Het bericht 'Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid' |
|
Bouchallikh |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat mbo-studenten weten wat voor financiële ondersteuning zij kunnen krijgen en dat zij daarover vroegtijdig worden geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze standpunten.
Hoe verklaart u dat een derde van alle mbo’ers geen zorgtoeslag ontvangt, terwijl ze daar vaak wel recht op hebben?
90% van de jongeren tussen 18 en 21 jaar maakt gebruik van de zorgtoeslag. Uit het Nibud-rapport blijkt echter dat een deel van de mbo-studenten nog onvoldoende op de hoogte is van het feit dat zorgtoeslag bestaat en dat zij daarop recht hebben. Uit deelrapport 1 van het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) naar het stelsel van toeslagen2, blijken daarvoor diverse redenen. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat mensen van mening zijn dat zij geen recht hebben op zorgtoeslag, niet weten dat deze kan worden aangevraagd of dat zij willen voorkomen dat zij achteraf toeslagen moeten terugbetalen. Soortgelijke redenen komen naar voren in het Nibud-rapport.
Hoe verklaart u dat slechts een derde van de mbo-studenten belastingaangifte doet?
Mbo-studenten ontvangen vaak geen uitnodiging tot het doen van aangifte, omdat er geen fiscale aanleiding is om ze aangifteplichtig te maken.
Wanneer mbo-studenten zonder aangifteplicht een bijbaan hebben, kan het wel zijn dat ze recht hebben geld terug te ontvangen. In dat geval stuurt de Belastingdienst hen daarover de zogenaamde «geld teruggaafbrief». Hierin staat dat zij volgens de gegevens van de Belastingdienst geld terugkrijgen als er aangifte wordt gedaan.
Is bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten niveau 1 en 2 gemiddeld mislopen, omdat ze niet weten dat de studiefinanciering voor deze groep bijna altijd een gift is?
Het is niet bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten in de entreeopleiding en niveau 2 precies mislopen. Uit de beleidsdoorlichting artikel 113 komt naar voren dat het gebruik van de basisbeurs onder mbo 1–2 studenten tussen de 85 en 95 procent ligt. Vooral de hogere inkomensniveaus lijken de basisbeurs minder te gebruiken. Het betreft relatief kleine aantallen. In het studiejaar 2018–2019 bestaat de groep die de basisbeurs niet gebruikt uit ongeveer 1.800 studenten. DUO weet niet van alle studenten of zij recht hebben op een aanvullende beurs, omdat pas na een aanvraag door de student, het is toegestaan om het recht op een aanvullende beurs te controleren. Het CPB doet onderzoek naar het gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten en zal daarover naar verwachting voor de zomer van 2022 uitsluitsel geven.
Kunnen deze studenten met terugwerkende kracht de studiefinanciering alsnog aanvragen?
Studenten kunnen met terugwerkende kracht studiefinanciering aanvragen tot aan de start van het huidige studiejaar. Dit geldt alleen niet voor het studentenreisproduct. Het is niet mogelijk om tijdens een studiejaar met terugwerkende kracht studiefinanciering aan te vragen voor het vorige studiejaar.
Hoe worden mbo-studenten op dit moment geïnformeerd over de mogelijkheid van zorgtoeslag en de studiefinanciering?
Mbo-studenten worden op verschillende manieren geïnformeerd over de mogelijkheid om zorgtoeslag en studiefinanciering aan te vragen. Alle eindexamenkandidaten in het vmbo, vso en vavo-tl ontvangen een brief, met een brochure waarin is opgenomen wat studenten dienen te regelen bij het studeren, met daarbij diverse tips.4 Daarnaast versturen Toeslagen, Belastingdienst en DUO samen aan 17-jarigen een brief vlak voordat ze 18 worden. Hierin worden jongeren gewezen op het kunnen krijgen van toeslagen, teruggave van de Belastingdienst en studiefinanciering vanuit DUO. In de brief worden 17-jarigen verwezen naar meer informatie.5
Ook bevat de website van DUO alle benodigde informatie over studiefinanciering. Mbo-studenten die jonger zijn dan 18 jaar en recht hebben op een studentenreisproduct worden hier op gewezen. Verder informeert DUO studenten via sociale media campagnes, via informatie op scholen over studiefinanciering, en worden lespakketten over studiefinanciering ter beschikking gesteld aan scholen.
Via sociale mediakanalen van Toeslagen en de eigen websites worden jongeren geattendeerd op de mogelijkheid om zorgtoeslag aan te vragen. De proactieve berichtgeving wordt zoveel mogelijk geplaatst bij zogeheten «life-events», zoals de start van een nieuw studiejaar. Ook worden jongeren geïnformeerd via grootschalige campagnes en het actief wijzen op de mogelijkheid van het aanvragen van toeslagen.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de mbo-studenten niet weet dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet?
Het Nibud-onderzoek geeft geen verklaring voor het feit dat bijna de helft van de bol-studenten die de betreffende vraag heeft beantwoord, niet wist dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet. Een mogelijke verklaring is dat studenten behoefte hebben aan meer actieve en gerichte informatievoorziening op school, bijvoorbeeld als ze aan het einde zitten van hun reisrecht. Ik ben hierover in gesprek met JOB.
Hoe worden studenten geïnformeerd over het stopzetten van het studentenreisproduct?
DUO informeert studenten op verschillende manieren. Sinds 1 januari 2019 verstuurt DUO extra berichten per e-mail of brief, met in de onderwerpregel een oproep om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten. Dit bericht wordt verstuurd in de laatste maand dat de student recht heeft op een studentenreisproduct. Op de 11e en 16e kalenderdag na het verlopen van het reisrecht worden berichten verstuurd met een geïntensiveerde actiegerichte onderwerpregel, waarbij het mogelijke boetebedrag wordt vermeld.
Ook krijgen alle mbo-studenten met een voorlopige einddatum van hun studie in het DUO-systeem, in de maanden mei, juni of juli een persoonlijk bericht met instructies over het stopzetten van het studentenreisproduct, indien de studie niet wordt voortgezet. De DUO-website bevat videomateriaal voor het stap-voor-stap stopzetten van het studentenreisproduct.
Verder brengt DUO in samenwerking met diverse ov-bedrijven het tijdig stopzetten van het studentenreisproduct onder de aandacht, bijvoorbeeld via beeldschermen in treinen en bussen. Ook worden digitale middelen beschikbaar gesteld aan scholen voor in de eigen communicatie.
Hoe vaak komt het voor dat mbo-studenten een boete krijgen voor het niet tijdig stoppen van het studentenreisproduct?
In 2020 zijn aan mbo-studenten in totaal 31.733 boetes voor het niet tijdig stopzetten van het studentenreisproduct uitgedeeld. Het is mogelijk dat een student meerdere boetes heeft ontvangen, omdat deze per halve maand worden gegeven. De definitieve cijfers over 2021 worden bekend in februari.
Op welke wijze wilt u uitvoering geven aan de aanbeveling van het Nibud inzake het vereenvoudigen van het aanvragen van zorgtoeslag en het doen van belastingaangifte?
De toegankelijkheid van het aanvragen van de toeslag is volgens het Nibud niet in grote mate reden dat mbo-studenten de toeslag niet aanvragen. Veel vaker is de reden dat studenten niet weten van de toeslag of niet weten van het recht daarop. De 17-jarigenbrief is naar aanleiding hiervan verbeterd. Verder onderzoekt Toeslagen interventies die kunnen worden ingezet om jongeren die na een half jaar nog niks hebben aangevraagd, nogmaals gericht in te lichten. De doelgroep jongeren wordt specifiek meegenomen in de reeds lopende verkenning van niet-gebruik van Toeslagen.
Jongeren kunnen aangifte doen via de reguliere digitale aangifte van de Belastingdienst. Een overgroot deel van de jongeren kan ook gebruikmaken van de aangifte-app van de Belastingdienst. Deze is bedoeld voor burgers met een eenvoudige fiscale situatie. De applicatie biedt een volledig vooringevulde aangifte, die slechts hoeft te worden gecontroleerd en ingestuurd.
De Belastingdienst brengt de aangifte-app dan ook actief onder de aandacht bij jongeren, onder meer in de aangiftecampagne «Laat geen geld liggen, doe aangifte met de app» en op specifieke jongeren sites.
Bent u voornemens om het advies van het Nibud over het automatisch uitkeren van een basisbeurs voor mbo-studenten niveau 1 en 2 uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Een besluit over het automatisch uitkeren van de basisbeurs aan studenten van niveau 1 en 2 moet in samenhang worden bekeken met de maatregelen om het gebruik van de aanvullende beurs voor alle studenten te stimuleren. Aan uw Kamer is toegezegd om de uitkomsten te delen van het onderzoek dat DUO hiernaar heeft uitgevoerd. Hierop zal worden teruggekomen in de Kamerbrief over de reactie op de Nibud Studentenonderzoeken naar studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. De brief zal voor het voorjaar worden verstuurd.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het Nibud-onderzoek «Mbo’ers in geldzaken» uit 2015, waarin deze problematiek al werd aangekaart?2
Er zijn in de afgelopen jaren diverse initiatieven gefaciliteerd om de financiële zelfredzaamheid en de emancipatie van zoveel mogelijk jongeren te bevorderen. Jongeren worden bijvoorbeeld via Studiekeuze123 en sinds 2018 ook via KiesMBO voorgelicht over studiemogelijkheden, mogelijkheden op de arbeidsmarkt en financiële zaken.
Verder is in samenwerking met belanghebbenden, waaronder studenten, een nieuwe website gelanceerd met als startpunt een checklist voor aankomende studenten over wat zij moeten regelen als ze willen gaan studeren. Hiermee worden studenten begeleid naar informatie over diverse geldzaken, waaronder studiefinanciering, reiskosten, kinderbijslag en toeslagen.7
Daarnaast worden in de aangiftecampagne van de Belastingdienst jongeren als specifieke doelgroep geadresseerd en sinds 2019 heeft de Belastingdienst een Instagram-account. De helft van de volgers hierbij is een jongere, waarbij via dit medium dagelijks vragen binnenkomen. De Belastingdienst werkt samen met externe organisaties om de bewustwording van en kennis over fiscaliteit bij jongeren te vergroten. Ook Toeslagen zet zich actief in om jongeren met hun vraag te helpen. In 2021 is een interventie gestart om niet-gebruik van de zorgtoeslag terug te dringen bij burgers die volgens onze gegevens daarop recht hebben.8 De opgedane kennis wordt ingezet om studenten beter te bereiken.
Hoe verklaart u dat deze problematiek nog steeds speelt?
Een deel van de mogelijke oorzaken is de angst voor terugvordering, onbekendheid met regelingen, recht op studiefinanciering en de mogelijkheid om geld terug te vragen van de Belastingdienst, zoals in het Nibud-rapport naar voren komt. Hoewel veel jongeren dergelijke bijdragen aanvragen en ontvangen, blijkt een deel van jongeren nog steeds niet te worden bereikt. Wij zijn er echter van overtuigd dat het onze missie is om alle mbo-studenten zo vroeg en goed mogelijk op passende wijze te bereiken en informeren, en hiertoe te enthousiasmeren. Wij blijven ons hiervoor inzetten.
Wat gaat u tegen deze problematiek doen?
Zie het antwoord op vraag 13. Handvatten worden langs verschillende lijnen van burgerschapsonderwijs en loopbaanoriëntatie- en begeleiding onder de aandacht gebracht van professionals. Hierbij wordt extra ingezet op het bereiken en goed informeren van zoveel mogelijk mbo-studenten met als doel de financiële redzaamheid van deze jongeren te verbeteren. De samenwerking tussen de Ministeries van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in dit kader geïntensiveerd. Het platform Wijzer in geldzaken geeft tijdens de Week van het geld 2022 extra aandacht aan het mbo.
Verder wordt ingezet op het verbeteren van de zogenaamde «geldteruggaafbrief». De Belastingdienst wil de respons hierop verbeteren, doet hiernaar in 2022 onderzoek en zal vervolgens verbeteringen doorvoeren. Toeslagen blijft de eerder genoemde initiatieven uitvoeren en verfijnen om niet-gebruik van onder meer zorgtoeslag onder ook deze doelgroep, verder terug te dringen.
Hoe verklaart u dat ten opzichte van 2015 meer mbo-studenten een zorgverzekering hebben, maar dat het percentage dat zorgtoeslag heeft aangevraagd, daarentegen niet is gestegen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de reactie op de vragen 3, 7, 11 en 13.
Het bericht dat het Albeda als eerste mbo in Nederland een studentenrechtbank krijgt. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Sander Dekker (VVD), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Albeda krijgt als eerste mbo in Nederland een studentenrechtbank»?1
Ja.
Wat is de wettelijke grondslag voor deze studentenrechtbank?
Het Albeda College heeft desgevraagd laten weten dat het gaat om een buitengerechtelijk en herstelgericht (preventief) traject voor het oplossen van conflicten en incidenten op het Albeda College, vallend onder de verantwoordelijkheid van de directie in het kader van schoolveiligheid. Er is bij een vermoeden van strafbare feiten altijd afstemming met de politie. De zaken die worden behandeld vallen onder het schoolreglement. Daarnaast wordt de studentenrechtbank preventief ingezet. Bijvoorbeeld in geval van pesten om verdere escalatie en strafbaar gedrag te voorkomen, de conflictvaardigheid van leerlingen te vergroten en de sfeer op school te verbeteren. Daarbij is de studentenrechtbank een leerwerkplaats voor studenten van de opleiding Juridisch Administratieve Beroepen. Voor de studenten van deze opleiding is de studentenrechtbank een plaats om te leren wat de keten van rechtspraak, OM en advocatuur in de rechtsstaat inhoudt en om hen in de gelegenheid te stellen hun kennis in de praktijk te brengen. Ook leert het betrokken studenten in den brede over recht en rechtvaardigheid.
Deelt u de mening dat een adequate wettelijke grondslag noodzakelijk is om te experimenteren met lekenrechtspraak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor lekenrechtspraak is een wettelijke grondslag noodzakelijk. Volgens de Grondwet (artikel 116, derde en vierde lid) kan alleen een wet mogelijk maken dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht wordt deelgenomen door personen die daar niet toe behoren. Daarom is in de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging een mogelijkheid opgenomen om te experimenteren met de toevoeging van deskundige leden aan een kamer in een rechtbank of een hof, welke leden geen rechterlijk ambtenaar zijn en rechtspreken samen met een of meer rechters. Deze wet is nog niet in werking getreden en er is ook nog geen algemene maatregel van bestuur om een dergelijk experiment verder vorm te geven. Het is van belang te benadrukken dat de studentenrechtbank geen lekenrechtspraak beoefent zoals bedoeld in de Grondwet en in de Tijdelijke experimentenwet rechtspleging. Zoals aangegeven in het antwoord op de tweede vraag betreft de studentenrechtbank immers een buitengerechtelijk traject.
Waarom is de Experimentenwet rechtspleging niet gebruikt voor het faciliteren van dit experiment?
De Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging heeft betrekking op experimenten met civiele geschilbeslechting waarbij wordt afgeweken van onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten op het gebied van het civiele procesrecht. Die wetgeving is niet van toepassing op de studentenrechtbank omdat deze studentenrechtbank buitengerechtelijke afdoening betreft, zodat ook de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging hier niet gebruikt kan worden.
Hoe is bij een studentenrechtbank geregeld dat alle eisen die de wet stelt aan het stafproces, en de fundamentele rechtsbeginselen zoals het recht op een eerlijk proces, worden gewaarborgd?
Allereerst zij hier nogmaals benadrukt dat er geen sprake is van een formeel strafproces bij de studentenrechtbank. De procedure is gericht op een minnelijke oplossing voor conflicten en incidenten met een schade tot maximaal 500 euro. Strafbare feiten kunnen na afstemming met de politie ook bij de studentenrechtbank worden behandeld. Partijen kiezen (bij minderjarigheid in overleg met ouders of wettelijk vertegenwoordigers) vrijwillig voor deelname aan de procesgang bij de studentenrechtbank. Het staat partijen ook vrij om elk moment te stoppen met deelname aan de studentenrechtbank. De studentenrechtbank geeft de betrokkenen in alle vrijheid een preventieve mogelijkheid tot het herstel van de verhoudingen, c.q. schade(s). Verder richt de studentenrechtbank zich niet op waarheidsvinding, maar op het samen bepalen en uitspreken van een herstelmaatregel op basis van herstelvoorstellen van alle betrokkenen. De Stichting Jongerenrechtbanken, die ervaring heeft met soortgelijke «rechtbanken» in het voortgezet onderwijs, ondersteunt ook het Albeda College. De Stichting Jongerenrechtbanken is ter ondersteuning bij de zittingen aanwezig en ziet toe op interne kwaliteitswaarborgen. Partijen worden bijgestaan door een student van de opleiding Juridisch Administratieve Beroepen, die de advocaatrol vervult en daarbij wordt begeleid door de docenten. De projectleiders bij het Albeda College zijn beiden docent in juridische vakken en juristen met proceservaring. Indien de afdoening door de studentenrechtbank niet leidt tot een gewenste uitkomst, of de uitspraak niet wordt opgevolgd, dan blijft reguliere afdoening via de politie en het strafrecht mogelijk. Oftewel, de inzet van de studentenrechtbank biedt een extra, complementaire mogelijkheid en doet geen afbreuk aan de rechten die betrokkenen hebben.
Zijn er nog meer scholen die het voornemen hebben een studentenrechtbank op te richten?
Het Albeda College is de eerste mbo-instelling met een studentenrechtbank. Voor zover het kabinet bekend is, is er op dit moment één andere mbo-instelling zich aan het oriënteren op het eventueel oprichten van een studentenrechtbank. In het voortgezet onderwijs zijn er zeventien scholen waar gebruik wordt gemaakt van een jongerenrechtbank. Een jongerenrechtbank is in feite hetzelfde als een studentenrechtbank, maar dan op een school in het voortgezet onderwijs.
In hoeverre zijn het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ook de Rechtspraak, het Openbaar Ministerie, de politie, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOva) en Slachtofferhulp Nederland intensief betrokken en hebben zij ingestemd met de totstandkoming van de studentenrechtbank?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Orde van Advocaten en Slachtofferhulp Nederland zijn niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de studentenrechtbank van het Albeda College. De Nationale Politie is evenmin formeel geraadpleegd door het Albeda College. Wel is er contact met de wijkagent van het Albeda College. De Rechtspraak is formeel niet verbonden aan de studentenrechtbank, maar er werken wel diverse rechters aan mee. Zo heeft een rechter van de rechtbank Rotterdam bij de aftrap van de studentenrechtbank uitleg gegeven over hoe je rechter wordt, wat een rechter doet en wat de rol is van een advocaat en een officier van justitie. Ook heeft een rechter de studenten begeleid bij verschillende rollenspellen. Dit past binnen de algemene voorlichting die de Rechtspraak op scholen en aan studenten geeft en het sluit aan bij het karakter van de studentenrechtbank als leerwerkplaats. Tot slot heeft de rechter deze studenten «beëdigd». Dit is louter ceremonieel en heeft geen officiële basis.
Hoe is gewaarborgd dat slachtoffers – uit angst te worden «berecht» door medestudenten – geen aangifte meer doen van strafbare feiten?
Vooropgesteld dient te worden dat het slachtoffer niet wordt «berecht», maar de «verdachte». Het staat partijen volledig vrij om te kiezen voor dit buitengerechtelijk traject. Slachtoffers kunnen er dus altijd voor kiezen om niet deel te nemen aan de studentenrechtbank en aangifte te doen bij de politie. Het staat alle betrokkenen ook vrij om elk moment te stoppen met deelname aan de studentenrechtbank. Wanneer minderjarige studenten betrokken zijn, dan wordt deelname altijd besproken met de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers. De inzet van de studentenrechtbank biedt dus een extra, complementaire mogelijkheid die is gericht op een minnelijke afdoening van het conflict of incident en die geen afbreuk doet aan de rechten die betrokkenen hebben.
In hoeverre heeft de instelling van de studentenrechtbank geleid tot wijziging van het aangiftebeleid?
