Het bericht dat EU-steun aan Afrika ten zuiden van de Sahara voor het genereren van inkomsten “nog niet doeltreffend” is |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer over het verlenen van 1,7 miljard euro begrotingssteun aan Sub-Sahara Afrika?1
Ja
Kunt u per aanbeveling van de Europese Rekenkamer reflecteren op de opmerkingen van de Europese Commissie?
De Europese Rekenkamer onderzocht of de Europese Commissie doeltreffend gebruikmaakte van contracten voor begrotingssteun om het genereren van binnenlandse inkomsten te ondersteunen in lage – en lage middeninkomenslanden in Afrika ten zuiden van de Sahara. Volgens de Europese Rekenkamer speelt het verbeteren van de mate waarin ontwikkelingslanden binnenlandse inkomsten (belasting- en andere inkomsten) weten te mobiliseren een cruciale rol in hun duurzame ontwikkeling. De Europese Rekenkamer concludeert dat de Europese Commissie nog geen doeltreffend gebruik heeft gemaakt van contracten voor begrotingssteun om lage – en lage middeninkomenslanden in Afrika ten zuiden van de Sahara te ondersteunen bij het genereren van binnenlandse inkomsten. De Europese Rekenkamer constateert in het bijzonder tekortkomingen in de planning en uitvoering, en een gebrek aan passende monitoringinstrumenten.
Naar aanleiding van zijn onderzoek doet de Europese Rekenkamer zes aanbevelingen.
De Europese Rekenkamer beveelt de Europese Commissie aan dat zij consistent alomvattende beoordelingen over de mobilisering van binnenlandse inkomsten uitvoert voordat de Commissie nieuwe contracten voor begrotingssteun en uitbetalingen daarvan goedkeurt. De beoordelingen moeten zien op macro-economische stabiliteit en het beheer van de overheidsfinanciën. De Europese Rekenkamer beveelt verder aan dat risico’s beter in kaart worden gebracht. De Europese Rekenkamer wijst in het bijzonder op risico’s inzake andere inkomsten dan belastinginkomsten, zoals inkomsten uit de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en op risico’s rondom belastingvrijstellingen.
De Commissie neemt deze aanbeveling over. De reactie van de Commissie is in overeenstemming met de verplichtingen aangegaan in het kader van het mede door Nederland geïnitieerde Addis Tax Initiative. Het kabinet onderschrijft de reactie van de Commissie.
De Europese Rekenkamer vindt dat de Commissie de uitbetaling van de (eventuele) variabele tranches van begrotingssteun moet verbinden aan specifieke afspraken op het gebied van de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Europese Rekenkamer beveelt aan dat deze voorwaarden de doeltreffendheid van de mobilisering van binnenlandse inkomsten moeten bevorderen, en haalbaar en afdwingbaar moeten zijn.
De Commissie neemt deze aanbeveling over en zegt toe de prestatie-indicatoren voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten beter te formuleren dan in de huidige richtsnoeren voor begrotingssteun is opgenomen. De Commissie wijst er op dat de regeringen van partnerlanden verantwoordelijk zijn voor binnenlandse hervormingen. Het kabinet is het met de Commissie eens dat voor het behalen van deze prestatie-indicatoren de inspanningen van de regeringen van partnerlanden essentieel zijn.
De Europese Rekenkamer stelt dat de Commissie meer informatie moet geven over het aantal, de soort en de waarde van contracten met binnenlandse inkomstenmobilisering als specifieke doelstelling.
De Commissie neemt ook deze aanbeveling over en zal in toekomstige rapportages over begrotingssteun en over de uitvoering van het Addis Tax Initiative meer informatie verschaffen over de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Commissie wil verder via casestudies (in de vorm van evaluaties) beter communiceren over de effecten van begrotingssteun voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten. Het kabinet verwelkomt meer informatievoorziening en evaluaties over de bijdrage van begrotingssteun aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten.
De Europese Rekenkamer constateert dat voor het vaststellen van, onderhandelen over en vervolgens monitoren van specifieke voorwaarden voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten, uitgebreide besprekingen met de partnerlanden nodig waren. De Rekenkamer stelt verder vast dat de Commissie de beleidsdialoog als een kernonderdeel van doeltreffende begrotingssteun beschouwt, maar hiervoor geen strategieën had ontwikkeld met op het partnerland toegespitste duidelijke doelstellingen. De Europese Rekenkamer vindt dat de Commissie dergelijke dialoogstrategieën moet ontwikkelen voor toekomstige begrotingssteuncontracten met partnerlanden.
De Commissie neemt deze aanbeveling over. De Commissie zal een betere begeleiding bij de beleidsdialoog opnemen in de aanpassing van de richtsnoeren voor begrotingssteun. De Commissie geeft echter wel aan dat rekening gehouden moet worden met omstandigheden in de afzonderlijke landen en de noodzakelijke vertrouwelijkheid van bepaalde aspecten (zoals belastinghervorming) die besproken worden in de dialogen. Het kabinet verwelkomt dat de Commissie de beleidsdialoog in het kader van de begrotingssteun beter wil verankeren in de komende herziening van de richtsnoeren voor begrotingssteun.
De Europese Rekenkamer stelt vast dat administratieve capaciteit een belangrijk onderdeel is van doeltreffende inkomstenmobilisering in Afrika ten zuiden van de Sahara, maar dat partnerlanden geen gebruik maakten van de daarvoor beperkt beschikbare middelen. De Europese Rekenkamer vindt dat het bewustzijn bij de partnerlanden over beschikbare middelen voor capaciteitsontwikkeling voor het mobiliseren van binnenlandse inkomsten moet worden vergroot en het gebruik van deze middelen vergemakkelijkt. Dit gaat met name op in het geval wanneer door andere donoren onvoldoende wordt voorzien in de behoeften voor capaciteitsontwikkeling.
De Commissie neemt deze aanbeveling over, maar voegt toe dat capaciteitsopbouw voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten deel uit maakt van alle activiteiten gericht op capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden Mobilisering van binnenlandse inkomsten maakt immers, aldus de Commissie, onderdeel uit van het macro-economische beheer (begrotingsbeleid) en het beheer van de openbare financiën (in het bijzonder de belastingen) van het partnerland. Het kabinet onderschrijft de reactie van de Commissie.
Deze aanbeveling van de Europese Rekenkamer houdt in dat de Commissie in haar toekomstige evaluaties een oordeel geeft over de wijze waarop begrotingssteun bijdraagt aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Commissie neemt deze aanbeveling over. De Commissie zegt ernaar te streven om deze aspecten van begrotingssteun tijdig te analyseren. De Commissie doet haar evaluaties over de effecten en resultaten van begrotingssteun aan de hand van de OESO/DAC richtlijnen voor evaluatie. De Commissie wijst er echter op dat mobilisering van binnenlandse inkomsten geen expliciet onderdeel vormt van deze evaluatierichtlijnen. Het kabinet verwelkomt de aanbeveling en onderkent dat een analyse van de effecten van begrotingssteun op de mobilisering van binnenlandse inkomsten methodologisch complex is. Het kabinet onderstreept dat het in het kader van het Addis Tax Initiative van belang is dat de effecten hiervan op een duidelijke manier kunnen worden geëvalueerd en beoordeeld.
Sinds wanneer geeft de Europese Commissie ontwikkelingshulp via begrotingssteun?
Begrotingssteun is voor het eerst ingezet door de Europese Commissie in de jaren negentig, ten behoeve van de Afrikaanse, Caribische en Stille Oceaan landen. Na 2000 is het instrument toegepast op andere regio’s. In 2011 heeft de EU drie types contracten geïntroduceerd om beter aan te sluiten bij de behoeften van de partnerlanden (Sector Reform Contracts, State-Building Contracts, Good Governance and Development Contracts).2 Met deze hervorming is de link versterkt tussen begrotingssteun en de fundamentele waarden van de Europese Unie op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid. Daarnaast zijn de criteria voor het verlenen van begrotingssteun op het gebied van transparantie en toezicht op de uitvoering van de begroting van het ontvangende land versterkt. Ook is de interne EU coördinatie op het gebied van verstrekking van begrotingssteun versterkt.
Wat vindt u ervan dat er al die tijd niet is vastgesteld dat begrotingssteun doeltreffend is?
Het rapport van de Europese Rekenkamer geeft een beoordeling over de gebruikmaking van begrotingssteun ter verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten in de landen in Sub Sahara Afrika; het geeft geen oordeel over de algehele doeltreffendheid van het instrument begrotingssteun. Het mobiliseren van binnenlandse inkomsten is één van de resultaten, die de EU binnen het instrument begrotingssteun nastreeft. Begrotingssteun staat niet op zichzelf, maar wordt altijd ingezet in combinatie met andere instrumenten van het EU beleid.
Evaluaties over begrotingssteun, zoals de IOB-evaluatie uit 2012, hebben laten zien dat begrotingssteun een positief effect kan hebben op het verminderen van armoede, vooral door een verbeterde toegang tot dienstverlening met name op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg, op een verbeterd beheer van de openbare financiën en op lagere transactiekosten dan andere hulpinstrumenten. Ook laten evaluatierapporten zien dat begrotingssteun een zogenaamd multipliereffect kan hebben, waardoor overheden van de ontvangende landen als gevolg van de begrotingssteun zelf meer zijn gaan bijdragen aan armoedevermindering.
Hoeveel procent van de hulp van de Europese Commissie wordt in de periode 2017 t/m 2020 uitgegeven via begrotingssteun? Hoeveel procent van dat geld wordt besteed aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten van ontwikkelingslanden?
Voor het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020) is geen kwantitatief doel vastgesteld voor de inzet van begrotingssteun. De toekenning van begrotingssteun is afhankelijk van het voldoen aan de toekenningscriteria, die zijn vastgelegd in de richtlijnen voor begrotingssteun van de Europese Commissie3. In de afgelopen 10 jaar bedroeg het percentage begrotingssteun in de totale ontwikkelingssamenwerking van de Commissie tussen de 20% en 25%. De Europese Commissie heeft recent een rapportage gepubliceerd over begrotingssteun in 20154. Hierover is uw Kamer middels een Kamerbrief geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-04, nr. 196). Dit rapport toont aan dat het aandeel van begrotingssteun in de totale ODA-uitgaven licht is gedaald ten opzichte van 2014.
Het is niet direct traceerbaar hoeveel procent van begrotingssteun besteed wordt aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten van ontwikkelingslanden. Het kenmerk van begrotingssteun is dat de hulp niet geoormerkt is en wordt overgemaakt op basis van behalen van vooraf afgesproken prestaties door het ontvangende land. Deze afspraken staan vastgelegd in het contract tussen de EU en het ontvangende land. Het mobiliseren van binnenlandse inkomsten is een voorbeeld van een vooraf afgesproken prestatie-indicator. De Commissie heeft in haar reactie op aanbeveling 3 toegezegd in het kader van de jaarlijkse rapportage over begrotingssteun en de rapportage over de uitvoering van het initiatief van Addis Abeba inzake belastingen, meer informatie over de mobilisering van binnenlandse inkomsten te verstrekken.
Op welke momenten heeft u sinds 2012 tijdens (in)formele Raden Ontwikkelingssamenwerking namens Nederland het standpunt naar voren gebracht dat de Europese Commissie zou moeten stoppen met het verlenen van begrotingssteun? Waarom was er tot nu toe geen steun in Europa voor het Nederlandse standpunt?
De uitgangspunten van de Nederlandse inzet ten aanzien van begrotingssteun door de EU zijn neergelegd in de Kamerbrief over de voorwaarden die worden gesteld aan EU-begrotingssteun d.d. 25 oktober 2012 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 148) en in de Kamerbrief over de Kabinetsvisie op het Europees beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking van 11 december 2012 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 149).
Nederland heeft sindsdien gepleit voor een meer politieke benadering voor het verstrekken van begrotingssteun door de EU in overeenstemming met de Raadsconclusies van 14 mei 2012 (9323/12). De Nederlandse inzet op EU-begrotingssteun in de afgelopen jaren is met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrieven over de EU-begrotingssteun van 2013 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 168) en 2014 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 183). De Europese Commissie heeft daarnaast recent een rapportage gepubliceerd over begrotingssteun in 20155, waarover uw Kamer recent geïnformeerd is (Kamerstuk 21 501-04, nr. 196). Het kabinet is van mening dat EU-begrotingssteun alleen effectief kan zijn als deze gepaard gaat met stevige dialoog, heldere criteria en concrete maatregelen om risico’s als corruptie en fraude te beperken. Nederland blijft erop toezien dat genoemde maatregelen worden genomen, criteria worden nageleefd en de opportuniteit van de programma’s in een politieke context wordt beoordeeld.
