Het bericht dat er te weinig verpleging is voor mensen die thuis willen sterven |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichten dat mensen graag thuis willen overlijden, maar dit niet kunnen omdat er geen thuiszorg meer is?1
Ik betreur dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen en hospices aangeven dat zij het afgelopen jaar hebben meegemaakt dat patiënten moesten worden opgenomen of niet ontslagen konden worden, omdat deze mensen thuis niet de zorg konden krijgen die zij nodig hadden?
Bij het ingaan van de palliatieve terminale fase moet iedereen – mits dit verantwoord is – de keuze krijgen om thuis te sterven. Indien deze wens er is, vind ik dat hiervoor passende zorg moet worden georganiseerd.
Als het zo is dat mensen – doordat de palliatieve terminale zorg niet kan worden geregeld – langer in het ziekenhuis moeten blijven, vind ik dat onwenselijk. Zo vind ik het belangrijk dat patiënten die om zorginhoudelijke redenen niet noodzakelijk in een ziekenhuis behandeld moeten worden, elders worden opgevangen en behandeld.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Vindt u het acceptabel dat er zorgaanbieders zijn die nee moeten zeggen tegen verzoeken voor palliatieve zorg, omdat er te weinig verpleegkundigen zijn?
Het beleid heb ik ingezet als antwoord op de ontwikkeling dat er meer ouderen zijn en dat mensen heel graag langer zelfstandig willen blijven. De wijkverpleging speelt hierin een cruciale rol. Daarom investeer ik in de ontwikkeling van de extramuralisering, inclusief de wijkverpleging.
Met de verschuiving naar zorg thuis is ook de vraag naar wijkverpleegkundigen toegenomen. Het is bekend dat deze vraag ook groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Kunt u het zich voorstellen dat wijkverpleegkundigen het verschrikkelijk vinden dat zij wel steunkousen mogen aantrekken, maar dat zij niet iemand mogen verzorgen die graag thuis wil sterven?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat verpleegkundigen vaak dubbele diensten draaien omdat zij geen mensen willen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer De Blok, Directeur van Buurtzorg die denkt dat duizenden mensen geen thuiszorg kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars maken contractafspraken met zorgaanbieders. In het artikel geeft De Blok budgetplafonds aan als reden dat mensen geen thuiszorg kunnen krijgen.
Wanneer het zo is dat budgetafspraken het leveren van palliatieve terminale zorg in de weg staan, vind ik dit onacceptabel. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn hiervoor verantwoordelijk en maken hierover afspraken. Het is in de eerste plaats aan de aanbieder om tijdig met de zorgverzekeraar in gesprek te gaan als blijkt dat zij hun budgetplafond dreigen te bereiken. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om hier serieus naar te kijken en bij te contracteren als dit nodig is.
Ik ga er vanuit dat het bereiken van een budgetplafond in 2017 voor aanbieders geen reden is om palliatieve terminale zorg te mijden én ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars ervoor zorgen dat bij palliatieve terminale cliënten het budget nooit een knelpunt mag zijn.
Mocht er toch een knelpunt zijn, dan kan dit gemeld worden bij het Meldpunt van de NZa. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Naar aanleiding van de berichtgeving neemt de NZa contact op met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om dit signaal verder te onderzoeken. Indien nodig zal de NZa vervolgens actie ondernemen.
Heeft u, toen u uw beleid inzette om mensen langer thuis te laten wonen, voorzien dat heel veel mensen geen thuiszorg meer kunnen krijgen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de tekorten in de thuiszorg zo snel mogelijk worden opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke concrete stappen u hierin gaat zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het feit dat de Groningse maatschappelijke organisaties geëist hebben dat het Centrum Veilig Wonen (CVW) geen rol meer moet krijgen bij de nieuwe aanpak van de afhandeling van schade in het aardbevingsgebied?1
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht en van de opvatting van de Groningen Bodembeweging (GBB) die hierin wordt weergegeven. Onder regie van de NCG vinden momenteel gesprekken plaats over een nieuw protocol voor de afhandeling van schade door gaswinning uit het Groningenveld. GBB neemt deel aan deze gesprekken. Zodra er een nieuw schadeprotocol is, zal ook blijken welke rol daarin is voorzien voor het CVW.
Wat is uw mening over het feit dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) opheldering heeft geëist van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en van het CVW over het vastlopen van de versterking in Groningen?2 Deelt u zijn mening? Zijn er zaken die u aan de NCG meegegeven heeft nu er toch indringend om de tafel wordt gegaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht bij brief van 19 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 383) deel ik de zorgen van de NCG over het gebrek aan voortgang van de versterkingsopgave. De NCG voert gesprekken met NAM en CVW om de achterstand zo klein mogelijk te houden en tot structurele verbeteringen te komen. De NCG informeert mij binnenkort over de uitkomsten daarvan.
Waar mag naar uw mening de bemoeienis van de NAM bij de afhandeling van de schade en bij de versterkingsopgave uit bestaan na 31 maart 2017?
Het uitgangspunt voor het schadeprotocol dat momenteel in ontwikkeling is, is dat NAM op afstand komt te staan van beslissingen over de afhandeling van schademeldingen, waarbij zij wel haar juridische en financiële aansprakelijkheid voor de gevolgen van de gaswinning behoudt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt daarnaast de uitvoering van de versterkingsoperatie tegen het licht gehouden.
Bent u van mening dat de onafgebroken en constante bemoeienis van de NAM debet is aan de vertragingen die optreden bij zowel de afhandeling van de schade als de versterkingsopgave in Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de totstandkoming van het nieuwe schadeprotocol zijn meerdere partijen betrokken die onderling nog geen overeenstemming hebben bereikt. De verantwoordelijkheid voor het ontbreken van overeenstemming ligt niet bij één individuele partij. Voor de versterkingsopgave geldt dat de NCG in gesprek is met NAM om de ontstane achterstand zo klein mogelijk te houden en tot structurele verbeteringen te komen.
Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat mensenhandelaren in Egypte, Libië en Niger vluchtelingen dwingen om hun organen af te staan?1
Het kabinet hecht veel belang aan de bestrijding van mensenhandel, inclusief orgaanhandel. Illegale orgaanhandel is helaas een fenomeen dat wereldwijd slachtoffers maakt. Met name arme en kwetsbare groepen, die het als een laatste uitweg uit een uitzichtloze situatie beschouwen, zijn hier het slachtoffer van. Vluchtelingen en migranten behoren, zeker in landen als Egypte, Libië en Niger, tot de meest kwetsbare groepen in de samenleving, waardoor zij het risico lopen slachtoffer te worden van dergelijke praktijken. Om die reden werkt Nederland (en de EU) samen met UNHCR, IOM en andere organisaties aan het bevorderen van de mensenrechten en het verbeteren van hulpverlening voor vluchtelingen en kwetsbare migranten langs de hele migratieroute.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland tijdens hun asielprocedure hebben verklaard dat zij hun organen onder dwang hebben moeten afstaan? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het, in welke landen heeft deze vorm van mensenhandel plaatsgevonden en op welke manier worden deze verklaringen onderzocht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Er zijn geen gevallen bekend van asielzoekers die in Nederland tijdens hun asielprocedure hebben verklaard dat zij onder dwang hun organen hebben moeten afstaan. Wel zijn enkele signalen bekend van gevallen waarbij asielzoekers hebben verklaard dat zij in Nederland en België zijn bedreigd met orgaanverwijdering, maar waarbij de gedwongen donatie niet heeft plaatsgevonden. Deze signalen zijn door de politie onderzocht, maar in alle gevallen was sprake van onvoldoende opsporingsindicaties of het ontbreken van aanwijzingen van mensenhandel.
Worden de verklaringen van asielzoekers aangemerkt als aanwijzingen of signalen van (gedwongen) orgaanhandel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier is hier opvolging aan gegeven? Zijn er mensen vervolgd en veroordeeld? Zo ja, hoeveel en welke straffen hebben zij gekregen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke signalen worden aangemerkt als signalen van mensenhandel en worden onderzocht door de politie. In de genoemde gevallen heeft dit niet tot vervolgingen en veroordelingen geleid omdat daar onvoldoende opsporingsindicaties voor waren of omdat aanwijzingen van mensenhandel ontbraken.
Beschikken politie en justitie over voldoende capaciteit om signalen over deze vorm van mensenhandel na te gaan? Hoeveel fte is hiervoor beschikbaar?
Signalen van mensenhandel, inclusief deze vorm, worden opgepakt door de teams mensenhandel van de Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), de Landelijke Eenheid of het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Gelet op de zeer beperkte omvang van deze specifieke vorm van mensenhandel is daar geen specifieke capaciteit voor vrijgemaakt.
Wat is uw reactie op de stelling van mensenrechtenactivist Hamdi Alzazy dat hij de Egyptische autoriteiten heeft gewaarschuwd dat hij lijken in de Sinaï woestijn vond waar organen uit verwijderd waren, maar dat er niemand ingreep en dat de politie hem zelfs ging tegenwerken?
De Sinaï woestijn, waar het Egyptische leger strijdt tegen de terreurgroep Wilayat Sinaï, is een gevaarlijke plek voor migranten. Het kabinet is bekend met de verhalen over martelkamers voor migranten in de Sinaï, waarover in 2014 veel berichten in de internationale media verschenen. Onder internationale druk hebben de Egyptische en Sudanese autoriteiten toen actie ondernomen. Bovendien werd destijds door Israël de migratieroute via de Sinaï naar Israël afgesloten. Mede door deze interventies zijn vanaf 2016 nauwelijks nieuwe gevallen van marteling in de Sinaï geconstateerd. De EU en Nederland blijven de Egyptische autoriteiten ondersteunen in de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel (zie de antwoorden op vragen 6 en 7).
Wat is uw reactie op de stelling van mevrouw Molenaar, onderzoeker bij Instituut Clingendael, dat er in Niger en Libië relaties bestaan tussen overheden en mensensmokkelaars?
Het kabinet is bekend met deze stelling van mevrouw Molenaar. Indicaties van relaties tussen overheden en mensensmokkelaars ziet het kabinet als zorgwekkend. Het kabinet is hier alert op in de bestrijding van mensensmokkel en in de samenwerking met overheden in de regio daartoe.
Nederland zet zich in voor capaciteitsopbouw van overheden in de regio om mensensmokkel effectiever aan te pakken en corruptie te bestrijden. Zo ondersteunt Nederland samenwerking op het gebied van veiligheid en justitie tussen de overheden van Burkina Faso, Tsjaad, Mali en Niger. Om mensensmokkel effectiever aan te pakken, bepleit Nederland zowel in Europees als internationaal verband het vervolgen van mensensmokkelaars.
Bent u bereid de samenwerking met Egypte, Libië en Niger te intensiveren om de, mede door oud-minister Van der Steur vastgestelde2, toename van achtergelaten migranten tegen te gaan?
Het kabinet zet zich al langer in om de samenwerking op dit terrein met belangrijke partners als Egypte, Libië en Niger, maar ook anderen, te intensiveren.
Zoals ook eerder is aangegeven in antwoorden op verschillende Kamervragen, 3 maakt de samenwerking met deze partners onderdeel uit van een geïntegreerde aanpak die bestaat uit verschillende activiteiten en inspanningen langs de gehele migratieroute om de ongecontroleerde aankomsten van migranten beheersbaar te maken. Deze aanpak bestaat o.a. uit het investeren in de opvang van vluchtelingen in de regio, het aanpakken van de grondoorzaken voor migratie, het tegengaan van irreguliere migratie door onder meer mensensmokkelaars aan te pakken, het redden van levens en het versterken van de samenwerking met belangrijke herkomst- en transitlanden op migratiemanagement, inclusief terugkeer.
De Europese Unie, maar ook Nederland zelf, ondersteunt verschillende projecten die er op zijn gericht de situatie van vluchtelingen in deze landen te verbeteren en te voorkomen dat zij in kwetsbare posities komen en worden uitgebuit. Het traceren van achtergelaten migranten maakt hier ook deel van uit4. Met financiering van Nederland is IOM met de overheid van Niger een programma gestart in het noorden van Niger om verdwaalde en achtergelaten migranten te redden. Bij reddingsoperaties in de woestijn zijn dit jaar al meer dan 1.000 migranten gered. De opvang ten noorden van Agadez wordt uitgebreid en er wordt een plan ontwikkeld om aan de grens met Libië een opvangcentrum in te richten, waar migranten naar toe kunnen die in Libië in de knel zitten. Het kabinet zal de inzet op vrijwillige terugkeer vanuit Noord-Afrika, die ondersteund wordt door autoriteiten in regio, uitbreiden met een daarvoor bestemde extra bijdrage aan het EU Noodfonds voor Afrika (EUTF).
Zoals deze uitzending van Zembla ook bevestigt, valt op dit vlak helaas nog veel te doen. Het kabinet ziet dit dan ook als een reden om de huidige inzet, zowel bilateraal als in Europees verband, voort te zetten.