De instelling van de studentenrechtbank heeft niet geleid tot wijziging van het aangiftebeleid bij de politie.
Hoe verhoudt de studentenrechtbank zich tot de maatregelen uit het actieplan wapens en jongeren?
De studentenrechtbank staat los van de maatregelen uit het Actieplan Wapens en Jongeren, maar kan bijdragen aan de door het actieplan beoogde bewustwording en ontmoediging van wapenbezit bij jongeren. Indien het gaat over wapenbezit wordt altijd contact opgenomen met de politie. Bij de studentenrechtbank is een andere focus aan de orde dan in het strafrecht, daarom kan het er ook complementair aan zijn.
Deelt u de mening dat wanneer sprake is van strafbare gedragingen op scholen, de politie en het Openbaar Ministerie de aangewezen instanties zijn om op te treden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor meermalen is benadrukt, heeft de studentenrechtbank een complementair karakter en is zij bedoeld om conflicten en incidenten op minnelijke wijze en op vrijwillige basis op te lossen. Wanneer er sprake is van strafbare gedragingen, zal de weg naar de politie altijd open staan. Er wordt bij een vermoeden van een strafbaar feit ook altijd afgestemd met de politie. Het belang van de studentenrechtbank is dat deze bij kleine incidenten binnen een schoolgemeenschap een snelle, leerzame en zorgvuldige interventie kan vormen, die is gericht op emotioneel en financieel herstel. Dat kan in daarvoor geschikte gevallen te prefereren zijn boven het doen van een aangifte waarvan onzeker is of deze tot vervolging zal leiden en op welke termijn.
Signalen die bij de SP-fractie binnenkomen over absurd hoge schoolkosten |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat bij de opleiding Bloem, groen en styling aan Yuverta mbo Den Bosch van studenten gevraagd wordt dat zij zelf hun materialen, waaronder bloemen, vazen en schalen, dienen mee te nemen, wat soms op kan lopen tot 40 euro per week?1
Ik heb de casus voorgelegd aan het College van Bestuur van Yuverta. Het college geeft aan dat het niet nodig is voor studenten van de opleiding Bloem, groen en styling om zelf materialen aan te schaffen voor hun praktijkopdrachten. De studenten kunnen gebruik maken van een basispakket bloemen en overige materialen. Dit basispakket wordt kosteloos door de opleiding beschikbaar gesteld. Met deze materialen kunnen studenten alle praktijkopdrachten maken en uiteindelijk hun diploma halen.
Studenten mogen ook zelf materialen meebrengen naar school voor hun praktijkopdrachten.
Het is gebruikelijk dat studenten bloemen meekrijgen van hun stagebedrijf. In de cao voor de gespecialiseerde bloemendetailhandel is in artikel 42 vastgelegd dat studenten die stage lopen, wekelijks een tegemoetkoming krijgen in de vorm van materialen voor praktijkopdrachten op school en op het leerbedrijf. Deze materialen hebben een waarde van ten minste € 30 per week.
Het komt voor dat de basismaterialen en met name het basispakket bloemen van school, door studenten als te beperkt worden ervaren. De materialen die wekelijks vanuit de stagebedrijven beschikbaar worden gesteld bieden dan toch de mogelijkheid aan de student om de eigen creatieve ideeën te verwezenlijken. De school realiseert zich dat ook deze regeling ertoe kan leiden dat studenten een zekere mate van ongelijkheid kunnen ervaren in de klas. De ene student krijgt mooiere of meer bloemen mee van het stagebedrijf dan de andere of schaft zelf veel materiaal aan. Studenten kunnen zich hierdoor als het ware gedwongen voelen om wekelijks zelf extra materialen aan te schaffen om niet uit de toon te vallen. De docenten en coaches hebben hier oog voor en gaan hierover met studenten in gesprek waar nodig. De ervaring leert dat vrijwel in alle gevallen een goede oplossing kan worden gevonden, waardoor de studenten zonder (te veel) extra kosten hun diploma kunnen halen.
Soms komt het voor dat een stagebedrijf geen materialen meegeeft. De school gaat in dat geval met het betreffende bedrijf in overleg. Veelal wordt dan alsnog een goede oplossing voor de student en het bedrijf gevonden. Voor studenten die net tussen twee stages zitten, zoekt Yuverta in onderling overleg naar een oplossing.
Wat zegt het servicedocument schoolkosten over materialen als bloemen, vazen en schalen? Is het niet onredelijk om aan te nemen dat bloemen, schalen en vazen bij een opleiding als deze tot de basisuitrusting behoort? Zo nee, waarom niet?
Volgens de regels van het Servicedocument schoolkosten dient de school te voorzien in een basisuitrusting die nodig is om het onderwijs te kunnen volgen en examen te kunnen doen. De bloemen, vazen en schalen waarover het in deze casus gaat, vallen inderdaad onder de basisuitrusting.
Welke alternatieven worden aangeboden als studenten geen 40 euro per week kunnen opbrengen voor bloemen en vazen?
Studenten kunnen gebruik maken van het basispakket dat de school kosteloos ter beschikking stelt. Daarnaast is in de CAO voor de gespecialiseerde bloemendetailhandel in artikel 42 vastgelegd dat studenten die stage lopen, wekelijks een tegemoetkoming krijgen in de vorm van materialen voor praktijkopdrachten op school en op het leerbedrijf ter waarde van ten minste € 30 per week.
In het algemeen geldt dat de school van studenten mag vragen om bepaalde onderwijsbenodigdheden, zoals laptops, boeken en werkkleding, aan te schaffen. Het mbo-studentenfonds maakt het mogelijk voor scholen om studenten die over onvoldoende financiële middelen beschikken, hierbij te ondersteunen. Het gaat dan in ieder geval om minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen, maar instellingen zijn vrij om de middelen uit het studentenfonds ook buiten deze doelgroep in te zetten, waar zij dit nodig achten.
Bent u van mening dat de school redelijkheid en billijkheid heeft betracht waar het gaat om de onderwijsbenodigdheden waarover de student dient te beschikken?
Ja, het beleid van Yuverta is in lijn met de regels die zijn gesteld in het Servicedocument schoolkosten mbo.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Yuverta met als doel ervoor te zorgen dat deze materialen onder de basisuitrusting van de opleiding gaan vallen? Bent u daarnaast bereid om in gesprek te gaan met mbo-scholen om ervoor zorg te dragen dat zij zich beter verantwoorden over schoolkosten en welke materialen wel of niet onder de basisuitrusting vallen?
Het gesprek met Yuverta heeft al plaatsgevonden. Uit het gesprek is gebleken dat bloemen, vazen en gereedschap, conform het Servicedocument schoolkosten mbo, bij Yuverta onder de basisuitrusting vallen.
Het Servicedocument schoolkosten mbo is onlangs geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt dat de instellingen de regels uit het Servicedocument over het algemeen goed toepassen. Uit de evaluatie blijkt voorts dat de communicatie aan studenten en hun ouders over onderwijsbenodigdheden voor verbetering vatbaar is. Zo geven studenten en ouders aan dat het vaak onvoldoende duidelijk is welke onderwijsbenodigdheden verplicht zijn en welke op vrijwillige basis kunnen worden aangeschaft. Met JOB en de MBO Raad heb ik afgesproken dat de communicatie door de scholen in het studiejaar 2021–2022 kritisch zal worden bezien en waar nodig verbeterd, zodat (aankomende) studenten tijdig, juist en zo compleet mogelijk zijn geïnformeerd omtrent kosten voor de opleiding. Daarnaast is afgesproken dat scholen op de leermiddelenlijst duidelijk aan dienen te geven of de aanschaf van onderdelen verplicht, dan wel vrijwillig is. De MBO raad communiceert hierover regelmatig met haar leden.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op mbo-scholen die buitensporige schoolkosten aan hun studenten vragen? Heeft u daarnaast signalen ontvangen dat op andere scholen dan Yuverta absurd hoge schoolkosten worden gevraagd?
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving door scholen van het Servicedocument schoolkosten mbo.
Ik heb geen signalen ontvangen van absurd hoge schoolkosten bij scholen. Wanneer studenten of ouders hier toch op stuiten, dan is de aangewezen weg om allereerst in gesprek te gaan met de school. Wanneer dit niet tot een oplossing leidt, kunnen studenten of ouders een klacht indienen bij de school. Daarnaast kunnen studenten of ouders een melding maken bij JOB. JOB heeft samen met de MBO Raad de Taskforce schoolkosten opgericht. De Taskforce neemt meldingen en knelpunten rondom schoolkosten onder de loep, onderzoekt deze en zoekt waar nodig naar een oplossing.
De motie Bikker c.s. inzake hybride onderwijs. |
|
Gert-Jan Segers (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft het gesprek met de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen en VSNU over hybride onderwijs mogelijk maken voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, mantelzorgers of chronisch zieke studenten inmiddels plaatsgevonden, zoals verzocht in de motie-Bikker c.s?1
Naar aanleiding van de besluitvorming omtrent de coronamaatregelen d.d. 13 augustus jongstleden is de ondersteuning van studenten of medewerkers, die om welke reden dan ook risico’s zien of belemmeringen ervaren nu er meer fysiek onderwijs wordt gegeven, bestuurlijk aan de orde geweest in het gesprek met de sectorraden. In een volgend bestuurlijk overleg zal ik, zowel aan sectorraden als aan studentenorganisaties, vragen wat de ervaringen in deze tot nu toe zijn. Daarnaast is dit onderwerp na ambtelijke overeenstemming opgenomen in de servicedocumenten 5.2 respectievelijk 11.0 in het mbo2 en hoger onderwijs3. Deze servicedocumenten worden altijd afgestemd met sectorraden, vakbonden en studentenorganisaties. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie van het lid Bikker c.s.
Bent u ervan overtuigd dat zoveel mogelijk wordt gedaan om deze groep studenten komend collegejaar ook veilig onderwijs te laten volgen? Zo ja, welke concrete oplossingen voor deze groep studenten heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wat gaat u met deze bevindingen doen?
Onderwijsinstellingen hebben de afgelopen periode laten zien dat zij er veel aan doen om een veilige en inclusieve onderwijsomgeving voor studenten en medewerkers te bewerkstelligen. Daarbij schenken zij ook aandacht aan specifieke groepen, zoals nieuwe studenten, kwetsbare studenten en internationale studenten. Specifiek ter ondersteuning van studenten die extra ondersteuning nodig hebben is door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn een handreiking4 ontwikkeld die hiervoor concrete handvatten biedt. De concrete oplossingen of acties voor deze groepen kunnen per instelling – of zelfs per opleiding of cursus – verschillen. De oplossingen kunnen zowel fysieke als digitale oplossingen betreffen. Ik hoop dat de aandacht voor de ondersteuningsbehoefte van deze studenten ook na corona wordt vastgehouden.
Waar ervaren mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten knelpunten in het toegankelijk maken van het onderwijs voor deze groep studenten? Wie vindt u verantwoordelijk voor het oplossen van deze knelpunten en op welke termijn?
Het belangrijkste knelpunt is de organiseerbaarheid van onderwijs, wanneer gewenst is om dit zowel fysiek als digitaal te laten plaatsvinden. Ik kan nu niet van docenten vragen om een zowel volledig fysiek als volledig digitaal onderwijsprogramma aan te bieden. Dit kan een zeer intensieve werklast zijn, waar uw Kamer ook terecht aandacht voor heeft gevraagd. Er is meer onderzoek nodig om te onderzoeken hoe dit in het toekomst wel mogelijk kan zijn. Ik zie het daarom op dit moment als verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling om per student op zoek te gaan naar een passende oplossing. Daarbij zou het uitgangspunt moeten zijn dat een oplossing snel gevonden wordt, zodat studievertraging wordt voorkomen. In sommige gevallen kan hybride onderwijs daarin een oplossing bieden, maar in andere gevallen kan het ook zijn dat andere oplossingen worden gezocht om het veiligheidsgevoel voor deze studenten of medewerkers fysiek op locatie te vergroten. Onderwijsinstellingen worden niet aan het onmogelijke gehouden. Instellingen in het mbo en hoger onderwijs worden voor passende oplossingen ondersteund door het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) en op diverse webpagina’s5.
Bent u bekend met de verhalen van studenten bij wie de opleiding niet bereid is om veilig hybride onderwijs te bewerkstelligen? Op welke wijze heeft u zicht op deze groep studenten?
Ik ben bekend met de verhalen dat opleidingen in sommige gevallen hybride onderwijs niet inzetten als oplossing voor deze groep studenten. Ik zie structureel hybride onderwijs echter niet als enige oplossing, zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven. Het belangrijkste is dat een passende oplossing voor de betreffende student(en) wordt gevonden. Veel van de casussen kunnen – gelukkig – binnen de onderwijsinstelling worden opgelost. Ik houd nauw contact met de studentenorganisaties en belangenorganisaties om signalen op te vangen en acteer hier indien mogelijk op.
Bent u bekend met verhalen van studenten die wanneer zij niet fysiek aanwezig mogen zijn vanwege de maximale groepsgrootte van 75, niet de mogelijkheid krijgen om via een livestream het college te volgen op hetzelfde moment en aangewezen zijn op een opname achteraf op een ander moment? Wat vindt u daarvan? Hoe houdt u zicht op de inrichting van het hybride onderwijs?
Dit signaal was niet bij mij bekend. De belemmering van de maximale groepsgrootte van 75 in het onderwijs is in het kabinetsbesluit van 14 september6 jongstleden afgeschaft. Instellingen hebben mogelijk nog tijd nodig om deze versoepeling in praktische zin door te voeren. Met deze versoepeling hoop ik dat differentiaties in de wijze waarop onderwijs wordt gegeven voor een groep studenten worden vermeden. Het is van belang dat alle onderwijsonderdelen voor iedere student toegankelijk blijven.
Heeft u contact met studentenorganisaties en belangengroepen als Ieder(in) om tijdig problemen op te sporen en waar mogelijk te voorkomen? Waar kunnen studenten die in gesprek met hun school of universiteit nog geen passende veilige oplossing vinden voor het volgen van onderwijs, hulp vinden?
Ik heb ongeveer wekelijks contact met verschillende studentenorganisaties. Ook worden er vanuit OCW geregeld gesprekken gevoerd met belangengroepen als Ieder(in) en ECIO. Bovendien ontvang ik dergelijke signalen ook via de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Uiteraard hoop ik van harte dat studieadviseurs, tutoren of vakcoördinatoren oplossingen kunnen vinden voor de betreffende studenten. Mochten er in specifieke casussen geen passende oplossingen worden gevonden, kunnen studenten contact opnemen met de studentenorganisaties (ISO, LSVb, JOB) of de andere belangenorganisaties zoals Ieder(in) of ECIO. Zij kunnen de student adviseren, hen wijzen op hun rechten als student en indien nodig signalen bij de onderwijsinstelling of bij mij afgeven zodat gezamenlijk tot een oplossing kan worden gekomen.
Ziet u mogelijkheden om docenten bij het bieden van hybride onderwijs te ondersteunen, zodat niet het onmogelijke wordt gevraagd en heeft u ook hierover het gesprek gevoerd? Welke beleidsvoornemens heeft u op dit punt?
De keuze voor een onderwijsvorm wordt op de onderwijsinstelling zelf gemaakt, passend bij de onderwijsdoelstellingen van de betreffende opleiding. Als gekozen wordt voor hybride onderwijs is het van belang dat de betrokken docenten hiervoor vanuit hun bestuur de juiste handvatten aangereikt krijgen. Zoals eerder benoemd is meer kennis nodig over hybride onderwijs en de manieren waarop dit kwalitatief goed kan worden georganiseerd. Hierover ga ik graag met de sectoren in gesprek. Daarnaast zijn er de afgelopen jaren al wel grote stappen gezet in de kennis over blended onderwijs. Hierbij denk ik niet alleen aan kennis vanuit de coronacrisis, maar ook aan de investeringen vanuit de kwaliteitsafspraken, het versnellingsplan en de ontwikkeling van nieuwe digitale leermaterialen die bijvoorbeeld vanuit SURF worden aangeboden. Deze ontwikkelingen zullen worden aangevuld met de lessen over afstandsonderwijs die in een thema-onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs7 worden opgenomen. Het uitgangspunt blijft dat digitale vormen van onderwijs enkel dienen te worden ingezet als dit ten goede komt aan de toegankelijkheid of flexibiliteit van het onderwijs, waarbij als voorwaarde geldt dat digitale onderwijsvormen niet ten koste gaan van de onderwijskwaliteit of hieraan juist evident een bijdrage levert.
Wat vindt u van de eerste berichten dat studenten vanwege het niet kunnen bieden van veilig onderwijs wordt aangeraden om het uitstellen van hun studie met een halfjaar of een jaar te overwegen?
Het kan niet zo zijn dat enkel het uitstellen van de studie als oplossing door de instelling wordt aangereikt. Studievertraging voor studenten zou ik zoveel mogelijk willen voorkomen. Het is begrijpelijk dat er nog studenten of medewerkers zijn die om gezondheidsredenen nog aarzeling of angst hebben om de anderhalve meter afstand niet meer te hanteren. Ik heb naar instellingen de verwachting uitgesproken dat zij vanuit gezond verstand en vanuit wederzijds respect komen tot passende oplossingen voor deze studenten of medewerkers. Het onderwijs is sinds 30 augustus met mitigerende maatregelen en zonder de anderhalvemeterafstandsnorm mogelijk en wordt veilig geacht. Daarbij heeft het kabinet breed opgeroepen respect te hebben voor elkaars ruimte en de keuzes die door eenieder worden gemaakt om het veiligheidsgevoel te vergroten. Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat er geen andere oplossingen voor deze studenten kunnen worden gevonden.
Welke boodschap heeft u voor studenten voor wie het nu onzeker is of zij wel onderwijs kunnen genieten?
Ga in gesprek met een studieadviseur, tutor of vakdocent. Ik heb het volste vertrouwen dat zij zullen meedenken en zullen zoeken naar een oplossing die zowel voor de student als de onderwijzers organiseerbaar is. Ik vind het van belang dat het onderwijs toegankelijk blijft voor een zo groot mogelijke groep studenten. Mochten de gesprekken op de onderwijsinstelling niet leiden tot een passende oplossing, kunnen studenten advies inwinnen bij studentenorganisaties, die vanuit hun onderwijskennis studenten ondersteunen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Digitalisering in het onderwijs op 30 september aanstaande? Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht dat mbo-instellingen ook na corona verder gaan met online onderwijs, tegen de wil van de Kamer |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat dat mbo-instellingen ook na corona verder gaan met online onderwijs, tegen de wil van de Kamer?1
Ja.
Heeft u al stappen ondernomen of zijn er al gesprekken gevoerd met instellingen naar aanleiding van de motie-Kwint c.s. die opriep in gesprek te gaan met de MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU om ervoor te zorgen dat fysiek onderwijs de norm is, en behoudens dwingende omstandigheden alleen bij hoge uitzondering en met instemming van studenten en docenten tot afstandsonderwijs mag worden overgegaan?2
Ja, de eerste gesprekken zijn hierover gevoerd. De koepels en ik zijn het er over eens dat fysiek onderwijs belangrijk is voor het welzijn, het leren en de motivatie van studenten. In de regel vindt het onderwijs voor mbo- en ho-instellingen fysiek plaats. Ook voor de coronapandemie werd echter door verschillende instellingen al gewerkt met digitaal afstandsonderwijs in aanvulling op het fysieke onderwijs, in het kader van gepersonaliseerd leren, bpv-begeleiding en onderwijsinnovatie. Bij sommige onderwijsinstellingen, zoals de Open Universiteit, is online onderwijs de basis van het onderwijsconcept. Ik heb de koepels gewezen op het belang van het betrekken van studenten en docenten bij het kiezen voor het inzetten van digitaal afstandsonderwijs in aanvulling op het fysieke onderwijs. Ook heb ik gevraagd van instellingen dat zij bewust nagaan of de inzet van digitaal afstandsonderwijs toegevoegde waarde creëert. De aankomende maanden houd ik vinger aan de pols en ga ik ook gesprekken voeren met studentenorganisaties over afstandsonderwijs. Bij de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en ho die nu wordt gehouden, wordt ook samen met de stakeholders uit het onderwijs gereflecteerd op het afstandsonderwijs. Ik wacht deze evaluatie af, en zal daarna de Tweede Kamer informeren over het verder uitvoeren van de motie.
