Het rapport van de commissie Van der Meer II en de tarieven voor de sociaal advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Op welk moment heeft u inhoudelijk kennis mogen nemen van de inhoud van het rapport van de commissie-Van der Meer II?
Op 10 februari 2025 heb ik het rapport onder embargo ontvangen.
Waarom temperde u bij de presentatie van het rapport direct de verwachtingen over het benodigde budget?1 Het kan toch onmogelijk een verrassing zijn dát er enig budget gemoeid zou zijn met de verbetering van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en het behoud van de sociaal advocatuur? Hoe heeft u zich hier tot nu toe op voorbereid, qua budgettaire reserveringen en claims richting ministerraad en voorjaarsnota?
Tijdens de presentatie van het rapport heb ik geen uitspraken gedaan over het benodigde budget en evenmin over het beschikbare budget. Het adviesrapport is kort geleden gepresenteerd en veel van de aanbevelingen behoeven nadere bespreking met de betrokken partijen in het rechtsbijstandsstelsel en daarna, zoals gebruikelijk, een nadere beleidsafweging. Hiermee is de nodige tijd gemoeid. Daarbij bestaan voor het beschikbaar stellen van budget afgesproken procedures waaraan het kabinet gebonden is. Budget reserveren zonder te weten hoe hoog dit bedrag zou moeten zijn, past niet binnen de overheidsbrede begrotingsregels.
Waarom schrijft u in uw brief dat u met een kabinetsreactie komt voor het commissiedebat op 26 maart terwijl het commissiedebat op 13 maart is gepland?
Er was sprake van miscommunicatie met de griffie van de Tweede Kamer over de planning van het debat. Het debat staat nu gepland op 1 april a.s.
Wat is uw reactie op het noodplan van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) met een aantal snel uitvoerbare maatregelen die jaarlijks tot 200 extra sociaal advocaten kunnen leiden?2 Bent u bereid daarop ook uitgebreid in te gaan in uw beleidsreactie zodat we het integraal kunnen betrekken in het debat? Zo niet, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van de maatregelen die de VSAN voorstelt. Ik ben van menig dat dat we breed moeten kijken naar de opties die er zijn om de sociale advocatuur te versterken en te zorgen voor behoud van sociaal advocaten plus het verhogen van de instroom van nieuwe sociaal advocaten. Daarom werk ik samen met onder meer de Raad voor Rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland aan een concrete en inspirerende visie voor de sociale advocatuur. Ik betrek de door de VSAN voorgestelde maatregelen eveneens bij dit visietraject. Nog voor het commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april a.s. zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waar ik onder meer in zal gaan op het visietraject en de door de VSAN voorgestelde maatregelen.
Wat heeft u tot nu toe nu precies op tafel gelegd voor de onderhandelingen rondom de Voorjaarsnota? Wat is het uiterlijke moment om budgettaire claims neer te leggen voor die besprekingen?
Ik kan op dit moment geen mededelingen doen over de voorjaarsnota, omdat de gesprekken en onderhandelingen hierover in het kabinet nog gevoerd moeten worden. Onderdeel van het proces om te komen tot besluitvorming is dat alle bewindspersonen hun zogenaamde beleidsbrieven met daarin de voorstellen voor de Voorjaarsnota op 5 maart indienen bij de Minister van Financiën.
Bent u bereid deze vragen binnen een week, uiterlijk voor het geplande commissiedebat op 13 maart te beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen binnen een week te beantwoorden. Het is wel gelukt de vragen te beantwoorden vóór de nieuwe datum van het commissiedebat 1 april a.s.
De zorgwekkende uitkomsten van de inspectie Gezondheid en Jeugd over de situatie van kinderen in de opvang |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de Inspectie Gezondheid en Jeugd over het toezicht op de asielopvang 2024?1
Wat vindt u van de indringende conclusie dat de gezondheidszorg voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen, momenteel niet op orde is en daarmee ernstige risico’s oplevert voor de gezondheid?
Hoe kijkt u naar de conclusie over de situatie van kinderen waarin wordt geconstateerd dat er nog steeds na herhaaldelijke oproepen ernstige risico’s zijn die hun gezonde en veilige ontwikkeling belemmeren, waarmee niet voldaan wordt aan de rechten van het kind en asielkinderen ernstig risico op blijvende en mogelijk onherstelbare schade hebben?
Voelt u zich verantwoordelijk voor kinderen van asielzoekers die zich in de Nederlandse opvang bevinden? Zo ja, hoe ziet u die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies van dit rapport?
Bent u het met de Inspectie eens dat de overheid momenteel ernstig tekortschiet in de zorg die nodig is voor asielkinderen?
Welke maatregelen zijn er sinds de eerdere oproepen genomen om de situatie te verbeteren, en waarom hebben deze niet het gewenste effect gehad?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende geschikte en stabiele opvangplekken komen voor kinderen, zodat zij niet telkens hoeven te verhuizen?
Deelt u de mening dat het zelf exploiteren van locaties door gemeenten een kans biedt voor kleinschalige opvang, met oog voor kwetsbare groepen zoals kinderen? . Ziet u de toegevoegde waarde van kleinschalige locaties voor het welzijn van kinderen?
Bent u bereid de aanbevelingen van het Inspectierapport volledig en met hoge prioriteit over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden de uitkomsten van de Inspectie zich volgens u met de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen c.s. over goede opvang van kinderen in de asielopvang prioriteit geven waarin ook maandelijks gerapporteerd moet worden over de situatie van kinderen in de asielopvang?2
Heeft u inmiddels in beeld welke locaties ongeschikt zijn voor kinderen en bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen daar per direct niet meer geplaatst worden, in lijn met de motie van het lid Van Nispen c.s.?3
Bent u bereid om, naast het contactpersoon kind, meer personeel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op locaties een training te laten volgen op het gebied van kind-specifieke expertise, zodat al het personeel de kennis en kunde in huis heeft?
De oplossing van natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de gevolgen daarvan voor vissers in Noord-Holland. |
|
Eline Vedder (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alternatieve oplossing Natuurcompensatie Maasvlakte is geen oplossing»?1
Herkent u het in dit artikel beschreven alternatief voor natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Kunt u aangeven wat de status van dit voorstel is? Wanneer verwacht u een definitief besluit te nemen?
Is er naar uw mening voor de vissers wel of geen «waterbedeffect» als de beperkende maatregelen voor de Zuidwestelijke viswateren worden vervangen door maatregelen in de Noord-Hollandse wateren?
Welke verklaring en onderbouwing zijn er om een extra Natura 2000-gebied op basis van de Habitatrichtlijn ten zuiden van het Natura 2000-gebied «Noordzee Kustzone» nodig te maken en/of om dat gebied in zuidelijke richting uit te moeten breiden?
Kunt u de ecologische onderbouwing geven voor die eventuele uitbreiding van het bestaande Natura 2000-gebied of voor aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied, uitgaande van het Habitattype 1110?
Kunt u aangeven of u voornemens bent de mogelijk gedupeerde Noord-Hollandse vissers te compenseren en op welke wijze dat zal gebeuren?
Kunt u aangeven wat de status is van uitbetaalde compensatiegelden in de Zuidwestelijke regio als daar niet langer meer sprake is van beperkende maatregelen?
Kunt u aangeven waarom u op deze wijze invulling geeft aan de motie van het lid Flach c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 137), door wel de vissers in de regio Zuidwest te ontzien maar de Noord-Hollandse vissers te beperken en de visserij daarmee per saldo met evenveel of zelfs meer beperkingen te confronteren?
Bent u bereid om geen onomkeerbare besluiten te nemen, waaronder het informeren van of notificeren bij de Europese Commissie, totdat u met de visserijsector langs de hele kust (van Cadzand tot Delfzijl) overeenstemming heeft bereikt over mogelijk alternatieve maatregelen?
Een Nationaal Aanvalsplan Schimmelwoningen |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de problemen zoals geschetst in het artikel Schimmel en vocht zorgt in één op de vier huurwoningen voor problemen van Kassa?1
Vocht en schimmelproblematiek in woningen is zeer onwenselijk en de klachten over vocht- en schimmelproblematiek neem ik serieus. We zien helaas een toename van meldingen van schimmel door de energiecrisis. Mensen zijn minder gaan stoken waardoor er meer vocht in de woning blijft. Vocht- en schimmelproblematiek is een urgent onderwerp, ik heb hier recent extra aandacht aan besteed bij de herijking van de Nationale Prestatieafspraken (NPA).
Deelt u de opvatting dat het tijd is voor een Nationaal Aanvalsplan Schimmelwoningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Vocht en schimmel horen niet in een huis en ik ben het dan ook eens met de noodzaak om dit soort problematiek aan te pakken. Echter, er worden al veel inspanningen verricht om woningcorporaties, overige verhuurders en gemeenten te stimuleren om vocht- en schimmelproblematiek op te pakken. Zo is in de Nationale Prestatieafspraken (NPA), waarover uw Kamer op 11 december 2024 is geïnformeerd, afgesproken dat woningcorporaties zich maximaal inzetten om vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden.2
Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Vocht en schimmelproblematiek komt ook regelmatig voor in woningen die goed zijn geïsoleerd. In deze woningen is ventileren, mechanisch of handmatig, nog belangrijker om dat dit niet meer op een natuurlijke wijze gaat. Als de mechanisch installaties niet goed zijn ingesteld kan dit leiden tot vocht en schimmelproblematiek. Geïsoleerde woningen vragen vaak ook een aangepast gebruik met betrekking tot ventileren.
Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kunnen vaak nu onafhankelijke experts worden ingezet via gemeenten of corporaties die dit beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts. Daarnaast zullen woningcorporaties tot en met 2030 jaarlijks 200 miljoen euro extra in woningverbetering steken. Hierbij is, naast de aanpak asbest en loden leidingen, extra aandacht voor vocht- en schimmelproblematiek. Verder committeren woningcorporaties zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloop-of renovatieplannen zijn.
Verder wordt in de handreiking lokale prestatieafspraken extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek, dit stimuleert corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties om op lokaal niveau concrete afspraken te maken. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Corporaties moeten ook in hun bod voor de lokale prestatieafspraken ingaan op de onderwerpen kwaliteit en leefbaarheid. Vocht en schimmel valt onder deze onderwerpen.
Ook heeft de Wet goed verhuurderschap ten aanzien van de particuliere huursector een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels geïntroduceerd. Huurders kunnen een melding maken bij de gemeente. Gemeenten hebben met deze wet de bevoegdheid gekregen om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders ten aanzien van bijvoorbeeld onderhoud.
Deelt u opvatting dat elke corporatie zou moeten (kunnen) beschikken over schimmel-expertiseteams of schimmel-brigades, die na een melding de volgende dag op de stoep (kunnen) staan, met mensen om de keukentafel gaan zitten, samen een plan maken om de schimmel aan te pakken, en niet vertrekken voordat alle schimmel weg is uit de woning?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In de praktijk zijn de oorzaken en de mate van vocht- en schimmelproblematiek diffuus. Corporaties kunnen hierbij een eigen afweging maken of ze over een apart vocht- en schimmelteam willen beschikken. Het gaat mij erom dat het wordt aangepakt, hoe dat wordt georganiseerd is aan partijen zelf. Aedes geeft aan dat corporaties steeds vaker medewerkers opleiden tot vocht- en schimmel expert en regelmatig specialistische bedrijven worden ingeschakeld bij specialistisch werk.
Deelt u de opvatting dat het daarbij cruciaal is dat huurder en corporatie samen een specifieke aanpak voor die woning vaststellen?
Ja, deze opvatting deel ik. Er is bij vocht- en schimmelproblematiek vaak sprake van een combinatie van verschillende oorzaken. Het is wenselijk dat de corporatie en de huurder met elkaar in gesprek gaan over de oorzaken van de problematiek en over de aanpak om vocht- en schimmelproblematiek op te lossen. Deze opvatting is ook vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken. Daar waar de oorzaak in de woning of het complex ligt zetten woningcorporaties zich maximaal in om dit op te lossen of beheersbaar te houden, bij een veranderende grondwaterstand zoekt de woningcorporatie samen met het Waterschap naar een oplossing. Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken.
Deelt u de opvatting dat ook nazorg, van corporatie richting huurder, na een ruim jaar cruciaal is, aangezien je pas zeker kunt zijn dat je woning schimmelvrij is nadat deze de vier seizoenen achtereen schimmelvrij is?
Het is verstandig dat bij de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ook afspraken gemaakt worden over de nazorg. Het is echter aan de corporatie, de huurder en eventueel de gemeente hoe zij deze nazorg willen oppakken en monitoren.
Zou u in overleg met corporaties zich ervoor willen inspannen dat elke corporatie kan beschikken over specialistische aannemers op het gebied van schimmel, die de vier fasen van schimmelaanpak (een oorzaakanalyse, daarna reinigen, schimmels doden, vervolgens sauzen met schimmelwerende saus) kunnen uitvoeren?
Aangezien de oorzaken en de mate van vocht- en schimmelproblematiek zeer diffuus zijn, is het niet doelmatig om in alle gevallen van vocht- en schimmel een specialistische aannemer in te schakelen. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kan het nodig zijn om een onafhankelijk om dit te beoordelen. Naar aanleiding van de Nationale Prestatieafspraken ben ik in overleg met corporaties en gemeenten over de inzet van een onafhankelijk expert.
Hoe reflecteert u op het feit dat voor huurders die te maken hebben met schimmel in hun huurwoning, hun huis geen haven is waar je thuiskomt, maar een bron van stress?
Vocht- en schimmel in (huur)woningen is zeer onwenselijk, het leidt tot leefbaarheidsproblematiek en heeft in ernstige gevallen zelfs effect op de gezondheid. Zoals u in mijn antwoord op vraag 2 heeft kunnen lezen, stimuleren we vanuit het Rijk corporaties en gemeenten om een aanpak lokaal te realiseren.
Hoe kan het dat mensen al tien jaar of langer aan de bel trekken, maar de schimmelproblematiek in hun woning nog niet is opgelost?
Hoe reflecteert u op het feit dat schimmelproblematiek al zo lang niet wordt aangepakt, dat mensen zich niet serieus genomen voelen, gaan twijfelen aan zichzelf en het vertrouwen in de corporatie en de overheid verliezen?
Deelt u de opvatting dat er hier ook voor de rijksoverheid en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een taak weggelegd is? Zo ja, welke?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ligt primair bij de lokale partijen zoals de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisaties. Echter, ik zie de urgentie van de problematiek. Zie mijn beantwoording van vraag 2 voor de inzet op nationaal niveau.
Hoe reflecteert u op het feit dat mensen op deze wijze vast komen te zitten in het systeem?
Huurders hebben verschillende mogelijkheden om, als ze er niet uitkomen met de woningcorporatie, melding te maken van vocht- en schimmelproblematiek. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 8 en 9. Daarnaast ben ik in gesprek over de inzet van onafhankelijk experts.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het kan dat de schadelijkheid en ziekmakendheid van schimmel al jarenlang bekend is, maar vandaag de dag één op de vier huurwoningen te maken heeft met schimmelproblematiek?
We zien helaas dat de problematiek niet beter is geworden door toenemend (energie)armoede waardoor mensen minder gaan stoken, een veranderend waterpeil, natte winters en intensievere woongebruik.
Deelt u de analyse van de Woonbond dat er al snel gekeken wordt naar de aantallen voor woningbouw, maar dat de kwaliteit van woningen een ondergeschoven kindje is? Zo nee, waarom niet?
Zou u inzicht willen geven in de precieze afspraken op het gebied van de aanpak van schimmel in de Nationale Prestatieafspraken en de 200 miljoen euro per jaar extra die corporaties hieraan gaan besteden?
Zou u in overleg en samenwerking met de corporaties een globale uitsplitsing naar categorie aanpak (schimmel, loden leidingen, asbest, etcetera) willen maken van waar deze 200 miljoen euro per jaar extra aan zal worden uitgegeven?
Zou in overleg willen treden met de corporaties en een inschatting willen maken of de corporaties dit bedrag jaarlijks krijgen weggezet?
Is 200 miljoen euro per jaar extra per jaar extra voldoende om alle huurwoningen waar schimmelproblematiek is aan te pakken?
Indien dit niet het geval, zou u in overleg met corporaties willen bezien hoeveel er dan nodig is om schimmelproblematiek op die grondige wijze aan te pakken?
Wat is de voortgang van de afspraak in de Nationale Prestatie Afspraken dat corporaties en gemeenten lokaal afspraken gaan maken over vocht en schimmel en de structurering hiervan?
