteiten met betrekking tot het overlijden van gedetineerden geanalyseerd. Dit betreft het overlijden binnen het gevangeniswezen inclusief de PPC’s. In 2010 zijn vijf gevallen van overlijden en twintig 20 suïcides in de penitentiaire inrichtingen gemeld. In alle vijf gevallen was er sprake van natuurlijk overlijden en zijn er door de IGZ geen tekortkomingen in de zorg geconstateerd. In deze vijf gevallen was er sprake van acute dood, vier maal gevonden op cel, eenmaal acuut overleden tijdens het luchten. De IGZ heeft geconstateerd dat deze gevallen van overlijden niet waren te vermijden.
In 2010 is er sprake geweest van een stijging van het aantal sterfgevallen door suïcide. De IGZ heeft al deze gevallen onderzocht. Bij geen van de suïcides is de IGZ tot de conclusie gekomen dat tekortkomingen in de zorg geleid hebben tot de suïcide. In 2010 vonden in één penitentiaire inrichting vier suïcides plaats in betrekkelijk korte tijd. Bij deze vier casus en een ernstige suïcidepoging is door de IGZ nagegaan of er een samenhang was of dat een en ander wees op een structurele tekortkoming in de zorg. Hiervan is niet gebleken. De IGZ heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor uitgebreider onderzoek. Wel is de betreffende penitentiaire inrichting meegenomen in het eerder genoemde follow-up onderzoek naar medische diensten.
Het systematisch toezicht van de IGZ geeft mij waardevolle informatie over de sterfgevallen en eventuele patronen hierin. Daarnaast zijn een aantal andere maatregelen genomen die meer inzicht verschaffen in de aard en omvang van de sterfgevallen in de pi’s. In de eerste plaats is in opdracht van de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2011 kwalitatief onderzoek gestart naar de determinanten van suïcides in de periode 2005–2010. In dit onderzoek wordt onder meer bezien welke factoren van invloed zijn op suïcides. Dit onderzoek wordt in maart 2012 afgerond. Daarnaast is de Nationale Ombudsman in augustus 2011 een onderzoek gestart naar de laatste tien sterfgevallen in detentie. Dit onderzoek wordt eind februari 2012 opgeleverd.
Het aanbod van de IND aan uitgeprocedeerde Somaliërs |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) protesterende uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers heeft aangeraden om een nieuw asielverzoek in te dienen, zodat weer recht op opvangfaciliteiten ontstaat?1
De betrokken groep vreemdelingen is gemeld dat als zij menen voor verblijf in Nederland in aanmerking te komen, zij, als iedere andere vreemdeling, een verblijfsprocedure kunnen starten. Als uitzondering op de hoofdregel is aan deze vreemdelingen gemeld dat, als mocht blijken dat zij zich zouden aanmelden voor een vervolgaanvraag, hen tot het moment van indiening van de aanvraag onderdak zou worden verleend. Hiermee is tegemoet gekomen aan de zorgen van de burgemeester van Ter Apel aangaande de openbare orde.
Zo ja, sinds wanneer hoort het bij de taken van de IND om (uitgeprocedeerde) asielzoekers juridisch advies te geven?
Zoals hierboven uiteen is gezet is er geen sprake geweest van het verstrekken van juridisch advies, maar van het verstrekken van feitelijke informatie. Het verstrekken van informatie over verblijfsprocedures behoort tot de reguliere werkzaamheden van de IND.
Deelt u de mening dat het advies volkomen ongepast is, daar het juist de bedoeling is om het ongewenste procedurestapelen tegen te gaan in plaats van aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat door deze werkwijze van de IND ook andere uitgeprocedeerde asielzoekers weer gaan doorprocederen om opvang te verkrijgen, in plaats van terugkeren naar het land van herkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u er zorg voor dragen dat de IND dit soort raar juridisch advies aan uitgeprocedeerden nooit weer geeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De voorlopige hechtenis van dhr. R |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak van dhr. F.W.Chr. R.? Bent u op de hoogte van het feit dat dhr. R. al meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis zit?
Ja. Ik stel voorop dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis aan de rechter is.
Deelt u de mening dat met voorlopige hechtenis inbreuk wordt gemaakt op iemands recht op vrijheid nog voordat diens schuld is vastgesteld? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naarmate die inbreuk langer duurt, de proportionaliteit van die inbreuk steeds beter moet worden afgewogen ten opzichte van het doel van de voorlopige hechtenis en hoe gebeurt dit dan? Zo nee, waarom niet?
Voorlopige hechtenis vormt een beperking van het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dit artikel kan een verdachte van een strafbaar feit – binnen een wettelijke procedure – in hechtenis worden genomen, mits hij onverwijld voor een rechter wordt geleid. Van belang is of de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd en proportioneel is. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan slechts worden gegeven indien er sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikel 67 Sv) én een van de gronden als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. Deze toetsing wordt gedaan door de rechtbank in raadkamer. De vordering tot bewaring – waarmee de voorlopige hechtenis aanvangt – kan alleen worden toegewezen als ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, dat wil zeggen dat een sterke verdenking bestaat dat de verdachte het feit heeft begaan (artikel 67, derde lid, Sv). Naarmate de voorlopige hechtenis langer duurt, worden hogere eisen gesteld aan de onderbouwing van de verdenking. Er geldt een wettelijk maximum van 90 dagen voor de duur van de voorlopige hechtenis tot aan de terechtzitting. Na dagvaarding en aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de voorlopige hechtenis wegens klemmende redenen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Kunt u in algemene zin aangeven op welke wijze de duur van de voorlopige hechtenis wordt gemaximeerd? Hoe wordt in de praktijk en de jurisprudentie het begrip «ernstige bezwaren tegen de verdachte» (artikel 67, derde lid, Wetboek van Strafvordering) op grond waarvan voorlopige hechtenis wordt toegepast, uitgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de duur van een zeer langdurige voorlopige hechtenis en de daarbij behorende ernstige bezwaren zich tot de onschuldpresumptie verhouden? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op dit punt?
In zijn rechtspraak stelt het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) het belang van de onschuldpresumptie, verankerd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM, en het recht op individuele vrijheid voorop. Een beperking van deze vrijheid is alleen mogelijk in zwaarwegende gevallen en indien dit bij de wet is voorzien. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 vereist artikel 67, derde lid, Sv het bestaan van een sterke verdenking. De verdachte is op dat moment weliswaar niet veroordeeld, maar er bestaan wel gegronde redenen om te vermoeden dat hij schuldig is. Na een veroordeling in eerste aanleg geldt dit des te sterker, omdat dan ook een rechter van oordeel is dat de verdachte schuldig is. Het EHRM beschouwt om die reden iemand die in eerste aanleg veroordeeld is ook niet meer als onschuldig. Bovendien moet steeds een of meer van de gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn: hetzij gevaar voor vlucht, hetzij een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de vrijheidsbeneming vordert. Dit laatste kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in geval van verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, terwijl de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Zijn er landen binnen de Europese Unie waar er een in de wet verankerd absoluut maximum voor de duur van de voorlopige hechtenis bestaat? Zo ja, welke landen en hoe lang is die duur?
Uit een onderzoek uit 2009, «Pre-trial Detention in de European Union» van Van Kalmthout e.a., blijkt dat de meeste landen binnen de EU geen absoluut maximum kennen voor de duur van de voorlopige hechtenis. Verder heeft het WODC in 2011 het onderzoek «Vergroting van de Slagvaardigheid van het Strafrecht» gepubliceerd. Daarin zijn aspecten van het strafrecht van vier Europese landen (Engeland/Wales, Frankrijk, Duitsland en Noorwegen) onderzocht. Voor deze landen blijkt uit dit onderzoek dat alleen Frankrijk een absolute maximumduur kent. De lengte hiervan is afhankelijk van de zaak, en varieert van 4 maanden voor lichte strafbare feiten tot 4 jaar voor de zwaarste categorie. In de drie andere onderzochte landen kan in bijzondere omstandigheden de voorlopige hechtenis verder worden verlengd.
Acht u het wenselijk in de Nederlandse wet een dergelijk absoluut maximum op te nemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 2, 3 en 11 geldt in Nederland een wettelijk maximum van 90 dagen. Alleen indien er sprake is van klemmende redenen kan de voorlopige hechtenis door de rechter verder worden verlengd. Het gaat dan om verdachten van ernstige strafbare feiten, zoals ernstige levens-, geweld- en zedendelicten en vormen van zware georganiseerde criminaliteit. Ik acht het niet wenselijk om hiervoor een absoluut maximum in de wet op te nemen, juist vanwege de ernst van de strafbare feiten en het risico voor de maatschappelijke veiligheid als dergelijke verdachten op vrije voeten komen. In het bijzonder in omvangrijke en complexe onderzoeken waarin meerdere verdachten worden vervolgd is dit van belang. Gelet op de rechtsmiddelen die de verdachte ter beschikking staan en de rechterlijke toetsing die bij iedere verlenging wordt verricht, is een wettelijke regeling niet nodig.
Worden er grenzen aan de duur van voorlopige hechtenis gesteld door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden? Zo ja, welke?
Het EVRM stelt geen absoluut maximum aan de duur van de voorlopige hechtenis. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM valt geen absoluut maximum af te leiden. Wel blijkt daaruit dat de redenen voor de voorlopige hechtenis uitvoeriger moeten worden onderbouwd naarmate de voorlopige hechtenis langer voortduurt.
Is het denkbaar dat in het geval een verdachte zich meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis bevindt, vrijspraak volgt wegens gebrek aan bewijs?
Dit is niet ondenkbaar, maar dat staat uitsluitend ter beoordeling van de rechtbank. De rechtbank heeft bij een dergelijke duur van de voorlopige hechtenis al meerdere malen de kracht van de verdenking en het reeds beschikbare bewijsmateriaal dat die verdenking ondersteunt beoordeeld, mede in het licht van de vraag of waarschijnlijk is dat de op te leggen straf hoger zal zijn dan de voorlopige hechtenis. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 14.
Kan de rechter die oordeelt over de vordering tot verlenging van een zeer lange voorlopige hechtenis ook de rechter zijn die oordeelt over de bewezenverklaring? Zo ja, is de schijn van vooringenomenheid hierbij in het geding?
