De voortgangsrapportage Hertsteloperatie Toeslagen |
|
Jimmy Dijk |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Waarom acht u het disproportioneel om gegevensdeling tussen UHT en DUO wettelijk mogelijk te maken teneinde inzicht te krijgen in welke jongeren een studieschuld hebben als gevolg van de toeslagenaffaire, terwijl dezelfde informatie wel noodzakelijk is om de omvang en aard van het probleem in kaart te brengen?1
Gegevensdeling tussen UHT en DUO zou uitsluitend inzicht geven in de hoogte en de aantallen studieleningen van getroffen jongeren, niet over of die leningen het gevolg zijn van de toeslagenaffaire. Een dergelijke gegevensdeling zal dus niet de omvang en aard van het mogelijke probleem in kaart brengen. Het zal alleen een onvolledig beeld geven, op basis waarvan geen onderbouwd beleid te ontwikkelen is.
De Tweede Kamer heeft meermaals aangegeven geen voorstander te zijn van een generieke regeling voor het kwijtschelden van studieleningen. Ook de Raad van State heeft gewezen op de risico’s van meer generieke regelingen2 en ook de commissie Van Dam waarschuwt dat een algemene regeling op dit gebied niet wenselijk is3. Het kabinet kan zich geheel in die conclusies vinden. Nu er geen generieke kwijtscheldingsregeling zal komen, is het disproportioneel om de gevraagde gegevens te verzamelen en te verwerken. Een wetswijziging realiseren om een dergelijke gegevensdeling alsnog mogelijk te maken is om die reden dan ook onwenselijk aangezien dit een onnodige inbreuk op de privacy van de betrokken jongeren zal betekenen.
Dit neemt niet weg dat het kabinet het leed erkent dat kinderen en jongeren hebben ervaren als gevolg van de toeslagenaffaire. Ook zij zijn getroffen.
Daarom is er samen met hen in 2022 de kindregeling ontwikkeld en wettelijk vastgelegd. De kindregeling is bedoeld als steun in de rug, als onverplichte betaling, om hen tegemoet te komen. De groep kinderen die geraakt is door de toeslagenaffaire is namelijk zeer divers, in leeftijd en in behoeften.
Daarom bestaat de ondersteuning aan getroffen kinderen uit een breed aanbod:
Op deze manier draagt het kabinet bij aan een hoopvolle toekomst voor jongeren.
Ik zie en erken ook de signalen van openstaande studieleningen van getroffen jongeren die zij als gevolg van de toeslagenaffaire zijn aangegaan. Dat is één situatie, er zijn ook veel andere manieren waarop het gezin overeind is gebleven tijdens de problemen met de kinderopvangtoeslag. Daarom gaat financiële compensatie en aanvullende schadevergoeding in de hersteloperatie naar de erkend gedupeerde ouder en diens gezin; de ouders weten als geen ander hoe zij het hoofd boven water hebben gehouden en wie daarbij hebben geholpen. Na de beoordeling door UHT en na het eventueel doorlopen van een aanvullende schaderoute5 krijgen ouders hun financiële schade gecompenseerd. Zij kunnen dit geld inzetten om de mensen terug te betalen die hen ten tijde van de toeslagenaffaire financieel hebben bijgestaan, bijvoorbeeld hun kinderen.
Mocht de studielening toch tot problemen leiden voor jongeren, dan kunnen zij terecht bij DUO. DUO kent verschillende mogelijkheden waar jongeren in veel gevallen een beroep op kunnen doen als zij problemen ervaren bij het terugbetalen van de lening, of tegen onvoorziene omstandigheden aanlopen tijdens hun studie. Onder meer om de hiervoor genoemde redenen ga ik geen regeling treffen voor studieleningen. Dat heeft ook de Kamer meermaals bevestigd.
Kunt u volledig uiteenzetten welke juridische obstakels bestaan voor gegevensdeling tussen UHT en DUO, en waarom deze niet kunnen worden weggenomen met een zorgvuldig vormgegeven wettelijke grondslag die privacy waarborgt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke alternatieven heeft u onderzocht om toch inzicht te krijgen in de omvang van studieschulden van jongeren die geraakt zijn door de toeslagenaffaire, zonder dat daarvoor directe gegevensuitwisseling nodig is?
Aan het CBS is gevraagd om te kijken naar mogelijkheden om de impact van de toeslagenaffaire op levens van getroffen gezinnen te onderzoeken. Het CBS heeft op 17 oktober jl. de Haalbaarheidsstudie Kinderen beëindigd, omdat een goede voor- en nameting niet te maken is, waardoor de kwaliteit van de onderzoeksresultaten niet voldoende is gewaarborgd. Het wel uitvoeren van dit onderzoek brengt te veel uitvoeringstechnische risico’s met zich mee om door het CBS uitgevoerd te worden. Ik volg daarin het advies van het CBS.
Hierbij vind ik het belangrijk nogmaals te benadrukken dat er geen generieke regeling komt voor studieleningen van getroffen kinderen, om de redenen die ik hierboven heb toegelicht. Het nogmaals en verder verkennen van andere methoden acht ik dan ook niet opportuun. Het palet aan mogelijkheden in het kader van de kindregeling, zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 en 2, bieden samen met de bestaande voorzieningen bij DUO een breed aanbod dat past bij de diversiteit in problematiek van de kinderen van gedupeerde ouders, inclusief indirecte compensatie via de schadeherstelroute van de ouder. Ik vind het belangrijk om mijn energie te richten op het verbeteren en verspreiden van dat aanbod, en om geen valse verwachtingen te wekken bij jongeren op gebied van aanvullende regelingen die het kabinet niet zal introduceren.
Kunt u uitleggen waarom het oordeel van het CBS dat een dergelijk onderzoek «vooralsnog niet uitvoerbaar» is, betekent dat het überhaupt niet kan worden uitgevoerd, in plaats van dat wordt onderzocht onder welke voorwaarden het wél uitvoerbaar kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw standpunt zich tot de aanbevelingen van diverse belangenorganisaties (Het Onafhankelijk Jongerenpanel Toeslagen (OJPT), Ombudsman Rotterdam-Rijnmond (ORR) en de Rijnmondse Alliantie) en gedupeerden zelf, die juist pleiten voor inzichtelijkheid en transparantie in de omvang van jongerenproblematiek binnen de toeslagenaffaire?
Ik ben mij zeer bewust van de verhalen van getroffen jongeren en de impact die die de toeslagenaffaire ook op hun levens heeft gehad, onder andere op basis van de verhalen van de jongeren die ik persoonlijk spreek. Elk verhaal is anders. Ik vind het daarom belangrijk dat getroffen jongeren niet door hun schulden in de problemen komen. Daarom ben en blijf ik in gesprek met deze jongeren, waaronder met het Onafhankelijk Jongerenpanel Toeslagen, en met onder andere de (kinder)ombudsman Rotterdam-Rijnmond om de hulp die we hebben te blijven verbeteren.
Hoe waarborgt u dat jongeren die wél een studieschuld hebben als gevolg van de toeslagenaffaire volledig worden geholpen als er geen systematisch inzicht bestaat in welke jongeren dit betreft?
Het is belangrijk dat alle jongeren, en dus ook jongeren die een studieschuld hebben als gevolg van de toeslagenaffaire, de juiste hulp krijgen bij hun studielening als zij problemen hebben met deze lening, bijvoorbeeld als zij moeite hebben met terugbetalen of als zij tegen onvoorziene omstandigheden aanlopen tijdens hun studie. In veel gevallen kunnen zij in die situaties een beroep doen op de mogelijkheden die DUO biedt. In de kamerbrief van juni 20246 en in de beantwoording van de schriftelijke vragen in maart 20257 is aan uw Kamer uitgebreid uiteengezet wat deze mogelijkheden zijn, waaronder ook indirecte vergoeding via een schadeherstelroute van de ouder. Het is belangrijk dat jongeren weten wat de mogelijkheden bij DUO zijn. Daarom is er in de afgelopen periode extra aandacht besteed aan het verbeteren van informatievoorziening hierover, o.a. op de website kindregelingvoorjou.nl.
Bent u bereid om samen met DUO, UHT, het CBS en privacyexperts te verkennen welke (geanonimiseerde of statistische) methoden wél mogelijk zijn om de gevraagde informatie te verzamelen, en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat zonder inzicht in aantallen, gemiddelde hoogte en totale studieschuld, het onmogelijk is voor de Kamer om weloverwogen beleid te maken of te beoordelen of bestaande compensatie voldoende is?
Ik ben het met u eens dat kinderen van gedupeerde ouders geraakt zijn door de toeslagenaffaire. Met de kindregeling erkent het kabinet dit leed en ondersteun ik hen richting de toekomst. Ik blijf me voor deze kinderen en jongeren inzetten.
Ik vind het daarbij belangrijk om helder te zijn in wat wel en niet mogelijk is en om geen valse verwachtingen te wekken. De kindregeling voor kinderen van gedupeerde ouders is ingevoerd met brede steun in uw Kamer, met het besef dat deze niet was en is bedoeld om schade of schulden uit het verleden te compenseren. Schade wordt vergoed aan de gedupeerde ouder en diens gezin, bijvoorbeeld voor gemist inkomen. Het kabinet heeft er samen met uw Kamer voor gekozen om kinderen en jongeren een steun in de rug te bieden: een (onverplichte) tegemoetkoming, richting de toekomst. We zetten daarbij in op ondersteuning op verschillende leefgebieden, passend bij de diversiteit aan problematiek en behoeften. Een aparte regeling past hier niet bij en is ook meermaals door uw Kamer verworpen. Ik wil daarom duidelijk zijn en mijn inzet richten op het verschil maken voor kinderen en jongeren, door in te zetten op verbetering en verspreiding van het brede pakket dat wij juist voor hen te bieden hebben.
Waarom acht u het acceptabel dat er anno 2025 nog steeds geen volledig beeld bestaat van de financiële schade die jongeren persoonlijk hebben geleden door de toeslagenaffaire, inclusief studieschulden?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Marijns zoon nam middelen van funcaps en overleed: “Er is geen drempel om deze shit te gebruiken”’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Foort van Oosten (VVD), Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht in de Volkskrant waarin wordt beschreven hoe Marijns zoon is overleden na het gebruik van middelen die via zogenaamde «funcaps»-websites konden worden besteld?1
Klopt het dat dergelijke websites op grond van de per 1 juli 2025 in werking getreden wetgeving geen synthetische drugs of nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) meer mogen aanbieden en leveren?
Op welke wijze wordt in de praktijk gehandhaafd op dit verbod? Kunt u toelichten hoeveel websites sinds de inwerkingtreding van de wet zijn gesloten, beboet of anderszins aangepakt wegens het aanbieden van middelen die onder de nieuwe Opiumwet vallen?
Kunt u bevestigen dat het nog steeds mogelijk is om via eenvoudige zoekopdrachten online toegang te krijgen tot websites die partydrugs of designerdrugs aanbieden? Acht u dit, gezien de nieuwe wetgeving, een wenselijke situatie?
Waarom zijn deze websites nog actief, ondanks het generieke verbod op NPS? Ligt dit aan te beperkte handhavingscapaciteit, aan lacunes in de wetgeving, of aan andere factoren?
Bestaat het risico dat buitenlandse webshops misbruik maken van mazen in de Nederlandse of internationale regelgeving om alsnog aan Nederlandse klanten te leveren? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan?
Welke aanvullende stappen bent u bereid te ondernemen om ervoor te zorgen dat dergelijke websites sneller uit de lucht worden gehaald en dat toegang via reguliere zoekmachines onmogelijk wordt gemaakt?
Klopt het dat – zoals eerder door opsporingsdiensten aangegeven – niet alle instanties over de juiste technische middelen beschikken om te bepalen of een product onder de verboden stoffen valt? In hoeverre is deze situatie inmiddels verbeterd?
Is de huidige handhavingscapaciteit, zowel technisch als personeelsmatig, toereikend om de online handel in verboden NPS daadwerkelijk effectief terug te dringen? Zo nee, welke knelpunten spelen hierbij?
In hoeverre vormen buitenlandse websites een probleem bij de handhaving? Welke mogelijkheden heeft Nederland om aanbieders die vanuit het buitenland leveren te blokkeren of anderszins aan te pakken?
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking met andere EU-lidstaten en internationale opsporingsinstanties bij het aanpakken van grensoverschrijdende online verkoop van NPS? Zijn hier verbeteringen noodzakelijk?
Op welke manier wordt in uw beleid geborgd dat het publiek – en met name jongeren en jongvolwassenen – actief wordt geïnformeerd over de risico’s van NPS en zogenaamde «funcaps»? Kun u hierbij ingaan op de relatie tot festivals?
Bent u bereid de voorlichtingscampagne over drugsgebruik uit te breiden met een waarschuwing over NPS en «funcaps»?
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat jongeren, zoals in het beschreven geval, via laagdrempelige websites geconfronteerd worden met middelen die ernstige en soms fatale gezondheidsrisico’s met zich meebrengen?
Het bericht dat het Openbaar Ministerie weer procesafspraken maakt met een grote crimineel (Faissal Taghi) |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Zoon Ridouan Taghi maakt procesafspraken met OM in strafzaak»?1
Wat vindt u ervan dat met de zoon van de beruchtste crimineel van Nederland procesafspraken worden gemaakt?
Hoe kan het dat procesafspraken worden gemaakt met iemand die zijn vader uit de Extra Beveiligde Inrichting wilde bevrijden en iemand die dus mede heeft veroorzaakt dat medewerkers van de Extra Beveiligde Inrichting moesten onderduiken?
Hoe kunt u volhouden dat «criminele kopstukken moeten worden aangepakt» (zie uw eerdere antwoorden van 6 februari 2025) indien het Openbaar Ministerie grote criminelen met procesafspraken laat wegkomen met een lichtere straf?
In hoeverre zijn dit soort vergaande afspraken zonder wettelijke grondslag en dus een uitdrukkelijke uitspraak van de wetgever, nog wenselijk?
Hoe beoordeelt u de transparantie en openbaarheid van rechtspraak nu juist bij grote criminelen in toenemende mate procesafspraken worden gemaakt?
Waarom heeft het (demissionaire) kabinet geen mening over de omvang en reikwijdte van procesafspraken met grote criminelen?
Waarom prevaleren doorlooptijdtijden, werklast en capaciteitsinzet boven het eisen van de maximale straf voor internationale drugscriminelen die met hun handel een spiraal van geweld in stand houden?
Waarom mogen procesafspraken worden gemaakt met criminelen waarbij het risico op voortgezet crimineel handelen uit detentie onaanvaardbaar hoog is?
Hoe beoordeelt u het maken van procesafspraken met grote criminelen in het licht van de overweging van de Hoge Raad dat geen algemene regels gegeven kunnen worden over de toelaatbaarheid van procesafspraken en dat een algemene regeling door de wetgever gemaakt dient te worden?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Deelt u de opvatting dat spitsmijden een rookgordijn is voor het feit dat er al jarenlang niet of nauwelijks nieuwe weginfrastructuurprojecten worden afgerond, en daarmee dus niets meer dan pure armoede is? Zo nee, waarom niet?1
Nee, ik deel die opvatting niet. IenW werkt aan bereikbaarheid. Dat betekent dat we, naast investeringen in infrastructuur, ook inzetten op het bieden van inzicht aan reizigers om het mobiliteitssysteem zo goed mogelijk te benutten. Het inzetten van al deze mogelijkheden is om de bereikbaarheid van Nederland te verbeteren. Spitsspreiden en -mijden maakt daarmee onderdeel uit van een reguliere bredere set aan maatregelen en beleidsinstrumenten.
Hoeveel campagnes om spitsmijden te promoten zijn er in de afgelopen 20 jaar gestart en wat is het effect van ieder van deze campagnes precies geweest?
De campagne Spitsmijden die in 2025 is gestart, is welliswaar de eerste massamediale publiekscampagne over dit specifieke onderwerp. Maar er zijn eerder regionale campagnes uitgevoerd in het kader van Beter Benutten. Met vanAnaarBeter ontvangen reizigers ook informatie over reismogelijkheden, naar aanleiding van wegwerkzaamheden.
De campagne stimuleert forenzen om later naar kantoor te gaan of eerder te vertrekken. Het gaat hierbij om de mensen die de mogelijkheid hebben om de spits te mijden. De boodschap van deze campagne is dus alleen gericht op reizigers die anders kunnen én willen reizen. Dit sluit aan op de wens van de Kamer, uitgesproken met de motie Heutink eerder dit jaar.2
Het veranderen van reisgedrag vergt een consistente, meerjarige aanpak. De effecten van een campagne zijn nooit te isoleren van andere maatregelen en maatschappelijke ontwikkelingen. De evaluatie van de campagne is nog niet beschikbaar. We verwachten de rapportage rond februari 2026.
Denkt u werkelijk dat Nederlanders de auto zullen laten staan zolang NS de tarieven keer op keer blijft verhogen, maar tegelijkertijd niet verder komt dan een dienstregeling die ternauwernood voldoet aan de bodemwaarde? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De verwachting en het doel is niet dat met deze campagne alle reizigers de auto laten staan en de trein pakken. Dat is ook niet nodig voor het verlichten van congestie. Uit studies weten we dat als 8% van de reizigers een andere keuze maakt, de spitsproblematiek grotendeels is opgelost.3
We maken reizigers bewust van de mogelijkheden die er zijn. Welke dat uiteindelijk zijn hangt van verschillende zaken af, bijvoorbeeld de prijs, de reistijd, betrouwbaarheid en het comfort van de reis. Uiteindelijk is het aan de reiziger zelf om een keuze te maken.
Gaat u MIRT-projecten (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) die significant bijdragen aan het afnemen van de filedruk afronden? Zo ja, welke en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) bevat de langetermijninvesteringen in de bereikbaarheid. De Kamer wordt hier regelmatig over geïnformeerd via de MIRT brieven en het MIRT Overzicht. De afgelopen jaren zijn scherpe keuzes noodzakelijk gebleken in het investeringsprogramma van het Mobiliteitsfonds (MF), vanwege financiële tekorten bij lopende projecten en programma’s, onvoldoende stikstofruimte en krapte op de arbeidsmarkt. Door deze keuzes kan worden doorgewerkt aan de MIRT-projecten die wél maakbaar zijn. Zoals de nieuwe verbinding ViA15 en de verbreding van de A27 Houten Hooipolder.