De luchtkwaliteit en onderzoekscijfers voor emissies van TNO |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport genaamd «Cars and ground-level ozone: how do fuels compare?» van Eric Johnson?1
Ja. In dit onderzoek, dat op 7 september 2017 openbaar is gemaakt, wordt een vergelijking gemaakt van brandstoffen op basis van hun potentie om op grondniveau ozon te vormen (zomersmog). Conclusie van dit onderzoek is dat LPG op dit punt beter scoort dan benzine en diesel. Overigens is dit beperkt relevant voor Nederland, omdat er hooguit enkele dagen per jaar sprake is van zomersmog.
Klopt het dat TNO in opdracht van uw ministerie bezig is met de periodieke update van het factsheet betreffende brandstoffen? Wanneer valt deze update te verwachten?
Dit klopt. De planning is dat de nieuwe update van de factsheets brandstoffen vóór de zomer van 2018 beschikbaar is.
Klopt het dat TNO daarbij niet mag putten uit onderzoeken die uitgevoerd zijn in opdracht van belanghebbenden of derden? Klopt het dat voor de emissiecijfers TNO zich nu baseert op een eigen inschatting en/of op basis van verouderde cijfers?
Dit klopt niet. TNO mag voor het actualiseren van de factsheets uit alle beschikbare bronnen putten. Ik heb het genoemde onderzoek onder de aandacht van TNO gebracht. Wel beoordeelt TNO onderzoeken van anderen op de wijze waarop de metingen zijn uitgevoerd en op de rij- en weersomstandigheden waaronder is getest. De huidige basis voor de LPG-uitstootcijfers is een TNO-rapport gebaseerd op metingen van praktijkemissies uit 20102.
Deelt u de mening dat actuele data en recente emissiecijfers voor wat betreft onderzoek de voorkeur zouden moeten genieten? Deelt u de mening dat verouderde informatie niet bijdraagt aan een realistisch beeld van actuele uitstootgegevens en een onderlinge vergelijking van milieuprestaties? Zouden hierdoor mogelijk de verkeerde conclusies getrokken kunnen worden als het gaat om stimulering van bepaalde brandstoffen of een bepaalde technologie, zoals elektrisch rijden?
Milieuprestaties van voertuigen moeten op een eerlijke manier met elkaar worden vergeleken. Bij deze vergelijking spelen diverse aspecten een rol: uitstoot van stikstofoxiden, fijnstof en broeikasgassen en de potentie voor doorontwikkeling naar klimaatneutrale uitstoot. Voor het maken van een goede vergelijking is het van belang dat de emissiegegevens van brandstoffen gebaseerd zijn op representatieve praktijkemissies en actueel en vergelijkbaar zijn. De factsheets brandstoffen worden daarom met enige regelmaat geactualiseerd. Omdat elektrische voertuigen geen uitlaatgassen uitstoten, is elektrisch rijden per definitie schoner dan rijden in voertuigen met een verbrandingsmotor.
Kan TNO gebruik maken van bestaande onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het Duitse onderzoek,2 om beter vergelijkingsmateriaal en adequate cijfers over uitstoot te hebben? Bent u bereid TNO zelf een World Harmonised Light Vehicle Testing Procedure (WLTP) en/of Real Driving Emissions (RDE) -test te laten uitvoeren zodat relevante data en onderzoeksresultaten in het factsheet komen?
TNO kan voor het in beeld brengen van de emissieprestaties van brandstoffen gebruik maken van alle bestaande onderzoeken, dus ook van het genoemde Duitse onderzoek. Ik heb dit onderzoek inmiddels doorgeleid naar TNO. De meetprogramma’s voor de emissies van personenauto’s en vrachtauto’s, die TNO in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu doet, bieden de mogelijkheid om nieuwe metingen uit te voeren, zowel in het laboratorium op de rollenbank (WLTP-test) als op de weg (RDE-test). Jaarlijks wordt een programma van metingen uitgevoerd, waarover aan uw Kamer wordt gerapporteerd.
Bent u op de hoogte van de recente Routekaart voor LPG en BioLPG van de Vereniging Vloeibaar Gas (VVG)? Hoe schat u de ontwikkeling, kansen en groeimogelijkheden van LPG en BioLPG in? Klopt de bewering van de VVG dat de overheid zich nog teveel baseert op oudere data als het gaat om LPG-uitstootcijfers?
Ja, ik ben op de hoogte van deze recente Routekaart, die op 6 september jl. door de LPG-branche werd gepresenteerd. De kansen en groeimogelijkheden van LPG als duurzame brandstof voor mobiliteit zijn met name afhankelijk van het innoverend vermogen van de LPG-branche om bioLPG op de markt te brengen. Kritische succesfactoren hiervoor zijn een ruime beschikbaarheid van duurzame biomassa voor de productie van bioLPG en lage productiekosten. Op basis van typekeuringscijfers is door TNO in 20144 bepaald hoe nieuwere voertuigen met een door de fabrikant gemonteerde LPG-installatie gemiddeld presteren ten opzichte van benzinevoertuigen. Deze voertuigen laten een vergelijkbaar beeld zien.
Deelt u de mening dat vanwege luchtkwaliteit schonere (bio) brandstoffen met minder uitstoot van fijnstof en stikstofdioxide ten opzichte van reguliere benzine en diesel milieutechnisch de voorkeur zouden moeten genieten? In hoeverre streeft het kabinet naar een gelijk(er) speelveld tussen brandstoffen, bijvoorbeeld qua fiscale behandeling, rekening houdend met diverse toepassingen en markten en emissies?
Uiteindelijk is relevant wat er uit de uitlaat komt. De gebruikte brandstof is belangrijk, maar daarnaast is bepalend of in het voertuig technische voorzieningen als katalysatoren en roetfilters worden toegepast. Hierdoor zijn fabrikanten in staat om voertuigen schoner te maken, niet alleen voor benzine en LPG, maar ook voor diesel. Voor het beleid is niet alleen het effect op de luchtkwaliteit van belang, maar ook de potentie om door te kunnen groeien naar een CO2-arme uitstoot. Het gaat er dan om dat brandstoffen van hernieuwbare en niet van fossiele herkomst zijn. Alles bij elkaar biedt elektrisch rijden op hernieuwbare stroom de beste perspectieven. In het kader van de transitie naar emissievrij rijden worden elektrische voertuigen daarom tot en met 2020 fiscaal gunstig behandeld. Voor wat betreft de fiscale behandeling van motorbrandstoffen is het budgettair belang leidend. Voor de inzet van biobrandstoffen wordt door de overheid overigens niet het fiscale instrumentarium ingezet, maar geldt een verplichting voor het op de markt brengen van biobrandstoffen als benzine of diesel voor wegverkeer op de markt worden gebracht (jaarverplichting hernieuwbare energie in vervoer). Deze verplichting geldt niet voor LPG. Voor de inzet van bioLPG kan men wel een vergoeding in de vorm van een hernieuwbare brandstof eenheid ontvangen.
De situatie op Lesbos |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur van 14 september 2017 waarin schokkende beelden zijn te zien over de situatie in de vluchtelingenkampen op Lesbos?1
Deze beelden laten zien dat blijvende aandacht nodig is om ervoor te zorgen dat opvangfaciliteiten voor migranten in Griekenland voldoen aan de Europese standaarden, en voor versterking van het Griekse asielstelsel.
Waarom is de toegang tot het kamp Moria verboden?
De toegang tot Moria dient van tevoren te worden aangevraagd. De beslissing in hoeverre er vervolgens toegang wordt verleend ligt bij de Griekse autoriteiten. De Griekse autoriteiten hanteren hierbij strikte regels, in ieder geval omwille van de veiligheid van de aanwezige migranten en experts.
Zijn de Griekse vluchtelingenkampen wel toegankelijk voor EU-functionarissen? Zo nee, hoe kunnen zij dan weten of de situatie wel of niet aan internationale standaarden voldoet? Zo ja, kunt u informeren over de situatie op de andere Griekse eilanden? Is deze vergelijkbaar met de situatie in het kamp Moria?
Voor de toegang van EU-functionarissen geldt eveneens dat deze van tevoren moet worden aangevraagd bij de Griekse autoriteiten.
Ook op de andere Griekse eilanden blijft aandacht voor de uitvoering van het asielproces en verbetering van de opvangsituatie van belang. Dit is een voortdurend punt van zorg. De Europese Commissie monitort de situatie dan ook nauwlettend, daarbij ondersteund door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), waarbij de Griekse autoriteiten uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de asielregelgeving conform Europese en internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de situatie in kamp Moria beneden de maat is en dat dit niet gezien kan worden als humane opvang? Kunt u een beeld schetsen van hoe een humane opvang in Griekenland er volgens u uit zou moeten zien om aan internationale en humane standaarden te voldoen zonder daarbij enkel naar het VN-Vluchtelingenverdrag te verwijzen?
De getoonde beelden laten zien dat de opvang van Moria in een aantal opzichten te wensen over laat. Wel is duidelijk dat de Griekse autoriteiten zich inzetten voor adequate opvang, daarbij ondersteund door de Europese Commissie, de EU-agentschappen en NGO’s. De EU heeft sinds 2014 vanuit het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) en het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF) tot dusver ruim € 880 miljoen2 aan hulpgeld verstrekt aan de Griekse autoriteiten en sinds 2016 € 450 miljoen3 vanuit het Noodhulpinstrument van de Commissie. Dit geld draagt grotendeels in directe dan wel indirecte zin bij aan het verbeteren van de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en deels aan grensbewaking. Ook bilateraal hebben lidstaten, waaronder Nederland, bijgedragen. Zo heeft Nederland in 2016 € 100.000 beschikbaar gesteld ten behoeve van de opvangomstandigheden in Griekenland. De Europese Commissie monitort in hoeverre de Griekse opvang aan de Europese regelgeving voor de opvang van asielzoekers voldoet. Zij brengt in dat kader regelmatig aanbevelingen en voortgangsverslagen uit.4
Deelt u de mening dat, aangezien sommige mensen in Griekenland nog altijd een jaar wachten op hun eerste interview en erg lang in onzekere, slechte omstandigheden wonen waarbij zij noch toegang tot de EU krijgen noch teruggestuurd worden naar Turkije en dit een essentieel deel was van de Turkijedeal, de Turkijedeal een mislukking is te noemen?
Het doel van de EU-Turkijeverklaring was om de onhoudbaar hoge aantallen irreguliere migranten die de gevaarlijke oversteek via Griekenland naar de EU maakten te verminderen, en daarmee verdrinkingen in de Egeïsche Zee te voorkomen. In dat opzicht zijn zeer significante resultaten behaald, waarover uw Kamer met regelmaat in de afgelopen periode is geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de adjunct-directeur van Vluchtelingenwerk, die stelt dat de Griekse overheid huiverig is mensen een asielstatus in Europa te geven omdat zij bang zijn dat de EU-lidstaten niet voldoende mensen vanuit Griekenland zullen herplaatsen en Griekenland uiteindelijk alle statushouders daar zal moeten blijven opvangen? Kunt u bij uw antwoord betrekken dat de herplaatsing inderdaad erg moeizaam gaat en verschillende EU-lidstaten weigeren mensen over te nemen?
Het beeld dat de adjunct-directeur van Vluchtelingenwerk schetst, herkent het kabinet niet. In de meest recente voortgangsrapportage geeft de Commissie aan dat het resterende aantal asielzoekers dat voor herplaatsing vanuit Griekenland in aanmerking komt aanzienlijk is verminderd. Inmiddels hebben de inspanningen van lidstaten ertoe geleid dat er per 6 oktober jl. 20.471 asielzoekers zijn herplaatst vanuit Griekenland. Daarbij heeft de EU-Turkije Verklaring er, zoals gezegd, voor gezorgd dat de aankomst van migranten in Griekenland drastisch is verminderd. Griekenland is in het verleden voor migranten vooral een punt van binnenkomst in de EU geweest op weg naar andere delen van de EU om daar vervolgens asiel aan te vragen. Griekenland heeft daardoor dus wellicht minder ervaring als bestemmingsland. Maar dat kan geen reden zijn om de regels niet te volgen of geen verantwoordelijkheid te nemen voor het zorgen voor voldoende opvang- en procescapaciteit.
Hoeveel EU-geld is er voor hulp bij de vluchtelingenkampen inmiddels al naar Griekenland gegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er extra stappen ter monitoring en controle op zinvolle besteding van het geld gezet sinds de berichten in maart van dit jaar dat er sprake zou zijn van mogelijke corruptie en verspilling? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
De besteding van Europese fondsen is gehouden aan zeer duidelijke en strenge voorwaarden. Ook moeten organisaties, zowel overheden als (internationale) non-gouvernementele organisaties, die maatregelen met deze fondsen implementeren, in detail aan de Europese Commissie rapporteren over de besteding van deze fondsen. Wanneer de Commissie daar onregelmatigheden in aantreft, zal de Commissie daarnaar nader onderzoek verrichten via een het anti-fraude bureau van de Commissie: OLAF.6 Ook stuurt DG Home vanuit de Commissie regelmatig fondsenexperts naar Griekenland ter monitoring van de besteding van de gelden. Het absorberen en uitgeven van EU-middelen die voor Griekenland beschikbaar zijn, is meermaals lastig gebleken. Nederland heeft op dit vlak expertise gedeeld om de Griekse autoriteiten te ondersteunen bij de besteding van de programma’s uit de migratiegerelateerde EU-fondsen.