Tot het moment waarop de zaak op zitting komt zijn het de rechters in raadkamer die over de voorlopige hechtenis oordelen. Zodra de zaak op zitting is gekomen zijn de rechters die over de voorlopige hechtenis oordelen dezelfde als de rechters die oordelen over de bewezenverklaring. Deze zittingsrechters hebben de zaak onder zich in alle aspecten, en nemen alle nodige besluiten over het verloop van de rechtszaak, waarbij de verdediging alle hen toebedeelde rechten kan uitoefenen. Dit is ook internationaal bezien een volstrekt normale en geaccepteerde rol van de zittingsrechter. Dat een rechter lopende een rechtszaak soms besluiten neemt die de verdachte niet welgevallig zijn wil niet zeggen dat die rechter vooringenomen is over de vraag of de verdachte schuldig is.
Verder is in dit verband van belang dat ter waarborging van de onpartijdigheid van de rechter de wetgever heeft bepaald dat de rechter-commissaris die enig onderzoek heeft verricht, niet deelneemt aan het onderzoek ter terechtzitting (artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering). De Hoge Raad laat echter wel toe, dat een rechter die de voorlopige hechtenis heeft bevolen, als zittingsrechter mag optreden (HR 29 juni 1993, NJ 1993, 692). Het enkele meebeslissen over de voorlopige hechtenis als lid van de raadkamer is volgens de Hoge Raad geen aantasting van het onpartijdigheidsvereiste van artikel 6 lid 1 EVRM (HR 14 mei 1991, NJ 1991, 695).
Op welke wijze kan de rechter invloed uitoefenen op de omvang en duur van het strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zijn er voldoende instrumenten voor de rechter tot het voeren van regie op deze onderdelen? Heeft de rechter voldoende mogelijkheden om onnodige vertraging in het proces te voorkomen?
Als de zitting is aangevangen heeft de rechter ruime mogelijkheden om regie te voeren op de omvang en duur van het onderzoek. Voor aanvang van de zitting ligt hier een rol voor de rechter-commissaris. Deze waakt over de voortgang van het opsporingsonderzoek en kan, onder andere op verzoek van de verdachte, de officier van justitie een termijn stellen voor beëindiging van het opsporingsonderzoek.
Deelt u de mening dat verlenging van de voorlopige hechtenis naarmate die langer duurt ook steeds beter dient te worden gemotiveerd ten opzichte van de verdediging? Zo ja, gebeurt dit in de praktijk ook en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor het verlengen van de voorlopige hechtenis tot langer dan enkele jaren er een specifieke motiveringsplicht zou moeten bestaan die verder gaat dan de algemene motiveringsplicht zoals die nu opgenomen is in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 wordt de motiveringsplicht voor het opleggen of verlengen van voorlopige hechtenis zwaarder naarmate deze langer duurt. De verdediging heeft voldoende rechtsmiddelen om een schorsing van de voorlopige hechtenis aan de rechter te vragen. Artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering beschrijft de criteria waar de rechter die besluit over het voortduren van een voorlopige hechtenis zich rekenschap van moet geven. Ik zie geen noodzaak om in aanvulling daarop speciale motiveringseisen te stellen.
Deelt u de mening dat in het geval de gevangenhouding veelvuldig (en dus voor in totaal zeer lange duur) wordt verlengd, de rechtsbescherming tekort schiet met de eenmalige mogelijkheid ex artikel 71 Wetboek van Strafvordering tot beroep bij het gerechtshof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dit veranderen?
Een docent aan de Vrije Universiteit die tentamens heeft versimpeld om meer financiering binnen te krijgen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat een docent aan de VU zijn tentamens heeft versimpeld teneinde meer studenten te laten slagen?1
Naar aanleiding van dit bericht is contact opgenomen met de VU. Het bericht is gebaseerd op het gegeven, dat bij de opleiding politicologie vier studenten een extra herkansing voor een tentamen is geboden. Deze extra, tevens laatste herkansingsmogelijkheid is hun geboden vanwege een grote aanpassing in het bachelorprogramma van de opleiding. Geen van deze vier studenten heeft de herkansing met een voldoende afgesloten. Ik ben dan ook van mening dat in dit geval geen sprake is van het opzettelijk versimpelen van tentamens met als doel meer studenten te laten slagen. De suggestie dat in dit geval sprake zou zijn geweest van perverse prikkels voortkomend uit het bekostigingsstelsel onderschrijf ik dan ook niet.
In hoeverre spelen «financiële prikkels» hierbij een rol? Indien financiële prikkels geen rol spelen, hoe verklaart u dan dat deze docent zijn tentamens heeft versimpeld?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat universitaire opleidingen (vakgroepen) gefinancierd worden op basis van het aantal studiepunten dat wordt behaald? Zo nee, hoe worden vakgroepen dan wel bekostigd?
De rijksoverheid verstrekt universiteiten een rijksbijdrage voor het verzorgen van onderwijs en onderzoek. In de berekening van de rijksbijdrage speelt het aantal studiepunten geen rol. De rijksbijdrage wordt conform het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 berekend op basis van het aantal bekostigde inschrijvingen en graden (diploma’s), het aantal promoties en instellingsspecifieke bedragen. De wijze waarop zij deze middelen (intern) toedeelt aan faculteiten en (universitaire) vakgroepen en opleidingen is aan de instelling zelf om te bepalen.
In hoeverre worden universiteiten betaald voor hun output, c.q. voor het aantal afgegeven diploma's? Kunt u een uitwerking geven van de manier waarop universiteiten worden bekostigd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en hogescholen de eisen versimpelen teneinde meer studenten te laten slagen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om, aanvullend op de maatregelen ter versterking van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs die ik in mei 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 31 288, nr. 167) heb aangekondigd, maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat uw plan voor prestatiebekostiging, waarbij universiteiten en hogescholen deels worden gefinancierd op basis van «rendement», kan aanzetten tot het verlagen van de eisen? Zo nee, hoe gaat u dat uitsluiten?
De prestatieafspraken die ik met de instellingen ga maken, behelzen afspraken over studiesucces en rendement, kwaliteit en profilering. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Aan het behalen van de afspraken is voorwaardelijke financiering gekoppeld. Als de prestatieafspraken alleen maar over rendement zouden gaan dan was het door u geschetste gevaar inderdaad aanwezig. De prestatieafspraken gaan echter vooral over kwaliteitverbetering en daarom deel ik uw vrees niet. Deze afspraken zijn juist bedoeld om meer kwaliteitsprikkels in de bekostiging in te bouwen. Daarnaast zullen de aangekondigde (en deels al doorgevoerde) aanscherpingen in het accreditatiekader en in het inspectietoezicht nog betere waarborgen bieden voor de kwaliteit van het onderwijs.
Gaat u de kwestie aan de VU onderzoeken? Zo ja, wanneer kan de Kamer resultaten verwachten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat u onderzoeken of het verlagen van de eisen teneinde meer studenten te laten slagen, ook bij andere universiteiten plaatsvindt? Zo nee, hoe voorkomt u dat dezelfde praktijken plaatsvinden op andere instellingen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om onderzoek te doen bij andere universiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
De grote vertraging van het innen van boetes door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en een coulanceregeling |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat circa 20 000 studenten, die twee jaar geleden naast hun studiefinanciering te veel hebben bijverdiend met hun bijbaan, nu pas worden aangeslagen?1
Voor de vaststelling van de eigen bijdrage van studenten met een inkomen dat hoger is dan de bijverdiengrens is DUO afhankelijk van de definitieve gegevens van de Belastingdienst. Belastingplichtigen doen aangifte, de Belastingdienst controleert en verwerkt haar, waarna DUO de inkomensgegevens met de Belastingdienst uitwisselt. DUO verifieert de uitkomsten van de gegevensuitwisseling bij de desbetreffende studenten en in een aantal gevallen leidt dat tot correcties. Vervolgens wordt op basis hiervan de eigen bijdrage van de student vastgesteld. Dit alles neemt de nodige tijd in beslag. Dat verklaart waarom het twee jaar of langer kan duren voordat de vordering wordt opgelegd.
Acht u het rechtvaardig dat studenten nu pas worden aangeslagen voor een overschreden bijverdiengrens die sinds 2010 is veranderd?
De wet bepaalt dat de vordering met betrekking tot de eigen bijdrage van de student ontstaat op het moment dat de bijverdiengrens wordt overschreden. Op een vordering die twee jaar geleden is ontstaan, was het op dat moment vigerende recht van toepassing. Daarmee had de betrokken student toen rekening moeten houden. Overigens werd aanpassing van de bijverdiengrens in 2010 financieel mogelijk, omdat de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet werd geïndexeerd. Vóór 2010 zijn studenten niet geconfronteerd met deze «bevroren» bijverdiengrens».
Acht u het bedrag, dat nu in bepaalde gevallen betaald moet worden, in proportie met het bedrag waarmee de grens wordt overschreden?
Wie de bijverdiengrens overschrijdt, verdient al gauw meer dan aan studiefinanciering (beurs én lening) kan worden opgenomen. Met dergelijke inkomsten heeft de desbetreffende persoon niet de volledige prestatiebeurs nodig, maar kan hij zelf een groter gedeelte van de financiering van zijn studie dragen, met als consequentie dat het teveel aan toegekende studiefinanciering als een vordering «Eigen Bijdrage Student (EBS)» wordt teruggehaald.
Voor de inkomensjaren 2007 en 2008 (en overigens ook 2009) ging het om de vaststelling van een redelijke eigen bijdrage aan ontvangen studiefinanciering inclusief OV-studentenkaart. Het ging uiteindelijk om een eigen bijdrage van iets minder van € 85 per maand (bijna € 1000 op jaarbasis) gedurende het aantal maanden waarin de student een OV-studentenkaart in bezit heeft gehad. Met de kaart kon de student doordeweeks of in het weekend vrij reizen met het openbaar vervoer.