Nederland wijst binnen de beheerscomités van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) regelmatig op het belang van financiering van projecten via uitvoerende organisaties in plaats van begrotingssteun. Daarnaast ziet Nederland in deze comités toe op de navolging van de richtlijnen voor begrotingssteun. Nederland blijft bij de beoordeling van de programma’s kritisch op programma’s in landen met een hoog niveau van corruptie of landen waarvan de overheidsinstellingen beperkte capaciteit hebben om de toegekende programma’s goed te implementeren. Besluitvorming in de beheerscomités van het EOF en het DCI vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid. Dat betekent dat besluitvorming slechts met een voldoende grote groep Lidstaten kan worden tegenhouden; Nederland kan dat niet alleen.
Wat moet er volgens u – het rapport in ogenschouw nemende – veranderen aan de wijze waarop Europese ontwikkelingshulp wordt geboden aan landen in Afrika ten zuiden van de Sahara?
Het kabinet is positief over het feit dat de Europese Commissie alle aanbevelingen uit het rapport van de Europese Rekenkamer overneemt en acht concrete opvolging van de aanbevelingen uit het rapport van belang.
Het kabinet blijft van mening dat EU-begrotingssteun alleen effectief kan zijn als deze gepaard gaat met stevige dialoog met het partnerland, heldere criteria en concrete maatregelen om risico’s te beperken.
Bent u bereid het rapport van de Europese Rekenkamer te agenderen voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Ontwikkelingssamenwerking op 16 maart 2017 en de RBZ Ontwikkelingsraad op 19 mei 2017?
Ja. De RBZ Ontwikkelingssamenwerking zal zich in raadsconclusies uitspreken over het Speciaal verslag nr. 35/2016 «Gebruikmaking van begrotingssteun ter verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten in Afrika ten zuiden van de Sahara» van de Europese Rekenkamer. Het Voorzitterschap is voornemens de aanname van deze conclusies te agenderen voor de RBZ Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei.
Nederland zal zoals gebruikelijk zijn inzet voor de raadsconclusies afstemmen met gelijkgestemde EU-lidstaten en zal de Kamer hierover voorafgaand aan het Algemeen Overleg informeren.
Overigens blijft Nederland zich kritisch opstellen in de beheerscomités bij de beoordeling van voorstellen van de Europese Commissie voor verlening van begrotingssteun.
Bent u bereid in aanloop naar beide Raden naar aanleiding van het rapport van de Europese Rekenkamer contact op te nemen met gelijkgestemde EU-lidstaten en de Kamer over de uitkomsten van deze overleggen te informeren voor het Algemeen Overleg RBZ Ontwikkelingssamenwerking op 17 mei 2017?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Taverne over trainingen inzake belastingverdragen voor ambtenaren van de belastingdienst van Zimbabwe?2
Ja
Bent u nog steeds van mening dat de assistentie aan Zimbabwaanse belastingambtenaren bijdraagt aan een versterking van het economisch bestuur van Zimbabwe voor de langere termijn? Zo ja, waar baseert u dat op? Welke monitoringsinstrumenten gebruikt u om bewijs te verkrijgen dat deze vorm van hulp effectief is?
Na één gerichte training in Amsterdam in 2014 op het gebied van verdragsonderhoud (bijhouden en actualiseren van reeds afgesloten verdragen; volgen actuele ontwikkelingen met betrekking tot tax planning en verdragsteksten) voor negen Afrikaanse landen, waarbij twee Zimbabwaanse belastingambtenaren waren uitgenodigd om deel te nemen, is het aanbod van Nederland op vervolgtrainingen ingetrokken omdat het gezien de politieke context in Zimbabwe voor Nederland niet opportuun werd geacht om directe steun aan de Zimbabwaanse belastingdienst voort te zetten.
De gaswinning onder een woonwijk en bedrijventerrein in Heerenveen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gasboring Heerenveen gaat door»1 en het artikel «Minister zag geen kwaad in gaswinning»2?
Ja.
Klopt het dat de gemeente Heerenveen tot december 2016 niet op de hoogte was van de winning van gas door Vermilion onder haar grondgebied, terwijl hier al sinds begin 2015 gas gewonnen wordt?
Vermilion Energy (hierna: Vermilion) is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). Deze inrichting is gelegen in gemeente Opsterland. Gezien de relatief korte afstand van de inrichting Langezwaag-1 tot de gemeente Heerenveen en het feit dat het gasvoorkomen grotendeels onder de gemeente Heerenveen ligt, heb ik destijds ook bij de gemeente Heerenveen advies gevraagd. Daarnaast heb ik het ontwerpbesluit onder meer ter inzage gelegd in gemeente Heerenveen en heb ik melding gedaan van de terinzagelegging in de Heerenveense Courant (5 oktober 2012 t/m 15 november 2012).
Klopt het dat Vermillion de gaswinning heeft uitgebreid richting Heerenveen (o.a. de woonwijk Skoatterwald), maar dat daarvoor een aanpassing van het winningsplan uit 2012 noodzakelijk was? Zo ja, waarom is niet gewacht met uitbreiding van de gaswinning tot de formele procedures voor aanpassing van het winningsplan zijn afgerond?
Begin 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden op basis waarvan melding is gemaakt van een extra boring en een gewijzigd winningsplan is ingediend. De boring die plaatsvond binnen de bestaande inrichting is volgens de daarvoor geldende procedures gemeld.
In april van dat jaar heb ik de Tweede Kamer bericht over de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen. Dit betekende ook dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. De mijnbouwmaatschappij behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er half februari 2017 advies gevraagd aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Technische commissie bodembescherming (Tcbb) adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Klopt het dat u expliciet toestemming heeft gegeven voor uitbreiding van de gaswinning richting Heerenveen? Zo ja, op basis van welke onderzoeken zijn deze besluiten genomen? Bent u bereid de onderzoeken naar de Kamer te sturen?
Met een brief d.d. 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat de productie kon doorgaan op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan. Indien het Staatstoezicht op de Mijnen echter tijdens de winning op basis van nieuwe informatie constateert dat de bodembeweging niet verloopt conform het vigerende winningsplan, of constateert dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, dan kan de winning alsnog worden stilgelegd.
Om tot dat besluit te komen heb ik, in overleg met SodM, TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan uit 2015 dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleine veldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is.
Hoe verklaart u dat de gemeente Heerenveen niet geconsulteerd is over de gaswinning onder haar grondgebied? Deelt u de mening dat dit wel had moeten gebeuren, zoals ook door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in haar rapport «Aardbevingsrisico's in Groningen» is aanbevolen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een transparante, proactieve communicatie met de bewoners en lokale overheden onontbeerlijk is? Deelt u de mening dat communicatie niet goed is verlopen en hoe verklaart u dat, zeker nu gaswinning en potentiële winningsschade aan gebouwen al enkele jaren zo’n delicaat onderwerp is?
Ik deel uw mening dat een open en transparante communicatie van groot belang is. Hiervoor zijn ook momenten ingebouwd in het besluitvormingsproces. Overeenkomstig de nieuwe Mijnbouwwet heb ik op 16 februari 2017 een adviesverzoek aan de gemeente Heerenveen verstuurd, waarbij de meest recente informatie aan de gemeente is toegestuurd. Vermilion is tijdens de eerste informatiebijeenkomst voor bewoners van de wijk Skoatterwâld, op donderdagavond 2 maart 2017, aanwezig geweest. Ambtenaren van mijn ministerie zijn ook aanwezig geweest bij deze informatiebijeenkomst.
Zal er een verplichte nulmeting van woningen en bedrijven in alle gaswinningsgebieden geëist worden van Vermilion vóórdat er wordt ingestemd met eventuele nieuwe (gewijzigde) winningsplannen voor deze winningslocaties?
Indien nulmetingen aan woningen en bedrijven worden uitgevoerd, gebeurt dit voor aanvang van de gaswinning. Het winningsplan waarmee in 2012 instemming is verleend, beschreef een bodemdaling van minder dan 2 centimeter. De kans op bevingen werd ingeschat als zijnde nihil. Vanwege de verwachte geringe impact en dus mogelijke schade is er toentertijd besloten om geen nulmeting aan woningen en bedrijven uit te voeren.
Het gewijzigde winningsplan Langezwaag van november 2016 is nog in procedure. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de uitkomst van de beoordeling hiervan.
Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van alle gaswinningsplannen onder Nederlands grondgebied die op dit moment een goedkeuring hebben of in behandeling zijn, en in dat overzicht ook weergeven welk bedrijf het plan heeft ingediend, onder welk(e) gebied(en) gas gewonnen wordt (in het geval van schuine boringen) en of deze vallen onder de oude dan wel de nieuwe Mijnbouwwet?
Op de website www.nlog.nl is alle recente informatie over bestaande vergunningen in te zien via een interactieve kaart.
Aangezien de nieuwe Mijnbouwwet geen overgangsrecht kent, worden alle winningsplannen die nog in behandeling zijn conform de aanpassingen in de Mijnbouwwet behandeld. In bijlage 13 is een recent opgesteld overzicht van de winningsplannen die in behandeling zijn, opgenomen. Het betreft hier grotendeels winningsplannen waarvoor geldt dat ook daar op basis van een door TNO gemaakte analyse in combinatie met de door TNO uitgevoerde seismische risico analyse (kleineveldenstudie) is bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor deze winningsplannen geldt dat er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze constatering heb ik met een brief d.d. 29 juni 2016 bij Vermilion, Taqa en NAM aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen. Het betreft de winningsplannen nrs. 1 t/m 28.
Het bericht ‘Bouwregels Stad genegeerd’ |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «bouwregels Stad genegeerd» van 28 februari uit het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Is het waar dat bouwbedrijf Rottinghuis geen wijzigingen heeft doorgevoerd bij het ontwerp om het nieuwe complex aardbevingsbestendig te bouwen? Hoeveel vergelijkbare casussen zijn u bekend?
Ten algemene ben ik terughoudend met het reageren op individuele gevallen.
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Deelt u de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden? Bent u bereid hier ook financiering voor vrij te maken?
Ja, ik deel de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden. Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit echter ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Herkent u zich in het beeld dat er veel onduidelijk is omtrent de nieuwbouwregeling in het aardbevingsgebied en dat «het elke keer volstrekt onduidelijk is wat je van de NAM krijgt, terwijl de meerkosten oplopen tot wel twintig procent»? Bent u bereid op zeer korte termijn de NAM te bewegen ruimhartig uitvoering te geven aan de nieuwbouwregeling?
Opdrachtgevers van nieuwbouw die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Waarom zijn de nieuwe regels voor aardbevingsbestendig bouwen nog steeds niet opgenomen in het Bouwbesluit? Bent u – na uw toezegging in 2015 – nu echt voornemens het Bouwbesluit zo snel als mogelijk te wijzigen zodat de aardbevingsnorm in het Bouwbesluit wordt vastgesteld?
Zie het antwoord op vraag 3.
De gasboring in Heerenveen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Gasboring Heerenveen gaat door»?1
Ja.
Klopt het dat Vermillion al sinds 2015 gas wint onder de woonwijk Skoatterwâld en het gebied ten zuiden van de Bontebok in Heerenveen op basis van een concept-winningsvergunning?
Ik ben er van op de hoogte dat Vermilion Energy Netherlands (hierna: Vermilion) gas wint uit het Langezwaag-gasveld, dat voor een groot gedeelte onder de gemeente Heerenveen ligt. Vermilion is sinds 2004 in het bezit van een winningsvergunning (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME/EP/UM-4033203). Op basis van alleen een winningsvergunning kan een operator nog geen gas winnen. Om gas te mogen winnen dient er een winningsplan te zijn waarmee ik heb ingestemd. Op 17 september 2012 heb ik ingestemd met het winningsplan van Vermilion voor dit gasveld. Het winningsplan uit 2012 vormt nog steeds het vigerende winningsplan. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie. Op 2 april 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gestuurd. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen in de geest van de nieuwe Mijnbouwwet zou behandelen. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden, was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. Vermilion behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan.