Hoe valt het besluit van een aantal instellingen om vanaf het nieuwe schooljaar een deel van hun onderwijs permanent online te geven met de motie-Kwint c.s.?
Het uitgangspunt van fysiek onderwijs wordt door onderwijsteams in het mbo en ho breed onderschreven. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De onderwijsteams hebben binnen de geldende kaders van de school professionele autonomie en daarmee zeggenschap over het «hoe» van het onderwijs. In het mbo is deze zeggenschap in het Professioneel Statuut belegd bij de docenten in onderwijsteams. De afweging om wel of geen digitaal afstandsonderwijs te verzorgen is dan ook geen besluit dat genomen kan worden zonder de onderwijsteams. Ook is het belangrijk dat de keuze voor afstandsonderwijs goed is afgestemd met de medezeggenschap. Ik zie daarmee voldoende waarborgen voor de uitvoering van de motie Kwint c.s.
Bent u bereid om met deze instellingen in gesprek te gaan om hen duidelijk te maken dat dit niet de bedoeling is? Zo nee, waarom niet?
De kwaliteit van het onderwijs staat altijd voorop. Naar de effecten van afstandsonderwijs op de onderwijskwaliteit wordt nog onderzoek gedaan. Ook loopt het onderzoek naar de evaluatie van de coronamaatregelen nog. Deze wacht ik af, voordat ik de Kamer zal laten weten hoe ik verder uitvoering zal geven aan de motie Kwint. Ik hecht daarnaast veel waarde aan de vrijheid van de onderwijsteams om zelf te kunnen beslissen hoe zij het onderwijs inrichten. In contact met studentenorganisaties en onderwijskoepels houd ik vinger aan de pols opdat er geen instellingen zijn die om de verkeerde redenen, bijvoorbeeld bezuinigen, overgaan op afstandsonderwijs.
Welke lessen zijn getrokken met afstandsonderwijs voor studenten die om wat voor reden dan ook geen fysiek onderwijs kunnen volgen? Bent u bereid om samen met instellingen, studenten en docenten dwingende omstandigheden en uitzonderingen te specificeren, zodat er geen misverstand kan ontstaan over wanneer er mag worden overgegaan op afstandsonderwijs? Bent u bereid om studenten die juist baat hebben bij afstandsonderwijs volledig te ondersteunen?
Welke lessen er kunnen worden geleerd van het afstandsonderwijs van de afgelopen maanden en wat die uitkomsten betekenen voor de toekomst wordt onderzocht in het kader van een bredere evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en ho, en zal in het voorjaar van 2022 met de Kamer worden gedeeld. De toegankelijkheid van het onderwijs voor iedere student is en blijft belangrijk. Dat laat onverlet dat ik het niet wenselijk vind om structurele generieke omstandigheden en uitzonderingen hiervoor te formuleren. Van instellingen wordt verwacht dat zij middels maatwerk tot passende oplossingen komen voor studenten die vanwege de coronapandemie of vanwege een beperking geen fysiek onderwijs willen of kunnen volgen. Afstandsonderwijs kan dan een passende uitkomst zijn en ik ondersteun scholen die ervoor kiezen om om deze reden afstandsonderwijs in te zetten, volledig.
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor het commissiedebat over digitalisering in het onderwijs op 30 september a.s?
Ja.
Bent u bereid om samen met instellingen, docenten en studenten afspraken te maken over hoe digitaal danwel hybride onderwijs kan worden ingezet ten behoeve van de toegankelijkheid van onderwijs voor kwetsbare of zieke studenten, of studenten met een beperking?
De situatie van kwetsbare of zieke studenten, of studenten met een beperking, dient individueel te worden benaderd om tot maatwerkoplossingen te komen. Het is van belang dat het onderwijs voor zo veel mogelijk studenten toegankelijk is. In de servicedocumenten mbo en ho is (mede naar aanleiding van aangenomen motie Bikker, Kuiken, Westerveld) het volgende opgenomen: «Van de instelling wordt verwacht om met medewerkers en studenten die om gezondheidsredenen nog aarzeling of angst hebben om de 1,5 meter los te laten met maatwerk en vanuit gezond verstand en wederzijds respect tot passende oplossingen te komen.» Naar aanleiding van het evaluatieonderzoek van de coronamaatregelen in het mbo en ho dat in het voorjaar van 2022 wordt verwacht, zal ik de Kamer informeren over de stappen die ik zal nemen ten aanzien van de inzet van afstandsonderwijs in de structurele situatie na afloop van de servicedocumenten.
Het bericht ‘Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk»?1
Ja.
Is er sprake van ransomware (gijzelsoftware)? Indien er sprake is van ransomware, zijn er al losgeldeisen van de criminele hackers bekend bij ROC Mondriaan en/of de Minister?2
Er is inderdaad sprake van ransomware. Hierbij is er losgeld gevraagd aan ROC Mondriaan.
Indien er al losgeldeisen bekend zijn, heeft ROC Mondriaan het losgeld aan de hackers al betaald? Zo nee, heeft ROC Mondriaan besloten het losgeld te betalen?
ROC Mondriaan heeft geen losgeld betaald aan de hackers.
Wat is het beleid van de Minister omtrent de betaling van losgeld aan criminelen om schoolsystemen weer toegankelijk te maken? Deelt u de mening dat er geen losgeld betaald dient te worden, omdat misdaad niet mag lonen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat het onwenselijk is om losgeld te betalen, omdat de regering van mening is dat er geen geld naar criminelen toe moet vloeien.
Is er ook sprake van een datalek, nu de systemen zijn gehackt? Zo ja, is er data buitgemaakt van de 20.000 studenten, 5.000 cursisten en/of 2.100 medewerkers? Zo ja, zijn alle studenten, cursisten en/of medewerkers hier inmiddels van op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Is er contact geweest tussen het sectorale computer emergency response team SURFcert en ROC Mondriaan? Zo ja, heeft het ROC Mondriaan dit geïnitieerd om het beveiligingsincident te melden? Wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
Zodra ROC Mondriaan de hack constateerde, heeft de instelling SURFcert ingelicht en een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld. SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack.
Is het datalek al gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, is er verder contact geweest tussen ROC Mondriaan en Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
ROC Mondriaan heeft meteen na het ontdekken van de hack de Autoriteit Persoonsgegevens ingelicht. Vrijdag 4 september en dinsdag 14 september is er wederom contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om hen bij te praten met de laatste stand van zaken. Ook is de afspraak gemaakt dat ROC Mondriaan de Autoriteit Persoonsgegevens informeert zodra er meer relevante informatie beschikbaar is.
Kunt u aangeven welk volwassenheidsniveau ROC Mondriaan heeft met het oog op de benchmark IBP-E op basis van de toetsingskaders Informatiebeveiliging, Privacy en Examinering, waarvan het maturity level 1 het laagst en 5 het hoogst is?3
Uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar en ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen.
Welk benchmark IBP-E-resultaat had ROC Mondriaan in 2018, 2019 en 2020? Is er de afgelopen jaren sprake geweest van groei en verbetering van de resultaten van de benchmark IBP-E?
De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen. In algemene zin is het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E de afgelopen jaren gegroeid: voor informatiebeveiliging was de gemiddelde score in 2018 een 2,4, in 2019 een 2,5 en in 2020 een 2,8 op een schaal van 1 tot 5.
Klopt het dat het eindresultaat van de benchmark IBP-E MBO voor alle onderdelen in 2020 uitkwam op een gemiddelde volwassenheid van 2,8? Heeft u inzichtelijk wat de resultaten van de benchmark IBP-E van individuele mbo-instellingen zijn? Zo ja, bent u bereid dit met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De benchmark IBP-E meet aan de hand van ruim 100 statements de volwassenheid van de informatiebeveiliging van de instelling op een schaal van 1 tot 5. Daarbij is niveau 3 het ambitieniveau. Een gemiddeld volwassenheidsniveau van 3 wordt beschouwd als een goede balans tussen kosten en baten van de informatiebeveiliging. Het klopt dat het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E gemiddeld uitkwam op 2,8. Net onder het gestelde ambitieniveau. De benchmark IBP-E heeft een tweeledig doel. Enerzijds geeft deze een goed beeld van de gemiddelde volwassenheid van de mbo-sector op het gebied van informatiebeveiliging. Anderzijds geeft deze benchmark individuele mbo-instellingen inzicht in de mate waarin hun maatregelen rond informatiebeveiliging succesvol zijn geïmplementeerd en levert zo een roadmap voor de mbo-instelling. Voor de betrouwbaarheid – en daarmee het nut – van deze benchmark is het belangrijk dat de mbo-instellingen zonder enige terughoudendheid hun kwetsbaarheden kunnen aangeven. Daarom is ervoor gekozen om de resultaten anoniem te verwerken: uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. Een tweede belangrijke reden om deze resultaten niet openbaar te maken is dat het hier om gevoelige informatie gaat.
Ik ga met de mbo-sector in gesprek over de impact van de hack bij ROC Mondriaan op de door de sector te nemen maatregelen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee4.
Hoeveel werknemers van ROC Mondriaan zijn doorgaans betrokken bij het informatieveiligheidsproces?
Bij ROC Mondriaan zijn vijf personen betrokken bij de informatiebeveiliging. Een incident zoals de hack bij ROC Mondriaan is vaak het gevolg van menselijk handelen. Informatiebeveiliging gaat daarmee elke medewerker, docent en student aan.
Worden de gegevens van de studenten, cursisten en medewerkers al op internet aangeboden? Zo ja, zijn de studenten, cursisten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september jl. buitgemaakte gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Kunnen de studenten van ROC Mondriaan vanaf maandag 30 augustus 2021 wel gewoon naar school en krijgen ze fysiek les van docenten? Wat houdt les krijgen in een «aangepaste vorm» precies in?
Maandag 30 augustus jl. zijn de scholen van ROC Mondriaan open gegaan en kregen de studenten ook weer fysiek les. Dit ging wel in aangepaste vorm, omdat bestanden en de meeste applicaties niet toegankelijk waren. De vorm waarin het onderwijs wordt gegeven hangt uiteraard af van hoe afhankelijk een opleiding is van de geautomatiseerde systemen. Een ict-opleiding is uiteraard meer afhankelijk van de inzet van digitale leermiddelen dan andere mbo-opleidingen.
Aangezien benodigde bestanden, applicaties en systemen volgens ROC Mondriaan vooralsnog ontoegankelijk zijn, kan er al een inschatting worden gemaakt van de verwachte onderwijsachterstand van studenten en cursisten eind 2021? Zo nee, wanneer kan zo’n inschatting wel worden gemaakt?
Op dit moment is er nog geen duidelijk beeld of en in welke mate er sprake is van door deze situatie ontstane onderwijsachterstanden. ROC Mondriaan zet alles op alles om er voor te zorgen dat het onderwijs zo goed mogelijk door gaat. Om dit te bereiken worden bijvoorbeeld, in het belang van de continuïteit van het onderwijs, examens afgenomen bij andere instellingen.
Kunt u al een inschatting maken van de schade en kosten die deze hack heeft veroorzaakt?
ROC Mondriaan is nog druk bezig met de herstelwerkzaamheden als gevolg van de hack. Er is nog geen inschatting van de schade en kosten.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen voor het commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» van 30 september 2021 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het ROC Mondriaan in Den Haag is gehackt. |
|
Paul van Meenen (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ROC Mondriaan in Den Haag gehackt: «Medewerkers staan werkloos bij de vestigingen»»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de hack tot op heden voor docenten en studenten?
Zodra ROC Mondriaan de hack ontdekte, heeft het uit voorzorg alle systemen dichtgezet. Hiermee konden docenten en studenten niet meer bij hun documenten en veel van de applicaties werkten niet. In de week voorafgaand aan de opening van het nieuwe schooljaar heeft ROC Mondriaan er hard aan gewerkt om er voor te zorgen dat de school op maandag 30 augustus wel open kon gaan. Dit is gelukt. Het onderwijs aan de studenten is grotendeels doorgegaan, maar wel zonder gebruik van de bestanden en de meeste applicaties. Zodra het veilig kan, worden systemen, bestanden en applicaties toegankelijk gemaakt. Zo is op 6 september jl. weer een wifi-netwerk beschikbaar gesteld voor studenten en beschikken steeds meer docenten weer over een laptop. Ook worden alternatieve oplossingen gezocht in het kader van het waarborgen van de continuïteit van het onderwijs. Zo worden bijvoorbeeld examens afgenomen bij andere instellingen.
Wanneer verwacht u dat de systemen weer volledig toegankelijk zijn?
Dat is op dit moment niet te zeggen. ROC Mondriaan heeft een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld en SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack. Geleidelijk aan gaan er meer systemen open, maar alleen als dit veilig kan. ROC Mondriaan heeft aangegeven dat het een aantal weken duurt voordat alle systemen weer opnieuw zijn opgebouwd. Daarbij voert ROC Mondriaan meteen verbeteringen door in de informatiebeveiliging zoals multifactor authenticatie (MFA) voor studenten.
Welke acties onderneemt u om de start van het schooljaar in goede banen te leiden?
ROC Mondriaan heeft er hard aan gewerkt om het nieuwe schooljaar zo goed mogelijk te beginnen. Ik sta in nauw contact met de instelling en waar nodig zal ik ROC Mondriaan ondersteunen.
Wanneer wordt de uitkomst verwacht van het digitaal onderzoek naar de omvang van de hack?
Dat is op dit moment niet te zeggen.
Is al duidelijk of er bij de hack ook gegevens over studenten of docenten zijn buitgemaakt en zo ja om welk soort gegevens gaat het dan en wanneer worden studenten en docenten hierover geïnformeerd?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Zijn andere ROC ’s goed toegerust op het voorkomen van een soortgelijke hack?
Er worden binnen de mbo-sector diverse initiatieven genomen om het risico op dit soort aanvallen te beperken. De mbo-instellingen vormen op het gebied van informatiebeveiliging een hecht netwerk, gefaciliteerd door saMBO-ICT. Binnen dit netwerk wordt kennis gedeeld en worden gemeenschappelijke activiteiten georganiseerd. Er wordt veel samengewerkt met SURF en gebruikgemaakt van diverse diensten van SURF. Zo dragen veel mbo-instellingen bij aan het Cyberdreigingsbeeld van SURF en hebben 11 mbo’s dit jaar meegedaan aan de tweejaarlijkse cybercrisisoefening OZON, die SURF samen met de instellingen organiseert. Ook bereiden de eerste mbo’s zich voor op aansluiting op SURFsoc, het via SURF aangeboden Security Operations Centre dat de instellingen in staat stelt om tijdig inbraakpogingen in het netwerk te signaleren en in te grijpen.
Binnen de mbo-sector wordt jaarlijks een benchmark afgenomen op het gebied van informatiebeveiliging, privacy en examinering, de Benchmark IBP-E. Sinds 2019 doen alle mbo-instellingen hieraan mee.
De lessen die we leren uit dit incident zullen benut worden voor de informatiebeveiliging van de gehele MBO-sector.
Hoe voorkomt u dat een dergelijke hack in de toekomst nogmaals plaatsvindt op een ROC?
Helaas zijn dergelijke incidenten nooit uit te sluiten. Dat neemt niet weg dat er altijd aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de beveiliging te verbeteren, zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde dienst SURFsoc. Ik zal met de MBO Raad in gesprek gaan over eventuele drempels die de mbo-instellingen ervaren bij de implementatie van dergelijke beveiligingsoplossingen en wat nodig is om deze weg te nemen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee2.
De klachtenrapportage 2021 van JOB |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachtenrapportage medio 2021 van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB)?1
Ja.
Herkent u de klacht dat instellingen lijken in te zetten op het onnodig voortzetten van digitaal onderwijs na de zomer? Bent u bereid om nog voor aanvang van het nieuwe cursusjaar, mede op basis van informatie van de JOB, instellingen aan te spreken op het belang van zoveel mogelijk fysiek onderwijs?
Op 18 juni jongstleden heb ik de instellingen in een brief gevraagd zich voor te bereiden op een scenario waarin de anderhalvemeterafstandsnorm wordt losgelaten en benoemd dat het kabinet medio augustus zou besluiten of dat daadwerkelijk kan.2 Op 13 augustus jl. heeft het kabinet besloten dat de anderhalvemeterafstandsnorm in het mbo en ho per maandag 30 augustus ook daadwerkelijk wordt opgeheven. Hierover is uw kamer op 13 augustus geïnformeerd.3 Ik ben hierover verheugd en ga ervan uit dat instellingen nu ook zullen inzetten op volledig of zoveel mogelijk fysiek onderwijs. Om veilig de anderhalvemeterafstandsnorm los te kunnen laten vraag ik instellingen in mijn brief van 13 augustus wel om maatregelen te nemen.4 Naast de reeds bekende hygiënemaatregelen, looproutes en goede ventilatie, is een aantal andere maatregelen van belang: het continueren van het vrijwillige preventieve zelftestbeleid, het dragen van mondneusmaskers wanneer men zich tussen de onderwijsactiviteiten verplaatst, en een maximale groepsgrootte van 75 studenten per zelfstandige ruimte waar onderwijsactiviteiten plaatsvinden. Hiermee wordt het na een lange periode weer mogelijk om meer fysiek onderwijs te organiseren.
Bent u ook van mening dat instellingen zich vooral moeten voorbereiden op het scenario dat het onderwijs na de zomer zonder afstandsregels doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de klacht dat studenten nog steeds plots en onterecht worden uitgeschreven? Hoe kan het dat het traject om de rechtsbescherming van studenten te verbeteren nog steeds tot dergelijke situaties leidt?
Ik ben bekend met de signalen uit de monitor over uitschrijvingen. Ik vind het niet wenselijk als een uitschrijving voor studenten onverwacht komt. Op dit moment wordt in de onderwijsovereenkomst geregeld onder welke voorwaarden de overeenkomst kan worden ontbonden. De studentenraad heeft een instemmingsrecht op het beleid omtrent schorsing en verwijdering.5 Ten aanzien van studenten die leer- of kwalificatieplichtig zijn, heeft de instelling een zorgplicht die inhoudt dat gezocht moet worden naar een andere onderwijsinstelling alvorens de student definitief kan worden verwijderd.6 Verwijdering van studenten die nog geen startkwalificatie hebben moet worden meegedeeld aan de gemeente, zodat de gemeente ondersteuning kan bieden aan de jongere.
In de Wet educatie- en beroepsonderwijs (Web) zijn over schorsing en verwijdering slechts in beperkte mate voorschriften opgenomen. Ik ben daarom voornemens de regels rond verwijdering te verduidelijken door middel van het wetsvoorstel Versterken rechtsbescherming mbo studenten, dat uw Kamer vorig jaar heeft ontvangen. Om de rechtspositie van de mbo-student te versterken wordt een aantal waarborgen voor een zorgvuldige schorsings- en verwijderingsprocedure in de WEB opgenomen.7
Treedt de inspectie handhavend op indien zich situaties voordoen waarin het uitschrijvingsbeleid strijdig is met de wet en worden de signalen uit deze rapportage gebruikt om zulke situaties aan te pakken? Vindt u ook dat de inspectie herstelacties voor individuele studenten kan opdragen om te voorkomen dat studenten gedupeerd worden door onrechtmatig beleid van de instelling?
De inspectie ziet in haar toezicht uiteraard ook toe op het in- en uitschrijfbeleid van instellingen. Voor het mbo maken zij daarbij ook gebruik van de signalen uit de JOB klachtenrapportage. Daarnaast is er periodiek overleg met JOB en de MBO Raad waarin de diverse signalen worden besproken. De inspectie spreekt zich niet uit over individuele situaties van studenten. Daarvoor zijn beroeps -en bezwaar commissies waarbij eerder genoemd wetsvoorstel er op gericht is deze procedures voor studenten te verhelderen en meer bescherming te bieden.