Deelt u de mening dat als de EU soortgelijke deals als de Turkijedeal gaat sluiten met Noord-Afrikaanse landen, de standaard van de vluchtelingenkampen daar op een veel hoger niveau zouden moeten zijn dan nu op Lesbos het geval is?
Nederland zet in op het in EU-verband maken van migratie-afspraken met derde landen. Over de inhoud van dergelijke afspraken valt geen inschatting te geven zolang ze nog niet gemaakt zijn. Concrete afspraken met deze landen dienen uiteraard conform de standaarden van Europese en internationale regelgeving te zijn.
Verwacht u dat gezien het feit dat de vluchtelingenkampen in Griekenland twee jaar na het starten van de vluchtelingenkwestie nog niet op orde zijn, dit in landen als Niger of Tsjaad wel zal lukken? Zo ja, waarom en kunt u een inschatting geven van hoe lang daar voor nodig zal zijn en hoeveel geld daarmee gemoeid zal gaan?
Zie antwoord vraag 9.
De toenemende chaos in het Groningen buitengebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met onduidelijkheden rond de schadeafwikkeling in het Groningen buitengebied? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen sprake van «het buitengebied». Tot de zomer van 2016 hanteerde NAM een schadecontour waarbuiten schade niet werd opgenomen. Nader onderzoek van de TU Delft leidde tot de conclusie dat deze contour niet gehandhaafd kon worden (Kamerstuk 33 529, nr. 280). Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is daarop in augustus 2016 alsnog gestart met de behandeling van schademeldingen uit het betreffende gebied. Bijgevoegd treft u een overzicht van het aantal meldingen per gemeente in het betreffende gebied tot en met 17 juli 20171. Meldingen na 31 maart 2017 12.00 uur worden behandeld volgens een nieuw, nog vast te stellen schadeprotocol.
Kunt u aangeven om welke dorpen het gaat, wanneer er wordt gesproken over «het buitengebied»? Wat is het aantal schademeldingen per plaats in het «buitengebied»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er naast de contourenkaart sprake is van randgebieden1, dit zijn de gebieden tussen de rode en blauwe contour die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in haar schadeprotocol tot 31 maart 2017 hanteerde, waarbinnen onder andere Woldendorp valt? Wat is de status van dat randgebied?
Op de kaart waar u naar verwijst is de voormalige schadecontour weergegeven (rode lijn) die NAM tot de zomer van 2016 hanteerde; zie verder het antwoord op vraag 2 en 3. De gemeente Woldendorp ligt binnen deze contour. De genummerde gebieden buiten de contour die op deze kaart is weergegeven, zijn de gebieden waar ingenieursbureau Witteveen+Bos in opdracht van NAM inspecties heeft uitgevoerd; zie verder het antwoord op vraag 5. Alle schademeldingen van voor 31 maart 2017 worden door CVW behandeld; zie verder het antwoord op vraag 12.
Vallen gedupeerden binnen een dergelijk randgebied binnen het regime van het zogenaamde «binnengebied» of het zogenaamde «buitengebied» of geldt daar een ander, eigen regime? Kan het zo zijn dat gedupeerden deels onder een «binnengebied» en deels onder een «buitengebied» vallen? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Technische Universiteit (TU) Delft nog bezig is met een onderzoek naar mogelijke schadeonderzoeken in het buitengebied?2 Zo ja, wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De TU Delft doet onderzoek in de provincie Groningen naar mogelijke oorzaken van schade, bijvoorbeeld daar waar sprake kan zijn van meerdere oorzaken van schade bij een woning, bijvoorbeeld in een gebied waar zowel zout als gas wordt gewonnen. De resultaten van dit onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2018 verwacht.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot de door gedupeerden ontvangen beoordelingsrapporten, waarin zonder uitzondering de conclusie is dat de schade niet is veroorzaakt door aardbevingen? Is de bedoeling van het onderzoek door de TU Delft dat het de gestelde eerdere conclusie onderschrijft, of moet het worden beschouwd als een vorm van second opinion op het rapport van Witteveen+Bos?3
Bewoners kunnen een second opinion aanvragen op het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door Witteveen+Bos. Het onderzoek van de TU Delft in opdracht van de NCG dient om nader inzicht te krijgen in verschillende schademechanismen in deelgebieden. Het onderzoek van de TU Delft levert geen second opinion op woningniveau op.
Klopt het dat, om als gedupeerde in aanmerking te komen voor een second opinion, eerst de voucher actief moet worden geweigerd? Zo ja, klopt het dan ook dat de bedenktijd van de voucher is opgeschoven van acht weken naar een jaar? Is de consequentie van het niet kunnen of willen afwijzen van de voucher dat er nog geen traject tot een second opinion ingezet kan worden?
Ja. Voor dossiers waarin alleen niet-aardbevingsgerelateerde schade is geconstateerd, is de bedenktijd één jaar. Als de bewoner het voucheraanbod accepteert, sluit de schadeafhandelingsprocedure. Als de bewoner nog geen keuze maakt, kan er inderdaad ook nog geen vervolgstap in de procedure worden gezet.
Hoeveel gedupeerden vanuit welke categorieën hebben inmiddels een voucher geaccepteerd? Hoe interpreteert u de cijfers?
Voor het merendeel van de bewoners geldt een bedenktijd van één jaar vanaf het moment dat de bewoner de brief met het voucheraanbod ontvangt. Deze bedenktijd biedt ruimte om bijvoorbeeld de uitkomsten van lopend onderzoek af te wachten. Het is dan ook voorbarig om nu al conclusies te trekken over het aantal geaccepteerde vouchers. Alleen voor de bewoners met een eenzijdig gesloten dossier waarbij destijds door CVW geen relatie met gaswinning is gevonden, is de bedenktijd inmiddels verstreken. 48% van deze groep bewoners heeft het voucheraanbod geaccepteerd. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de beweegredenen van bewoners.
Hoe zal de onafhankelijkheid van de second opinion gewaarborgd worden, wanneer de second opinion uitgevoerd gaat worden door drie collega-bureaus van Witteveen+Bos?4 Waaruit zal de werkwijze bij deze second opinion bestaan wanneer er geen nieuwe inspectie zal plaatsvinden en er geen nieuwe werkwijze zal worden toegepast?
De genoemde bureaus beschikken over de technische kennis en capaciteit die nodig is om de second opinions uit te voeren en zijn daarop geselecteerd. De uitgevoerde inspectie bestaat uit een feitelijke weergave van hetgeen aangetroffen is aan schade in een woning. Onder het oude schadeprotocol heeft op basis hiervan een beoordeling plaatsgevonden door Witteveen+Bos. De secondopinionbureaus beoordelen volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze op basis van de bestaande inspectiegegevens. Deze werkwijze kan afwijken van de werkwijze van Witteveen+Bos; technische kennis kunnen zij anders toepassen.
Klopt het dat het nieuwe (op te stellen) schadeprotocol in niets zal lijken op de gebruikte methode van Witteveen+Bos? Zo ja, is het dan naar uw mening rechtvaardig dat gedupeerden uit de «zogenaamde buitengebieden» nog tot jaar en dag de gevolgen dragen van directe en indirecte bemoeienis van dit bureau bij hun schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het onderzoek naar schades buiten de voormalige schadecontour en de daarbij gehanteerde methode is uw Kamer uitgebreid bericht in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.6 Over het nieuwe schadeprotocol wordt nog gesproken.
Bent u bereid, gezien het feit dat veel bewoners/gedupeerden vanwege jarenlang wegkijken door het Rijk, nu wantrouwen hebben tegen de aangewezen bureaus voor hun second opinion5 en hen te gunnen dat zij het recht krijgen op een second opinion door een bureau van hun keuze? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9 is de uitvoering van de second opinion belegd bij een selectie van bureaus die over de benodigde capaciteit en technische kennis beschikken. Zij werken volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze, om onafhankelijkheid en kwaliteit aan iedere bewoner te kunnen garanderen.
Klopt het dat fase 2 van start is gegaan, waardoor alle schademelders in het buitengebied die nog geen inspectie hebben gehad, nu alsnog worden benaderd door het Centrum Veilig Wonen (CVW), waarna zij een zelfde traject met inspectie en beoordeling door Witteveen+Bos krijgen aangeboden? Valt fase 2 ook nog onder de eerder gestarte pilot? Wat zijn de criteria van deze pilot en waar zijn deze vastgelegd?
De proef afhandeling schade is van start gegaan met behandeling van meldingen gedaan tot 15 augustus 2016 (fase 1). Vanaf oktober 2017 worden ook meldingen behandeld die gedaan zijn tussen half augustus 2016 en 31 maart 2017 en die nog niet waren meegenomen (fase 2 en 3). De werkwijze van fase 2 en 3 is in grote lijnen hetzelfde als bij fase 1. Meldingen gedaan na 31 maart 2017, 12.00 uur zullen volgens het nieuwe schadeprotocol worden behandeld.
Hoe verhoudt zich het opstarten van fase 2 tot het voornemen van een schone lei?6
De schademelders in fase 2 en 3 van de pilot buitengebied krijgen allen een aanbod in het kader van de schone lei. De inhoud van dit aanbod is afhankelijk van de uitslag van de inspectie en beoordeling.
Hoe kwalificeert u het initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) om een gesprek te laten plaatsvinden tussen de NAM en het Gasberaad (over de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek)? Kunt u aangeven op welk onderzoek u het in uw eerdere beantwoording7 heeft, het onderzoek van Witteveen+Bos, het advies van advocatenkantoor Van Niekerk Cieremans hierop, of beide?8
Ik waardeer het initiatief van de NCG. Het behoort tot zijn opdracht om dialoog te initiëren over oplossingen voor de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen. De mogelijke onafhankelijke toetsing die onderwerp is van gesprek tussen Gasberaad en NAM, heeft betrekking op onderzoek dat Witteveen+Bos in het kader van de pilot afhandeling schade heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering»?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het bericht.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze tikkende tijdbom onder toezicht van de reclassering opnieuw een misdrijf kon plegen?
Binnen een toezicht begeleidt en controleert de reclassering de onder toezicht gestelde. Afhankelijk van de casus onderhoudt de reclassering contact met bijvoorbeeld de behandelaar, de sociale omgeving en ketenpartners om de voortgang te bespreken en risico’s te signaleren.
In deze zaak heeft de reclassering tijdens het toezicht samengewerkt met instanties als het Veiligheidshuis, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Zo is de situatie regelmatig besproken en heeft men geprobeerd om risicofactoren te ondervangen. Vanwege het acuut ontstaan van gebrek aan woonruimte hebben de reclassering, de politie en het OM tijdelijk toegestaan dat betrokkene bij zijn moeder mocht wonen. Het verblijf bij zijn moeder is gemeld aan het slachtoffer.
Ik betreur dat de inzet en inspanningen van de reclassering en haar partners niet hebben kunnen voorkomen dat de betrokkene wordt verdacht van het neersteken van een 31-jarige vrouw.
Deelt u de mening dat de uitspraak «We moeten ermee leren leven dat we niet in een honderd procent veilige samenleving verkeren» van dhr. Van Gennip niets anders is dan een poging om zijn eigen straatje schoon te vegen, aangezien het zijn organisatie is geweest die heeft gefaald en deze gevaarlijke gek weer in de buurt van zijn slachtoffers heeft geplaatst? Zo nee, waarom niet en wie was volgens u dan verantwoordelijk voor het plaatsen van en het toezicht op deze persoon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de algemeen directeur van Reclassering Nederland een andere baan gaat zoeken, aangezien inmiddels wel is aangetoond dat hij Nederland onveiliger maakt in plaats van veiliger?2 Zo nee, waarom blijft u deze persoon in het zadel houden?
Deze op een persoon gerichte vraag met een beschuldigend karakter vind ik niet gerechtvaardigd. Daarom zie ik geen enkele aanleiding hierop te reageren.
Deelt u de mening dat in de eerste plaats lange gevangenisstraffen de samenleving veiliger maken in plaats van enkelbandjes en de reclassering? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke rechter oordeelt of en hoe lang iemand moet worden gedetineerd voor het door hem gepleegde delict. Na het uitzitten van de opgelegde detentietijd is er altijd een moment waarop de gestrafte weer vrijkomt. Door het opleggen van voorwaarden als een locatieverbod en het houden van toezicht kunnen risico’s worden beheerst en slachtoffers worden beschermd vanaf het moment dat iemand in vrijheid wordt gesteld. Bovendien kan met behulp van voornoemde voorwaarden intensief worden gewerkt aan gedragsverandering, hetgeen in termen van recidivereductie effectiever is dan de gevangenisstraf.
Belangrijk is dat gestelde voorwaarden goed moeten worden gemonitord en gecontroleerd en dat, als de situatie daarom vraagt, wordt ingegrepen door bijvoorbeeld het voorwaardelijk strafrestant te executeren. Het is dan ook nodig doorlopend te bepalen of er risico’s zijn en hoe deze te beheersen gecombineerd met het werken aan iemands gedrag. Reclassering en partners spannen zich hier maximaal voor in, waarbij zij gebruik maken van de mogelijkheden die een rechterlijke beslissing biedt, zoals het kunnen toepassen van een enkelband.