In de herijkte Nationale Prestatieafspraken (NPA) uit december 2024 is afgesproken dat woningcorporaties en gemeenten lokaal afspraken maken over vocht en schimmel en herstructurering. Het is nu nog te vroeg om het effect van deze herijkte NPA te meten, woningcorporaties, huurdersorganisaties en gemeenten zijn in het voorjaar van 2025 nog bezig met herijken van de lokale prestatieafspraken.
Hoe gaat u grip houden op de vraag of elke gemeente en corporatie deze afspraken maakt?
Registreert het ministerie of gemeenten en corporaties deze afspraken maken?
Wat gaat u doen als gemeenten of corporaties deze afspraken niet maken, of als deze afspraken onvoldoende zijn?
Hoe pakt het Rijk de regie als gemaakte afspraken over de aanpak van schimmel niet worden nageleefd?
Welke tools heeft uw ministerie in handen om gemaakte afspraken te handhaven?
Na hoeveel jaar komt er een evaluatie of gemeenten en corporaties aan lokaal gemaakte afspraken houden?
Welke lessen zijn er geleerd van de landelijke aanpak die de ambitie had om voor 2026 alle huizen die last hebben van schimmel te renoveren of te slopen?
Gezien het genoemde jaartal heb ik voor de beantwoording van deze vraag aangenomen dat wordt bedoeld de aanpak van woningen met een slechte conditiescore, dit zijn woningen met een (zeer) slechte onderhoudskwaliteit, er kan daarbij ook sprake zijn van vocht- en schimmel maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn.
In de Nationale Prestatieafspraken uit 2022 en de herijking uit december 2024 is de afspraak opgenomen om uiterlijk in 2026 geen corporatiebezit meer te hebben met een conditiescore 5 of 6, tenzij er voor deze woningen concrete sloop- of renovatieplannen zijn. Uit de monitoring in de Aedes forecast blijkt dat er in 2023 nog 7.500 woningen in deze categorieën. Naar verwachting zijn dat er in 2028 nog 4.000 (0,002% van alle corporatiewoningen), hiervoor zijn plannen om te renoveren (62%) en te slopen (38%). De komende jaren blijf ik, samen met Aedes en de VNG, deze afspraak monitoren. Overigens zijn de woningen met conditiescore 5 of 6 van slechte kwaliteit, maar dit betekent niet dat er in al deze woningen sprake is van vocht- en schimmelproblematiek. Uit een evaluatie van de gemeente Amsterdam uit 2024 blijkt dat slechts 20% van de meldingen komt uit woningen met een EFG-label. De overige meldingen komen uit woningen met een energielabel A t/m D. Daarnaast waren de meldingen in Amsterdam gelijk verspreid over de bouwjaren. Alleen in woningen met een bouwjaar na 2011 is sprake van significant minder meldingen.3
Zou u inzicht willen geven in de voortgang van het Nationaal Isolatieprogramma en in het bijzonder van de onderdelen daarvan die samenhangen met de aanpak van schimmel?
Met voldoende ventilatie kan schimmelvorming in woningen worden voorkomen. Wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, verdwijnen er vormen van natuurlijke ventilatie. Van belang is dat er dan ventilatiemaatregelen worden genomen, zoals het plaatsen van ventilatieroosters of het toepassen van energiezuinige systemen met CO2-sturing en warmteterugwinning. In de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma kunnen in combinatie met isolatiemaatregelen, energiezuinige ventilatiesystemen in woningen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) worden gesubsidieerd via gemeenten. Hierbij kunnen voor VvE’s de middelen worden gestapeld met de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE), waarin deze maatregelen ook worden gesubsidieerd.
In de SVVE zie ik een stijgende lijn in het aantal aanvragen voor energiezuinige ventilatiemaatregelen. Van 11 verenigingen waaraan in 2022 subsidie is verstrekt voor deze maatregelen voor in totaal 552 appartementen, naar 21 verenigingen in 2024 voor in totaal 1.573 appartementen. En in 2025 is er t/m februari al aan 15 verenigingen subsidie verstrekt voor in totaal 571 appartementen. In de woningen die in de lokale aanpak tot nu toe zijn verbeterd, zijn de isolatiemaatregelen slechts een enkele keer tegelijk met de energiebesparende ventilatiemaatregelen toegepast. De aandacht ligt bij het isoleren van deze slecht geïsoleerde woningen vaak op het nemen van de eerste isolatiemaatregelen. Ik zie wel aandacht voor ventilatie in veel gemeenten, via andere routes. Bijvoorbeeld via energiefixers en -coaches die vaak met middelen van de Aanpak Energiearmoede worden ingezet is aandacht voor het voorkomen van schimmelvorming door ventilatie, ook door het goed gebruiken van bestaande ventilatiesystemen. Huurders worden ook vaak via deze route bereikt. Het verbeteren van huurwoningen is ook een belangrijke actielijn binnen het Nationaal Isolatieprogramma. Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, wordt ook ingezet op het toepassen van ventilatiemaatregelen bij corporaties. Daarnaast wordt met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) het toepassen van energiezuinige ventilatie gestimuleerd bij private huurwoningen.
Tot slot wordt via verschillende kanalen het belang van ventileren duidelijk gemaakt. Bijvoorbeeld op verbeterjehuis.nl en in de campagne «Wie isoleert, profiteert» wordt in volgende rondes ook op het belang van ventileren gewezen.
Hoe krijgt u in beeld welke corporaties de helpende hand van de rijksoverheid kunnen gebruiken bij het opstarten, sneller opschakelen of intensiveren van schimmelaanpak?
Corporaties zijn verantwoordelijk voor het onderhouden van het eigen bezit. In de Nationale Prestatieafspraken is afgesproken dat corporaties extra inzetten om woningverbetering, daarnaast maken zij afspraken met gemeenten over de aanpak vocht- en schimmelproblematiek. We zien dat er soms onduidelijkheid is tussen huurder en verhuurder over de oorzaak van de schimmelvorming en de mogelijke aanpak. Daar waar onenigheid is, kan er een onafhankelijk vocht- en schimmelexpert worden ingezet. Ik ben momenteel in overleg met Aedes en de VNG over de inzet en de financiering van deze vocht- en schimmelexperts.
Zou u inzicht willen geven hoe de verschijningsvormen maar ook de intensiteit van schimmelproblematiek variëren op plekken met een hoog of juist laag grondwaterpeil?
Vochtproblemen in de woning, waaronder schimmelproblematiek, hebben verschillende oorzaken, bijvoorbeeld: lekkage van (regen)waterafvoer, doorslaand vocht via de muur bij hevige regenval of optrekkend vocht vanuit de fundering en de bodem. Daarnaast kan slechte ventilatie een rol spelen. Het optrekkende vocht vanuit de fundering ontstaat vaak door een combinatie van verminderde of slechte waterdichtheid van muren en vloeren en een (tijdelijk) hoge grondwaterstand, waardoor de afstand tussen het grondwater en de vloer of muren kleiner wordt. Bij lage grondwaterstand is de afstand tussen het grondwater en de vloer groter, waardoor de vochtigheid afneemt en daarmee de kans op schimmel.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden voor gebieden waar het grondwaterpeil juist verhoogd of verlaagd wordt?
In gevallen waar sprake is van een vochtprobleem door grondwater, kan grondwaterstandverhoging tot meer vochtproblematiek leiden.
Zou u inzicht willen geven hoe schimmelproblematiek in woningen samenhangt met funderingsproblematiek, en het feit dat niet alleen het ministerie, maar ook andere overheidsinstanties met funderingsproblematiek bezig zijn? Welke coördinerende rol voor het ministerie ligt hier?
In gebieden met funderingsproblematiek en waar bodemdaling optreedt, is er meer kans op vochtproblemen en schimmel. Funderingsproblematiek raakt aan de woonopgave en het water-bodemvraagstuk waar naast de eigenaren van de woningen ook de gemeenten, waterschappen, provincies en Rijkoverheid betrokken zijn. Het Ministerie van VRO heeft een coördinerende rol op zich genomen in de nationale aanpak van funderingsproblematiek.
Zou u inzicht willen geven in wat een strenge winter doet met de toename van schimmelproblematiek in woningen?
Corporaties zien in de winter een toename van meldingen over vocht- en schimmelproblematiek. Door toenemende (energie)armoede kunnen huishoudens minder stoken en ventileren ze de woning minder, waardoor de luchtvochtigheid in de woning toeneemt.
Zou u inzicht willen verschaffen in hoe schimmelproblematiek samenhangt met hoge energieprijzen?
Zie antwoord vraag 32.
Zou u inzicht willen geven in hoe bij renovatie de verduurzaming van woningen schimmelproblematiek kan versterken doordat het soms moeilijker wordt om woningen te ventileren?
In een woning wordt veel vocht gegenereerd door douchen, koken, was drogen en menselijk gebruik. Dit vocht moet worden afgevoerd om schimmelvorming te voorkomen. Als gezegd verdwijnen er wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, vormen van (onbedoelde) natuurlijke ventilatie. Het is daarom van groot belang dat bij het maken van een verduurzamingsplan ook aandacht wordt besteed aan de ventilatievoorzieningen. Ook bij het vervangen van bijvoorbeeld kozijnen en glas moet worden bedacht of het aanbrengen van ventilatieroosters nodig is als onderdeel van het ventilatiesysteem.
Bij alle ventilatiesystemen, en met name bij de meer energiezuinige ventilatiesystemen als vraaggestuurde en balansventilatie, is het vervolgens van belang dat deze goed worden ingeregeld, onderhouden (filters vervangen) en gebruikt zodat de benodigde luchtverversing ook werkelijk wordt gerealiseerd.
Deelt u de opvatting dat schimmelproblematiek in woningen een collectief probleem is, waarvoor de rijksoverheid vanuit haar volkshuisvestelijke taak een verantwoordelijkheid heeft? Zo ja, wat houdt die verantwoordelijkheid in uw ogen precies in?
Zie mijn beantwoording van vraag 2 en vraag 10.
Deelt u de opvatting dat ook het feit dat woningen op termijn gesloopt gaan worden, niet zou moeten betekenen dat schimmel niet wordt aangepakt, omdat daarmee de rekening en de gevolgen worden gelegd bij de mensen die erin wonen?
Ik deel deze opvatting. Woningen moeten, zolang er huishoudens wonen, leefbaar zijn en de basiskwaliteit moet in orde zijn. Dit geldt ook voor woningen die op een sloop- of renovatielijst staan.
Zou u op een rij willen zetten welke prikkels de Wet betaalbare huur geeft aan verhuurders om te investeren in woningen en in te zetten op isolatie en ventilatie, en de aanpak van schimmel?
Met de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving is de huurprijsregulering uitgebreid tot aan het middenhuursegment. Daarmee hebben middenhuurders toegang gekregen tot de Huurcommissie, zoals al het geval was voor huurders in het laagsegment. Deze huurders kunnen ook een verzoekschrift indienen bij de Huurcommissie op grond van (onderhouds)gebreken aan de huurwoning, zoals schimmel. Als een gebrek wordt geconstateerd, kan de Huurcommissie uitspreken dat de huurprijs tijdelijk wordt verlaagd, tot het gebrek is verholpen. Dit creëert een financiële prikkel voor verhuurders om een dergelijk gebrek snel op te lossen.
Daarnaast is met de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving het woningwaarderingsstelsel (WWS) gewijzigd. Zo is voor energielabels (waar ventilatie een onderdeel van is) bepaald dat goede energielabels (B t/m A++++) meer WWS-punten (en dus een hogere maximale huurprijs) krijgen, terwijl slechtere labels (E t/m G) minpunten krijgen. Hiermee is ook een financiële prikkel voor verhuurders ingebouwd: verduurzaming en isolatie waardoor het label verbetert levert een hogere maximale huurprijs op. Daarnaast wordt nu ook onroerend aanhorige airconditioning gewaardeerd, zolang deze kan verkoelen en verwarmen. Indien een dergelijke voorziening is aangesloten op de buitenlucht, kan deze bijdragen aan de ventilatie in de woonruimte.
Hoe kunnen deze prikkels uitgebouwd worden?
In mijn antwoord op vraag 37 heb ik uiteengezet welke prikkels reeds bestaan om woningen te isoleren en ventileren en schimmel aanpakken: de Huurcommissie kan bij een ernstig gebrek een korting op de huur uitspreken, die geldt tot het gebrek verholpen is. Afhankelijk van de ernst van een gebrek kan de hoogte van die korting oplopen tot 80% van de huurprijs. Daarnaast is het energielabel, dat (mede) wordt bepaald door de mate van isolatie en verduurzaming, een van de meest zwaarwegende elementen binnen het WWS. Gezien de reeds bestaande prikkels in het systeem, waarbij de nieuwe energielabelwaardering bovendien nog geen jaar geleden is ingevoerd, is het niet wenselijk om deze prikkels te verhogen of uit te breiden.
Waar in het WWS prikkels zijn ingebouwd om te verduurzamen, wordt de drempel hiervoor verder verlaagd middels beschikbaar gestelde verduurzamingssubsidies. Hierbij kan gedacht worden aan de SVOH, SVVE en ISDE. Elk van deze subsidies stimuleert verduurzaming van een woning, waarmee een huurder verdere controle krijgt over het ventileren en energieverbruik van de woning. Een goed geïsoleerde woning die fatsoenlijk te verwarmen is waarbij de huurder zelf zorg draagt voor het gecontroleerd ventileren, draagt bij aan een effectieve vocht- en schimmelbestrijding. Voor de bestrijding van overdadig vocht en schimmelproblematiek kunnen huurders en huiseigenaren ook terecht op milieucentraal.nl, waar over de genoemde verduurzamingssubsidies ook veel informatie te vinden is.
Zou u op een rij willen zetten hoe de Wet betaalbare huur heeft bijgedragen aan de positionering van de Huurcommissie als aanspreekpunt voor huurders, ook op het gebied van schimmelproblemen?
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving heeft een groter deel van de Nederlandse huurmarkt toegang gegeven tot de Huurcommissie. Ook huurders én verhuurders in de middenhuursector kunnen nu hun geschillen aan de Huurcommissie voorleggen, waaronder geschillen over (onderhouds)gebreken zoals schimmel. Naast de wijzigingen in regelgeving uit de Wet betaalbare huur heeft de Huurcommissie veel stappen gezet om haar toegankelijkheid te vergroten. Zo kent de Huurcommissie een klantcontactcentrum dat huurders en verhuurders bijstaat bij het beantwoorden van vragen over hun (ver)huursituatie. Daarmee is de Huurcommissie beter te bereiken als aanspreekpunt voor huurders en verhuurders, ook op het gebied van schimmelproblemen. Ook heeft de Huurcommissie sinds enige tijd een Gebrekencheck op haar website, waarmee bezoekers op een laagdrempelige manier een indicatie kunnen krijgen of het zinvol is om voor een bepaald gebrek in de woning bij de Huurcommissie een verzoek tot huurverlaging in te dienen.
Het bericht dat mensen in levensbedreigende situaties nog te lang op een ambulance moeten wachten |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ambulances vaak te lang onderweg in levensbedreigende situaties»?1 2
Ja.
In de gemeente Nunspeet blijkt dat 1 op de 7 ambulances langer dan een kwartier onderweg is, hoe kan dat vanwege het feit dat er in Nunspeet een ambulancepost op een vakantiepark is gecreëerd? Kunt u aangeven of de gemeente deze locatiekosten betaald, of Witte Kruis B.V die de ambulancedienst voor haar rekening neemt?
In artikel 4 van de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd kan worden bereikt door een ambulance.3 Dat betekent echter niet dat er altijd een ambulance op de standplaats aanwezig hoeft te zijn.
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Witte Kruis Noord- en Oost-Gelderland (hierna: Witte Kruis) heeft mij laten weten dat de standplaats in Nunspeet bezet is wanneer er voldoende capaciteit is in de regio. In andere gevallen is deze onderweg in verband met zijn strategische positionering voor de regio. Dat is vaker het geval in de avond- en nachturen, wanneer er minder beschikbare capaciteit is. In verband met een strategische positionering in de regio kan het soms langer duren voordat de ambulance in Nunspeet is.
De kosten voor de ambulancepost worden gezamenlijk gedragen door Witte Kruis en de gemeente Nunspeet.
Is post Nunspeet een parate ambulancepost of is post Nunspeet alleen een VWS-locatie (voorwaardenscheppend)? Hoe is de personele bezetting van post Nunspeet eruit, kunt u een volledige uiteenzetting (24/7) geven?