Vanaf 2010 geldt een andere benadering. Op verzoek van de Tweede Kamer is vanaf 2010 een «drempelprobleem» uit de bijverdienregeling gehaald. In die benadering staat niet zozeer de voorziening waarvoor de eigen bijdrage wordt gevraagd centraal, maar gaat het om de relatief grote gevolgen van een kleine overschrijding (namelijk het volledig terugbetalen van de OV-studentenkaart). Dit drempelprobleem is weggenomen door een zogenaamde glijdende schaal te introduceren vanaf het inkomensjaar 2010 . Door die «glijdende schaal» kan de vordering voor de ontvangen beurs tezamen met de eigen bijdrage voor de OV-studentenkaart nooit hoger zijn dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. De »glijdende schaal» moet worden toegepast op de bijverdiensten die in 2010 zijn verkregen. Op de in eerdere jaren verdiende inkomens moet de in het desbetreffende jaar geldende normatiek worden toegepast. De Centrale Raad voor Beroep – de hoogste rechter op dit gebied – heeft dat in zijn uitspraak van 28 november 2011 bevestigd (11/4153 WSF).
Hoe oordeelt u over de klacht dat DUO niet voldoende heeft voorgelicht over de bijverdiengrens? Acht u de trage wijze van handelen van DUO bij het incasseren van de boete wenselijk?
De voorlichting van DUO is naar mijn mening toereikend geweest. De Nationale Ombudsman is overigens dezelfde mening toegedaan. Er is geen sprake van het incasseren van een boete, maar van een vordering in verband met de eigen bijdrage van de student. Het is wenselijk dat de vordering zo snel mogelijk wordt opgelegd, maar zoals ik u bij vraag 1 al heb toegelicht, kost het nu eenmaal de nodige tijd voordat een vordering ook daadwerkelijk kan worden opgelegd.
Bent u bereid een coulanceregeling te maken voor de betreffende groep studenten?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik ben van mening dat de bijverdiengrens en de wijze waarop de vordering kan worden voldaan coulant genoeg is. Ik zie dan ook geen reden om op dit punt van het geldende recht af te wijken.
Geweld en agressie in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het bericht van de arbeidsinspectie, dat in 79% van de geïnspecteerde gevangenissen/ justitiële instellingen na drie jaar de veiligheid nog niet gegarandeerd is?1
Het bericht van de Arbeidsinspectie, die vanaf 1 januari 2012 is opgegaan in de Inspectie SZW, maakt duidelijk dat de maatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn getroffen om de werkdruk en de agressie terug te dringen beter moeten worden geborgd en beter bekend moeten worden gemaakt aan het personeel. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Vindt u dat het tijd is om een einde aan de machocultuur te maken en orde op zaken te stellen?
De afgelopen jaren heeft DJI tal van maatregelen genomen om de werkdruk en agressie terug te dringen. Over het plan van aanpak dat is opgesteld is uw Kamer bij brief van 8 september 2008 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 24 587, nr. 300). Uit grootschalig en representatief onderzoek dat recent door het WODC onder personeel van de DJI is gehouden, blijkt dat de maatregelen uit het plan van aanpak succesvol zijn geweest. Zo is de werkdruk sinds 2008 significant gedaald. DJI zit nu op hetzelfde niveau als andere publieke sectoren. De doelstellingen op het gebied van het terugdringen van agressie, die waren opgenomen in het bovenvermelde plan van aanpak, zijn ruimschoots gehaald. Niet alleen de onderlinge omgangsvormen zijn sterk verbeterd, maar ook het gevoel van veiligheid is significant toegenomen. In mijn overleg met uw Kamer heb ik deze verbeteringen kunnen melden.
Er lijkt een discrepantie te zijn tussen de uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) en de bevindingen van de Inspectie SZW. De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale belasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Op pagina 2 van deze factsheet meldt de Inspectie SZW het volgende. «Het medewerkerstevredenheidsonderzoek van april 2011 laat een positief resultaat zien in het streven naar een reductie van ongewenste omgangsvormen tussen het personeel. Uit de inspecties blijkt echter dat in 45% van de geïnspecteerde inrichtingen extra beleidsmaatregelen ontbreken om de ongewenste omgangsvormen tussen het personeel verder terug te dringen. Deze resultaten lijken elkaar tegen te spreken. Het gaat hier echter om niet te vergelijken grootheden. Uiteindelijk moet gestructureerd beleid er voor zorgen dat het positieve resultaat uit het MTO wordt vastgehouden of nog verder wordt verbeterd.» Ik ben het met deze conclusie van de Inspectie SZW eens. Uiteraard blijft DJI er naar streven de werkdruk te verminderen en agressie verder terug te dringen. Zij neemt de aanbevelingen van de inspectie daarom zeer serieus. Per inrichting wordt uitvoering gegeven aan deze aanbevelingen. De door de inspectie geconstateerde tekortkomingen worden eveneens per inrichting aangepakt.
Vindt u het ook schokkend dat de heer Wallenburg van de Arbeidsinspectie zegt dat er in theorie wel maatregelen zijn genomen om agressie en geweld tegen te gaan, maar in praktijk niet?2 3 Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraken in debatten met de Tweede Kamer dat de veiligheid in de justitiële inrichtingen zou zijn toegenomen? Zijn deze uitspraken gebaseerd op de theoretische werkelijkheid? Zo nee, hoe is het verschil van inzicht ontstaan tussen u en het onderzoek van de Arbeidsinspectie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het rapport van de arbeidsinspectie met uw reactie aan de Kamer te sturen voor het Algemeen Overleg gevangeniswezen op 12 februari 2012?
De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale arbeidsbelasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Deze factsheet is een deelrapport van een totaalrapportage over de toezichtsactiviteiten van de Inspectie SZW op het gebied van agressie en geweld in de afgelopen twee jaar. Deze totaalrapportage zal dit voorjaar door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer worden aangeboden. Ik zal uw Kamer tegelijkertijd mijn beleidsreactie op het deelonderzoek naar de psychosociale arbeidsbelasting in justitiële inrichtingen doen toekomen.
Wilt u tevens vόόr genoemd overleg de Kamer informeren hoe u agressie en geweld nu ook in praktijk aan gaat pakken?
De maatregelen die zijn beschreven in het eerder vermelde plan van aanpak van 2008 worden voortgezet. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb toegelicht, beginnen deze maatregelen hun vruchten af te werpen. De bevindingen van de Inspectie SZW leiden ertoe dat er op onderdelen meer inspanningen nodig zijn, met name op het gebied van de borging van de getroffen maatregelen. De aanbevelingen van de Inspectie SZW worden per inrichting uitgewerkt en uitgevoerd. Ook de tekortkomingen die door de Inspectie SZW zijn geconstateerd, worden per inrichting aangepakt.
Deelt u de mening dat het verstandiger is uw aandacht te richten op de echte veiligheidsproblemen zoals agressie en geweld in gevangenissen en het terugdringen van het veel te hoge recidivecijfer, in plaats van rechtse hobby’s zoals privatiseringsdrift?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb toegelicht, neem ik de aanpak van agressie en geweld zeer serieus. Ook het terugdringen van de recidive is een belangrijke prioriteit van dit kabinet. De voorbereiding van de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken is één van de beleidsvoornemens uit het Regeerakkoord van 2010. Uw Kamer kan hierover binnenkort een kabinetsstandpunt tegemoet zien.
Het bericht dat salafisten worden ingezet als ordetroepen tijdens de jaarwisseling |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een veilige Schilderswijk met Oud en Nieuw»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat de politie Haaglanden de salafistische As Soenna-moskee heeft gevraagd samen te werken om de veiligheid van de Schildersbuurt te garanderen tijdens de jaarwisseling?
In Den Haag loopt sinds 2009 het project «Rolmodellen». Hieraan nemen maatschappelijke organisaties zoals sportclubs en moskeeën deel. De rol van de deelnemers is het aanspreken van buurtgenoten die zich tijdens de jaarwisseling (dreigen te) misdragen. Met alle deelnemende organisaties zijn dezelfde afspraken gemaakt. Er is geen sprake van bijzondere voorwaarden van een bepaalde organisatie. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving ligt ook tijdens de jaarwisseling geheel bij de politie.
Wat betekenen de door de As Soennah-moskee gestelde voorwaarden dat men dit onafhankelijk, op de eigen manier en met behoud van de eigen identiteit zal organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitlating «Met deze actie geven we een boodschap aan zowel de plaatselijke als de landelijke politiek: Als je iets wil bereiken in wijken als de Schildersbuurt, dan zal je moeten samenwerken met de Islamitische Gemeenschap en zijn vertegenwoordigers!» een vorm van islamitische annexatiepolitiek is en een ondermijning van het gezag van de politie?
Het is de algemene politiepraktijk dat de politie, binnen de kaders van de wet, samenwerkt met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zoals kerken en moskeeën. Zij vormen mede de oren en ogen van politie en leveren zo een bijdrage aan de veiligheid in de samenleving. Ik wil nogmaals benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving te allen tijde bij de politie ligt.
Deelt u de visie dat in Nederland de veiligheid van de openbare orde nooit in handen mag worden gelegd van organisaties die homohaat, vrouwenonderdrukking, het aanzetten tot pedofilie en antisemitisme als uitgangspunten kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit meer dan bizarre voorbeeld van de islamisering van Nederland, om op het terrein van de openbare orde samen te werken met een moskee die in de gaten werd/wordt gehouden door de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD), zo snel mogelijk tot dwaling te bestempelen en de verantwoordelijken op het matje te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat bestuurders van woningcorporaties 30 miljoen in eigen zak staken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «30 miljoen in zak bestuurders corporaties»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar bijna 30 miljoen euro is verduisterd door bestuurders van woningcorporaties?
In het genoemde artikel wordt gesteld dat uit een inventarisatie van schadeclaims en rechtszaken blijkt dat bestuurders van woningcorporaties de afgelopen zes jaar bijna 30 miljoen euro in eigen zak hebben gestoken. Onder andere gezien het feit dat de rechter nog niet in alle in het artikel aangehaalde zaken uitspraak heeft gedaan, is het niet juist te stellen dat door bestuurders van corporaties dit bedrag in genoemde periode onrechtmatig is aangewend.
Wel zijn aanzienlijke sommen geld die waren bestemd voor de volkshuisvesting, door onrechtmatig handelen van bestuurders hieraan onttrokken. De diverse incidenten van de afgelopen jaren zijn aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Herziening toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet), dat bij uw Kamer ligt, het integriteitstoezicht te verankeren en bepalingen op te nemen ter verbetering van het interne en externe toezicht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar meer dan 300 miljoen euro is verdampt door onverantwoord gedrag van directies en falend toezicht?