Vindt u het ook niet onverteerbaar dat gevangenissen in Nederland leeg staan en deze tikkende tijdbommen maar gewoon vrij rondlopen in de maatschappij? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan het 31-jarige slachtoffer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke personen die keer op keer de fout in gaan in de toekomst niet meer worden losgelaten op de samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
De winst die op de handel in geneesmiddelen wordt gemaakt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat eigenaar investeringsmaatschappij Advent vorig jaar zo’n half miljard euro heeft onttrokken aan farmaceutische groothandel Mediq?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving. Mediq heeft mij het volgende laten weten. Advent is een Amerikaanse investeringsmaatschappij die in maart 2013 het beursgenoteerde Mediq overnam. In juni 2016 zijn de apotheken van Mediq en de aan deze apotheken leverende groothandel Mediq Farma verkocht aan Brocacef Groep. De groothandel die leverde aan ziekenhuizen, Distrimed B.V. is omstreeks dezelfde tijd verkocht aan Pluripharm Groep B.V.
De farmaceutische groothandel en apotheken zijn verkocht vóórdat de uitkering aan Advent waarnaar u verwijst heeft plaatsgevonden. Er is daarom feitelijk geen sprake van een uitkering aan Advent die is onttrokken aan een farmaceutische groothandel. Mediq heeft aan mij toegelicht zich momenteel niet meer bezig te houden met geneesmiddelen, maar zich vooral te richten op medische hulpmiddelen.
Klopt het dat Advent zich daarnaast nog een lening van 61 miljoen dollar liet geven?
Mediq heeft mij gemeld dat het klopt dat de onderneming een lening van 61 miljoen dollar aan Advent heeft verstrekt. Deze lening is volgens Mediq inmiddels conform de leenafspraken afgelost.
Wat vindt u ervan dat de solvabiliteit van Mediq daarmee van 20 naar 8 procent daalde? Wat betekent een te lage solvabiliteit voor de continuiteit van de geneesmiddelenvoorziening?
Het vennootschapsrechtelijk systeem is zo ingericht dat private partijen winst mogen maken en (delen van) ondernemingen mogen kopen en verkopen. Een onderneming in de farmacie is binnen de grenzen van de wettelijke kaders zelf verantwoordelijk voor de eigen financiering en continuïteit.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, speelt Mediq na de verkoop van de groothandel en de apotheken geen rol meer in de beschikbaarheid en voorziening van geneesmiddelen in Nederland; die rol is immers overgenomen door Brocacef en Pluripharm. De continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening is nooit in het gevaar geweest. Mediq richt zich nu vooral op medische hulpmiddelen.
Welke risico’s zijn er bij een te lage solvabiliteit van Mediq voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Nederland? Welke tekorten dreigen als Mediq omvalt? Hoeveel patiënten zouden daarmee dan gedupeerd worden en welke klinische gevolgen zijn denkbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het een gewenste situatie dat met winsten op het doorverkopen van geneesmiddelen zo veel geld te verdienen valt dat een investeerder dit soort uitkeringen van een half miljard aan zichzelf kan doen? Zo nee, welke maatregelen zijn (theoretisch en in de praktijk) mogelijk om hier een eind aan te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Vloggen in de bajes” |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Vloggen in de bajes»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat gevangenispersoneel stiekem wordt gefilmd en de beelden hiervan op sociale media worden gezet?
Ja.
Hoe kan het dat een gedetineerde onbelemmerd en ongecontroleerd toegang heeft tot sociale media als Instagram en Facebook? Hoe kan worden voorkomen dat gevangenispersoneel hiervan de dupe wordt?
Mobiele telefoons zijn voor gedetineerden niet toegestaan in een penitentiaire inrichting. Om die reden worden gedetineerden, bezoekers en medewerkers bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd. De buitenring wordt bewaakt met fysieke maatregelen en cameratoezicht. Daarnaast vinden celinspecties en andere controles («mobifinder» etc.) plaats.
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan2» heeft kunnen lezen, onderzoek ik samen met DJI de mogelijkheden om het beleid en de huidige aanpak tegen het binnenbrengen van contrabande te verbeteren.
Deelt u de mening dat het binnensmokkelen van contrabande, zoals telefoons, in een gevangenis een groot gevaar voor het personeel oplevert, maar ook voor maatschappelijke onrust en ongenoegen bij slachtoffers zorgt? Hoe kan het binnensmokkelen van contrabande in een gevangenis worden tegengegaan? Welke maatregelen worden er getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat andere, intensievere maatregelen geboden zijn, nu in korte tijd meerdere keren melding wordt gemaakt van het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan effectief en daadkrachtig tegen de in het artikel genoemde corrupte handelingen worden opgetreden, namelijk dat corrupt personeel zelf verboden mobiele telefoons meeneemt? Zijn er voorbeelden te noemen van maatregelen die zijn getroffen in andere gevangenissen die als best practice kunnen worden ingezet?
Personeelsleden worden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande met metaaldetectiepoortjes. Personeelsleden moeten bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting door de detectiepoort en de bagage moet door de bagagedoorlichtingsapparatuur (x-ray). Daarbij kunnen speurhonden worden ingezet. Als personeelsleden de regels overtreden volgen disciplinaire maatregelen. Daarnaast wordt de integriteit van het personeel versterkt door aandacht te geven aan de gedrags- en meldcode en het bespreekbaar maken van morele dilemma’s tijdens werkoverleggen. In elke inrichting zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Ook de verbetermaatregelen op dit terrein komen aan bod in de beleidsreactie op het rapport «binnen de muren niet toegestaan».
Wordt er nader onderzoek verricht naar het binnensmokkelen van deze telefoons zodat het corrupte personeel kan worden aangepakt en bestraft? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bij het aanstellen van personeel aandacht besteed aan het voorkomen van corrupte handelingen door personeel die ten koste gaan van de veiligheid van hun collega’s?
Als een telefoon of andere contrabande wordt gevonden in een penitentiaire inrichting, wordt geprobeerd te achterhalen op welke wijze deze de inrichting is binnengekomen. Als blijkt dat hier personeelsleden bij betrokken zijn, volgen disciplinaire maatregelen. Ook de aangetroffen contrabande in bovengenoemd nieuwsbericht is onderzocht. Er is geen enkele aanwijzing dat hierbij personeel betrokken is geweest.
Nieuwe medewerkers van een inrichting of voorziening van DJI moeten een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht. De mogelijkheid tot periodieke screening wordt momenteel onderzocht.
Hoeveel personeel wordt via de in het artikel besproken particuliere beveiligingsbedrijven aangesteld? Hoe verloopt de screening van dit personeel? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Draagt deze bij aan een veilig werkklimaat voor gevangenispersoneel en het voorkomen van incidenten?
Eind augustus 2017 werden binnen de penitentiaire inrichtingen 267 particuliere beveiligers ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf (G4S). Een beveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen uit de wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Particuliere beveiligers worden gescreend en moeten onder andere een verklaring omtrent gedrag tonen. Particuliere beveiligers wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven om de veiligheid en orde in de inrichting te waarborgen. Van belang is een goede balans tussen eigen medewerkers en externe inhuur. Via een landelijke wervingscampagne wordt eraan gewerkt om de inhuur terug te dringen en op een betere balans uit te komen.
Het bericht dat slechts 3% van de huurprijzen van sociale huurwoningen in balans is |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Deloitte Real Estate waaruit blijkt dat slechts 3% van de huurprijzen van sociale huurwoningen «in balans is»?1.
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Verrast het u dat bij slechts 3% van de woningen in de sociale huursector de marktwaarde van de woning, de huurprijs en het inkomen van de huurders in balans is? Wat is uw oordeel over die bevindingen?
Deze conclusie van Deloitte is gebaseerd op een vergelijking van de huidige contracthuur, het inkomen van de huurder en een theoretisch berekende markthuur. Gezien het feit dat corporaties veelal huren vragen die onder het markthuurniveau liggen (en dit voor de doelgroep ook verwacht mag worden, gezien de taak van corporaties), is het niet vreemd dat in slechts 3% van de woningen deze drie onderdelen in balans zijn, zoals Deloitte dit noemt.
Deelt u de conclusie dat analyses over scheefwonen doorgaans ingaan op de vraag of het inkomen past bij de huur die de huurder betaalt, maar dat daar aan toegevoegd moet worden of de huurprijs op basis van de marktwaarde van de woning passend is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die conclusie niet. Waar het gaat om huisvesting van de doelgroep, hoort het bij de taak van de corporaties om betaalbare huren te rekenen (dus vaak onder marktniveau). Met het toevoegen aan de analyse van de huurprijs op basis van marktwaarde moet daarom zorgvuldig worden omgegaan. Ook is het zo dat het om een theoretische berekening gaat van de marktwaarde en deze dus altijd voor discussie vatbaar is. Overigens is in het eind december 2016 verschenen IBO-rapport Sociale huur2 een dergelijke analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in 2016 ca. 1,2–1,5 mld. euro aan impliciete subsidies terecht is gekomen bij huishoudens die niet tot de doelgroep behoren. In deze analyse is de markthuur benaderd door uit te gaan van huurprijs van respectievelijk 5,5% en 6% van de WOZ-waarde van de betreffende woning.
Deelt u de gedachte dat sprake is van een forse onbalans die haaks staat op de wens om de beschikbare voorraad van 2,3 miljoen sociale huurwoningen «optimaal te benutten»? Zo ja, welke stappen zijn of worden gezet om de onbalans tegen te gaan?
Ik deel de analyse dat de voorraad sociale huurwoningen optimaler benut kan worden. In het hierboven genoemde IBO-rapport wordt geconcludeerd dat «er een misallocatie van ruwweg 50% van huurders van een gereguleerde woning (is) doordat huishoudens te goedkoop, te duur of te groot wonen»3.
Dit kabinet heeft daarom verschillende maatregelen genomen om tot een betere benutting van de sociale huurvoorraad te komen. Het gaat dan om de introductie van de inkomensafhankelijke huurverhogingen, verruiming van de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten en het passend toewijzen. Het IBO-rapport concludeert over dit beleid dat dit «tamelijk effectief» is gebleken.
Kunt u de conclusie in het rapport dat huursubsidiëring nu zowel via de huurprijs (ca. € 5,3 miljard huurkorting) alsook via het inkomen (ca. € 2,5 miljard huurtoeslag) plaatsvindt, bevestigen. tigen?
Het klopt dat subsidiëring zowel plaatsvindt via de huurprijs (impliciet, via de verhuurder) als door middel van de huurtoeslag (expliciete subsidie). In het IBO-rapport is berekend dat de gemiddelde ontvanger van huurtoeslag een subsidie van 55% van de markthuur ontvangt: 30% in de vorm van huurtoeslag, 25% door middel van een korting op de huurprijs.
Uit de analyse blijkt ook dat op dit moment 45% van de huurders een relatief lage contracthuur heeft, zowel ten opzichte van de huur die gevraagd zou kunnen worden voor de woning (markthuur) als ten opzichte van het inkomen van de huidige bewoner(s). Is dat naar uw visie een stijgend dan wel dalend percentage? Hoe verwacht u dat dat percentage zich zal ontwikkelen?
Het is lastig om een voorspelling te doen over de ontwikkeling van dit specifieke percentage. Er spelen namelijk diverse factoren een rol, die dit percentage zowel naar beneden als naar boven kunnen beïnvloeden.
De genomen beleidsmaatregelen als de toewijzingsgrens voor een corporatiewoning, het passend toewijzen, inkomensafhankelijke huurverhogingen en prikkels tot goedkoper bouwen door corporaties beïnvloeden dit percentage neerwaarts. Inkomensstijgingen en oplopende marktwaarde van woningen hebben de komende tijd daarentegen naar verwachting een opwaarts effect op dit percentage.
In het genoemde onderzoek wordt niet ingegaan op de onbalans naar de grootte van de huurwoning. Heeft u inzicht in deze vorm van onbalans, bijvoorbeeld in de situatie dat een alleenstaande in een 5-kamer-huurwoning of een gezin met drie kinderen in een twee-kamer-huurwoning woont? Wilt u die informatie met de Kamer delen?
Op dit aspect van «scheefwonen» is ook in het IBO-rapport ingegaan. Het rapport baseert zich op een analyse van ABF uit 2013. Uit deze analyse bleek dat bijna 400.000 woningen met ten minste vier kamers wordt bewoond door alleenstaanden. Actuelere cijfers zijn op dit punt niet beschikbaar.
Een oud-militair die zegt te zijn misbruikt in de jaren 80 |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het pleidooi van de militaire vakbond over het instellen van een onafhankelijk meldpunt waar mensen terechtkunnen die slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik bij Defensie?1
Ja.
Zijn de mensen die werkzaam zijn als vertrouwenspersoon of bij de Centrale Organisatie Integriteit (ook) geschoold dan wel getraind in het omgaan met meldingen die seksueel misbruik betreffen?
Defensie beschikt over zes fulltime Coördinatoren Vertrouwenspersonen (CVP). Zij fungeren als coördinator in een netwerk van medewerkers die naast hun reguliere functie de functie van vertrouwenspersoon vervullen. In 2016 beschikte Defensie over 623 vertrouwenspersonen. Deze vertrouwenspersonen volgen een speciale training. In de vijfdaagse cursus die zij krijgen wordt stilgestaan bij alle verschijningsvormen van ongewenst gedrag, waaronder seksuele intimidatie. De vertrouwenspersonen worden voorbereid op verschillende situaties en leren verschillende gesprekstechnieken.
Bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) werken ongeveer dertig medewerkers. De COID is in 2010 opgericht. De ervaringen en expertises van de COID-medewerkers zijn divers. Medewerkers hebben nagenoeg allen de opleiding tot vertrouwenspersoon gevolgd. Om optimaal te fungeren bij de COID volgen zij diverse aanvullende cursussen en opleidingen. Gesprekstechnieken en adviesvaardigheden ten behoeve van het contact met melders komen daarbij aan bod.
Is het mogelijk dat interne meldpunten – hoe onafhankelijk deze ook zijn – een drempel zijn voor het melden van seksueel misbruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u hier mogelijkheden tot verbetering?
Defensiemedewerkers kunnen integriteitsschendingen melden bij de leidinggevende, het meldpunt van de COID en de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Versnippering van meldpunten is onwenselijk. De commissie-Van der Steenhoven onderstreepte dit eveneens in het rapport «Moral Fitness», dat ik op 1 februari 2016 bij uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 31 125, nr. 65).
Kunt u aangeven of u mogelijk verbeterpunten ziet in de wijze waarop meldingen over seksueel misbruik in behandeling worden genomen? Is het bijvoorbeeld mogelijk in eerste instantie dergelijke meldingen anoniem te doen? Zo nee, waarom niet?
Defensie is een van de weinige overheidsinstanties met een meldpunt zoals dat is ingericht bij de COID. Aan de bekendheid van de COID wordt doorlopend aandacht geschonken. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan.
Hoe kijkt u aan tegen een onafhankelijk meldpunt om een beeld te krijgen van de aard en omvang van seksueel misbruik binnen de organisatie?
De COID heeft een onafhankelijke positie binnen het Ministerie van Defensie. Alle meldingen die het meldpunt ontvangt, worden in behandeling genomen. Zoals gezegd kunnen defensiemedewerkers integriteitschendingen melden bij de leidinggevende, het meldpunt van de COID en de KMar.
Ziet u andere mogelijkheden om op een voor betrokkenen veilige manier zicht te krijgen op de omvang van seksueel misbruik binnen de organisatie?
Ieder voorval is er uiteraard één teveel. Aan het vervolmaken van het afhandelen van meldingen bij Defensie wordt onafgebroken gewerkt.
Defensie biedt alle defensiemedewerkers periodiek een vragenlijst aan, waarin de werkbeleving op allerlei terreinen wordt onderzocht. Deze lijst worden anoniem ingevuld. In dit onderzoek, met ruim 35.000 respondenten, werd tussen 2013 en 2016 in totaal veertien keer door een man en twee keer door een vrouw melding gemaakt van seksuele dwang. De cijfers van de KMar, zoals weergegeven in de beantwoording van de vraag 6 van Diks (GroenLinks) en Karabulut (SP) laten zien dat de bereidheid om contact op te nemen met de KMar hoog is.
Kunt u aangeven of vermeende belagers in kwestie nog bij Defensie werkzaam zijn?
Vier van de personen op wie de melding betrekking heeft, zijn nog werkzaam bij Defensie.
Zijn er ook andere meldingen van seksueel misbruik bekend bij Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) welke aangeduid zijn als verjaard?
Nee, dergelijke meldingen zijn niet bekend bij de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK).
Erkent u dat de gesloten cultuur binnen Defensie invloed heeft op ongewenst seksueel gedrag?
Ongewenst seksueel gedrag in de zin van aanranding of misbruik komt bij Defensie op kleine schaal voor. Op 12 januari jl. ontving uw Kamer het rapport «Grenzen aan de eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (Kamerstuk 34 550, nr. 64). Volgens het rapport is defensiepersoneel betrokken bij de organisatie en is de werktevredenheid hoog. Het personeel ervaart en waardeert saamhorigheid. Volgens het SCP draagt deze cultuur tegelijkertijd bij tot uitsluiting van diegenen die afwijken van de norm. Vrouwen, medewerkers met een afwijkende etnische of religieuze achtergrond en lhbt’ers hebben meer dan mannelijk, blank en heteroseksueel personeel te maken met ongewenst gedrag.
Ziet u mogelijkheden om alsnog onderzoek te doen naar verjaarde incidenten van seksueel misbruik bij Defensie?
Alle meldingen bij de COID worden in behandeling genomen.
Bent u bereid om de betrokken belagers een disciplinaire maatregelen op te leggen wanneer betrokkenheid is aangetoond?
Defensie heeft een commissie van onderzoek ingesteld die zich specifiek richt op de casus in kwestie. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek worden al dan niet maatregelen getroffen.
Ernstige verontreiniging door lekkages NAM in Rossum |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ernstige bodemverontreiniging op NAM-locatie in Rossum»?1
Ja, het betreft een bodemverontreiniging op de NAM locatie Rossum-Weerselo 3 (ROW-3) aan de Bentertsteeg 9 in Rossum. Deze locatie is in 1971 door NAM aangelegd voor het winnen van aardgas. De locatie is op dit moment in gebruik voor de injectie van productiewater in het voormalige gasreservoir in de diepe ondergrond. Het productiewater is afkomstig van de oliewinning in Schoonebeek.
Klopt het, zoals geschetst in het artikel, dat de lekkage tientallen jaren geleden is opgetreden en onopgemerkt is gebleven? Waaruit blijkt dat?
In 1985 is voor het eerst een bodemverontreiniging geconstateerd. De oorzaak van deze bodemverontreiniging is niet bekend. De bodemverontreiniging zou bijvoorbeeld door het morsen of door een lekkage van de verontreinigende stoffen veroorzaakt kunnen zijn. De verontreiniging heeft waarschijnlijk tussen 1971 en 1985, zijnde respectievelijk het jaar van de aanleg van de locatie en het jaar van het eerdergenoemde bodemonderzoek, plaatsgevonden.
Op de locatie hebben in het verleden gedeeltelijke saneringen plaatsgevonden. In 1987 is de bodem plaatselijk gesaneerd. In 2010 heeft er een sanering onder toezicht van de provincie Overijssel plaatsgevonden.
Hoe kan het dat niet bekend is of de lekkage is ontstaan bij de aanlegfase, de productie of de behandeling van gas?
In 1987 is de Wet Bodembescherming van kracht geworden. Een groot deel van de ongeveer 250.000 locaties in Nederland waar de bodem mogelijk ernstig vervuild is, zijn ontstaan vóór 1987. Een bodemverontreinigingen van vóór 1987 wordt een «historische bodemverontreiniging» genoemd. Historische verontreinigingen zijn ook aangetroffen op meerdere mijnbouwlocaties. Ten tijde van het ontstaan van deze bodemverontreinigingen werd dit niet gezien als een overtreding. Er was dan ook geen rapportageverplichting. Er is daarom weinig bekend van het ontstaan van en het exacte tijdstip van historische bodemverontreinigingen.
De desbetreffende provincie of gemeente is bevoegd gezag voor de sanering van een historische bodemverontreiniging. In het geval van een mijnbouwlocatie en een verontreiniging na 1987 is de Minister van Economische Zaken en Klimaat bevoegd gezag. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is hierbij de toezichthouder.
Een deel van de bodem op de locatie ROW-3 is verontreinigd met minerale olie. De aard van deze verontreiniging geeft echter geen aanwijzing over wanneer en door welke oorzaak de verontreiniging is ontstaan. De verontreiniging zou tijdens de aanlegfase, de gasproductie en of gasbehandeling kunnen zijn ontstaan. De bodemverontreiniging is ernstig maar de saneringsnoodzaak is niet spoedeisend. Bij het huidige gebruik van het terrein is er geen sprake van onaanvaardbare risico’s voor de mens, voor het ecosysteem en van verspreiding van de verontreiniging.
Is het alsnog te achterhalen in welke fase deze lekkage is ontstaan, om zodoende een beter inzicht te verkrijgen in het verlopen proces?
Nee, de oorzaak en het exacte tijdstip van het ontstaan van de bodemverontreiniging is niet te achterhalen. Zie de beantwoording op vraag 3.
Wanneer is deze lekkage ontdekt door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en wanneer is de lekkage door de NAM gemeld bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u toelichten waarom dit juridisch wel of niet had moeten gebeuren?
Zoals eerder aangegeven is de oorzaak en het exacte tijdstip van het ontstaan van de bodemverontreiniging niet te achterhalen. Het betreft een historische verontreiniging waarvoor de provincie Overijssel bevoegd gezag is.
De huidige wet- en regelgeving is erop gericht om verontreiniging en schade te voorkomen en daar waar de verontreiniging en schade toch optreedt deze zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Lekkages op een mijnbouwlocaties moeten conform de huidige wet- en regelgeving altijd na de constatering ervan direct worden gemeld aan de toezichthouder SodM.
Verifieert het SodM het onderzoek van onderzoeksbureau Antea Group? Zo ja, wanneer en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De provincie Overijsel is het bevoegd gezag. De provincie Overijssel kan de bevindingen van Antea Group gebruiken voor de besluitvorming omtrent de ernst van de verontreiniging en de saneringsnoodzaak. Het is niet aan SodM om het rapport van Antea Group te verifiëren.
Kunt u verklaren waarom lekkages en de daarmee gepaard gaande verontreiniging zo lang onopgemerkt blijven, wat ook bij de lekkages van de leidingen van AkzoNobel in Twente het geval was?2
Zoals eerder aangegeven zijn de oorzaak en het exacte tijdstip van de verontreiniging bij de locatie ROW-3 niet bekend. De verontreiniging is ontdekt in 1985 en vermoedelijk ontstaan in de periode 1971 tot 1985. In deze periode was er geen rapportageverplichting.
Wordt de bodem en het grondwater gemonitord bij mijnbouwactiviteiten om lekkages op te merken? Zo ja, op welke wijze?
Ja, de bodem en het grondwater bij deze locatie wordt gemonitord. In de voor deze locatie (ROW-3) verleende vergunningen ten behoeve van de waterinjectie zijn diverse voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem. Het meten van de kwaliteit van het grondwater in de bodem door middel van een monitoringssysteem, bestaande uit een peilbuizenmeetnet rondom de waterinjectielocatie, is daar een voorbeeld van. In de vergunningen zijn echter ook specifieke voorschriften opgenomen over bodembeschermende voorzieningen conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De wijze waarop de waterinjectielocatie is aangelegd in combinatie met deze vergunningsvoorschriften heeft als doel om mogelijke verontreiniging naar de bodem te voorkomen. Tevens worden naast het bemonsteren van de peilbuizen ook inspecties aan ondergrondse pijpleidingen en waterinjectieputten uitgevoerd, die er alle op gericht zijn om mogelijke lekkages te voorkomen.
De installaties op de waterinjectielocaties leveren bij normale bedrijfsvoering geen emissies naar de bodem op. Door de combinatie van diverse bodembeschermende voorzieningen en de getroffen beheersmaatregelen is de bescherming van de bodem tijdens de activiteiten op de waterinjectielocaties geborgd.
Waarom is deze lekkage, ondanks de monitoring, onopgemerkt gebleven?
Zoals eerder aangegeven is de oorzaak van de bodemverontreiniging en het exacte tijdstip daarvan niet bekend. De bodemverontreiniging is in 1985 ontdekt.
Stelt het SodM wel voldoende monitoringseisen om dit soort lekkages in beeld te krijgen?
In de beantwoording van vraag 8 ben ik ingegaan op de monitoring en vergunningsvoorwaarden waarop SodM toezicht houdt aangaande het huidige gebruik van de locatie. De provincie Overijssel is bevoegd gezag met betrekking tot de historische verontreiniging.
Kunt u aangeven op welke termijn de NAM de verontreinigde bodem en grondwater dient te saneren?
In 2014 is vastgesteld dat er in Nederland 1.518 locaties zijn met ernstige risico's voor de mens, natuur en het grondwater. Op de website Compendium voor de Leefomgeving3 en op de website Bodemloket4 zijn overzichten te vinden van bodemverontreinigingen. De provincie Overijssel verzorgt de website Bodematlas Overijssel5 waarin alle verontreinigingslocaties in Overijssel te vinden zijn.
Wat betreft de locatie ROW-3 is er weliswaar sprake van een ernstige bodemverontreiniging maar de saneringsnoodzaak is niet spoedeisend. Bij het huidige gebruik van het terrein is er geen sprake van onaanvaardbare risico’s voor de mens, voor het ecosysteem en van verspreiding van de verontreiniging. Als gevolg daarvan wordt er conform de Wet bodembescherming (Wbb) door gedeputeerde staten van de provincie Overijssel geen uiterste datum vastgesteld waarop met saneringsmaatregelen moet zijn aangevangen. Op het moment dat het gebruik van het terrein wijzigt, kan een andere situatie ontstaan waardoor er wel een uiterste datum voor het aanvangen van saneringswerkzaamheden kan worden vastgesteld. In de praktijk betekent dit in veel gevallen dat de verontreiniging wordt gesaneerd zodra de locatie wordt ontmanteld omdat de bodem dan een andere functie krijgt.