Om Nederland bereikbaar te houden herstart IenW de gepauzeerde projecten gefaseerd, wanneer er voldoende ruimte is: financieel, stikstof en personeelscapaciteit. Als onderdeel hiervan wordt verkend waar ruimte kan worden gezocht rond stikstofopgaven en slimme oplossingen met capaciteit uit regio, de markt, of (inhuur door) RWS. De Kamer is geïnformeerd dat er komende jaren sprake blijft van een zeer forse financiële opgave.4 De bereikbaarheid en mobiliteit van Nederland staan hierdoor onder druk. Er zijn structureel meer financiële middelen nodig. Zowel voor instandhouding als nieuwe (structuurversterkende) infrastructuur voor ons hoofdwegennet en hoofdspoornet.
Wanneer gaat u stoppen met dit soort nietszeggende campagnes en gaat u over op het aanleggen en onderhouden van kwalitatieve infrastructuur? Waarom wel of waarom niet?
Het uitbreiden van infrastructuur vraagt een zorgvuldige voorbereiding en in veel gevallen aanzienlijke financiële investeringen, voldoende vergunningsruimte en personeel. Nederland heeft op dit moment te maken met tekorten op al deze onderdelen. Waar het regeerprogramma hier wel ruimte voor biedt, wordt gewerkt aan infrastructurele oplossingen. Zoals in het regeerprogramma is afgesproken, wordt deze ruimte vooral gebruik voor het ontsluiten van (nieuwe) woningbouwlocaties.
Het beleid richt zich op een samenhangende aanpak. Het onderhouden van onze netwerken en het waar nodig uitbreiden van infrastructuur zijn nu en in de toekomst essentieel om onze bereikbaarheid op peil te houden. Tegelijkertijd zijn er meer instrumenten om de bereikbaarheid in Nederland op peil te houden. Bijvoorbeeld het slimmer benutten van de bestaande netwerken. De campagne spitsmijden levert hier een bijdrage aan.
Vindt u het nu écht een goed idee om de automobilist, die zich nu al blauw aan het betalen is aan de pomp en zijn eigen woonwijk tot een autoluwe omgeving ziet veranderen, ook nog eens lastig te vallen over tijden waarop hij rijdt? Zo ja, waarom?
De campagne richt zich op de mensen die anders kunnen en willen reizen. Hierdoor krijgen automobilisten die niet anders kunnen of willen juist meer ruimte op de weg. De spits wordt hierdoor voor iedereen aangenamer.
Het bericht dat het Gelderse revalidatiecentrum Klimmendaal dreigt te verdwijnen |
|
Sarah Dobbe |
|
Bruijn |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ondergang dreigt voor bekend revalidatiecentrum: dit speelt achter de schermen»?1
Deelt u de analyse dat het gebrek aan zeggenschap van werknemers hierbij problemen oplevert voor het revalidatiecentrum? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om de zeggenschap van zorgverleners te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zijn er nog meer revalidatiecentra waarbij vergelijkbare problemen spelen, gezien het feit dat het algemene inkoopbeleid van zorgverzekeraars hierbij een rol speelt? Zo ja, welke zijn dit?
Erkent u dat te lage tarieven of omzetplafonds door zorgverzekeraars in de weg staan van goede zorg? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het extra onwenselijk is om omzetplafonds te gebruiken bij de revalidatiezorg, gezien het feit dat deze vaak lastig te voorspellen zijn? Zo ja, bent u bereid om stappen te zetten om het gebruik van omzetplafonds tegen te gaan? Zo nee, waaorm niet?
Wat zouden de gevolgen zijn voor patiënten en zorgverleners als Klimmendaal om zou vallen?
Bent u bereid om samen met Klimmendaal, zorgverleners, patiënten, ziekenhuizen en zorgverzekeraars op zoek te gaan naar een oplossing voor de problemen?
De situatie in Soedan |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Erkent u de rol van goud in het conflict dat via handel de internationale markt op komt? Welke inzet pleegt u om via Dubai eerlijke handel te bevorderen als onderdeel van bredere inspanningen voor vrede en stabiliteit in Soedan en is het kabinet bereid het wapenexportbeleid richting de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) aan te scherpen en diplomatieke druk uit te oefenen gezien hun betrokkenheid bij handel in goud en wapens?
Zoals in veel conflictsituaties speelt de export van waardevolle grondstoffen zoals goud, maar bijvoorbeeld ook Arabische gom, in Soedan een rol bij het in stand houden van het conflict.
Sinds 2021 gelden er verplichtingen voor bedrijven in Nederland die onder de Europese conflictmineralenverordening vallen. Deze voorziet in wettelijke gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor Europese importeurs die boven een bepaalde drempelwaarden tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) importeren. Deze Verordening ziet toe op de controle op handel in 3TG met als doel om bij te dragen aan het tegengaan van de financiering van gewapende groepen en van mensenrechtenschendingen. Hoewel de Verordening niet landenspecifiek is bestaat er onder de Verordening wel een lijst van conflict- en hoog risicogebieden, opgesteld door onafhankelijke externe experts. Er zijn 18 Soedanese regio’s opgenomen in de lijst.1 Lidstaten en de Europese Commissie hebben geen directe invloed op de lijst. Desalniettemin heeft het kabinet zorgen over doorvoerlanden besproken met de Commissie. De Commissie gaf aan de intentie te hebben om het element van doorvoerlanden onderdeel te maken van de aanbestedingsprocedure voor actualisatie van de lijst.
In algemene zin verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Daarbij wordt het bedrijfsleven ondersteund middels een mix van maatregelen.
Wat betreft wapenexport toetst het kabinet alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval en zorgvuldig conform het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB), met onder andere specifieke aandacht voor het risico op omleiding van de goederen naar ongewenste eindgebruikers. Daarbij wordt ook zorgvuldig gekeken naar het eventuele risico op omleiding naar Soedan.
Conform de aangenomen motie van Piri c.s.2 heeft het kabinet tijdens de Raad Buitenlandse Zaken gepleit voor aanvullende EU-sancties tegen actoren die het conflict in stand houden, binnen en buiten Soedan. Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, naleving van het internationaal humanitair recht en ongehinderde humanitaire toegang.
Wat is uw inzet met betrekking tot Soedan in de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ)? In hoeverre vormt de betrokkenheid van de VAE bij het conflict een obstakel in de voortgang van onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 november jl. heeft Nederland opnieuw opgeroepen tot een onmiddellijke wapenstilstand, naleving van het humanitair oorlogsrecht, bescherming van burgers en onbelemmerde humanitaire toegang voor hulporganisaties. Ook heeft Nederland conform de moties van Baarle3 en Piri4 gepleit voor het verder verhogen van de humanitaire hulp vanuit de EU voor Soedan en voor aanvullende sancties, inclusief op het hoogste niveau. Daarnaast pleitte Nederland ook voor engagement vanuit de EU met externe actoren, inclusief in de context van EU-GCC relaties, conform de motie Ceder c.s.5 De Minister van Buitenlandse Zaken heeft sinds de val van El Fasher met alle relevante regionale actoren op ministerieel niveau contact gehad en het belang van een staakt het vuren benadrukt. De EU en lidstaten blijven eensgezind over de ernst van de situatie in Soedan en blijven samenwerken met het samenwerkingsverband van de VS, Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië en Egypte (de Quad), de Afrikaanse Unie, en andere internationale partners om het conflict en het humanitaire leed in het land te beëindigen.
Op 28 mei 2025 zijn de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag (FTA) tussen de EU en de VAE gestart. De onderhandelingen richten zich op het opheffen van beperkingen op de handel in goederen, diensten en investeringen, evenals samenwerking in strategische sectoren zoals hernieuwbare energie, groene waterstof en kritieke grondstoffen. Conform het betreffende BNC-fiche6 heeft het kabinet een positieve grondhouding ten aanzien van EU-handelsakkoorden, waarbij het uitgangspunt blijft dat ieder akkoord op de eigen merites wordt beoordeeld. Juist nu het wereldwijde handelssysteem onder druk staat, is het belangrijk dat we, conform de motie Hirsch-Ceder7, afspraken blijven maken met internationale partners over moderne en duurzame handelsbetrekkingen, en ons inzetten voor een open en op regels gebaseerd handelssysteem.
In het mandaat voor de onderhandelingen met de VAE wordt verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de EU, waaronder de naleving van het internationaal recht door derde landen. De Raad heeft met dit onderhandelingsmandaat ingestemd. Het is nu aan de Commissie om op basis hiervan tot een onderhandelingsresultaat te komen met de VAE. Het kabinet zal daarover een positie innemen op het moment dat een eventueel onderhandelingsresultaat ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de Raad.
Bent u bereid om extra financiering voor voedselzekerheid te overwegen, bijvoorbeeld via de Dutch Relief Alliance, die met hun lokaal personeel nog toegang heeft tot de meest afgesloten regio's in Soedan?
Het kabinet heeft besloten een extra humanitaire bijdrage van EUR 10 miljoen te doen aan het Sudan Humanitarian Fund van de Verenigde Naties. (SHF). Deze bijdrage is reeds aangekondigd in de Tweede suppletoire begroting BHO 2025 (Kamerstuk 36 850 XVII) en verder toegelicht in de Kamerbrief over de extra bijdrage aan Soedan (Kamerstuk 29 237, nr. 237). Het SHF zet in op de hoogste noden, waaronder voedselzekerheid, in de meest getroffen gebieden.
Met flexibele financiering kan vanuit het SHF voortdurend worden ingespeeld op de veranderende noden. Daarbij wordt gekeken naar complementariteit en naar welke organisaties het best in staat zijn om hulp te verlenen. Dit zijn vaak lokale organisaties. Via het SHF worden dan ook de Emergency Response Rooms gefinancierd. Dit zijn kleine vrijwilligersinitiatieven die een cruciale rol spelen in het verlenen van levensreddende hulp, waaronder voedselvoorziening via gaarkeukens, ook op moeilijk bereikbare plaatsen.
Bent u bereid de oproep om toegang tot humanitaire hulp toe te laten, kracht bij te zetten door de Sudan Armed Forces (SAF) en Rapid Support Forces (RSF) aan te sporen tot toelating van humanitaire hulp in alle delen van Soedan en door organisaties te steunen in onderhandelingen over toegang, bijvoorbeeld via alternatieve routes, andere transportmiddelen en veiligheidsmaatregelen?
Via diplomatieke inzet in bilaterale en multilaterale kanalen blijft Nederland zich inzetten voor een staakt-het-vuren en het verbeteren van humanitaire toegang. In diverse statements heeft Nederland samen met de Europese Unie en andere landen de strijdende partijen opgeroepen om de strijd te staken, het humanitair oorlogsrecht te respecteren, burgers te beschermen en hulp ongehinderd toe te laten.
Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, het humanitair oorlogsrecht na te leven en ongehinderde humanitaire toegang te verlenen. In de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 20 november jl. onderstreepte Nederland het belang van ongehinderde humanitaire hulp en pleitte voor het verder verhogen van de humanitaire hulp vanuit de EU voor Soedan.
Verder is Nederland voortdurend in contact met humanitaire actoren, waaronder de Verenigde Naties, over hoe de coördinatie verloopt en hoe deze verder verbeterd kan worden, bijvoorbeeld op locaties waar de hulp snel opgeschaald moet worden door grote toestroom van vluchtelingen, zoals in Tawila in Darfoer.
Palestina |
|
Sarah Dobbe |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
Voorziet u meer medische evacuaties van kinderen uit Gaza na de vijf kinderen die reeds medisch zijn geëvacueerd naar Nederlandse ziekenhuizen (Kamerstuk 23 432, nr. 616)? Zo niet, is dit omdat de medische capaciteit in Nederland niet beschikbaar is, of zijn er andere redenen? Zo wel, op welke manier is het kabinet daarmee bezig? Kunt u een zo concreet mogelijke uitleg geven?
De medische evacuatie van de vijf kinderen maakt deel uit van het kabinetsbeleid om de bevolking uit Gaza toegang te bieden tot medische hulp. Het kabinet wil blijven bezien hoe een bijdrage kan worden geleverd aan de tekorten voor de complexe en hoog-specialistische zorg in de regio. De voorkeur van het kabinet gaat uit naar het versterken van de medische capaciteit in de regio, aangezien daar het grootste verschil gemaakt kan worden.
Tijdens het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 11 december jl. heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd om, samen met de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, een nieuwe inventarisatie te maken van de stand van zaken van de medische capaciteit in Gaza en de regio.
Deelt u de mening dat er nog steeds een tekort is aan beschikbare hoogspecialistische zorg in de regio en dat de behoefte aan medische evacuaties voor kinderen uit Gaza hoog blijft?
Het kabinet spant zich in om, samen met internationale en regionale partners, bij te dragen aan een versterking van de medische capaciteit in Gaza en omliggende landen. Zo ondersteunen humanitaire partners met behulp van Nederlandse financiering zowel (specialistische) medische behandelingen en revalidatiediensten, als structurele ondersteuning in de vorm van het versterken van ziekenhuizen en het herstel van water- en sanitaire voorzieningen.
U heeft aangekondigd dat Nederland medeorganisator is van een conferentie over de wederopbouw van Gaza: wat zijn de doelen van deze conferentie, wat zal daar worden besproken en met wie?1
Nu resolutie 2803 (2025) in de VNVR is aangenomen, is de verwachting dat op korte termijn een datum voor de conferentie zal worden vastgesteld. De agenda en deelnemers van de conferentie zijn nog niet bekend.
Wordt het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht als uitgangspunt genomen bij deze conferentie en op welke manier? Kunt u hier een toelichting op geven? Zo niet, hoe waardeert u het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk?
Het Palestijnse volk heeft recht op zelfbeschikking, daarom zet het kabinet in op een duurzame en vreedzame oplossing waarbij het uitgangspunt de tweestatenoplossing blijft. Naar mening van het kabinet dient de Palestijnse Autoriteit betrokken te worden bij de wederopbouwconferentie. Het kabinet onderstreept daarbij dat Hamas geen rol mag spelen in het toekomstige bestuur van Gaza. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt wat op deze conferentie zal worden besproken zich tot het Trump Investment Plan zoals onderdeel is van het staakt-het-vuren akkoord, en in hoeverre liggen bepaalde onderdelen of kaders van een wederopbouwplan al vast? Welke onderdelen en kaders zijn dit?
Regionale partners, waaronder Egypte, zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het 20-puntenplan van president Trump. Niet alle punten van het plan zijn even ver uitgewerkt, zoals onder andere het element van wederopbouw. De genoemde conferentie kan worden gezien als een forum dat bijdraagt aan de inzet voor de wederopbouw van Gaza.
Wat is uw reactie op het nieuws dat een gebrek aan financiering de hulpverlening en dienstverlening van UNRWA in de Palestijnse gebieden in gevaar brengt?2
De financiële tekorten waar UNRWA mee kampt hebben gevolgen voor de hulp- en dienstverlening van de organisatie in alle werkvelden waar UNRWA actief is (Palestijnse Gebieden, Syrië, Libanon en Jordanië).
Nederland ondersteunt UNRWA met financiële middelen volgens het aangenomen amendement (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 50). Daarnaast hecht het kabinet aan diversificatie van humanitaire hulp voor de Gazastrook. Nederland zet daar op in door ook middelen beschikbaar te stellen voor organisaties als de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en het World Food Programme.
Deelt u de mening dat UNRWA nog steeds een cruciale rol speelt in hulpverlening en dienstverlening aan Palestijnen, en hun werk op dit moment niet door andere organisaties op de schaal die nodig is kan worden overgenomen? Kunt u hierop een toelichting geven?
Het Internationaal Gerechtshof heeft in zijn advies van 22 oktober 2025 geoordeeld dat er momenteel geen realistisch alternatief voor UNRWA bestaat om adequaat diensten en ondersteuning te verlenen aan Palestijnse vluchtelingen. De kabinetsreactie op dit advies is uw Kamer toegekomen op 21 november jl.3
Zoals reeds aangegeven zet het kabinet in op verdere diversificatie van de humanitaire hulpverlening voor de Gazastrook. Daarnaast blijft bij het kabinet een aantal zorgen bestaan, bijvoorbeeld over de neutraliteit van het gebruikte onderwijsmateriaal. Daarom blijft het kabinet toezien op de implementatie van de aanbevelingen komende uit het Colonna rapport.
Herkent en erkent u de desinformatie campagne over UNRWA die Philippe Lazzarini beschrijft? Wat heeft u gedaan en gaat u doen om schadelijke desinformatie tegen te gaan?
Het kabinet is bekend met de uitingen vanuit UNRWA over mis- en desinformatie over de organisatie. Om neutraliteit en integriteit te waarborgen moet UNRWA blijven werken aan de aanbevelingen uit het Colonna rapport, zoals ook aangegeven in de beantwoording op vraag 7. Het kabinet pakt desinformatie in den brede aan middels de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie via twee sporen: 1) het versterken van het vrije en open publieke debat en 2) het verminderen van de invloed van desinformatie.
Gezien de enorme behoefte aan humanitaire hulp en basisvoorzieningen, zoals onderwijs en mentale zorg voor kinderen, bent u bereid om in 2025 extra middelen beschikbaar te stellen voor UNRWA en steun voor UNRWA voor 2026 onverminderd door te zetten? Zo niet, hoe verwacht u dan dat voldoende capaciteit, op hetzelfde niveau als UNRWA dat kan, voor humanitaire hulp en basisvoorzieningen zoals onderwijs en mentale zorg voor kinderen gerealiseerd kan worden?
Uw Kamer nam een amendement aan om financiering aan UNRWA voor de komende jaren af te bouwen (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 50). Hier houdt het kabinet zich aan. De vrijgevallen middelen zullen ten goede komen aan humanitaire hulp via andere organisaties, zoals de VN en de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging.
Wat is uw reactie op het bericht dat het Israëlische leger het staakt-het-vuren al zeker 282 keer heeft geschonden in de afgelopen 30 dagen?3
Beide kanten beschuldigen elkaar van het schenden van het staakt-het-vuren. Het staakt-het-vuren is fragiel, maar houdt stand. Het is zaak dat dit zo blijft en dat afspraken worden gemaakt over de tweede fase van het vredesplan, waaronder de ontwapening van Hamas. Dat is een grote uitdaging.
Klopt het dat verschillende grensovergangen, waaronder die tussen Rafah en Egypte, nog steeds gesloten zijn voor humanitaire hulp of dat humanitaire hulp nog steeds maar beperkt wordt toegelaten?
Tot op heden is de grensovergang Rafah gesloten. De grensovergangen Kerem Shalom, Zikim, en Kissufim zijn (gedeeltelijk) operationeel. Israël heeft aangekondigd de Allenby overgang tussen de Westelijke Jordaanoever en Jordanië op 17 december te zullen heropenen voor (humanitair) goederenverkeer.