Gelet op de rechterlijke uitspraken die al zijn gedaan en nog volgen, niet gesteld worden dat de schade die door onverantwoord gedrag van directies is geleden, oploopt tot meer dan 300 miljoen euro. Een deel van die «schade» bestaat uit waardevermindering van grond en vastgoed als gevolg van onder andere de financiële crisis.
Weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarom zijn maatregelen opgenomen in de Herzieningswet ter verbetering van het interne toezicht. Onder meer is opgenomen dat de interne toezichthouder (de raad van commissarissen of de raad van toezicht) voorafgaand instemming moet verlenen ten aanzien van investerings- of desinvesteringsbeslissingen boven een bepaald bedrag.
Op welke manier gaat u het interne en externe toezicht op woningcorporaties verbeteren zodat huurders niet langer gedupeerd worden door het wangedrag van bestuurders en toezichthouders?
Diverse incidenten in de sector hebben duidelijk gemaakt dat de primair verantwoordelijken voor het toezicht op corporaties, de interne toezichthouders, onvoldoende in staat zijn gebleken de ontwikkeling van de professionalisering van corporaties te volgen en zo nodig bij te sturen. Daarom zijn in de Herzieningswet bepalingen opgenomen ter versterking van het interne toezicht.
Onder meer zijn maatregelen opgenomen als waarborgen voor een onafhankelijk, alert en kritisch intern toezicht. Dit gecombineerd met de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid ingeval van onbehoorlijke taakvervulling door toezichthouders (zie ook antwoord 5 en 6), zal tot versterking van het interne toezicht leiden en bevorderen dat de vrijblijvendheid van dit toezicht verdwijnt.
Deelt u de mening dat de schade tot de laatste cent moet worden terugbetaald door de verantwoordelijken?
Mijn inzet is dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk verhaald dient te worden op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Corporaties moeten (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. In diverse gevallen is om die reden aan externe toezichthouders die door mijn ambtsvoorganger zijn aangesteld, de opdracht gegeven om er op toe te zien dat de corporatie het aansprakelijkheidsaspect onderzoekt en nagaat of de geleden schade is te verhalen.
Het is niet aan het ministerie om nieuwe toezichthouders te benoemen, maar ik verwacht dat de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid voor toezichthouders bij onbehoorlijke taakvervulling (artikel 31 van de Herzieningswet) niet alleen zal leiden tot versterking van het interne toezicht, maar ook zal leiden tot een groter besef bij interne toezichthouders van hun taken en verantwoordelijkheden. Hiertoe behoort ook het selecteren en benoemen van geschikte nieuwe toezichthouders.
Deelt u de mening dat falende toezichthouders altijd aansprakelijk moeten worden gesteld voor de veroorzaakte schade en dat deze toezichthouders daarna voorgoed uit de corporatiesector moeten worden geweerd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het grootste lek in een olieveld van Shell in Nigeria sinds tien jaar |
|
Frans Timmermans (PvdA), Pauline Smeets (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Olielek Shell is grootste lek in Nigeria in decennium»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de schade is aan het milieu en aan de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Shell-dochter SNEPCO (Shell Nigeria Exploration and Production Company) is het olielek het gevolg van een lekkage aan een pijpleiding die olie overpompte van het Bonga-platform naar een olietanker. Zo’n 120 kilometer uit de kust van Nigeria is ongeveer 6,4 miljoen liter olie gelekt in zee, het grootste olielek in Nigeria sinds 13 jaar.
SNEPCO en de lokale autoriteiten, waaronder de nationale dienst voor het opsporen en bestrijden van olielekken en het ministerie van Petroleum hebben snel materieel en personeel gemobiliseerd om de olievlek op te ruimen en aanspoelen aan de kust te voorkomen. Hierbij is volgens SNEPCO gebruik gemaakt van materieel en chemicaliën om de olie te verspreiden, biologisch af te breken en verdamping te bespoedigen. SNEPCO geeft aan dat voor zover haar bekend geen olie vanuit het Bonga-veld op de kust is aangespoeld.
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om de exacte schade aan het milieu vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn voor de boeren en vissers in het gebieden of, en op welke wijze, ze door wie worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat Shell aansprakelijk is voor het opruimen van de olie en vergoeden van de schade die aan mens en milieu wordt toegebracht door deze recente lekkage? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om op grond van het Nigeriaanse recht vast te stellen wie aansprakelijk is voor de olielekkage, het opruimen daarvan en te beslissen over eventuele schadevergoeding.
Deelt u de mening dat de vervuiling grondig moet worden opgeruimd en dat dit gecontroleerd dient te worden door een externe en onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De regering verwelkomt de inzet van de Nigeriaanse overheid en SNEPCO om de vervuiling grondig op te ruimen.
Bent u bereid de CEO van Shell aan te spreken op deze lekkage en er op aan te dringen dat dit niet meer mag voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
SNEPCO heeft de Nederlandse ambassade in Abuja en betrokken Nederlandse ministeries geïnformeerd over de olielekkage. In de berichtgeving heeft SNEPCO aangegeven grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de olielekkage om maatregelen te kunnen nemen om een dergelijke lekkage in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de CEO van Shell er op aan te spreken dat het bedrijf de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft, inclusief de artikelen omtrent due diligence en het schadeloosstellen van slachtoffers?
Shell en de Nederlandse overheid spreken met regelmaat over de OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes. Het bedrijf heeft ervaring met «due diligence», «impact assessment» en risico-analyse en is één van de eerste bedrijven ter wereld dat deze ervaring evalueert in het licht van de genoemde nieuwe kaders voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op deze manier worden risico’s verkleind en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
Bedrijven worden opgeroepen mee te werken en bij te dragen aan herstelprocedures wanneer sprake is van ongunstige effecten op de mensenrechten als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten of die van hun ketenpartners. Ook wordt van bedrijven verwacht dat zij negatieve effecten zoveel mogelijk vermijden en dat zij die aanpakken als deze zich toch voordoen.
Bij signalen die duiden op schending van de OESO Richtlijnen door een Nederlands bedrijf kan daarvan melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Het NCP treedt in dat geval op als onafhankelijke bemiddelaar bij het oplossen van het probleem.
In welke mate tast deze nieuwe lekkage het imago van het Nederlandse bedrijfsleven aan?
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede reputatie in het buitenland. Het is betreurenswaardig dat een dochtermaatschappij van een Nederlands bedrijf betrokken is bij deze olielekkage. Belangrijk is dat alles op alles wordt gezet om mogelijke herhaling van dit soort lekken in de olie-industrie en schade aan mens en milieu te voorkomen. Het is onduidelijk welk effect dit per saldo zal hebben op het imago van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel.
Welke concrete maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat Shell de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft?
De OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes dienen als referentie voor de verantwoording van het internationaal opereren van bedrijven. Shell onderschrijft de OESO Richtlijnen en streeft ernaar die na te leven. De regering voert over de uitvoering daarvan overleg met zowel Shell alsook via haar ambassade in Abuja met de bedrijven in Nigeria, waar Shell aandeel in heeft. Bij signalen van schending kan een beroep worden gedaan op het NCP.
Verzachting van de sancties tegen Birma |
|
Harry van Bommel |
|
Is het u bekend dat de Verenigde Staten overwegen de sancties tegen Birma te verzachten?1
Ja. De Verenigde Staten zijn positief gestemd over de ingezette hervormingen in Birma en willen dit proces zoveel mogelijk ondersteunen. In dat licht moet het recente bezoek van Minister Clinton aan Birma worden gezien. Nadat de Birmese overheid en de Karen National Union na 60 jaar een staakt-het-vuren overeen zijn gekomen op 12 januari jl. en een groot aantal prominente politieke gevangenen op 13 januari jl. heeft vrijgelaten, heeft Minister Clinton aangekondigd dat de VS bereid is «to meet action with action». Minister Clinton heeft in dat kader op 13 januari jl. besloten tot herstel van de in 1990 verbroken diplomatieke betrekkingen en de benoeming van een VS ambassadeur voor Birma op korte termijn. De VS blijft tegelijkertijd aandringen op verdere hervormingen, vrijlating van alle politieke gevangenen en beëindiging van het gebruik van geweld en de mensenrechtenschendingen in de gebieden waar minderheden wonen. Daarnaast zijn de VS bezorgd over de militaire samenwerking tussen Noord Korea en Birma. Verdere versoepeling van de Amerikaanse sancties is afhankelijk van voortgang op deze punten.
Deelt u onze opvatting dat de veranderingen in Birma moeten worden opgevat als een stap in de goede richting en dat onderzocht moet worden of de sancties van de EU, met uitzondering van het wapenembargo en de reisbeperking van Juntaleden, kunnen worden verzacht?
Ja. Ik ben van mening dat het ingezette hervormingsproces in Birma een positieve stap is en ondersteund dient te worden.
Indien ja, bent u bereid dit in EU-verband te bepleiten? Indien neen, waarom niet?
In EU-verband is november jl. afgesproken het hervormingsproces zoveel mogelijk te ondersteunen zonder onmiddellijk de sancties aan te passen. Daarin passen bijvoorbeeld de recente aankondiging van de EU om een vertegenwoordiging in Birma te openen en diverse ministeriële bezoeken vanuit de EU-lidstaten aan dat land. Op 23 januari hebben de ministers van Buitenlandse Zaken in Brussel steun uitgesproken voor het hervormingsproces en de visabeperkingen tegen de president, de vicepresidenten, leden van het kabinet en de voorzitters van de twee kamers van het parlement opgeschort. Dit als eerste stap in het herzieningsproces van de EU-sancties. Nederland blijft in EU verband alert op de voorwaarden voor het volledig normaliseren van de relaties met Birma. Deze vereisten zijn de onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen, eerlijke en vrije verkiezingen en vooruitgang op gebied van verzoening met de etnische minderheden. In april 2012 zullen de Europese ministers van Buitenlandse Zaken beoordelen of dan voldoende voortgang is gemaakt om een verdere verzachting van de sancties te rechtvaardigen.