De afschaffing van de huurtoeslag voor bewoners van vakantiewoningen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending PAUW, 13 september 2017, waarin gesproken wordt over het stopzetten van toeslagen bij bewoners van vakantieparken?1
Ja.
Op welke manieren is er sinds het aannemen van het wetsvoorstel gecommuniceerd over de wetswijziging?
De Belastingdienst/Toeslagen communiceert over de regels van de huurtoeslag via zijn website. Ook is daar een nieuwsbericht geplaatst over de werkwijze van de Belastingdienst rond de beëindiging van de huurtoeslag.
Huurders van vakantiewoningen worden niet als afzonderlijke groep geadministreerd bij Belastingdienst/Toeslagen en zijn ook niet als groep herkenbaar in de basisadministraties. De registratie van vakantiewoningen verschilt per soort en per gemeente. Huurders van vakantiewoningen konden daarom niet vooraf individueel worden geïnformeerd over de wetswijziging.
Zijn er speciale maatregelen genomen om de belanghebbenden te informeren aangezien het hier vooral gaat om mensen die zeer waarschijnlijk geen Staatscourant zullen lezen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de gemeenten geïnformeerd over de wijziging?
Naar aanleiding van deze recente berichtgeving is gebleken dat de communicatie over de wijziging van de regels voor huurtoeslag voor vakantiewoningen op vakantiebestedingsbedrijven niet voor iedereen duidelijk is geweest.
Daarom heeft BZK de VNG gevraagd om gemeenten te informeren. De VNG zal de gemeenten via de geëigende kanalen informeren over de consequenties van de gewijzigde regels en de uitvoeringspraktijk van Belastingdienst/Toeslagen daarbij.
Hebben gemeenten de mogelijkheid om vakantiewoningen legaal permanent te laten bewonen? Komen deze woningen dan alsnog in aanmerking voor huurtoeslag?
Gemeenten kunnen permanente bewoning van vakantiewoningen toestaan door in het bestemmingsplan een woonbestemming toe te kennen, als dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daar geen regels van de provincie en het Rijk aan in de weg staan. Daarnaast kan de gemeente permanente bewoning toestaan door, onder voorwaarden, een persoonsgebonden omgevingsvergunning te verlenen of een gedoogbeschikking af te geven aan iemand die een recreatiewoning al lange tijd onafgebroken bewoont. Het betreft hier verder een decentrale aangelegenheid waar het Rijk geen bemoeienis mee heeft.
Ongeacht of een gemeente permanente bewoning van een vakantiewoning op een vakantiebestedingsbedrijf heeft toegestaan, is er met ingang van 1 juli 2016 geen recht meer op huurtoeslag voor huurders van woningen die zich op een vakantiebestedingsbedrijf bevinden. Dit is het gevolg van het mogelijk maken van tijdelijke verhuur ten behoeve van de doorstroming op de woningmarkt.
De Belastingdienst kan bij kortdurende huur niet nagaan of sprake is van huur van woonruimte of van «huur naar zijn aard van korte duur», waaronder vakantieverhuur. Vandaar dat ervoor gekozen is om voor huur op vakantiebestedingsbedrijven in alle gevallen geen huurtoeslag toe te kennen.
Klopt het dat er pas berichten verzonden worden na het stopzetten van de huurtoeslag? Hoe verhoudt zich dat tot de belofte dat de huurtoeslag een maand na de brief wordt stopgezet?
Nee, dat klopt niet. De belanghebbende ontvangt eerst bericht voordat de huurtoeslag wordt beëindigd. In de casus die in de uitzending van Pauw aan de orde kwam, is deze werkwijze abusievelijk niet gevolgd omdat de huurtoeslag al was stopgezet voordat de belanghebbende hierover was geïnformeerd. Dit is inmiddels rechtgezet.
Op grond van de wet- en regelgeving had de huurtoeslag voor vakantiewoningen beëindigd moeten worden op het moment van inwerkingtreding van de wet. Voor nieuwe huurders van vakantiewoningen is het sindsdien niet meer mogelijk om huurtoeslag aan te vragen. Voor de zittende huurder van vakantiewoningen is, vanwege de situatie dat er geen overzicht was van de toeslagontvangers in vakantiewoningen, via de website van de Belastingdienst gemeld dat de betreffende huurders bericht zouden krijgen van de beëindiging en dat de huurtoeslag niet met terugwerkende kracht zou worden stopgezet. Binnenkort zal de huurtoeslag bij de meeste bewoners van vakantiewoningen zijn beëindigd. Daarom zal met ingang van 1 april 2018 de vanaf dat moment ontvangen huurtoeslag voor een vakantiewoning worden teruggevorderd. Huurders van vakantiewoningen kunnen terugvordering voorkomen door hun huurtoeslag zelf per 1 april 2018 stop te zetten. Dit zal ook worden gecommuniceerd via de website van de Belastingdienst/Toeslagen.
De termijn tussen aankondiging en stopzetting kan niet worden verlengd. Het is een vaste termijn die gehanteerd wordt voor alle toeslagen. De wet- en regelgeving biedt de Belastingdienst/Toeslagen geen mogelijkheid om hiervan af te wijken.
Waarom heeft het zolang geduurd voordat bewoners werden geïnformeerd? Bent u van mening dat een maand zeer kort is om een andere oplossing te vinden? Ziet u mogelijkheden om brieven eerder te versturen en een langere overgangstijd te gunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het eindverslag opgesteld door de Europese Commissie waarbij het systeem van documentencontroles aan de grenzen van de Europese Unie wordt geëvalueerd?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het eindverslag en in het bijzonder de constatering dat de documentcontrole van niet-dierlijke producten wordt uitgevoerd op basis van gescande en ge-e-mailde certificaten in plaats van de originele certificaten, waardoor de authenticiteit niet kan worden achterhaald? Kunt u in uw beantwoording ingaan op deze afzonderlijke punten?
Het rapport bevat conclusies met betrekking tot de documentcontrole van dierlijke producten enerzijds en van niet-dierlijke producten anderzijds. Daarnaast doet het rapport een constatering over de inrichting van twee bezochte inspectiecentra.
De conclusie uit het eindverslag voor wat betreft de documentcontroles bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten is in de vraag goed beschreven. Over de documentcontroles bij het binnenbrengen van dierlijke producten en dieren wordt geconcludeerd dat deze over het algemeen in overeenstemming zijn met de EU-voorschriften.
Ik erken de conclusies en de daarbij horende aanbevelingen. Voor de huidige werkwijze met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten is gekozen in verband met de andere rol die de documentcontrole hier speelt ten opzichte van de documentcontrole van dierlijke producten en dieren. Bij de documentcontrole van dierlijke producten en dieren worden certificaten gecontroleerd die zijn afgegeven door officiële autoriteiten en de producten zijn afkomstig van bedrijven die erkend zijn. Bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten geldt dit systeem van certificaten afgegeven door officiële autoriteiten en erkende bedrijven niet en ligt de nadruk op monsterneming. Partijen worden conform een vooraf opgesteld bemonsteringsplan bemonsterd en bij afwijking van de normen wordt handhavend opgetreden. Het uitvoeren van de documentcontrole van niet-dierlijke producten op basis van de originele certificaten zal niet leiden tot een betere borging van de voedselveiligheid en heeft bovendien grote impact op de doorlooptijd en daarmee op de kosten voor het bedrijfsleven.
Voordat de huidige werkwijze wordt veranderd, moeten de mogelijkheden en gevolgen van een andere werkwijze goed onderzocht worden. De NVWA heeft bij de Europese Commissie aangegeven dat hiervoor concrete acties worden geformuleerd en dat de Commissie hierover wordt geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de constatering dat de bezochte faciliteiten tekortkomingen vertonen, die kunnen leidden tot onhygiënische situaties?
De constatering dat de bezochte faciliteiten tijdens de audit tekortkomingen vertoonden, is juist. Tijdens de inspectie van het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven werd vastgesteld dat de rekken voor het lossen van onverpakte producten vies waren. Deze tekortkoming heeft niet geleid tot onhygiënische situaties, aangezien in dit inspectiecentrum nog nooit onverpakte producten ter keuring zijn aangeboden en de rekken derhalve nooit gebruikt zijn. Deze rekken bevonden zich bovendien niet in de inspectieruimte. Het inspectiecentrum wil de erkenning voor onverpakte producten behouden. Voor het behoud van deze erkenning zullen de rekken op korte termijn worden schoongemaakt en de werkwijze voor onverpakte producten protocollair worden vastgelegd. De overige tekortkomingen in het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven zijn opgelost. De op Schiphol in het bezochte inspectiecentrum aangetroffen tekortkomingen zijn inmiddels ook opgelost. Het gescheiden in tijd keuren van bepaalde stromen van producten wordt nog protocollair vastgesteld.
Deelt u de mening dat dit eindverslag, zo kort na het fipronil-schandaal, het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Europese Commissie concludeert meerdere malen dat zaken goed geregeld zijn bij de uitvoering van de documentcontroles, bijvoorbeeld op het terrein van de opleiding en kwalificatie van het betrokken personeel. Het systeem van audits door de Europese Commissie zorgt voor een frisse blik van derden op de gekozen procedures en faciliteiten bij het toezicht. Er wordt geconstateerd waar deze niet afdoende zijn en op welke punten verbeteringen mogelijk en nodig zijn. De aanpak is een vorm van kwaliteitsborging die juist kan bijdragen aan het vertrouwen in het systeem van toezicht.
Welke stappen gaat u zetten om het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel te herstellen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat de tekortkomingen die de Europese Commissie constateert tot schade aan het consumentenvertrouwen leiden.
Zijn u reeds situaties bekend waarbij de door de Europese Commissie vastgestelde omissies tot risicovolle situaties hebben geleid? Zijn u reeds gevallen bekend van risicovolle situaties waarbij consumenten- of diergezondheid ondermijnt is door deze vastgestelde omissies?
Als de Europese Commissie bij een audit in een lidstaat of derde land een risicovolle situatie constateert, heeft zij de mogelijkheid onmiddellijk ingrijpen van de bevoegde autoriteiten te eisen. Mij zijn van een dergelijk ingrijpen geen recente voorbeelden bekend; in Nederland hebben die zich niet voorgedaan.
Over het algemeen gaat het bij constateringen van de Europese Commissie niet om situaties waarbij de consumenten- of diergezondheid direct wordt geschaad, maar om situaties waarbij onvoldoende zeker is dat deze worden gewaarborgd. Een duidelijk voorbeeld van dit verschil is het volgende. Het zal bij een audit niet vaak voorkomen dat het auditteam constateert dat producten onvoldoende gekoeld zijn. Wel kan het team constateren dat het toezicht op het handhaven van de koelketen onvoldoende is, waardoor onvoldoende zeker is dat producten altijd voldoende gekoeld zijn.
Bent u bekend met de reactie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het eindverslag, namelijk dat de beperkte bezetting in de zomerperiode het nog niet mogelijk maakt om concrete acties te formuleren?
Ja.
Deelt u de mening dat deze reactie op zijn minst opmerkelijk valt te noemen, aangezien de inspectie reeds in maart plaatsvond?
Nee, ik vind dit niet opmerkelijk. Deze reactie had alleen betrekking op de aanbeveling met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten. De audit vond weliswaar plaats van 27 tot en met 31 maart 2017, maar het ontwerpverslag van de audit is verschenen op 5 juli 2017. De reactie van de NVWA diende uiterlijk 9 augustus 2017 aan de Europese Commissie te worden gezonden. Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, vergt de aanbeveling over de documentcontroles van niet-dierlijke producten ingrijpende acties, die in de zomermaanden inderdaad niet eenvoudig kunnen worden geformuleerd. Voorafgaand aan het formuleren van concrete acties zal een impactanalyse uitgevoerd worden, waarbij wordt gekeken naar de extra capaciteit die nodig is voor het uitvoeren van de documentcontroles en ook naar de impact op het bedrijfsleven.
Bent u van de plan de in het eindverslag genoemde aanbevelingen over te nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ja. De NVWA heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij er naar streeft de tekortkomingen in de uitrusting van de inspectiecentra voor 1 oktober 2017 weg te nemen. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat zo goed als alle tekortkomingen zijn opgeheven.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven vergt het invoeren van nieuwe procedures voor de documentcontrole van niet-dierlijke producten meer tijd. Ik laat de NVWA een impactanalyse uitvoeren en zal vervolgens in overleg met de NVWA bepalen welke acties worden ingezet en op welke termijn die gerealiseerd kunnen worden.
Kunt u in het kader van bovenstaande aangeven hoever de overheid en afzonderlijke overheidsdiensten inmiddels gevorderd zijn met de implementatie van digitale innovaties in het vrachtproces, zoals het digitaliseren van vrachtbrieven en pre-arrival clearance, zodat het proces verder kan worden geoptimaliseerd en de kans op (menselijke) fouten verder afneemt? Zo nee, waarom niet?
De bezwaren van de Europese Commissie waren juist gericht op procedures die niet uitgingen van originele documenten. Het invoeren van digitale innovaties wordt door het benadrukken van de noodzaak om uit te gaan van de originele papieren juist extra belemmerd. Met de impactanalyse en de daarop volgende plannen moet duidelijk worden hoe met deze tegenstrijdigheid kan worden omgegaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het beleidsplan 'Diversiteit & Inclusiviteit' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u vn mening dat voor een gezonde en toekomstbestendige krijgsmacht zowel diversiteit als inclusiviteit een onlosmakelijk deel moet uitmaken van de identiteit van Defensie?