Klopt het dat door middel van een dergelijke constructie ook gas gewonnen wordt onder het internationale bedrijventerrein De Kavels? Hoe verhouden deze winningen zich met de nieuwe mijnbouwwet?
De inspecteur-generaal der mijnen beoordeelt op dit moment of de gaswinning onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels ook valt onder de winning zoals ik die heb toegestaan in mijn brief d.d. 29 juni 2016 (zie het antwoord op vraag 2).
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er op 16 februari 2017 advies gevraagd aan SodM en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Klopt het dat Vermillion in 2015 een wijziging van het winningsplan heeft ingediend toen bleek dat het gasveld bij Langezwaag groter bleek dan verwacht? Is dit gewijzigde winningsplan inmiddels door u goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de gangbare procedure voor winning in een gebied waarbij een gewijzigd winningsplan is ingediend, en waarbij deze nog niet door u is goedgekeurd? Wie is in dit geval verantwoordelijk voor de informatieverlening naar gemeente(n) en provincie(s)?
Op grond van artikel 34 Mijnbouwwet is winning toegestaan op basis van een winningsplan waarmee ik heb ingestemd. Mijnbouwmaatschappijen dienen tijdig een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat men conform het dan nog bestaande winningsplan kan blijven winnen terwijl de wijziging in behandeling wordt genomen. Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Bij het in procedure nemen van een gewijzigd winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatieverlening die met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure samenhangt, zoals het organiseren van bijvoorbeeld een informatiesessie rondom het adviesrecht voor de decentrale overheden en het organiseren van een informatiesessie voor bewoners.
Kunt u een beschrijving geven van begrenzingen bij winning van een eenmaal door een gemeente afgegeven toestemming? Moet onder de nieuwe mijnbouwwet een wijziging op een winningsplan actief gecommuniceerd worden met een gemeente? Zo ja, waaruit bestaat dan de instemmingsruimte van een gemeente? Zo nee, waarom brengt de nieuwe mijnbouwwet geen wijziging op een eerder winningsplan met zich mee?
In een winningsplan wordt onder meer de verwachte omvang van het desbetreffende gasveld beschreven, het maximaal te winnen volume aardgas, de duur van de winning, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. De decentrale overheden, waaronder de gemeente, stel ik in de gelegenheid om mij te adviseren. De adviezen die de decentrale overheden geven, betrek ik bij mijn instemmingsbesluit en deze kunnen zich vertalen in voorschriften die ik kan verbinden aan het winningsplan. Voorschriften kunnen bijvoorbeeld zien op de maximale hoeveelheid te winnen gas of op de snelheid waarmee het gas gewonnen wordt met het oog op de veiligheid of het voorkomen van schade. Binnen deze voorschriften is de winning vervolgens toegestaan overeenkomstig het winningsplan waarmee ik heb ingestemd.
Op de voorbereiding van een wijziging van het besluit tot instemming met een winningsplan is, conform artikel 34 lid 4 van de Mijnbouwwet, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Gedurende deze procedure vindt er actieve communicatie plaats met de decentrale overheden.
Voor zover de adviezen van de decentrale overheden zien op de afwegingsruimte die ik heb op grond van artikel 36 lid 1 van de Mijnbouwwet, betrek ik de adviezen bij het instemmingsbesluit. Deze afwegingsruimte bevat redenen van het belang van veiligheid voor omwonenden en schade aan gebouwen, het planmatig beheer van delfstoffen en nadelige gevolgen voor het milieu en voor de natuur.
Wat is uw opvatting over het bericht dat het communicatieproces tussen Vermillion en de gemeente niet goed zou zijn verlopen ten gevolge van de ontwikkelingen die een nieuwe mijnbouwwet met zich meebrengt? Is de wijziging van de mijnbouwwet naar uw mening een plausibele verklaring voor genoemde miscommunicatie? Zo ja, tot welke termijn kunnen mijnbouwbedrijven zich naar uw mening verschuilen achter een wetswijziging? Zo nee, laat u genoemde winning stil leggen?
Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Ik kan derhalve niet aangeven of de wijziging van de Mijnbouwwet een plausibele verklaring is geweest voor de berichtgeving dat hun onderlinge communicatieproces niet goed zou zijn verlopen.
Ik ben van mening dat een open en transparante communicatie van groot belang is. Hiervoor zijn mogelijkheden ingebouwd in het besluitvormingsproces op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet. Aangezien de nieuwe Mijnbouwwet geen overgangsrecht kent, worden alle winningsplannen die nog in behandeling conform de aanpassingen in de wet behandeld.
Ik heb de bevoegdheid in te grijpen en eventueel een winning stil te leggen op het moment dat er sprake is of dreigt te zijn van een ernstige aantasting van belangen, zoals veiligheid en milieu. Het moet hier dan gaan om een acuut risico. Op basis van analyses van SodM en TNO ben ik van mening dat hier geen sprake van is.
Wat is de exacte begrenzing van het winningsplan van 2012 behorend bij het boorplatform van het Opsterlandse Langezwaag? Is er sprake van een wijziging van de begrenzing bij dit boorplatform vanwege het gewijzigde winningsplan van 2015? Zo ja, waar bestaat die wijziging uit?
De omvang en ligging van de winningslocatie maakt geen onderdeel uit van het winningsplan. Het winningsplan ziet op de ondergrond, voor de winningslocatie is een omgevingsvergunning nodig. De oorspronkelijke omgevingsvergunning uit 2012 is inmiddels vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Door deze derde aansluiting zijn de contouren van de winningslocatie aangepast. Deze aanpassing staan los van de ingediende wijziging van het winningsplan van 2015.
Is er naar uw mening in het geval van winning bij Langezwaag sprake van miscommunicatie of een hiaat in de nieuwe mijnbouwwet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen hiaat in de Mijnbouwwet. Met de recente wijzigingen is wel een systeem ontstaan waarover extra communicatie nodig is. Overeenkomstig de gewijzigde Mijnbouwwet heb ik op 16 februari 2017 een adviesverzoek aan gemeente Heerenveen verstuurd, waarbij de meest recente informatie aan de gemeente is toegestuurd.
Het bericht “Opheldering geëist over dood 14-jarige Luciano” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opheldering geëist over dood 14-jarige Luciano»?1
Ja.
Klopt de inhoud van het bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Over de feiten kan ik, in het kader van de privacy van de nabestaanden, geen mededelingen doen.
Zo ja, waarom is er door de politie en/of het Openbaar Ministerie geen nadere onderbouwing van de dood van het slachtoffer gegeven aan de nabestaanden? Gaat dat alsnog zo spoedig mogelijk gebeuren? Zo nee, waarom niet?
In beginsel worden nabestaanden die om een dossier van een overleden familielid verzoeken door het Openbaar Ministerie eerst op het parket uitgenodigd voor inzage. Een belangrijke reden hiervoor is dat eventuele vragen kunnen worden beantwoord en de nabestaanden zo veel mogelijk kunnen worden ondersteund door medewerkers van Slachtofferhulp Nederland.
De vraag of in bepaalde gevallen inzage wordt verleend of (delen uit) het dossier fysiek in afschrift aan de nabestaanden worden meegegeven zal van geval tot geval worden bekeken. Doorgaans is het OM terughoudend met het uit handen geven van confronterende foto’s of lijkschouwrapportages. Niet in de laatste plaats omdat anderen binnen een groep nabestaanden hier soms niet mee willen worden geconfronteerd. In voorkomende gevallen wordt de mogelijkheid gegeven deze documenten eerst bij de eigen huisarts in te zien. Zodra een nabestaande aangeeft dat bepaalde documenten voor hem van belang zijn bij de rouw- en traumaverwerking kan in overleg met de officier van justitie worden bepaald ten aanzien van welke documenten fysieke verstrekking mogelijk is.
Het door de nabestaanden gedane verzoek tot inzage in het politiedossier dat gericht was aan de politie, is door de politie doorgezonden aan het Openbaar Ministerie omdat het Openbaar Ministerie formeel bevoegd is om op het verzoek te reageren. Het Openbaar Ministerie heeft het verzoek in behandeling genomen en inmiddels heeft een reactie op het verzoek aan de nabestaanden plaatsgevonden. Gelet op de privacy van de nabestaanden doe ik geen mededelingen over de inhoud van deze reactie en over de contacten met de nabestaanden.
De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben aangegeven dat de moeder van het slachtoffer het rapport van de inspecties heeft ontvangen. De inspecties hebben eind maart een gesprek met moeder gepland om het rapport en de bevindingen daarin toe te lichten.
Een onderzoek als dit vergt de nodige zorgvuldigheid. Gedurende het onderzoek is moeder door de inspecties op procesniveau op de hoogte gehouden van het verloop van het onderzoek. Er is vanaf het eerste contact aangegeven dat er lopende het onderzoek geen inhoudelijke informatie kon worden verstrekt.
Waarom hebben de ouders nog steeds geen inzage gekregen in de bestaande rapporten van de politie en de Inspectie? Gaat dat alsnog gebeuren en zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 3.
Is er forensische sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer? Zo nee, waarom niet, gezien het feit dat wel de conclusie zelfdoding door de betreffende instanties is getrokken?
Over de vraag of al dan niet sectie is verricht op het lichaam van het slachtoffer doe ik geen mededelingen in verband met de privacy van de nabestaanden.
Deelt u de mening dat deze trieste situatie wederom laat zien dat de nabestaanden in de kou staan als een dierbare komt te overlijden en de betreffende instanties geen opheldering over de doodsoorzaak van het slachtoffer willen geven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Zo ja, gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat er een forensische sectie wordt verricht in alle gevallen waarin de doodsoorzaak niet duidelijk is? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer uit forensisch onderzoek feiten of omstandigheden bekend worden die enig strafbaar feit of betrokkenheid van anderen, voorafgaande aan de dood, doen vermoeden, er reden bestaat om over te gaan tot sectie op het lichaam. Sectie is dan noodzakelijk om de doodsoorzaak van de betreffende persoon vast te stellen. Dit criterium geldt in het algemeen en is niet gekoppeld aan de leeftijd van het slachtoffer.
Bent u dan op zijn minst bereid er voor te zorgen dat er altijd een forensische sectie wordt verricht als het een minderjarig slachtoffer is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De astronomische ontslagvergoeding voor NS managers |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ontslagvergoedingen van enkele tonnen die twee oud-managers van de NS hebben ontvangen?1
De raad van bestuur heeft met de twee managers een vaststellingsovereenkomst gesloten. In mijn rol als aandeelhouder heb ik daar geen betrokkenheid bij. Ik ben betrokken bij de benoeming, het ontslag en de beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen.
Wat is de reden dat deze managers deze vergoedingen hebben ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 2 van de vragen die de leden Omtzigt en van Helvert hebben gesteld.
In hoeverre vindt u het passend dat een bedrijf dat volledig in handen is van de overheid dergelijke ontslagvergoedingen hanteert?
Op basis van het vennootschapsrecht komen mij als aandeelhouder alleen bevoegdheden toe op het gebied van benoeming, ontslag en de beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Het personeel elders in de organisatie valt onder directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van NS.
Wat is de reden dat u als aandeelhouder niet in staat bent om dit soort excessen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Zou de NS niet beter net als ProRail kunnen worden omgevormd tot een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) waardoor u beter in staat bent om te sturen op het beleid? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
NS is een staatsdeelneming en heeft daardoor een grotere zelfstandigheid en kan als onderneming tot doelmatige en zakelijke uitvoering van de taken komen. Bestuurders en commissarissen krijgen daardoor tot op zekere hoogte de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de reizigers. Deze structuur geeft naar mijn mening de beste basis om een goed en betaalbaar product te leveren aan de treinreizigers.
De bevoegdheden van de aandeelhouder zijn gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek en disciplineert de overheid als aandeelhouder tegen teveel operationele sturing. Het dagelijks beleid van NS is een directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van NS. De raad van bestuur is naar mijn mening het beste in staat om sturing te geven aan en toezicht te houden op de (dagelijkse) operationele activiteiten van de onderneming. In mijn rol als aandeelhouder ben ik ervoor verantwoordelijk dat het publieke belang dat NS dient, geborgd wordt en stuur ik aan op goed ondernemingsbestuur. Dit doe ik door betrokken te zijn bij bepaalde zaken, zoals het benoemen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur en van de raad van commissarissen.
Slamming door telecomcowboys |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM waarschuwt kleine ondernemers voor «lijnkaping»»?1
Ja.