Bent u tevens bereid te bepleiten dat Birma weer toe mag treden tot het Generalised System of Preference, zodat de leefomstandigheden van gewone burgers van Birma kunnen verbeteren? Indien neen, waarom niet?
In 1997 werden de handelspreferenties onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) voor Birma opgeschort omdat Birma zich schuldig maakte aan het op systematische wijze toepassen van dwangarbeid zoals omschreven in de ILO conventies 29 en 105 inzake dwangarbeid (forced labour). Birma zal substantiële verbeteringen op het gebied van dwangarbeid moeten kunnen aantonen om weer in aanmerking te komen voor het APS. Het is aan de Europese Commissie om – als de situatie daartoe aanleiding geeft – een voorstel te doen aan de Raad om de preferenties van het APS weer op Birma toe te passen. Nederland is bereid met een positieve grondhouding naar een eventueel voorstel te kijken. De algemene politieke situatie zal hierbij meegewogen worden.
Selectieve zorginkoop door verzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de tussenuitspraak van de College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB)-rechter in de zaak van de Stichting Afweerstoornissen en de Schildklierstichting Nederland tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraak die u aanhaalt in voetnoot 2. Daarvan ben ik op de hoogte.
Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de uitspraak van College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?1 Bent u van mening dat de aanspraak van een specialistisch geneesmiddel beperkt dient te kunnen worden tot een bepaalde zorgverlener als er sprake is van een dubbele aanspraak? Wat is de mening van het CVZ in deze?
In beginsel ben ik van oordeel dat de handelswijze van Menzis om de aanspraak te beperken tot een bepaalde zorgverlener in lijn is met het beleid ten aanzien van selectieve inkoop. De definitieve uitspraak van het CBB is echter bindend. Ik ga er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Daarom onderzoek ik op dit moment of een andere manier van toepassing dan wel wijziging van de regelgeving tegemoet kan komen aan dit vraagstuk. Ik ben voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
In hoeverre heeft de NZa de polisvoorwaarden van 2010, 2011 en 2012 goedgekeurd van verzekeraars die de aanspraak van bijvoorbeeld immunoglobulines beperken tot de aanspraak geneeskundige zorg? Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de beantwoording van schriftelijke vragen ?2 3
De NZa is bij het toetsen van polissen uitgegaan van de duidingen van het CVZ. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 10 heb geschreven ga ik er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Verzekeraars zullen alsdan extramurale aanspraken op de betreffende middelen moeten honoreren. Daarnaast zullen zij hun polissen zo nodig in overeenstemming moeten brengen met de definitieve uitspraak van het CBB. Menzis heeft de polissen inmiddels al aangepast.
Bent u van mening dat verzekeraars selectieve zorginkoop moeten toepassen? Bent u van mening dat selectieve zorginkoop noodzakelijk is voor doelmatigheid in de zorg? Hoe is dit te rijmen met deze uitspraak?
Ik ben van oordeel dat het wenselijk is dat zorgverzekeraars selectieve zorginkoop toepassen. Ook ben ik van oordeel dat dit noodzakelijk is om de doelmatigheid van de zorgverlening te vergroten en verwacht ik dat dit leidt tot een geleidelijke verhoging van de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg.
Deze uitspraak van het CBB beperkt de vrijheidsgraden van de verzekeraar tot selectieve zorginkoop. Zoals reeds in het antwoord op de vragen 2 en 10 is aangegeven beraad ik mij op de ontstane situatie en ben ik voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
Wat is het verschil in gedeclareerde kosten van bijvoorbeeld immunoglobuline IV tussen de extramurale aanspraak (Z-index prijs) en de gemiddelde prijs in de nacalculatie van ziekenhuizen (enquete NZa GNIP)?
De prijzen die ziekenhuizen momenteel bedingen zijn mij niet bekend. Uit 2008 zijn mij wel cijfers bekend. Uit onderzoek van de NZa (Advies bekostiging dure – en weesgeneesmiddelen – onderzoeksresultaten X-factor, NZa oktober 2008) volgde dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
Kunt u aangeven hoe groot de kostenstijging zal zijn als de immunoglobuline IV niet meer via de aanspraak geneeskundige zorg wordt gefinancierd, maar extramuraal tegen de taxe-prijs?
Dit is lastig in te schatten. Ik heb geen zicht op de actuele inkoopprijzen voor immunoglobulinen door ziekenhuizen. De huidige gedeclareerde totale uitgaven door ziekenhuizen aan immunoglobulinen bedroegen in 2010 ongeveer 20 miljoen euro. Zoals volgt uit het antwoord op vraag 5 heeft de NZa in 2008 bekend gemaakt dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
In hoeverre acht u het mogelijk en realistisch dat een verzekeraar afspraken met ziekenhuizen kan maken over de financiering van specialistische geneesmiddelen (zoals voorgesteld in de CBB-uitspraak) terwijl het ziekenhuis financieel voordeliger uit is wanneer van de dubbele aanspraak gebruik wordt gemaakt?
De zorgverzekeraar kan de aanspraak op specialistische geneesmiddelen die zowel onder farmaceutische zorg als onder geneeskundige zorg vallen, niet meer via de polis beperken tot geneeskundige zorg. In het kader van de zorginkoop is het echter in beginsel nog steeds mogelijk om hierover afspraken te maken met ziekenhuizen. Op voorhand is niet in te schatten in hoeverre zorgverzekeraars alsnog afspraken gaan maken met ziekenhuizen.
Zijn de kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen meegenomen in de tariefberekening van de Diagnose Behandelingscombinaties (DBC)-zorgproducten? Wat betekent het voor deze tariefberekening dat door de CBB-uitspraak een zorgverzekeraar geen doelmatigheidskeuze meer mag maken en (dure) specialistische geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld reserve antibiotica zowel onder de aanspraak geneeskundige zorg zijn opgenomen, als een Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS)-vergoeding kennen?
De kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen zijn alleen in de tariefberekening van een DBC meegenomen indien deze middelen niet zijn opgenomen op de lijst dure geneesmiddelen. Voor middelen op de lijst van dure geneesmiddelen is de beleidsregel dure geneesmiddelen van toepassing, die de vergoeding in het budget voor de instelling bepaalt. Uitgangspunt voor de overige middelen is dat deze in de tariefberekening van de DBC worden meegenomen.
De CBB uitspraak heeft geen invloed op de huidige tariefberekening van DBC’s. Voor zover behandelingen samenhangen met geneeskundige zorg zal het middel bekostigd worden via de beleidsregel dure geneesmiddelen of via de DBC indien het middel niet op de lijst van dure geneesmiddelen staat.
Is het waar dat de uitspraak van de CBB rechter de tariefberekening voor de DBC-zorgproducten voor ziekenhuisverplaatste zorg met specialistische geneesmiddelen die niet als aanvullende zorgprestaties (add)-on kunnen worden gefinancierd, ontkracht? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de zorgproducten zijn alle met de behandeling samenhangende kosten meegenomen. Dit betekent dat de zorgverzekeraar en het ziekenhuis een integrale prijsafspraak maken, dus inclusief de kosten voor geneesmiddelen. Alleen bij dure geneesmiddelen (die op de beleidsregel dure geneesmiddelen staan) ontvangen ziekenhuizen afzonderlijke financiering via de zogenoemde add-ons.
Bent u van plan het Besluit zorgverzekering aan te passen, zoals de CBB-rechter in zijn uitspraak, aanbeveelt zodat doelmatige zorginkoop kan plaatsvinden en geen dubbele aanspraken mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Dure regiotaxi drukt oudere in isolement' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Dure regiotaxi drukt oudere in isolement»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten met dergelijke absurde tariefverhogingen in feite niet meer voldoen aan de WMO-voorschriften,2 waarin wordt gesteld dat gemeentes moeten voorzien in lokaal / regionaal vervoer voor zijn inwoners die daar zelf niet in kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u eraan doen om dit tegen te houden?
Ik deel die mening niet. Het gebruik van de regiotaxi is veelal ook opengesteld voor ingezetenen van de betreffende regio die niet over een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kunnen beschikken. Deze reizigers betalen een ander, vaak aanzienlijk hoger tarief dan de reizigers met een Wmo-beschikking. Door mij ingewonnen informatie over de in het artikel genoemde voorbeelden leert dat bij de Regiotaxi Utrecht een verdubbeling van de tarieven heeft plaatsgevonden voor de mensen zonder Wmo-beschikking voor lokaal vervoer, de zogenaamde «OV-reizigers». De tarieven voor mensen met een Wmo-beschikking zijn zeer beperkt gestegen. In de gemeente Venray is de tariefstijging voor mensen met een Wmo-beschikking het gevolg van een gemeentelijk besluit om het tarief voor de lokale regiotaxi gelijk te trekken met dat van het reguliere openbaar vervoer. Bij de regiotaxi van de Oosterschelderegio is de voorgenomen tariefverhoging voor mensen met een Wmo-beschikking uitgesteld.
De tarieven voor de OV-reizigers worden vastgesteld door de aanbestedende decentrale overheid, i.c.m. de provincie of de stadsregio.
De Wmo biedt voldoende waarborgen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om een persoon die beperkt wordt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, te compenseren. Het is aan de gemeente om in individuele situaties, rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en in overleg met de aanvrager, om de aanspraak op deze voorziening (zoals lokaal vervoer) te bepalen en vorm te geven. Onderdeel van de afweging is de mogelijkheid van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. De Wmo biedt de gemeenten beleidsruimte om tot het beoogde maatwerk te komen. Tariefsverhogingen voor gebruikers die op grond van een Wmo-beschikking gebruik maken van de regiotaxi dienen dus binnen dit kader, in individuele situaties te worden beoordeeld als onderdeel van de bredere afweging met betrekking tot de compensatieplicht.
Kunt u aangeven in hoeverre het juridisch mogelijk is voor gemeenten om gedurende lopende contracten met Wmo vervoerders prijsstijgingen van in sommige gevallen meer dan 1000% door te voeren?
Zoals onder 2 aangegeven dient een onderscheid gemaakt te worden tussen gebruikers van de regiotaxi met en zonder Wmo-beschikking.