Witte Kruis geeft aan dat de post in Nunspeet een voorwaardenscheppende post (VWS-post) is. Dit betekent dat het geen vaste standplaats is voor ambulances, maar een strategische locatie waar ambulances worden gestationeerd wanneer de overige ambulances in de regio al zijn ingezet. De post wordt bezet wanneer er voldoende capaciteit beschikbaar is in de regio.
Is u bekend dat in de grensregio’s de cijfers ontbreken over inzet van de Duitse ambulancediensten en traumaheli op Nederlands grondgebied, alsmede de cijfers van inzet van Nederlandse diensten op Duits grondgebied? Kunt u ervoor zorgen dat deze cijfers alsnog beschikbaar komen? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Reden hiervoor is dat het geen vergelijkbare inzetten zijn. De buitenlandse ambulance (eenheden) hebben niet dezelfde kwaliteitsstandaarden als wij in Nederland hebben. Inzet van een buitenlandse ambulance is erop gericht om professionele eerste hulp te verrichten, zoals het snel starten van een reanimatie. Hierna komt er altijd een Nederlandse ambulance aan te pas die de zorg overneemt om bijvoorbeeld medicatie toe te dienen of een vrije ademweg te creëren.
Ook als er een Duitse traumahelikopter wordt ingezet, verloopt dat altijd naast de inzet van een Nederlandse ambulance. De traumahelikoper wordt ingezet om een arts en verpleegkundige zo snel mogelijk naar de plaats te vervoeren om spoedeisende, specialistische en medische hulp te verrichten. De inzet van een traumahelikopter is een aanvulling op de reguliere ambulancezorg. Ik beschik niet over informatie over het aantal inzetten van Duitse traumahelikopters.
De inzet van buitenlandse ambulances in Nederland is relatief klein en heeft geen grote impact op de gemiddelde responstijd van de regio. In 2023 waren er 8 spoedinzetten van Nederlandse ambulances in Duitsland, zo heb ik van het RIVM vernomen. Deze cijfers worden echter niet meegenomen in prestatieanalyses omdat deze uitgaat van het geografische gebied van de RAV.
Kunt u cijfermatig aangeven in welke mate het aantal spoedritten is gestegen sinds de invoering van de triagesystemen (NTS en ProQa) en wat dat voor impact heeft op de aanrijtijden van ambulances?
De triagesystemen (NTS en ProQA) zijn in bijna alle meldkamers in de periode 2012–2013 ingevoerd. Het RIVM heeft mij laten weten dat het aantal spoedritten (A1 en A2) in 2013 816.071 betrof. In 2023 is het aantal spoedritten opgelopen naar 1.146.529. Dat is een groei van 40,5% over 10 jaar, en een jaarlijkse cumulatieve groei van ongeveer 3,5%. Over deze periode is het aantal ambulances toegenomen van 744 naar 967.4 Dat is een groei van 30% over 10 jaar, ofwel een jaarlijkse cumulatieve groei van 2,7%.
In percentages is het aantal spoedritten sterker toegenomen dan het aantal ambulances. Het is moeilijk te zeggen wat de precieze impact van het triagesysteem is op de aanrijtijden van de ambulances. Zo hangen de aanrijtijden bijvoorbeeld af van de gelijktijdigheid van spoedeisende inzetten, en drukte in de acute zorgketen (zoals bij de huisartsenpost of spoedeisende hulp).
Dit jaar wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. In de evaluatie zal breder naar dit aspect worden gekeken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
Ambulancediensten proberen al jaren door middel van VWS-ritten en computersystemen de 15 minuten norm te halen. Ondanks dat wordt de norm nog steeds vaak overschreden, hoe is dit mogelijk?
Voldoende personele bezetting is een uitdaging voor de sector. Maar ook verkeerssituaties, weersomstandigheden en bijvoorbeeld drukte elders in de keten, zoals bij de huisartsenpost of op de spoedeisende hulp, kunnen de responstijd negatief beïnvloeden.
De sector zelf doet veel om betere aanrijtijden te realiseren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het strategisch positioneren van ambulances een constant proces onder aansturing van de meldkamer ambulancezorg. Van Ambulancezorg Nederland heb ik vernomen dat de strategische positionering in positieve zin bijdraagt aan het verbeteren van de responstijden. Specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin door verschillende factoren mee te wegen in het maken van de keuze of er sprake moet zijn van een VWS-rit en zo ja, naar welke plek. Dat doet de software op basis van historische inzetdata, verkeersomstandigheden, positie-informatie van overige ambulances en andere relevante informatie.
De ambulancesector werkt daarnaast sinds oktober vorig jaar met een vernieuwde urgentie-indeling met daarin een categorie voor de grootst mogelijke spoed: de A0-urgentie. Welke spoedsituatie wel en niet in deze categorie valt, is – in tegenstelling tot de streefnorm van 15 minuten in 95% van de A1-inzetten – medisch onderbouwd. De ambulance rukt in het geval van A0-urgentie uit met de hoogst mogelijke spoed. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat wanneer elke minuut telt (A0-urgentie) de ambulance ook echt sneller ter plaatse is.
Dat neemt niet weg dat, ondanks alle maatregelen, het de ambulancesector niet lukt om aan de streefnorm van 15 minuten te voldoen. Het is dan ook van belang dat er aan alle knoppen wordt gedraaid om de streefnormen voor responstijden te halen.
Zoals aangegeven wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen dit jaar geëvalueerd. Op basis daarvan kan bepaald worden of aanpassingen in de regelgeving wenselijk zijn.
Het artikel ‘Brug Uitwellingerga kan niet worden gerepareerd: nieuwe brug pas in 2029 klaar’ |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de grote hinder voor omwonenden en omliggende (landbouw)bedrijven door de langdurige afsluiting van de brug bij Uitwellingerga?1
Ja. Rijkswaterstaat staat in nauw contact met de omgeving over de hinder als gevolg van de afsluiting van de brug.
Kunt u toelichten waarom het realiseren van een tijdelijke brug pas in augustus 2025 is voorzien? Welke mogelijkheden ziet u om deze planning te versnellen?
De voorgenomen planning komt voort uit onderzoek door ingenieursbureaus naar de staat en stabiliteit van de brug. Voor de realisatie van het tijdelijke (vaste) brugdeel is eerst verwijdering van ballastkisten nodig en moeten de werkzaamheden worden aanbesteed. Rijkswaterstaat werkt samen met gespecialiseerde marktpartijen in een «bouwteam» om zo gezamenlijk zowel de voorbereiding van het werk als de realisatie te versnellen. Een reële inschatting van de benodigde tijd laat zien dat de tijdelijke brug in augustus 2025 gereed is.
Kunt u aangeven waarom de definitieve vervanging van de brug pas in 2029 plaatsvindt?
De definitieve vervanging van de brug is onderdeel van het reeds lopende programma Hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl. Deze vervanging vraagt gedegen voorbereiding en bestaat uit het doorlopen van meerdere fases. De aanbesteding van de planfase is gestart en wordt eind juni 2025 gegund. De planfase zelf duurt ca. 12 maanden. Dan volgen de contractvoorbereiding (ca. 10 maanden) en de aanbesteding van de werkzaamheden (ca. 12 maanden). Na de aanbesteding volgt de engineering door de aannemer (ca. 12 maanden), voordat met de uitvoering kan worden gestart. De start van de uitvoeringswerkzaamheden is daarmee voorzien rond april 2029. Volgens planning vindt aan het einde van dat jaar de oplevering plaats.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn om deze planning te versnellen?
Onderzocht wordt of het mogelijk is om in de planfase in plaats van meerdere alternatieven, slechts één variant bestuurlijk af te stemmen en nader uit te werken. Daarnaast kan het vroeg in het proces betrekken van de aannemer voor de uitvoering een versnelling opleveren. Het gaat om een eventuele tijdwinst van enkele maanden.
Kunt u aangeven waarom van april tot september 2026 het tijdelijke brugdek wordt verwijderd ten behoeve van de Staande Mast Route? Hoe verhouden de belangen van de recreatievaart met masten hoger dan 7.10 meter zich met de belangen van omwonenden en omliggende (landbouw)bedrijven?
Rijkswaterstaat onderzoekt momenteel verschillende opties hoe om te gaan met de huidige situatie. Hierbij wordt rekening gehouden met zowel de scheepvaart (hoge beroepsvaart en staande mast) als het wegverkeer. Bij een vast brugdek moet scheepvaart hoger dan 7,10 meter omvaren via Langweer of Sneek; voor scheepvaart hoger dan 11,5 meter is alleen de route door Sneek toegankelijk. In het drukke vaarseizoen leidt dat tot langere en frequentere brugopeningen wat in Sneek tot opstoppingen op zowel weg als water kan leiden. De optie van het verwijderen van het brugdek in het vaarseizoen maakt de vaarweg beschikbaar voor alle scheepvaart en is een mogelijkheid om de verkeersdruk in het centrum van Sneek te beperken. Voor omwonenden en bedrijven worden gedurende de periode dat de brugverbinding niet beschikbaar is alternatieve verbindingen bekeken, waaronder de inzet van een pont. Voordat over deze en andere opties voor het vaarseizoen 2026 wordt besloten, worden deze nog verder doorgesproken met bestuurders, inwoners en bedrijven in de omgeving.
Wanneer wordt duidelijk hoe de pont voor (brom)fietsers, voetgangers, scooters, brommobielen, eruit gaat zien en of landbouwverkeer hiervan gebruik kan maken?
Zoals bij vraag 5 is geantwoord, worden de opties nog onderzocht. Beoogd is om hierover uiterlijk in mei 2025 een besluit te nemen. Dan is duidelijk of de Prinses Margriettunnel mogelijk als omleiding beschikbaar kan komen en zo ja voor welke typen verkeer. Op dat moment kan ook meer duidelijkheid worden gegeven over hoe de pontoptie eruit kan komen te zien en of landbouwverkeer hiervan gebruik kan maken.
Wanneer wordt verwacht dat er duidelijkheid is over de haalbaarheid van het beschikbaar maken van een rijstrook in de Prinses Margriettunnel, na de werkzaamheden, voor landbouwverkeer, openbaar vervoer en bestemmingsverkeer? Wanneer zou deze optie in gebruik genomen kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om te voorkomen dat bij de extra verkeersdruk die gaat ontstaan op de bruggen bij Oude Schouw en Spannenbrug (die tevens ook aan vervanging toe zijn) vergelijkbare problemen voordoen als bij Uiterwellingerga?
Beide bruggen staan op de planning voor vervanging (Oude Schouw in 2030 en Spannenburg in 2031). Rijkswaterstaat voert onderzoek uit naar de huidige staat van beide bruggen. Op basis van de uitkomsten wordt beoordeeld of aanvullende maatregelen bovenop de huidige beperkingen noodzakelijk zijn om de periode tot vervanging te overbruggen.
Kunt u aangeven hoe de werkzaamheden aan de bruggen in de regio op elkaar afgestemd worden om de negatieve impact op de bereikbaarheid van de regio zo beperkt mogelijk te houden?
Rijkswaterstaat onderhoudt contact met de bestuurlijke partners over hinder van planbaar onderhoud. Als de bereikbaarheid in het gedrang komt, bijvoorbeeld omdat gelijktijdig aan meerdere bruggen of wegen werkzaamheden moeten plaatsvinden, zoeken wij met de partners naar oplossingen om de hinder voor de verschillende gebruikers zo beperkt mogelijk te houden.
De inhoud van en besluitvorming over het EU-Mercosur-akkoord |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Komt u conform de toezegging in uw brief van 16 december (Kamerstuk 31 985, nr. 85) begin 2025 met een kabinetsappreciatie over het EU-Mercosur-akkoord, waarin wordt ingegaan op de voor- en nadelen, economische en geopolitieke impact, en specifieke gevolgen voor de Nederlandse landbouw en het bedrijfsleven? Kunt u in de kabinetsappreciatie ook ingaan op de impact op klimaat, ontbossing, duurzame landbouw, plasticgebruik, mensenrechten, arbeidsrechten, en zeldzame aardmetalen? Zo nee, waarom niet?
Naar verwachting ontvangt uw Kamer in het voorjaar een kabinetsappreciatie van het EU-Mercosur akkoord op basis van de conceptteksten van het onderhandelaarsakkoord van 6 december 2024. Het handelsdeel van het onderhandelaarsakkoord is reeds gepubliceerd door de Europese Commissie, maar het buitenlandpolitieke deel nog niet. Voor een volledige kabinetsappreciatie van het akkoord zijn alle teksten van het onderhandelaarsakkoord noodzakelijk. Na ontvangst van de kabinetsappreciatie heeft de Kamer de gelegenheid om desgewenst in debat te gaan met het kabinet over het akkoord, alvorens sprake is van besluitvorming door de Raad. Naar verwachting worden de definitieve teksten van het EU-Mercosur akkoord rond de zomerperiode door de Europese Commissie aan de Raad voorgelegd ter besluitvorming en vindt besluitvorming plaats in het najaar.
In de kabinetsappreciatie zal worden ingegaan op de voor- en nadelen van het EU-Mercosur akkoord, waaronder de gevolgen voor de Nederlandse economie en specifiek de landbouwsector, het bredere geopolitieke belang en de afspraken in het onderhandelaarsakkoord over o.a. duurzaamheid (zoals over de werking van de Overeenkomst van Parijs als essentieel element van het verdrag en de EU-verordening voor ontbossingsvrije producten), arbeidsrechten, mensenrechten, en kritieke grondstoffen, markttoegang (zoals exportheffingen en handel in bestrijdingsmiddelen en plastic), productiestandaarden, en geschillenbeslechting (waaronder het rebalancing mechanism).
Wanneer wordt de update van het Wageningen-rapport over het EU-Mercosur verdrag met de Kamer gedeeld? Klopt het dat dit rapport al sinds 31 december klaar is, zoals vermeld staat op de website van de WUR1?
De actualisatie van het onderzoek naar de mogelijke effecten van het EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie en specifiek de landbouwsector zit in de afrondende fase en wordt binnenkort aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u toelichten wat de verschillen in regelgeving zijn omtrent bestrijdingsmiddelen en bescherming van landbouwdieren tussen de Mersosur-landen en Nederland? Kunt u bevestigen dat deze verschillen een concurrentienadeel voor Nederlandse boeren veroorzaken als de grenzen voor deze producten verder opengaan? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de Mercosur-landen hebben eigen regelgeving over het gebruik van bestrijdingsmiddelen5 en omtrent het welzijn van dieren in de veehouderij.6 Vanzelfsprekend zitten er verschillen in die wetgeving, op het gebied van gewasbescherming bijvoorbeeld vanwege klimatologische omstandigheden. Verschillen in regelgeving betekenen niet per definitie dat de EU-standaarden hoger of beter zijn dan in derde landen. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie. Daarnaast kijkt het kabinet, conform het regeerprogramma, in Europees verband naar de mogelijkheden om eisen te stellen aan de invoer van producten die niet binnen de EU mogen worden geproduceerd.
Welke afspraken zijn gemaakt over de handel in bestrijdingsmiddelen? Klopt het dat importtarieven worden verlaagd of afgeschaft voor bestrijdingsmiddelen die in de EU niet gebruikt mogen worden? Zo ja, wat betekent dit voor de export van bestrijdingsmiddelen naar Mercosur-landen? Is een toename in gebruik daar te verwachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de afspraken over duurzaamheid bindend en afdwingbaar? Zo ja, op welke manier zijn ze afdwingbaar? In hoeverre zijn er sancties mogelijk bij overtredingen? Kunt u dat toelichten?
Afspraken over duurzaamheid in handelsakkoorden zijn bindend volgens de regels van het internationaal verdragsrecht. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Hebben de afspraken over duurzaamheid invloed op de manier waarop rundvlees en kippenvlees in de Mercosur-landen geproduceerd zullen worden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de afspraken over duurzaamheid invloed op de export van rundvlees en kippenvlees door Mercosur-landen naar de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is bekend over de reservering van 1 miljard euro van de Europese Commissie om de negatieve gevolgen van het EU-Mercosur-verdrag voor Europese boeren te compenseren? Klopt het dat de Europese Commissie niet van plan is om dit geld te gebruiken, omdat de Commissie volgens een woordvoerder «erop vertrouwt dat het akkoord correct zal werken en geen marktverstoring zal veroorzaken»2? Zo nee, kunt u dat dan toelichten?