Welke stappen zijn er al gezet om slamming (het ongevraagd wisselen van telefoonaanbieder zonder dat daar uitdrukkelijke voorafgaande toestemming voor gegeven is) te voorkomen?
In mijn brief van 15 december jl.2 heb ik toegelicht dat de telecomaanbieders zijn gestart met een herziening van de zelfreguleringsafspraken voor CPS/WLR-diensten3 uit 2007 om slamming van zakelijke abonnees tegen te gaan. Hierover wordt sinds begin januari intensief overleg gevoerd. De besprekingen zijn in een vergevorderd stadium. Er is echter vooralsnog geen volledige overeenstemming bereikt. Op zeer korte termijn moet duidelijk zijn of dit tot een goed resultaat leidt. Ik merk hierbij op dat het overleg tussen de telecomaanbieders moeizaam loopt en er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt, mede gelet op de concurrentieverhoudingen in de kleinzakelijke markt. Daarom beraad ik mij op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Ik zal de Kamer, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 december jl.4, nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren.
Daarnaast heeft de ACM voorbeeldbrieven opgesteld waar zakelijke abonnees die het slachtoffer zijn van slamming gebruik van kunnen maken.5 In deze voorbeeldbrieven is de recente wettelijke bescherming van ondernemers tegen acquisitiefraude verwerkt, waaronder de omkering van de bewijslast, zodat zakelijke abonnees hier goed gebruik van kunnen maken. Het actief waarschuwen, door de ACM en ook de Fraudehelpdesk en MKB Nederland, draagt bij aan bewustzijn bij ondernemers om alert op te zijn op slamming en andere vormen van acquisitiefraude.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om de wet dusdanig te veranderen, dat ook ondernemers hun handtekening onder een contract moeten zetten voordat zij overstappen van provider? Waarom acht u dit positief of negatief?
De ACM doelt op consumentenwetgeving die sinds 13 juni 2014 van kracht is, het zogenoemde schriftelijkheidsvereiste. De ondernemer moet het aanbod dat hij telefonisch doet, bevestigen aan de consument. De consument tekent vervolgens het aanbod of stuurt zijn schriftelijke instemming aan de ondernemer. Dit mag ook per e-mail. Alleen dan is de consument gebonden aan het aanbod. Deze wetgeving is zeer effectief gebleken bij het terugdringen van slamming bij consumenten.
In mijn brief van 15 december jl.6 heb ik toegelicht waarom ik terughoudend ben met het introduceren van extra wetgeving. De wettelijke bescherming van ondernemers is sinds 1 juli 2017 versterkt door de wetgeving tegen acquisitiefraude, in aanvulling op de regels in het Burgerlijk Wetboek inzake vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling. Invoering van een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees vereist een nieuwe wetswijziging, terwijl een spoedige oplossing voor slammingklachten gewenst is. Bovendien vormt het een inbreuk op de contractvrijheid en is het een verhoging van de regeldruk (die gerechtvaardigd moet zijn). Ook acht ik het denkbaar dat het probleem zich dan verplaatst van misleiding bij telefonische acquisitie naar andere vormen van misleiding van de zakelijke abonnee (schriftelijke acquisitie, verkoop aan de deur). In de consumentenmarkt was dit niet het geval vanwege de bredere wettelijke bescherming die consumenten genieten, waar de ACM op kan handhaven (Wet Oneerlijke Handelspraktijken, Colportagewet). Ook is de zakelijke markt, gezien de gemoeide gemiddelde omzet per aansluiting, veelal interessanter voor met name kleinere telecomaanbieders dan de consumentenmarkt. Dit vraagt dus om een brede oplossing op korte termijn. Daarom geef ik zelfregulering een kans. Gezamenlijk met de ACM zal ik hiervoor de optimale voorwaarden scheppen, maar ik beraad mij gelijktijdig in den brede op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees sluit ik daarbij niet bij voorbaat uit. Linksom of rechtsom moet er een oplossing komen voor dit probleem.
Hoe zou zelfregulering, waar u in het algemeen overleg Telecommunicatie op 21 december 2016 en in het artikel naar verwees, eruit komen te zien? Hoe effectief acht u dit, gezien de reactie van de ACM?2
De zelfreguleringsafspraken moeten een effectieve oplossing bieden voor zowel slamming in enge zin (er is geen wilsuiting van de zakelijke abonnee) als slamming in ruime zin (er is een wilsuiting maar deze is door misleiding tot stand gekomen). Tegelijkertijd moeten de extra waarborgen die worden afgesproken er niet toe leiden dat zakelijke abonnees die juist wel graag willen overstappen, hierin kunnen worden ontmoedigd door de latende aanbieder. Een eenvoudig overstapproces verzorgd door de nieuwe aanbieder namens de zakelijke abonnee blijft het uitgangspunt. De lopende herziening van de zelfreguleringsafspraken uit 2007 omvat zowel het beter waarborgen van de naleving van de afspraken als inhoudelijke maatregelen en verbeterpunten, variërend van vereisten aan de wilsuiting van de zakelijke abonnee tot het verbeteren van de klachtenprocedure. Een ondubbelzinnige wilsuiting van de zakelijke abonnee, die zo nodig op laagdrempelige wijze – dat wil zeggen zonder dat hiervoor een gang naar de rechter nodig is – onafhankelijk kan worden getoetst, acht ik essentieel. Voor het effectief waarborgen van de naleving is van belang dat de betrokken telecomaanbieders gebonden zijn aan de afspraken. In dat kader wijs ik op een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 november 2016 in een procedure tussen twee telecomaanbieders over slamming, gepubliceerd op 13 december.8 De rechter acht de gedaagde partij niet gehouden aan de zelfreguleringsafspraken uit 2007. Dit moet met de nieuwe set afspraken worden voorkomen. De rechter oordeelde overigens dat wel sprake was van misleidende reclame (artikel 6:194 Burgerlijk Wetboek).
Zelfregulering kan zeker effectief zijn en ik geef dit zoals gezegd een kans, met de kanttekening dat er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt. Dit geldt niet alleen voor het tegengaan van slamming bij WLR-diensten, maar ook voor zelfregulering met betrekking tot overstappen voor zowel consumenten als zakelijke abonnees in den brede. In dat kader heb ik subsidie verleend voor onderzoek dat het bestuur van het zelfreguleringsplatform van de telecomaanbieders9 laat uitvoeren naar verdere verbetering van de effectiviteit van dit platform. Daarbij wordt ook onderzocht hoe de overheid, waaronder mijn ministerie en de ACM, hieraan optimaal kan bijdragen. Ik zie de resultaten van dit onderzoek met veel belangstelling tegemoet en zal uw Kamer hierover informeren.
Welke verdere stappen acht u nog wenselijk om slamming te voorkomen?
Ik zal uw Kamer nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren over de verdere stappen.
Het bericht over een interventie door het ministerie van Buitenlandse Zaken in een onderzoek naar een smeergeldaffaire waarin het Saoedisch koningshuis betrokken zou zijn |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving waaruit zou blijken dat na interventie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderzoek in een smeergeldaffaire zou zijn gestaakt omdat leden van het Saoedisch koningshuis daarin voorkwamen?1
Ja.
Klopt het dat het verhoor van een Saoedische getuige in dat onderzoek naar de smeergeldbetalingen aan het koningshuis van Saoedi-Arabië door Ballast Nedam is afgeblazen door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo neen, wat is dan wel de bemoeienis door dat ministerie geweest? Op welke grond(en) is dat onderzoek gestaakt?
Internationale samenwerking in strafzaken is een aangelegenheid tussen staten. Rechtshulpverzoeken aan andere landen worden namens Nederland gedaan door de Minister van Veiligheid en Justitie, tenzij een verdrag voorziet in rechtstreekse toezending door justitiële autoriteiten. Er kan aanleiding zijn om voorafgaand aan het verzenden van een rechtshulpverzoek, dat door de buitenlandse autoriteiten moet worden uitgevoerd, stil te staan bij de eventuele gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien. Met het toezenden van een rechtshulpverzoek wordt immers inhoudelijke informatie verstrekt aan buitenlandse autoriteiten over strafbare feiten gepleegd door bepaalde verdachten. Dit kan het risico van een mensenrechtenschending opleveren, bijvoorbeeld wanneer de detentieomstandigheden in de desbetreffende vreemde staat uitzonderlijk slecht zijn, of personen anderszins in gevaar kunnen komen als gevolg van het rechtshulpverzoek.
Bij de afweging of zwaarwegende belangen zich tegen het inzenden van een rechtshulpverzoek verzetten, laat de Minister van Veiligheid en Justitie zich adviseren door de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze adviezen zijn niet bindend en het uiteindelijke besluit of een rechtshulpverzoek wordt ingediend is aan de Minister van Veiligheid en Justitie. In dit geval heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie advies gevraagd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende de gevolgen voor de rechtshulprelatie en de veiligheidssituatie van de in Saoedi-Arabië te horen getuige. Anders dan in de vragen wordt gesuggereerd, zijn verhoudingen met het aan te zoeken land niet van doorslaggevend belang bij de afweging of een rechtshulpverzoek wordt ingediend. Veiligheidsrisico’s voor in het verzoek genoemde personen zijn dat wel, alsmede een inschatting of het verstrekken van gevoelige persoonlijke en/of strafrechtelijke informatie gerechtvaardigd is, gelet op de zeer geringe kans dat een rechtshulpverzoek ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Op basis van dit samenstel van overwegingen is in dit geval besloten geen rechtshulpverzoek in te dienen bij de Saoedische autoriteiten.
Deelt u de mening dat een strafrechtelijk onderzoek niet verhinderd mag worden alleen maar om de diplomatieke en economische verhoudingen met een land niet te verstoren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar het afblazen van het verhoor van deze Saoedische getuige? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om een onderzoek in te stellen, aangezien in onderhavig geval de gebruikelijke procedure rondom rechtshulpverzoeken is gevolgd.
Verspilling van belasting- en premiegeld voor een afkoopsom van een directeur van een zorginstelling die nooit als zodanig heeft gewerkt |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp van het lid Kerstens?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom ook u van mening bent dat «een afkoopsom van € 65.000,= voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft, zich slecht [verhoudt] tot het uitgangspunt dat zuinig moet worden omgegaan met publiek geld»? Waarom vindt ook u het «een betreurenswaardige verspilling van zorggeld»?
Ik heb de ontslagvergoeding als zodanig beoordeeld, omdat deze geen bijdrage heeft geleverd aan de bedrijfsvoering van de zorginstelling.
Kunt u uw mening nader toelichten dat er «eerder sprake (is) van een onzorgvuldig gevoerde sollicitatieprocedure en gebrekkig bestuur»? Tot welke consequenties behoort de kwalificatie «gebrekkig bestuur» aanleiding te geven? Indien er geen consequenties voor het bestuur mochten zijn, deelt u dan de mening dat dat betreurenswaardig is, mede ook omdat het hier gaat om verspilling van (beter te besteden) belastinggeld?
Bij de benoeming van zorgbestuurders zijn raden van toezicht verantwoordelijk voor een zorgvuldig en transparant selectieproces. Ik heb begrepen dat er binnen Vivantes onvoldoende draagvlak bestond voor (de uitkomst van) de selectieprocedure voor een nieuwe bestuurder. Daaruit leid ik af dat deze procedure niet goed is verlopen. Eind 2016 heeft de raad van toezicht van Vivantes besloten om gefaseerd terug te treden. Dit nadat de cliënten- en ondernemingsraad het vertrouwen had opgezegd. Het is nu aan de interim--bestuurder en nieuw aan te treden raad van toezicht om snel orde op zaken te stellen.
Deelt u de mening dat een dergelijke afkoopsom, als schadevergoeding vanwege het niet doorgaan van de dienstbetrekking, niet passend is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dergelijke afspraken tegengegaan zouden moeten worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is aan partijen of, als zij de rechter inschakelen, aan de rechter om te beoordelen wat wel of niet passend en billijk is in een specifieke situatie. Dat wordt bepaald door de feiten en omstandigheden van het individuele geval en, met name bij beoordeling door de rechter, ook door de mate van verwijtbaarheid van partijen. Partijen mogen een afkoopsom als schadevergoeding vanwege het niet doorgaan van de dienstbetrekking overeenkomen. De WNT maximeert de afkoopsom tot een jaarsalaris met een maximum van € 75.000.