Gemeenten sluiten contracten met vervoerders en maken daarin prijsafspraken. Daarnaast is het aan de gemeente om voor gebruikers die de regiotaxi als Wmo-voorziening aanvragen, binnen het (onder 2 toegelichte) kader van de wet tot een zorgvuldige besluitvorming in individuele situaties te komen. Een verhoging van de prijs van een niet-individuele voorziening dient dus het gevolg te zijn van de door de wet bedoelde, bredere afweging.
Voor de overige gebruikers van de Regiotaxi geldt dat de tarieven worden vastgesteld door de provincie of stadsregio en dat kostendekkendheid een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Bent u bereid landelijke kaders betreffende het Wmo- vervoer op te stellen, zodat gemeenten niet meer in staat zijn om dergelijke absurde prijsverhogingen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat ze de toegang tot het Wmo-vervoer niet door het vragen van te hoge eigen bijdragen of door het invoeren van te strenge toegangscriteria praktisch onmogelijk mogen maken?
De Wmo heeft een gedecentraliseerd karakter, waarbij gemeenten, binnen de waarborgen die de Wmo biedt, vrij zijn om te bepalen op welke wijze zij hun burgers met beperkingen compenseren. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de toegang tot Wmo-voorzieningen onnodig duur en daarmee onmogelijk maken. Daarnaast staat voor de individuele aanvrager altijd de mogelijkheid open om bezwaar en beroep tegen het besluit van de gemeente over toe te kennen Wmo-voorzieningen aan te tekenen.
Bent u bereid daar deze absurde verhogingen per 1 januari 2012 ingaan, deze vragen voor 1 januari aanstaande te beantwoorden?
Beantwoording van de vragen voor 1 januari 2012 was niet mogelijk.
De fiscale behandeling van transformatie van kantoorpanden |
|
Ed Groot (PvdA), Wouter Koolmees (D66), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en acht Nederlandse gemeenten en de in dat rapport gesignaleerde fiscale knelpunten bij de transformatie van kantoren naar (huur)woningen?
Ja.
Bent u het eens met de stelling in het onderzoek dat bij transformatie van kantoren in huurwoningen in feite twee keer btw wordt betaald, hetgeen de kosten voor de te realiseren huurwoningen kan doen oplopen met 100 euro per vierkante meter? Is het, gegeven dat afschaffing van de zogenoemde btw-integratieheffing geen begaanbare weg is, dan in ieder geval mogelijk om een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen? Ziet u mogelijkheden langs deze weg de vastgoed- en bouwsector tegemoet te komen en tevens een bijdrage te leveren aan vermindering van het overaanbod van kantoren enerzijds en de schaarste aan woningen in stedelijke gebieden anderzijds?
Nee, met deze stelling ben ik het in algemene zin niet eens. In het geval een kantoorpand eerder voor belaste prestaties is gebruikt drukt er geen btw meer op het pand. Er heeft dan immers aftrek van btw plaatsgevonden. In het geval een pand voor vrijgestelde prestaties is gebruikt, drukt er nog wel btw op het pand. Vaak wordt hiermee dan in de verhuurprijs echter al rekening gehouden en is de verhuurder aldus gecompenseerd voor de btw die hij niet kon aftrekken.
Bovendien wordt eventuele niet afgetrokken btw alsnog – tijdsevenredig- teruggegeven als zich binnen 10 jaar na eerdere aanschaf een integratieheffing voordoet.
Die integratieheffing doet zich voor als delen van een bestaand pand worden gebruikt voor de vervaardiging van een nieuw pand. De integratieheffing zorgt voor een vergelijkbare btw-druk, ongeacht of het om een getransformeerd pand gaat dan wel om een pand dat geheel nieuw voor de koop- of huurmarkt is gebouwd. Dit vanuit het oogpunt van btw-neutraliteit.
Overigens ben ik wat betreft de toepassing van de integratieheffing op dit moment nog in afwachting van het oordeel van het Europese Hof van Justitie of alle ter beschikking gestelde stoffen, zoals grond, wel in de maatstaf van heffing voor de integratieheffing dienen te worden opgenomen. Een negatieve beslissing zou de markt in die zin tegemoet komen.
Met betrekking tot de vraag of het mogelijk is om een bijdrage te leveren aan de onderhavige problematiek door een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen, merk ik het volgende op.
De vaststelling of door transformatie een nieuw goed ontstaat hangt af van de feiten van het specifieke geval. Deze feiten zijn wat ze zijn, bij transformatie van kantoorpanden net zo goed als bij andere transformaties, en kunnen niet anders worden geduid. Het kan overigens goed zijn dat een transformatie – zelfs een zeer begrotelijke – toch geen nieuw vervaardigd goed oplevert. Louter de functiewijziging zal doorgaans – gelet op de huidige stand van de jurisprudentie – onvoldoende zijn om van een nieuw vervaardigd goed te kunnen spreken. Er zal dan ook niet in alle gevallen sprake zijn van een nieuw vervaardigd goed en de integratieheffing zal veelal achterwege blijven. Of er sprake is van een vervaardigd goed is in laatste instantie ter beoordeling van de rechter en kan niet in een algemene regel worden vastgelegd, juist omdat het om de waardering van de feiten gaat.
Bent u bereid om de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij doorverkoop van commercieel vastgoed te verlengen van zes maanden naar twaalf maanden, zoals nu ook al geldt bij de doorverkoop van woningen, zodat projectplannen voor transformatie van vastgoed meer kans krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Binnen de overdrachtsbelasting geldt een regel dat bij een verkrijging binnen zes maanden na de vorige verkrijging alleen overdrachtsbelasting is verschuldigd over de meerwaarde. Dit is de waarde minus het bedrag waarover bij de eerdere verkrijging overdrachtsbelasting verschuldigd was, (of btw die niet in aftrek kon worden gebracht). De tijdelijke verlenging van de termijn van zes maanden naar twaalf maanden geldt alleen voor woningen waarbij de eerste verkrijging heeft plaatsgevonden in 2011. De suggestie ziet op verlenging van de termijn van zes maanden ook voor niet-woningen vanuit de gedachte dat projectontwikkelaars dan eerder zullen overgaan tot aankoop van leegstaande kantoren omdat een kleiner risico bestaat twee keer overdrachtsbelasting te moeten betalen.
Allereerst merk ik op dat als bij de transformatie van een kantoorpand sprake is van een vervaardigd nieuw goed in de zin van de omzetbelasting, er geen overdrachtsbelasting verschuldigd is maar omzetbelasting. Voor die gevallen heeft een verlenging van de termijn van zes maanden dus geen effect. Er zijn ook andere redenen waarom het effect van een dergelijke maatregel als twijfelachtig moet worden beoordeeld. Bij beslissingen over herontwikkeling van kantoorpanden spelen tal van factoren een rol die veel belangrijker zijn dan fiscale overwegingen. Denk hierbij aan de rol van de gemeente (op welke wijze gaat de gemeente om met het verkopen van grond om nieuwbouw mogelijk te maken), de interesse van projectontwikkelaar (is er een markt voor) of de vraag (vaak liggen de panden op incourante locaties). Daarnaast merk ik op dat de zesmaanden regeling een generieke regeling is waarbij niet van belang is wie de verkrijger is en in welk kader de verkrijging plaatsvindt. Een specifieke regeling, waarin een langere termijn geldt voor verkrijging van onroerende zaken die bestemd zijn om herontwikkeld te worden, leidt tot verschillende problemen waardoor zo’n specifieke regeling af te raden is. Vanwege het selectieve element binnen een generieke regeling bestaat het risico van ongeoorloofde staatssteun. Een afwijkende termijn voor een specifieke groep leidt bovendien tot afbakeningsproblemen en een verhoging van de uitvoeringskosten voor de belastingdienst (extra afstemming met notarissen, extra toezicht en aanpassing van systemen). Deze problemen kunnen voor een deel vermeden worden door de termijn van zes maanden te verlengen voor alle niet-woningen. Dit heeft echter grotere budgettaire consequenties. Gezien het twijfelachtige effect van de maatregel op het tegengaan van kantoorleegstand zal het voordeel van een dergelijke maatregel voor een groot deel dan niet toekomen aan de groep en het doel waarvoor de maatregel bedoeld is.
Volgens het kabinet1 vormt de WOZ-waarde geen belemmering om commercieel vastgoed onroerende zaken af te waarderen tot een lagere marktwaarde, omdat dan het afwaarderingsverlies fiscaal aftrekbaar blijft; hoe kunt u dan verklaren waarom in bovengenoemd rapport de veelal hogere WOZ-waarde wel degelijk als een knelpunt wordt ervaren in de markt?
In het rapport «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» gaat het over het jaarlijks afschrijven op vastgoed. In de door u aangehaalde brief van de minister van Financiën van 4 oktober 2011 gaat het over het afwaarderen op lagere marktwaarde. Het rapport zegt dat beleggers beperkt worden in de mate waarin ze afschrijvingen fiscaal ten laste van de winst kunnen brengen. Het klopt dat vastgoedbeleggers verhuurde onroerende zaken voor de belastingheffing kunnen afschrijven tot de WOZ-waarde. Daarnaast kan een incidentele afwaardering naar lagere marktwaarde aan de orde zijn als de marktwaarde lager is dan de WOZ-waarde, bijvoorbeeld in geval van (langdurige) leegstand. Dit afwaarderingsverlies, dat dus niet wordt beperkt door de WOZ-waarde, is fiscaal aftrekbaar. Als de leegstaande kantoorruimte vervolgens weer wordt verhuurd, moet het eerder in aanmerking genomen afwaarderingsverlies worden teruggenomen.
Ziet u nog andere mogelijkheden om de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen langs fiscale weg te stimuleren?
In een brief die de minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 28 april 2011 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd2, is uitvoerig ingegaan op tal van suggesties die zijn gedaan om met fiscale maatregelen kantorenleegstand aan te pakken. In deze brief is onder meer verwezen naar de uitgangspunten in de fiscale agenda die ik namens het kabinet in het voorjaar van 2011 naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Op grond van die uitgangspunten, eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid, is aangegeven dat het kabinet terughoudend is waar het gaat om het introduceren van nieuwe fiscale instrumenten. Daarnaast is ook gewezen op beperkingen uit hoofde van Europese regelgeving en niet te vergeten budgettaire overwegingen, want – dat lijkt soms wel eens te worden vergeten – ook belastinguitgaven belasten het overheidstekort.