De Europese Commissie is voornemens een voorstel te doen voor de oprichting van een fonds van EUR 1 miljard ter compensatie van Europese boeren voor onvoorziene gevolgen van het EU-Mercosur akkoord. Dit is op 13 februari jl. bevestigd door Commissaris Šefčovič in het Europees Parlement.8 De Europese Commissie heeft nog geen voorstel gedaan over hoe dit fonds zal worden vormgegeven. Volgens de Europese Commissie is het inderdaad onwaarschijnlijk dat Europese boeren naar aanleiding van de mogelijke toepassing van het EU-Mercosur akkoord compensatie nodig zullen hebben. Naar verwachting publiceert de Europese Commissie binnenkort een economische analyse over de mogelijke impact van het EU-Mercosur akkoord.
Kunt u bevestigen dat er geen bindende en afdwingbare afspraken over klimaatbeleid zijn vastgelegd, behalve de mogelijkheid om delen van het verdrag op te schorten als een tegenpartij uit het klimaatakkoord stapt?
Afspraken over duurzaamheid in handelsakkoorden zijn bindend volgens de regels van het internationaal verdragsrecht. Dat geldt ook voor afspraken over klimaat. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Op welke manier zouden de klimaatafspraken in het verdrag een positieve invloed moeten hebben op het tegengaan van klimaatverandering? Is het realistisch om enig positief effect te verwachten? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de EU-handelsverdragen opgeschort, omdat een tegenpartij afspraken over duurzaamheid of mensenrechten schond?
De EU heeft nog nooit een handelsakkoord opgeschort vanwege de schending van afspraken over duurzaamheid of mensenrechten door de andere verdragspartij. Er zijn wel voorbeelden van onderhandelingen of goedkeuringsprocedures die (tijdelijk) zijn stilgelegd om politieke redenen, zoals het EU-China Comprehensive Agreement on Investment en het EU-Thailand akkoord. Ook zijn er voorbeelden van het gebruik van de geschillenbeslechting onder duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden, zoals in het geval van het geschil met Zuid-Korea over de effectieve implementatie van ILO-conventies over arbeidsstandaarden.
Welke afspraken maakt het verdrag over de fossiele industrie en haar financiering door private en publieke financiering? Hoe draagt het akkoord bij aan het pad weg van fossiel, uitgezet bij COP28?
Kunt u bevestigen dat artikel 56 van de verdragstekst over duurzaamheidsmaatregelen een voorkeursbehandeling («favorably considered») voor Mercosur-landen betekent bij de risicobeoordeling van ontbossing binnen de EU-ontbossingswet (EUDR)? Zo nee, hoe moet dit artikel dan gelezen worden?
Hoe rijmt een voorkeursbehandeling op het gebied van ontbossing zich met de bevindingen van experts dat het Mercosur-verdrag de ontbossing zal doen toenemen in de Mercosur-regio, en het gegeven dat Brazilië, Paraguay en Argentinië tot de top tien van landen met de hoogste ontbossing behoren? Hoe draagt deze voorkeursbehandeling bij aan het behalen van de wettelijke doelstelling dat de EU zo min mogelijk bijdraagt aan ontbossing en bosdegradatie in de hele wereld?
Kunt u bevestigen dat Argentinië heeft toegezegd de exporttarieven op soja te verlagen of te schrappen?
Kunt u bevestigen dat de EUDR niet van toepassing is op savannes, waar juist de grootste ontbossing plaatsvindt voor de teelt van soja in de Mercosur-landen? Zo nee, waarop baseert u dat?
In reactie op de vragen 16 en 17 kan het kabinet bevestigen dat de EU-verordening voor ontbossingsvrije producten (EUDR) niet van toepassing is op savannes en dat suikerriet niet valt onder de EUDR. De EUDR heeft betrekking op bos-ecosystemen en geldt voor goederen die worden gezien als voornaamste aanjager van ontbossing en bosdegradatie. Dit zijn: runderen, oliepalm, soja, cacao, koffie, rubber en hout. De verordening geldt ook voor een aantal daarvan afgeleide producten zoals leer, chocolade en meubels. In de verordening wordt aangegeven dat in het licht van de voetafdruk van de Europese Unie op natuurlijke ecosystemen die geen bos zijn, de Europese Commissie zal evalueren of het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot andere beboste gebieden en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel daartoe moet indienen. Deze evaluatie wordt verwacht in juni 2025.
Kunt u bevestigen dat de EU-ontbossingwet de ontbossing voor de aanleg van suikerriet en daarmee bio ethanol niet tegengaat, terwijl dit verdrag gaat leiden tot een grote toename van de export van zowel suiker als bio ethanol naar de EU?
Zie antwoord vraag 16.
Erkent u dat de toename van export van landbouwproducten van Mercosur-landen naar de EU-ontbossing zal veroorzaken? Kunt u bevestigen dat dit bovenop de groeiende export naar onder andere China komt met bijbehorende extra ontbossing? Met andere woorden, kunt u bevestigen dat dit een kwestie is van «én-én», niet «óf-óf»? Zo nee, waarop baseert u uw analyse?
Heeft u het artikel gelezen van Politico van 20 december 2024: «Mercosur deal risks weakening EU anti-deforestation rules»?3 Deelt u de analyse dat met het «rebalancing mechanism» de Mercosur-landen tegenmaatregelen kunnen nemen tegen nieuw EU-beleid om bijvoorbeeld bossen, milieu of klimaat te beschermen? Zo nee, waarop baseert u deze conclusie?
Geldt de EU-ontbossingswet in dit kader als nieuw beleid, gezien de vertraging die de wet oploopt? Zo ja, wat zouden de gevolgen van dit «rebalancing mechanism» zijn voor de EU-ontbossingswet?
Wat gebeurt er als een lid van de Mercosur beleid maakt dat klimaatverandering versneld tegengaat, maar ingaat tegen de afspraken in het handelsakkoord? Wat gebeurt er als een lid van de Mercosur beleid maakt dat arbeids- en mensenrechten beter beschermt, maar ingaat tegen de afspraken in het Verdrag?
Hoe ziet het «rebalancing mechanism» van het verdrag – dat recht geeft op compensatie voor Mercosur-landen als hun handelsstromen worden beïnvloed door nieuw EU-beleid – er precies uit? Hoe worden geschillen binnen het «rebalancing mechanism» beslecht? Hoe garandeert het mechanisme transparantie in de besluitvorming? Welke rol is hierin weggelegd voor democratische controle door de lidstaten van beide verdragspartijen? Hoe verhoudt zich dit tot de visie van de Nederlandse regering op transparantie en democratische besluitvorming?
Kunt u reageren op de argumenten die worden aangedragen in een nieuw juridisch advies in opdracht van Greenpeace Duitsland4 dat het handelsverdrag leidt tot afzwakking van de EU-ontbossingswet, het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) en de Corporate Sustainability Due Dilligence Directive (CSDDD)? Kunt u daarbij delen op basis van welke analyses u uw uitspraken doet?
Welke afspraken in het verdrag hebben betrekking op de ondersteuning van de Mercosur-landen voor implementatie van deze richtlijnen? Hoe bevordert het verdrag de vergroening van handelsstromen en de economieën van deelnemende partijen?
Kunt u de conclusies van Greenpeace bevestigen dat het EU-Mercosur-verdrag zal leiden tot lagere handelstarieven en meer handel in plastics, inclusief de export van plastic producten naar de Mercosur-landen die in de EU verboden zijn, waaronder soorten single use plastic?5 Zo nee, kunt u dat toelichten met analyses die deze positie onderbouwen? Zo ja, hoe passen deze tariefverlagingen voor de handel in plastic producten in de ambitie van de EU om een einde aan plastic afval te maken?
Welke afspraken zijn er gemaakt over duurzame en fatsoenlijke winning en productie van kritische grondstoffen? In hoeverre zijn die bindend en afdwingbaar? Welke afspraken zijn er gemaakt om de verwerking van kritieke grondstoffen in de deelnemende Mercosur-landen, oftewel lokale waardetoevoeging, te versterken?
Welke garanties biedt het verdrag om te voorkomen dat er Amazonewoud verloren gaat of inheemse gemeenschappen in de verdrukking komen, als gevolg van mijnbouw naar nobium of andere mineralen die mede dankzij het verdrag naar de EU zouden gaan?
Welke afspraken maakt het verdrag over arbeids- en mensenrechten? Zijn deze afdwingbaar? Deelt u de analyse van de vakbonden dat het in de overeenkomst ontbreekt aan een robuust mechanisme om schendingen van de rechten van werknemers uit te sluiten, onder andere door middel van sancties? Zo nee, kunt u dat toelichten en de analyses waarop u zich baseert, delen? Zo ja, deelt u dat dit betreurenswaardig is?
Welke effecten heeft het verdrag op de publieke sector in Mercosur-landen? Klopt het dat het verdrag voorziet in de privatisering van diensten in de publieke sector zoals de watervoorziening en aanleg van wegen? Hoe schat het kabinet de effecten op lokale bedrijven in Mercosur-landen die zullen moeten concurreren met Europese multinationals?
Zoals alle EU-handelsakkoorden voorziet het concept EU-Mercosur akkoord niet in de privatisering van diensten. Publieke autoriteiten behouden de beleidsruimte om publieke diensten te reguleren. Hier wordt verder op ingegaan in de kabinetsappreciatie.
Kunt u bevestigen dat de definitieve tekst niet voorziet in een rol voor vakbonden om toezicht te houden op en te zorgen voor naleving van de fundamentele internationale arbeidsnormen zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)? Deelt u dat dit onacceptabel is en dat sociale partners (werkgevers en vakbonden) hun democratische controlefunctie moeten kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Als het EU-Mercosur-verdrag als een integraal associatieakkoord wordt voorgelegd aan de Europese Raad, welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer dan om het verdrag af te wijzen?
Vanuit de Europese Commissie dient duidelijkheid te komen over het voorstel voor de aard en de vorm van het akkoord. De Raad van de Europese Unie dient hier vervolgens mee in te stemmen. Hierbij kan sprake zijn van een EU-only akkoord, waarbij de EU en de wederpartij het verdrag ratificeren, of een gemengd akkoord. Bij een gemengd akkoord dient het verdrag door de EU, de wederpartij, alsmede alle EU-lidstaten te worden geratificeerd. Nationale parlementen moeten in dat geval ook de nationale procedures voor de goedkeuring als zelfstandige verdragspartij doorlopen.
In beide gevallen dient Nederland positie in te nemen in de Raad. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 20249, zal het kabinet pas een formeel standpunt innemen in de Raad, nadat de Kamer de gelegenheid heeft gehad om desgewenst met het kabinet in debat te gaan op basis van de kabinetsappreciatie. Daarnaast betekent een gemengd akkoord in Nederland dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer het akkoord dienen goed te keuren alvorens het door Nederland geratificeerd kan worden.
Als het verdrag wordt voorgelegd als een interim-akkoord en een definitief akkoord, welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer dan om het verdrag af te wijzen?
In dit geval dient eveneens bezien te worden of sprake zou zijn van een EU-only akkoord of een gemengd akkoord. Zie voor de rol van de Tweede Kamer de beantwoording onder vraag 31.
Als het EU-Mercosur verdrag als een integraal associatieakkoord wordt voorgelegd, is het dan aannemelijk dat het EU-Mercosur «voorlopig» wordt toegepast na ratificatie door de Europese Raad en het Europees Parlement, maar voor ratificatie door de nationale parlementen? Kunt u dat toelichten?
Dit is op voorhand niet te zeggen. De Raad kan, op voorstel van de Europese Commissie, besluiten tot de voorlopige toepassing van een verdrag. Deze voorlopige toepassing kan enkel zien op de onderdelen van het verdrag waarvoor de EU bevoegd is. Deze voorlopige toepassing kan dus niet zien op onderdelen van het verdrag die exclusieve lidstaatbevoegdheden bevatten.
Als het verdrag voorlopig wordt toegepast, wat gebeurt er dan als een nationaal parlement besluit om tegen ratificatie van het verdrag te stemmen?
Mocht een lidstaat vanwege het ontbreken van parlementaire goedkeuring niet ratificeren, dan treedt het verdrag niet in werking. De voorlopige toepassing van de onderdelen van het verdrag waarvoor de EU bevoegd is, blijft dan wel doorlopen. De voorlopige toepassing door de EU kan alleen worden beëindigd door een kennisgeving van de EU aan de wederpartij, nadat daarover een besluit door de Raad is genomen. Het Europees Parlement wordt hierover onverwijld geïnformeerd.
Deelt u de conclusie van juristen van onder andere ClientEarth6 dat het splitsen van het EU-Mercosur-verdrag en daarmee het ontnemen van het vetorecht van lidstaten voor het EU-deel, in strijd zou zijn met het onderhandelingsmandaat voor EU-Mercosur en de herbevestiging van de Europese Raad in 2018 dat het verdrag als gemengd beschouwd wordt? Zo nee, kunt u dat toelichten en de analyses waarop u zich baseert, delen?
De vraag of sprake is van een gemengd akkoord wordt beoordeeld op basis van de inhoud van de overeenkomst. Wanneer de Europese Commissie een voorstel heeft gedaan, wordt u over de appreciatie van het voorstel geïnformeerd.
Kunt u uw antwoorden juridisch onderbouwen met verwijzingen naar de concept-verdragstekst van het onderhandelaarsakkoord, en met verwijzingen naar geraadpleegde bronnen? Zo nee, waarom niet?
Daar waar relevant zijn de antwoorden voorzien van bronvermelding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vooraf of tegelijkertijd met de kabinetsappeciatie van het akkoord? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Ziekenhuisbaas: als we niet oppassen, verdwijnen behandelingen uit Fryslân' |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Ziekenhuisbaas: als we niet oppassen, verdwijnen behandelingen uit Fryslân» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik hecht groot belang aan het ziekenhuis dichtbij en maak me sterk voor de ziekenhuiszorg in de regio en dus ook in Friesland.
Wat vindt u ervan dat er in de toekomst in de Friese ziekenhuizen mogelijk geen behandelingen voor maag-, slokdarm- en alvleesklierkanker mogelijk zijn in Fryslân?
Iedereen in Nederland moet toegang hebben tot goede zorg, ook in Fryslân.
In mijn brief van januari over de kwaliteit van zorg2 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken over de besluitvorming over volumenormen. Ik heb daarbij benadrukt dat als jij, of je kind, zorg nodig heeft je eigenlijk maar één ding belangrijk vindt: dat die zorg goed is en ervoor zorgt dat je beter wordt. Ik heb in de brief toegelicht dat ik het belangrijk vind dat iedereen in Nederland, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot goede zorg, of het nou gaat om een relatief eenvoudige beenbreuk, of over een complexe chirurgische operatie aan een van de organen. Uitgangspunt is daarbij dat we de zorg zo dichtbij mogelijk om de patiënt heen organiseren en dat als het moet, we de hoogcomplexe zorg afhankelijk van waar je woont, verder weg moeten organiseren.
Kunt u aangeven hoe het staat met de aanpassing van de volumenormen bij de oncologie en vaatchirurgie? Vindt u het wenselijk dat deze volumenormen omhooggaan? Welke gevolgen heeft dit voor de Friese ziekenhuizen?
Een belangrijke bouwsteen in de ontwikkeling van een toegankelijk en kwalitatief hoogwaardig medisch specialistisch zorglandschap is de beweging dat ziekenhuizen meer gaan samenwerken in zorgnetwerken.
Dat helpt om patiënten zoveel mogelijk in hun eigen ziekenhuis, waar zij zich vertrouwd voelen, te kunnen behandelen. Als een patiënt moet worden doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis, is het doel om, zodra het kan, die patiënt zoveel mogelijk verder te behandelen in het eigen ziekenhuis. Zorg die goed toegankelijk is voor omwonenden en in goed contact staat met de huisartsen, thuiszorg en sociaal werk. Om deze netwerken te laten ontstaan staan de betrokken partijen in de medisch specialistische zorg de komende periode voor soms spannende keuzes over hogere volumenormen voor hoog-complexe zorg en spreiding van veelvoorkomende en minder complexe zorg. Soms is concentratie van zorg nodig om zorg van hogere kwaliteit voor patiënten mogelijk te maken. In andere gevallen leidt spreiding tot beter passende zorg dichtbij. Alle medisch specialisten, ziekenhuizen en andere veldpartijen zijn nodig om deze kwaliteitsverbetering voor patiënten te kunnen realiseren.
In genoemde brief heb ik ook aangegeven dat ik het belangrijk vind dat dit traject rond herverdeling van zorg zorgvuldig plaatsvindt, dat partijen in de regio goede afspraken maken over samenwerking in netwerken en herverdeling van zorg en hoe dit wordt gewaarborgd. Met deze blik volg ik de besluitvorming die volgens planning eind maart plaatsvindt. Ik zal u hier dan over informeren.