Het bericht 'Stagediscriminatie bij mbo-studenten voor het eerst wetenschappelijk aangetoond' |
|
Bouchallikh |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stagediscriminatie bij mbo-studenten voor het eerst wetenschappelijk aangetoond»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de conclusie van het onderzoek dat ongeveer een kwart van de Utrechtse mbo-studenten te maken heeft met discriminatie bij het zoeken van een stage?
In het onderzoek is wetenschappelijk aangetoond dat studenten discriminatie ervaren bij het zoeken naar een stage. Helaas weten we uit vele verhalen en eerdere onderzoeken dat stagediscriminatie een hardnekkig probleem is. De objectief vastgestelde discriminatie helpt bij de erkenning van het probleem. Ik heb met veel studenten gesproken die met mij hun ervaring met discriminatie hebben gedeeld. Dit blijft mij raken. Een ervaring met discriminatie doet iets met je. Sommige jongeren delen met mij dat ze er onzeker van worden en het hun zelfvertrouwen aantast. Ik blijf mij dan ook hard maken voor gelijke kansen en mij uitspreken tegen discriminatie.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat het geen zin heeft om alleen aan bewustwording te werken en verder geen stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het onderzoek wordt aangegeven, is stagediscriminatie een hardnekkig probleem waar meerdere actoren bij betrokken zijn. Het werken aan een oplossing kan dan ook alleen gezamenlijk met onderwijsprofessionals, werkgevers en studenten. Dit kost helaas tijd. Bewustwording is een belangrijke eerste stap. We zien dat er steeds meer erkenning is voor het probleem. De maatschappij is veranderd en er is toegenomen aandacht voor de aanpak van discriminatie. Maar dat alleen is niet voldoende.
Deelt u de mening dat het tijd is voor daadkrachtigere maatregelen, zoals in het onderzoek voorgestelde antidiscriminatievoorziening (ADV), die verantwoordelijk is voor opsporing en het uitvoeren van praktijktests?2 Zo nee, waarom niet?
Om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan en gelijke kansen naar stages en werk te bevorderen is het belangrijk om in te zetten op concrete acties en maatregelen. De afgelopen periode heb ik met het veld hier op verschillende wijzen aan gewerkt (zie vraag 7 en 8). In iedere gemeente is een lokale anti-discriminatievoorziening (ADV) aanwezig. Naast het registreren van discriminatieklachten, verlenen ADV’s bijstand aan burgers die een vraag hebben over discriminatie of ondersteuning behoeven bij het melden van discriminatie. Ook studenten die discriminatie ervaren bij het zoeken naar een stage of tijdens de stage kunnen bij een ADV advies ontvangen over welke stappen zij het beste kunnen ondernemen en hierbij de benodigde juridische en emotionele ondersteuning krijgen. ADV’s doen periodiek praktijkteksten. Zij bepalen daarbij zelf in welke vorm en waar zij de praktijktesten uitvoeren. De komende periode zal ik samen met het veld de werkagenda herijken waarin nieuwe inzichten worden meegenomen, in verbinding met bestaande initiatieven en ontwikkelingen. Daarbij ben ik voornemens om te verkennen welke rol ADV’s mogelijk kunnen nemen in de opsporing van stagediscriminatie.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aanbeveling van het onderzoek om de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en mbo-instellingen te stimuleren om in hun contact met werkgevers actief te vragen naar antidiscriminatiebeleid? Is het mogelijk om antidiscriminatiebeleid wettelijk te verplichten voor stage- en leerwerkbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van een sterke sociale norm kan een grote invloed hebben op het gedrag van mensen. Het is daarom belangrijk dat eenieder zich actief uitspreekt tegen discriminatie. Adviseurs praktijkleren van SBB gaan bij (aspirant) leerbedrijven op bezoek voor erkennings- en kwaliteitsgesprekken. Een nieuw erkend leerbedrijf krijgt een informatiepakket met o.a. hand-outs Veiligheid en Werving en selectie waarbij het onderwerp discriminatie expliciet aan bod komt. Veiligheid – en daarmee de afwezigheid van discriminatie – is ook in latere kwaliteitsgesprekken een terugkerend gespreksonderwerp. Mbo-instellingen kunnen helpen bij het stellen van een sterke sociale norm, door in hun contacten met werkgevers het belang van een veilige leerplek – waarin niet gediscrimineerd wordt – te benadrukken.
Met het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» worden bedrijven wettelijk verplicht om beleid te voeren, gericht op het bevorderen van gelijke kansen bij werving en selectie. Dit geldt ook voor de werving en selectie van stagiairs. Het wetsvoorstel is in december 2020 naar de Kamer verstuurd, maar is met de demissionaire status van het kabinet controversieel verklaard. Dit wetsvoorstel is nu aan het volgend kabinet. Bij de herijking van de werkagenda zal ik de aanbevelingen uit het onderzoek meenemen.
Het onderzoekt stelt voor dat elke mbo-instelling een vertrouwenspersoon zou kunnen aanstellen die een proactieve rol op zich neemt; zijn er op dit moment mbo-instellingen zonder een vertrouwenspersoon die actief monitoren hoe het stageproces verloopt? Zo ja, hoe kunt u die stimuleren om een vertrouwenspersoon aan te stellen?
Alle mbo-instellingen moeten beschikken over een klachtenprocedure waar onder andere discriminatie kan worden gemeld. In de praktijk heeft vrijwel elke instelling een vertrouwenspersoon voor studenten waar zij terecht kunnen met een klacht over ongewenst gedrag. De stagebegeleider op een mbo-instelling heeft een rol bij het stageproces, omdat zij studenten helpen voorbereiden op de stage en begeleiden tijdens de stage. We zien dat de rol van een vertrouwenspersoon in toenemende mate van belang is voor studenten die worden gediscrimineerd. Bijvoorbeeld als de student merkt dat de ervaring van discriminatie niet serieus wordt genomen door de stagebegeleider. Het is van belang dat alle onderwijsprofessionals zich bewust zijn van de ervaringen van discriminatie. Het is de taak van de stagebegeleiders en/of -coördinatoren om met deze wetenschap actief het stageproces te monitoren. Het kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie (GKDI) ondersteunt scholen bij het bevorderen van gelijke kansen op stages en een eerste baan. Het professionaliseren van de stagebegeleiding op thema’s als stagediscriminatie is daar een onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van de ondernomen stappen sinds het onderzoek in 2018 naar stagediscriminatie waaruit bleek dat«bijna 24% van de mbo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vier keer of vaker moet solliciteren voor een stage, tegenover 11% van hun autochtone medestudenten»?3
Per brief heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd over de diverse acties die zijn ondernomen sinds het onderzoek in 2018.4 Daarnaast verwijs ik u aanvullend naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u een overzicht geven van de (beoogde) effecten van de aangekondigde maatregelen, de bedrijfsbezoeken, de trainingen en de #Kiesmij campagne, als reactie op het onderzoek in 2018? Hoe staat het met de gesprekken over het vervolg van de #Kiesmij campagne en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?4
In 2018 heb ik mij met veel partijen gecommitteerd aan een gezamenlijke werkagenda gelijke kansen bij stages voor mbo-studenten. Daarbij is door partners ingezet op diverse individuele en gezamenlijk acties om te komen tot zoveel mogelijk gelijke kansen bij stages, waaronder het voorkomen en tegengaan van discriminatie. Hieronder volgen enkele voorbeelden.
In de campagne #KIESMIJ wordt meer aandacht gevraagd voor stagediscriminatie en met het platform kiesmij.nl kunnen studenten, scholen en werkgevers terecht voor hulp bij het tegengaan en voorkomen van stagediscriminatie. Het doel van de campagne is om de dialoog rondom stagediscriminatie te stimuleren, het bewustzijn te bevorderen en stagediscriminatie zo te voorkomen. Samen met partners kijkt OCW hoe een vervolg kan worden gegeven aan de campagne. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd in het najaar van 2021.
Ook is door OCW en SZW, in samenwerking met de MBO Raad, het kennispunt GKDI opgericht. Het kennispunt zet in op het bevorderen van gelijke kansen voor jongeren met een (niet-westerse) migratieachtergrond of lage sociaaleconomische status. Scholen en docenten krijgen ondersteuning bij het bevorderen van gelijke kansen op stages en een eerste baan.
Daarnaast wordt er hard gewerkt aan een brede inzet van aantoonbaar effectieve interventies. Zo heeft het NRO, in opdracht van OCW en SZW, de call gelijke kansen naar de toekomst uitgezet voor onderzoek naar effectieve interventies. Binnen het traject Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt onder leiding van SZW wordt er bij het thema «jongeren» aandacht besteed aan studiekeuze, loopbaan oriëntatie en het tegengaan van stagediscriminatie. Het doel is om gezamenlijk met het veld gelijke kansen vanuit het onderwijs naar de arbeidsmarkt te stimuleren. Dit betreft zowel stages als een eerste baan.
De coronacrisis raakt jongeren onevenredig hard. Met de aanpak jeugdwerkloosheid is er specifiek aandacht voor kwetsbare schoolverlaters. Het gaat onder andere om kwetsbare schoolverlaters uit het mbo waarvan we weten dat zij een moeilijke start kennen op de arbeidsmarkt, zoals jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond.
Hoewel er steeds meer erkenning is voor de problematiek, blijft dit een langdurige opgave waar ik mij blijvend voor inzet. Discriminatie, in welke vorm dan ook, is onacceptabel.
In hoeverre denkt u dat de genomen stappen effect hebben gehad als in het bovengenoemd onderzoek naar stagediscriminatie in het mbo vergelijkbare cijfers naar voren kwamen met het onderzoek in 2018?
Stagediscriminatie is een hardnekkig probleem, waarbij een continue inzet vereist is om verbetering te kunnen zien. De erkenning en maatschappelijke aandacht die er nu is voor stagediscriminatie, is hierbij een eerste stap. Ik vind het belangrijk om in te zetten op concrete acties, zodat zo min mogelijk studenten te maken krijgen met discriminatie. Dit is echter ondanks alle inspanningen naar mijn mening nog niet voldoende. Actie op dit thema blijft benodigd. De huidige bestuurlijke werkagenda zal daarom worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zal de werkagenda in samenwerking met het veld worden herijkt, zodat er verdere toegespitste actie kan worden ondernomen om stagediscriminatie tegen te gaan en gelijke kansen naar stages te bevorderen.
Beoogd is om bij deze nieuwe werkagenda een adviescommissie aan te stellen, die zowel de overheid als de sector zal adviseren over het tegengaan van discriminatie bij en tijdens de stage. Bij de ontwikkeling van de nieuwe werkagenda wordt de verbinding gezocht met initiatieven in het hoger onderwijs, waar ook een aanpak op stagediscriminatie wordt ontwikkeld. Ook wordt verbinding gezocht met de werkagenda die momenteel door de Taskforce Werk & Integratie wordt ontwikkeld, waarin aandacht is voor de stage- en arbeidsmarktkansen van jongeren met een migratieachtergrond. Het volgende kabinet zal een besluit nemen over de nieuwe werkagenda Stagediscriminatie en het aanstellen van een adviescommissie.
Bent u van plan om de motie van de leden Van den Berge (GroenLinks) en Kuik (CDA) die pleit voor het ontwikkelen van een anti-discriminatie app voor het laagdrempelig melden van stagediscriminatie alsnog uit te voeren, aangezien onderzoek aantoont5 dat studenten vermoedens van discriminatie maar mondjesmaat melden bij professionals van hun onderwijsinstelling?6 Zo nee, hoe wilt u de meldingsbereidheid onder mbo-studenten anders vergroten?
Het is van belang dat studenten een melding doen van stagediscriminatie, zodat de onderwijsprofessional – indien gewenst – de student kan ondersteunen en het gesprek kan voeren met het leerbedrijf. Uit gesprekken met het veld blijkt dat zij niet verwachten dat een anti-discriminatie app voor het laagdrempelig melden van stagediscriminatie de meldingsbereidheid zal vergroten. Zoals in het onderzoek is aangetoond, hebben studenten nu weinig vertrouwen dat een melding van stagediscriminatie wordt opgevolgd. Om de meldingsbereidheid te vergroten, is het van belang dat de ervaring van de student wordt erkend en dat er actie wordt ondernomen richting het leerbedrijf zodra er sprake is van een vermoeden van discriminatie. Bewustzijn bij onderwijsinstellingen en leerbedrijven is hierbij van groot belang. Als mbo-instelling is het belangrijk om studenten te informeren waar zij discriminatie kunnen melden en wat daarmee gedaan wordt. Daarnaast moeten onderwijsprofessionals tools krijgen zodat zij geen handelingsverlegenheid ervaren maar daadwerkelijk het gesprek kunnen voeren met studenten en leerbedrijven om discriminatie tegen te gaan en te voorkomen. De komende periode wil ik samen met studenten, onderwijsprofessionals en leerbedrijven – als onderdeel van de herijking van de werkagenda – kijken hoe we de meldingsbereidheid kunnen vergroten en welke ondersteuning daarbij benodigd is.
Door de coronacrisis zijn de stagetekorten in het mbo toegenomen; bent u voornemens een onderzoek uit te voeren naar de effecten van de stagetekorten door de coronacrisis in het mbo op (de toename van) stagediscriminatie?
Inmiddels zijn er diverse onderzoeken naar stagediscriminatie afgerond. Ook het onderzoek van Verwey-Jonker heeft stagediscriminatie objectief vastgesteld. In het NRO onderzoek Gelijke kansen richting de toekomst wordt onderzocht welke interventies gelijke kansen op stages en werk kunnen bevorderen, en helpen bij het tegengaan en voorkomen van stagediscriminatie. Dit onderzoek is gestart tijdens de coronacrisis. Ik ben niet voornemens om een extra onderzoek uit te voeren naar de effecten van de stagetekorten door de coronacrisis in het mbo op (de toename van) stagediscriminatie. Nu is het zaak om de ingezette acties op het voorkomen van stagediscriminatie en het vergroten van het aantal stage- en leerwerkplekken volop door te zetten.
Het bericht 'Onveilige sfeer op modeschool AMFI: "Een docent vergeleek mijn Arabische model met een seriemoordenaar"' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vele, blijkbaar structurele misstanden op de modeschool AMFI?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over de meldingen van sociale onveiligheid bij de modeschool AMFI, onderdeel van de Hogeschool van Amsterdam.
Klopt het dat op korte termijn de heraccreditatie van deze opleiding plaats moet vinden? Zoja, wanneer gaat dit proces lopen? En in hoeverre is de NVAO2 in staat om aan de hand van dit soort bevindingen de opleiding niet goed te keuren? Op welke standaarden zouden ze zich dan moeten berusten?
De berichtgeving betreft de bacheloropleiding Fashion and Textile Technologies die wordt aangeboden door het Amsterdam Fashion Institute van de Hogeschool van Amsterdam. De datum waarop het visitatierapport van deze opleiding moet worden ingeleverd is 31 oktober 2021, voor de zomer zal de visitatie plaatsvinden.
Het accreditatiekader van de NVAO richt zich op de kwaliteit van het onderwijs, het bevat vier standaarden waar de opleiding aan moet voldoen: 1. Beoogde leerresultaten 2. Onderwijsleeromgeving 3. Toetsing en 4. Gerealiseerde leerresultaten. De opleiding Fashion and Textile Technologies doet mee in het experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie (ILO).3 Dit betekent dat de NVAO voor heraccreditatie alleen standaard 1 en 4, de beoogde en de gerealiseerde leerresultaten, beoordeelt. De beoordeling van de standaarden onderwijsleeromgeving en toetsing is – in het kader van het experiment – de verantwoordelijkheid van de instelling.
In het experiment wordt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van standaard 2 en 3 verschoven van de NVAO naar de instelling, waarbij de instelling dient te voldoen aan de European Standards and Guidelines (ESG). In de ESG alsook het accreditatiekader van de NVAO blijven verwachtingen die terecht gesteld worden aan het hoger onderwijs, zoals sociale veiligheid en studentenwelzijn, buiten beschouwing. Met de invoering van instellingsaccreditatie wordt een rijker beeld van onderwijskwaliteit gehanteerd. Instellingen kunnen dan op instellingsniveau laten zien hoe zij hun verantwoordelijkheid op bijvoorbeeld sociale veiligheid en het welzijn en de begeleiding van studenten oppakken.4
Ben u bereid de Onderwijsinspectie opdracht te geven het geheel grondig te onderzoeken indien de NVAO niet in staat is om te handelen op dit soort signalen en indien noodzakelijk stevig in te grijpen?
De Inspectie van het Onderwijs kan zelf op basis van signalen, waaronder berichten in de media, besluiten een onderzoek in te stellen. Naar aanleiding van dit signaal en de meldingen van studenten bij de vertrouwensinspecteurs heeft de inspectie reeds contact opgenomen met de Hogeschool van Amsterdam. De inspectie heeft mij geïnformeerd dat zij de resultaten van het externe onderzoek dat de Hogeschool van Amsterdam laat uitvoeren afwacht. Voorts start de inspectie een themaonderzoek naar sociale veiligheid in het kunstvakonderwijs. De inspectie bekijkt later of er aanleiding is om het onderzoek naar sociale veiligheid breder te trekken naar opleidingen in andere sectoren binnen het hoger onderwijs.
De sociale veiligheid in het kunstvakonderwijs staat bij mij en bij de sector hoog op de agenda. In de Sectoragenda Kunstonderwijs 2021–2025, die de VH recent aan mij heeft aangeboden, wordt sociale veiligheid expliciet als aandachtspunt genoemd. Ook in komende jaren blijft de sector zich inspannen voor een veilige leer- en werkomgeving van studenten. In de sectoragenda is een statement sociale veiligheid opgenomen en zijn de contouren voor een code sociale veiligheid geschetst. Onderwerpen die ik al langer benadruk in het borgen van sociale veiligheid, zoals voldoende vertrouwenspersonen, de ombudsfunctie, en diversiteit en inclusie, hebben hierin een plek. Ik ben verheugd dat de kunstensector hierin zijn verantwoordelijkheid neemt. Net zoals ik aan de KNAW een advies heb gevraagd over preventieve maatregelen en specifieke elementen in de wetenschappelijke cultuur die een voedingsbodem kunnen zijn voor grensoverschrijdend gedrag, heb ik de Raad voor Cultuur advies gevraagd over grensoverschrijdend gedrag in de culturele en creatieve sector waar ook sprake kan zijn van ongelijke machtsverhoudingen of afhankelijkheidsrelaties. Dit advies, dat uiterlijk 1 maart 2022 wordt uitgebracht, omvat ook het kunstvakonderwijs.
Het bericht ‘Werkgevers: creatieve oplossing nodig voor meer stageplekken mbo’ers’ |
|
Hilde Palland (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers: creatieve oplossing nodig voor meer stageplekken mbo’ers»?1
Ja.
Deelt u de oproep van onder andere MBK Nederland, Techniek Nederland, Actiz en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) om creatievere oplossingen toe te passen voor stageplekken van mbo’ers?
Ja, de huidige crisis vraagt om meer flexibiliteit dan normaal. Ik heb in het servicedocument aanpak COVID-19 mbo aangegeven dat scholen verschillende mogelijkheden hebben om met stagetekorten om te gaan. Op 31 maart jl. is een Webinar georganiseerd door OCW en de MBO Raad om de mogelijkheden verder toe te lichten en uit te leggen. Ook worden er Q&A’s en een infographic over de mogelijkheden verspreid2.
Deelt u de mening dat praktijkervaring voor veel mbo’ers cruciaal is en dat snelheid en creativiteit geboden is om studenten dit wel te kunnen bieden?
Ja, praktijkervaring is een zeer belangrijke component binnen het mbo-onderwijs. Daarom heeft het kabinet ook in de eerste maand na de corona-uitbraak 8 miljoen euro vrijgemaakt voor het Actieplan Stages en Leerbanen van SBB en is met het servicedocument meer ruimte gecreëerd voor het opdoen van praktijkervaring. Herhaaldelijk heb ik het onderwijs en het bedrijfsleven opgeroepen om van de ruimte die er wordt geboden, gebruik te maken. Dat doe ik nu weer. Op plekken waar men met deze ruimte aan de slag is gegaan, is ook daadwerkelijk resultaat te zien. Dat is te zien aan de goede voorbeelden op de website van het Kennispunt Onderwijs en Examinering.