Wat is uw reactie op het bericht dat cruciale noodhulp Gaza niet bereikt omdat Israël specifieke hulporganisaties weert vanwege hun vermeend anti-Israëlische standpunten en daardoor organisaties als Oxfam, Save the Children en de Norwegian Refugee Council al maanden geen toestemming krijgen van Israël om noodhulp aan Palestijnen te verstrekken?4
Het kabinet heeft, conform motie Ceder6 en motie Dobbe7, formeel protest aangetekend bij de Israëlische regering ten aanzien van de NGO-registratiewetgeving en zal zich blijven inspannen voor de ongehinderde, volledige en veilige toegang voor professionele, gemandateerde hulporganisaties tot de Palestijnse gebieden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat humanitaire organisaties wel noodhulp aan Palestijnen kunnen geven? Kunt u hierop een toelichting geven?
Nederland blijft zich inspannen voor volledige, ongehinderde en veilige humanitaire toegang voor professionele, gemandateerde hulporganisaties, zoals de VN, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en internationale ngo’s. Zie ook het antwoord op vraag 12. Het is van belang dat deze organisaties alle mensen in nood in de gehele Gazastrook kunnen bereiken, evenals voor activiteiten op het gebied van herstel en wederopbouw, zodra de situatie in de Gazastrook zich hiervoor leent. Dit heeft de Minister van Buitenlandse Zaken recent benadrukt tijdens zijn bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden in de gesprekken met de Israëlische president en Minister van Buitenlandse Zaken.
Wat heeft de Nederlandse regering sinds het staakt-het-vuren gedaan om de Israëlische regering ertoe te bewegen humanitaire hulp onbelemmerd toe te laten tot Gaza? Indien niets, waarom niet? Indien wel, welke sancties of maatregelen heeft u genomen en welke sancties of maatregelen overweegt u te nemen?
Het kabinet spreekt Israël continue aan op diens verplichtingen om humanitaire hulp ongehinderd toe te laten, ook sinds het ingaan van het staakt-het-vuren op 10 oktober jl., zie ook het antwoord op vraag 13.
Betekent het besluit van het kabinet met betrekking to de uit- en doorvoer van F-35-onderdelen, zoals geschreven in de Kamerbrief van 14 november (Documentnummer 2025D46598), dat Nederland de komende 6 maanden geen F-35-onderdelen richting Israël zal exporteren of doorvoeren? Kunt u hierop een toelichting geven?
Op grond van de gedane herbeoordeling is besloten om de uitsluiting van Israël als eindbestemming voor de relevante algemene vergunning AV009 te handhaven.
Tegelijkertijd is er, gelet op de recente ontwikkelingen rondom het staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas en de verdere uitwerking van het vredesplan, sinds de uitspraak van de Hoge Raad van 3 oktober jl. sprake van een nieuwe situatie op de grond. Gezien de veranderlijke situatie heeft het kabinet besloten tot een nieuwe herbeoordeling binnen een uiterlijke termijn van zes maanden. Tot een herbeoordeling blijft het eerdere besluit tot handhaving van de uitsluiting van Israël als eindbestemming voor de relevante algemene vergunning, van kracht.
Hoe wordt getoetst of F-35-onderdelen via derde landen, zoals de VS, alsnog in Israël terechtkomen na door Nederland te zijn uit- of doorgevoerd? Kan gegarandeerd worden dat dit niet gebeurt? Kunt u hierop een toelichting geven?
Op het moment van uitvoer van in Nederland geproduceerde, onderhouden of opgeslagen F-35-onderdelen naar de VS, bijvoorbeeld voor de productie van nieuwe toestellen, is het vanwege de werking van de internationale logistieke keten in het F-35-programma niet duidelijk aan wie de toestellen waarin de onderdelen worden geïntegreerd door de VS zullen worden geleverd. Er kunnen meerdere jaren zitten tussen de uitvoer van deze onderdelen uit Nederland en het moment dat het afgebouwde F-35-toestel vanuit de VS daadwerkelijk aan een F-35-gebruiker wordt geleverd.
Wat is het huidige beleid met betrekking tot de export en doorvoer van wapens, onderdelen van wapens of dual-use goederen met eindbestemming Israël?
Het kabinet toetst aanvragen voor de export van militaire- of dual-use goederen zorgvuldig en per transactie. Voor dual-use goederen geldt dat de export niet wordt toegestaan als een duidelijk risico bestaat op ongewenst eindgebruik. Dit is in lijn is met de Europese exportcontroleregels.
Ook op het vlak van controle op de uitvoer van militaire goederen gaat het kabinet gedegen en zorgvuldig te werk. Vergunningaanvragen worden per geval getoetst aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daar waar een duidelijk risico bestaat dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Sinds 7 oktober 2023 zijn er elf aanvragen voor uitvoer militaire goederen met eindgebruik in Israël afgewezen. Daarnaast zijn er drie eerder afgegeven vergunningen met de Israëlische krijgsmacht als eindgebruiker, ingetrokken vanwege een verhoogd risico op ongewenst eindgebruik.8
Sinds januari 2025 zijn er twee uitvoervergunningen toegewezen met de Israëlische krijgsmacht als eindgebruiker van de uit te voeren goederen. Deze betreffen de uitvoer van onderdelen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem in Israël die het kabinet blijft toestaan.
Daarnaast zijn er sinds januari 2025 meerdere vergunningen afgegeven voor uitvoer van goederen naar Israël aan derden die niet door de Israëlische krijgsmacht worden gebruikt. Het betrof hier (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël. Het ging bijvoorbeeld om (onderdelen voor) militaire communicatiesystemen, onderdelen voor robotvoertuigen, camerasystemen, onderdelen voor robotvoertuigen, en onderdelen voor de vleugels van gevechtsvliegtuigen. Deze goederen worden na verdere productie, reparatie en/of onderhoud in Israël weer uitgevoerd naar een ander land, waaronder Nederland met als eindgebruiker de Nederlandse krijgsmacht.
De Staat handelt met het bovenstaande beleid zorgvuldig en voldoet aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van wapenexportcontrole. Dat is onlangs nog bevestigd door het Gerechtshof Den Haag (d.d. 6 november).9
Heeft Nederland sinds januari 2025 wapens of onderdelen van wapens uit- of doorgevoerd met eindbestemming Israël? Kunt u zo specifiek mogelijk toelichten wat het huidige Nederlandse beleid hier op is, met daarin in ieder geval uitgesplitst om welke voorwaarden, welke aantallen, welke onderdelen of systemen het gaat? Graag antwoord op deze vraag die gezien de actualiteit niet kan wachten tot de jaarlijkse rapportage inzake wapenexport.
Zie antwoord vraag 17.
Wat is de voortgang van het verbieden van de import uit illegale nederzettingen in bezet Palestina?
Het kabinet gaat onverminderd door met de voorbereiding van een nationale maatregel om producten uit de onrechtmatige nederzettingen in de door Israël bezette gebieden te weren, en doet dit zoals toegezegd zo snel mogelijk.
Wat is de stand van zaken van de sancties die door de VS zijn opgelegd aan het Internationaal Strafhof?
Sinds februari 2025 zijn er door de VS sancties opgelegd tegen de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof (ISH). In de loop van het jaar zijn vervolgens ook sancties opgelegd tegen de beide plaatsvervangend aanklagers, zes rechters een aantal non-gouvernementele organisaties en een Speciaal Rapporteur van de Verenigde Naties. Er zijn geen sancties opgelegd tegen het ISH zelf.
Wat is de impact van de sancties die zijn opgelegd aan het Internationaal Strafhof en op welke manier wordt het werk van het Strafhof belemmerd?
Het Hof is vooralsnog in staat geweest om de meeste werkzaamheden ongehinderd voort te zetten, zowel in Nederland als in de verschillende landen waar het Hof actief is. Zo zijn de strafzaken in eerste aanleg tegen verdachten uit de Centraal-Afrikaanse Republiek en Soedan afgerond en in september heeft het Hof voor het eerst bij verstek een hoorzitting inzake de bevestiging van de tenlastelegging gevoerd tegen de oprichter van de Oegandese Lord's Resistance Army, Joseph Kony. Wel is het zo dat de sancties de gesanctioneerden (in hun persoonlijk leven) treffen, bijvoorbeeld doordat Amerikaanse bedrijven hun dienstverlening aan hen hebben beëindigd. Zowel het kabinet als het Hof houden de gevolgen van de sancties zorgvuldig in de gaten. Met steun van de verdragspartijen bij het Statuut van Rome, waaronder gastland Nederland, worden de gevolgen hiervan door het Hof zo goed als mogelijk gemitigeerd.
Op welke manier steunt de Nederlandse regering momenteel het Internationaal Strafhof om haar werk onbelemmerd te kunnen doen?
Nederland is zowel gastland van het ISH, als één van de 125 partijen bij het Statuut van Rome. In het afgelopen jaar is Nederland in beide hoedanigheden op verschillende terreinen betrokken geweest bij de mitigatie van de gevolgen van de sancties en de inzet op de preventie van verdere sancties. Voor een nadere toelichting op deze inzet verwijst het kabinet graag naar de reactie op de moties Dobbe en Paternotte in de Kamerbrief van 1 december 2025, waarin ook de Nederlandse inzet voor de jaarlijkse bijeenkomst van Verdragspartijen staat beschreven.10
Zijn er additionele verzoeken gedaan voor steun door het Strafhof waar de Nederlandse regering (nog) niet aan heeft voldaan en zo ja, welke?
Het kabinet verwijst hier eveneens graag naar de reactie op de moties Dobbe en Paternotte in de Kamerbrief van 1 december 2025. Er zijn geen additionele verzoeken gedaan voor steun door het Strafhof waar de Nederlandse regering (nog) niet aan heeft voldaan.
Bent u bereid deze vragen een voor een en gezien de urgentie binnen uiterlijk twee weken te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het niet opdagen van zeker 800.000 mensen voor afspraak in ziekenhuis en dat kost tientallen miljoenen euro’s |
|
Ingrid Coenradie (PVV) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zeker 800.000 mensen kwamen afgelopen jaar niet opdagen voor afspraak in ziekenhuis en dat kost tientallen miljoenen euro's» van EenVandaag van 12 juli jl.?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze cijfers?
Ik vind de berichtgeving over het hoge aantal no-shows zorgelijk. No-shows kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor zowel patiënten als ziekenhuizen en zorginstellingen. Voor de patiënt betekent het missen van een afspraak vaak vertraagde behandelingen of diagnoses, wat kan leiden tot ernstigere gezondheidsproblemen. Vooral bij chronische aandoeningen of ernstige klachten is het uitstellen van zorg riskant en kan het de gezondheid negatief beïnvloeden.
Voor ziekenhuizen en zorginstellingen hebben no-shows grote gevolgen op het gebied van zorgcapaciteit, kosten en patiënttevredenheid. Wanneer een patiënt niet komt, leidt dit tot onbenutte tijd, langere wachttijden en extra werkdruk voor zorgverleners door het opnieuw plannen van afspraken. We hebben alle zorgcapaciteit hard nodig om de toenemende zorgvraag aan te kunnen. Door no-shows blijft waardevolle zorgcapaciteit onbenut en worden onnodige kosten gemaakt. Ik vind het dan ook belangrijk dat hier actief beleid op wordt gevoerd.
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de patiënt om de afspraak na te komen danwel tijdig af te zeggen. Van patiënten mag verwacht worden dat zij solidair zijn aan andere patiënten die op een behandeling wachten en het zorgpersoneel dat hard werkt om de stijgende zorgvraag te kunnen behappen. Tegelijkertijd beschikken sommige mensen over beperkte gezondheidsvaardigheden. Deze groep heeft moeite met vinden, begrijpen en toepassen van gezondheidsgerelateerde informatie. Dat kan ook gelden voor het nakomen van afspraken.
Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen om de communicatie rondom afspraken begrijpelijk en toegankelijk te maken. Veel ziekenhuizen voeren actief beleid op no-shows bijvoorbeeld door patiënten bewust te maken van hun verantwoordelijkheid en hen te herinneren via sms, e-mail, telefoontjes en online omgevingen voor afspraakbeheer. Ook zetten steeds meer ziekenhuizen AI in, om te voorspellen welke patiënten een extra herinnering kunnen gebruiken. Een deel van de ziekenhuizen legt een boete om no-shows terug te dringen.
Is er een indicatie te geven van de totale kosten per jaar van alle no-shows in alle Nederlandse ziekenhuizen? Zo nee, waarom wordt dit niet onderzocht?
Er is geen landelijke registratie beschikbaar van het aantal no-shows en de daaruit voortkomende kosten. Ziekenhuizen proberen no-shows op verschillende manieren te verminderen. Het probleem is bekend en wordt ook serieus opgepakt. Ik zie niet de meerwaarde om dit landelijk in kaart te brengen.
Welke acties worden er vanuit u ondernomen om dit aan te pakken? Zo ja, welke stappen worden gezet en zijn er al concrete resultaten geboekt of verwacht u deze te behalen?
Ik wil voorzichtig zijn met het verplicht opleggen van een boete voor no-shows bij alle ziekenhuizen. De hoogte van het percentage no-shows verschilt sterk per ziekenhuis (en zelfs tussen specialismen binnen ziekenhuizen) en is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder bijvoorbeeld het profiel van het ziekenhuis en de gemiddelde leeftijd en de sociaal-economische status van de populatie in het adherentiegebied van het ziekenhuis. Daarnaast is ook de werkzaamheid van het instellen van een no-show tarief per ziekenhuis verschillend, net als de kosten die gemoeid zijn met het aanpassen van de ziekenhuisadministratie om het registreren van no-shows mogelijk te maken. Er is daarom per individueel ziekenhuis (vaak per individueel specialisme binnen een ziekenhuis) een maatwerkoplossing nodig die ik niet kan én wil voorschrijven, omdat ik de kosten die een individueel ziekenhuis moet maken niet kan opwegen tegen de baten van het verminderen van de no-show.
Ik zie geen aanleiding om hier landelijk aanvullende acties op te ondernemen. Wel vind ik het belangrijk dat partijen dit probleem aanpakken. Hiervoor zijn zowel patiënten als zorgaanbieders aan zet. Ik zal dit signaal meenemen in de gesprekken met de koepels van deze partijen, zodat zij dit bij hun achterban onder de aandacht kunnen brengen. De NVZ heeft reeds aangegeven het belangrijk te vinden dat hier actief beleid door ziekenhuizen op wordt gevoerd ten behoeve van een betere benutting van beschikbare zorgcapaciteit, en uiteindelijk aan het behoud van goede, toegankelijke en betaalbare zorg in Nederland.
Op welke juridische of andere beleidsmatige basis is het opleggen van boetes door ziekenhuizen bij no-shows gebaseerd?
Er is geen specifieke wet- of regelgeving over het no-show tarief. Ziekenhuizen mogen zelf bepalen of en wanneer zij een no-show tarief in rekening brengen. Dit is niet verplicht. Ziekenhuizen moeten patiënten vooraf wel informeren over een no-show tarief, bijvoorbeeld via de website. De boeteclausule mag ook niet «onredelijk bezwarend» zijn, dat wil zeggen dat de boete niet buitensporig nadelig of onbillijk mag zijn voor een van de partijen. Patiënten kunnen zich beroepen op overmacht (bijv. ziekte) waardoor een boete of tarief mogelijk niet geldt.
Een no-show tarief wordt overigens niet gezien als «boete» in strafrechtelijke zin, maar als een schadevergoeding voor het ziekenhuis (gemiste inkomsten, verspilde tijd en middelen). De grondslag daarvan is te vinden in het civiel recht.
Kunt u duiden waarom vier ziekenhuizen wél de «wegblijfboete» hanteren en andere ziekenhuizen niet?
De afweging om wel of geen boete op te leggen verschilt sterk per ziekenhuis (en zelfs tussen specialismen binnen ziekenhuizen) en is afhankelijk van verschillende factoren, zoals genoemd bij het antwoord op vraag 4. Aangezien het dus maatwerk per individueel ziekenhuis (vaak per individueel specialisme binnen een ziekenhuis) betreft kan ik geen algemeen oordeel geven over de maatregelen die ziekenhuizen nemen om no-shows te beperken.
Welke afweging(en) gebruiken deze vier ziekenhuizen? En hoe verhoudt dit zich tot het feit dat andere ziekenhuizen de «wegblijfboete» niet hanteren vanwege de kosten? Doen deze vier ziekenhuizen iets anders of beter?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u mogelijkheden om met de ziekenhuizen te verkennen hoe dit efficiënter kan worden ingericht, zodat dit niet meer het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vanaf welk boetebedrag is er sprake van een «break-even point» waarbij de boetes op zijn minst kostendekkend zijn?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4 zijn er tal van factoren die van invloed zijn op een eventueel no-show tarief. Het break-even point zal daarom per ziekenhuis verschillend zijn.
Wat is er juridisch of beleidsmatig nodig om collectief beleid rondom de «wegblijfboete» mogelijk te maken?
Het collectief opleggen van een dergelijke maatregel zou een wetswijziging vergen. Gezien de verschillen per ziekenhuis is voor het beleid op no-shows maatwerk nodig. Een collectieve maatregel vind ik daarom geen goed idee. Het is aan ziekenhuizen zelf om, afhankelijk van hun specifieke situatie, invulling te geven aan het beleid rondom no-shows.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als ziekenhuizen collectief overgaan tot het opleggen van boetes voor no-shows? Zo ja, wat gaat u hiervoor in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Extra MRI-scan voor vrouwen met dicht borstweefsel, maar pas vanaf 2030’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Extra MRI-scan voor vrouwen met dicht borstweefsel, maar pas vanaf 2030»?1
Nu besloten is vrouwen met zeer dicht borstweefsel een aanvullende MRI te bieden als onderdeel van het bevolkingsonderzoek, hebben we een echte doorbraak gerealiseerd in een discussie die al heel lang loopt. Ik heb dit besluit kenbaar gemaakt aan uw Kamer in mijn brief van 13 november 2025.2 Ik snap dat mensen teleurgesteld zijn dat de eerste MRI’s pas in 2030 zullen worden aangeboden. Ook ik vind dat pijnlijk. Met mijn hart zou ik het gisteren ingevoerd willen hebben, maar met mijn hoofd heb ik lastige keuzes moeten maken.
Dat enkele jaren nodig zijn om tot implementatie van MRI’s te komen, vloeit met name voort uit de keuze voor de organisatievorm. Het RIVM beschrijft in de uitvoeringstoets verschillende organisatievormen, twee waarbij het georganiseerd wordt via de zorg en twee waarbij het georganiseerd wordt via het bevolkingsonderzoek.3 Het organiseren via de zorg zou sneller te implementeren kunnen zijn, concludeert het RIVM. Het gaat hier echter om het aanpassen van zorgrichtlijnen, waar ik als Staatssecretaris niet over ga. Dit betreft namelijk invulling van wat verantwoorde zorg is, en daar staan de beroepsgroepen zelf voor aan de lat. Al had ik het gewild, dan had ik niet kunnen besluiten om het MRI-aanbod op deze manier via de zorg te organiseren. Daarnaast zie ik een aantal nadelen aan de organisatievormen via de zorg, namelijk dat de kans op verdringing groter is en de uniformiteit en kwaliteit van het aanbod minder goed gewaarborgd kan worden. Daarom heb ik ervoor gekozen om de MRI’s onder regie van het bevolkingsonderzoek aan te gaan bieden.