Hoe gaan uw plannen voorkomen dat de SEH’s in de Friese ziekenhuizen gaan sluiten? Welke mogelijkheden heeft u om budgetfinanciering in te stellen zonder instemming van de verzekeraars en bent u bereid deze mogelijkheden te gebruiken?
Het kabinet wil ervoor zorgen dat de beschikbaarheid van acute zorg in iedere regio goed geregeld is. Nu geldt al dat voor elke wijziging in het acute zorgaanbod het proces zoals beschreven in de AMvB acute zorg moet worden gevolgd. Aanvullend hierop richt ik mij – in lijn met het Hoofdlijnenakkoord – op strengere regels voor veranderingen van het zorgaanbod, een handreiking voor het goede gesprek in de regio en betrokkenheid van burgers en het lokaal openbaar bestuur, passende kwaliteitskaders en het uit de marktwerking halen van de acute zorg. Daarbij is steeds leidend dat de kwaliteit van de zorg op de SEH en breed in het ziekenhuis steeds geborgd moet kunnen worden. De besluitvorming over de SEH is uiteindelijk aan het ziekenhuis zelf.
Het is formeel aan mij als Minister om de wijze van bekostiging te bepalen, bijvoorbeeld voor de SEH’s. Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars zijn gebonden aan de geldende bekostigingssystematiek. Zoals ik in mijn brief3 aan de Kamer heb geschreven, ben ik voornemens om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aanwijzing te sturen om de voorbereidingen te treffen om budgetbekostiging voor de spoedeisende hulp (SEH) per 2027 mogelijk te maken.
Zijn de uitspraken van de bestuursvoorzitter van het Frisius MC om gezondheidscentra ziekenhuizen te laten vervangen of een nog grotere druk te leggen op de ouderenzorg in lijn met uw visie op de ziekenhuiszorg? Zo ja, waarom? Zo nee, heeft u haar dit laten weten?
Naar aanleiding van deze vraag is er contact geweest met het Frisius MC. Er is op dit moment een personeelstekort in de hele zorgketen. Tegen deze achtergrond wil het MC met collega-zorgorganisaties zoeken naar de meest efficiënte vorm van zorgverlening. Het MC geeft aan dat voor de bredere beweging naar toekomstbestendige zorg het Frisius MC het ziekenhuislandschap in Friesland anders wil gaan inrichten. Dit doet het Frisius MC niet alleen, maar met andere zorgaanbieders uit de keten, waarvan ook de ouderenzorg onderdeel is. Het uitgangspunt voor het Frisius MC is dat zoveel als mogelijk de zorg dichtbij de patiënt wordt georganiseerd. Denk aan minder complexe of chronische zorg. Hiervoor kunnen mogelijk gezondheidscentra op bijvoorbeeld de plekken waar nu een ziekenhuis staat een uitkomst bieden. Het Frisius wil anticiperen op een toenemende vraag naar zorg en een afnemende beroepsbevolking in Friesland met een combinatie van zorg dichtbij de inwoner, het ziekenhuiszorg alleen voor interventies en concentratie van hoogcomplexe zorg.
Een duurzaam toekomstbestendige zorg toegankelijk en dichtbij de mensen die deze nodig hebben vraagt om een grote transitie naar onder andere meer samenwerking die ten goede komt aan de patiënt, netwerkzorg en meer digitale en hybride zorg. Ik vind het dan ook een goede ontwikkeling dat de Friese ziekenhuizen en andere zorgaanbieders meer samenwerken. Ik vind het ook belangrijk dat dit traject zorgvuldig plaatsvindt en dat zorgpartijen in de regio goede afspraken maken met elkaar over samenwerking in netwerken en herverdeling van zorg waarbij alle betrokkenen, zoals burgers en het lokaal bestuur goed worden betrokken bij het proces richting besluitvorming.
Kunt u aangeven waar de Friese ziekenhuizen op dit moment precies staan in hun proces om het aantal locaties terug te brengen van vier naar drie?
Al een aantal jaren werken de Friese ziekenhuizen (Frisius MC met locaties in Leeuwarden en Heerenveen, Antonius Zorggroep met locaties in Sneek en Emmeloord, en Nij Smellinghe met locatie in Drachten) in samenwerking met de zorgverzekeraars Zilveren Kruis, De Friesland en VGZ aan plannen voor toekomstbestendige zorg in Friesland, Noordelijk Flevoland, Zuidwest Drenthe en de Kop van Overijssel.
In juni 2023 is in de media een voorkeursscenario bekend gemaakt. In dat scenario wordt gesproken over een fusie tussen Zorgpartners Friesland en de Antonius Zorggroep en gaan in 2034 de ziekenhuis locaties in Heerenveen (Frisius MC) en Sneek (Antonius Zorggroep) samen in één nieuw te bouwen ziekenhuis in Joure mét SEH, afdeling acute verloskunde en intensive care. Daarnaast blijft het topklinisch ziekenhuis in Leeuwarden en het algemeen ziekenhuis in Drachten.
In juni 2024 is door de partijen een intentieovereenkomst getekend. Hierin staat dat ze zich tot het uiterste gaan inspannen om via het voorkeursscenario ook op langere termijn kwalitatief goede en toegankelijke ziekenhuiszorg te bieden in bovengenoemde gebieden.
Op dit moment wordt de financiële haalbaarheid van het plan onderzocht en wordt gewerkt aan de inhoudelijke verdiepingen van het voorkeursscenario. Belangrijke thema’s daarbij zijn bijvoorbeeld burgerparticipatie, overleg met de andere zorgaanbieders, de financiële haalbaarheid van de nieuw te bouwen locatie en haalbaarheid op het gebied van mededingingsrecht t.a.v. de beoogde bestuurlijke fusie. Maar ook onderzoek naar innovaties die nodig zijn; hoe moet de zorg er in 2034 uitzien om te voldoen aan de vraagstukken die op de zorg afkomen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit, toegankelijkheid en de betaalbaarheid van onze diensten? Voor dat laatste is er onder meer ook regelmatig contact met de betrokken gemeenten en andere zorgaanbieders als bijvoorbeeld de ambulancezorg, huisartsen en verloskundigen.
Vindt u het acceptabel dat er straks mogelijk maar drie ziekenhuislocaties in plaats van vier zijn in Fryslân wat de bereikbaarheid van zorg niet ten goede komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb bij de ziekenhuisbestuurders benadrukt dat ik het van essentieel belang vind dat de plannen richting besluitvorming met betrokkenheid van stakeholders, lokale overheden en burgers opgepakt worden. Ik verwacht van hen dat zij het maximale doen om de zorg op een goede manier, dichtbij de mensen in hun regio te leveren. Het is uiteindelijk aan hen om te besluiten hoe zij dit het beste kunnen doen, inclusief het aantal ziekenhuizen waarom het daarbij gaat. Ik vertrouw erop dat een ziekenhuisbestuurder zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en in het belang van de patiënten, medewerkers en het behoud van de zorg, de juiste beslissingen neemt.
Kunt u aangeven hoe vaak u contact heeft met de ziekenhuisbesturen over de ontwikkelingen in het aantal ziekenhuislocaties in Fryslân? Wanneer was de laatste keer en wat was de uitkomst van dat gesprek?
Er is vanuit Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) regelmatig contact met partijen in Fryslân. Zo schuift VWS elk kwartaal aan bij de Seker en Sun tafel in Fryslân en is er intensief contact met de FrIZA voorzitter en de regio coördinator IZA van Zilveren Kruis. Op 25 november 2024 is op uitnodiging van Zorgbelang Fryslân een gesprek gevoerd met de Friese ziekenhuizen, gemeenten, huisartsen, ambulancezorg en cliëntenraden en inwonerorganisaties over de plannen van de Friese ziekenhuizen. In het gesprek is onder meer het belang van een zorgvuldig proces benadrukt waarbij het belangrijk is om met alle betrokken partijen in de regio alle perspectieven af te wegen alvorens tot besluitvorming over te gaan. Meest recent is op 12 februari 2025 een bezoek gebracht aan Friesland.
Op 27 februari vond de talkshow «Aan tafel over gezondheid en zorg» plaats, een samenwerking tussen VWS, FrIZA en Omrop fryslân. Hier kwamen inwoners, professionals en ervaringsdeskundigen samen om ideeën en oplossingen te bespreken. Daarnaast vindt er op ambtelijk niveau regelmatig een gesprek plaats met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Wanneer nodig sluiten ook de ziekenhuisbesturen aan bij dit overleg.
Kunt u aangeven hoe vaak u in Fryslân bent geweest en heeft gesproken met bezorgde patiënten en personeel over de ontwikkelingen? Wat kwam er uit deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn de gemeenten SudWest Fryslân en Heerenveen op dit moment voldoende betrokken bij het proces rondom de sluiting van de ziekenhuizen zoals in de algemene maatregel van bestuur is opgenomen? Zo ja, ervaren de gemeenten deze betrokkenheid zelf ook? Kunt u dit bij hen nagaan?
Er zijn door Frisius MC, het Antonius en Zilveren Kruis/De Friesland, al meerdere gesprekken gevoerd met de betrokken gemeenten. Ook waren de wethouders van de gemeenten SudWest Fryslân en Heerenveen aanwezig bij beide werkbezoeken. Ook staat een gesprek gepland van VWS met de wethouders van deze gemeenten.
Kunt u aangeven welk doel de zogeheten «transformatiegelden» dienen die beschikbaar zijn vanuit de zorgverzekeraar? Wie beslist er over de uiteindelijke besteding van dit geld en onder welke voorwaarden?
De zorgpartijen die het IZA hebben ondertekend hebben samen afgesproken dat zorgaanbieders, zorgprofessionals, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en gemeenten, in samenwerking met elkaar (waarbij de samenstelling afhankelijk is van het plan) plannen ontwikkelen voor zorgtransformaties, om zo versneld bij te dragen aan de IZA-doelen. Voor de uitvoering van deze plannen zijn transformatiemiddelen beschikbaar. Tevens hebben de IZA-partijen afgesproken dat de twee marktleidende zorgverzekeraars in de regio («de coördinerend zorgverzekeraar» en «de tweede zorgverzekeraar») deze plannen beoordelen. Daarvoor hebben de IZA-partijen gezamenlijk een beoordelingskader opgesteld dat deze zorgverzekeraars gebruiken bij de toetsing van de plannen.4
Bent u het eens met de VNG dat gemeenten bij de beoordeling van plannen over de besteding van dit geld hierover (mede) zouden moeten beslissen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het is aan de betreffende gemeente/de mandaatgemeente die expliciet goedkeuring moet geven voor de onderdelen die toezien op het sociaal domein, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de structurele implementatie en daarmee mogelijke structurele kosten. Indien de betreffende gemeente geen goedkeuring geeft, heeft dit consequenties voor de beoordeling van het integrale plan door de betreffende zorgverzekeraars, omdat alle betrokken partijen aantoonbaar commitment moeten geven op het plan voordat zorgverzekeraars het plan goedkeuren.
Is het mogelijk om dit geld in te zetten voor het oplossen van het personeelstekort door bijvoorbeeld de arbeidsomstandigheden te verbeteren, opleidingen in de regio aan te bieden of (goedkope) huisvesting voor personeel te verzorgen?
Op grond van het door IZA-partijen vastgestelde beoordelingskader wordt een transformatie als impactvol aangemerkt als er sprake is van een substantiële impact (conform IZA-doelen) op een of meerdere van de onderstaande aspecten:
Dit betekent dat beargumenteerd moet worden dat bijvoorbeeld het opleiden van personeel impactvol bij moet dragen aan het effectiever inzetten van personeel. Ik zie niet in hoe het aanbieden van (goedkope) huisvesting voor personeel bij kan dragen aan de bovengenoemde criteria.
In hoeverre de afschrijving op onroerende goed ook onderdeel kan zijn van het transformatieplan is afhankelijk van andere criteria die in het beoordelingskader zijn opgenomen. In het beoordelingskader is onder andere opgenomen dat de in het transformatieplan geformuleerde transformatieafspraken binnen vijf jaar worden behaald. Ook is aangegeven dat de transformatie op korte termijn niet anders bereikt, substantieel versneld en/of opgeschaald kan worden dan door inzet van transformatiemiddelen. Verder moet het gaan om een éénmalige investering voor de totstandbrenging van de beoogde transformatie (dus geen structurele kosten). Afbouw en uitfaseren van activiteiten/desinvesteringen en niet via de tarieven te bekostigen aanloopkosten kunnen hier wel onder vallen. Dat geldt ook voor de transformatie van onroerend goed.
Is het mogelijk om dit geld in te zetten voor het afschrijven van ziekenhuisgebouwen?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat bij de Friese ziekenhuizen dit geld wordt gebruikt door de zorgverzekeraars en ziekenhuisbesturen om de sluiting van twee ziekenhuizen, door het afschrijven van de ziekenhuisgebouwen, er zo snel mogelijk door heen te drukken?
Er is een aanvraag voor transformatiegelden gedaan door de ziekenhuizen, die op dit moment wordt beoordeeld door de zorgverzekeraars. Zilveren Kruis heeft aangegeven dat versnelde afschrijving één van de onderdelen is van deze aanvraag. Het gaat hier om een langetermijntransformatie (2034). Het is aan de zorgverzekeraars om te beoordelen of het transformatieplan voldoet aan de gestelde criteria.
Klopt het dat de benodigde «maatschappelijke impactanalyse» voor het gebruik van deze transformatiegelden voor het afschrijven van de ziekenhuisgebouwen in Sneek niet heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Om in aanmerking te komen voor transformatiemiddelen is op grond van het beoordelingskader Impactvolle zorgtransformaties en inzet transformatiemiddelen een positieve (maatschappelijke) businesscase één van de voorwaarden. Uit de businesscase moet blijken op welke wijze de transformatie gaat bijdragen aan passende zorg en/of andere IZA-doelen (waaronder kwaliteit van zorg), aan de in het IZA genoemde doelgroepen, en de resultaten. Het is aan de zorgverzekeraars om dit te beoordelen. Als dit niet onderdeel van het plan is dan kan dit plan niet goedgekeurd worden.
Indien u hiervan op de hoogte was, heeft u hierover bij de zorgverzekeraars en de zorgpartijen aan de bel getrokken om aan te geven dat deze analyse er alsnog moest komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde levensverwachting is van ziekenhuisgebouwen? Kunt u aangeven of de ziekenhuizengebouwen in Sneek en Heerenveen boven of onder dit gemiddelde zitten?
In algemene zin geldt dat de gemiddelde periode waarop ziekenhuisgebouwen worden afgeschreven 30–40 jaar is. De technische levensduur van gebouwen ligt hoger, rond de 50–60 jaar voor nieuwe ziekenhuizen, maar door innovaties en veranderende zorgmodellen ligt de functionele levensduur vaak rond de 30 jaar. Regelmatig wordt een midlife renovatie gedaan halverwege de afschrijvingstermijn van gebouwen, waardoor de investeringen en afschrijvingen weer wat toenemen.
In hoeverre draagt het gebruik van de «transformatiegelden» voor het afschrijven van ziekenhuisgebouwen in Sneek en Heerenveen bij aan een een definitieve beslissing voor de sluiting van de ziekenhuizen? Hoe staat dit in verhouding tot andere argumenten zoals het personeelstekort?
Vanwege het verwachte personeelstekort is men in Friesland in gesprek om de zorg anders te organiseren. De transformatiemiddelen kunnen gebruikt worden voor een versnelling van deze plannen, zolang de plannen voldoen aan het Beoordelingskader impactvolle zorgtransformaties. De transformatiemiddelen zijn niet bepalend voor de besluitvorming maar kunnen hier wel ondersteunend in zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Medisch Zorglandschap op donderdag 20 maart?
Ja
Ayoub M. die in 2021 de 18-jarige Rik van de Rakt doodstak |
|
Marina Vondeling (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Marjolein Faber (PVV), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Twee jaar extra cel tbs voor Ayoub Y, die wel al trots in de keuken werkt»?1
Is de tijdelijke verblijfsvergunning van Ayoub M. in 2021 ingetrokken nadat hij was veroordeeld voor het doodsteken van de 18-jarige Rik van der Rakt? Zo nee, waarom niet?
Hoe is het mogelijk dat een levensgevaarlijke gek als Ayoub Y. die, terwijl hij een tijdelijke verblijfsvergunning had een willekeurige jongen doodstak op straat, binnenkort in aanmerking komt voor proefverlof?