Ja.
Neemt u naast het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»1 nog andere maatregelen naar aanleiding van het rapport «Grenzen aan de Eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)2 om diversiteit en inclusiviteit te verankeren bij Defensie?
Nee. Het beleidsplan bevat alle maatregelen die worden genomen.
Wat zijn concreet uw doelstellingen met het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»?
De doelstelling van dit beleidsplan is om een sociaal veilige arbeidsomgeving te bevorderen waarin mensen elkaar op een respectvolle manier kunnen aanspreken op elkaars gedrag. Daarnaast beoogt dit plan bij te dragen aan de «morele fitheid» van de organisatie waarbij integriteit centraal staat.
Uit het SCP-rapport blijkt dat specifiek beleid gericht op een of meer doelgroepen het risico van stigmatisering in zich draagt en daardoor minder effect heeft. Medewerkers willen niet als «doelgroep» worden gezien. Bovendien is er geen bewijs voor dat inclusiviteitsvraagstukken succesvol worden aangepakt met een doelgroepenbeleid. De effectiviteit van het beleid wordt gemeten aan de hand van het aantal meldingen en tussentijdse evaluaties. Aangezien zowel bij het defensiepersoneel als bij de doelgroepen het draagvlak voor (zichtbaar) voorkeursbeleid ontbreekt, moeten activiteiten die gerelateerd zijn aan diversiteit en inclusiviteit op een natuurlijke manier worden ingebed in bestaande processen. De kracht van bewustwording zit in de herhaling. Morele fitheid vergt doorlopend aandacht en voortdurend onderhoud op alle niveaus in de defensieorganisatie.
Binnen welk tijdsbestek denkt u uw doelstellingen van het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» te behalen?
De activiteiten zijn reeds gestart en lopen door in de komende jaren. De uitvoering van het pakket aan activiteiten en interventies is een continu proces dat over vijf jaar zal worden geëvalueerd.
Heeft u kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) aangeduid waarmee kan worden nagegaan hoe diversiteit en inclusiviteit zich binnen de krijgsmacht verhoudt ten opzichte van uw doelstellingen?
Zie antwoord vraag 3.
In het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» spreekt u van een pakket van activiteiten en interventies die de komende jaren worden uitgevoerd. Kunt u uiteenzetten wat met de komende jaren wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Om de diversiteit van de krijgsmacht te stimuleren en te behouden wilt u het Multicultureel Netwerk Defensie (MND) inzetten om jongeren te werven. Hoeveel jongeren wilt u via deze weg werven?
Ja, naast de inzet van het MND is er in alle wervingscampagnes aandacht voor de wens dat het personeelsbestand van Defensie een juiste afspiegeling moet zijn van de samenstelling van de maatschappij. Het MND is één van de actoren bij het werven van jongeren. Er is geen aparte doelstelling geformuleerd voor het aantal te werven jongeren door het MND.
Gaat u naast het inzetten van MND andere activiteiten of interventies uitvoeren om diversiteit binnen de krijgsmacht te stimuleren en te behouden?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer wordt de casuïstiek binnen de opleidingen van Defensie toegespitst op diversiteit en inclusiviteit?
In 2020 zullen de diversiteits- en inclusiviteitsthema’s in alle opleidingen verwerkt zijn.
U wilt op grond van een nog af te ronden onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar meldingsbereidheid bij organisaties bepalen welke interventies nodig zijn om de meldingsbereidheid van Defensiepersoneel omhoog te krijgen. Welke interventies gaat u tussentijds ondernemen om de meldingsbereidheid omhoog te krijgen bij Defensiepersoneel?
De Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) informeert medewerkers nu al via media, opleidingen en voorlichtingssessies over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan. Ook zijn het afgelopen jaar diverse brochures beschikbaar gekomen en wordt de informatiekaart over ongewenst gedrag en het melden daarvan geactualiseerd.
De meldingsbereidheid hangt ook samen met de bedrijfscultuur. Rondom dit thema heeft de COID samen met het Expertisecentrum Leiderschap Defensie (ECLD) op 29 september 2016 een symposium georganiseerd met de titel «aanspreken en aanspreekbaar zijn». Het symposium is voor (beginnend) leidinggevenden en krijgt eind november 2017 een vervolg.
Meldingsbereidheid wordt ook beïnvloed door hoe er met meldingen wordt omgegaan. Daarom worden officieren in hun loopbaanopleidingen geschoold in het reageren op meldingen en kunnen zij een beroep doen op deskundigen van de COID.
Wat gaat u doen met regelgeving binnen Defensie die direct of indirect negatieve invloed heeft op een klimaat waarin er geen ruimte is voor gelijke en eerlijke kansen?
Momenteel wordt de regelgeving op alle terreinen waarop het beleidsplan Diversiteit & Inclusiviteit betrekking heeft, nader bekeken. Mocht uit deze doorlichting blijken dat huidige regelgeving een inclusief werkklimaat onvoldoende ondersteunt of zelfs hindert, dan zal die worden herzien.
Het bericht ‘Werkdruk justitiële inrichtingen vier keer hoger dan rest van werkend Nederland’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het enquête-onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) waaruit naar voren komt dat de werkdruk in justitiële inrichtingen vier keer hoger ligt dan het geval is voor de rest van werkend Nederland?1 Bent u geschrokken van de bevindingen van de FNV?
Ja, ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de FNV. De veiligheid en de werkdruk binnen de justitiële inrichtingen hebben mijn aandacht dus ook het FNV onderzoek over dit onderwerp. Recent is binnen DJI een Medewerkerstevredenheidsonderzoek (Mto) afgenomen. Bezien wordt hoe het FNV onderzoek kan worden betrokken bij de verschillende aanbevelingen uit het Mto.
Is het signaal dat volgens 90% van de ondervraagden de werkdruk het afgelopen jaar verder is toegenomen en dat volgens 75% van de ondervraagden dit the maken heeft met het feit dat er simpelweg te weinig collega’s zijn, voor u duidelijk genoeg om te investeren in meer personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, op welke termijn kunnen we deze investering verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 29 mei en 11 oktober 20172 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 bij de beantwoording van mondelinge Kamervragen naar aanleiding van de «brandbrieven» van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI)3, is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel. In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen. De werving leverde tot op heden (peildatum 25 september 2017) 5.333 sollicitatiebrieven op en sollicitatiebrieven komen nog steeds binnen. 96 vacatures zijn inmiddels vervuld. 242 kandidaten zijn vergevorderd in de procedures.
Vindt u, aangezien meer dan de helft van de ondervraagde werknemers aangeeft dat er vaak tot altijd onveilige situaties ontstaan door de te hoge werkdruk, dat de justitiële inrichtingen nog wel veilig genoeg zijn, voor zowel medewerkers als gedetineerden?
De veiligheid staat bij DJI voorop. In voornoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door in lijn met de motie Krol4 de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.
Kunt u op elk van de aanbevelingen, die gedaan worden in het onderzoek van de FNV, inhoudelijk reageren?
Ik ben me er terdege van bewust dat momenteel binnen DJI sprake is van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid.
Om meer collega’s te werven (zie vraag 2) is een wervingscampagne gestart. Tot die tijd gelden de bij brief van 29 mei 2017 aangekondigde maatregelen: concentratie van personeel en gedetineerden, zodat de veiligheid kan worden gewaarborgd, er meer verlofmogelijkheden zijn en gezondere werkroosters.
Voor vakmanschap is 10 miljoen euro op jaarbasis beschikbaar gesteld voor 2017 en 2018. DJI gaat hiermee meer opleidingen en trainingen aan het personeel aanbieden.
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer gemeld dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI5. Doel van dit overleg is te komen tot concrete maatregelen. Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader vindt dit najaar een gezamenlijke bijeenkomst van de COR DJI, een afvaardiging van de vestigingsdirecteuren DJI en de vakbonden plaats.
Kunt aangeven hoe u er voor gaat zorgen dat de werkdruk bij de medewerkers van DJI flink omlaag gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Studeren vanuit een camper’ |
|
Paul van Meenen (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Studeren vanuit een camper»?1
Ja.
Erkent u dat de problematiek niet alleen geldt voor internationale studenten, maar ook geldt voor andere studenten in Nederlandse studentensteden?
Er is in veel Nederlandse studentensteden sprake van krapte op de woningmarkt. Er is onvoldoende per direct beschikbare huisvesting om alle groepen woningzoekenden, waaronder internationale en Nederlandse studenten, te kunnen huisvesten.
Kunt u deze problematiek kwantificeren door middel van cijfers per studentenstad te geven over de tekorten aan woonruimte voor (inter)nationale studenten en cijfers van de bouwproductie in deze steden voor de komende vijf jaar?
Er zijn geen exacte aantallen per studentenstad te geven. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantel en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13-’14, ’14-’15 en ’15-’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel hebben wij gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003 -2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heeft de Minister van BZK u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Tevens vindt u in onderstaande tabel de raming van de woningbouwproductie per stad voor de jaren 2015–2019 en de jaren 2020–2024.
2015–2019
2020–2024
Totaal
Amsterdam
34.065
35.544
69.609
Arnhem
3.934
4.517
8.451
Breda
4.469
4.902
9.371
Delft
2.505
2.710
5.215
Den Haag
12.131
13.667
25.798
Deventer
2.546
1.768
4.314
Ede
1.941
2.530
4.471
Eindhoven
5.989
5.872
11.861
Enschede
2.247
1.990
4.237
Groningen
5.483
5.698
11.181
Leeuwarden
1.788
2.195
3.983
Leiden
3.504
1.796
5.300
Maastricht
1.802
1.079
2.881
Nijmegen
6.470
5.810
12.280
Rotterdam
12.166
18.336
30.502
's-Hertogenbosch
4.238
3.600
7.838
Tilburg
5.778
4.856
10.634
Utrecht
11.104
14.212
25.316
Wageningen
1.250
655
1.905
Zwolle
4.061
3.079
7.140
In hoeverre wordt er verder gekeken dan de stadsgrenzen voor het oplossen van deze problematiek? Zo ja, in hoeverre wordt hier dan ook rekening gehouden met het beschikbare openbaar vervoer? Zo nee, waarom wordt niet verder gekeken dan de stadsgrenzen?
Of er verder wordt gekeken dan de stadsgrenzen verschilt per stad. In Amsterdam wordt er middels de oproep van de Coalitie Kennisstad (een coalitie bestaande uit de hoger onderwijsinstellingen en de studentencorporaties in Amsterdam) aandacht gevraagd voor deze krapte.
De exorbitante ontslagvergoeding van een ex-topman bij Alliander |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ex-topman Alliander krijgt half miljoen mee»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat netbeheerder Alliander wederom negatief in het nieuws komt met de wijze waarop dit bedrijf blijft omgaan met de toepassing van de Wet normering topinkomens?2
Het kabinet streeft maatschappelijk verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector na. Op wie de wet van toepassing is en wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Zoals ik u eerder in antwoorden op vragen van de leden Kerstens en Mei-Li Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1284) heb laten weten is de WNT niet op het netwerkbedrijf Alliander van toepassing. Overheidsdeelnemingen zijn door de wetgever bewust buiten de reikwijdte van de wet gehouden. De argumentatie hierbij is dat de overheid via het aandeelhouderschap invloed kan uitoefenen op de beloningen. Alle aandelen van het netwerkbedrijf Alliander zijn direct of indirect in handen van Nederlandse provincies en gemeenten. De grootste aandeelhouders van Alliander zijn de provincies Gelderland, Friesland en Noord-Holland en de gemeente Amsterdam. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft.
Hoe verklaart u dat Alliander winnaar is geworden van de Kristalprijs 2016, een initiatief van onder meer het Ministerie van Economische Zaken, vanwege haar maatschappelijk beleid en omdat het dilemma’s regelmatig binnen de raden van bestuur en commissarissen bespreekt en een focus heeft op een langetermijnstrategie? Wordt door u alleen getoetst op de mate waarin het bedrijf verantwoording aflegt in hun jaarverslag over hun activiteiten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen of toetst u ook daadwerkelijk de inhoud van dat maatschappelijk ondernemen?3
De Kristalprijs is de prijs voor het beste verslag over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De winnaar van de Kristalprijs wordt door de onafhankelijke Kristaljury geselecteerd uit de Top 3 van de Transparantiebenchmark, een benchmark waarmee de publieke jaarverslagen van de circa 500 grootste in Nederland actieve bedrijven worden beoordeeld op basis van 40 criteria over transparantie. De score wordt bepaald aan de hand van transparantie, omdat transparantie beter meetbaar en vergelijkbaar is dan resultaten. De bedrijven die in de benchmark zijn opgenomen zijn namelijk zeer divers van aard, omvang, sector, keten en problematiek op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een vergelijking van maatschappelijke resultaten van deze bedrijven zou daarom onevenwichtig zijn. Wel beoordeelt het Panel van Deskundigen de Top 20 van de Transparantiebenchmark op relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang. Op basis daarvan past het Panel de volgorde van de Top 20 aan, waaruit een Top 3 volgt voor de Kristaljury. Mooie verhalen zonder bijpassende resultaten maken daarmee zeer weinig kans op de Kristalprijs. Het is echter geen garantie dat een bedrijf alles goed doet. Het gaat er om in welke mate het bedrijf hierover transparant is.