Het zal nog enkele jaren duren voordat noodzakelijke stappen en goede voorbereiding afgerond zijn. Tegelijkertijd verwacht ik op basis van het overleg met betrokkenen – zoals patiënten, artsen en onderzoekers – dat dit de beste en de minst vertragende stap vooruit is. We halen alles uit de kast om vrouwen met zeer dicht borstweefsel zo spoedig mogelijk baat te laten hebben bij deze verbetering. Een voorbeeld hiervan is dat ik heb besloten het MRI-aanbod in te richten op basis van bestaand advies van de Gezondheidsraad uit 2020. Daarmee is opnieuw advies vragen niet nodig en is tot een jaar tijdswinst behaald. Iedere andere mogelijke versnelling zal ik met beide handen aangrijpen.
Hoe reageert u op de stelling van Borstkankervereniging Nederland «als onnodige MRI's (zoals veel lage-rugonderzoeken) worden afgebouwd, kan er direct ruimte vrijkomen voor vrouwen bij wie de nood echt hoog is.»?
Het is belangrijk het onderscheid te maken tussen MRI’s in de zorg enerzijds, en anderzijds als onderdeel van een bevolkingsonderzoek. Hoe en voor welke diagnostiek MRI’s worden gebruikt is primair aan de betrokken beroepsgroepen die (vaak) samen met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars in professionele en kwaliteitsstandaarden vastleggen wat goede zorg is. Het is aan zorgverzekeraars om deze zorg in te kopen voor hun verzekerden. Het is niet aan mij om te bepalen wat goede zorg is.
Ik ben wel verantwoordelijk voor de inzet van MRI als onderdeel van het bevolkingsonderzoek borstkanker. In de Kamerbrief van 13 november 2025 heb ik uitgelegd te kiezen voor de organisatievorm waarbij de MRI’s worden uitgevoerd in ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra onder regie zoals die geldt bij het bevolkingsonderzoek. Deze organisatievorm heeft belangrijke voordelen. Zo vindt centrale aansturing en financiering plaats en is capaciteitssturing mogelijk waardoor het risico op verdringing van zorg kan worden verkleind. De benodigde MRI-capaciteit voor deze aanvullende MRI-screening zal moeten worden aanbesteed. Het RIVM schat in de uitvoeringstoets dat een dergelijke aanbesteding 2–3 jaar duurt. Bij een aanbesteding zijn we afhankelijk van de inschrijvende marktpartijen die MRI-capaciteit beschikbaar hebben en/of kunnen realiseren.
Heeft u al gekeken naar de mogelijkheden om de MRI-capaciteit van private klinieken inzetten, die zij nu gebruiken voor MRI-scans zonder medische aanleiding voor mensen die dit zich kunnen veroorloven? Zo ja, waarom wordt deze niet ingezet?
De contractering van instellingen die de MRI’s gaan uitvoeren gaat plaatsvinden via een aanbesteding. Alle instellingen die MRI-capaciteit beschikbaar hebben of kunnen maken, en voldoen aan de te stellen aanbestedingscriteria, kunnen inschrijven op de aanbesteding. In de uitvoeringstoets van het RIVM is in opdracht van het Ministerie van VWS expliciet ook gekeken naar beschikbare capaciteit van zelfstandige behandelcentra. Deze capaciteit is dus meegenomen in de resultaten van de uitvoeringstoets en in de beoordeling van de haalbaarheid van de verschillende scenario’s.
Ter illustratie, een belangrijk criterium is dat de instelling de juiste type MRI-apparatuur beschikbaar heeft. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 13 november 2025 gaat het namelijk om 3Tesla-MRI-apparatuur. Lang niet alle instellingen hebben deze apparatuur beschikbaar. In 2020 had ca. 40% van alle instellingen (ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra) de beschikking over 3Tesla-MRI-apparatuur. De criteria voor de aanbesteding worden bepaald als onderdeel van het implementatieplan door het RIVM.
Wat zijn de juridische mogelijkheden om private klinieken te dwingen hun MRI-capaciteit ter beschikking te stellen, gezien het feit dat deze capaciteit nu vaak wordt gebruikt voor MRI-scans zonder medische aanleiding, terwijl er tegelijkertijd vrouwen het risico lopen om te sterven doordat zij geen MRI kunnen krijgen?
Die mogelijkheden zijn er niet. Het is aan aanbieders zelf om te bepalen of zij mee willen doen aan een mogelijke aanbesteding van dit onderdeel van het bevolkingsonderzoek borstkanker. In het algemeen geldt in Nederland dat voor het opsporen van kanker in een gezonde populatie, een vergunning nodig is op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek. Zonder deze vergunning is het verboden om te screenen op kanker. Bevolkingsonderzoek Nederland heeft een vergunning voor de uitvoering van de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker, en deze vergunning moet aangepast zijn zodra de MRI onderdeel wordt van het bevolkingsonderzoek borstkanker.
Wat zijn de juridische mogelijkheden om te voorkomen dat klinieken zich hierdoor verrijken?
Doordat de contractering van instellingen die de MRI’s gaan uitvoeren plaats zal vinden via een aanbesteding, wordt gewaarborgd dat de aanbieders van MRI’s ten behoeve van deze werkzaamheden een marktconform tarief ontvangen. Dat wil zeggen dat het tarief past bij de aard, kwaliteit en omvang van de werkzaamheden.
Het bericht dat kraamzorg niet meer overal in Nederland gegarandeerd kan worden |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Vliegenthart (GroenLinks-PvdA) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Niet meer overal in Nederland gegarandeerde kraamzorg»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat de toegang tot kraamzorg niet mag afhangen van iemands portemonnee of postcode?
Ja. Toegang tot passende zorg moet voor alle gezinnen gelijkwaardig zijn, ongeacht sociaaleconomische achtergrond of woonplaats.
Hoeveel gezinnen lopen nu kraamzorg mis? Waar zijn de tekorten het grootst en waar zijn de tekorten de afgelopen drie jaar het meest opgelopen?
Uit de Monitor Kansrijke Start 20242 blijkt dat in 2022 2,5% van de gezinnen geen kraamzorg heeft ontvangen. Deze cijfers geven echter geen inzicht in de achterliggende redenen hiervoor, zoals tekorten, persoonlijke voorkeuren, onbekendheid of andere overwegingen.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft Gupta Strategists opdracht gegeven nader onderzoek te doen naar de kraamzorgkrapte. De resultaten van dit onderzoek worden in de eerste helft van volgend jaar verwacht. Daarnaast ontwikkelen veldpartijen een regionaal dashboard om capaciteit en inzet beter af te stemmen. Dit wordt mede gefinancierd uit recent toegekende transformatiemiddelen.
Deelt u de zorgen over de langetermijngevolgen van deze ontwikkeling, aangezien kinderen zonder kraamzorg eerder te maken krijgen met medische problemen? Deelt u de mening dat het extra schrijnend is dat vooral kwetsbare gezinnen die juist extra gebaat zijn bij kraamzorg hier de dupe van zijn?
Passende kraamzorg is een belangrijk onderdeel van de integrale geboortezorg en draagt bij aan een gezonde start voor moeder en kind. Ik deel de zorg dat onvoldoende beschikbaarheid van kraamzorg een grote(re) impact heeft op gezinnen in een kwetsbare positie. Uit onderzoek en signalen uit het veld blijkt dat lagere SES-groepen minder kraamzorg ontvangen en dat er samenhang is met hogere latere zorgkosten voor moeder en kind3. Ik vind dit onwenselijk.
In hoeverre is bekend dat kraamzorgaanbieders zich actief terugtrekken uit wijken waar relatief veel zorg nodig is door zorgcomplexiteiten of taalbarrières? Speelt dit vaker bij aanbieders die eigendom zijn van private equity-investeerders of vergelijkbare commerciële partijen, zoals in de regio Utrecht het geval was?
De signalen van terugtrekkende kraamzorgaanbieders in de stad Utrecht zijn mij bekend. Bo Geboortezorg geeft aan dat personeelstekorten en zorgen over de continuïteit van organisatie en bedrijfsvoering de belangrijkste oorzaken zijn. Het is mij echter niet bekend of het terugtrekken uit dergelijke wijken vaker gebeurt bij zorgaanbieders met betrokkenheid van private equity of vergelijkbare investeerders.
Uit onderzoek van EY (2024) naar private equity in de zorg blijkt niet dat er aantoonbare verschillen zijn in de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg door aanbieders met en zonder private equity betrokkenheid.4
Tegelijkertijd zie ik de risico’s van te risicovolle (private equity) investeringen, waarbij financiële belangen de overhand krijgen boven het verlenen van goede zorg. Ik wil deze risico’s zo veel mogelijk inperken. Dat doe ik bijvoorbeeld via het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz), waarbij er onder andere voorwaarden gesteld worden aan winstuitkering. En met het wetsvoorstel aanscherping zorg specifieke fusietoets, waarbij fusies en overnames door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op meer inhoudelijke gronden getoetst kunnen worden. Ik verwacht dat wetsvoorstel in het tweede kwartaal van 2026 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Daarnaast heeft ZN de Landelijke Tafel Integrale Geboortezorg (LTIG) gevraagd om meer inzicht in regionale samenwerkingen, zodat ze passende verantwoordelijkheden kunnen opnemen in de contractering van Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV) vanaf 2027. Ook zijn verzekeraars op dit moment met aanbieders in gesprek om passende afspraken te maken, zodat in alle wijken voldoende zorg ingekocht kan worden.
Deelt u de analyse dat de tekorten in kwetsbare wijken voor een deel veroorzaakt worden door marktwerking en de overname van bureaus door private equity-investeerders, die doen aan cherry picking door te kijken op welke plekken ze winst kunnen behalen en met het minste werk het meeste rendement kunnen halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiertegen?
Het is te kort door de bocht om te stellen dat de uitdagingen in de kraamzorg te wijten zijn aan marktwerking. De ontwikkelingen in de kraamzorg kennen meerdere oorzaken, waaronder personeelsschaarste en de beweging naar passende zorg. In de zorg is bovendien sprake van gereguleerde marktwerking, waarin zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht hebben die voor alle verzekerden gelijk geldt. De samenwerking tussen ZN en Bo geboortezorg op zowel de convenanten, visie en versnellingsagenda is mijn inziens een goed voorbeeld van de verantwoordelijkheid die veldpartijen in ons stelsel kunnen en moeten nemen om de toegankelijkheid van de zorg te borgen.
Het is mij niet bekend of zorgaanbieders met betrokkenheid van private equity of vergelijkbare investeerders vaker aan cherry picking doen dan andere aanbieders. Uit onderzoek van EY blijkt niet dat er aantoonbare verschillen zijn in de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg door aanbieders met en zonder private equity-betrokkenheid.
Zoals hiervoor al aangegeven zie ik de risico’s van te risicovolle (private equity) investeringen, waarbij financiële belangen de overhand kunnen krijgen boven het verlenen van goede zorg. Met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) en het wetsvoorstel aanscherping zorgspecifieke fusietoets versterk ik daarom de waarborgen dat het belang van goede zorg leidend blijft.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegankelijkheid tot kraamzorg voor kwetsbare gezinnen verbeterd wordt, die vaak minder goed in staat zijn de weg naar kraamzorg te vinden en nu nog eens dubbel geraakt worden doordat kraamzorgorganisaties zich terugtrekken uit kwetsbare wijken?
De afgelopen jaren heeft VWS geïnvesteerd in de kraamzorg door subsidie beschikbaar te stellen voor projecten voor het anders inrichten van de kraamzorg. Er is subsidie verleend voor het opstellen van een nieuwe indicatiemethodiek. Een methodiek die nu bekend staat als de Kraamzorg Landelijke Indicatie Methodiek (KLIM). Ook is er subsidie verleend voor het onderzoeken van een andere inrichting van de wachtdiensten door middel van partuspoules. Beide projecten krijgen een vervolg in de transformatie. Tegelijkertijd zijn sinds 2024 middelen beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen in de kraamzorg via ZonMw. Tot slot hebben ZN en Bo geboortezorg sinds 2023 via convenanten landelijk afspraken gemaakt over onder andere het beschikbaar stellen van max max tarieven.
ZN en Bo Geboortezorg werken samen aan de uitvoering van de gezamenlijke visie en versnellingsagenda5 voor een toekomstbestendige kraamzorg. Hiervoor zijn recent transformatiemiddelen (€ 9,8 miljoen) beschikbaar gesteld in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA). Ik onderzoek welke aanvullende maatregelen aanvullend noodzakelijk zijn om de toegankelijkheid structureel te borgen.
Het waarborgen van gelijke toegang tot kraamzorg vraagt om regionale samenwerking. Aanbieders en zorgverzekeraars werken samen in kraamzorgsamenwerkingsverbanden (KSV’s) om de beschikbare capaciteit optimaal te verdelen, wachtlijsten te coördineren en afspraken over afschaling te maken. Daarnaast stelt de sector landelijke werkafspraken op met ZN, zodat regio’s passende oplossingen kunnen implementeren en ieder gezin minimaal de noodzakelijke zorg ontvangt.
Welke mogelijkheden ziet u om te waarborgen dat zowel kraamzorgorganisaties als zorgverzekeraars aan hun zorgplicht kunnen blijven voldoen in alle wijken?
Zorgverzekeraars en aanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de continuïteit en toegankelijkheid van kraamzorg. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 hebben ZN en Bo geboortezorg ook deze handschoen opgepakt. De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars, en heeft vanuit haar toezicht een onderzoek gedaan naar de inspanningen van zorgverzekeraars op hun zorgplicht voor de kraamzorg6.
In de convenantafspraken 2024–2025 is vastgelegd dat bij schaarste de beschikbare capaciteit zo wordt verdeeld dat alle verzekerden minimaal 24 uur kraamzorg ontvangen. In het Normenkader7 zijn afspraken gemaakt over de te nemen stappen wanneer dit minimum niet gegarandeerd kan worden. De preferente zorgverzekeraar(s) monitort dit samen met de betreffende regio.
De uitdagingen en kansen zijn in elke regio anders. Dat vraagt om een regionale aanpak, gefaciliteerd door een landelijk kader. Zo ziet ZN dat kraamcentra steeds populairder worden bij zowel cliënten als kraamverzorgenden, en efficiëntere inzet van personeel mogelijk maken.
De convenantafspraken lopen tot 31 december 2025. Bo Geboortezorg en ZN werken daarom, parallel aan de uitvoering van de versnellingsagenda, aan nieuwe landelijke werkafspraken. Regionaal kan hier nadere invulling aan worden gegeven zodat passende oplossingen worden geïmplementeerd en ieder gezin de noodzakelijke zorg ontvangt.
Hoe kijkt u naar de suggestie van wethouder Eerenberg uit Utrecht om kraamverzorgenden meer te betalen als zij werken in gezinnen waar de werklast zwaarder is, bijvoorbeeld doordat er taalbarrières zijn en een tolktelefoon gebruikt moet worden? Deelt u de opvatting dat extra werk ook dusdanig beloond zou moeten worden?
De NZa stelt, op basis van kostprijsonderzoek, gemiddeld kostendekkende max-tarieven vast in de kraamzorg. De bekostiging in de kraamzorg kent een uurtarief voor de geleverde kraamzorguren. Dit betekent dat de bekostiging ruimte biedt om extra tijdsinzet door de kraamverzorgende te declareren. Alleen biedt het landelijke indicatieprotocol waar de kraamzorg nu nog mee werkt hier geen ruimte voor. In uitzonderlijke gevallen zou er gemotiveerd afgeweken kunnen worden, mits daarover in de contractering afspraken zijn gemaakt.
Het is vervolgens aan de werkgever om passende afspraken te maken over een beloning bij zwaardere werklast in de cao.
Bo Geboortezorg benadrukt dat een gelijk speelveld binnen de regio van belang is, waarbij aanbieders volgens dezelfde afspraken werken en gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen. Binnen dat kader kan in de contractering met zorgverzekeraars rekening worden houden met situaties waarin extra inzet noodzakelijk is.
Bent u bekend met de pilot in Amsterdam Zuidoost waarbij gezinnen met geldzorgen geen eigen bijdrage voor de kraamzorg hoeven te betalen? Bent u bereid middelen vrij te maken, zodat deze pilot in meer gemeenten met kwetsbare wijken kan worden uitgerold?2
Ik ben bekend met de pilot in Amsterdam Zuidoost. Deze pilot biedt waardevolle inzichten in de wijze waarop gemeenten gezinnen kunnen ondersteunen. Gemeenten hebben eigen instrumenten om maatwerk te bieden aan inwoners met financiële problemen en maken zelf de afweging hoe zij dit organiseren.
Daarom acht ik aanvullende landelijke financiering niet aan de orde. Het Rijk ondersteunt gemeenten via bestaande kaders voor armoede- en gezondheidsbeleid.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Onderschrijft u de bevinding van TNO dat in 2025 tussen de 550.000 en 640.000 huishoudens een risico lopen op energiearmoede?
Deze data is afkomstig uit een scenariostudie van maart 2025 van TNO, waarin de onderzoekers vooruitkijkend een inschatting hebben gemaakt van het aantal huishoudens in energiearmoede in 2025. Het is op dit moment niet bekend of deze scenario’s de werkelijke situatie in 2025 goed weergeven. Hoewel het kabinet de signalen uit dit rapport serieus neemt, bieden de cijfers uit de jaarlijkse monitor van CBS en TNO dus meer zekerheid. Uit de derde Monitor Energiearmoede in Nederland van TNO en CBS, die op 21 augustus 2025 mede namens mij is aangeboden aan de Tweede Kamer, blijkt dat er naar schatting 510.000 energiearme huishoudens in Nederland waren in 2024.
Hoeveel euro hulp is er deze winter per huishouden beschikbaar vanuit het Tijdelijk Noodfonds Energie vanuit de 30 miljoen die extra beschikbaar is gesteld, en vanuit de overige middelen?
De € 30 miljoen is niet ter beschikking gesteld aan het Tijdelijk Noodfonds Energie, maar aan gemeenten. Via een Decentrale Uitkering (DU) voeg ik in 2025 € 10 miljoen toe aan het Gemeentefonds. In 2026 komt hier nog eens € 20 miljoen bij. De financiële dekking voor deze impuls komt van de SZW-begroting (€ 10 miljoen) en het amendement Grinwis (€ 20 miljoen). De middelen worden via een DU verstrekt en zijn daarmee breed inzetbaar. Het verstrekken van de middelen via gemeenten is dus niet te vergelijken met de subsidie van het Ministerie van SZW aan het Tijdelijk Noodfonds Energie in de afgelopen jaren, dat een financiële tegemoetkoming via de energierekening uitkeerde aan huishoudens.