Daarnaast is in de brief van 28 april ook gewezen op wat fiscaal wel mogelijk is. Zo kan op verhuurde kantoorpanden zonder meer worden afgeschreven tot de WOZ-waarde, kunnen kosten (zoals hypotheekrente) gewoon in aftrek worden gebracht ongeacht of het pand leeg staat en, zoals ook in antwoord op vraag 4 is verwoord, kan in geval van langdurige leegstand afwaardering plaatsvinden tot onder de WOZ-waarde. Dit nog afgezien van mogelijkheden die gemeenten hebben, bijvoorbeeld in de sfeer van de OZB.
Op grond van de hiervoor kort geschetste overwegingen acht ik het niet mogelijk en ook niet wenselijk om langs fiscale weg de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen (extra) fiscaal te stimuleren.
Beelden van inbrekers gemaakt door RTV Oost |
|
Eddy van Hijum (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat RTV Oost beelden heeft uitgezonden van drie inbrekers die hebben ingebroken in het pand van RTV Oost?1
Ja.
Deelt u de mening dat beveiligingscamera’s kunnen dienen ter voorkoming en opsporing van inbraak?
Ja.
Bent u van mening dat inbrekers zelf risico nemen gefilmd te worden bij het plegen van een strafbaar feit en zeker in het geval van inbraak bij een beveiligd bedrijfspand (waar in dit geval ook nog eens een tv-zender huist) waar beveiligingscamera’s aanwezig zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het belang van privacy van personen, die weten dat ze gefilmd kunnen worden bij het plegen van een strafbaar feit en zelf iemands privacy schenden, minder zwaar weegt dan het oplossen van dit feit?
Bepaalde inbreuken op de privacy van personen die verdacht worden van een strafbaar feit zijn in het belang van de opsporing geoorloofd. Het is echter niet zo dat inbrekers door hun daad ieder recht op privacy verspelen. Het naleven van de rechten op het gebied van privacy en bescherming van persoonsgegevens staat overigens niet in de weg aan een effectieve opsporing en vervolging.
Bent u van mening dat RTV Oost de beelden had mogen uitzenden? Zo nee, onder welke voorwaarden had het wel gemogen?
Het oordeel over de vraag of RTV Oost de beelden had mogen uitzenden, is primair aan de rechter of de Raad voor de Journalistiek. In het algemeen geldt hierover het volgende. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is slechts gedeeltelijk van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden (de zogenaamde journalistieke exceptie). Het verwerken van strafrechtelijke gegevens voor journalistieke doeleinden, waaronder het tonen van beelden die min of meer gegronde verdenkingen onderbouwen, is in beginsel geoorloofd.
Klopt het dat de beelden mogen worden uitgezonden indien zij via de politie waren aangeleverd bij de zender? Zo ja, was de privacyschending van de inbrekers dan geen probleem geweest, terwijl wel dezelfde beelden zouden zijn uitgezonden?
Beelden van bijvoorbeeld een inbraak mogen worden uitgezonden indien ze door de politie worden aangeleverd bij een zender. De politie maakt daarbij een belangenafweging op basis van de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving. Net als bij de inzet van andere opsporingsmiddelen gelden de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het gebruik door politie en justitie van beelden gemaakt door particulieren of bedrijven wordt primair beheerst door het Wetboek van Strafvordering, de Wet politiegegevens en/of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dat is een ander wettelijk kader dan het kader van de Wbp.
Is het burgers toegestaan om beelden, waar mensen in een publieke ruimte herkenbaar in beeld zijn, openbaar te maken, bijvoorbeeld via Youtube zoals vaak gebeurt?
Dit is afhankelijk van de concrete situatie. In zijn algemeenheid geldt dat men er op de openbare weg niet vanuit mag gaan dat men geheel onbespied zijn gang kan gaan. In besloten ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn, geldt dat camerabewaking duidelijk kenbaar moet worden gemaakt. Die beelden worden in de regel slechts voor korte termijn bewaard en niet gepubliceerd. Het bewust publiceren van beelden van herkenbare personen op internet is een verdergaande inbreuk op de privacy van betrokkenen, en zal minder snel aanvaardbaar zijn. In beginsel is de toestemming nodig van betrokkenen. Het publiceren van beelden op internet kan overigens ook uit anderen hoofde dan privacybescherming onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld omdat het in strijd is met de Auteurswet.
Is het burgers toegestaan om beelden waar mensen in een publieke ruimte herkenbaar in beeld zijn en een strafbaar feit plegen openbaar te maken, bijvoorbeeld via Youtube? Zo nee, wat doen de burgers die geen strafbaar feit plegen verkeerd, waardoor hun privacy minder gerespecteerd wordt dan de burgers die wel een strafbaar feit plegen?
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven van slachtoffers van criminaliteit om politie en justitie te ondersteunen in hun werk om daders op te sporen. Dergelijke initiatieven dienen uiteraard in overeenstemming met het toepasselijk wettelijk kader uitgevoerd te worden. Burgers en bedrijven die beelden van herkenbare natuurlijke personen die een strafbaar feit plegen willen publiceren doen er verstandig aan om dergelijke beelden altijd eerst aan politie en Openbaar Ministerie ter beschikking te stellen. Politie en Openbaar Ministerie kunnen de juiste afweging maken of het publiceren van beelden in een concreet geval nuttig is, of juist moet worden afgeraden, bijvoorbeeld om het onderzoek te beschermen of omdat de identiteit van de inbreker(s) ook op andere wijze vast te stellen is. Uiteindelijk hangt de rechtmatigheid af van de omstandigheden van het individuele geval. Het CBP is verantwoordelijk voor het toezicht op de Wbp.
Bent u bereid te kijken naar het huidig wettelijk kader omtrent de bescherming van persoonsgegevens, aangezien er nu onduidelijk heerst over wat er wel en niet is toegestaan?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in december 2011 een wetsvoorstel ter wijziging van de Wbp ter consultatie gepubliceerd. Dit wetsvoorstel bevat onder andere een nadere regeling voor het gebruik van beelden van bewakingscamera's die door particulieren zijn vervaardigd. In het wetsvoorstel wordt de grondslag gelegd voor enkele nadere regelingen waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder dergelijke beelden door burgers en bedrijven zelf op internet kunnen worden geplaatst om zodoende de opsporing en vervolging te ondersteunen.
De erfbelasting over een niet verkochte woning |
|
Pieter Omtzigt , Bas Jan van Bochove (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen uit de praktijk dat veel belastingplichtigen problemen hebben om de erfbelasting te betalen als de nalatenschap uit een woning bestaat en deze woning niet snel genoeg verkocht kan worden, nu de verkooptijd van koopwoningen is opgelopen tot 23 maanden?1
Naar aanleiding van uw vraag of mij uit de praktijk signalen bekend zijn dat veel belastingplichtigen problemen hebben om de erfbelasting te betalen als de nalatenschap uit een woning bestaat en deze woning niet snel genoeg verkocht kan worden, nu de verkooptijd is opgelopen tot 23 maanden, kan ik u op grond van informatie van de Belastingdienst meedelen dat bedoelde problemen hoegenaamd niet bestaan.
Verzoeken om uitstel van betaling voor aanslagen erfbelasting worden sinds januari 2011 centraal behandeld in Utrecht. Beleid is dat voor aanslagen onder € 50 000 waarbij niet betaald kan worden in verband met de tijdelijke onverkoopbaarheid van de woning zonder meer uitstel van betaling wordt verleend gedurende een jaar. Is het aanslagbedrag hoger of de termijn waarvoor uitstel wordt gevraagd langer, wordt zekerheid gevraagd in de vorm van een hypotheek op de betreffende woning. In de regel is hier weinig tot geen discussie over.
Aanslagen opgelegd voor 2011 worden nog behandeld door de Belastingregio's afzonderlijk. Ook uit informatie van deze regio's blijkt niet van problemen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat erfgenamen een nalatenschap met een positieve waarde zouden moeten verwerpen, omdat zij de erfbelasting over de nalatenschap niet op tijd zouden kunnen betalen?
In december 2008 hebben de leden Jansen en Bashir vragen gesteld over min of meer dezelfde situatie die u thans hebt voorgelegd. In zijn schriftelijke antwoord aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (brief van 13 januari 2009, nr. DGB/2008/6442) heeft de toenmalige staatssecretaris het volgende geantwoord, welk antwoord nog steeds opgeld doet.
«Voor aanslagen in het recht van successie geldt een wettelijke betalingstermijn van twee maanden; in het algemeen worden deze aanslagen overigens eerst geruime tijd na het overlijden van de erflater opgelegd. Na het opleggen van de aanslag kan de Belastingdienst zo nodig uitstel van betaling verlenen voor een periode van twaalf maanden. In de praktijk hebben belastingschuldigen die voor laatstbedoeld uitstel van betaling in aanmerking komen, gerekend vanaf het tijdstip van verkrijging, een periode van twee jaren om de verkregen goederen geheel of gedeeltelijk te gelde te maken (hetzij door middel van verkoop hetzij door middel van belening) teneinde uit de opbrengst het verschuldigde recht te betalen. Deze periode is meestal voldoende; indien sprake is van bijzondere omstandigheden, voorziet het uitstelbeleid van de Belastingdienst in een nog langere termijn (dan de genoemde twaalf maanden).»
Erfgenamen hoeven derhalve hun nalatenschap met een positieve waarde niet te verwerpen, omdat zij de erfbelasting over de nalatenschap niet op tijd zouden kunnen betalen, gelet op het feit dat uit het vorenstaande blijkt dat de Belastingdienst zich coulant opstelt bij het innen van erfbelasting.
Deelt u de mening dat, als de erfgenamen er alles aan gedaan hebben om de geërfde woning zo snel mogelijk te kunnen verkopen, maar dit vanwege de economische tijden op de woningmarkt nog niet gelukt is, de Belastingdienst zich soepel op zou moeten stellen bij het verlenen van uitstel van betaling of van een betalingsregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van een woning2 tijdelijk uit te breiden tot nalatenschappen die voor een groot deel bestaan uit een nog niet verkochte woning, al dan niet met hypotheek bezwaard, als de belastingplichtige over onvoldoende andere middelen beschikt om de erfbelasting te kunnen betalen?