Kunt u ingaan op de gestelde oplossingen als meer stagiaires per bedrijf, een variabele stagelengte en inzet van recent gepensioneerde stagebegeleiders?
Ja, dit zijn oplossingen die met het servicedocument mogelijk zijn en waartoe ik scholen en bedrijfsleven van harte oproep om deze toe te passen.
Wat is er nu nog niet mogelijk van de voorgestelde oplossingen en waarom niet?
De bij vraag 4 genoemde oplossingen zijn allemaal mogelijk.
De SBB heeft van het ministerie opdracht gekregen te werken aan een actieplan voor stageplekken; tegen welke knelpunten lopen zij aan om zoveel mogelijk mbo’ers een praktijkplek te bieden? Kunt u aangeven wat het actieplan tot dusver heeft opgeleverd?
Uw Kamer heb ik dit voorjaar een voortgangsrapportage van SBB gestuurd met analyses over de eerste helft van studiejaar 2020–20213. Daaruit blijkt dat in die periode 265.000 studenten op stage zijn geweest of een leerbaan hebben gevonden. Daar tegenover staat dat er nog zo’n 20.000 studenten op zoek waren naar een stage of leerbaan. SBB merkt daarbij op dat de tekorten verschillen per sector en per regio. In de zorg is het gebrek aan begeleidingscapaciteit voor stagiairs bijvoorbeeld een groot knelpunt. In goed overleg met het Ministerie van VWS, SBB, MBO Raad en de zorgsector zijn crisismaatregelen genomen, zoals het erkennen van teststraten en vaccinatiestraten als leerbedrijf, en wordt gewerkt aan een structurele aanpak van het tekort aan begeleidingscapaciteit.
Hoe gaat u samen met de ondertekenaars van de brandbrief bij wie de wil is om meer mogelijkheden te bieden voor mbo’ers ervoor zorgen dat die mogelijkheden op korte termijn er zijn voor de studenten?
Bedrijven die zich willen inspannen om een of meer stagiairs of bbl-werknemers in dienst te nemen, kunnen zich melden bij SBB voor een erkenning. SBB is in staat om erkenningsprocedures binnen 10 dagen uit te voeren, of sneller als er sprake is van urgentie. Ik roep de werkgeversorganisaties dan ook op om binnen de sector de vraag aan bedrijven om leerbedrijf te worden, te blijven herhalen.
Met het Webinar van 31 maart jl. en de daarop volgende communicatie over de mogelijkheden uit het servicedocument en de goede voorbeelden, hoop ik dat scholen een nog beter beeld hebben gekregen over de mogelijkheden om noodzakelijke oplossingen in gang te zetten. Als ik merk dat dit nog niet volstaat, zal ik mij samen met SBB en andere partners inspannen om te zorgen dat de extra ruimte uit het servicedocument zoveel mogelijk wordt benut. Daarnaast blijf ik in gesprek met mijn collega van het Ministerie van VWS over het vergroten van de begeleidingscapaciteit in de zorg.
Het artikel ‘Soms blijkt een diploma van leerfabriek NCOI bitter weinig waard’. |
|
Judith Tielen (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovengenoemde artikel in Trouw van 13 januari jl?1
Ja.
Deelt u de constatering dat er maar weinig keuze is in om- en bijscholen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren?
We zien dat formele opleidingen voor volwassenen nog niet altijd flexibel genoeg zijn, doordat ze onvoldoende rekening houden met reeds verworven vaardigheden en kennis. En dat deze opleidingen vaak minder goed te combineren zijn met zorg en werk, doordat ze niet tijd- en plaats-onafhankelijk kunnen worden gevolgd. Tegelijkertijd bestaan er ruimschoots (korte) scholingsmogelijkheden en scholingsmogelijkheden die leren combineren met werken in de praktijk, zoals bbl of de mkb-route in het hbo. Zodoende is er veel mogelijk als het gaat om scholing naar tekortberoepen en worden diverse scholingstrajecten door meerdere opleiders aangeboden.
Zowel in het hoger onderwijs (experimenten leeruitkomsten) als in het middelbaar beroepsonderwijs (flexibel beroepsonderwijs in de derde leerweg) zijn stimuleringsprogramma’s uitgevoerd waarin publieke bekostigde en niet-bekostigde instellingen worden gestimuleerd (al dan niet gezamenlijk in samenwerkingsverbanden) flexibele scholingstrajecten voor formele opleidingen te ontwikkelen. In het hoger onderwijs zal de extra ruimte voor flexibilisering die in het experiment leeruitkomsten wordt geboden, verankerd worden in de wet. Na aanpassing in de wet kunnen alle instellingen ook een flexibele invulling van hun leertrajecten aanbieden waarbij leeruitkomsten centraal staan. De student in samenspraak met de opleiding bepaalt hoe hij of zij werkt aan de leeruitkomsten en die vervolgens aantoont. Daarnaast wordt gewerkt aan het mogelijk maken van flexibele deelname aan opleidingen in het hoger onderwijs met het experiment flexstuderen. Dit is ook voor werkenden van belang, om studie, werk en privéleven goed op elkaar af te kunnen stemmen.
In het middelbaar beroepsonderwijs zijn mbo-certificaten geïntroduceerd. Deze kunnen door OCW worden verbonden aan keuzedelen en beroepsgerichte onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt.
Herkent u de grote behoefte aan modulair en flexibel opleidingsaanbod die er bij werkenden en werkzoekenden is? Is bij u bekend hoeveel groter deze behoefte is geworden sinds het ontstaan van de coronacrisis en de dalende werkgelegenheid? Binnen welke sectoren is deze behoefte momenteel het grootst?
Vanaf november kunnen werkzoekenden en werkenden kosteloze scholingstrajecten volgen via de tijdelijke crisisregeling NL leert door met inzet van scholing. Dit aanbod bevat kortdurende cursussen en trainingen. Opleiders hebben laten weten dat er veel interesse is voor het gratis scholingsaanbod. Om inzichtelijk te krijgen hoe groot deze behoefte precies is en wat de financiële realisatie is, wordt momenteel een monitor uitgevoerd. De eerste resultaten daarvan worden verwacht in maart. Ook wordt onder de deelnemers van de scholingstrajecten een enquête uitgevoerd om te onderzoeken wat de aanleiding is voor het volgen van een kosteloos scholingstraject. Hier wordt ook gevraagd naar de kenmerken en eigenschappen van de deelnemer, waaronder de sector waar de hij of zij werkzaam is of was. De resultaten van de monitor en de uitkomst van de enquête worden met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat het niveau en de kwaliteit van opleidingen inzichtelijk moeten zijn voor zowel de deelnemers als werkgevers? En deelt u de mening dat dat voor zowel hele opleidingen als voor modules geldt? Zo ja, op welke manier wordt dit nu vormgegeven? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Het niveau en de kwaliteit van onderwijs moeten inzichtelijk zijn voor zowel deelnemers als werkgevers. Het hoger onderwijs kent associate degree, bachelor- en masteropleidingen, deze zijn geaccrediteerd door de NVAO. Alle geaccrediteerde opleidingen zijn opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO). Dit register is openbaar, net als alle accreditatiebesluiten en -rapporten.
Opleidingen leidend tot een diploma worden van overheidswege op kwaliteit beoordeeld. Dat geldt niet voor afzonderlijke modules. Ik heb in het afgelopen jaar gesprekken gevoerd met partijen in het hoger onderwijs over de toekomst van het accreditatiestelsel. In dat kader is ook gesproken over instellingsaccreditatie en de kwaliteitsborging van kleinere onderwijseenheden van opleidingen. Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn te informeren over de opbrengsten van die gesprekken.
Hoe beoordeelt u de informatievoorziening over modulair onderwijs met betrekking tot afronding met een volwaardig diploma of een module op hbo-niveau, die slechts onderdeel is van een later te behalen diploma? In hoeverre is er toezicht op de wijze waarop opleidingen worden aangeprezen? Bent u bereid met instellingen, deelnemers en werkgevers af te stemmen hoe onduidelijkheden worden voorkomen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd. De inspectie voert dit toezicht uit op basis van signalen. Daarbij neemt de inspectie ook mee hoe een onderwijsinstelling communiceert, bijvoorbeeld op haar website, over het aangeboden onderwijs. Ik ben reeds met de inspectie in gesprek over de duidelijkheid van de betreffende regelgeving.
Herinnert u zich het pleidooi tijdens de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2021 dat vroeg naar een inventarisatie van de manier waarop modulair onderwijs, zowel bij bekostigde als niet-bekostigde onderwijsinstellingen, moet worden vormgegeven? Wanneer kan de Kamer de gevraagde brief verwachten over de modulaire aanpak binnen het bekostigd onderwijs?
De bedoeling was om dit in de brief over de bekostiging van begin 2021 mee te nemen over of en hoe de modulaire aanpak een plek kan krijgen in de bekostiging. Het gaat echter om een complexe vraag met ingrijpende gevolgen voor het stelsel. Dit kabinet zal daar geen beslissingen meer over nemen en het wordt daarom aan een volgend kabinet gelaten.
Herkent u zich in de constatering uit het artikel dat reguliere hbo- en mbo-instellingen grote moeite hebben met het geven van volwassenonderwijs, vanwege wettelijke beperkingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Klopt het dat niet-bekostigde onderwijsinstellingen een groter modulair opleidingenaanbod hebben dan de bekostigde instellingen? En klopt het ook dat dat verschil voor opleidingen in tekortsectoren en -beroepen groter is?
Nee, dat herken ik niet. In het artikel wordt als voorbeeld van wettelijke beperkingen genoemd dat publieke instellingen alleen overheidsbekostiging krijgen voor volledige opleidingen. Het ontbreken van overheidsbekostiging is echter geen wettelijke belemmering voor het aanbieden van modulair opleidingenaanbod. Bekostigde instellingen kunnen het onderwijsprogramma modulair inrichten. Ze kunnen ook losse modules als contractonderwijs aanbieden. Beide vormen van modulair aanbod van bekostigde instellingen worden niet geregistreerd, dus de precieze omvang is ons niet bekend.
Wat is de groei van het aantal deelnemers aan deeltijd- of modulaire opleidingen in tekortberoepen en -sectoren, zoals de gezondheidszorg, onderwijs, techniek en ict? Kunt u daarbij een overzicht geven van het totaal aantal deelnemers in deeltijd- of modulaire opleidingen, binnen zowel het bekostigde als het niet-bekostigde onderwijs?
Hieronder vindt u een overzicht met het aantal deeltijdstudenten in het bekostigd onderwijs. Bekostigde onderwijsinstellingen bieden in principe geen bekostigd modulair onderwijs. Daarom is modulair onderwijs buiten beschouwing gelaten. Ook geldt dat in het wo in de sector techniek doorgaans alleen voltijdopleidingen worden aangeboden.
Ik beschik niet over historische gegevens van niet-bekostigd deeltijd- en modulair onderwijs.
Hbo deeltijd
gezondheidszorg
3.561
4.130
4.903
5.627
6.515
Hbo deeltijd
onderwijs
19.083
18.540
18.310
18.742
19.934
Hbo deeltijd
techniek
5.071
5.389
5.691
6.387
6.793
Wo deeltijd
gezondheidszorg
405
452
461
510
552
Wo deeltijd
onderwijs
271
243
235
242
217
Hbo deeltijd
gezondheidszorg
1.032
941
1.172
1.245
1.385
Hbo deeltijd
onderwijs
973
1.182
1.376
1.631
2.049
Hbo deeltijd
techniek
845
959
1.027
1.381
1.267
Wo deeltijd
gezondheidszorg
11
35
29
39
38
Wo deeltijd
onderwijs
9
5
11
5
8
Wat doet u eraan om alle onderwijsinstellingen (zowel niet-bekostigd als bekostigd) te stimuleren om het modulair en flexibel opleidingenaanbod te vergroten? In hoeverre zorgt u er daarbij voor dat vooral voor tekortsectoren en -beroepen meer opleidingsmodules worden aangeboden?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoe ik het vergroten van flexibel opleidingenaanbod vergroot. Meer flexibel aanbod kan ook leiden tot meer modulair opleidingenaanbod. Daarbij zijn er geen specifieke maatregelen gericht op tekortsectoren en -beroepen. Wel wordt er in de tekortsectoren met onderwijsvormen gewerkt om onderwijs en arbeidsmarkt dichter bij elkaar te brengen zoals Make IT work, fast switch en hybride leeromgevingen.
Klopt het dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) de diplomaclaims van de NCOI «misleidend» noemt? Zo ja, waarom? En was u hiervan op de hoogte? Welke stappen heeft u na dit signaal genomen om dit te verbeteren?
Indien de NVAO in communicatie-uitingen van instellingen of opleidingen voor hoger onderwijs informatie ziet, die zij onjuist acht, wordt de inspectie daarover geïnformeerd. Dat is ook in dit geval gebeurd. Op vraag van de betreffende journalisten heeft de NVAO-woordvoerder bevestigd dat het misleidend is om bij niet-geaccrediteerd onderwijs te vermelden dat deelnemers aan het eind een «Diploma hbo van Hogeschool NCOI» ontvangen. Het is nu aan de inspectie om zich hierover een oordeel te vormen. Het toezicht op naleving van wet- en regelgeving is immers belegd bij de inspectie.
Is de NVAO inmiddels gestart met een onderzoek naar «misleidende» claims over diploma’s van NCOI? Zo nee, waarom niet en waar baseert de NVAO deze kwalificatie dan op? En deelt u de constatering van de NVAO dat de wet verduidelijkt dient te worden als het gaat om de diplomaclaims?
Zoals gezegd doet de inspectie onderzoek naar de naleving door NCOI van de Wet ter bescherming van namen en graden. Daarbij wordt onder andere onderzocht of sprake is van misleiding. Ik ben reeds met de inspectie in gesprek over de duidelijkheid van de betreffende regelgeving.
Zijn de teksten op de website van NCOI afgestemd met de Onderwijsinspectie? Heeft de Onderwijsinspectie vaker meegekeken met teksten van NCOI en die goedgekeurd? Waarom spreekt de NVAO dan alsnog van «misleidende» claims?
De teksten op de website van NCOI worden niet afgestemd met de inspectie en door de inspectie goedgekeurd. Wat de inspectie een aantal jaren geleden wel heeft gedaan is onderzoek naar de juistheid van de informatie van NCOI. Toen is gekeken naar formuleringen op de website. Informatie van instellingen (op websites) kan regelmatig wijzigen en de inspectie kijkt (bij NCOI) niet mee met elke nieuwe formulering. Signalen kunnen aanleiding zijn om onderzoek te doen naar formuleringen. In het onderzoek dat de inspectie nu uitvoert bij NCOI, toetst de inspectie de actuele formuleringen aan wet- en regelgeving. Hierbij betrekt de inspectie alle relevante signalen.
In hoeverre heeft de Onderwijsinspectie het in het artikel genoemde onderzoek en de daarbij behorende onderzoeksvragen met u afgestemd? Wat zijn de onderzoeksvragen en wanneer kan de Kamer hierover de resultaten verwachten? In hoeverre is de NVAO betrokken bij de toetsing van de kwaliteit van het onderwijs van NCOI? Hoe is de rolverdeling tussen onderwijsinspectie en NVAO in deze specifieke situatie?
De inspectie heeft de Minister van OCW medio januari 2021 geïnformeerd over het onderzoek naar aanleiding van signalen die de inspectie in het afgelopen jaar over het hoger onderwijs van NCOI heeft ontvangen over mogelijk misleidende voorlichting met betrekking tot de graadverlening. Doel van dit onderzoek is te beoordelen of de graadverlening en de voorlichting daarover van NCOI voldoen aan de wettelijke vereisten die hiervoor gelden. Verwachting is dat het onderzoek voor de zomer van 2021 is afgerond.
De NVAO accrediteert het onderwijs op basis van een periodieke beoordeling van de kwaliteit, en de onderwijsinspectie kijkt naar de naleving van wet- en regelgeving op basis van signalen. De inspectie en de NVAO informeren elkaar over relevante signalen – zowel over instellingen als over het stelsel als geheel – ten aanzien van onderwijskwaliteit en de toepassing van wet- en regelgeving.
Wat zijn de coronarichtlijnen met betrekking tot afstandsonderwijs voor deeltijd- en modulair onderwijs bij niet-bekostigde instellingen? Hoe wordt geborgd dat de kwaliteit van afstandsonderwijs op hoog niveau blijft? Hoe worden de verschillen tussen theoretische en praktische beroepsonderwijsmodules toegepast?
Voor niet-bekostigde onderwijsinstellingen die geaccrediteerd onderwijs bieden in de vorm van deeltijd- en modulair onderwijs, gelden dezelfde coronarichtlijnen als voor het bekostigd hoger onderwijs. Deze coronarichtlijnen zijn te vinden in het Servicedocument hoger onderwijs2. Ook wat betreft de kwaliteitsbewaking gelden dezelfde regels. De NVAO en de inspectie zijn hier vanuit hun eigen rol betrokken.
Wat zijn de corona-afspraken met de instellingen over afstandsonderwijs en hoe worden die gehandhaafd? Is bekend in hoeverre de afspraken worden nageleefd door instellingen, docenten en deelnemers?
In het Servicedocument hoger onderwijs zijn alle afspraken die OCW met (bekostigde en niet-bekostigde) instellingen heeft gemaakt terug te vinden. De inspectie houdt toezicht op de naleving van de afspraken. Daarnaast heeft de Minister van OCW wekelijks contact met de onderwijskoepels en studentenorganisaties over (afstands-)onderwijs in de coronacrisis. Knelpunten die ontstaan worden op deze manier laagdrempelig benoemd en besproken. Het beeld is dat tot zover de afspraken goed worden nageleefd.
Het bericht dat een diploma van leerfabriek NCOI soms bitter weinig waard blijkt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke stappen gaat u ondernemen in afwachting van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de misstanden bij NCOI?1 2
Of er sprake is van misstanden hangt af van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom wacht ik het onderzoek af.
Wat gaat u doen aan de eventuele misleidende claims over diploma’s, de onvoorziene kosten voor herexamens en scriptiebegeleiding, wisselende leslocaties, de werkomstandigheden van docenten en de winsthonger van particuliere onderwijsaanbieders? Gaat er strenger toezicht op dit soort zaken plaatsvinden bij particuliere opleidingsinstellingen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Het onderzoek van de inspectie richt zich in eerste instantie op de vraag of NCOI die voorschriften naleeft. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd.
Indien er signalen zijn dat de kwaliteit van geaccrediteerde opleidingen niet op orde is, zal de inspectie die delen met de NVAO. Dit kan aanleiding geven tot nader onderzoek. Ik heb geen verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van docenten in het private onderwijs. Private aanbieders mogen winstoogmerk hebben, maar diploma’s moeten altijd aan de gestelde eisen voldoen.
Erkent u dat deze casus de grote spanning laat zien tussen private (winst)belangen en het publieke belang voor goed en betaalbaar onderwijs? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat dit het belang aantoont van een uitgebreid(er) aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs door publiek bekostigde instellingen? Op welke wijze gaat u een groter publiek aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs stimuleren?
Private onderwijsinstellingen kunnen van de overheid erkenning krijgen voor hun opleidingen als deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als die gelden voor bekostigde instellingen. Zij mogen daarbij een winstoogmerk hebben. Vanzelfsprekend heeft de overheid de publieke taak een kwalitatief, toegankelijk en effectief onderwijsstelsel in stand te houden. Beide stelsels zijn complementair en hebben bestaansrecht.
In het publieke hoger onderwijs worden al forse stappen gezet in het aanbod van volwassenonderwijs en deeltijdonderwijs. Ik deel het belang van een uitgebreid(er) aanbod. Zoals in de strategische agenda «Houdbaar voor de toekomst» reeds is aangekondigd zijn er initiatieven om instellingen te stimuleren en te helpen hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als particuliere opleidingsinstellingen een verdienmodel bouwen op onverwachte kosten voor studenten? Wat gaat u specifiek doen om dit soort praktijken onmogelijk te maken?