Op welke wijze zijn tijdens de voorbereidingen en verdere uitwerkingen van de gevolgen van de splitsingswet (Wet onafhankelijk netbeheer) door u geanticipeerd op de ook toen al frequent oplaaiende discussies over topsalarissen en de graaicultuur bij (semi)publieke bedrijven?
De rollen, taken en verantwoordelijkheden van netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen worden in de Elektriciteits- en gaswet geregeld. Met de Wet onafhankelijk netbeheer is het groepsverbod in de Elektriciteits- en gaswet opgenomen. In de Elektriciteits- en gaswet wordt een onderscheid gemaakt tussen de gereguleerde netbeheerder en het netwerkbedrijf. De Wet normering topinkomens is van toepassing op de gereguleerde netbeheerder. Een netbeheerder heeft geen commerciële belangen en haalt zijn inkomsten uit gereguleerde tarieven. De keuze om netbeheerders onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens te brengen is logisch, gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie. De netbeheerder is onderdeel van een netwerkbedrijf, zoals Liander onderdeel is van Alliander. Een netwerkbedrijf mag niet-gereguleerde activiteiten uitvoeren, zolang deze activiteiten op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten. Een netwerkbedrijf valt niet onder de Wet normering topinkomens. Deze keuze is bewust gemaakt, zoals ik in het antwoord onder vraag 2 al heb aangegeven.
Op welke wijze heeft de Wet normering topinkomens (WNT) en specifiek daarbij de inzet om vergoedingen bij energiebedrijven en netbeheerbedrijven meer in lijn te brengen met de normen van die wet een rol gespeeld bij (wijzigingen van) energiewetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een antwoord mogen ontvangen op uw brief van 24 maart 2016 over beloningsbeleid van bestuurders van Alliander, waarin u de mening van meerderheid van de Kamer heeft overgebracht dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft? Zo ja, waaruit bestond dat antwoord? Zo nee, bent u bereid na te gaan hoe bij de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van 7 april 2016 is om gegaan met uw brief? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2014 naar aanleiding van berichtgeving over topinkomens bij Alliander onderzoek gedaan naar wie feitelijk leiding geeft aan de organisatie en naar de toepassing van de Wet normering topinkomens hierbij. De Tweede Kamer is hierover op 26 januari 2016, ah-tk-2015 2016–1284 per brief geïnformeerd. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016, kenmerk 2016–0000122079 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft. Het is aan de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen om, elk vanuit hun eigen rol, dit signaal bij hun overwegingen over de bezoldiging van functionarissen bij Alliander te betrekken. Blijkens het Jaarverslag 2016 van Alliander heeft de Raad van Commissarissen, die verantwoordelijk is voor het beloningsbeleid van de Raad van Bestuur, in dat jaar een reeks besprekingen gevoerd over de beloningen in relatie tot de WNT. De Raad van Commissarissen heeft 130% van de bezoldiging van een Minister ingevoerd als bezoldigingsgrens voor het gehele bedrijf. Ook de zittende bestuurders hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de afbouw naar deze bezoldigingsgrens, waarbij bestaande contracten worden gerespecteerd parallel aan de wettelijke overgangstermijnen. Naar ik heb begrepen hebben de aandeelhouders er bij de Raad van Commissarissen op aangedrongen het bezoldigingsmaximum verder te matigen, maar handhaaft de Raad het in 2016 genomen besluit.
De aanstaande overname van de Nederlandse tak van het Italiaanse Generali door Verzekeraar ASR Nederland |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Was u als (voormalig) aandeelhouder van ASR op de hoogte van de overnamestrijd van Generali Nederland NV? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het was mij bekend dat Generali Group een proces had ingericht om onder andere tot de verkoop van haar Nederlandse divisie te komen. Berichten hierover zijn sinds maart van dit jaar in de media verschenen. Ik was niet bekend met het feit dat a.s.r. in gesprek was met Generali Group en een besluit had genomen over de voorgenomen transactie om Generali Nederland N.V. voor EUR 143 mln. over te nemen. Ik ben geïnformeerd over de voorgenomen overname op woensdag 13 september 2017 gelijktijdig met het persbericht van a.s.r. hierover.
Op basis van de op 30 mei 2016 tussen NLFI en a.s.r. gesloten relationship agreement, was er geen verplichting voor a.s.r. om NLFI over deze voorgenomen overname te informeren, aangezien NLFI ten tijde van de voorgenomen overname van Generali Nederland N.V., minder dan 33⅓% van de aandelen in a.s.r. in haar bezit had. Daarnaast behoeft het besluit van a.s.r. inzake de voorgenomen transactie niet de voorafgaande instemming van NLFI of andere aandeelhouders, omdat NLFI minder dan 33⅓% van de aandelen in a.s.r. in haar bezit had en de transactie een waarde heeft die lager is dan 10% van het eigen vermogen van a.s.r.
De staat heeft derhalve geen risicoanalyse uitgevoerd naar aanleiding van de overname van Generali Nederland door a.s.r. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de aandelenportefeuille van de staat door deze overname in waarde verminderd is. Voor de volledigheid, de dag na publicatie van de voorgenomen overname heeft de staat zijn laatste aandelen a.s.r. verkocht. Eventuele toekomstige waardeveranderingen naar aanleiding van deze overname komen hierdoor niet meer ten gunste of ten laste van de staat.
Hoe heeft de Nederlandse Staat als grootaandeelhouder van Verzekeraar ASR Nederland de risico’s van deze overname van de Nederlandse tak van het Italiaanse Generali ingeschat? Bent u bereid deze analyse van de gevolgen en de risico’s van de overname te delen met de Kamer? Wilt u als deze analyse niet ingaat op het risico van waardeverlies van de aandelenportefeuille van de Nederlandse Staat, separaat ingaan op dit onderwerp?2
Zie antwoord vraag 1.
Verbaast het u dat Verzekeraar ASR Nederland in een krimpende markt een verlieslijdende concurrent wil overnemen? Hoe beschouwt u dit, in de wetenschap dat gemiddeld twee derde van de overnames in het bedrijfsleven geen waarde creëert?3
Nee, DNB heeft bijvoorbeeld in december 2016 in haar «Visie op de toekomst van de Nederlandse verzekeringssector»4 het volgende aangegeven:
Juist in een krimpende markt kan het belangrijk zijn om kosten te besparen door bijvoorbeeld schaalvergroting.
Hoe verklaart u dat tegenover de overnamesom van 200 miljoen ook een boekenverlies staat voor de Italiaanse moedermaatschappij van 270 miljoen? Was de Nederlandse dochter overgewaardeerd of zijn er andere redenen voor dit verlies?
Het boekverlies bij de Italiaanse moedermaatschappij ontstaat doordat de overnamesom lager is dan het boekhoudkundig eigen vermogen. Naar de mening van a.s.r. is de boekwaarde van het eigen vermogen van Generali Nederland inderdaad niet gelijk aan de waarde die het in het economisch verkeer vertegenwoordigt. De overnamesom is bepaald aan de hand van marktconforme waarderingsmethodes. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de onderkapitalisatie bij Generali Nederland. a.s.r. verwacht dat de totale kapitaalverplichting, inclusief de overnamesom, circa EUR 200 miljoen bedraagt.
Kunt u aangeven hoeveel banen mogelijk verloren gaan bij beide organisaties als gevolg van deze overname? Bent u bereid een overzicht te geven van de banen die in deze sector in de afgelopen vijf jaar, van 2012 tot 2017, verloren zijn gegaan?
a.s.r. geeft aan dat verlies van arbeidsplaatsen bij integratie niet kan worden uitgesloten en dat het nu nog te vroeg is om aan te geven of er daadwerkelijk banen verloren gaan en om hoeveel banen het dan gaat.
Het UWV meldt over de werkgelegenheid in de financiële sector het volgende5:
Drempels bij het gebruik van de blijverslening |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de signalen over de ervaren drempel bij de invoering van de blijverslening, zoals die verstrekt wordt door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat in de huidige opzet van de regeling vooral mensen in aanmerking komen die zonder deze lening de middelen ook hadden gehad voor woningaanpassingen, en niet mensen met uitsluitend AOW of een klein pensioen maar eventueel wel met overwaarde op de woning?
De blijverslening is een lening van de SVn waarmee de gemeenten hun inwoners kunnen ondersteunen om hun woningen levensloopbestendig te maken en burgers langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De blijverslening is gebaseerd op een gemeentelijke regeling waarin wordt aangegeven voor wie, voor welke maatregelen en onder welke voorwaarden de blijverslening beschikbaar is. Het SVn verzorgt de aanvraagprocedure, de financiële toets en verstrekt de lening.
De lening kan hypothecair of consumptief worden afgesloten. Voor beide leningen geldt dat de hoogte van het te lenen bedrag afhangt van de te nemen maatregelen voor woningaanpassing en of betrokkene voldoet aan de toetsingscriteria van de gemeente of provincie.
Omdat er sprake is van een hypothecair of consumptief krediet moet worden beoordeeld of het aangevraagde krediet verantwoord is. Na toewijzing door de gemeente toetst SVn of de lening past binnen de inkomensnormen (loan-to-income) zoals deze zijn opgenomen in de Gedragscode consumptief krediet (voor consumptief krediet) of de Tijdelijke regeling hypothecair krediet (voor hypothecair krediet). Het is van belang dat betrokkene na het betalen van rente en aflossing van de lening voldoende overhoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Of een nieuwe lening past binnen de inkomensnormen hangt af van de hoogte van het inkomen, maar ook van de overige financiële verplichtingen. Als de gewenste hoogte van de blijverslening niet past bij de inkomenssituatie kan de lening niet verstrekt worden omdat dit tot overkreditering zou leiden. Op basis van toetsing op de inkomensnormen kan het voorkomen dat iemand met een laag inkomen en geen andere leningen wel in aanmerking komt voor een blijverslening, terwijl iemand met een hoog inkomen en hoge hypotheeklasten niet in aanmerking komt voor de blijverslening.
Mensen met een beperking kunnen daarnaast in aanmerking komen voor de Wmo2015. Gemeenten hebben de taak om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en in dat verband een goede toegankelijkheid te bevorderen van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te leveren aan hun inwoners zodat zij zelfstandig kunnen participeren in de maatschappij.
Hoeveel gemeenten maken op dit moment concreet gebruik van de regeling via SVn? Hoe beoordeelt u dit ten opzichte van initiële berichten dat circa 100 gemeenten overwogen om deze regeling in te voeren?2
SVn voert gesprekken met een groot aantal gemeenten over het doel van de blijverslening, hoe de blijverslening opgezet kan worden en de benodigde stappen voor invoering. SVn merkt hieruit grote mate van interesse onder gemeenten. De afgelopen maanden heeft een aanzienlijk aantal gemeenteraden de verordening tot invoering van de blijverslening aangenomen. Op dit moment bieden 59 gemeenten de blijverslening aan. Van deze 59 bieden 44 gemeenten de blijverslening als hypothecair en als consumptief krediet aan. De overige 15 gemeenten hebben er uitsluitend voor gekozen om de blijverslening in de vorm van een hypothecair krediet aan te bieden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van de blijverslening nog steeds een positieve ontwikkeling die mensen kan stimuleren en ondersteunen een woning aan te passen en zo langer in een eigen woning kunnen blijven wonen? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met SVn om te bezien hoe de regeling binnen afzienbare tijd aangepast kan worden, zodat mensen met een beperkte AOW en klein pensioen – maar die wel de overwaarde op de woning hebben om een dergelijke lening voor investering in de levensloopbestendigheid verantwoord te kunnen doen – die ook kunnen gebruiken? Zo nee waarom niet?
Ik deel de mening dat de mogelijkheid van de blijverslening een positieve ontwikkeling is die mensen kan stimuleren en ondersteunen een woning aan te passen en zo langer in een eigen woning te kunnen blijven wonen. Er is regelmatig overleg met SVn over de leningen die zij aanbieden. Uit deze gesprekken heb ik vernomen dat SVn bezig is met de ontwikkeling van een blijverslening in andere vorm die tegemoet kan komen aan de ervaren problematiek van mensen met een beperkte AOW of een klein pensioen. Dit product zal naar verwachting medio 2018 aangeboden worden aan gemeenten.
Ook in het platform maatwerk3 waar met de sector gesproken wordt over knelpunten bij hypotheekverstrekking is aandacht geweest voor hypotheekverstrekking aan ouderen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de Autoriteit Financiële Markten heeft verduidelijkt hoe kredietverstrekkers verantwoord aflossingsvrije kredieten aan senioren kunnen verstrekken. Dergelijke kredieten kunnen ook aangewend worden voor woningaanpassing. Daarnaast heb ik vernomen dat er marktpartijen zijn die tegemoet komen aan deze vraag door verzilverproducten aan te bieden waarmee personen hun overwaarde kunnen benutten zonder dat dit tot hoge maandlasten leidt.