Deelt u de mening dat een bestuurder, indien hij schade ondervindt als zijn arbeidsovereenkomst nog voor dat hij gaat werken ontbonden wordt, maar naar de rechter moet stappen om schadevergoeding te eisen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin moeten rechtsgeldige afspraken die tussen partijen gemaakt zijn, worden nageleefd. Bij twijfel over de rechtsgeldigheid of naleving van de gemaakte afspraken kan dit door de betreffende partijen aan de rechter worden voorgelegd. De gang naar de rechter is een ultimum remedium dat tevens aanzienlijke extra kosten met zich meebrengt.
Deelt u de mening dat in wet- of regelgeving een verbod moet worden opgenomen op een afkoopsom voor een bestuurder die de functie nooit heeft uitgeoefend? Zo ja, gaat u dan uw steun uitspreken voor een desbetreffend amendement op het aankomend wetsvoorstel tot wijziging van de Wet normering topinkomens (WNT-3) dan wel een initiatiefwet van die aard? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Ik vind de gang van zaken zoals gezegd betreurenswaardig, maar ik beschouw het als een incident. De toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG, heeft naar aanleiding van deze kwestie onderzoek gedaan naar door de WNT-instellingen bij het CIBG aangeleverde gegevens over de verslagjaren 2014 en 2015. Hierbij zijn geen zaken naar voren gekomen van bestuurders die uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband hebben ontvangen zonder dat hier een feitelijk dienstverband tegenover stond. Ook bij de toezichthouders in het onderwijs (DUO), de woningbouwsector (ILT) en het openbaar bestuur zijn hiervan geen gevallen bekend. Een incident is voor mij geen aanleiding voor een wetswijziging. Daar komt bij dat het afhankelijk is van de feiten en omstandigheden, ter bepaling van partijen of de rechter, of het voor partijen passend en billijk is om een vergoeding overeen te komen respectievelijk voor de rechter om een billijke vergoeding toe te kennen voor schade wegens het niet doorgaan van een dienstbetrekking. Een verbod op schadevergoeding maakt dat onmogelijk en kan in theorie leiden tot onbillijkheid of het niet bestraffen, als zich dat zou voordoen, van slecht werkgeverschap.
De problemen die Nederlanders in het buitenland ondervinden bij het uitoefenen van hun stemrecht |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlanders in het buitenland hebben zich gedurende de registratieperiode dagelijks geregistreerd voor de Tweede Kamerverkiezingen 2017?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de brief die ik op 9 maart jl. aan de Tweede Kamer heb gezonden.
Kunt u per dag aangeven wanneer de enveloppen waarin het stembiljet moet worden teruggestuurd, zijn verzonden zijn aan deze in het buitenland geregistreerde personen?
De gemeente Den Haag is verantwoordelijk voor de registratie van de Nederlanders die buiten het Koninkrijk wonen en willen stemmen bij de komende verkiezing. Op basis van informatie die van de gemeente Den Haag is ontvangen kan ik u het volgende melden.
Bijna 40.000 kiezers hebben ervoor gekozen hun stembiljet per e-mail te willen ontvangen. Deze kiezers hebben begin januari en begin februari 2017 hun stembescheiden (briefstembewijs, oranje retourenvelop, etc.) per post toegestuurd gekregen. Op 14 februari 20171 is het stembiljet naar deze briefstemmers gemaild.
Ongeveer 21.000 briefstemmers hebben aangegeven het stembiljet per post te willen ontvangen. Nadat de kandidatenlijst en het stembiljet definitief konden worden opgemaakt (op 13 februari 2017), zijn de stembiljetten en kandidatenboekjes gedrukt. Deze zijn samen met het briefstembewijs en de oranje retourenveloppe op 21 februari 2017 per post verstuurd naar de kiezers.
Circa 4.000 briefstemmers zijn inwoners die zijn ingeschreven bij een Nederlandse gemeente, maar tijdelijk in het buitenland zijn voor bijvoorbeeld werk, studie of vakantie. Deze briefstemmers moesten voor 15 februari jl. bij hun eigen gemeente aangeven dat zij per brief willen stemmen. Deze formulieren worden naar de gemeente Den Haag verstuurd. Op dinsdag 28 februari jl. zijn ongeveer 2.000 stembescheiden van de 4.000 verstuurd. Op vrijdag 3 maart jl. is de meest recente verzending verstuurd.
Ruim 12.000 kiezers hebben een kiezerspas of een schriftelijke volmacht aangevraagd.
Klopt het dat de laatste stembiljetten op 7 februari 2017 verstuurd hadden moeten worden, maar dat dit 24 februari jl. is geworden? Indien dit klopt of het een andere datum na 7 februari betreft, vanwaar deze vertraging?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de website van Eelco Keij waaruit blijkt dat een groot aantal mensen hun stembiljet laat, of zelfs te laat om terug te kunnen sturen, ontvangen heeft?1 Komt dit beeld overeen met het uwe?
De website van de heer Keij is mij bekend. Ik zal in de evaluatie van de komende verkiezing de signalen meenemen die zijn ontvangen van Nederlanders in het buitenland en ook kijken naar de suggesties die zijn gedaan voor mogelijke verbeteringen.
Acht u deze vertraging verantwoord gegeven het feit dat sommige postbedrijven vele malen minder efficiënt en effectief werken dan de in Nederland actieve posterijen? Erkent u daarmee dat er een risico bestaat dat duizenden stemmen niet zullen meetellen voor deze verkiezingen, mede door toedoen van het late toesturen van het stembescheiden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het stemrecht één van de fundamentele rechten van onze democratie is? Waarom is het u dan de afgelopen 4,5 jaar niet gelukt om de organisatie zodanig op te zetten dat het stemrecht van Nederlanders in het buitenland niet in gevaar komt?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het noodzakelijk het stembiljet met stembewijs en witte envelop in de oranje staatsenvelop terug te sturen? Hoeveel biljetten (percentueel) zijn bij vorige verkiezingen in andere enveloppen teruggekomen? Klopt het dat in 2012 slechts 70% van het aantal geregistreerden daadwerkelijk een stem heeft kunnen uitbrengen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het bij sommige ambassades, vanwege het feit dat hier een briefstembureau is gevestigd, wel mogelijk het stembiljet tot en met 15 maart a.s. af te geven, terwijl dit bij andere ambassades niet mogelijk is en het stembiljet uiterlijk op 1 maart a.s. moet worden afgegeven?
De stemmen van de kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen, moeten op 15 maart a.s. om 15.00 uur lokale tijd zijn ontvangen door het briefstembureau. Een deadline van 1 maart 2017 komt niet voor in de wet- en regelgeving.
Kiezers in het buitenland die niet wonen in een land waar een briefstembureau is ingesteld kunnen hun stem rechtstreeks versturen naar de gemeente Den Haag of naar de ambassade of het consulaat in het land waar de kiezer verblijft. Die ambassade of dat consulaat stuurt het dan door naar Den Haag waar de briefstem wel voor 15 maart om 15.00 uur (lokale tijd) moet zijn ontvangen. Gelet daarop zijn kiezers geadviseerd contact op te nemen met de Nederlandse ambassade of consulaat in het land van verblijf. De ambassade of consulaat-generaal maakt dan een inschatting wanneer zij de briefstem moeten hebben ontvangen om het nog voor woensdag 15 maart 2017, 15:00 uur bij het briefstembureau in Den Haag te bezorgen.
Bent u bereid bij de evaluatie van de verkiezingen nadrukkelijk ook het verloop van de verkiezingen voor Nederlanders in het buitenland mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is het register voor de permanente kiesregistratie voor Nederlanders in het buitenland gereed? Kunnen straks alle aanvragen tot permanente registratie elektronisch worden ingediend?
De wijziging van de Kieswet die de invoering van de permanente registratie mogelijk maakt treedt naar verwachting op 1 april a.s. in werking. De gemeente Den Haag heeft al de nodige voorbereidingen getroffen om uitvoering te geven aan de gewijzigde Kieswet. Gelijk na de inwerkingtreding zal de gemeente Den Haag starten met het aanschrijven van de Nederlanders in het buitenland om deze personen te vragen of men opgenomen wil worden in de permanente registratie.
Een Chinees radarsysteem waarvoor de JSF niet langer onzichtbaar zou zijn |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Chinese staatsmedia hebben gemeld dat er succesvolle testen zijn gedaan met een zogenaamde «kwantum» radar?1
De China Electronics Technology Group Corporation (CETC), een Chinees staatsbedrijf gespecialiseerd in militaire elektronica, heeft in september 2016 een bericht op haar website geplaatst waarin zij meldt een kwantumradar met een bereik van 100 kilometer te hebben getest. Dit bericht is overgenomen door de nationale en internationale media.
In hoeverre bent u bekend met kwantum radarsystemen? Zijn deze radarsystemen een reële bedreiging voor de onzichtbaar geachte JSF?
De technologie van kwantumradarsystemen is bekend. Tot op heden zijn er alleen experimentele systemen die geen dreiging vormen voor de F-35.
Zijn er meer landen die kwantum radarsystemen ontwikkelen? Zo ja, om welke landen gaat het en hoe ver zijn deze landen met de ontwikkeling daarvan?
Enkele Navo-lidstaten volgen gezamenlijk de ontwikkelingen op het gebied van kwantumradarsystemen. TNO is hierbij in opdracht van Defensie betrokken. De ontwikkeling van dergelijke systemen bevindt zich in een pril experimenteel stadium. Er zijn geen aanwijzingen dat deze technologie op korte termijn operationeel inzetbaar is.
Kan het Joint Program Office nog garanderen dat de door Nederland aangeschafte JSF-toestellen onzichtbaar zijn voor vijandelijke (kwantum) radarsystemen?
De F-35 zal moeten voldoen aan de operationele en technische eisen, waaronder die betreffende stealth eigenschappen. Het F-35 Joint Program Office(JPO) ziet er op toe dat dit gebeurt. Stealth maakt niet volledig onzichtbaar, maar verkleint de kans op detectie. Stealth vergroot dus de overlevingskansen van vlieger en toestel.
Er is een voortdurende wedloop gaande om radarsystemen te verbeteren en radardetectie te vermijden of beperken. De keuze voor de F-35 is mede gemaakt op grond van de toekomstbestendigheid van het toestel en de mogelijkheden om in te spelen op ontwikkelingen op het gebied van radartechnologie.
Gaat Nederland, na levering van de eerste JSF-toestellen, eigenhandig testen of de JSF wel «stealth» is of laat u die tests over aan de Amerikanen zodat de slager in feite zijn eigen vlees mag keuren?
Het productieproces waarborgt dat het toestel bij aflevering aan de stealth specificaties voldoet. De luchtmacht beschikt ook zelf over middelen om de stealth eigenschappen van de afgeleverde toestellen te beoordelen en te onderhouden.
Deelt u de mening dat een zichtbare JSF een makkelijk prooi is voor luchtafweersystemen vanwege zijn lage snelheid en slechte wendbaarheid?
Nee. De F-35 zal voldoen aan de operationele en technische eisen. Het JPO ziet daar op toe.
Kunnen we nu al concluderen dat u met de JSF een kat in de zak heeft gekocht?
Zie antwoord vraag 6.
De aanslagen op christenen in de Sinaï, Egypte |
|
Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat zeven christenen zijn vermoord door Isis in de Sinaï tussen 30 januari en nu, van wie een slachtoffer is onthoofd en een ander levend is verbrand, en dat hierdoor inmiddels ruim 600 christenen de Sinaï zijn ontvlucht?1
Ja.
Erkent u dat blijkbaar de veiligheid van christenen in Noord Sinaï niet meer gegarandeerd kan worden door de regering van president Sisi, aangezien zelfs een legerofficier tegen de christenen gezegd zou hebben dat zij Noord-Sinaï moesten verlaten?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende terroristische dreiging richting christenen in Egypte. Een video-opname van ISIS in Egypte waarop christenen worden bedreigd en de moorden van ISIS op christenen in Noord-Sinaï hebben geleid tot de vlucht van christelijke families uit deze regio naar de stad Ismaeliya. Deze families worden momenteel met steun van o.a. de Egyptische overheid en de Koptische kerk opgevangen.