Vindt u het niet schandalig dat Ayoub Y. geen gevangenisstraf heeft gekregen voor deze verschrikkelijke moord en nu vrolijk staat te koken voor de hele kliniek waar hij verblijft?
Gaat u ervoor zorgen dat Ayoub M. niet wordt losgelaten op de Nederlandse samenleving maar in plaats daarvan heel snel Nederland wordt uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Het behoud en de verduurzaming van de Nederlandse industrie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de oproep vanuit de Nederlandse industrie1 en het beroep dat vanuit de Clean Industrial Deal2 op lidstaten wordt gedaan om vergaande maatregelen te nemen om de industrie te redden en versneld te verduurzamen?
Op 19 februari jl. heeft de Nederlandse industrietop met diverse brancheverenigingen, vakbonden, bedrijven en decentrale bestuurders plaatsgevonden. Daar is een rapport van PwC Strategy& aan het kabinet aangeboden, waarin wordt onderbouwd hoe groot het belang van de industrie is voor onze economie. Deelnemers gaven aan dat de concurrentiekracht van met name de basisindustrie de afgelopen jaren is verslechterd. Men riep op om snel maatregelen te nemen die de neergaande trend kunnen keren, die de investeringszekerheid vergroten en de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie versterken.
Het rapport bevestigt dat de industrie van groot belang is voor onze welvaart, werkgelegenheid en innovatievermogen en een centrale rol speelt in de transitie naar een duurzaam energiesysteem en een circulaire economie. Het kabinet voelt ook dat de concurrentiepositie van de industrie onder druk staat en de weg naar klimaatneutraliteit hobbelig is. Onder meer de opgelopen rente voor investeringen, hoge energieprijzen in Europa – in Nederland in het bijzonder – en onzekerheid over energie-infrastructuur, zorgen ervoor dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. De Nederlandse industrie staat voor een verduurzamingsslag, maar dit kunnen we niet los zien van het concurrentievermogen. Het verbeteren van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie staat niet voor niks in het Regeerprogramma, bijvoorbeeld op het gebied van energiekosten. Belangrijk is daarbij dat het kabinet heeft afgesproken door te gaan met de klimaatafspraken, daar wordt nu aan gewerkt. We leggen mogelijke maatregelen langs de meetlat van haalbaarheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid. Het vergroten van de investeringszekerheid is een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet wil dat bedrijven in Nederland verduurzamen, dat is de kern van groene groei.
Nederland is al langere tijd actief betrokken bij Europese discussies m.b.t. de uitdagingen van de industrie en de invloed daarvan op de NL/EU concurrentiepositie en de verdere verduurzaming. Het kabinet verwelkomt dan ook de expliciete prioriteit die de Commissie hieraan geeft met de presentatie van de Clean Industrial Deal en steun de oproep om concurrentiekracht en klimaatdoelstellingen in nauwe samenhang te adresseren. Op dit moment wordt bezien hoe de kansen die de Deal biedt zo goed mogelijk kunnen worden benut in Nederlandse context, daarvoor onderhouden we o.a. contact met de Europese Commissie. De inhoudelijke kabinetsappreciatie van de aangekondigde Clean Industrial Deal zal met de Kamer worden gedeeld via de standaard BNC-procedure.
Wat is uw reactie op het feit dat er zowel vanuit de Nederlandse industrie als vanuit Europa op wordt aangedrongen op het verlagen van (energie)belastingen voor de industrie? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
In het kader van het Affordable Energy Action Plan, onderdeel van de Clean Industrial Deal, zal de Europese Commissie aanbevelingen aan lidstaten doen om de energiebelasting op elektriciteit te verlagen. Over het algemeen heeft de Nederlandse industrie hier positief op gereageerd. De inzet van de Europese Commissie sluit aan bij haar voorstel uit 2021 voor een herziening van de energiebelasting richtlijn (Energy Tax Directive), met als doel de belasting op energieproducten in lijn te brengen met EU-beleid inzake energie en klimaat om schone technologieën om stimuleren. Het kabinet sluit zich aan bij deze inzet. In dit verband is ook het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur gepubliceerd, waarvan de uitkomsten zullen worden meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming3.
Hoe kijkt u in dit licht naar het feit dat vanaf dit jaar voor het eerst opbrengsten worden verwacht als gevolg van de Nederlandse CO2-heffing voor de industrie? Klopt het dat CO2-heffing industrie destijds is ingesteld met als doel het borgen van de CO2-reductiedoelstelling en het stimuleren van verduurzaming van de industrie, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst?
Het doel van de heffing is inderdaad om verduurzaming binnen de industrie te stimuleren, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst. De vormgeving van de heffing sluit aan bij dit doel: bedrijven ontvangen gratis uitstootrechten (dispensatierechten) waardoor een deel van de uitstoot van bedrijven wordt vrijgesteld. Enkel de emissies die gereduceerd moeten worden om het heffingsdoel te halen worden beprijsd. Met andere woorden: als een bedrijf voldoende snel emissiereductie behaalt, hoeft de heffing niet te worden betaald. Een spreekwoordelijke stok achter de deur.
Het feit dat de Nederlandse industrie dit jaar voor het eerst serieuze kosten van de heffing ondervindt laat zien dat de verduurzaming langzamer gaat dan beoogd. Hier is voor een deel rekening mee gehouden bij het vormgeven van de heffing. Bedrijven hebben namelijk de mogelijkheid om betaalde heffing op een later moment terug te vorderen op het moment dat zij via verduurzaming een overschot hebben aan dispensatierechten (en de heffing dan «voor» blijven). De vertraging door ontbrekende randvoorwaarden was echter niet voorzien.
Het kabinet houdt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie nauwlettend in de gaten. Daartoe laat het kabinet jaarlijks een speelveldtoets uitvoeren, deze wordt tegelijkertijd met de voorjaarsnota naar de Kamer verzonden. Uit eerdere speelveldtoetsen blijkt inderdaad dat de CO2-heffing het risico op weglekeffecten verhoogt. Een stapeling met andere maatregelen (zoals het afschaffen van bepaalde vrijstellingen in de energiebelasting) kan een groter weglekeffect hebben. Hierbij is het tevens belangrijk om de CO2₂-heffing als onderdeel te zien van de bredere beleidsmix voor de energie- en klimaattransitie die wij in Nederland hebben. Er zijn immers ook significante hoeveelheden subsidie beschikbaar (zoals de SDE++) voor verduurzamingsprojecten waarmee de industrie de emissies kan verlagen en zo de additionele kosten van de heffing kan ontlopen, mits de randvoorwaarden op orde zijn.
Ook is het goed om op te merken dat de raming van € 291 mln. aan het begin van de kabinetsperiode is gemaakt. Deze raming is inherent onzeker. Als de industrie sneller verduurzaamt dan aangenomen, bijvoorbeeld doordat benodigde infrastructuur sneller wordt gerealiseerd, zullen de daadwerkelijke kosten voor de industrie lager zijn. Aan de andere kant leidt het ontbreken van de randvoorwaarden tot een vertraging van de verduurzaming en als die vertraging groter is dan ingeschat ten tijde van de raming leidt dit tot hogere inkomsten voor de staat. Het kabinet zet daarom in op het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden.
Kunt u weergeven welke opbrengsten het kabinet de komende jaren uit belastingen en heffingen vanuit de industrie verwacht, zoals de energiebelasting, CO2-heffing, EU Emissions Trading System (EU ETS) inkomsten en andere milieubelastingen?
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verwachte opbrengst van milieugerelateerde belastingen in de industrie. De opbrengst van de energiebelasting is moeilijk af te bakenen naar alleen ETS1 industrie, de tabel laat daarom de opbrengst voor de hele industrie zien (inclusief bijvoorbeeld kleinere industriële bedrijven die onder ETS2 gaan vallen). Ten aanzien van de CO2-heffing industrie is afgesproken dat de verwachte opbrengst wordt terugsluist naar het Klimaatfonds. Via het Klimaatfonds komen deze middelen daarom weer ten goede aan de verduurzaming van de industrie.
Tevens zijn hieronder de geraamde EU-ETS inkomsten voor de komende jaren weergegeven. De inkomsten uit het EU ETS komen uit het veilen van emissierechten. De veilingen worden overkoepelend voor het gehele EU ETS gehouden en niet per sector individueel. Daarom is niet direct af te leiden welk deel van de inkomsten uit de industrie komt. Om hier toch een beeld van te geven, kan worden geschat welk deel van de veiling van emissierechten ten behoeve van de industrie gebeurt. Het grootste deel van de industrie valt onder het ETS1, waar een significant deel van de uitstootrechten gratis wordt verstrekt en dus geen veilinginkomsten genereert. Het overige deel van de industrie zal vanaf 2027 onder het ETS2 gaan vallen, waar geen gratis rechten zijn voorzien. Naast de industrie vallen ook andere sectoren onder het EU ETS, waaronder de elektriciteitssector en lucht- en scheepvaart in ETS1 en de gebouwde omgeving en mobiliteit in ETS2. Rekening houdend met het aandeel gratis rechten en verhouding tot overige sectoren in zowel ETS1 als ETS2 kan, op basis van 2022 worden geschat dat ca. 13% en ca. 10% van de ETS1 en ETS2 veilinginkomsten, respectievelijk, uit de industrie komt. Voor het ETS1 is hierin de CO2 -efficiëntie van de Nederlandse industrie ten opzichte van de Europese benchmarks bepalend. Indien de Nederlandse industrie minder snel verduurzaamt dan de Europese benchmarks zal het percentage stijgen, en vice versa. De Europese benchmarks worden in 2026 en elke 5 jaar daarna opnieuw vastgesteld op het niveau van de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven in de EU. De 13% is daarmee een redelijke inschatting tot en met 2025. Voor de periode na 2025 kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt, maar vanwege de aanscherping van de benchmarks op korte termijn leiden tot een stijging van de bijdrage en kan deze later afnemen als bedrijven succesvol verduurzamen.
Kunt u, in het licht van de vorige vraag, weergeven hoeveel ondersteuning de industrie de komende jaren naar verwachting krijgt om te verduurzamen en innoveren?
Een overzicht van de verduurzamings- en innovatiesubsidies die aan de industrie ter beschikking staan is vorig jaar weergegeven als onderdeel van de factsheet «Verhoging tarief CO2-heffing industrie»4. Tabel 3 geeft een overzicht van de beschikbare subsidies. Het gaat om zowel subsidies voor CO2-reductie die specifiek voor de industrie zijn bedoeld (zoals de NIKI en VEKI) als om generieke CO2-reducerende subsidieregelingen waar de industrie ook gebruik van kan maken, zoals de EIA en SDE++. Naast subsidies voor CO2-reductie zijn er ook innovatiesubsidies zoals de DEI+-regeling. Hierbij is innovatie en verdere techniekontwikkeling het doel. Daarnaast zijn er middelen opgenomen die randvoorwaardelijk zijn voor verduurzaming, maar niet direct ten goede komen aan de industrie, zoals voor waterstofinfrastructuur.
Het betreft veelal onder voorwaarden gereserveerde bedragen in het Klimaatfonds, de bedragen die daadwerkelijk beschikbaar komen kunnen lager zijn. Deze mogelijkheid bestaat in ieder geval voor de DEI+, Maatwerk, de NIKI en de VEKI. Voor specifiek de SDE++ geldt, als aangegeven in de Kamerbrief openstelling SDE++ 2025 van 21 februari jl.5, dat de door het PBL geraamde energie- en CO2-prijzen fors lager zijn dan in 2024, waardoor de SDE(+)(+)-uitgaven toenemen. Op basis van de meest recente raming zijn voldoende middelen beschikbaar voor een openstellingsbudget in 2025 van € 8 miljard. Op basis van deze ramingen is met de resterende financiële middelen onvoldoende ruimte voor een openstelling in 2026. Voor de zomer informeert het kabinet de Kamer over de mogelijkheden voor een openstelling in 2026.
Bent u niet bezorgd dat de CO2-heffing Nederlandse bedrijven nog verder op achterstand zet ten opzichte van concurrenten elders in Europa en de wereld? Betekent een verwachte opbrengst van de CO2-heffing van 441 miljoen euro tot en met 2028 niet simpelweg dat de productie van de industrie verder zal dalen en bedrijven hun activiteiten gaan staken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u berekend wat de belastingderving zal zijn als de industrie in Nederland de komende jaren fors krimpt? Heeft deze derving een plek in de overwegingen van dit kabinet ten aanzien van de steun voor de industrie?
Nee dat zou nader onderzoek vergen. Het kabinet zet juist in op het verduurzamen van de industrie in Nederland, want met verplaatsing over de grens is het klimaatbeleid niet gebaat. Naast de CO2-heffing bestaat de instrumentenmix daarom uit een breed scala aan subsidies, zoals in vraag 5 nader toegelicht.
Is de CO2-heffing volgens u op dit moment nog een doelmatig middel om het doel van CO2-reductie te realiseren of wordt dit doel straks vooral bereikt doordat de industrie krimpt of uit Nederland verdwijnt?
Om groene groei in Nederland te realiseren, moet het aantrekkelijk blijven voor zowel bestaande als nieuwe bedrijven om in ons land te investeren in verduurzaming. Het doel van de CO2-heffing is dan ook tweeledig: het stimuleren van emissiereductie binnen de industrie met behoud van duurzame bedrijvigheid. Het is onwenselijk als de reductiedoelen worden behaald door krimp van de industrie in Nederland, omdat dit zal leiden tot een toename van productie elders in de wereld. Dit draagt niet bij aan het oplossen van het klimaatprobleem.
Dit jaar wordt de CO2-heffing industrie geëvalueerd. In deze evaluatie wordt onder andere de doelmatigheid van het instrument onderzocht. Naar verwachting wordt het onderzoek in het laatste kwartaal van dit jaar met de Kamer gedeeld.
Hoe interpreteert u de volgende oproep vanuit de Europese Commissie: «To provide short-term relief to industry, in particular energyintensive industry investing in decarbonization, Member States should also lower taxation levels on electricity and eliminate levies that finance policies unrelated to energy. The Energy Taxation Directive allows to decrease electricity taxation down to zero for energy intensive industries. In that regard, the Commission will issue a recommendation on how to effectively lower taxation levels in a cost-effective way»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het kritisch bekijken van belastingen voor de industrie zoals de Nederlandse CO2-heffing en de voorgenomen plastic-heffing wat u betreft ook onderdeel van de Nederlandse uitwerking van dit deel van de Clean Industrial Deal? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelen van de CID is het gelijke speelveld in de gehele EU voor industrie te verbeteren zonder daarbij de klimaatdoelen uit het oog te verliezen. Belastingen zijn van invloed op het vestigingsklimaat van een land en belastingen, zoals de CO2-heffing, dragen mogelijk ook bij aan het stimuleren van duurzaam gedrag en daarmee aan de mogelijke uitwerking van (klimaat)doelen en de CID. Het verschaffen van een gelijk speelveld voor de industrie heeft de volle aandacht van het kabinet in de verdere uitwerking van de CID.
Kunt u deze vragen voor het debat over de Klimaat- en Energieverkenning op 11 maart beantwoorden?
De antwoorden worden naar de Kamer verzonden voor het debat over de verduurzaming van de industrie op 20 maart.
De geheime deportatie van 48 Oeigoeren naar China door de regering van Thailand |
|
Jan Paternotte (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Derk Boswijk (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm as activists warn Thailand may have secretly deported Uyghurs back to China»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat er in de vroege ochtend van donderdag 27 februari 48 Oeigoerse mannen door de Thaise regering zijn gedeporteerd naar de Chinese regio Xinjiang, nadat zij de afgelopen tien jaar in Thailand in gevangenschap hebben geleefd? Dit nadat zij in 2014 een poging hebben gedaan om de schrijnende mensenrechtensituatie in Xinjiang te ontvluchten?
Ik ben bekend met de berichtgeving dat 40 Oeigoerse mannen zijn uitgezet naar China. Het artikel, waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd, spreekt ook over de uitzetting van 40 personen, niet 48.
Deelt u de mening dat deze uitlevering in strijd is met het internationaal onderschreven principe van non-refoulement, gezien het bijzonder grote risico op ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder gedwongen gevangenschap, marteling en sterilisatie, bij terugkeer van deze groep naar China?