Studenten moeten goed geïnformeerd worden en niet voor onverwachte kosten gesteld worden in het kader van een opleiding. De verantwoordelijkheid die ik heb ten aanzien van beide sectoren is echter niet dezelfde. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt geen eisen aan de private hoger onderwijsinstellingen, behalve eisen die te herleiden zijn tot de borging van de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs, en de waarde van diploma’s. Daar hoort transparantie over kosten bij.
Hoe duidt u het feit dat NCOI een winstmarge heeft van 10% op het «product» onderwijs?
Wat betreft de financiën van particuliere aanbieders die geaccrediteerde opleidingen mogen verzorgen, strekt mijn verantwoordelijkheid als Minister niet verder dan het toezicht op hun financiële continuïteit. De hoogte van de winstmarge en de manier waarop deze particuliere instellingen hun winstmarge opbouwen, vallen niet onder het toezichtkader.
Hoeveel publiek geld gaat er via het UWV naar private opleiders? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het UWV heeft mij laten weten dat over 2020 een bedrag van 15,7 miljoen euro is overgemaakt aan private opleiders.
Gaat u de exorbitante kosten in het particulier onderwijs zoals in het artikel beschreven, die instellingen studenten in rekening worden gebracht, zoals 200 euro voor een herkansing, 610 euro voor lunch en 1.000 euro voor zes uur scriptiebegeleiding aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met mijn antwoord op vraag 4 stel ik als Minister geen eisen aan door particuliere onderwijsinstellingen gevraagde vergoedingen voor geaccrediteerde opleidingen.
Het bericht ‘Studenten laten aanvullende beurs vaak liggen’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Studenten laten aanvullende beurs vaak liggen»?1
Ja. Ik vind het zorgelijk dat niet alle rechthebbenden gebruik maken van de aanvullende beurs.
Wat is volgens u de achterliggende reden van het feit dat een kwart van de rechthebbende eerstejaarsstudenten in 2018 de aanvullende beurs niet heeft benut?
Er zijn verschillende oorzaken te noemen voor het niet-gebruik van de aanvullende beurs. Het CPB schrijft dat een deel van het niet-gebruik komt doordat studenten niet goed op de hoogte zijn van hun recht, van de aanvraagprocedure en/of van de voorwaarden van de beurs. Ook kan er volgens het CPB een stigma heersen rondom de aanvullende beurs, omdat deze is bedoeld voor studenten met ouders met een lager inkomen. Mogelijk zouden ouders uit privacy overwegingen niet willen dat hun inkomensgegevens worden gebruikt om het recht op aanvullende beurs te berekenen. Dat kan mogelijk verklaren waarom ze geen aanvullende beurs hebben aangevraagd, maar wel lenen.
De beleidsdoorlichting over Artikel 11: Studiefinanciering noemt daarnaast dat studenten aangeven het niet nodig te hebben, en dat zij bang zijn voor het opbouwen van een schuld als redenen voor niet-gebruik.
Hoe verklaart u dat 41% van de niet-gebruikers van de aanvullende beurs, wel gebruikmaakt van de leenfaciliteiten van DUO, terwijl de voorwaarden voor de lening minder gunstig zijn dan die van de aanvullende beurs?
Zie het antwoord hierboven. Studenten zijn mogelijk niet goed op de hoogte van de aanvullende beurs of denken ten onrechte dat ze hier geen recht op hebben.
Worden studenten die lenen bij DUO op de hoogte gesteld van de mogelijkheid een aanvullende beurs aan te kunnen vragen?
Bij het aanvragen van studiefinanciering wordt studenten eerst gevraagd of ze een aanvullende beurs willen ontvangen, voordat ze toekomen aan het aanvragen van een lening. Ook op de website vinden studenten informatie over de aanvullende beurs.
Wat is uw appreciatie van de conclusie van het Centraal Planbureau dat het aannemelijk is dat een deel van het niet-gebruik komt, doordat studenten niet goed op de hoogte zijn van hun recht, de aanvraagprocedure en/of de voorwaarden van de beurs?
Ik vind het mijn verantwoordelijkheid om studenten goed te informeren over het recht op de aanvullende beurs, de aanvraagprocedure en de voorwaarden. Dat geldt voor alle vormen van studiefinanciering; studenten moeten over de juiste informatie beschikken om een bewuste keuze te kunnen maken.
Het is aannemelijk dat een deel van de studenten hier niet goed van op de hoogte is. Ik heb dan ook actie ondernomen om de voorlichting te verbeteren. DUO heeft de voorlichting over de aanvullende beurs op de website aangepast en in MijnDUO zullen daarnaast aanpassingen worden doorgevoerd. Ook ga ik bekijken welke aanpassingen in het aanvragen van de studiefinanciering kunnen helpen. Ten slotte ga ik onderzoeken of studenten ook zonder aanvraag kunnen worden gewezen op hun recht, maar dat vergt zorgvuldige weging van de privacy-, uitvoerings- en wetgevingsaspecten.
Hoe kan het dat deze informatie pas nu bekend is, terwijl het om een aanzienlijke groep gaat?
Uit signalen van het ISO vorig jaar en uit de beleidsdoorlichting over Artikel 11: Studiefinanciering kwam al de indicatie naar voren dat een deel van de studenten met recht op de aanvullende beurs hier geen gebruik van maakte, maar daarmee kenden we de omvang nog niet. DUO weet niet vooraf welke studenten recht hebben op een aanvullende beurs. Daarvoor zijn inkomensgegevens nodig, die DUO alleen maar mag opvragen bij de Belastingdienst als een student de aanvullende beurs aanvraagt. Daarom heb ik om deze CPB-notitie gevraagd.
Wat gaat u doen om deze studenten alsnog te wijzen op de mogelijkheid een aanvullende beurs aan te vragen?
Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 5.
Wordt deze ook met terugwerkende kracht toegekend? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Studenten met recht op een aanvullende beurs kunnen deze aanvragen met terugwerkende kracht, tot aan de start van het studiejaar. Dit staat aangegeven op de website van DUO bij de algemene informatie over de aanvullende beurs.
Acht u het informeren van studenten per brief nog steeds voldoende, gezien de conclusie van het Centraal Planbureau dat een kwart van de rechthebbende eerstejaarsstudenten in 2018 de aanvullende beurs niet heeft benut?
Studenten worden nu niet per brief geïnformeerd over de aanvullende beurs. DUO heeft een kleinschalig experiment uitgevoerd waarmee studenten in een proactieve mail werden gewezen op de aanvullende beurs. Dit gebeurde nadat de aankomend student de reguliere informatie over studiefinanciering, waaronder de aanvullende beurs, had ontvangen. Dat heeft tot 25% meer aanvragen en 20% meer toekenningen geleid. Deze proactieve mail heeft dus meerwaarde bovenop de informatievoorziening die er al is. Daarom gaat DUO volgend jaar alle studenten op deze manier nadrukkelijker op de aanvullende beurs wijzen.
Op welke manier worden leerlingen op de middelbare school op dit moment geadviseerd en geïnformeerd over de studiefinanciering?
Er bestaan verschillende lespakketten, onder andere van Wijzer in Geldzaken, om middelbare scholieren voor te bereiden op de financiële zaken die ze moeten regelen als ze gaan studeren. Informatie over studiefinanciering maakt hier onderdeel van uit. Scholen zijn vrij om te bepalen of ze gebruik maken van deze lespakketten. Het Nibud heeft de Geldwijzer Studenten ontwikkeld, met informatie over de kosten van studeren en studiefinanciering.
Ook stuur ik ieder jaar samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media een brief aan eindexamenkandidaten en hun ouders over wat ze moeten regelen als ze gaan studeren. In de brief staat ook informatie over studiefinanciering, waaronder de aanvullende beurs.
Daarnaast zal DUO in januari in samenwerking met middelbare scholen starten met het verspreiden van campagnes van DUO via de communicatiekanalen van de scholen. De scholen delen deze campagnes via hun schermen in kantines, social media en nieuwsbrieven. In deze campagnes is ook aandacht voor de aanvullende beurs. Ook worden bijna-18 jarigen in een brief van DUO en de Belastingdienst verwezen naar de website van DUO, waar ze kunnen nagaan op welke vormen van studiefinanciering ze recht hebben.
Kunt u aangeven of u uitvoering wilt geven aan het voorstel van het Landelijke Studentenvakbond om aankomende studenten al op de middelbare school voorlichting te geven over de rechten en plichten van studenten? Zo nee, wat zijn de bewaren om dit voorstel niet uit te voeren?
Ik sta open voor de suggestie van de Landelijke Studentenvakbond, maar zou de oplossingen alleen niet bij voorbaat willen beperken tot voorlichting op de middelbare scholen. Ik betrek de suggestie graag bij twee adviezen op dit gebied die nu lopen.
Samen met de Rijksvoorlichtingsdienst ben ik vorig jaar het project «Mens Centraal: Ik ga studeren» gestart. Daarin kijken we met betrokken partijen, waaronder studenten, naar hoe de informatie voor aankomend studenten duidelijker en meer in samenhang kan worden gepresenteerd. Het gaat daarbij ook om informatie over studiefinanciering.
Ook gaat het Nibud, op basis van het Studentenonderzoek, advies uitbrengen over hoe we studenten kunnen stimuleren om bewuste financiële keuzes te maken en de voorlichting en de informatie over financiën kunnen verbeteren. Dit advies verschijnt rond de zomer van 2021.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de automatische toekenning van de basisbeurs? Zo nee, waarom niet?
Ik veronderstel dat u doelt op onderzoek doen naar het automatisch toekennen van de aanvullende beurs aan studenten die daarvoor in aanmerking komen. Ik ben bereid dit te onderzoeken en zal de privacywetgeving in dit onderzoek meenemen. Om dit uiteindelijk te bewerkstelligen is wel een wetswijziging nodig. DUO mag pas inkomensgegevens van de ouders bij de Belastingdienst opvragen, nadat de student een aanvraag voor een aanvullende beurs heeft gedaan.
Ook moet daarin worden meegewogen dat de aanvullende beurs onder de prestatiebeurssystematiek valt, dus dat het automatisch verstrekken van de aanvullende beurs ervoor zorgt dat studenten die niet binnen 10 jaar een diploma halen dan ongevraagd een hogere schuld kunnen krijgen.
Bent u bereid tot het instellen van het automatisch controleren van het recht op de aanvullende beurs en rechthebbenden hiervan op de hoogte stellen? zo nee, waarom niet?
Ik ga onderzoeken of het mogelijk is dat DUO zelf controleert of een student recht heeft op de aanvullende beurs, en hen in dat geval daar op te wijzen. Ook hiervoor geldt dat, om dit uiteindelijk te bewerkstelligen, wel een wetswijziging nodig is en de privacywetgeving moet worden meegenomen.
Welke aanpassingen op het online aanvraagscherm van studiefinanciering zijn mogelijk om studenten beter te informeren en te wijzen op hun rechten?
Dit wordt de komende maanden uitgezocht. Hierbij zullen we nadrukkelijk wetenschappelijke gedragsinzichten betrekken. Denkbaar zijn aanpassingen die de zichtbaarheid van de aanvullende beurs vergroten en motieven om deze aan te vragen versterken en weerstanden verminderen. Zowel op de plek op het aanvraagscherm waar de aanvullende beurs kan worden aangevraagd als op de plek waar een lening kan worden aangevraagd.
Stagetekorten in het mbo |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek dat Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) onder bijna 2500 mbo-studenten heeft uitgevoerd?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek?
Bij het maken van afspraken voor het «servicedocument covid-19 aanpak mbo» van 11 november heb ik verschillende uitkomsten van het onderzoek van JOB meegenomen. Uit het onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat 25% van de eerstejaars door corona vertraging meent op te lopen. Het gemiddelde over alle leerjaren ligt iets lager, op 21%. In het servicedocument zijn de mogelijkheden voor het aanbieden van alternatieven voor beroepspraktijkvorming vergroot, zodat middels andere relevante leervormen ervoor kan worden gezorgd dat het oplopen van studievertraging door het stagetekort beperkt wordt. Ik heb de uitkomsten van het JOB-onderzoek verder ook betrokken in mijn brief aan Uw Kamer van 24 november jl. «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho2.»
Leidt het onderzoek bij het kabinet tot nieuwe inzichten en maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat één op de vijf mbo-studenten, volgens het onderzoek, studievertraging oploopt door de coronacrisis? Welke oplossingen ziet het kabinet hiervoor?
Dat studenten studievertraging oplopen wil ik zoveel mogelijk voorkomen, dat heb ik al sinds het begin van de coronacrisis aangegeven. Daarom heb ik SBB gevraagd met een actieplan stages en leerbanen te komen om zoveel mogelijk plekken te realiseren en heb ik in de servicedocumenten kaders aangegeven waarbinnen scholen alternatieve vormen van bpv konden organiseren als er geen stage kon worden gevonden. In het vijfde servicedocument dat in november 2020 naar uw Kamer is gestuurd als bijlage bij de brief «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho» van 24 november jl., komen daar nog mogelijkheden bij. In deze brief ga ik ook verder in op de verwachtingen rondom studievertraging.
Hoe oordeelt u over het feit dat 40 procent van de studenten laat weten extra schoolkosten te hebben gemaakt voor hun studie (denk aan laptop, bureau of koptelefoon) als gevolg van corona? Ziet het kabinet mogelijkheden om mbo-studenten hierin tegemoet te komen, met voorrang voor studenten met een kleinere beurs?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor een tegemoetkoming in de kosten, wanneer studenten de extra kosten niet kunnen betalen. Allereerst kan de student aankloppen bij de school. Via de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen, ontvangen de mbo-instellingen jaarlijks € 10 miljoen. Met dit budget kunnen mbo-instellingen minderjarige bol-studenten helpen van wie de wettelijke vertegenwoordigers financieel niet in staat zijn om leermiddelen te kopen. Middelen die de mbo-instelling niet aanwendt voor deze doelgroep, mag de instelling naar eigen inzicht besteden aan andere activiteiten waarvoor middelen binnen deze regeling voor worden verstrekt. De middelen mogen dus bijvoorbeeld ook worden ingezet om meerderjarige studenten financieel te helpen bij de aanschaf van leermiddelen. Een andere mogelijkheid zou zijn dat scholen leermiddelen in bruikleen geven. Overigens wordt de Tijdelijke regeling per 1 augustus 2021 vervangen door het mbo-studentenfonds.
Daarnaast beschikken veel gemeenten over een laptop-regeling en kunnen studenten die jonger zijn dan 18 jaar ook financiële hulp vragen bij een Stichting Leergeld.
Ik heb Uw Kamer in het VAO van 25 november jl. toegezegd de mbo-scholen te vragen om bij de meldpunten covid-19, die per school worden ingericht voor studenten, informatie over genoemde regelingen te betrekken, zodat studenten gemakkelijker toegang hebben tot de informatie hierover. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat studenten in de zorg- en welzijnssector het moeilijkste een stageplek kunnen vinden? Deelt u de mening dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen voor de stagetekorten in publieke sectoren, zoals zorg en handhaving?
Als oorzaak voor de tekorten bij zorg en welzijn wordt volgens SBB door scholen aangegeven dat er op dit moment in de meerderheid van de gevallen onvoldoende capaciteit is voor stagebegeleiding bij de zorginstellingen. Hiervoor kan ik begrip opbrengen, omdat de coronacrisis erg veel vraagt van de zorgsector. Daarom is het ook belangrijk dat er wel voldoende toestroom blijft van nieuw personeel juist in deze sector. Scholen hebben in het geüpdatete servicedocument voor de mbo-sector van 11 november jl. aanvullende mogelijkheden gekregen voor het verzorgen van alternatieve oplossingen voor de stage. SBB werkt ondertussen in het kader van het actieplan samen met partijen uit onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de regio aan regionale maatregelen voor het tegengaan van de tekorten. Het Ministerie van VWS biedt ruime steun aan de zorg met het Stagefonds Zorg, een subsidieregeling van jaarlijks 112 miljoen euro. Hieruit kunnen de zorginstellingen die een stage aanbieden aan mbo- of hbo-studenten van bepaalde zorg- en welzijnsopleidingen een tegemoetkoming ontvangen in de kosten van het aanbieden van een stage. Ook stimuleert VWS via de subsidie SectorplanPlus werkgevers om mensen op te leiden en om meer praktijkplaatsen aan te bieden. Daarnaast is er de subsidieregeling praktijkleren, van waaruit zorginstellingen een tegemoetkoming kunnen aanvragen voor het aanbieden van BPV-plaatsen aan BBL-studenten en stageplaatsen aan hbo-deeltijd en duaal studenten van zorgopleidingen.
Deelt u de analyse dat de op zichzelf succesvolle aanpak van het kabinet en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) inzake het terugdringen van stagetekorten, zich tot nu toe meer op private dan op publieke sectoren heeft gericht, en dat u meer zou kunnen en moeten doen om ook het aantal stages in publieke sectoren op peil te brengen?
Hierover is de motie Bruins c.s. aangenomen, die het kabinet vraagt om een strategie om meer stage-, trainee- en startersplekken te realiseren bij de overheid. Rijksbreed wordt eraan gewerkt om het aantal stageplaatsen binnen de rijksoverheid weer terug te krijgen op het niveau van 2019. Daarnaast treedt het Ministerie van BZK in overleg met andere publieke werkgevers om dit vraagstuk te bespreken. De aanpak van SBB in het kader van het actieplan richt zich op alle werkgevers die kunnen bijdragen aan het oplossen van de tekorten, dus inclusief de (potentiële) erkende leerbedrijven binnen rijksoverheid en decentrale overheden. Daarbij wordt ook out of the box gedacht in termen van sectoren. Als een student een deel van de werkprocessen in een andere sectoren kan leren, dan worden ook daar erkenningen voor afgegeven. Ik heb SBB bij de uitvoering van het Actieplan stages en leerbanen gevraagd in gesprek te gaan met de VNG, het IPO of de Unie van Waterschappen over het vergroten van het aantal stageplekken en leerbanen bij de decentrale overheden. In het eerder genoemde VAO van 25 november jl. heb ik Uw Kamer toegezegd om hierover in het kader van de voortgang van Actieplan stages in het bijzonder aandacht te besteden aan de stageplaatsen in de publieke sector.
Ziet u mogelijkheden om extra stagebegeleiding mogelijk te maken in publieke sectoren, bijvoorbeeld door te bekijken of gepensioneerde of anderszins uitgetreden oud-professionals in de publieke sector bereid zijn tegen vergoeding stagebegeleiding aan te bieden? Is het mogelijk om extra werk te maken van begeleiding door de stagebegeleiders van onderwijsinstellingen – bijvoorbeeld door deze stagebegeleiders extra te trainen en extra tijd vrij te maken voor ondersteuning van stagiaires – zodat de aanbieders van stages hierin zoveel mogelijk ondersteund en ontlast worden?
Indien bij het terugbrengen van het aantal stageplaatsen bij de rijksoverheid naar het niveau van 2019 de beschikbare capaciteit een knelpunt vormt, dan is het Rijk bereid om te onderzoeken op welke wijze extra stagebegeleiding gerealiseerd kan worden. In dat geval zal ik de in de vraag genoemde voorbeelden hierbij betrekken en daarbij dan ook de arbeidsrechtelijke consequenties voor de werkgever en de werknemer uitwerken. Indien dit aan de orde is bij andere publieke werkgevers kan deze suggestie vanuit BZK ook bij hen onder de aandacht worden gebracht. In het geüpdatete servicedocument van 11 november jl. is voor mbo-instellingen de mogelijkheid geopend om capaciteit en middelen voor het aanbieden van keuzedelen in te zetten voor het door de school organiseren en aanbieden van alternatieven voor bpv. Hoe de scholen hun docenten willen inzetten blijft vervolgens een keuze van de school.
Deelt u de analyse van JOB dat een vicieuze cirkel dreigt te ontstaan: door de grote druk op en tekorten in de zorg kunnen nu onvoldoende stagiaires begeleid worden, wat bijdraagt aan een groter tekort in deze sectoren in de toekomst, wat weer leidt tot druk op en tekorten in stagebegeleiding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat het kabinet deze vicieuze cirkel doorbreken?