In het gebied vlakbij de Egyptische grens met Gaza zijn het Egyptische leger en ISIS al jaren verwikkeld in een gewapende strijd. Hierdoor is de overheidscontrole in dat gebied beduidend minder dan in de rest van het land. Door de conflictsituatie, mediarestricties en de beperkte toegang tot het gebied is het ook lastig om onafhankelijke en betrouwbare informatie te verkrijgen over de toestand ter plekke. Het kabinet kan om die reden geen uitspraken doen over de mate waarin het Egyptische leger in staat is burgers inclusief christenen in Noord-Sinaï te beschermen.
In december heb ik kort na de aanslag op de Koptische kerk in Caïro een bezoek gebracht aan de getroffen plek om mijn solidariteit te betuigen. In mijn gesprek met de Koptische paus heb ik benadrukt dat moslims, christenen en andere minderheden samen het weefsel van de Egyptische samenleving vormen. De paus gaf aan dat de Koptische gemeenschap zich gesteund voelt door de Egyptische overheid, bijvoorbeeld door de aanname van de nieuwe Kerkwet.
Bent u bereid in uw bilaterale contacten met de Egyptische regering uw zorgen uit te spreken over de gerichte aanslagen op christenen in de Sinaï?
Ja. Zowel in bilaterale contacten met Egypte – onlangs nog in gesprek met Minister Shoukry en marge van de Raad Buitenlandse Zaken van 6 maart – als via de EU, blijft Nederland zijn zorgen uitspreken en oproepen tot adequate bescherming van minderheden, zoals christenen. Aanvullend onderneemt Nederland zelf ook concrete actie om de positie van religieuze minderheden in Egypte te verbeteren. Zo steunt de Nederlandse ambassade in Caïro de interreligieuze dialoog met projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip.
Bent u tevens bereid, mogelijk ook in internationale gremia, president Sisi, die overigens een van de weinige Arabische leiders is die oog heeft voor de christelijke minderheid, op te roepen er inderdaad ook alles aan te doen om de christenen in Egypte te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de levering van radar aan schepen voor de Egyptische marine er naar de mening van de Nederlandse regering voor gezorgd dat de Egyptische strijdkrachten de situatie in de Sinaï beter kunnen volgen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het kabinet verwacht dat het leveren van radars aan de Egyptische marine zal bijdragen aan de maritieme veiligheid in de regio, inclusief (voor) de Egyptische kusten, zoals ook aangegeven in eerdere beantwoording van Kamervragen2. Tot slot merkt het kabinet voor de volledigheid op, dat de radarsystemen, die in september 2015 zijn vergund, nog niet operationeel zijn3. De Franse schepen, waarop deze radarsystemen geplaatst zullen worden, zijn nog in aanbouw.
De aanhoudende stremmingen door te hoge vrachtwagens in de Coentunnel |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Problemen bij Coentunnel houden aan: gemiddeld drie keer per dag dicht»1?
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op vragen van het lid Belhaj over het bericht dat de Coentunnel vier keer per dag gestremd is door te hoge vrachtwagens?2
Ja, ik kan mij die antwoorden herinneren.
Wat is het exacte aantal hoogtemeldingen in 2016? Tot welke economische schade hebben deze hoogtemeldingen geleid en wat is het totale aantal uren vertraging door deze hoogtemeldingen, in acht genomen dat u de ontwikkelingen zou blijven monitoren?
In 2016 zijn er 1.185 hoogtemeldingen voor de Coentunnel geweest; het merendeel van de meldingen was in zuidelijke richting. In 2016 is de verkeersintensiteit in de Coentunnel met 8 procent toegenomen ten opzichte van 2015. Het aantal hoogtemeldingen bij de Coentunnel is echter met bijna 7% gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor.
Rijkswaterstaat monitort doorlopend het aantal stremmingen en de duur van afhandeling. Zodoende is bekend dat de tijd tussen de hoogtemelding en het moment waarop de doorstroming weer goed verloopt 10 tot 15 minuten bedraagt. Door het tactischer positioneren van de weginspecteurs waardoor deze eerder bij de te hoge vrachtwagen is, kan de stremming snel afgehandeld worden.
Rijkswaterstaat beschikt niet over actuele berekeningen van economische schade. Wel heeft onderzoeksbureau Decisio in opdracht van de gemeente Amsterdam becijferd dat de economische schade voor Amsterdam als gevolg van de stremmingen voor de Coentunnel in 2014 € 136.000 bedroeg.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat het aantal stremmingen door te hoge vrachtwagens nauwelijks is afgenomen sinds de opening van de gerenoveerde Eerste Coentunnel en de Tweede Coentunnel, in acht genomen dat u in uw antwoorden van medio 2016 meerdere malen benadrukt dat elke stremming als gevolg van een te hoog voertuig vanuit doorstromingsbelang één teveel is?
Zoals ik bij antwoord 3 al aangeef is het aantal hoogtemeldingen voor de Coentunnel in 2016 afgenomen, ondanks de toename van het verkeersaanbod (+8%). Niettemin ben ik nog steeds van mening dat elke stremming als gevolg van een te hoog voertuig er een teveel is.
Bent u nog steeds van mening dat de maatregelen van Rijkswaterstaat, namelijk het plaatsen van extra borden met alternatieve routes, het overleggen met de transportsector, de snelle afhandeling van de hoogtemeldingen en het voeren van gesprekken met het Openbaar Ministerie het maximale is dat u kunt doen om de huidige situatie te verbeteren?
Rijkswaterstaat heeft het afgelopen jaar veel gedaan om de hoogtemeldingen te voorkomen. Zo is de afgelopen periode de bebording voor te hoge vrachtwagens op omleidingsroutes op het onderliggende wegennet geoptimaliseerd. Er wordt momenteel landelijk onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van zogeheten fotoborden, zoals die bij de Velsertunnel staan.
In nauwe samenwerking met TLN/EVO is een animatiefilmpje gemaakt over de werking van het hoogtedetectiesysteem. Ook zijn er infographics gemaakt waarin chauffeurs in vier talen (Engels, Pools, Duits en Nederlands) worden opgeroepen de hoogte van hun vrachtwagens te kennen, zodat ze weten of ze een ontheffing aan moeten vragen. TLN en EVO zorgen voor de verspreiding binnen de vervoersbranche. Naast deze samenwerking in voorlichting heeft Rijkswaterstaat regelmatig overleg met beide partijen.
Naast de reguliere borden is ook een aantal voorwaarschuwingen geplaatst, waarvan de eerste automatisch met oranje lampen oplicht als de vrachtwagen te hoog is. Tegelijkertijd wordt de chauffeur op de afrit gewezen. Te hoge vrachtwagens hebben altijd de mogelijkheid om de snelweg bij de laatste afslag voor de Coentunnel te verlaten. Zij worden met borden naar de Hempont geleid.
Hoe is het dan mogelijk dat het aantal stremmingen nog steeds niet substantieel is afgenomen? Deel u de mening dat dit probleem zo snel mogelijk opgelost moet worden, aangezien de bereikbaarheid en daarmee de (economische) aantrekkelijkheid van Amsterdam in het geding zijn wanneer de Coentunnel dagelijks meerdere malen gestremd is?
Het aantal stremmingen als gevolg van hoogtemeldingen daalt, dus inspanningen op dit gebied zijn niet voor niks. Zoals ik in antwoord 5 al aangeef spant Rijkswaterstaat zich daar dan ook maximaal voor in, maar Rijkswaterstaat kan dit niet alleen. Vrachtwagenchauffeurs spelen hierbij ook een rol. De maximaal toegestane hoogte voor vrachtwagens is in de hele Europese Unie vier meter. Chauffeurs worden hier bovendien op gewezen door (internationaal uniforme) borden. Vervoerders die met een hoger transport dan vier meter willen rijden moeten een vergunning aanvragen. Zij krijgen dan een route aangewezen.
Het overgrote deel van de chauffeurs kent de hoogte van zijn wagen of vraagt bijtijds een vergunning aan. Een klein deel van de chauffeurs is zich onvoldoende bewust van de hoogte van zijn vrachtwagen, stelt zijn vering niet goed af of trekt het zeil onvoldoende strak aan, waardoor er een hoogtemelding volgt. Ook losse flappen en de vorm van de lading kunnen voor een hoogtemelding zorgen.
Ik onderschrijf het belang voor Nederland van de (economische) aantrekkelijkheid van Amsterdam. Zoals ik vorig jaar heb aangegeven is dat één van de prioriteiten van mijn departement. Daar heb ik onder meer invulling aan gegeven door de Tweede Coentunnel te realiseren. Dat heeft het beoogde resultaat opgeleverd aangezien de structurele dagelijks files die ontstonden door de krappe wegcapaciteit, nagenoeg zijn verdwenen.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen, aangezien u in uw eerdere antwoorden verklaarde binnen uw verantwoordelijkheden al het mogelijke te doen om het aantal hoogtemeldingen te reduceren en dit niet heeft geleid tot een duidelijke verbetering van de situatie?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn beantwoording van vraag 5 en 6.
Binnen mijn verantwoordelijkheden doe ik al het mogelijke. De pilot bij de Velsertunnel met de fotoborden was succesvol, vandaar dat nu landelijk onderzocht wordt of deze borden ook bij andere tunnels effectief ingezet kunnen worden. Daarnaast blijf ik in gesprek met de branche om samen naar oplossingen te zoeken om het aantal hoogtemeldingen nog verder terug te dringen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De aanstaande Hamas-conferentie in Rotterdam. |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb wil geen censuur: Palestijns congres welkom in Rotterdam»1?
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat er op 15 april 2017 een conferentie plaats zal vinden in Rotterdam, van de Hamas-organisatie Palestinian Return Centre (PRC)?
Ik ondersteun de zienswijze van de gemeente Rotterdam ten aanzien van de «Palestinians in Europe» conferentie, zoals uiteengezet in de beantwoording van de Raadsvragen van 26 januari 20172.
Indien er van de conferentie een geweldsdreiging uitgaat in Nederland, er gevaar dreigt voor de openbare orde of anderszins de wet wordt overtreden, dan zal vanzelfsprekend worden ingegrepen door de daartoe bevoegde autoriteiten. Op dit moment zijn hier echter geen indicaties voor. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde ligt bij de gemeente Rotterdam, die in dit geval wordt geadviseerd door de centrale overheid bij monde van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.
Deelt u, in tegenstelling tot de burgemeester van Rotterdam, wel de analyse van de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst dat het organiserende PRC gerelateerd is aan Hamas2? Zo nee, waarom niet?
Gezien de verwevenheid van de Palestijnse gemeenschap in het Midden-Oosten en de diaspora elders in de wereld, is het aannemelijk dat er relaties bestaan tussen de door Hamas beheerde Gazastrook en personen die op enige wijze betrokken zijn bij de organisatie van de conferentie. Dit betekent echter niet dat de conferentie in Rotterdam door Hamas georganiseerd wordt.
De EU heeft Hamas unaniem aangemerkt als een terroristische organisatie. Uit de bij ons bekende informatie kan echter niet geconcludeerd worden dat de conferentie in Rotterdam georganiseerd wordt door Hamas, waardoor er ook geen reden is om de organisatie van de conferentie te weren.
Tegen organisaties die zich bezighouden met terroristische activiteiten, terrorisme financieren of op een andere wijze de Nederlandse wet overtreden, wordt opgetreden.
Begrijpt u de grote zorgen met betrekking tot de aanstaande conferentie en deelt u de mening dat organisaties die gerelateerd zijn aan terroristische groepen zoals Hamas, geweerd dienen te worden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u van mening dat de boodschap van Hamas en die van haar vertakkingen, een boodschap is van geweld en terreur en daarom de integratie in Nederland maximaal zal tegenwerken?
Indien Hamas gewelddadige of anderszins strafbare uitingen doet in Nederland is dat ontoelaatbaar. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat Hamas in Nederland dergelijke uitingen doet of voornemens is dit te zullen gaan doen. Indien dit wel het geval is wordt hier tegen opgetreden.
Bent u bereid de Rotterdamse burgemeester te informeren over de relatie tussen PRC en Hamas en hem te wijzen op het gevaar van de betreffende conferentie en hem te manen de conferentie alsnog tegen te houden? Kunt u een heldere toelichting hierop geven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De schrikbarende stijging van het aantal ‘plaasmoorde’ in Zuid-Afrika |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal «plaasmoorde» stijgt schrikbarend»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat alleen al in de eerste twee maanden van 2017 ruim 30 (blanke) boeren en gezinsleden vermoord werden? Deelt u de grote zorg over deze moorden?