Ik deel de mening dat de gedwongen uitzetting door de Thaise autoriteiten in strijd is met nationale en internationale wetgeving. VN-experts bevestigen dat Oeigoeren bij terugkeer een reëel risico lopen op onder andere foltering en andere mensonterende behandeling of bestraffing, grootschalige arbitraire detentie, dwangarbeid, beperkingen op de vrijheden van beweging, meningsuiting en religie, het recht op privacy en reproductieve rechten van Oeigoeren in China.2 Naar de mening van het kabinet, schendt Thailand hiermee het principe van non-refoulement.
Deelt u de mening dat deze uitlevering van 48 Oeigoeren aan China als een grove schending van Thailands verplichtingen onder verdere nationale en internationale wetgeving kan worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Nederlandse regering, bekend met de dreigende uitzetting naar aanleiding van schriftelijke vragen van ondergetekende op 23 januari 2025, reeds diplomatiek contact gezocht met de Thaise autoriteiten om de uitzetting te voorkomen, en hen actief herinnerd aan hun verplichtingen onder het internationaal recht?2 Zo nee, waarom is er geen actie ondernomen?
Zoals vermeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen, verstuurd op 12 februari 20254, volgt de Nederlandse regering deze zorgelijke kwestie al geruime tijd en heeft op verschillende momenten diplomatiek contact gezocht met de Thaise autoriteiten om hen aan hun verplichtingen onder het internationaal recht te herinneren en de dringende oproep over te brengen om de personen niet uit te zetten, de detentie te beëindigen en – als voorgaande niet gebeurt – de leefomstandigheden voor de groep te verbeteren en UNHCR toegang te geven tot de gevangenen.
Sinds de beantwoording van de schriftelijke vragen, verstuurd op 12 februari 2025, heeft Nederland meermaals op verschillende manieren, zowel bilateraal als in EU-verband en in gezelschap van andere gelijkgezinden bovenstaande boodschap overgebracht. Vanuit de Nederlandse ambassade in Bangkok, de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in Genève en vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag is actief outreach gedaan naar de Thaise autoriteiten tot op de dag van uitzetting.
Bent u bereid om zo snel mogelijk contact op te nemen met de Thaise regering over deze grove schending van de Oeigoerse mensenrechten, en hun negering van de oproep van de internationale gemeenschap om deze uitzetting te voorkomen?
Op 27 februari jl. heeft de Nederlandse ambassade in Bangkok in gelijkgezindenverband gesproken met de Thaise Minister van Buitenlandse Zaken om de Thaise regering aan te spreken op de uitzetting en zorgen over de veiligheid van de Oeigoerse personen over te brengen.
Bent u zo nodig bereid binnen de Europese Unie en met andere landen met een actieve mensenrechtenagenda te pleiten voor een gezamenlijke aanpak, om een signaal te maken naar zowel Thailand als China dat deze deportatie onacceptabel is, en soortgelijke situaties in de toekomst moeten worden voorkomen?
Op 27 februari jl. is vanuit de EU een verklaring uitgebracht, waarin wordt onderstreept dat het handelen van de Thaise autoriteiten het principe van non-refoulement schendt en in strijd is met nationaal en internationaal recht. De Chinese autoriteiten worden opgeroepen om de rechten van de 40 Oeigoeren te respecteren.5 Gelijkgezinde landen waaronder Nederland6 hebben vergelijkbare verklaringen uitgebracht.
Tijdens de Mensenrechtenraad in Genève heeft Nederland op 3 maart jl. aandacht gevraagd voor de situatie en opgeroepen de rechten van de Oeigoeren te respecteren.7
Bent u bereid om de regeringen van Thailand en China op te roepen om de huidige verblijfplaats van deze individuen bekend te maken, en ervoor te zorgen dat hun rechten volledig worden gerespecteerd, waaronder hun recht om vrij te zijn van marteling en andere vormen van mishandeling, en hun toegang tot adequate medische zorg?
Met EU-partners, zet de Nederlandse ambassade in Beijing zich in om de situatie van de 40 Oeigoeren die door Thailand naar China zijn uitgezet te volgen. Daartoe wordt outreach gedaan naar de Chinese autoriteiten om de casus onder de aandacht te brengen en op te roepen de rechten van de Oeigoeren te respecteren.
Kunt u, gezien de ernstige en acute risico’s voor deze Oeigoeren, deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering over keuze voor Zoë Tauran, S10 en Rondé als Vrijheidsambassadeurs: «Agressieve uitlatingen over Israël»» uit De Telegraaf? Deelt u deze verbijstering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb het artikel in de Telegraaf gelezen. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de Nationale Herdenking op 4 mei en Bevrijdingsdag op 5 mei worden vormgegeven. Bij de wijze waarop de bevrijding en vrijheid op 5 mei worden gevierd probeert het Nationaal Comité 4 en 5 mei een zeker evenwicht te vinden tussen alle verschillende opvattingen die daarover bestaan. Ik respecteer de keuzes die het Nationaal Comité 4 en 5 mei daarbij maakt.
Deelt u de mening dat het Comité 4 en 5 Mei opnieuw provoceert door artiesten uit te nodigen die bekendstaan om uitgesproken anti-Israëlische standpunten en zelf zijn beschuldigd van antisemitisme, ondanks eerdere controverses rondom eerdere ambassadeurs?2
Ik heb begrepen van het Nationaal Comité 4 en 5 mei dat aan de benoeming van de ambassadeurs van de vrijheid een zorgvuldig proces vooraf is gegaan. De ambassadeurs van de vrijheid zijn door het NC benoemd om het belang van vrijheid te benadrukken.
Klopt het dat een van de benoemde ambassadeurs van dit jaar heeft opgetreden tijdens een inzamelingsactie voor de antisemitische organisatie Plant een Olijfboom? Deelt u in dat geval de mening dat diegene zich hierdoor heeft gediskwalificeerd als Ambassadeur van de Vrijheid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?3 4
Het Rijk heeft het Nationaal Comité 4 en 5 mei ingesteld om op een onafhankelijke wijze invulling te geven aan de Nationale Herdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is derhalve onafhankelijk en bepaalt zelfstandig wie er benoemd worden tot ambassadeur van de vrijheid. Als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport ben ik daar niet bij betrokken.
Gezien de sterke toename van antisemitisme in Nederland, deelt u de mening dat het tachtig jaar na de bevrijding des te belangrijker is om hier extra aandacht aan te besteden tijdens de herdenking en viering van 4 en 5 mei? Vindt u dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei in dit licht voldoende aandacht besteedt aan antisemitisme? Zou de keuze voor een spreker die dit thema nadrukkelijk adresseert, bijvoorbeeld uit de Joodse gemeenschap, passend zijn? Zo ja, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met het Nationaal Comité 4 en 5 mei?5
De toename van antisemitisme in Nederland is zorgelijk en de bestrijding daarvan is een prioriteit van het kabinet. Om deze reden is de «Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030» opgesteld en op 22 november 2024 naar de Tweede Kamer gestuurd.6
In Nederland kennen we een herdenkings- en herinneringscultuur die door maatschappelijke organisaties wordt vormgegeven. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is daarbij verantwoordelijk gesteld voor de vormgeving van de Nationale Herdenking op 4 mei en Bevrijdingsdag op 5 mei.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het Nationaal Comité 4 en 5 mei om dit besluit /deze benoemingen per direct terug te draaien, de situatie in de toekomst te voorkomen dat opnieuw sprekers en ambassadeurs worden gekozen die beschuldigd zijn van antisemitisme? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is onafhankelijk en bepaalt zelfstandig hoe de Nationale Herdenking op 4 mei en Bevrijdingsdag op 5 mei worden vormgegeven. Ik respecteer de keuzes die het Nationaal Comité 4 en 5 mei daarbij maakt.
Het bericht 'Ambulance met spoed steeds langer onderweg: 'In ons dorp bijna nooit op tijd'' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van bericht «Ambulance met spoed steeds langer onderweg: «In ons dorp bijna nooit op tijd»? Hoe beoordeelt u de geschetste situatie?1
Ja. Ik begrijp dat mensen zich op basis van dit soort nieuwsberichten zorgen maken of de ambulance op tijd komt als zij een noodgeval hebben. Zeker wanneer je op een minder snel te bereiken plek woont. Wanneer er sprake is van een noodsituatie waarbij elke minuut telt, moet de ambulance snel ter plaatse kunnen zijn. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van hun actuele bevindingen aan dat de streefnorm ruim gehaald wordt in situaties waarin elke minuut telt.
Wat is uw reactie op het nieuws dat ambulances, met name in de grensregio’s, steeds langer onderweg zijn?
Er bestaan verschillen tussen regio’s als het gaat om de responstijden van ambulances. In landelijke gebieden is er minder speling met het aantal ambulances. In de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd2 kan worden bereikt door een ambulance. In de regelgeving is dus geborgd dat de spreiding van de standplaatsen op orde moet zijn. Door de formulering van deze norm wordt uiteraard ook gekeken naar de bevolkingsdichtheid in de grensgebieden. Daar waar grotere Nederlandse plaatsen dicht bij de grens liggen zijn wel standplaatsen ingericht, maar relatief veel van het grensgebied is dunbevolkt. Daarom moeten RAV’s, die grenzen aan de buurlanden Duitsland of België, schriftelijke afspraken maken met de meldkamers en ambulancediensten aldaar.3 Ambulancezorg Nederland (AZN) geeft aan dat in nagenoeg alle grensgebieden intensieve samenwerkingsverbanden tussen de buurlanden bestaan. Ook zijn er regionale convenanten opgesteld om de grensoverstijgende samenwerking te borgen.
Dat neemt niet weg dat het de ambulancesector, ondanks alle maatregelen, te vaak niet lukt om aan de streefnorm van 15 minuten te voldoen. Het is dan ook van belang dat er aan alle knoppen wordt gedraaid om de streefnormen voor responstijden te halen. Ik ga daarom in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland en Ambulancezorg Nederland met de vraag welke verbetermaatregelen inmiddels genomen zijn, en nog genomen kunnen worden, om te lange responstijden in dunbevolkte landelijke gebieden, zoals grensregio’s, te voorkomen. Inwoners die buiten de stad wonen moeten zich geen zorgen maken of de ambulance wel op tijd komt.
Kunt u inzicht geven in de werkelijke situatie van de spoedzorg in de grensregio’s? Op welke cijfers baseert u zich hierbij? Indien deze cijfers ontbreken, welke informatie is nodig om hier een goed beeld van te kunnen krijgen?
Jaarlijks in juli levert AZN het Sectorkompas op.4 Het Sectorkompas bevat informatie over ambulancezorg en is gebaseerd op gegevens aangeleverd door RAV’s. U vindt daar de cijfers per veiligheidsregio. In het laatst gepubliceerde sectorkompas over 2023 is opgenomen dat 95% van de spoedritten (A1-inzetten) in veel regio’s binnen 17 minuten bij de patiënt is.
Kunt u aangeven hoe vaak het gebeurt dat in de grensregio’s soms ook Duitse en Belgische ambulances bij spoedgevallen naar Nederland uitrukken? Indien deze gegevens niet worden bijgehouden, waarom is dat zo?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Reden hiervoor is dat het geen vergelijkbare inzetten zijn. Buitenlandse ambulance eenheden hebben niet dezelfde kwaliteitsstandaarden als wij in Nederland hebben. Inzet van een buitenlandse ambulance is erop gericht om professionele eerste hulp te verrichten, zoals het snel starten van een reanimatie. Hierna komt er altijd een Nederlandse ambulance aan te pas die bijvoorbeeld medicatie kan toedienen of een vrije ademweg kan creëren. De Nederlandse ambulance neemt de zorg op dat moment ook over.
Is het mogelijk dat, wanneer de inzet van Duitse en Belgische ambulances wordt meegerekend, de aanrijtijden vaker binnen de norm van vijftien minuten vallen?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Dit aantal is overigens te verwaarlozen en zou geen grote impact maken op de gemiddelde responstijd van de regio.
In hoeverre wordt kunstmatige intelligentie (AI) momenteel ingezet om de inzet van ambulances te verbeteren?
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Slimme en specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin, door zoveel mogelijk factoren mee te wegen. Denk aan historische data van ambulanceritten, verkeersomstandigheden, de positie-informatie van overige ambulances, enzovoort. Dit vraagstuk heeft de volle aandacht van de ambulancesector.
Ziet u mogelijkheden om AI breder in te zetten binnen de ambulancezorg, bijvoorbeeld om sneller de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance te identificeren of om beter te voorspellen waar de vraag naar spoedzorg het grootst zal zijn? Welke stappen onderneemt u om dit te onderzoeken of te implementeren?
Op 25 oktober 2023 heeft u een rapportage van AZN ontvangen, waarbij in kaart is gebracht wat de ervaringen en voor- en nadelen zijn van het gebruik van kunstmatige intelligentie voor de logistieke optimalisatie van ambulancezorg.5 AZN heeft digitale transformatie en het benutten van technologische ontwikkelingen zoals AI als centraal thema opgenomen in hun visiedocument.6 Het verkennen en toepassen van AI staat de komende jaren dus op de agenda van de sector.
Op 18 december jl. heb ik u ook geïnformeerd hoe het Ministerie van VWS samen met de zorgsector werkt aan de aanpak en kaders voor AI in de zorg.7 Hiervoor organiseert VWS momenteel rondetafelgesprekken waarbij AZN betrokken is.
De emancipatie van lhbtqia+ personen en vrouwen in Nederland |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat alle verschillende onderzoeken en monitoren naar onder meer acceptatie, pesten en geweld tegen lhbtqia+ personen, zowel internationaal als in eigen land, een zeer zorgwekkende tendens laten zien en hoe ziet u in dit licht uw rol als coördinerend bewindspersoon op emancipatiebeleid?
Als coördinerend bewindspersoon beschouw ik het als mijn taak mij elke dag in te spannen voor de gelijkwaardigheid, veiligheid en acceptatie van eenieder in Nederland, ongeacht diens achtergrond, geslacht of seksuele gerichtheid. Iedereen moet de vrijheid en veiligheid voelen om zich te kunnen uiten en zichzelf te zijn. Gelijke behandeling en gelijkwaardige kansen voor iedereen zijn daarvoor essentieel. Voor discriminatie en intolerantie is geen plek in Nederland. Ik stimuleer en faciliteer initiatieven vanuit de samenleving, bevorder samenwerking, normeer bij misstanden en zorg voor samenhang in het emancipatiebeleid van dit kabinet.
Onderzoeken en monitoren geven een gemengd beeld van de acceptatie van lhbtiq+ personen. Elke indicatie van achteruitgang of stagnatie vind ik zorgelijk. Uit de onderzoeken blijkt dat er nog veel stappen te zetten zijn. Denk bijvoorbeeld aan de toename van online haat en discriminatie en de kwetsbare situatie van transgenderpersonen en lhbtiq+ personen van kleur. Toch zijn er ook hoopvolle ontwikkelingen. Zo stemmen de cijfers uit de meest recente lhbtiqa+- monitor mij optimistisch.1 Hieruit blijkt dat een overgroot deel van de samenleving een positieve houding heeft tegenover lhbtiq+ personen en de acceptatie van intersekse personen groeit.
Deelt u de mening dat de toename van (online) haat, geweld, pesterijen en uitsluiting van lhbtqia+ personen vragen om politieke steun en daadkracht in het belang van de acceptatie en veiligheid van lhbtqia+ personen en vindt u ook dat recente uitspraken van de president van de Verenigde Staten dit belang onderstrepen?
Het kabinet zet zich in voor de veiligheid, gelijkwaardigheid en acceptatie van eenieder. Lhbtiq+ personen hebben onevenredig vaak te maken met discriminatie, haat, geweld, pesterijen en uitsluiting. Dit is onacceptabel en het kabinet pakt dit hard aan. In de Emancipatienota zal ik aangeven op welke wijze wij dit concreet vormgeven.
Internationale ontwikkelingen die indruisen tegen de acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen moeten we uiteraard adresseren. Middels het buitenlandbeleid zet het kabinet in op de versterking van hun positie.
Zo ja, kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat er bezuinigd wordt op onder andere organisaties die zich inzetten voor de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen terwijl het aantal meldingen van discriminatie toeneemt en deelt u de mening dat deze bezuinigingen op dit moment zeer onwenselijk zijn en niet te rijmen vallen met de grote zorgen omtrent toenemende discriminatie?