Gemeenten kunnen deze middelen inzetten om de bestaande dienstverlening binnen de lokale aanpak van energiearmoede te versterken. Binnen die aanpak zijn er verschillende manieren waarop de middelen kunnen worden benut. Ik ben met de VNG tot deze brede formulering gekomen, omdat huishoudens in energiearmoede zowel mogelijk financiële problematiek als bij het verduurzamen van het huis hulp kunnen gebruiken. Daarbij weten gemeenten vaak het beste hoe ze hun inwoners verder kunnen helpen.
Ten aanzien van financiële problematiek kan gedacht worden aan bijvoorbeeld budgetcoaching, schuldhulp en samen kijken welke eventuele toeslagen nog niet aangevraagd zijn via de Potjescheck. Deze ondersteuning helpt huishoudens hun financiële situatie beter te overzien en versterkt hun financiële weerbaarheid. De middelen kunnen ook worden ingezet binnen de individuele bijzondere bijstand om inwoners met een hoge energierekening tegemoet te komen. Of iemand hiervoor in aanmerking komt hangt af van de voorwaarden die de gemeente stelt. Deze voorwaarden kunnen verschillen per gemeente, bijvoorbeeld op basis van inkomen, vermogen, type woning en het aantal personen in het huishouden. Gemeenten behouden de vrijheid om zelf te bepalen hoe zij de middelen inzetten. Daarmee kan er ook worden ingezet op andere vormen van ondersteuning, zoals een groter bereik van de lokale energiearmoedeaanpak onder de doelgroep.
Gezien het bovenstaande is het niet mogelijk om deze middelen uit te drukken per huishouden.
Hoe verhoudt dat zich tot eerdere jaren? Graag een uitsplitsing per jaar.
De afgelopen jaren was de gemiddelde tegemoetkoming van het Tijdelijk Noodfonds Energie in 2023 € 140, in 2024 € 97 en in 2025 € 78 per maand voor een periode van maximaal zes maanden. De reden dat de bedragen per maand in de loop van de jaren lager zijn geworden, is dat de gemiddelde energierekening in 2025 lager is ten opzichte van de energiecrisis in 2022/2023. Overigens is in 2024 en 2025 wel de vereiste hoogte van de energiequote verlaagd van 10 à 13 procent in 2023 naar 8 à 10 procent in 2024 en 2025. Dit maakt dat je energierekening een minder groot deel van je inkomen hoefde uit te maken om een tegemoetkoming uit het fonds aan te kunnen vragen.
Acht u dit voldoende om te voorkomen dat honderdduizenden huishoudens te kampen krijgen met energiearmoede? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Om dit te voorkomen is een bredere aanpak nodig en die is ook al ingezet. De oorzaken van energiearmoede zijn complex en komen vaak voort uit een combinatie van een laag inkomen, hoge energiekosten in verhouding tot het inkomen en een slechte energetische kwaliteit van de woning. Het kabinet zet daarom in op een combinatie van verduurzaming in de gebouwde omgeving, ondersteuning bij het betalen van de energierekening en voldoende en concurrerend aanbod voor consumenten op de energiemarkt. Het is hierbij de inzet dat de energierekening betaalbaar wordt en blijft voor iedereen.
Bij de aanpak van energiearmoede heeft het Ministerie van VRO het voortouw bij de verduurzaming van woningen. Het Ministerie van SZW is verantwoordelijk voor het behoud van koopkracht en gerichte financiële ondersteuning. Het Ministerie van KGG is stelselverantwoordelijk voor het energiesysteem, waaronder de betaalbaarheid van de energierekening (artikel 24 EED). Een onderdeel daarvan is ook goede consumentenbescherming.
In de Kamerbrief van 7 november 2025 heb ik geschetst welke inspanningen ik heb gepleegd om te bezien of er deze winter opnieuw een Tijdelijk Noodfonds Energie kon komen en geef ik aan waarom dit niet mogelijk is. Met de impuls van € 30 miljoen voor de lokale energiearmoedeaanpak kunnen gemeenten aanvullende en gerichtere hulp aanbieden. Daarbij is het streven dat gemeenten, na een pilotfase, data ontvangen van 151.000 huishoudens van de Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie. Zo hebben gemeenten de mogelijkheid om aanvullende en gerichtere hulp aan te bieden. Hoe dit traject er uit ziet heb ik in de Kamerbrief van 7 november 2025 toegelicht.
Op welke manier gaat u de energieleveranciers bewegen om in de toekomst wel weer een bijdrage te leveren? Indien dit niet lukt, op welke manier brengt u de financiering van het Tijdelijk Noodfonds Energie structureel op orde?
De inzet voor de komende jaren is om een publiek energiefonds in te richten. Daarbij is een financiële bijdrage van private partijen geen vereiste. Zoals ik eerder aan de Kamer heb gemeld hebben energieleveranciers herhaaldelijk aangegeven niet bereid te zijn voor een vierde keer een financiële bijdrage te doen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie van 2025 was de laatste keer, waarbij is aangegeven dat het kabinet hen niet opnieuw om een bijdrage zou vragen. Voor het publiek energiefonds is op dit moment € 339,75 miljoen (inclusief de verwachtte middelen uit het Social Climate Fund) beschikbaar, zoals in de Kamerbrief van 7 november 2025 is geschetst.
Kunt u garanderen dat ook mensen die zich niet eerder bij het Tijdelijk Noodfonds Energie hebben gemeld in aanmerking komen voor hulp bij gemeenten? Op welke manier zorgt u dat gemeenten kunnen zorgen dat het geld direct terechtkomt bij de mensen die het nodig hebben?
Via een DU wordt € 30 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Met deze middelen wordt beoogd dat gemeenten huishoudens in energiearmoede aanvullend kunnen ondersteunen via de reeds bestaande lokale energiearmoedeaanpak. Door de verdeelsleutel van de DU te baseren op het percentage energiearmoede per gemeente krijgen gemeenten met meer energiearmoede in hun gemeente ook meer middelen om huishoudens te ondersteunen. Zo wordt gewaarborgd dat gemeenten de mogelijkheid hebben om huishoudens in energiearmoede te helpen en niet alleen de huishoudens die eerder dit jaar een aanvraag bij het TNE hebben gedaan. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is geschetst, vormen deze middelen echter geen vervanging van het Tijdelijk Noodfonds Energie, dat directe inkomenssteun verleende aan inwoners.
Wordt er alleen gekeken naar mensen met een laag inkomen én hoge energierekening, of ook naar mensen met een laag inkomen en slecht energielabel? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Dat is aan gemeenten. Gemeenten kunnen de middelen benutten als impuls voor de lokale energiearmoedeaanpak. Het is aan gemeenten om te bezien welke huishoudens in aanmerking komen voor deze lokale ondersteuning. Gemeenten hebben vaak inzicht in welke wijken huizen met een lage energetische kwaliteit staan. Tevens hebben zij inzicht in wat sociaal kwetsbare wijken zijn. Met deze kennis proberen gemeenten al zo gericht mogelijk hun aanpak in te zetten. De data die nu aan gemeenten verstrekt worden, kunnen daarbij helpen om nog gerichter te werk te gaan.
Het bericht 'De stille kalifaatlobby in Nederland: alle omstreden organisaties op een rij' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De stille kalifaatlobby in Nederland: alle omstreden organisaties op een rij»?1
Bent u bekend met het recente verbod op de islamitische organisatie Muslim Interaktiv in Duitsland wegens anti-democratische activiteiten?
Hoe beoordeelt u het Duitse besluit om deze organisatie te ontbinden en haar bezitten in beslag te nemen?
Acht u het in algemene zin wenselijk om, net als Duitsland, organisaties te verbieden die oproepen tot een kalifaat en westerse waarden verwerpen?
De beweging Hizb ut-Tharir streeft naar de heroprichting van een wereldwijd kalifaat en beschouwt democratie als «een menselijk en zondig systeem», acht u deze ideologie verenigbaar met de Nederlandse rechtsstaat? Zo nee, bent u bereid om de mogelijkheden in kaart te brengen om deze organisatie in Nederland te verbieden, zoals in Duitsland?
Welke concrete maatregelen zijn tot nu toe genomen tegen Hizb ut-Tahrir Nederland?
Op basis van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek heeft het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om de rechter te verzoeken rechtspersonen te verbieden als de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde; bent u bereid met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan zodat zij gebruikmaken van deze bevoegdheid?
Mocht het Openbaar Ministerie hier niet toe bereid zijn, bent u dan bereid een juridische verkenning te starten waarbij dit in de toekomst toch mogelijk wordt?
Bent u van mening dat Nederland over voldoende juridische instrumenten beschikt om organisaties te verbieden die de grondwettelijke orde ondermijnen, ook als zij geen geweld gebruiken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat kan Nederland hieraan aanscherpen?
Naast activistische groepen zijn er ook salafistische organisaties met een vergelijkbare ideologische lijn, zoals de As-Soennah-moskee in Den Haag, die jarenlang geleid werd door imam Fawaz Jneid en herhaaldelijk in verband is gebracht met haatprediking en antiwesterse denkbeelden; bent u van mening dat u voldoende juridische instrumenten heeft om dit soort religieuze instellingen onder toezicht te plaatsen, of te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat kan Nederland hieraan aanscherpen?
De toenemende spanningen tussen de Verenigde Staten en Venezuela |
|
Kati Piri (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Marum , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur d.d. 13 november 2025 over de zorgen in het Caribisch gebied ten aanzien van de toenemende spanningen tussen de Verenigde Staten en Venezuela?1
Ja.
Deelt u de zorgen die leven op Curaçao, maar ook op Aruba en Bonaire over de Amerikaanse acties tegen vermeende drugsboten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat in nauw contact met de overheden van Aruba, Curaçao en Bonaire. Het is begrijpelijk dat de Amerikaanse acties tegen vermeende drugsboten in de Caribische regio zorgen met zich meebrengen. Op dit moment is er geen acute dreiging voor het Koninkrijk: de acties vinden plaats buiten de territoriale wateren van het Koninkrijk en er is geen indicatie dat Aruba, Bonaire of Curaçao betrokken raakt in een eventueel conflict. Aruba, Curaçao en Bonaire bereiden zich wel voor op verschillende mogelijke gevolgen van eventueel oplopende spanningen. Dit geldt eveneens voor Nederland, door voorbereidingen te treffen voor de bijstand en ondersteuning.
Wat is de reactie van de regering – en daarmee van de Koninkrijksregering – op de Amerikaanse aanvallen op de vermeende drugsboten in de Caribische zee? Deelt de Koninkrijksregering het standpunt van onder andere de Verenigde Naties en Frankrijk dat de Amerikaanse aanvallen in strijd zijn met het internationaal recht? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij met verwijzing naar het internationaal recht uw reactie onderbouwen?
Het Koninkrijk is niet betrokken bij de huidige militaire operatie van de Verenigde Staten. Het betreft een nationaal aangestuurde operatie van de VS, die in internationale wateren plaatsvindt, waarbij de regering van de VS zich beroept op zelfverdediging. Volgens de VS vormen transnationale drugskartels, vanwege hun gewelddadige en paramilitaire activiteiten, een ernstige dreiging voor de nationale veiligheid van de VS. De VS heeft tevens nationaal een aantal drugskartels aangewezen als terroristische organisatie.
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze rechtvaardiging voor het gebruik van geweld. Zoals bekend is het standpunt van het kabinet dat voor het recht op zelfverdediging sprake moet zijn van een gewapende aanval of een onmiddellijke dreiging daarvan. Het kabinet beschikt op dit moment niet over informatie om eigenstandig te kunnen beoordelen of hiervan sprake is.
Het kabinet benadrukt dat alle partijen zich moeten inspannen om verdere escalatie te voorkomen en zich dienen te houden aan het internationaal recht. Het kabinet roept, samen met andere EU-lidstaten, hiertoe op. Dit werd op 9 november jl. ook onderschreven in de gezamenlijke verklaring van de CELAC-EU-top met Latijns-Amerikaanse en Caribische landen.
Overweegt het Koninkrijk der Nederlanden net zoals het Verenigd Koninkrijk en Canada tijdelijk te stoppen met het delen van inlichtingen? Zo nee, waarom niet?
Het Koninkrijk der Nederlanden is niet betrokken bij de Amerikaanse operatie. Door de VS is toegezegd dat de informatie die gezamenlijk voor JIATF-S (Joint Interagency Task Force South) wordt vergaard, niet wordt ingezet voor de nationale operatie van de VS.
Defensie doet geen uitspraken over de concrete activiteiten op het gebied van samenwerking en gegevensuitwisseling met andere (inlichtingen-)diensten.
Kunt u garanderen dat via de kustwachtsamenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten, waarbij onder andere het vliegveld van Curaçao wordt gebruikt, er op geen enkele manier wordt bijgedragen aan de Amerikaanse acties die in strijd zijn met het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
De inzet van de Kustwacht Caribisch Gebied beperkt zich tot het verantwoordelijkheidsgebied van het Koninkrijk (territoriale wateren en Exclusieve Economische Zone). Daarover vindt normaliter geen afstemming met internationale partners plaats en dat is ook bij de huidige nationale aangestuurde operatie van de VS niet aan de orde.
Voor het gebruik van de Cooperative Security Location (CSL) op het vliegveld van Curaçao hebben het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten in een verdrag2 afspraken vastgelegd. Dit verdrag geeft toestemming aan de VS voor het uitvoeren van vluchten vanaf de luchthaven van Curaçao ten behoeve van surveillance, monitoring en het opsporen van drugstransporten. Deze instemming ziet alleen op onbewapende vluchten.
Het Koninkrijk is niet betrokken bij de nationale inzet vanuit de VS in de internationale wateren en het internationale luchtruim. Het uitvoeren van onbewapende verkenningsvluchten vanaf de CSL naar de internationale wateren en het internationale luchtruim past binnen de verdragsafspraken. Er vinden geen vluchten plaats vanaf Hato Airport t.b.v. de nationale operatie van de VS.
Op welke manier wordt er door het kabinet samengewerkt met de regeringen van Curaçao en Aruba en met het lokale bestuur op Bonaire om de zorgen die op de eilanden leven weg te nemen?
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie houden de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten. De Minister van Buitenlandse Zaken staat in contact met en houdt de regeringen van Aruba en Curaçao en de gezaghebber van Bonaire op de hoogte van de ontwikkelingen. Ondanks de afwezigheid van een acute dreiging, werken Aruba, Bonaire en Curaçao momenteel aan diverse scenario’s die helpen bij de voorbereiding op bijvoorbeeld logistieke vraagstukken. Dat hoort bij de reguliere samenwerking op het gebied van crisisbeheersing. Zij kunnen daarbij waar gewenst rekenen op de ondersteuning van de Nederlandse departementen. Dit was ook onderwerp van gesprek tijdens de week van de crisisbeheersing op Curaçao van 24–28 november jl. waar alle Caribische delen van het Koninkrijk aan deelnamen.
Op welke manier wordt de lokale bevolking op Curaçao, Aruba en Bonaire zo goed mogelijk geïnformeerd over de situatie? Hoe wordt voorkomen dat de staatkundige structuur en bevoegdheidsverdeling binnen het Koninkrijk, waarbij Den Haag verantwoordelijk is voor het buitenland- en defensiebeleid van het gehele Koninkrijk, onnodig voor verwarrende, vertraagde of onvolledige informatievoorziening zorgt?
De regeringen van Aruba en Curaçao en de overheid van Bonaire zorgen zelf voor de communicatie richting de bevolking. Om hen hiertoe in staat te stellen informeert de Minister van Buitenlandse Zaken hen regelmatig en nauwgezet over de geopolitieke actualiteit.
Kunt u deze vragen één voor één binnen een week beantwoorden?
Zoals gewenst zijn de vragen één op één beantwoord. Ik heb getracht de vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
De antwoorden op eerdere vragen over het bericht ‘Verpleeghuizen kampen met leegstand terwijl bijna 18.000 ouderen op de wachtlijst staan: hoe kan dat?’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak «Maar als verpleeghuizen nu omvallen vanwege financiële problemen, heb je die kamers niet een-twee-drie terug als ze straks nodig zijn»?1
Ik ben het eens met de uitspraak dat kamers niet zomaar terugkomen. Daarom moeten we moeten voorkomen dat we nu plekken verliezen die we later nodig hebben, immers ouderen die aangewezen zijn op een plek in een verpleeghuis moeten erop kunnen rekenen dat deze dan ook beschikbaar is.
Over de verandering in de zorgvraag heb ik de afgelopen periode gesproken met zorgaanbieders in diverse regio’s. Het beeld van minder vraag naar ouderenzorg dan op grond van demografische trends verwacht had mogen worden, wordt vaak herkend. Dat leidt niet in iedere regio of bij iedere aanbieder tot leegstand. Het kan ook blijven bij een kortere wachtlijst dan voorheen. Zorgaanbieders die ik gesproken heb waar wel sprake is van enige leegstand, anticiperen op de ontstane situatie door kamers (tijdelijk) op een andere manier in te zetten. Voorbeelden zijn dat zij de samenwerking zoeken met de GGZ of jongeren (tijdelijk) een plek geven in vrijgekomen kamers.
Zorgaanbieders geven aan behoefte te hebben aan duidelijkheid over de oorzaak van de verminderde vraag naar ouderenzorg en een goede projectie voor de komende jaren. Zij hebben meer informatie nodig om toekomstgericht te kunnen sturen op hun organisatie en de capaciteit. Ik heb het RIVM gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Het RIVM zal onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) sprake is van vraaguitval, welke verklaringen daarvoor zijn en of sprake is van tijdelijke of structureel verminderde vraag.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat er nu verpleeghuisplekken verdwijnen die we later juist hard nodig zullen hebben? Bent u bereid om meer te doen dan enkel te wachten op de resultaten van het RIVM-onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel verpleeghuizen komen nu of op korte termijn in financiële problemen doordat er kamers leegstaan?