Het kabinet deelt uw zorg als het gaat over de omvang en toename van het aantal moorden in Zuid-Afrika. In 2015 en 2016 registreerde de Zuid-Afrikaanse politie 18.673 moorden. Dit is een toename van 4,9 procent ten opzichte van 2015. Deze officiële statistieken maken echter geen specifiek onderscheid tussen huidskleur en beroepsgroep van het slachtoffer. Studies naar de geweldsrisico’s voor boeren zijn bovendien niet eenduidig.2 Het kabinet kan daarom de gestelde aantallen in uw vraag niet met zekerheid bevestigen.
Kunt u een duiding geven van de redenen waarom deze moorden plaatsvinden, en van de oorzaak van de toename in het aantal moorden?
Volgens overheidsonderzoek is een grote meerderheid van de moorden het gevolg van het gebruik van grof geweld bij roofovervallen op boerderijen. Soms spelen andere motieven een rol, zoals verstoorde werkrelaties. Daarnaast geldt in algemene zin dat boeren een kwetsbare groep vormen door de vaak geïsoleerde ligging van boerderijen. Hierdoor duurt het relatief langer voordat veiligheidsdiensten ter plaatse zijn.
Welk beleid hanteert de Zuid-Afrikaanse regering om deze moorden te bestrijden en in hoeverre acht u dit beleid succesvol?
De Zuid-Afrikaanse politie heeft in 2011 een strategie ontwikkeld om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden. In januari 2016 heeft de hoofdcommissaris van de Zuid-Afrikaanse politie de bestrijding van aanvallen en moorden op boerderijen als prioriteit gesteld. Hierna heeft de Zuid-Afrikaanse politie een aantal bijeenkomsten georganiseerd met landbouw-vakbonden, getroffen lokale gemeenschappen en andere betrokkenen om samenwerking te versterken en informatie uitwisseling te bevorderen.
Het kabinet constateert dat dit nog niet afdoende is geweest om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren.
Dit heeft grotendeels te maken met de grote schaal waarop criminaliteit in het land voorkomt (500 procent hoger dan in de Verenigde Staten en 3000 procent hoger dan in West-Europa) en de beperkte capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Op welke wijze werkt Nederland samen, of gaat Nederland samenwerken met de Zuid-Afrikaanse overheid, om te streven naar een goed functionerende rechtsstaat ten behoeve van een veilige, inclusieve en discriminatie-vrije samenleving, waarbij ook de verantwoordelijken voor de «plaasmoorde» effectief worden vervolgd en bestraft?
Er is op ad-hoc basis sprake van operationele samenwerking met de Zuid-Afrikaanse overheid wanneer het gaat om activiteiten die direct een Nederlands belang raken (bijv. illegale handel in drugs, andere ernstige vormen van internationaal georganiseerde misdaad en Nederlandse verdachten in Zuid-Afrika). Het vervolgen en bestraffen van de verantwoordelijken voor «plaasmoorde» is een eigen verantwoordelijkheid van de Zuid-Afrikaanse overheid. Het kabinet staat open voor structurelere politionele samenwerking in het geval daartoe de Zuid-Afrikaanse overheid een verzoek bij Nederland neerlegt.
Is Nederland bereid zich internationaal duidelijker uit te spreken voor het belang van bescherming van blanke boeren en andere slachtoffers van dodelijk geweld in Zuid-Afrika?
Het beschermen en bevorderen van mensenrechten, waaronder ook die van blanke boeren, vormt een hoeksteen van het Nederlandse buitenlands beleid. Mensenrechten is een belangrijk onderdeel van de dialoog tussen Nederland en Zuid-Afrika en van de dialoog tussen Zuid-Afrika en de EU op het gebied van mensenrechten en justitie.
Het bericht dat de christelijke studentenvereniging Navigators niet in aanmerking komt voor een bestuursbeurs bij de Haagse Hogeschool. |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Geen beurs voor Navigators bij Haagse Hogeschool»1, waarin staat dat de christelijke studentenvereniging Navigators niet in aanmerking komt voor een bestuursbeurs?
Ja.
Wat vindt u van het niet toekennen van ondersteuning aan de christelijke studentenvereniging Navigators en het niet erkennen van de vereniging als studentenvereniging in het studentenstatuut en op de website door de Haagse Hogeschool, op basis van de christelijke identiteit?
De christelijke studentenvereniging Navigators Den Haag (hierna: Navigators) wordt wel degelijk door de Haagse Hogeschool op verschillende manieren ondersteund. Zo wordt Navigators in de gelegenheid gesteld posters op te hangen binnen de Haagse Hogeschool en presenteert zij zich tijdens de jaarlijkse introductieperiode van de hogeschool.
Erkenning van een vereniging in de bijlage bij het studentenstatuut en vermelding op de website van de Haagse Hogeschool vereisen dat aan verschillende door de hogeschool gestelde voorwaarden wordt voldaan. Eén van die voorwaarden is dat de organisatie «in principe toegankelijk is voor iedere student». Daarnaast geldt als voorwaarde dat het statutaire doel en de feitelijke werkzaamheden aansluiten bij het vastgestelde beleidskader en de grondslag van de Haagse Hogeschool. Navigators heeft voor het laatst in 2013 een aanvraag ingediend om te worden opgenomen in het studentenstatuut. Navigators voldoet volgens de hogeschool niet aan de hiervoor besproken voorwaarden. Hieruit blijkt niet dat de Haagse Hogeschool deze organisatie niet heeft erkend vanwege de christelijke identiteit. In het antwoord op vraag 3 ga ik hier verder op in.
Wat vindt u van het ontzeggen van de bestuursbeurs van studentenvereniging Navigators Den Haag op grond van de «sterk evangeliserende doelstelling», terwijl de vereniging geen evangeliserende activiteiten uitvoert? Wat vindt u van de opmerking «Dat is niet verenigbaar met de brede emancipatiedoelstelling van de hogeschool, die juist beoogt geen onderscheid te maken naar godsdienst»? Deelt u mijn opvatting dat de Haagse Hogeschool tegenstrijdig handelt en hier juist wel onderscheid maakt naar godsdienst?
In de door Navigators bij de aanvraag verstrekte statuten is eenduidig een evangeliserende doelstelling opgenomen. De hogeschool gaat er terecht vanuit dat de statuten van een vereniging de basis vormen voor haar handelen. Dat de feitelijke activiteiten van Navigators hiervan afwijken doet daar niets aan af. Daarnaast verplicht Navigators aspirant-leden schriftelijk in te stemmen met de christelijke grondslag en het, onder andere, evangeliserende doel van de vereniging. De beperkte toegankelijkheid voor studenten en de statutaire doelstelling van evangelisatie staan volgens de Haagse Hogeschool op gespannen voet met de brede emancipatiedoelstelling van de hogeschool zoals geformuleerd in de grondslag. De vrijheid om deze grondslag en beleidskaders naar eigen inzicht in te richten past binnen de autonomie van de onderwijsinstelling die zij ontleent aan artikel 23 van de Grondwet. Ik zie hierin geen tegenstrijdigheid of onderscheid naar godsdienst.
Bent u ervan op de hoogte dat Hindoeïstische en Islamitische verenigingen wel geaccepteerd zijn, omdat deze hun identiteit niet in de statuten vermelden? Deelt u de mening dat Navigators Den Haag dezelfde kansen op ondersteuning en bestuursbeurzen moet hebben als andere verenigingen, ongeacht godsdienst of levensovertuiging?
In het studentenstatuut van de Haagse Hogeschool is een Islamitische studentenvereniging en een Hindoeïstische studentenvereniging opgenomen. Deze twee verenigingen voldoen wel aan de in het beleidskader gestelde voorwaarden. Zoals eerder in het antwoord op vragen 2 en 3 opgemerkt staat in deze casus niet de levensbeschouwelijke identiteit van de studentenvereniging centraal, maar de beperkte toegankelijkheid en het statutaire doel van evangelisatie. Elke vereniging heeft dezelfde kansen om ondersteuning en bestuursbeurzen te verkrijgen, mits voldaan aan de voorwaarden. Navigators voldoet daaraan niet; er is geen sprake van onderscheid op basis van godsdienst of levensovertuiging.
Hoe verhoudt het besluit van de Haagse Hogeschool zich tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van (onder andere) godsdienst verbiedt?
Ik zie niet dat de Haagse Hogeschool onderscheid maakt naar godsdienst. Indien de betrokken partijen een andere mening zijn toegedaan, kan het College voor de Rechten van de Mens uitkomst bieden.
Illegale gaswinning in Heerenveen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van illegale gaswinning onder de wijk Skoatterwald en onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels in Heerenveen1?
Ik ben er van op de hoogte dat Vermilion Energy Netherlands (hierna: Vermilion) gas wint uit het Langezwaag-gasveld.
Klopt het dat daar gas gewonnen wordt zonder goedgekeurd winningsplan, dat verplicht is op basis van art. 34 van de Mijnbouwwet? Zo ja, hoe kan dit, want er moet toch altijd een door de Minister goedgekeurd winningsplan zijn om gas te kunnen winnen? En zo ja, waarom wordt er dan gas gewonnen? Zo nee, waarom niet?
Op 17 september 2012 heb ik ingestemd met het winningsplan van Vermilion voor dit gasveld. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie. Deze wijziging vloeide voort uit de eerste resultaten van de productie uit het gasveld. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden die leiden tot een aanpassing van het winningsplan.
Op 2 april 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gestuurd.2 Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen en de maatschappelijke betrokkenheid bij mijnbouwprojecten te vergroten. Dit betekende dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen in de geest van de nieuwe Mijnbouwwet zou behandelen. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden, was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag.
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan. De inspecteur-generaal der mijnen beoordeelt op dit moment of de gaswinning onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels ook hieronder valt.
Waarom is het adviesrecht van de gemeente Heerenveen doorkruist?
Waarom heeft het mijnbouwbedrijf Vermillion de gemeente Heerenveen niet geïnformeerd?
Het adviesrecht van de gemeente Heerenveen is niet doorkruist. Het adviesrecht van de gemeente Heerenveen komt voort uit de wijziging van de Mijnbouwwet die per 1 januari 2017 van kracht is geworden. De wijzigingen hebben onder meer tot gevolg dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast wordt bij instemming met nieuwe winningsplannen, alsook bij instemming met wijziging van deze plannen. Dit houdt in dat ontwerpbesluiten ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Tevens hebben, naast SodM en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), ook de provincie, gemeenten, waterschappen en de Mijnraad adviesrecht gekregen.
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er op 16 februari 2017 advies gevraagd aan SodM en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Tcbb adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Waarom is er nog geen nul-meting voor woningen en bedrijven gedaan, zoals in Nieuwehorne?
Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. De communicatie tussen Vermilion en de gemeente Heerenveen is hier een onderdeel van.
Kunt u bevorderen dat Vermillion en het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) aanwezig zullen zijn bij informatiebijeenkomsten?
Indien nulmetingen aan woningen en bedrijven worden uitgevoerd, gebeurt dit voor aanvang van de gaswinning. Het winningsplan waarmee in 2012 instemming is verleend, beschreef een bodemdaling van minder dan 2 centimeter. De kans op bevingen werd ingeschat als zijnde nihil. Vanwege de verwachte geringe impact en dus mogelijke schade is er toentertijd besloten om geen nulmeting aan woningen en bedrijven uit te voeren.
Kunt u, zolang er geen juiste juridische basis is voor gaswinning, deze gaswinning onmiddellijk laten stoppen?
Vermilion is tijdens de eerste informatiebijeenkomst voor bewoners van de wijk Skoatterwâld, op donderdagavond 2 maart 2017, aanwezig geweest. Ambtenaren van mijn ministerie zijn ook aanwezig geweest bij deze informatiebijeenkomst. SodM maakt een eigenstandige afweging vanuit haar rol als onafhankelijk toezichthouder en bevoegd gezag voor handhaving en inspectie.
Voedsel- en landbouwbeleid voor Caraïbisch Nederland |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Handelstekort Bonaire stijgt en daalt op Saba en Statia»?1
Ja.
Onderkent u dat het handelstekort onder meer veroorzaakt wordt door het feit dat de eilanden niet zelfvoorzienend zijn als het om het aanbod van voedsel gaat, zodat veel voedsel moet worden geïmporteerd?
Ja.
Onderkent u het probleem dat de armoede onder de bevolking van de eilanden mede een gevolg is van hoge voedselprijzen?