Deze vicieuze cirkel ligt op de loer, daarom heb ik in het servicedocument mbo-aanpak coronavirus covid-19 scholen ruimte geboden voor alternatieve invulling van beroepspraktijkvorming. Ik verwacht dat er na de coronacrisis weer meer capaciteit zal komen voor begeleiding, de situatie waar de zorg nu voor staat is uniek en niet te vergelijken met eerdere jaren.
Vanuit het Ministerie van VWS wordt middels het actieprogramma Werken in de zorg al gewerkt om de personeelstekorten in de zorg tegen te gaan. Deze aanpak is erop gericht dat meer mensen kiezen voor de zorg en om het personeel voor de zorg te behouden. Voor de voortzetting van de belangrijkste instrumenten uit het programma heeft het kabinet recent geld vrijgemaakt oplopend tot 130 miljoen euro structureel vanaf 2023. Naast een forse scholingsimpuls (subsidieregeling SectorplanPlus) is er vanuit dit programma ook expliciet aandacht voor de aansluiting van onderwijs op de op zorg. In de praktijk bestaan al veel voorbeelden hoe dit aan te pakken. Met het Actieleernetwerk maken we deze zichtbaar en zorgen we dat zorginstellingen en scholen van elkaar kunnen leren3.
Is het kabinet bereid op zo kort mogelijke termijn met een integraal actieplan te komen voor het creëren van meer stageplaatsen in publieke sectoren in den brede, inclusief decentrale overheden en uitvoeringsdiensten? Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten uit de regio's met de grootste tekorten om te bezien of een deel van de coronasteun aan gemeenten ook ingezet kan worden voor het creëren van meer stageplekken en leerbanen?
Rijksbreed wordt eraan gewerkt om het aantal stageplaatsen bij de rijksoverheid terug te brengen op het niveau van 2019. Ook wordt dit onderwerp besproken met andere overheidswerkgevers. SBB werkt in het kader van het actieplan stages en leerbanen in de regio samen met stakeholders uit het onderwijs, bedrijfsleven en lokale overheid aan maatregelen om gericht stagetekorten in de regio op te lossen. Daarbij wordt zowel naar mogelijkheden in de private als in de publieke sector gekeken. Een mooi voorbeeld van de regionale samenwerking komt uit Limburg. Daar werven mbo-scholen Vista College en Gilde Opleidingen, Provincie Limburg en SBB gezamenlijk stages en leerbanen bij werkgevers in zowel de private als publieke sector. Ook heb ik SBB gevraagd een oproep te doen aan de VNG en IPO om meer stageplaatsen aan te bieden bij decentrale overheden.
Wat vindt u van het voorstel van JOB voor een speciaal coronameldpunt op elke mbo-instelling? Gaat u dit samen met mbo-instellingen mogelijk maken? Zo ja, op welke termijn denkt u de Kamer te kunnen informeren over hoe, en op welke termijn, dit meldpunt opgestart zal worden?
Dit voorstel heb ik besproken met de MBO Raad in het kader van de update van het «servicedocument covid-19 aanpak mbo». Het nieuwe document is op 11 november jl. gepubliceerd. Hierin is opgenomen dat scholen moeten zorgen voor goede communicatie over coronamaatregelen en aanpassingen in lessen en examens richting studenten. Het staat scholen altijd vrij om daar zelf een vorm voor te kiezen. Wel doen de MBO Raad en ik in het servicedocument de suggestie om een coronameldpunt in de school op te richten.
Heeft u er een beeld van of en, zo ja, in welke mate, de huidige stagetekorten stagediscriminatie vergroten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Er zijn al diverse onderzoeken, die hebben uitgewezen dat stagediscriminatie een belemmering kan vormen voor studenten om een stageplek te kunnen vinden. Aanvullend onderzoek is mijn inziens daarom niet nodig. Daarentegen is het juist belangrijk om nu extra in te zetten op het voorkomen van stagediscriminatie door te werken aan concrete acties en maatregelen. Recent is de campagne KIESMIJ gestart om informatie en hulpmiddelen bij het tegengaan van stagediscriminatie onder de aandacht te brengen bij (leer)bedrijven, scholen en studenten. Ook werken OCW en SZW, in samenwerking met de MBO Raad, aan de oprichting van een kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie, en wordt een pilot opgezet waarbij scholen verantwoordelijk worden voor de werving en selectie van studenten voor een eerste leerplek.
Het artikel ‘Ouders mbo-leerlingen hebben weinig vertrouwen in coronarooster vier uur naar school in de week is veel te weinig’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouders mbo-leerlingen hebben weinig vertrouwen in coronarooster: «Vier uur naar school in de week is veel te weinig»»? Deelt u de mening dat de zorgen van ouders begrijpelijk zijn als jongeren per week slecht vier contacturen op school krijgen?1
Ja, ik ken het genoemde artikel. Ik begrijp de zorgen van deze ouders, maar helaas noopt de Corona-crisis ons tot maatregelen.
Kunt u schetsen hoeveel uren studenten onderwijs volgen bij andere opleidingen en instellingen? Kunt u hierbij aangeven of het om fysieke of digitale contactmomenten gaat?
Nee, deze gegevens worden niet bijgehouden. Wel is duidelijk dat er vanwege de beperkingen die gelden, maar een deel van de studenten tegelijk aanwezig zijn op school. Daarom is blended onderwijs in vele gevallen noodzakelijk. Dit betekent dat er sprake zal zijn van een combinatie van fysiek onderwijs (op de school, op het leerbedrijf of op een andere locatie buiten de school), (digitaal) afstandsonderwijs, zelfstudie en (gezamenlijke) opdrachten. Scholen bepalen zelf welk deel van het onderwijsprogramma op afstand wordt gegeven. Waar het gaat om onderwijstijd heeft de school de ruimte om af te wijken van de wettelijk voorgeschreven verhouding in uren begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming. Daarbij blijft het uitgangspunt voor het (voltijdse) onderwijs dat er vooralsnog sprake is van ten minste 1600 studiebelastingsuren per studiejaar. De verdeling over begeleide onderwijstijd, beroepspraktijkvorming en overige uren zoals zelfstudie is flexibel. Ik heb de MBO Raad gevraagd om goede voorbeelden van scholen of opleidingen waar het lukt om een hoog aantal uren fysiek onderwijs te verzorgen aan studenten, te verzamelen en te delen.
Heeft u een beeld van het totale aantal uren onderwijs dat fysiek en digitaal op dit moment aangeboden wordt in vergelijking met voor de coronatijd?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Begrijpt u dat veel jongeren structuur nodig hebben bij het leren, en dat de fysieke lessen hierbij van belang zijn? Kunt u aangeven hoeveel uur studenten volgens u minimaal fysiek les zouden moeten krijgen? Op welke manier kan volgens u een minimum aantal uren van fysieke aanwezigheid voor deze studenten worden gerealiseerd? Deelt u de mening dat het aantal uren praktijkonderwijs hierbij prioriteit moet zijn?
Ik ben met u eens dat veel jongeren structuur nodig hebben en dat fysieke lessen hierbij van belang zijn. De afstandsnorm, die in het mbo in acht moet worden genomen vanwege covid-19, stelt echter forse beperkingen aan het realiseren van fysiek onderwijs. Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven is het aan scholen om gegeven de diplomaeisen het onderwijs te programmeren met voldoende ruimte voor zowel theoretisch onderwijs als praktijkonderwijs. Wel roep ik scholen op om de capaciteit van de gebouwen maximaal te benutten en goede initiatieven en voorbeelden zoveel mogelijk met elkaar te delen. Gemeenten kunnen hier mogelijk ook een rol spelen door het beschikbaar stellen van ruimtes en gebouwen voor onderwijs. Verder vindt in oktober een evaluatie van de huidige vervoersafpraken plaats waarbij gekeken wordt of een verruiming van de OV-afspraken mogelijk is.
Kan uit het servicedocument mbo worden opmaakt dat de regels van de brancheprotocollen gebruikt mogen worden voor praktijkonderwijs? Waarom is dit een keus en niet een verplichting zodat er meer praktijkonderwijs mogelijk is? Wat zijn voor mbo-instellingen afwegingen om niet de brancheprotocollen te gebruiken maar de 1,5 meter te handhaven?
Voor het praktijkonderwijs (binnen de school en in de beroepspraktijkvorming (bpv)) kan worden aangesloten bij de regels die gelden voor het werkveld en die zijn vastgelegd in de brancheprotocollen: https://www.mijncoronaprotocol.nl. Het gebruik van de brancheprotocollen voor het praktijkonderwijs biedt over het algemeen meer ruimte voor fysiek onderwijs. Het is een keuze van de school om hier al dan niet gebruik van te maken, ook rekening houdend met andere belangen, zoals het waarborgen van gezondheid van docenten en studenten.
In hoeverre betekent het gebruik van brancheprotocollen dat studenten onderling dichter dan 1,5 meter bij elkaar mogen komen bij praktijkonderwijs?
Dit hangt af van hetgeen in het brancheprotocol is vastgelegd. De brancheprotocollen geven invulling aan de richtlijnen van het RIVM en gaan over afstand houden, hygiënevoorschriften en over bescherming van personeel en klanten. Daar waar het beroep vereist dat nauw contact tussen personeel onderling, zoals bij de koks, of met een klant, zoals bij de kappers en de schoonheidsspecialisten onvermijdelijk is, kan de 1,5 meter afstand niet altijd gehandhaafd worden. In die gevallen geven de protocollen richtlijnen en advies hoe hiermee om te gaan, waaronder advies over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Voor studenten die praktijkonderwijs volgen op school of in de beroepspraktijk kan worden aangesloten bij deze richtlijnen voor het werkveld.
Kunt u uiteenzetten hoe u de afweging maakt om de regels van 1,5 meter te handhaven versus het belang van onverminderd praktijkles?
Bij de bestrijding van de Coronapandemie is het houden van voldoende afstand essentieel om verspreiding van het virus tussen mensen te voorkomen. Het is daarom belangrijk dat de RIVM-richtlijnen, waaronder het houden van 1,5 meter afstand, worden nageleefd. Binnen de deze richtlijnen, zetten de mbo-scholen zich maximaal in om onderwijs aan te bieden dat studenten goed voorbereid op het kunnen behalen van het diploma. Daarbij geldt dat zoveel mogelijk wordt ingezet op fysieke contactmomenten en praktijklessen. Daarbij mogen voor het praktijkonderwijs de brancheprotocollen worden gevolgd wat kan betekenen dat de 1,5 meter afstandseis wordt losgelaten en persoonlijke beschermingsmiddelen worden ingezet.
Kunt u onderbouwen waarom aan de ene kant mbo-instellingen wel 1,5 meter moeten handhaven, en aan de andere kant instellingen voor het voortgezet onderwijs dit voor 16-, 17- en 18-jarige niet hoeven te doen?
Voor studenten jonger dan 18 jaar in het mbo geldt geen uitzondering op de 1,5 meter maatregel zoals voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het voorkomen van het besmettingsrisico en het bewaken van de gezondheid van oudere studenten, het onderwijzend personeel en de mensen in hun directe omgeving, waaronder de kwetsbaren in de samenleving, heeft prioriteit. In de klassen en gezamenlijke ruimtes van mbo-instellingen is een mix van studenten jonger dan 18 jaar en van 18 jaar en ouder aanwezig. Zo’n 30% van de studenten in het mbo is onder de 18. Ook de instroom in het mbo laat een gemengd beeld zien van studenten jonger dan 18 jaar en ouder. Van de instroom is 61% jonger dan 18, en 39% ouder dan 18 jaar.
Kunt u aangeven hoeveel studenten dit jaar voor de havo hebben gekozen in plaats van een mbo-opleiding en wat de redenen hiervoor zijn?
Nee, over deze gegevens beschik ik niet. Over de bredere effecten van Corona op het onderwijs ontwikkel ik samen met partijen uit het onderwijsveld een Coronamonitor. Hierdoor komt onder meer zicht op de ontwikkelingen in de instroom in het mbo. Uw Kamer zal ik dit najaar hierover informeren.
Heeft het online lesgeven gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs? Hoe houdt u dit in de gaten?
Docenten en teams in het mbo hebben de afgelopen periode onder grote druk moeten omschakelen van fysiek naar digitaal onderwijs of een combinatie van de beide. Dit heeft veel gevraagd van iedereen en ik heb veel waardering voor hoe hier invulling aan is gegeven. Wat de gevolgen hiervan zijn voor de kwaliteit van het onderwijs is op dit moment nog niet duidelijk. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit hiervan, ook waar het gaat om digitaal onderwijs. Daarnaast voeren we hierover ook gesprekken met bijvoorbeeld docenten en studenten.
Heeft uw oproep tijdens de opening van het mbo-jaar om met creatieve oplossingen te komen om stage- en leerwerkplekken te kunnen blijven aanbieden geleid tot nieuwe oplossingen en/of meer stageplekken?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief over Stages en leerbanen die ik uw Kamer voor het AO van 7 oktober a.s. heb gestuurd.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg corona en mbo en ho van 7 oktober a.s.?
Ja.
Het artikel ‘Mbo’ers in de knel: ‘Ik ga waarschijnlijk niet over naar het volgende jaar’ |
|
Bart Smals (VVD), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mbo’ers in de knel: «Ik ga waarschijnlijk niet over naar het volgende jaar»?1
Ja.
Hoeveel stageplekken bood de rijksoverheid voor de start van de coronacrisis aan mbo studenten aan? Hoeveel stageplekken zijn dat er nu? Kunt u hiervan een overzicht per sector geven? Op welke manier gaat u dit aantal plekken de komende tijd vergroten?
Het aantal stageplekken voor mbo-studenten in de beroeps opleidende leerweg (bol) binnen de rijksoverheid bedroeg in 2019 in totaal 905. In 2020 hebben tot en met het tweede kwartaal 300 bol-studenten een stageplek gevonden bij de rijksoverheid tegenover 445 stageplekken voor bol-studenten in de eerste twee kwartalen van 2019. Binnen de rijksoverheid als werkgever wordt geen onderscheid gemaakt naar sector. De coronacrisis lijkt dus invloed te hebben op het aantal stageplekken. Dit vind ik niet wenselijk. Met de andere ministeries heb ik de oproep gedeeld om het aantal stageplaatsen binnen het Rijk op peil te houden en waar mogelijk uit te breiden, zoals toegezegd tijdens het AO over onderwijs en corona op 18 juni 2020. Interdepartementaal wordt momenteel gekeken op welke wijze het aantal stageplekken weer kan terugkomen op het niveau van 2019 en eerdere jaren. In lijn hiermee is de motie Azarkan/Jetten, waarin de regering wordt gevraagd meer stageplekken te creëren bij de rijksoverheid. Deze motie is aangehouden tot de begrotingsbehandeling van het Ministerie van BZK. Daarnaast is recent de motie Bruins c.s. aangenomen, waarin wordt gevraagd om een strategie op te stellen om meer stage-, trainee- en startersplekken voor jongeren bij te realiseren en daarbij nadrukkelijk te kijken naar de rol van de landelijke overheid en de medeoverheden als werkgever.
Het aantal leerbanen voor mbo bbl-studenten bij de rijksoverheid lijkt stabiel gebleven. Dit kunnen we afleiden uit het aantal aanvragen dat is gedaan voor de subsidie praktijkleren. In 2019 werd door werkgevers binnen het Rijk subsidie aangevraagd voor 990 en in 2020 voor 1000 praktijkplaatsen. Het werkelijke aantal praktijkleerplaatsen bij het Rijk ligt waarschijnlijk hoger omdat niet alle overheidswerkgevers de subsidie aanvragen.
Hoeveel mbo-stageplekken boden decentrale overheden, naar schatting, aan voor de start van de coronacrisis? Hoeveel stageplekken zijn dat er nu? Kunt u hiervan een overzicht per sector geven? Bent u in gesprek met onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovenciaal Overleg (IPO) om dit aantal stageplekken te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten van die gesprekken?
Uit navraag bij de VNG, IPO en Unie van Waterschappen blijkt dat er geen gegevens worden verzameld over het aantal stageplekken bij de decentrale overheden. Via het aantal aanvragen voor de subsidie praktijkleren is wel enig zicht op de ontwikkeling van het aantal leerbanen voor bbl-studenten. Uit onderstaande tabel blijkt dat het aantal aanvragen is gestegen in 2020 ten opzichte van 2019.
Gemeenten
408
532
Provincies
4
18
Waterschappen
35
58
Omdat niet alle werkgevers bij de overheid een beroep doen op de subsidie, ligt het werkelijke aantal praktijkleerplaatsen waarschijnlijk hoger.
Ik heb SBB bij de uitvoering van het Actieplan stages en leerbanen gevraagd in gesprek te gaan met de VNG, het IPO of de Unie van Waterschappen over het vergroten van het aantal stageplekken en leerbanen bij de decentrale overheden. Voor wat het aantal leerbanen betreft lijkt de ontwikkeling op dit moment al positief. Om het aantal stages en leerbanen op peil te houden is een inspanning nodig van alle werkgevers. Daartoe heb ik samen met de voorzitter van MKB Nederland een oproep gedaan bij de opening van het MBO-jaar in Zwolle.
Op welke manier gaat u uw verantwoordelijkheid concreet vormgeven, als het gaat om de creatie van extra mbo-stages, waaraan u refereerde bij de opening van het mbo-jaar in Zwolle deze week?
Via het Actieplan Stages en leerbanen, waar het kabinet 2 x € 4 miljoen euro extra voor heeft uitgetrokken, wordt door SBB op mijn verzoek alles op alles gezet om zoveel mogelijk stages en leerbanen beschikbaar te krijgen voor alle mbo-studenten. In de voortgangsrapportage van SBB die ik in oktober aan uw Kamer aanbiedt, kunt u lezen welke maatregelen SBB heeft genomen tot nu toe, en welke maatregelen SBB voorstelt om de resterende tekorten de komende tijd mee te adresseren. Daarnaast zoek ik samenwerking met verschillende partners, zowel landelijk als in de regio, om het stagetekort onder de aandacht te brengen van bedrijven en instellingen. Ook heb ik een extra impuls gegeven van 2 x € 10,6 miljoen euro per jaar op de regeling praktijkleren voor sectoren die geraakt zijn door de contactbeperkende maatregelen.
Op welke manier ondersteunt u mbo-instellingen en leerbedrijven om op een creatieve manier extra stages aan te kunnen bieden? Worden er richtlijnen en/- of best practices gedeeld? Zo nee, waarom niet?
In het servicedocument mbo-aanpak coronavirus COVID-19versie 4.0 zijn richtlijnen opgesteld die instellingen de ruimte bieden om op creatieve wijze om te gaan met een gebrek aan stageplaatsen of leerbanen in de bekende fysieke vorm. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om twee studenten op een stageplek te plaatsen en kan voor het stagelopen gebruik gemaakt worden van de weekenden, vakanties of avonduren. Daarnaast stimuleer ik het dat studenten gaan praktijkleren in branches die wellicht niet direct in lijn liggen met het beroep waar ze voor leren, maar waar ze wel deelcompetenties kunnen verwerven. Zo noemde ik in mijn speech bij de opening van het MBO jaar bijvoorbeeld dat studenten uit de non-food sectoren van de detailhandel die hun stage of leerbaan verloren vaak weer een nieuwe stage of leerbaan konden vinden in de food-sector (voedingsgerelateerde detailhandel) of een plaats konden krijgen bij tuincentra en bouwmarkten. Meer best practices staan op de website van SBB, naast nog meer informatie voor scholen en bedrijven over de aanpak van het actieplan en wat SBB voor ze kan doen.
Hoeveel van de extra ondersteuning subsidie praktijkleren heeft u al gebruikt en wat zijn de concrete resultaten daarvan voor het aantal stageplekken in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl)?