Het is aan zorgaanbieders om adequaat in te spelen op veranderende omstandigheden. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Deze analyse van het RIVM is ook waar zorgaanbieders om vragen om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Zorgaanbieders hebben helderheid nodig omtrent de vraagontwikkeling zodat zij kunnen sturen op de vraag van de toekomst. Zorgaanbieders stellen zich daar nu al op in door flexibel te zijn in de inzet van hun vastgoed. Uiteraard zal ik ook zelf de vinger aan de pols houden. Mochten zich onverhoopt financiële problemen bij een verpleeghuis voordoen, dan treedt het continuïteitsbeleid in werking waarbij het zorgkantoor als eerste aan zet is om de ontstane situatie te beoordelen.2
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat verpleeghuizen omvallen als gevolg van leegstaande kamers? Bent u bereid om meer te doen dan enkel te wachten op de resultaten van het RIVM-onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre hangt de afname van het aantal aanvragen voor een verpleeghuisindicatie samen met uw beleid om ouderen te stimuleren langer thuis te blijven wonen?
Dit is onderdeel van het onderzoek van het RIVM. Daar wil ik niet op vooruitlopen.
Waar komen de ouderen die zich eerder zouden hebben gemeld voor een verpleeghuisplek nu terecht? Hoeveel daarvan blijven nu langer thuis wonen, hoeveel verhuizen naar een geclusterde woonvorm en hoeveel zijn nu afhankelijk van commerciële dure alternatieven?
In onderstaande tabel treft u de ontwikkeling van het aantal mensen dat wijkverpleging, een volledig pakket thuis (vpt) of een modulair pakket thuis (mpt) ontvangt. In de tabel is zichtbaar dat het aantal mensen dat een vpt of mpt ontvangt sterk is toegenomen.
2020
2021
2022
2023
2024
Wijkverpleging1
225.175
219.650
209.035
205.695
211.075
Zin volledig pakket thuis (vpt)2
10.335
12.345
15.585
18.500
22.175
Modulair pakket thuis (mpt)3
24.705
27.880
32.040
34.500
34.725
CBS: StatLine – Personen met gebruik Zvw-wijkverpleging; zorgvorm en huishouden
CBS: StatLine – Personen met gebruik Wlz-zorg in natura; leveringsvorm, zzp/zorgvorm, regio
CBS: StatLine – Personen met gebruik Wlz-zorg; leveringsvorm, zorgzwaartepakket
Hierbij zij opgemerkt dat het niet bekend is wat geclusterd en niet-geclusterd wordt geleverd en wat de organisatievorm is. Het RIVM onderzoek zal ons meer informatie geven over de ontwikkelingen in de ouderenzorg.
De Amerikaanse overname van het Nederlandse cloudbedrijf Solvinity |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Onrust bij overheden over verkoop cloudbedrijf aan Amerikaanse IT-gigant»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is uw reactie op de overname van het cloudbedrijf Solvinity door het Amerikaanse techbedrijf Kyndryl?
Het waarborgen van onze digitale autonomie is een belangrijke ambitie van het kabinet, zoals ook is beschreven in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie2. Voor onze digitale autonomie is het van belang dat we een sterkere Nederlandse (en Europese) techsector opbouwen. Voor een klein handelsland als Nederland zijn een open economie en toegang tot internationale kapitaalmarkten hiervoor essentieel. Dat zorgt ervoor dat Nederlandse bedrijven internationaal innovatief en concurrerend kunnen zijn. Tegelijkertijd betekent dit dat bedrijven overgenomen kunnen worden door buitenlandse partijen. Waar investeringen in Nederlandse marktpartijen impact hebben op onze nationale veiligheid, hebben we instrumenten tot onze beschikking om die impact te toetsen en – indien noodzakelijk – ons hiertegen te beschermen, zoals de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo) en de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (WOZT).
Was u vooraf op de hoogte van de overname van Solvinity? Zo ja, sinds wanneer wist u dat het bedrijf door een Amerikaanse onderneming zou worden overgenomen?
In maart 2025 heeft Solvinity onder embargo de directeur van Logius medegedeeld dat de eigenaar van Solvinity op zoek was naar een overnamekandidaat. Hierbij is de naam van de overnamekandidaat niet door Solvinity gedeeld. Op verzoek van de directeur Logius is dit embargo deels opgeheven, zodat hij dit bericht met een beperkt aantal personen van het kerndepartement van het Ministerie van BZK kon delen in mei 2025. Het Ministerie van BZK heeft de naam van de overnamekandidaat vernomen op de dag van de bekendmaking van de overname in de media (5 november jl.).
Heeft u voorafgaand aan de overname van Solvinity gepoogd om het bedrijf in Nederlandse handen te houden? Heeft Solvinity hierover gesprekken gehad met de Nederlandse overheid?
Het in Nederlandse handen houden van alle bedrijven is op zichzelf geen doel van het kabinet. Nederland hanteert een stelsel van investeringstoetsingen gericht op het mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid. Mocht de beoogde overname onder het bereik van de investeringstoetsing vallen zal het reguliere, zorgvuldige proces daartoe gevolgd worden.
Het management van Solvinity en het management van Kyndryl voeren, na de openbare aankondiging, met verschillende contracthouders gesprekken over de voorgenomen overname.
Welke diensten neemt de rijksoverheid momenteel van Solvinity af? In welke kritieke processen spelen de clouddiensten van Solvinity momenteel een aanzienlijke rol?
Bekend is dat Solvinity diensten levert aan meerdere departementen, waaronder BZK (Logius), JenV, SZW, VWS, Financiën. Momenteel wordt geïnventariseerd of er kritieke processen afhankelijk zijn van de dienstverlening door Solvinity. Door deze inventarisatie wordt inzicht in het totale risicobeeld verkregen. Op basis hiervan kunnen afwegingen gemaakt worden ten aanzien van het handelingsperspectief. De verwachting is dat de inventarisatie in de komende twee weken wordt afgerond.
Levert Solvinity momenteel diensten gebaseerd op Amerikaanse Platform-as-a-Service (PaaS) producten zoals Azure? Bestaat er in de huidige situatie al een mogelijk weglekken van overheidsinformatie naar Amerikaanse partijen? Kunt u onderbouwen dat dit (niet) het geval is?
Voor enkele departementen levert Solvinity toegang tot de genoemde PaaS diensten op Microsoft Azure. Bij gebruik van dit soort cloud diensten is er vrijwel altijd een risico dat data mogelijk wordt opgevraagd door Amerikaanse autoriteiten. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld in reactie op de Initiatiefnota «Wolken aan de horizon», is op basis van onderzoek vastgesteld dat de kans laag is dat gegevens van Europese burgers op basis van de CLOUD Act verstrekt zullen worden aan de Amerikaanse overheid3. De mogelijke overname van Solvinity door Kyndryl maakt geen verschil met betrekking tot dit risico.
Is voor de overheidsdiensten die nu geleverd worden door Solvinity een exitstrategie opgesteld? Zo ja, treedt deze in werking nu er een Amerikaanse overname dreigt? Zo nee, waarom is er geen exitstrategie opgesteld / treedt deze niet in werking?
Het rijksbreed cloudbeleid vereist dat er een exitstrategie opgesteld wordt bij het gebruik van clouddiensten. Organisaties stellen risicoanalyses op ten aanzien van de afgenomen dienstverlening, hierin worden onder meer de gevoeligheid van de data en de toepassing meegenomen.
Logius heeft eisen gesteld aan de retransitie4 en een retransitieplan opgesteld dat gevolgd moeten worden als het contract met Solvinity wordt beëindigd. Dit ziet niet specifiek op overnames. Verder heeft Logius, in lijn met de NDS, begin 2025 een nieuwe visie voor infrastructuur opgesteld. Daarbij heeft Logius de voorkeur uitgesproken om haar infrastructuurdienstverlening af te nemen bij een andere overheidsorganisatie en in uiterste geval – indien de Overheidscloud niet tijdig beschikbaar is – het beheer van de dienstverlening die door Solvinity wordt geleverd opnieuw Europees aan te besteden.
Voor een aantal organisaties geldt dat het verplaatsen van de huidige diensten naar een andere provider op korte termijn niet haalbaar is vanwege de complexiteit en afhankelijkheid van de huidige infrastructuur.
Welke gevolgen heeft de overname van Solvinity door een Amerikaans bedrijf voor de vertrouwelijkheid en veiligheid van overheidsinformatie die bij dit bedrijf worden ondergebracht, en het bedrijf vermoedelijk onder Amerikaanse wetgeving zoals de CLOUD Act (Clarifying Lawful Overseas Use of Data Act), de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA)2 en Executive Order 12333 komt te vallen?
Er zijn met Solvinity afspraken gemaakt over de vertrouwelijkheid en veiligheid van de bij deze onderneming ondergebrachte gegevens. Een overname van Solvinity door een partij in de VS betekent dat die afspraken nader moeten worden ingevuld, om te voorkomen dat de vertrouwelijkheid en veiligheid van die gegevens in het geding kan komen.
De drie genoemde wettelijke instrumenten maken het, in ieder geval in theorie, mogelijk dat autoriteiten in de VS onder de in deze wetgeving genoemde voorwaarden toegang kunnen krijgen tot de gegevens waarover een onderneming in de VS beschikt, óók wanneer de gegevens zich bevinden onder een dochtervennootschap en op servers buiten de VS. Als Solvinity wordt overgenomen door een onderneming in de VS brengt dit Solvinity onder de reikwijdte van deze wetgeving. Het gevolg daarvan kan, in ieder geval in theorie, zijn dat autoriteiten in de VS in voorkomend geval toegang krijgen tot de gegevens die door Solvinity in opdracht van de Staat worden verwerkt.
De overeenkomsten tussen de Staat en Solvinity bieden aanknopingspunten om ten minste van Solvinity te verlangen dat er technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de gegevens waartoe zij toegang heeft op een wijze worden verwerkt die voldoet aan de in de EU geldende regels, zoals die uit de Algemene verordening gegevensbescherming. Welke maatregelen dat zullen zijn vormt onderwerp van de gesprekken tussen de Staat en Solvinity.
Vindt u het acceptabel dat, met de Amerikaanse overname van Solvinity, nog meer overheids-ict onder Amerikaanse surveillancewetgeving komt te vallen?
Door toenemende digitalisering en oplopende geopolitieke spanningen moeten we alert zijn op de weerbaarheid van overheidsorganisaties. In dit kader is het bovendien belangrijk om het bredere belang van digitale autonomie te benadrukken. Overheidsorganisaties zijn sterk afhankelijk van digitale infrastructuur en technologieën, die vaak buiten Europa worden ontwikkeld of beheerd. Het versterken van digitale autonomie vergt daarom een Europese aanpak.
Geeft de recente Amerikaanse overname van Zivver en Solvinity aanleiding om meer kerntaken van de digitale overheid, zoals het beheren van burgerinformatie, in publiek beheer te brengen?
De Rijksoverheid streeft naar vermindering van de afhankelijkheid van techgiganten, binnen de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) wordt verkend hoe een soevereine overheidscloud eruit kan zien. Een voorbeeld hiervan is de casus omtrent de migratie van SSC-ICT, waar documenten en mail in de eigen datacenters zijn blijven staan.
Bent u bereid om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om te voorkomen dat kritieke processen, zoals Logius, DigiD en de dienstverlening aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder Amerikaanse surveillancewetgeving gaan vallen?
Ik ben bereid passende maatregelen te treffen op basis van een zorgvuldige risico-gebaseerde aanpak. Zodra de kritieke processen geduid worden als een «te beschermen belang» is aanvullende regelgeving van kracht.
Is in de lopende contracten met Solvinity een ontbindende voorwaarde opgenomen in het geval het bedrijf wordt overgenomen door een bedrijf dat onder niet-Europese surveillancewetgeving valt?
Op dit moment worden verschillende contracten beoordeeld door de Landsadvocaat.
Zijn er andere mogelijkheden om de contracten met Solvinity te ontbinden, als inderdaad blijkt dat door de Amerikaanse overname de vertrouwelijkheid en veiligheid van kritieke overheidsinformatie in het geding komt?
Indien de Algemene Rijksvoorwaarden bij IT-overeenkomsten 2022 (ARBIT-2022)6 van toepassing verklaard is op de overeenkomst is er een ontbindingsgrond als er sprake is van een ingrijpende wijziging in de zeggenschap (wat het geval kan zijn bij fusies en overnames) met betrekking tot de onderneming van de wederpartij/opdrachtnemer. Door de landsadvocaat wordt momenteel onderzocht in hoeverre dit het geval is.
Indien door de overname de nakoming van de verwerkersovereenkomst en de naleving van de AVG wordt bemoeilijkt of zelfs onmogelijk wordt, kan dit een grond vormen om de dienstverleningsovereenkomst respectievelijk de verwerkersovereenkomst te ontbinden.
Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid om in een concreet geval een overeenkomst op basis van de Algemene Rijksvoorwaarden op te kunnen zeggen.
Indien de overname door een niet-Europese partij geen ontbindende voorwaarde is, bent u dan bereid om dit voortaan altijd als voorwaarde op te nemen in contracten met Europese cloudleveranciers?
Een bepaling in het contract opnemen m.b.t. «change of control» door een niet-Europese partij is een aanvullende optie en moet worden onderzocht. Per aanbesteding wordt bekeken of dit proportioneel is, gelet op de inhoud van de opdracht.
In de Verzamelbrief Aanbesteden7 is aangegeven dat de voorkeur ligt bij de gerichte inzet van kwalitatieve eisen om de vraag naar producten van EU-bedrijven te bevorderen in strategische sectoren. Doelstelling in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie is het zorgen voor een overheidsbrede samenwerking waarmee mogelijkheden ontstaan om (soevereine) overheids ICT diensten overheidsbreed te kunnen gebruiken en elkaar te helpen bij de implementatie hiervan. Hiervoor is een visie in ontwikkeling.
Daarnaast moet ermee rekening gehouden worden dat het afbouwen van de huidige ongewenste afhankelijkheden een traject is dat de nodige tijd in beslag zal nemen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en met spoed beantwoorden?
Ja. Op 11 december jl. heb ik uw Kamer bericht over de uitstel van de beantwoording.
Het bericht 'Ouderenmishandeling veel te weinig gemeld. Het komt misschien wel vaker voor dan kindermishandeling' |
|
Jan Struijs (50PLUS) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ouderenmishandeling veel te weinig gemeld. Het komt misschien wel vaker voor dan kindermishandeling»?1
Ja.
Klopt het dat in 2023, op een aantal van 129.250 meldingen van huiselijk geweld, vijfhonderd meldingen van ouderenmishandeling in de thuissituatie zijn gedaan?
In 2023 ontving Veilig Thuis landelijk 127.390 meldingen van kindermishandeling of huiselijk geweld. Van dat aantal ging het bij 2.335 meldingen om situaties van ouderenmishandeling. In 2024 waren er landelijk 129.250 meldingen, waarbij het in 2.500 situaties ging om ouderenmishandeling.
Kunt u aangeven hoe deze 2.500 meldingen zijn onderverdeeld in de diverse categorieën van ouderenmishandeling, namelijk lichamelijke, geestelijke of financieel misbruik?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) rapporteert halfjaarlijks over de aard van het geweld van meldingen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Onder de categorie ouderenmishandeling vallen onder andere fysieke mishandeling, verwaarlozing, emotionele mishandeling en financieel misbruik. Per situatie van ouderenmishandeling kan sprake zijn van meerdere vormen van geweld, bijvoorbeeld fysieke mishandeling in combinatie met financieel misbruik.
De meeste meldingen over ouderenmishandeling in 2023 betroffen emotionele mishandeling (1.430), gevolgd door fysieke mishandeling (1.030). 620 keer ging het over financiële mishandeling van ouderen, 420 keer over verwaarlozing en 65 keer over seksueel misbruik. Dit totaal is hoger dan het totaal van 2.335 meldingen, omdat binnen één melding sprake kan zijn van meerdere vormen van geweld.
Deelt u de conclusies van VU-hoogleraar Kees Blankman dat ouderenmishandeling veel vaker voorkomt dan de gangbare schatting, dat één op de twintig ouderen slachtoffer wordt van mishandeling en dat ouderenmishandeling vaker voorkomt dan kindermishandeling? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom niet?
De uitkomst dat één op de twintig ouderen slachtoffer wordt van een vorm van mishandeling, is afkomstig uit een onderzoek van Regioplan uit 2018. Dit is het meest recente prevalentieonderzoek. Ik ben niet bekend met andere onderzoeken. Ik deel daarmee niet zondermeer de conclusie dat ouderenmishandeling veel vaker voorkomt dan de gangbare schatting. Om hier uitspraken over te kunnen doen is meer inzicht in actuele cijfers nodig. Vanuit de Universiteit Maastricht wordt onderzoek uitgevoerd naar de omvang van ouderenmishandeling. De resultaten van dit onderzoek worden medio 2026 verwacht. Daarmee komen nieuwe, actuele cijfers beschikbaar over de omvang van ouderenmishandeling in Nederland.
Deelt u het vermoeden van de voorzitter van het landelijk netwerk Veilig Thuis, dat er sprake is (of kan zijn) van onderregistratie van ouderenmishandeling ten opzichte van andere vormen van huiselijk geweld, dat slechts een klein percentage van de meldingen die zij binnenkrijgen gaat over ouderenmishandeling en dat zij meent dat dat «er veel meer moeten zijn»?
Ik herken het signaal van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat er mogelijk sprake is van onderregistratie van ouderenmishandeling. Slechts een beperkt deel van de meldingen bij Veilig Thuis betreft ouderenmishandeling: het aantal meldingen ouderenmishandeling is al enkele jaren stabiel rond de 2.000 á 2.500 per jaar. Het aantal meldingen dat Veilig Thuis ontvangt is veel lager dan het aantal ouderen dat, zo blijkt uit het prevalentie onderzoek van regioplan uit 2018, te maken krijgt met ouderenmishandeling.
Mogelijke verklaringen voor deze onderrapportage zijn dat ouderenmishandeling lange tijd ongezien of verborgen kan blijven. Dit kan bijvoorbeeld komen door gevoelens van schaamte of taboe bij ouderen. Daarnaast kan het door de vaak geleidelijke ontwikkeling en dunne grens tussen intensieve zorg en grensoverschrijdend gedrag lastig zijn om signalen te herkennen, zowel voor ouderen zelf als voor het (in)formele netwerk. Ook de afhankelijkheidsrelatie tussen de oudere en de persoon die de onveiligheid veroorzaakt kan een rol spelen.
Via diverse activiteiten wordt geprobeerd dit te verbeteren. Zo vond in 2024 de publiekscampagne «Geweld in Huiselijke Kring» plaats, waarin één van de drie centrale thema’s een vorm van ouderenmishandeling was. Het doel van de campagne was om omstanders van kindermishandeling, partnergeweld en ouderenmishandeling te stimuleren om bij een vermoedelijk slachtoffer het gesprek aan te gaan en te vragen hoe het gaat.
Op welke wijze kan de onderregistratie van ouderenmishandeling met zekerheid worden aangetoond (of weerlegd)? Welke stappen heeft u al genomen om de drempels over melding van ouderenmishandeling te verlagen c.q. weg te nemen zodat een waarheidsgetrouw beeld ontstaat over ouderenmishandeling?