Ja.
Is er een landbouw- dan wel voedselbeleid voor Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u concreet aangeven wat dat beleid inhoudt, welke doelen zijn gesteld en welke middelen voor de uitvoering beschikbaar zijn?
Tijdens de totstandkoming van de nieuwe Koninkrijkstructuur in 2010 zijn met de eilandbesturen over de afzonderlijke beleidsterreinen afspraken gemaakt over de rol- en bevoegdheidsverdeling. Met betrekking tot het landbouw- en voedselbeleid is afgesproken dat taken en bevoegdheden primair bij de afzonderlijke eilandbesturen (openbare lichamen) zouden komen te liggen. Het is daarmee primair aan de eilanden zelf om hier invulling aan te geven.
Vanuit Europees Nederland worden het openbaar lichaam en andere partijen ondersteund met kennis en financiële middelen om te werken aan het verbeteren van de land- en tuinbouwsector. Voor deze ondersteuningsactiviteiten is een budget van € 150.000 per jaar beschikbaar gesteld voor de periode 2015–2017.
Uit dit budget zijn verschillende projecten gefinancierd, zoals de revitalisering van het Tras Montagna-gebied (Bonaire) waarbij duurzame landbouw door kunukero's (boeren) en jongeren wordt bevorderd. Een ander project uit dit budget is het verduurzamen van de energievoorziening van een geitenbedrijf op Bonaire door het plaatsen van zonnepanelen.
Daarnaast is er voor het opzetten van een expertisefunctie voor land- en tuinbouw op Bonaire een eenmalig budget van € 150.000.
Hoe draagt uw beleid bij aan «een voorzieningenniveau dat past binnen Nederland»?
Naast het budget voor het opzetten van een expertisecentrum land- en tuinbouw op Bonaire kan het onder vraag 4 genoemde ondersteuningsbudget van € 150.000 hiervoor worden ingezet. Hierbij valt te denken aan het vergroten van het aanbod van voedsel van de eilanden zelf. Daarnaast kan er met dit ondersteuningsbudget desgewenst gewerkt worden aan oplossingen voor het verlagen van de kosten van de importen. Dit kan bijvoorbeeld via (onderzoek naar) een verbeterde agrologistiek waardoor de voedselimporten goedkoper kunnen worden.
Kunt u ter vergelijking van uw inspanningen op het gebied van landbouw- en voedselbeleid een overzicht geven van projecten, mensen en middelen die bijdragen aan natuurbescherming in Caribisch Nederland?
Het Rijk heeft in Caribisch Nederland een aantal wettelijke taken op het gebied van natuur en visserij die voortvloeien uit de Wet Grondslagen Natuurbeheer en -bescherming BES en de Visserijwet BES.
Daarnaast is het Koninkrijk der Nederlanden partij bij diverse internationale verdragen ter bescherming en behoud van natuur in onder meer het Caribisch gebied. Dit brengt de nodige verplichtingen met zich mee.
In 2013 is voor een periode van 4 jaar eenmalig € 7,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de openbare lichamen van Caribisch Nederland in de vorm van een bijzondere uitkering natuur Caribisch Nederland. Het doel hiervan is toekomstig natuurbehoud en het wegwerken van achterstallig onderhoud. De projecten die worden gefinancierd hebben in de praktijk vaak een integraal karakter, in de zin dat deze tevens het toerisme, de landbouw en de visserij raken. De reden hiervoor is dat natuur op de eilanden sterk verbonden is met toerisme, visserij en landbouw. Er zijn in dit kader 18 projecten gefinancierd en in uitvoering.
Het reguliere natuurbudget voor Caribisch Nederland bedraagt € 260.000 voor wettelijke taken natuur en visserij en een budget van € 160.000 voor de uitvoering van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland en stimulering visserij Caribisch Nederland.
Daarnaast is voor onderzoek en monitoring ten behoeve van (duurzaam gebruik van) de natuur en de visserij in Caribisch Nederland voor de periode 2017–2020 jaarlijks € 420.000 gereserveerd.
De ambtelijke inzet voor de uitvoering van dit beleid komt niet ten laste van bovenstaande budgetten.
Biedt de status van ultraperifeer gebied (UPG), gelet op de ondersteuning vanuit de Europese Unie met de Programma's van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van deze regio's afgestemde maatregelen (POSEI) ten behoeve van voedselzekerheid en landbouw, een mogelijke oplossing voor de hoge voedselkosten in Caraïbisch Nederland?
De Caribische eilanden zijn niet aangewezen als ultraperifeer gebied en komen daardoor niet in aanmerking voor steun vanuit de POSEI-programma’s. Het is onduidelijk wat de precieze invloed zou zijn van POSEI op de voedselzekerheid, landbouw en voedselkosten in Caribisch Nederland. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat in 2008 het uitgangspunt was dat voorlopig in relatie met de Europese Unie de status van landen en gebieden overzee gehandhaafd zou blijven, en dat de relatie tussen de Europese Unie en de BES-eilanden opnieuw bekeken zou worden? Kunt u reflecteren op de mogelijke lasten die de invoering van de UPG-status op dit moment met zich meebrengt, zoals het invoeren van het Europees Acquis met uitzonderingen als in de huidige ultraperifere gebieden van de Europese Unie, en de mogelijke lusten zoals Europese financiële ondersteuning?
In de kabinetsreactie op het evaluatierapport Spies, d.d. 12 mei 2016, benadrukt het kabinet het eigen karakter van de openbare lichamen, dat ruimte biedt aan differentiatie, ook op het gebied van wet- en regelgeving. Het overnemen van het Europees acquis zou deze ruimte voor contextspecifieke wetgeving aanzienlijk beperken, omdat de ruimte voor uitzonderingen op het acquis beperkt is. Ook zouden de uitvoeringslasten voor de BES-eilanden groot zijn, gezien de omvang en complexiteit van het acquis en de beperkte grootte van het ambtelijk apparaat. Hoewel UPG’s toegang krijgen tot meerdere Europese (financiële) programma’s – zoals het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid – waar Landen en Gebieden Overzee (LGO) thans niet over beschikken, is het moeilijk te zeggen hoeveel hiervan terecht zou komen bij de BES-eilanden, gezien hun kleine inwonersaantal en relatief hoge bruto binnenlands product. Indien de bestuurders van de BES-eilanden de wens daartoe te kennen geven, zullen wij natuurlijk hierover het gesprek aangaan. Een eventuele toekomstige statuswijziging is echter, zoals hierboven al aangegeven, sinecure noch panacee.
Bent u bereid om gezamenlijk met de bestuurders van de BES-eilanden de mogelijkheid van de UPG-status of andere mogelijke oplossingen te bekijken?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Veiligheid Belgische kerncentrale Doel is nog niet op orde’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheid Belgische kerncentrale Doel is nog niet op orde»?1
Ja.
Bent u voornemens om uw Belgische collega nogmaals2 te vragen waarom er niet uit voorzorg gekozen wordt voor een tijdelijke sluiting van de kerncentrale in Doel, opdat verbeteringen kunnen worden doorgevoerd en nader onderzoek kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb geen aanwijzing dat de kerncentrale Doel op dit moment feitelijk onveilig zou zijn.
Deelt u de mening dat de noodzaak voor het openhouden van de kerncentrale in Doel moet worden weggenomen zodat deze zo snel mogelijk gesloten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel of het noodzakelijk is de kerncentrale Doel op te houden, is een nationale bevoegdheid van de Belgische regering. Uiteraard volgen we vanuit Nederland de ontwikkelingen met betrekking tot de veiligheid van kerncentrales op de voet.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen de Nederlandse en Belgische regering inzake het aanleggen van nieuwe elektriciteitsverbindingen tussen Nederland en België? Kunt u aangeven welke concrete stappen er op korte en middellang termijn ondernomen worden door beide regeringen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse en Belgische elektriciteitsmarkt zijn goed met elkaar verbonden door middel van fysieke interconnecties. Verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit is al staand beleid. Op 11 april 2016 heeft de Minister van Economische Zaken een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend met de Belgische Minister Marghem waarin beide landen ondermeer hebben vastgelegd om verder te investeren in marktintegratie en verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit. De Nederlandse en Belgische landelijke hoogspanningsnet beheerders (TenneT en Elia) werken dan ook intensief samen aan projecten om de bestaande interconnectie beter te benutten maar ook aan een interconnectie uitbreiding van de interconnectiecapaciteit van 700 MW (project Kreekrak-Zandvliet) die in gebruik genomen wordt in 2019. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren. De vergunningverleningsprocedures en werkzaamheden die vereist zijn om nieuwe interconnectiecapaciteit te realiseren kosten meerdere jaren. Het is dan ook niet mogelijk om versneld de interconnectiecapaciteit uit te breiden.
Heeft u er in Europees verband op aangedrongen dat België zo veel mogelijk wordt ondersteund, onder andere in financiële zin vanuit beschikbare Europese middelen, bij het zich beter positioneren binnen het Europese energienetwerk? Zo ja, kunt u aangeven welke actie u in dit verband concreet hebt ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Investeringen in energie-infrastructuur worden in eerste instantie gedreven door nationale en Europese wetgevende kaders en de prikkels die de regulering aan netbeheerders geeft. Investeringen in energie-infrastructuur worden immers primair betaald uit de nettarieven. Eventuele, aanvullende financiële steun, uit bijvoorbeeld het Europese Connecting Europe Facility (CEF), kan alleen aan projecten worden toegewezen die niet op marktconforme wijze rendabel te krijgen zijn. Het is uiteindelijk aan een lidstaat zelf, in dit geval België, om in Europa te pleiten voor eventuele financiële ondersteuning voor infrastructuur-investeringen uit dit fonds, mocht zij dat nodig achten.
Deelt u de mening dat twee jaar geen IAEA-inspecties een lange periode is wanneer onlangs juist over de veiligheidssituatie van de kerncentrale in Doel erg harde conclusies werden getrokken3 en de onafhankelijkheid van de FANC in twijfel werd getrokken4? Zo nee, waarom niet?
Een periode van 2 jaar is normaal bij een dergelijke audit van de IAEA opdat de vergunninghouder de tijd heeft om de verbeterpunten op een gedegen wijze te kunnen oppakken voor follow-up. Het doel van een IAEA audit is dat internationale deskundigen verbeterpunten identificeren op een bepaald onderwerp, in dit geval rondom de levensduurverlenging van de reactoren Doel 1 en Doel 2. Het doel is niet om de taak en verantwoordelijkheid voor het toezicht van het FANC over te nemen.
Bent u voorts bereid om, eventueel gezamenlijk met andere buurlanden, de IAEA te verzoeken niet pas over 2 jaar maar bijvoorbeeld halfjaarlijks een vervolgmissie te organiseren naar de kerncentrale in Doel, zodat de vinger daadwerkelijk aan de pols kan worden gehouden?
Nee, zie ook het antwoord van vraag 6. Het is aan het FANC om te oordelen of verbetermaatregelen op tijd en op de juiste wijze worden opgepakt door de vergunninghouder. Het is normaal dat een follow-up missie van het IAEA na ongeveer 2 jaar plaats vindt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Navigators Studentenvereniging Amsterdam op basis van de christelijke identiteit wordt geweerd door een leverancier van pinapparaten |
|
Jasper van Dijk (SP), Eppo Bruins (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christelijke grondslag? Dan geen pinapparaat» en «Waarom Navigators Amsterdam zijn pinautomaat weer moest inleveren»1, waarin staat dat de christelijke Navigators Studentenvereniging Amsterdam op basis van de religieuze grondslag geen pinapparaat krijgt geleverd?
Ja.
Wat vindt u van het weigeren van het leveren van een pinapparaat aan een christelijke studentenvereniging door het bedrijf Payleven op basis van een religieuze grondslag?
In het algemeen verbiedt de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) dat bij het aanbieden van diensten onderscheid wordt gemaakt op grond van godsdienst. Of er in het genoemde geval sprake is van verboden onderscheid kan alleen op basis van onderzoek worden vastgesteld. Navigators studentenvereniging zou daartoe bij het College voor de Rechten van de Mens een verzoek kunnen indienen.
Is het toegestaan onderscheid te maken naar levensovertuiging of godsdienst bij het aanbieden of verlenen van toegang tot goederen of diensten? Hoe verhoudt het besluit van het bedrijf Payleven zich tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van onder andere godsdienst verbiedt?
Zie antwoord vraag 2.