Uit de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 blijkt van een soepele opstelling van de Belastingdienst in het geval de verschuldigde erfbelasting niet kan worden betaald en de nalatenschap uit een woning bestaat die niet snel genoeg verkocht kan worden. Derhalve vind ik een uitbreiding van de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van de woning ex artikel 25, lid 20, Invorderingswet 1990 niet in de rede liggen.
Het op slot blijven van ecoducten op de Veluwe voor groot wild |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Is het waar dat ecoducten op slot blijven voor groot wild?1
De provincie Gelderland heeft drie ecoducten nog niet opengesteld voor herten omdat er nog aanvullende inrichtingsmaatregelen moeten plaatsvinden alvorens herten er «veilig» gebruik van kunnen maken. Bij één ecoduct ontbreekt bijvoorbeeld nog een raster langs de treinbaan die wordt gepasseerd.
Het is dus niet waar dat deze ecoducten permanent op slot zullen blijven voor groot wild.
Overigens is het al dan niet afsluiten van ecoducten een zaak van de provincie.
Wat vindt u ervan dat de ecoducten op de Veluwe, die bedoeld zijn om dieren de mogelijkheid te geven om vrij te kunnen trekken over de Veluwe en naar andere gebieden, op slot blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het risico op de verspreiding van dierziekten via een ecoduct erg gering is? Zo nee, op welk concreet onderzoek baseert u zich?
Onderzoek naar het veterinair risico van edelherten en damherten in robuuste verbindingen voor de veehouderij in Nederland ( Central Veterinary institute, Wageningen UR, rapport 09/CV10253) heeft aangetoond dat het risico klein is. Ondanks een lichte toename van het leefgebied blijft het risico op verspreiding van dierziekten klein.
Zie tevens het rapport Robuuste Verbinding en wilde hoefdieren (Alterra-rapport 1506). Dit rapport is u aangeboden op 20 december 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 576, nr. 47).
Indien u van mening bent dat het risico op verspreiding van dierziekten via een ecoduct groot is, waarom is deze zorg niet eerder in beschouwing genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat de provincie de belangen van lokale boeren voorop stelt en voorbij gaat aan het brede draagvlak in Nederland voor de aanleg en openstelling van deze ecoducten?
De provincie Gelderland is voornemens deze 3 ecoducten geleidelijk open te stellen, afhankelijk van het draagvlak in het gebied en de mate waarin de natuurinrichting is gevorderd. Dit is de verantwoordelijkheid van de provincie en ik ga ervan uit dat de provincie de ecoducten zal openstellen, zodra ze dat mogelijk acht.
Deelt u de mening dat de ecoducten zo gauw mogelijk moeten worden opengesteld, zodat zij het doel dienen waarvoor ze zijn aangelegd en dieren vrij over de Veluwe kunnen trekken. Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij de minister heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u zich al gebogen over de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Klopt mijn beeld dat de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg de laatste school voor havo- en vwo-onderwijs in Kerkrade heeft gesloten vanwege een te gering leerlingenaantal? Kunt u bevestigen dat dit niet zozeer te maken heeft met krimpproblematiek, als wel met een tekortschietende onderwijskwaliteit, met als gevolg dat veel ouders voor hun kinderen een school in omliggende gemeenten opzoeken?
Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVO|PL) heeft besloten om een van de nevenvestigingen van het Charlemagne college waar onderbouw havo en vwo wordt aangeboden in Kerkrade (locatie Holz), per 1 augustus 2012 te sluiten. Een besluit om een vestiging te sluiten ligt primair bij het schoolbestuur. De motivering voor een dergelijke beslissing dus ook. Binnenkort vindt er op mijn verzoek een gesprek met SVO|PL plaats waarin zij onder meer de motieven voor hun beslissing komen toelichten.
Ik heb geen signalen dat de onderwijskwaliteit van de genoemde vestiging in Kerkrade tekortschiet. De regio Parkstad Limburg, waar gemeente Kerkrade toe behoort, is wel aangemerkt als een van de krimpregio’s.
Bent u bereid om het burgerinitiatief voor de stichting van Nova Rolduc een kans te geven?
Het stichten van een nieuwe school is een aangelegenheid die aan wet- en regelgeving is gebonden. Het is niet mogelijk om een burgerinitiatief een kans te geven als de aanvraag niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen voor stichting van een nieuwe school.
Ziet u mogelijkheden om in de toekomst schoolkeuzemotieven, die te maken hebben met een tekortschietende onderwijskwaliteit, op enigerlei wijze te verdisconteren bij de beoordeling van aanvragen voor de stichting van een nieuwe school? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarvoor dan voorstellen tegemoet zien? Zo neen, waarom niet?
Er bestaan wettelijk al mogelijkheden om scholen met een tekortschietende onderwijskwaliteit aan te pakken. In het uiterste geval kan de bekostiging van een school met zeer slechte prestaties worden gestopt.
Een mogelijk onafwendbaar vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de coördinator van de Taskforce Opsporing Vuurwerk Bommenmaker dat een vuurwerkverbod onafwendbaar is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er steeds meer professioneel vuurwerk van het zwaarste soort, als lawinepijlen, nitraatklappers, vlinderbommen en cobra’s, illegaal vanuit Oost-Europa Nederland binnen worden gesmokkeld?
Natuurlijk ben ik van mening dat het onjuist en zorgelijk is dat illegaal zwaar knalvuurwerk, dat niet voor de consument bestemd is, op de illegale Nederlandse markt wordt gebracht. Dat vuurwerk hoort absoluut niet in handen van een consument te komen. Het feit dat veel van dit vuurwerk massa explosief reageert, maakt dit nog ernstiger. Daarom zijn door het Kabinet ook al diverse maatregelen genomen:
Wat vindt u ervan dat klasse 1.1 vuurwerk met 48,5 gram aan explosieve lading – meer dan in een kleine handgranaat – gewoon via Nederlandse sites online worden aangeboden, onder vermelding dat het verboden is en dat de waarschuwingen van de politie voor het gevaar van dit soort vuurwerk niet serieus moet worden genomen?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de oogartsen dat vuurwerk vergelijkbaar is met munitie en niet in de handen van burgers thuishoort, omdat de oogschade als gevolg van vuurwerk gelijk is aan die van munitie?3
Vuurwerk is in staat om letsel te veroorzaken, zeker bij verkeerd gebruik. De aard van het letsel is afhankelijk van het type vuurwerk, de hoeveelheid kruit in het vuurwerk en de plaats waar de effecten het lichaam raakt. Vergelijken met andere letselveroorzakende artikelen is niet zinvol. Indien vuurwerk wordt gebruikt volgens de gebruiksaanwijzing door mensen die zich bewust zijn van de mogelijke gevaren en daarnaar handelen, is de kans op letsel gering.
Kunt u uiteenzetten wat jaarlijks wordt uitgegeven aan de (spoed)behandeling van de honderden gewonden door vuurwerk?4 Heeft u zicht op het aantal mensen dat (tijdelijk) arbeidsongeschikt is geraakt door vuurwerk, al dan niet gedeeltelijk?
De Stichting Consument en Veiligheid heeft, in samenwerking met het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, een rekenmodel (Letsellastmodel) ontwikkeld dat bestaat uit een zorgmodel en een verzuimmodel. Met behulp van dit model en de specifieke gegevens van de letselgevallen over de jaarwisselingen 2006 t/m 2010, zijn de gemiddelde zorgkosten en de gemiddelde verzuimkosten als gevolg van een jaarwisseling berekend.
De totale medische kosten voor de behandeling van slachtoffers bedragen gemiddeld 1,1 miljoen euro per jaarwisseling. Ongeveer een kwart van deze slachtoffers heeft een betaalde baan. De kosten voor hun arbeidsverzuim door de vuurwerkongevallen belopen jaarlijks eveneens 1,1 miljoen. Letsels door vuurwerkongevallen kosten de maatschappij dus gemiddeld 2,2 miljoen euro per jaarwisseling.
Deelt u de mening dat een verbod op consumentenvuurwerk ook in het licht van de (zorg)kosten een welkome bezuiniging zou zijn op de overheidsuitgaven? Zo neen, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat letsel zo veel mogelijk voorkomen moet worden en dat uitgaven daaraan, hoewel op dat moment wel besteed, dus eigenlijk altijd te hoog zijn. Ik zie dit los van eventuele bezuinigingen. Van belang blijft mijns inziens om ongeregeldheden rond de jaarwisseling en onjuist omgaan met (illegaal) vuurwerk zo veel mogelijk te voorkomen. Zeker illegaal vuurwerk hoort niet in handen van de consument. Daar blijf ik dan ook vol op inzetten.
Aan een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk zijn natuurlijk ook extra kosten verbonden in de sfeer van bijvoorbeeld de handhaving, het organiseren van professionele vuurwerkshows en omzetderving van de vuurwerkbranche (indien het verbod onmiddellijk in moet gaan). Wanneer elk van de 400 gemeenten ten minste 1 vuurwerkshow organiseert, bij een kostprijs van 1 show van 10 000 Euro, zijn de investeringen hierin al meer dan de bezuinigingen op de letselkosten.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende ellende en zeer ernstige ongevallen met het afsteken van vuurwerk, waaronder zeer veel (oog)schade voor mens, dier en milieu, een verbod op het consumentenvuurwerk onafwendbaar is? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo neen, waarom niet?
Het Kabinet is van mening dat de jaarwisseling een feest moet zijn waar mensen ook door het afsteken van vuurwerk (mits dit legaal gebeurt) veel plezier aan beleven. Op dit moment overweeg ik daarom niet een totaal verbod op consumentenvuurwerk in te stellen.
Daar is mijns inziens nu ook geen draagvlak voor. Ik baseer me daarbij op een gedetailleerd onderzoek naar de beleving van vuurwerk uit 2008. Gelet op de oplaaiende discussie ben ik voornemens om dit onderzoek te actualiseren.
Overigens blijft een belangrijk aandachtspunt bij een eventueel verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk de verwachting dat een deel van de consumenten naar buitenlands vuurwerk zullen uitwijken, waarop, gezien het illegale karakter ervan, nog minder controle kan worden uitgeoefend.