Door het aantal meldingen bij Veilig Thuis te vergelijken met onderzoeksgegevens over hoe vaak ouderenmishandeling voor komt, kan een beeld worden gevormd over in hoeveel gevallen ouderenmishandeling wordt gemeld. Vanuit de Universiteit Maastricht wordt onderzoek uitgevoerd naar de omvang van ouderenmishandeling. De resultaten van dit onderzoek worden medio 2026 verwacht.
Om drempels voor het melden van ouderenmishandeling te verlagen wordt ingezet op bewustwording en het vergroten van herkenning. Een initiatief dat hierop gericht is betreft de chatfunctie op de website van Veilig Thuis. Deze biedt toegankelijke informatie, tips en advies voor het voeren van gesprekken over signalen van ouderenmishandeling. Ook biedt Veilig Thuis een AI-tool door middel waarvan gerichte informatie en aandachtspunten worden geboden over het voeren van gesprekken met ouderen over zorgelijke situaties en onveiligheid. Dit ondersteunt zowel professionals als burgers bij het sneller herkennen en bespreekbaar maken van signalen van ouderenmishandeling.
Daarnaast lanceert het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) deze maand een signalenpagina over ouderenmishandeling, met informatie over herkenbare signalen, handelingsperspectieven en beschikbare ondersteuning. Deze pagina is specifiek bedoeld om betrokkenen te helpen het gesprek aan te gaan en passende vervolgstappen te zetten. Verder wordt binnen beroepsgroepen, waaronder huisartsen, ingezet op scholing en training in signalering van ouderenmishandeling. Door professionals kennis, handvatten en handelingskaders aan te reiken, wordt hun bewustzijn vergroot ten aanzien van mogelijke signalen, wat kan bijdragen aan de signalering en opvolging van vermoedens.
Indien de onderregistratie met zekerheid kan worden aangetoond, welke maatregelen gaat u dan nemen om de onderregistratie aan te pakken en het aantal meldingen significant te verhogen?
Ongeacht inzicht dat nieuw onderzoek kan geven in welk deel van de situaties ouderenmishandeling wordt gemeld, wordt in de huidige aanpak al uitgegaan van de mogelijkheid dat ouderenmishandeling nog te vaak en te lang niet zichtbaar is. Om deze reden wordt ingezet op het vergroten van bewustwording en herkenning van signalen, het versterken van deskundigheid van professionals, het verbeteren van samenwerking in de keten en het vergroten van kennis bij mantelzorgers en naasten. Op basis van de uitkomsten van nieuw onderzoek kan worden bekeken of en welke vervolgstappen nodig zijn.
Is er volgens u een verband tussen de toename van mantelzorg als gevolg van beleidsaanpassingen en het overbelast raken van mantelzorg, met een toename van spanningen en zelfs mishandelingen tot gevolg? Is hier specifiek onderzoek naar gedaan?
Als gevolg van de vergrijzing stijgt het aantal ouderen met een zorgvraag harder dan zowel het aantal zorgverleners als de beroepsbevolking in het algemeen. Hierdoor ontstaat er een toenemende druk op mantelzorgers. Dit zorgt ook voor een toenemend risico op overbelasting van mantelzorgers. Overbelasting van mantelzorgers kan leiden tot ontspoorde mantelzorg2. In de uitvoering van de Mantelzorgagenda 2023–2026 en, in aanvulling daarop, in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg heb ik dan ook specifieke aandacht voor het versterken van het ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers, om zo overbelasting te voorkomen.
Het SCP voert periodiek onderzoek uit op het thema informele zorg, waarin ook de (over)belasting van mantelzorgers is opgenomen. In 2026 verwachten we nieuwe rapportages van het SCP. Hierin wordt echter geen onderzoek gedaan naar de mate waarin overbelasting van mantelzorgers leidt tot ontspoorde mantelzorgsituaties.
Wat vindt u van het voorstel om een nieuw expertisecentrum op te zetten, met betrokkenheid van politie, banken, en notarissen, voor snellere signalering en actie?
Er bestaat een infrastructuur van samenwerkingsverbanden die gericht zijn op de bescherming van ouderen tegen misbruik, zoals de «Lokale Allianties Veilig Financieel Ouder Worden». Deze lokale allianties zijn intensieve samenwerkingsverbanden van notarissen, banken, ouderenmaatschappelijk werk én Veilig Thuis. De meerwaarde van een lokale alliantie is dat deze specifieke expertise kan inbrengen vanuit de private partijen, en die kan combineren met kennis van publieke partijen. Hierdoor kan financieel misbruik in de praktijk eerder gesignaleerd worden.
Verder deel ik het belang van het versterken van (landelijke) samenwerking. VWS neemt deel aan de «Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden», waarin onder andere Veilig Thuis, seniorenorganisaties, diverse grootbanken, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Justitie en Veiligheid (JenV) samenwerken aan de preventie en aanpak van financieel misbruik.
Daarnaast is er het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (LPBO), een samenwerkingsverband dat zich expliciet richt op het voorkomen, signaleren en bestrijden van ouderenmishandeling. Het LPBO wordt georganiseerd door medewerkers van Veilig Thuis en betrekt diverse ketenpartners. Ook banken en notarissen kunnen, wanneer relevant, deelnemen. Daarmee vormt het LPBO een landelijk netwerk gericht op de aanpak van ouderenmishandeling.
Gezien alle reeds bestaande samenwerkingsverbanden ben ik geen voorstander van het opzetten van een nieuw expertisecentrum.
Deelt u de opvatting van hoogleraar Blankman, dat «Veilig Thuis» meer bevoegdheden moet krijgen, onder meer als primaire verzoeker van maatregelen bij de rechter, zoals bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming dat doet voor kinderen die in de knel zitten? Welke stappen gaat u hiervoor ondernemen?
Hoogleraar Blankman lijkt te verwijzen naar de doorzettingsmacht in situaties waarin sprake is van mogelijke wilsonbekwaamheid. Ik deel de opvatting niet dat Veilig Thuis meer bevoegdheden als primaire verzoeker bij de rechter zou moeten krijgen. Veilig Thuis opereert in het vrijwillig kader en het toevoegen van de functionaliteit van verzoeker van maatregelen bij de rechter staat haaks op het belang van laagdrempeligheid en vrijwilligheid. Daarbij komt dat Veilig Thuis zich primair richt op meldingen, advies en ondersteuning, niet op juridische interventies. Veilig Thuis kán op dit moment al bij uitzonderlijke gevallen een verzoek doen bij de officier van justitie voor mentorschap of ondercuratelestelling. Verder is er tussen Veilig Thuis, het Openbaar Ministerie en de politie een stevig netwerk op het thema ouderenmishandeling en op casus-niveau afstemming. De aanpak richt zich op preventie en vroegsignalering van ouderenmishandeling zodat schrijnende situaties tijdig worden gesignaleerd en aangepakt.
Deelt u de opvatting dat als ouderenmishandeling inderdaad net zo vaak of vaker voorkomt dan kindermishandeling, de aanpak van ouderenmishandeling ook een min of meer vergelijkbare hoeveelheid aandacht en middelen toebedeeld zou moeten krijgen in vergelijking met kindermishandeling?
Ik deel de opvatting dat ouderenmishandeling een ernstig maatschappelijk probleem is dat structurele aandacht verdient. Ik streef naar een aanpak die is afgestemd op de specifieke aard en context van de problematiek en die de beschikbare middelen zo effectief mogelijk inzet. Naast de specifieke inzet op ouderenmishandeling wordt deze groep ook expliciet meegenomen in de brede aanpak huiselijk geweld, die zich richt op slachtoffers van alle leeftijden.
Deelt u de mening dat de term «huiselijk» verwarrend kan zijn voor een buitenstaander? Zou mishandeling in de zorg daar bijvoorbeeld voor de leek niet buitenvallen?
Ik herken niet dat de term «huiselijk» verwarrend kan zijn in de context van huiselijk geweld. Kern van de term is dat het gaat om situaties in de persoonlijke leefwereld van een slachtoffer en de afhankelijkheidsrelatie met de (vermoedelijke) pleger. Het onderscheid tussen een eigen woning of een woning in een zorginstelling is daarbij niet relevant. Belangrijk verschil kan wel zijn wie de (vermoedelijke) pleger van het geweld is, bijvoorbeeld een kind of ander familielid, of juist een professional uit een zorginstelling. Mishandeling in de zorginstelling of door zorgverleners valt formeel onder andere categorieën, zoals professionele of institutionele mishandeling en wordt via specifieke meld- en toezichtssystemen aangepakt.
Deelt u de mening dat een betere omschrijving zou zijn: «Alle soorten van ouderenmishandeling zijn strafbaar»? Kan dit worden aangepast?
Ouderenmishandeling komt in verschillende vormen voor, zoals fysieke, psychische, seksuele mishandeling en financiële uitbuiting. Er is echter geen strafrechtelijke definitie van ouderenmishandeling. In plaats daarvan worden de strafbare vormen van ouderenmishandeling zoals mishandeling, opzettelijk benadelen van de gezondheid, onthouden van zorg, bedreiging, seksueel misbruik en financiële misdrijven afzonderlijk behandeld op basis van de relevante strafbepalingen (zoals genoemd in het Wetboek van Strafrecht).
Hoewel de term «ouderenmishandeling» als zodanig geen specifieke strafrechtelijke betekenis heeft, worden de afzonderlijke strafbare gedragingen wel degelijk strafrechtelijk vervolgd. Het Openbaar Ministerie beslist in voorkomende gevallen of vervolging opportuun is, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak.
Bent u zich ervan bewust dat de toenemende vergrijzing gecombineerd met schaamte en afhankelijkheid, steeds vaker kan leiden tot nagenoeg onzichtbare ouderenmishandeling op geestelijk en financieel gebied, en welk soort stappen wordt ondernomen om de bewustwording hiervoor te vergroten?
Ik ben mij bewust van de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen die kunnen leiden tot meer en/of onzichtbare situaties van ouderenmishandeling. De toenemende digitalisering stelt ook toenemende eisen aan de digitale vaardigheden van ouderen, waardoor mogelijk sneller een beroep wordt gedaan op derden om ouderen te helpen bij bijvoorbeeld bankzaken.
Om de bewustwording te vergroten en ouderenmishandeling bespreekbaar te maken zijn verschillende initiatieven ontwikkeld. Zo vond in 2024 de publiekscampagne «Geweld in Huiselijke Kring» plaats, waarin ouderenmishandeling specifiek werd uitgelicht. Andere voorbeelden zijn de signalenpagina ouderenmishandeling en de activiteiten van het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (LPBO), die het herkennen van signalen en de samenwerking tussen professionals ondersteunen. Er zijn initiatieven specifiek gericht op het voorkomen van financieel misbruik, zoals de «Lokale Allianties Veilig Financieel Ouder Worden». Op het gebied van financieel veilig ouder worden zijn er informatieboxen van VWS, die kosteloos kunnen worden aangevraagd en steeds vaker worden besteld.
Zijn de verplichte trainingen of protocollen thans voldoende voor zorgprofessionals om ouderenmishandeling routinematig te signaleren, aangezien fysieke ouderenmishandeling vaak pas zichtbaar wordt bij ziekenhuisopnames van 70-plussers?
Zorgprofessionals die werken met ouderen vallen onder de Wet verplichte meldcode HHuiselijk Geweld en Kindermishandeling. Dat betekent dat zij verplicht zijn om te werken met de meldcode, deze te kennen en volgens de vijf stappen van de meldcode te handelen. Dit geldt voor onder meer voor artsen, verpleegkundigen, verzorgenden, sociaal werkers en wijkteams. Iedere organisatie moet duidelijke werkafspraken hebben voor het signaleren en handelen bij vermoedens van huiselijk geweld en ouderenmishandeling. Iedere beroepsgroep die onder de meldcode valt heeft een eigen afwegingskader ontwikkeld, gebaseerd op het landelijke basismodel dat in 2019 werd vernieuwd. Dat afwegingskader helpt professionals bepalen wanneer het noodzakelijk is om Veilig Thuis te consulteren of een melding te doen.
Zou een jaarlijkse check bij een voorziening als een consultatiebureau – zoals verzocht in de motie-Tielen – voor ouderen deze mishandeling tijdig kunnen signaleren?2
De insteek van de motie-Tielen zag op het realiseren van eenduidige toegang tot preventie en vroegsignalering van gezondheidsrisico’s en problemen voor ouderen. Op dit moment wordt verkend welke functies en vormen een dergelijke voorziening zou kunnen omvatten. Deze verkenning bevindt zich nog in een oriënterende fase.
Kunt u aangeven hoe ver gevorderd u bent met het onderzoek naar deze in onzd ogen zeer gewenste en gemiste voorziening voor ouderen?
Naar verwachting zal in de loop van 2026 meer duidelijkheid komen over hoe een toekomstig aanbod gericht op gezondheidsbevordering voor ouderen eruit zou kunnen zien.
Het risico van resistente schimmels door het gebruik van landbouwgif |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat het volgende week World Antimicrobial Awareness Week is, een week waarin aandacht wordt gevraagd voor antimicrobiële resistentie en voor het stimuleren van goede praktijken waarmee deze resistentie kan worden voorkomen?1
Ja. World Antimicrobial Awareness Week is een belangrijk jaarlijks (inter)nationaal moment om aandacht te vragen voor antimicrobiële resistentie, bij zowel betrokken professionals als bij burgers. In Nederland vonden verschillende activiteiten plaats, waarbij het belang is benadrukt van juist middelengebruik, preventie van infecties en versterking van monitoring en surveillance, om zo resistentie te voorkomen.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Pointer (KRO-NCRV) van 2 november 2025 over resistente schimmels, in het bijzonder Aspergillus fumigatus, en de grote gevaren voor de volksgezondheid? Wat is uw reactie hierop?
Ja. In de strijd tegen resistente micro-organismen was aanvankelijk vooral aandacht voor infecties met bacteriën die ongevoelig zijn geworden voor antibiotica. Echter, ook bij andere soorten micro-organismen, zoals schimmels, kan resistentie tegen veelgebruikte antimicrobiële middelen ontstaan en zich verspreiden. Resistentie bij schimmels, in het bijzonder Aspergillus fumigatus, vormt een toenemend probleem en bedreigt de behandelbaarheid van schimmelinfecties bij mensen. Dit is een belangrijk argument om het beleid te verbreden naar het tegengaan van resistentie tegen alle soorten antimicrobiële middelen. In het Nederlands Actieplan voor het terugdringen van antimicrobiële resistentie 2024–20302 komt de verbreding van dit beleid terug en zijn acties opgenomen om resistentie tegen antimicrobiële middelen zoveel mogelijk tegen te gaan. De ontwikkeling van resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Uw Kamer is daarover regelmatig geïnformeerd.3
Bent u ermee bekend dat het gebruik van dezelfde werkzame middelen in én de landbouw én geneesmiddelen (kruis)resistentie tot gevolg kan hebben, waarbij bijvoorbeeld schimmels resistent worden tegen de werkzame stof en de effectiviteit van geneesmiddelen daardoor sterk afneemt?
Ja. Het is bekend dat het gebruik van dezelfde werkzame stoffen in én de landbouw én in geneesmiddelen kruisresistentie tot gevolg kan hebben. Dit mechanisme is onderwerp van meerdere recente studies en beoordelingen van Europese instanties. Ook de Gezondheidsraad benoemt dit in het advies «resistentie ondermijnt de behandeling van schimmelinfecties» uit 2024. Over de aanbevelingen en hoe deze opgevolgd worden, is uw Kamer geïnformeerd.4
Afgelopen januari hebben vijf Europese agentschappen, waaronder de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), een rapport gepubliceerd over de impact van het gebruik van azolen fungiciden buiten humaan gebruik op de ontwikkeling van azolenresistente Aspergillus spp (species).5 Het rapport geeft aan dat op basis van huidige kennis azolenresistente Aspergillus fumigatus vanuit het milieu op mensen kan worden overgedragen. Daarnaast draagt het niet-medische gebruik van azolen zeer waarschijnlijk bij aan het ontstaan van azolenresistentie bij deze schimmel. Het Ministerie van LVVN is in overleg met Wageningen University and Research (WUR) over de mogelijkheid van onderzoek naar alternatieve afvalbeheermethodes die de ontwikkeling en verspreiding van deze resistente schimmel kunnen beperken. Daarnaast heeft het RIVM een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de kruisresistentie in schimmelziekteverwekkers door duaal gebruik van fungiciden en niet-fungiciden. Uw Kamer is op 11 december jl. geïnformeerd over dit onderzoek.6
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer al in 2014 een motie heeft aangenomen waarmee de regering werd opgeroepen om landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken van de markt te halen?2
Ja, de motie van het lid Ouwehand (PvdD) uit 2014 is bekend. In 2014 was er nog weinig bekend over de relatie tussen het gebruik van specifieke middelen met triazolen en het ontstaan van resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus. Daarom is er destijds opvolging aan de motie gegeven door wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren om deze relatie nader te onderzoeken.8
Heeft u voldoende zicht op welke middelen er in landbouw (gaan) worden gebruikt, waarbij dit een risico is? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze middelen?
Kruisresistentie tussen werkzame stoffen die worden gebruikt in de landbouw en geneesmiddelen is geen onderdeel van de huidige risicobeoordeling van stoffen in de EU. Het is dan ook niet mogelijk om een volledig overzicht te geven. In het onderzoek van vijf Europese agentschappen naar kruisresistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus als gevolg van het gebruik van azolen in de landbouw als biocide en als diergeneesmiddel, is een eerste opzet gepresenteerd voor methodiekontwikkeling hoe in de stofbeoordeling kruisresistentie met geneesmiddelen kan worden meegenomen. Het kabinet vindt dit een belangrijke ontwikkeling en heeft dan ook aangedrongen bij de Europese Commissie om de methodiek verder te ontwikkelen.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie (EU) een middel met dezelfde werkzame stof als het beloftevolle geneesmiddel Olorofim op de nominatie heeft staan om te worden toegelaten als landbouwgif?
Nederland is beoordelend lidstaat van de werkzame stof ipflufenoquin met beoogd gebruik als gewasbeschermingsmiddel tegen schimmels. Het betreft een andere werkzame stof dan het geneesmiddel Olorofim, maar heeft wel een vergelijkbaar werkingsmechanisme. De stof ligt nog onder beoordeling en zal daarna een uitgebreid peer review proces, inclusief publieke consultatie, doorlopen bij de EFSA. EFSA stelt vervolgens een concluderend rapport op voor de Europese Commissie. Op basis van dit rapport maakt de Commissie een voorstel over het wel of niet goedkeuren van de werkzame stof en kan hierbij maatregelen voorstellen voor het reduceren van eventuele risico’s. Dit voorstel wordt vervolgens te zijner tijd ter stemming voorgelegd aan de lidstaten via het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over regelgeving voor gewasbescherming. Uw Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over het Nederlandse standpunt via de SCoPAFF brief.