De extra ondersteuning subsidie praktijkleren is beschikbaar voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022. De subsidie wordt na afloop van het studiejaar uitgekeerd, voor het eerst in december 2021. De subsidie is dus nog niet gebruikt. Wel is reeds aangekondigd dat werkgevers aanspraak kunnen maken op extra subsidie, zodat zij daar bij het aanbieden van leerwerkplaatsen rekening mee kunnen houden.
De ontwikkeling van het aantal leerwerkplaatsen in de beroepsbegeleidende leerweg wordt bijgehouden door SBB. SBB publiceert deze gegevens op haar website. SBB brengt bovendien een voortgangsrapportage uit over het Actieplan stages en leerbanen. Hierover zal ik uw Kamer voor het AO van 7 oktober a.s. informeren.
Welke werkwijze hanteert de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) om meer stageplekken te realiseren? Wat zijn de concrete resultaten daarvan tot nu toe? Wanneer ontvangt de Kamer hierover een tussenevaluatie?
Een eerste voortgangsrapportage over de werkwijze en resultaten van de uitvoering van het actieplan stages en leerbanen ontvangt de Kamer voor het AO van 7 oktober.
In hoeverre is er ruimte in de kwalificatiedossiers om af te wijken van het aantal vereiste stage-uren, zonder verlies van civiele waarde van het diploma?
In het servicedocument mbo-aanpak coronavirus COVID-19versie 4.0 zijn hier richtlijnen over opgenomen. Wanneer een student geen stageplaats kan vinden en als acties als het zelf aandragen van een stageplek of het delen van een stageplek niet succesvol zijn, is er in het servicedocument ook de ruimte geboden om, als alle leerdoelen zijn behaald, de student het onderdeel met succes te laten afronden zonder dat alle bpv-uren zijn gemaakt. Uitgangspunt blijft dat voor het voltijdsonderwijs 1600 studiebelastingsuren omvat per studiejaar, maar de school heeft de ruimte om af te wijken van de wettelijk voorgeschreven verhouding tussen uren begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming.
Op welke wijze wordt er gezocht naar mogelijkheden om stages aan te bieden buiten de normale domeinen? Is het bijvoorbeeld mogelijk een groep studenten die een opleiding in domein «orde en veiligheid» volgen, stage te laten lopen in een winkelstraat bij verschillende winkels waarbij de ondernemers gezamenlijk, samen met docenten, beroepspraktijkvormingsafspraken maken om een kwalitatief goede stage aan te bieden?
SBB belt proactief naar alle erkende leerbedrijven en informeert daarbij op welke manier een bedrijf mogelijk studenten van andere studierichtingen een stage zou kunnen aanbieden. Om de kwaliteit van de stage te borgen, is het wel noodzakelijk dat het bedrijf per opleidingsdomein kan laten zien te voldoen aan de kwaliteitscriteria voor begeleiding en een inhoud van de stage die past bij de inhoud van de beroepsopleiding. Een leerbedrijf kan dus meerdere erkenningen krijgen voor verschillende opleidingsdomeinen. Mbo-instellingen kunnen te allen tijde een leerbedrijf voor erkenning aandragen bij SBB. Samen met de onderwijsinstellingen en de betrokken leerbedrijven zoekt SBB een passende oplossing. Een student die bijvoorbeeld tijdelijk geen stage kan lopen in de horeca, kan misschien wel een deel van de noodzakelijke leerdoelen in de praktijk behalen in de keuken van een ziekenhuis. De eis van voldoende begeleiding is een harde, en daarom wordt per situatie bekeken of de potentiële stageplek voldoet aan deze eis. Ook in het geval van het voorbeeld van de winkelstraat zal dus specifiek met SBB moeten worden gekeken hoe de begeleiding is geregeld.
Heeft u in beeld wat de grootste knelpunten zijn voor werkgevers om nu stages aan te bieden?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Onderwijs en corona VI, mbo en ho, + stages van woensdag 7 oktober 2020?
De knelpunten verschillen per regio en per sector. Bij contactgevoelige beroepen spelen de effecten van de coronamaatregelen op de financiële situatie van de organisaties maar ook op de beschikbaarheid van werk een grote rol. In andere sectoren zoals de zorg, speelt met name dat er door de drukte geen tijd is om studenten van kwalitatieve begeleiding te voorzien. In sommige regio’s en sectoren zijn juist wel veel stages en leerbanen beschikbaar maar dat sluit niet altijd aan op de vraag van studenten. Bijvoorbeeld de hoveniersbedrijven bieden in veel regio’s nog stages en leerbanen aan voor mbo-studenten. Later dit najaar zal ik u een brief sturen waarin ik dieper in ga op de maatregelen rondom lob en informatievoorziening voor studiekiezers die kan bijdragen aan het zoveel mogelijk beperken van deze mismatch.
Het bericht ‘Minister Van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u hiermee het advies van organisatieadviesbureau Berenschot, dat onderzoek heeft gedaan naar de MBO card en concludeert dat juist een versterking van de kaart wenselijk is, negeert?
Het evaluatierapport over de MBO Card van Berenschot vormt de basis voor het beleid dat ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» heb beschreven.2 In hun rapport heeft Berenschot op drie vragen antwoord gegeven:
Op basis van de antwoorden van Berenschot op de eerste twee vragen concludeer ik dat de MBO Card er onvoldoende in is geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee is de subsidiedoelstelling in vijf jaar van subsidiëring niet bereikt. De derde vraag kan niet los daarvan beantwoord worden. Als de subsidiedoelstellingen van de MBO Card niet zijn behaald, vind ik het niet geheel in de rede liggen om vervolgens met overheidssubsidies het voortbestaan van de MBO Card te continueren. Het evaluatierapport geeft bovendien juist aanleiding om de integratie van cultuur en onderwijs voorop te stellen en om scholen de vrijheid te geven om los van één landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, zelf te kunnen bepalen hoe zij met hun omgeving dit doel gaan bereiken.
Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren creëer ik de ruimte die nodig is om in vrijheid de integratie van cultuur en onderwijs te vergroten. In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke partners als LKCA, MBO Raad, CJP en het Kennispunt MBO Burgerschap zal ik de regeling uitwerken. Het streven is om de regeling in het eerste kwartaal van 2021 open te stellen.
Hoe rijmt u het beëindigen van de subsidie op de MBO Card met uw ambitie, aangezien u een jaar geleden in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024 schreef dat u de komende periode vooral aandacht heeft voor kansengelijkheid en integraal cultuuronderwijs en dat de sociale economische achtergrond van een leerling geen belemmering mag zijn?
Ik sta onverminderd achter mijn ambities voor integraal cultuuronderwijs en de inzet van cultuuronderwijs voor kansengelijkheid. Zoals ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» schreef, ben ik van mening dat een verdere integratie van kunst en cultuur in burgerschapsonderwijs studenten veel voordelen geeft. Bovendien vergroot de inzet van kunst en cultuur de diversiteit aan studiemethoden van scholen, bijvoorbeeld in de manier waarop zij het burgerschapsonderwijs aanbieden. Hierdoor hebben scholen meer manieren om maatwerk aan studenten te bieden, wat kansengelijkheid in de hand werkt. Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren blijf ik deze ambities voor beter cultuuronderwijs in het mbo nastreven.
U wil meer vrijheid hebben in het verbeteren van het cultuuronderwijs in het mbo en dit niet langer doen via één systematiek zoals de MBO Card, maar waarom kan dit niet beide? Waarom denkt u te moeten kiezen bij het mbo, aangezien op het havo en vwo ook én geïnvesteerd wordt in de CJP Cultuurkaart én de leerlingen meer uren cultuuronderwijs krijgen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het feit dat de MBO Card het subsidiedoel niet heeft bereikt voor mij aanleiding om scholen de ruimte en de middelen te geven om zelf te bepalen hoe zij de integratie van cultuur en onderwijs in het mbo verbeteren en niet met overheidsmiddelen een landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, door te zetten.
Waarom pakt u het advies uit het Berenschot-rapport niet aan om deze ongelijkheid recht te trekken, aangezien dit rapport er juist voor pleit om de MBO Card te versterken door daar een budget van 5 euro aan te koppelen, zoals dat ook voor leeftijdsgenoten op havo en vwo wordt gedaan via de CJP Cultuurkaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de mening eens dat er sowieso ongelijkheid is tussen de mate waarin leerlingen tot hun achttiende levensjaar te maken krijgen met cultuuronderwijs en dat deze afhankelijk is van het schoolniveau dat de leerling volgt? Op welke manier wilt u deze ongelijkheid financieel en in uren aangeboden cultuuronderwijs rechttrekken?
Kunst en cultuur kunnen in iedere onderwijssector unieke waarde toevoegen. Zoals ik toelichtte in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024, ben ik van mening dat deze kracht van kunst en cultuur het grootst is, wanneer er sprake is van integraal cultuuronderwijs, gekoppeld aan bijvoorbeeld het burgerschapsonderwijs.3 Integraal cultuuronderwijs wil zeggen dat scholen en onderwijssectoren kunst en cultuur inzetten op een manier die past bij hun specifieke pedagogische en didactische opdracht. Het kan dus zo zijn dat het cultuuronderwijs van een 17-jarige leerling in het voortgezet onderwijs verschilt van het cultuuronderwijs van een 17-jarige student die een beroepsopleiding volgt.
Het bericht dat het Pax Christi College in Druten voornemens is om de huidige techniekprofielen vanaf het schooljaar 2021 te laten vervallen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen omtrent toekomst techniekonderwijs Pax»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat de Stichting Alliantie Voortgezet Onderwijs voornemens is op het Pax Christi College te Druten de vmbo-uitstroomprofielen Bouw, Wonen en Interieur(BWI), Produceren, Installeren en Energie (PIE) en Economie en Ondernemen te vervangen door één profiel Dienstverlening en Producten en dat daarmee het specifieke techniekgerichte onderwijs komt te vervallen?
Ik heb begrepen dat de medezeggenschapsraad (MR) van het Pax Christi College onlangs heeft ingestemd met een plan van het bevoegd gezag om op termijn de vier vmbo-profielen die de school nu aanbiedt – Zorg & Welzijn (Z&W), E&O, PIE en BWI – te vervangen voor twee profielen, te weten Z&W en D&P. Het plan van de school is om deze verandering over twee of drie jaar in te laten gaan, zodat de huidige leerlingen in de derde en vierde klas de kans krijgen het door hen gekozen uitstroomprofiel te kunnen afronden.
Techniekgericht onderwijs kan binnen het profiel D&P – in de vorm van technische keuzevakken – voor leerlingen beschikbaar blijven. Dit vergt welbewuste keuzes van de school en het bevoegd gezag, die in goed overleg met de lokale en regionale behoeften van het vervolgonderwijs en de lokale werkgelegenheid kunnen worden afgestemd.
In het geval van de plannen van het Pax Christi College hangt een en ander dus af van de keuzes die gemaakt worden. De bestuurder van de Alliantie Voortgezet Onderwijs, het bevoegd gezag in deze, heeft in een nadere toelichting aangegeven een sterk op techniek gerichte invulling van het toekomstige D&P-profiel voor te staan. De ambitie van de school is om samen met het bedrijfsleven een «techniekhotspot» te vormen binnen het bredere regionale plan voor Sterk Techniekonderwijs.
Hoe rijmt dit met het regeerakkoord waarin structureel 100 miljoen euro per jaar beschikbaar is gesteld voor een dekkend aanbod en versterking van de kwaliteit van het techniekonderwijs op het vmbo?
In mijn brief van 17 december 2019 heb ik u bericht over de uitwerking van deze afspraken in het regeerakkoord.2 Per 1 augustus jl. heb ik van in totaal 77 regio’s voor Sterk Techniekonderwijs plannen goedgekeurd in het kader van de Subsidieregeling Sterk techniekonderwijs 2020–2023. Op basis van deze plannen zijn de regio’s de komende 3,5 jaar aan de slag om kwalitatief hoogstaand, innovatief en toekomstbestendig technisch onderwijs binnen hun regio te verankeren. De subsidieregeling richt zich specifiek op technisch vmbo.
De kern van de aanpak binnen de regeling is gelegen in regionale afstemming binnen de planvorming en uitvoering. In de regio wordt tussen de verschillende onderwijsaanbieders in het po, vo & mbo, samengewerkt met het bedrijfslevens om goede doorlopende leerlijnen en een doelmatig technisch onderwijs vorm te geven. Voorwaarde voor subsidiering is cofinanciering door het bedrijfsleven.
Ook het Pax Christi College participeert in een van de regio’s waarvoor subsidie beschikbaar is gesteld en verbindt zich zodoende aan het blijvend vormgeven van sterk technisch onderwijs. Om aan de subsidievoorwaarden te kunnen blijven voldoen zal er dus sprake moeten zijn van toegankelijk technisch vmbo in de regio en samenwerking met – en cofinanciering door -het lokale bedrijfsleven.
Klopt het dat er juist recent geïnvesteerd is in infrastructuur voor de techniekprofielen? 5. Kunt u aangeven, rekening houdend met andere vmbo’s in de regio, op welke wijze er een «witte vlek» ontstaat wanneer in Druten de techniekprofielen niet meer worden aangeboden? Wat is voor jongeren in Druten, Beuningen, West Maas en Waal en Wijchen dan de dichtstbijzijnde vmbo met een «hard» techniekprofiel?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. Investeringen in concrete infrastructuur voor technisch vmbo kunnen onderdeel uitmaken van regionale plannen indien hier regionaal behoefte aan is.
Bent u bekend met de zorgen van de ondernemers in de regio? Wat is er nodig om de techniekprofielen wél in stand te houden bij het Pax Christi College en hoe kunt u daarbij helpen?
Het Mondial College in Nijmegen biedt de profielen PIE en BWI aan. Deze school bevindt zich in dezelfde regio voor sterk techniekonderwijs als het Pax Christi College. Ten westen van deze regio ligt Het Linge College in Tiel, ook deze school biedt het profiel PIE aan. Als de plannen van het Pax Christi doorgang zouden vinden, blijft het hiermee mogelijk- voor leerlingen die dit wensen – om, in aanvulling op een meer technisch ingericht D&P-profiel in Druten, ook hard technisch vmbo te blijven volgen binnen de eigen regio.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die heeft gezegd dat hij het eens was dat ieder kind op fietsafstand (van een uur) vmbo-techniek moet kunnen kiezen? Ten tijde van die uitspraak (2016) was dat een probleem in o.a. de regio’s Leeuwarden, de gehele provincie Drenthe, Deventer, een deel van de Betuwe, Utrecht, Haarlem, Zeeland en de kop van Noord-Holland. Is de situatie sindsdien verbeterd?
Ik ben bekend met deze zorgen. In de eerste plaats wil ik aangeven dat het geven van onderwijs vrij is. In beginsel betekent dit, dat voor het vmbo een bevoegd gezag zelf kan kiezen welke profielen het aanbiedt. Dit gaat in afstemming met het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO) en op basis van de vereisten die de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) daaraan verbindt. Een keuze voor het wel of niet aanbieden van de «harde» techniekprofielen op het Pax Christi College is daarom ook een lokale en regionale afweging.
Ik heb begrepen dat – alhoewel het plan voor de wijzigingen reeds door de MR van het Pax Christi College is goedgekeurd – regionaal nog overleg gevoerd wordt tussen bevoegd gezag, gemeente en het bedrijfsleven over de uitvoering en verschillende scenario’s. Voor de zomervakantie zijn hierover nog geen concrete afspraken gemaakt. Het overleg zal na de zomer worden voortgezet.
Dat gezegd hebbende – de bestuurder van het Pax Christi College geeft aan dat de plannen voor het terugbrengen van het aantal vmbo-profielen zijn ingeven door de effecten van demografische krimp. Met name in de gemeente West Maas en Waal is de krimp in het voortgezet onderwijs sterk. Om scholen bij het zoeken naar oplossingen voor de gevolgen van leerlingendaling te ondersteunen heb ik een accountteam leerlingendaling. Ik zal mijn accountteam vragen zich actief in te zetten voor extra ondersteuning in deze regio. Op deze wijze kan verder onderzocht worden welke mogelijkheden er bestaan om een gevarieerd onderwijsaanbod in stand te houden.
Bent u bereid een «omgekeerde macrodoelmatigheidstoets» te ontwikkelen, die gebruikt kan worden bij het voornemen van een school tot het stoppen met aanbieden van een (technisch) profiel?
Als met deze uitspraak wordt verwezen naar het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over «Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap» van 9 juni 2016, dan ben ik hiermee bekend. Mijn voorganger Staatssecretaris Dekker heeft hierin op vragen van het lid Bruins aangegeven mee te kunnen gaan met de uitspraak van dhr. Bruins dat «als een kind niet op de fiets binnen een uur naar zijn opleiding kan, de opleiding er in die regio niet meer is.»3
In hetzelfde overleg heeft de voormalig Staatssecretaris aangegeven dat er in het kader van krimp keuzes gemaakt zullen moeten worden om het onderwijsaanbod doelmatig te verdelen in een regio. Hij gaf daarbij aan dat niet elke school een klein beetje kan aanbieden. Ik ben het hiermee eens.
Juist hierom zijn sinds 2019 in de regio’s voor Sterk Techniekonderwijs de scholen samen met het bedrijfsleven aan de slag gegaan om een toekomstbestendig technisch onderwijs binnen elke regio te verankeren. Dat gaat niet over één nacht ijs. In 2021 zal de voortgang van de plannen tussentijds worden geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zal ik delen met uw Kamer.
Beperkte ruimte aan het mbo |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de MBO Raad, JOB, LAKS, NRTO (Nederlandse Raad voor Training en Opleiding) en werknemersorganisaties AOb, BVMBO (Beroepsvereniging Opleiders MBO), CNV Onderwijs, FNV Overheid, UNIENFTO om ruimte te bieden aan leeftijdsgrenzen in plaats van type onderwijs?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Waarom is er onderscheid gemaakt in de geboden ruimte tussen het voortgezet onderwijs en mbo, waardoor er verschil ontstaat tussen leeftijdsgenoten in verschillende type van onderwijs?
In het mbo geldt voor alle studenten, ongeacht de leeftijd, dat zij anderhalve meter afstand dienen te houden. Hiervoor is gekozen omdat in de klassen en gezamenlijke ruimtes van mbo-scholen een mix van studenten jonger dan 18 jaar en van 18 jaar en ouder aanwezig is. Ook de instroom in het mbo laat een gemengd beeld in leeftijd zien. Dit levert een te groot besmettingsgevaar en gezondheidsrisico op voor de oudere studenten en het onderwijzend personeel.
Bent u het er mee eens dat minderjarigen mbo studenten, die vaak aan het begin van hun opleiding staan, fysiek onderwijs nodig hebben om een goede start te maken in hun praktijkopleiding?
Ja, dat ben ik.
Welke ruimte heeft het mbo om minderjarige studenten voorrang te geven in het fysieke onderwijs?
In de meest recente versie van het servicedocument voor het mbo (versie 4.0) krijgen mbo-scholen de ruimte om zelf het voortouw te nemen om op de voor hen best passende manier invulling te geven aan het onderwijs in het studiejaar 2020–2021 binnen de geldende voorwaarden, zoals de RIVM-richtlijnen en de afspraken met het openbaar vervoer. Scholen bepalen zelf aan welke groepen studenten zij voorrang geven om op de locatie van de school lessen te volgen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om nieuwe studenten (eerstejaars of studenten die een nieuwe opleiding starten), studenten in een kwetsbare positie, studenten die praktijklessen volgen of examens afleggen. Verder wordt mbo-scholen de mogelijkheid geboden om voor het praktijkonderwijs, binnen de school en in de beroepspraktijkvorming, aan te sluiten bij de regels die gelden voor het werkveld en die zijn vastgelegd in de brancheprotocollen. Dit biedt ruimte om voor het onderwijs in de praktijk af te wijken van de anderhalve meter regel.
Wat is het perspectief voor de verdere opening van het beroepsonderwijs?
Het perspectief voor verdere versoepeling van de maatregelen in het beroepsonderwijs is net als voor alle andere sectoren in Nederland sterk afhankelijk van hoe het virus zich de komende periode ontwikkelt. Na de zomer zal het OMT met een nieuw advies komen over de coronamaatregelen en is verdere besluitvorming voorzien.