Kunt u bevestigen dat u zich volgens het Nationaal Actieplan AMR 2024–2030 in de EU inzet om dergelijk gebruik te voorkomen en de werking van dit mogelijk levensreddend medicijn veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, diverse acties in het actieplan zijn hierop gericht, zoals de inzet om vanuit Nederland in Europa en internationale fora aandacht te vragen voor de resistentieproblematiek bij schimmels en te bepleiten dat nieuw ontwikkelde schimmelwerende middelen uitsluitend worden gereserveerd voor gebruik als geneesmiddel voor mensen.
Welke stappen onderneemt Nederland binnen de EU en richting de Europese Commissie om de toelating van landbouwgif met deze stof te voorkomen?
Nederland brengt dit onderwerp onder de aandacht in verscheidene Europese gremia, waaronder SCoPAFF gewasbescherming. Nederland heeft naar aanleiding van het EU-rapport over kruisresistentie opgemerkt dat het exclusief reserveren van nieuw ontwikkelde antischimmelstoffen niet als aanbeveling was opgenomen. Nederland erkent daarbij wel dat het een wetenschappelijk rapport is, en dat dit een complexe politieke discussie op EU-niveau is. Nederland pleit voor het exclusief reserveren van antischimmelstoffen en benadrukt dat deze discussie Europees zo snel mogelijk gevoerd moet worden.
In de meest recente SCoPAFF-bijeenkomst over gewasbescherming heeft de Europese Commissie bovendien aangegeven dat zij een vervolgmandaat aan de EFSA overwegen voor de ontwikkeling van een beoordelingsmethode waarmee het risico van het gebruik van azool-fungiciden concreet kan worden ingeschat. Met een methode voor het toetsen van risico’s op kruisresistentie wordt het mogelijk om de discussie over het voorbehouden van antischimmelstoffen voor humaan gebruik voort te zetten.
Bent u van mening dat de maatregelen uit het Nationaal Actieplan voor het terugdringen van antimicrobiële resistentie 2024–2030 voldoende effectief en concreet zijn in het bestrijden van dergelijke dubbeltoepassing in landbouw en geneeskunde? Zo ja, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u dat?
De maatregelen uit het Nederlands Actieplan bieden belangrijke aangrijpingspunten voor het aanpakken en terugdringen van antimicrobiële resistentie. Het beteugelen van dit specifieke probleem is echter een grote uitdaging vanwege het grensoverschrijdende karakter. Dit vergt dat ook bij andere landen de bereidheid bestaat om dubbeltoepassing van antischimmelstoffen in de landbouw en geneeskunde te bestrijden. Nederland zet zich in om dit internationaal te agenderen.
Heeft u gezien dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in Pointer stelt dat het binnen de huidige Europese wetgeving nauwelijks mogelijk is om toelatingen van antischimmelmiddelen te weigeren, ook wanneer nationale volksgezondheidsrisico’s evident zijn? Onderschrijft u dit? Wat vindt u hiervan?
Het Ctgb kwam aan het woord in een uitzending van het programma Focus van de NTR dat was gewijd aan «schadelijke schimmels» in 2025, waarbij werd gesteld dat er geen Europese wettelijke basis is om stoffen die ook voor humaan gebruik zijn ontwikkeld, niet toe te laten voor andere toepassingen. Het kabinet vindt het belangrijk dat een wettelijke basis er wel komt. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 pleit Nederland voor de reservering van nieuwe antischimmelstoffen voor humaan gebruik in verschillende Europese gremia en is de inzet van Nederland om op Europees niveau te bezien wat de mogelijkheden zijn voor het meewegen van het risico van kruisresistentie bij de Europese goedkeuring van werkzame stoffen en bij de nationale toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen.
Hoe verklaart u dat in Frankrijk zeer schadelijke pesticiden, die in de EU zijn toegelaten, wel op nationaal niveau werden verboden en dat een poging om het middel Acetamiprid weer toe te laten werd zelfs tegengehouden door de Franse Grondwettelijke Raad?3
In 2018 heeft Frankrijk een nationaal verbod voor acetamiprid ingevoerd vanwege risico’s voor bestuivers. In juli 2025 werd de wet «Duplomb», gericht op het wegnemen van belemmeringen voor het uitoefenen van de landbouw, door het Franse parlement aangenomen. Dit betekende onder andere een gelijkschakeling met een aantal EU-normen, en daarmee de herintroductie van het eerder nationaal verboden gewasbeschermingsmiddel acetamiprid. Een aantal politieke partijen had intussen het Constitutionele Hof gevraagd zich uit te spreken over de Wet Duplomb, waarbij het Hof oordeelde dat de wet in principe grondwettelijk was, behalve de herintroductie van acetamiprid (en een klein aantal andere bepalingen). Herintroductie van acetamiprid, op de voorgestelde manier, was niet in lijn met «Charte de l’Environnement», een Franse wetstekst (handvest) die het milieu moet beschermen. De Wet Duplomb, zonder de bepaling over de toelating van acetamiprid, is uiteindelijk door president Macron ondertekend en is daarmee van kracht geworden.
Heeft u gezien dat een petitie tegen de toelating van dit landbouwgif in een korte tijd miljoenen handtekeningen haalde in Frankrijk? Wat zegt dit volgens u over het maatschappelijke draagvlak voor wetgeving om burgers beter te beschermen tegen landbouwgif?
Ja. Deze petitie die in een korte tijd veel handtekeningen heeft gekregen, toont maatschappelijke betrokkenheid aan van een groep burgers die actief steun toont voor strengere wetgeving ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen, specifiek voor neonicotinoïden, in Frankrijk.
Hoe verklaart u dat Frankrijk dit soort middelen wel verbiedt, maar Nederland niet?
In Frankrijk is de «Charte de l'Environnement», een handvest ter bescherming van het milieu, opgenomen in de Franse Grondwet. Het Constitutionele Hof heeft vastgesteld dat de herintroductie van acetamiprid niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit handvest. In Nederland heeft het Ctgb de betreffende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat ze voldoen aan de geldende wettelijke criteria.
Bent u bereid om in de World Antimicrobial Awareness Week met maatregelen te komen om de toelating van landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken te verbieden, en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet continueert de huidige inzet en zet zich zowel nationaal als Europees in om kruisresistentie te beperken. De inzet van het kabinet is dat protocollen en testrichtlijnen EU-breed worden toegepast in de risicobeoordeling. Gezien het feit dat stoffentoelating op EU-niveau wordt geregeld, is een EU-brede harmonisatie niet slechts wenselijk maar noodzakelijk om besluitvorming over beperkingen voor niet-medisch gebruik mogelijk te maken.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk gedurende de World Antimicrobial Awareness Week beantwoorden?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Oproep gemeente Moerdijk: Eerst geven, dan nemen' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oproep gemeente Moerdijk: Eerst geven, dan nemen» van 11 november 2025, waarin de gemeente Moerdijk haar standpunt toelicht over de uitbreiding van het haven- en industrieterrein in het kader van de nationale Powerport-opgave?
Kunt u aangeven op welke feitelijke grondslag de gemeente Moerdijk voornemens is het dorp Moerdijk op te heffen, en welke stappen tot op heden zijn ondernomen richting realisatie van dit besluit?
Kunt u aangeven op welke juridische grondslag de gemeente Moerdijk voornemens is het dorp Moerdijk op te heffen, en welke stappen tot op heden zijn ondernomen richting realisatie van dit besluit?
Wat is het vastgestelde of vooraf bepaalde besluitvormingsproces?
Is er aan alle 1.100 inwoners gevraagd of zij weg willen? Zo ja, is er gevraagd onder welke voorwaarden? Zo nee, gaat u dat wel doen?
Hoe realistisch acht u het zelf dat dit plan binnen 10 jaar doorgaat gezien de onrust en juridische strijd die dit zal veroorzaken?
Erkent u dat dit besluit diep ingrijpt in de levens van de circa 1.100 inwoners van het dorp Moerdijk, die nu in onzekerheid verkeren over hun woningen, hun gemeenschap en zelfs over het voortbestaan van het lokale kerkhof?
Welke alternatieve plannen anders dan Moerdijk opheffen zijn verkend? Worden deze alternatieven nog opnieuw beoordeeld vóór het definitieve besluit op 1 december?
Hoe beoordeelt u het voornemen om Moerdijk op te heffen, mede in het licht van de grondwettelijke taak van de overheid om de leefbaarheid en het welzijn van haar inwoners te waarborgen?
Zijn er landelijke criteria of indicatoren om te beoordelen of de opheffing van een bestaand dorp, zoals Moerdijk, proportioneel, noodzakelijk en subsidiair is in de context van de energietransitie?
Zijn de plannen voor Moerdijk nog steeds actueel gezien de ontwikkelingen rondom stagnerende projecten aangaande windturbines op zee en een dalend vestigingsklimaat waar de Botlek last van heeft?
Is er al bekend welke agrariërs te maken zullen krijgen met kabeltracés?
Hoe is het draagvlak onder agrariërs voor kabeltracés?
Zijn er Rijksmonumenten in Moerdijk aanwezig? Zo ja, wat betekent dit op den duur als het dorp afgebroken moet worden?
Welke impact heeft dit besluit op de grondkwaliteit en de grondwaarde?
Is er een risicoanalyse beschikbaar over de negatieve effecten (psychosociaal, sociaal-economisch, infrastructuur) voor bewoners? Zo ja, kan deze openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Welke impact heeft dit besluit op lokale ondernemers en hoe worden zij gecompenseerd?
Hoe wordt de emotionele en sociale impact van dit besluit meegewogen, met name voor ouderen, gezinnen en nabestaanden die geconfronteerd worden met vragen over het behoud of verplaatsing van graven op het kerkhof?
Welke maatregelen neemt het Rijk om te voorkomen dat woningwaarden kelderen in gemeente Moerdijk als gevolg van de onzekerheid over de toekomst?
Welke rol ziet u voor uzelf als Minister van Volkshuisvesting in het bieden van perspectief aan bewoners van het dorp Moerdijk, gelet op het feit dat 1.100 inwoners op straat dreigen komen te staan?
Hoe draagt het verdwijnen van het dorp Moerdijk en de mogelijke verdringing van agrarische bedrijven bij aan het versterken van de brede welvaart, zoals beoogd in de Nota Ruimte bij de uitbreiding van de Powerport-regio Moerdijk?
Hoe krijgen bewoners en agrariërs daadwerkelijk invloed op het proces waarin de clusterspecifieke consequenties en de vertaling van de gekozen richting worden vormgegeven, en hoe wordt hun inbreng daarbij gewogen ten opzichte van de economische belangen van het havenbedrijf en de industrie?
Kunt u aangeven of en hoe het kabinet bereid is om op voorstel van de gemeente Moerdijk en haar bewoners gezamenlijk tot een alternatief plan te komen waarbij behoud van de kern mogelijk is?
Hoe verhoudt het besluit tot opheffing van Moerdijk zich tot het bestaansrecht van basisschool IBS De Klaverhoek en bent u zich ervan bewust dat hierdoor klassen abrupt uiteengerukt dreigen te worden?1, 2
Hoe wordt geborgd dat inwoners van Moerdijk, waaronder ouderen en kwetsbaren, toegang blijven houden tot zorg in de buurt als het dorp wordt opgeheven en zij noodgedwongen moeten verhuizen?
Is het mogelijk dat inwoners die willen blijven dat mogen? Onder welke voorwaarden?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Het verwijderen van het dorp Moerdijk ten behoeve van de energietransitie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD), Peter van Duijvenvoorde (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over het opheffen van het dorp Moerdijk?1
Deelt u de zorgen van onder andere bewoners dat het opheffen van dit (eeuwenoude) dorp een buitengewoon ingrijpende maatregel is?
Acht u het wenselijk dat (eeuwenoude) dorpen in Nederland verdwijnen om ruimte te maken voor de energietransitie?
Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt, kunt u aangeven hoe vaak dit naar verwachting nog zal voorkomen?
Indien het antwoord op vraag 3 ontkennend luidt, welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat dit gestelde precedent navolging krijgt in de toekomst?
Hoe verhoudt het verwijderen van een dorp zich tot het huidige kabinetsbeleid dat inzet op leefbare woonomgevingen, het behoud van gemeenschappen, het oplossen van de wooncrisis en het behoud van erfgoed?
Deelt u de mening dat het verwijderen van een dorp in strijd is met het eigendomsrecht?
Indien het antwoord op vraag 7 ontkennend luidt, waarom is het verwijderen van een dorp volgens u niet in strijd met het eigendomsrecht?
Vindt u dat de energietransitie zo ver mag gaan dat dorpen verwijderd mogen worden?
Erkent u de dat bewoners in de praktijk geen mogelijkheden hebben om zo’n besluit te voorkomen, terwijl het gaat over het verlies van hun woonplaats en gemeenschap?
Bent u van mening dat het democratisch onwenselijk is dat een gemeentebestuur – in samenwerking met provincie en Rijk – zulke beslissingen kan nemen zonder bindende inspraak, zoals een referendum, onder de bewoners?
Vindt u het in het algemeen belang om (eeuwenoude) dorpen te verwijderen?
Indien het antwoord op vraag 12 bevestigend luidt, waarom is dit in het algemeen belang?
Indien het antwoord op vraag 12 ontkennend luidt, deelt u de mening idat het in het algemeen belang is om historie, cultuur en erfgoed te beschermen en zodoende te staan voor het behoud van een (eeuwenoud) dorp?
Welke criteria zijn gehanteerd door het gemeentebestuur in samenwerking met het Rijk om te bepalen dat het verwijderen van het dorp Moerdijk noodzakelijk is?
In hoeverre is er sprake van een systematisch onderzoek waarin alternatieve locaties voor nieuwe energie-infrastructuur met elkaar zijn vergeleken?
In hoeverre en op welke manier zijn bewoners van het dorp Moerdijk bij dit besluit betrokken geweest?
Welke wettelijke grondslag is er voor het verwijderen van het dorp en hoe zal dit eruit komen te zien in de praktijk?
Indien tot verwijdering van het dorp wordt overgegaan, hoe worden de 1100 bewoners dan concreet gecompenseerd en wordt hierin (im)materiële schade door ontheemding meegenomen, denk aan psychische belasting, verlies van gemeenschap, voorzieningenverlies en de effecten op het woon-werkverkeer?
Hoe wordt er – nota bene tijdens een wooncrisis – gezorgd voor een nieuwe, passende woonruimte voor 1.100 bewoners?
Zijn er plannen om in de toekomst andere woongebieden te verwijderen ten behoeve van de energietransitie?
Indien het antwoord op vraag 21 bevestigend luidt, kunt u aangeven om welke plannen dit gaat?
Bent u bereid te onderzoeken of – samen met provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk – alternatieven ontwikkeld kunnen worden die het behoud van het dorp Moerdijk waarborgen?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het voorstel van Eurocommissaris Brunner voor het verspreiden van asielzoekers over Europa |
|
Joost Eerdmans (JA21), Diederik Boomsma (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u het voorstel van Eurocommissaris Brunner ontvangen voor de herverdeling van asielzoekers in het kader van de implementatie van dat deel van het Asiel- en Migratiepact?
Ja
Kunt u deze cijfers en het voorstel voor van de Europese Commissie (desnoods geheim) delen met de leden van de Tweede Kamer?
Het stuk is op 26 november aan uw Kamer aangeboden ter vertrouwelijk inzage.
Kunt u tevens aangeven wat de inzet is van het kabinet ten aanzien van dit voorstel en dat op zo kort mogelijke termijn delen?
Uw Kamer heeft de appreciatie van het kabinet en de inzet ten aanzien van het voorstel ontvangen in de Geannoteerde Agenda voor de JBZ Raad van 7-8 december.
Klopt het dat Bulgarije, Tsjechië, Estland, Kroatië en Oostenrijk een korting of volledige vrijstelling krijgen, vanwege grote opvangproblemen, zoals de Telegraaf meldt?1
De Commissie heeft vastgesteld dat er sprake is van een significante migratiesituatie in Bulgarije, Tsjechië, Estland, Kroatië, Oostenrijk en Polen. Deze lidstaten kunnen conform de AMMR bij de Europese Commissie een verzoek doen voor (gehele of gedeeltelijke) vermindering van hun solidariteitsbijdrage, waarover vervolgens de Raad een besluit neemt.
Komt Nederland in aanmerking voor een korting dan wel volledige vrijstelling, en zo nee, waarom niet, gezien de grote opvangproblemen die ook ons land kent? Op grond van welke criteria en argumenten is dit bepaald – en op welke manier is het kabinet in staat geweest daar invloed op uit te oefenen?
Nederland is aangemerkt als een lidstaat waar sprake is van een risico op migratiedruk. Hiermee krijgt Nederland voorrang in de toegang tot de EU Migration Support Toolbox, waar onder andere aanspraak kan worden gemaakt op technische, operationele vanuit de Europese agentschappen en financiële steun.
Voorts heeft Nederland samen met andere lidstaten aandacht gevraagd voor de impact van secundaire migratie. De Commissie heeft daarop in het besluit tevens de mogelijkheid opgenomen om Dublinzaken die niet konden worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat mee te laten tellen voor de solidariteitsbijdrage als daar bilateraal toe wordt overeengekomen.
Welke gegevens heeft het kabinet verstrekt aan de Europese Commissie op basis waarvan die het besluit heeft genomen om ons land wel of geen korting of vrijstelling te geven?
De Commissie beoordeelt of er sprake is van migratiedruk, een risico van migratiedruk of een significante migratiesituatie aan de hand van de informatie zoals opgenomen in artikel 9 in de AMMR. Daarbij maakt de Commissie gebruik van de cijfermatige gegevens die reeds door de lidstaten met het Europees statistiekbureau Eurostat en de agentschappen worden gedeeld. De lidstaten hebben geen aanvullende cijfermatige gegevens hoeven verschaffen.
Kunt u aangeven hoe u de aangenomen motie van het lid Eerdmans (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2062) heeft uitgevoerd?
Zoals aangegeven in de Geannoteerde Agenda voor de JBZ raad van 7-8 december zal het kabinet solidariteit in de vorm van een financiële bijdrage toezeggen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat op 27 november 2025 over de JBZ-raad op 8 en 9 december 2025 en de gevraagde gegevens zo snel mogelijk ter inzake leggen (indien nodig geheim) zodat de leden van de commissie daar kennis van kunnen nemen voorafgaand aan het commissiedebat?
Ja.