Het kabinet zet zich in voor het bevorderen van de veiligheid van lhbtiq+ personen. Daarvoor is het van belang dat meldingen op een zorgvuldige manier worden behandeld en opgevolgd. Keuzes die het kabinet maakt in het kader van gezonde overheidsfinanciën en andere maatschappelijke opgaven doen niets af aan deze ambitie. Zo werken wij aan een Actieplan Veiligheid lhbtiq+ personen en financieren we het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie Politie. Binnen de politie is veel aandacht voor dit onderwerp. Men zet in op expertise, acceptatie en bewustwording, bijvoorbeeld met het netwerk Roze in Blauw. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan verhoging van de meldingsbereidheid het versterken van de antidiscriminatievoorzieningen, bijvoorbeeld door te werken aan één centrale organisatie waar discriminatie kan worden gemeld. Voor verdere details verwijs ik naar de Kamerbrief die uw Kamer hierover heeft ontvangen.2
Uit de toename van het aantal meldingen kan overigens niet de conclusie getrokken worden dat discriminatie daadwerkelijk toeneemt, mede omdat wordt ingezet op verhoging van de meldingsbereidheid en het verbeteren van de meldstructuur. Uit de veiligheidsmonitor van het CBS blijkt bijvoorbeeld dat de ervaren discriminatie in 2023 vergelijkbaar is met die in 2021.3
Kunt u nader toelichten welke organisaties geraakt worden door de subsidietaakstelling op emancipatie in de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en welke organisaties zijn dit precies, waar wordt op bezuinigd en welke consequenties heeft dit?
Het kabinet heeft in de uitwerking van het regeerprogramma weloverwogen keuzes gemaakt ten aanzien van de bezuinigingen. Zodoende willen wij onze maatschappelijke ambities realiseren en daarbij de overheidsfinanciën gezond houden. Ik realiseer mij dat bezuinigingen mensen en organisaties raken. Ik zal dit dan ook op zorgvuldige wijze uitvoeren. De subsidietaakstelling voor de directie Emancipatie binnen de begroting van OCW loopt in de komende jaren op tot een structureel jaarlijks bedrag van € 151.000 in 2029. Dit raakt niet aan de lopende subsidies. De instellingssubsidies zijn tot 2027 gegarandeerd en er zal niet worden gekort op lopende projectsubsidies. Binnen de nieuwe financiële realiteit zal worden bezien hoe het emancipatiebeleid zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden vormgegeven en welke subsidieverzoeken gehonoreerd kunnen worden. De Kamerbrief Emancipatie4 en de Emancipatienota -die uw Kamer in Q2 2025 ontvangt- vormen de leidraad voor de prioriteiten van dit kabinet en de keuzes die worden gemaakt.
Bent u ook bereid om de voorgenomen bezuinigingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke onderwerpen ziet u zelf als beleidsprioriteit en welke doelen heeft u en hoe gaat u die bereiken?
In de Kamerbrief Emancipatie van 18 november jongstleden5 heb ik toegelicht wat mijn doelen en beleidsprioriteiten zijn. De kern is dat iedereen in Nederland veilig moet zijn en volwaardig mee kan doen in de samenleving. Dat er gelijkwaardige kansen zijn voor iedereen om diens leven zelfstandig vorm te geven zoals die dat wil. Zeker voor vrouwen en lhbtiq+ personen moeten we nog flinke stappen zetten om dit te bereiken. In de Emancipatienota zal ik mijn ambities en bijbehorende maatregelen verder concretiseren.
Wat gaat u doen om non-consensuele en niet-noodzakelijke medische handelingen bij intersekse kinderen wettelijk te verbieden en kunt u ook een helder tijdsplan leveren voor de uitvoering van deze motie?1
De regulering van non-consensuele en niet-noodzakelijke medische behandelingen bij intersekse kinderen is een complex en gevoelig onderwerp. Ik hecht dan ook veel waarde aan een zorgvuldig proces waarbij belanghebbenden en specialisten goed worden betrokken. Onderdeel hiervan was het rondetafelgesprek, waarvan ik het verslag op 14 november 2024 met uw Kamer heb gedeeld.7 Ik zal op korte termijn een brief aan uw Kamer sturen waarin ik u informeer over het vervolgproces en bijbehorend tijdspad.
Hoe staat het met de wettelijke regeling voor meerouderschap en meeroudergezag, in lijn met het advies van de staatscommissie Herijking ouderschap?
Voor de laatste stand van zaken en vervolgstappen rondom meerouderschap en -gezag verwijs ik naar de Kamerbrief van 10 maart jongstleden. 9
Wat is er gebeurd sinds de kabinetsbrief van oktober 2024 en kunt u nader toelichten welke concrete maatregelen er tot nu toe zijn genomen en kunt u een helder tijdsplan geven met concrete vervolgstappen?2
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete maatregelen neemt u om de (sociale) veiligheid van lhbtqia+ vluchtelingen te verbeteren en op welke termijn, gelet op de signalen over discriminatie en onveilige situaties in opvangcentra?3
Signalen van discriminatie en onveilige situaties van lhbtiq+ personen neemt het kabinet heel serieus. Waar nodig neemt het kabinet maatregelen. Samen met het COA zet het kabinet zich in voor de veiligheid van lhbtiq+ asielzoekers middels preventie, begeleiding en het aanpakken van incidenten. Hierbij twee voorbeelden:
Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid inventariseer ik momenteel wat werkt om de veiligheid van lhbtiq+ personen verder te bevorderen. Daarbij is ook specifiek aandacht voor de positie van lhbtiq+ asielzoekers en situaties in opvanglocaties. De uitkomsten van de inventarisatie verwachten wij voor het eind van 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Mede op basis van deze uitkomsten zullen wij onze vervolginzet bepalen.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om, mede in lijn met het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) om het verlofstelsel te transformeren, ook transitieverlof voor transgenderpersonen wettelijk te verankeren? Zo ja, wordt dit meegenomen in het traject naar een beter verlofstelsel?4
Het kabinet werkt aan de vereenvoudiging van het verlofstelsel, zoals ook is aangekondigd in het regeerprogramma. Het verlofstelsel wordt ingedeeld in drie clusters, namelijk:12 verlof rond de zorg voor kinderen;13 verlof rond de zorg voor naasten en;14 persoonlijk verlof. Dit is in lijn met de indeling die de SER voorstelt in het advies Balans in maatschappelijk verlof.15
Welke concrete stappen zet u om het verkrijgen van een X in het paspoort toegankelijker te maken en per wanneer verwacht u dat dit proces (financieel) toegankelijk is, ook voor mensen zonder de middelen voor een gang naar de rechter?
Voormalig Kamerlid Van Ginneken (D66) heeft op 27 oktober 2023 het initiatiefwetsontwerp Wet vereenvoudiging non-binaire geslachtsvermelding in consultatie gebracht. Ter ondersteuning van dit initiatiefvoorstel is op 7 juli 2023 de Kamerbrief inventarisatie geslachtsvermelding «X» naar uw Kamer verzonden.16 Het is nu aan de initiatiefnemer om eventueel vervolgstappen te nemen.
Welke concrete maatregelen neemt u om de rechten van transpersonen en vrouwen beter te beschermen tegen organisaties die deze rechten onder druk zetten en kunt u concreet aangeven wat u heeft geleerd van de situatie in de VS, waarbij deze organisaties de maatschappelijke dialoog en het politiek discours verregaand beïnvloeden?
Rechten voor vrouwen en transpersonen zijn fundamentele mensenrechten. Het kabinet staat pal voor deze rechten. Organisaties en individuen hebben de vrijheid om binnen de kaders van de wet hun mening te uiten. Wel vind ik het van belang dat er wordt opgetreden tegen intimidatie en desinformatie. Daarom ondersteun ik organisaties om weerbaarder te worden. Zo leren leerlingen in het onderwijs goed om te gaan met bronnen en informatie en neemt het kabinet maatregelen onder coördinatie van het Ministerie van BZK binnen de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie.
Ook internationaal staat het kabinet voor deze rechten. Samen met MBZ en in samenwerking met gelijkgestemde landen voer ik een proactieve inzet, onder andere in EU- en VN verband, om de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen te beschermen. Zo verdedigen we internationale afspraken op relevante thema’s, ondersteunen we mensenrechtenverdedigers en Europese lhbtiq+ koepelorganisaties en steunen we de Europese Commissie in haar rol als hoedster van de Europese verdragen. Dit vraagt om internationale samenwerking en dialoog en daar zet ik mij voor in. Zo was ik op 10 en 11 maart aanwezig bij de 69e zitting van de Commission of the Status of Women bij de Verenigde Naties in New York. Daar sprak ik met collega-bewindspersonen over mogelijkheden voor verdere samenwerking op het gebied van vrouwenrechten en gender- en lhbtiq+ gelijkheid. Op 16 april neem ik deel aan de Informele EU-Raad voor Gelijkheid, waarbij ik ook specifiek met EU-collega’s deze thema’s zal bespreken.
Bent u het ermee eens dat Regenboogsteden en -provincies een essentiële rol spelen in de bevordering van het lhbtqia+ emancipatie en dat u er alles aan doet om ervoor te zorgen dat de financiële middelen hiervoor niet sneuvelen bij bezuinigingen?
Ja, Regenboogsteden en -provincies leveren een belangrijke bijdrage aan de veiligheid en emancipatie van lhbtiq+ personen. Het huidige programma met 56 Regenboogsteden en met de Regenboogprovincies loopt van 2023 tot en met 2026. Om de opbrengsten van het huidige programma in beeld te brengen, start ik nog dit jaar met een evaluatie naar de opbrengsten van deze samenwerking.
Klopt het dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet van plan is de evaluatie van de pilot voor discriminatierechercheurs met de Kamer te delen en is het kabinet bereid de bevindingen alsnog met de Kamer te delen, zodat de Kamer geïnformeerd en weloverwogen kan beslissen over de uitbreiding van het aantal discriminatierechercheurs?
Het kabinet zal deze evaluatie met uw Kamer delen. De Minister van Justitie en Veiligheid zal dit meenemen in de brief Halfjaarbericht politie 2025, die is voorzien voor juni 2025.
Het bericht 'Verdachte van UvA-rellen voor rechter: 'Politie was goed beschermd, ik ben onschuldig'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Verdachte van UvA-rellen voor rechter: «Politie was goed beschermd, ik ben onschuldig»»?1
Ja.
Hoe duidt u het gedrag van de 24-jarige, inmiddels veroordeelde, studente Simone, die een bulldozer beklom en stokken naar de politie heeft gegooid, maar zelf verklaarde dat zij niks fout heeft gedaan?
Het gebruik van fysiek geweld tegen de politie is onacceptabel. Het is dan ook goed dat er aangifte wordt gedaan. Het duiden van individuele gedragingen en het beoordelen van de strafbaarheid ervan laat ik over aan de rechter.
Bent u het eens met Ramon Meijerink, voorzitter van de politievakbond, die haar uitspraak «Ik heb met stokken gegooid. Maar ik denk niet dat dit onder zwaar geweld valt, omdat de politie goed beschermd is.», «de wereld op zijn kop» noemt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat studenten die openlijk geweld hebben gepleegd en hiervoor zijn veroordeeld bijdragen aan een groot gevoel van onveiligheid onder de medestudenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?
Het plegen van openlijk geweld door studenten op de campus is onacceptabel. Dit kan inderdaad bijdragen aan de (gevoelens van) onveiligheid onder medestudenten. Een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers is een verantwoordelijkheid van iedere universiteit en hogeschool.
Onderschrijft u dat het plegen van openlijk geweld en zware mishandeling naast een verstoring ook een gevaar voor de openbare orde is?
Ja, ik onderschrijf dat het plegen van openlijk geweld en zware mishandeling, naast het veroorzaken van een verstoring, tevens een direct gevaar vormt voor de openbare orde. Dergelijke handelingen ondermijnen de veiligheid van onze samenleving en verzwakken het vertrouwen in de rechtsstaat.
Bent u voornemens de motie «Veiligheid op school», die de regering verzoekt zich maximaal in te spannen voor het intrekken van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en een gevaar zijn voor de openbare orde, uit te voeren en het visum van de Chinese studente in te trekken?2
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief3 wordt de motie uitgevoerd door het kabinet. Ik kan echter niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin kan ik het volgende delen over het beleid inzake openbare orde en verblijfsvergunningen voor studie. Studenten van buiten de Europese Unie mogen in Nederland rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning. Een verblijfsvergunning die op deze basis wordt verleend, kan – net als iedere andere reguliere verblijfsvergunning – worden ingetrokken door de IND wanneer er sprake is van een gevaar voor de openbare orde waarbij elke beslissing zorgvuldig getoetst wordt aan de wet- en regelgeving en individuele omstandigheden.
Openlijke geweldpleging (artikel 141 Sr) en zware mishandeling (artikel 302 Sr) kunnen, indien een onherroepelijke veroordeling volgt, ertoe leiden dat in een individueel geval wordt vastgesteld dat er een gevaar voor de openbare orde bestaat waardoor een verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Of dit daadwerkelijk zo is, wordt door de IND beoordeeld aan de hand van de glijdende schaal (artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit). Deze glijdende schaal legt een verband tussen de opgelegde onherroepelijke straf en de duur van het rechtmatige verblijf in Nederland: hoe langer een vreemdeling in Nederland verblijft, des te zwaarder de straf moet zijn om tot intrekking van de verblijfsvergunning te kunnen leiden. De intrekking gebeurt altijd op basis van een individuele beoordeling, ook als wordt voldaan aan de glijdende schaal. Bij de intrekking zal ook door de IND worden bezien of er een maatregel zoals een inreisverbod, ongewenstverklaring of een besluit tot signalering opgelegd kan worden. Dit ligt primair bij de Minister van Asiel en Migratie.
Op welke termijn kunt u het visum van deze Chinese studente intrekken?
In het algemeen is het zo dat de termijn waarop een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken door de IND, volledig afhangt van de uitkomst van een juridische beoordeling en de daarbij horende procedure. Zodra de noodzakelijke onderzoeken en de rechtsgang zijn afgerond, kunnen passende maatregelen – waaronder een mogelijke vergunning intrekking – worden genomen. Dit ligt primair bij de Minister van Asiel en Migratie.
De zorgwekkende staat van het funderend onderwijs op Curaçao |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat de Inspectie van het Onderwijs in haar nieuwste rapport een zorgwekkend beeld over het funderend onderwijs op Curaçao moet schetsen?1
Curaçao, Aruba en Sint Maarten zijn autonome landen binnen het Koninkrijk en onderwijs is zodoende een landsaangelegenheid van de Caribische landen. Het is hierdoor niet aan het Ministerie van OCW om uitspraken te doen over rapporten over het onderwijs in Curaçao die zijn opgesteld door de Inspectie van het Onderwijs van Curaçao of één van de andere landen. Desalniettemin werken we onder andere via de Landspakketten en in het Ministerieel Vierlandenoverleg OCW (M4LO) op vrijwillige basis samen met de Caribische landen aan verbeteringen en hervormingen in het onderwijs.
Klopt het beeld dat dit het derde rapport is in korte tijd, en één van de vele in de afgelopen tien jaar, die structurele problemen blootleggen, maar dat desondanks concrete veranderingen lijken uit te blijven? Zo ja, wat betekent dit voor de toekomstkansen van kinderen en jongeren die opgroeien op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Geldt zo’n zorgwekkend beeld ook in deze mate voor het funderend onderwijs op Aruba en Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is deze zorgwekkende situatie ook een specifiek punt van aandacht geweest bij het Ministerieel Vierlandenoverleg OCW (M4LO) 2024, waarbij de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland elkaar – ditmaal niet in persoon, maar schriftelijk – ontmoetten?2
De staat van het funderend onderwijs op Curaçao zoals genoemd in het inspectierapport is geen specifiek punt van aandacht geweest bij het M4LO. De M4LO-structuur met de bijbehorende ambtelijke stuurgroep en werkgroepen is gebaseerd op continue vrijwillige samenwerking en kennisdeling tussen de vier landen binnen het Koninkrijk, met de gelijkwaardigheid van ieder land als uitgangspunt. Onderwerpen die urgent zijn voor alle landen binnen het Koninkrijk kunnen door elk van de landen worden geagendeerd en worden bij instemming van de andere landen gezamenlijk opgepakt. Het Ministerie van OCW werkt nauw samen met Curaçao en ook Aruba en Sint Maarten op onder andere de lerarenopleiding, taal, de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt, doorstroom en verbetering van het studentsucces van Caribische studenten in het Koninkrijksbrede programma Strategic Education Alliance (SEA).
Kunt u puntsgewijs uiteenzetten in hoeverre de Slotconclusies Onderwijs en Wetenschap november 2024 Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland kunnen en moeten meehelpen om deze problematiek op Curaçao aan te pakken?3
In de Slotconclusies van het schriftelijke M4LO van november 2024 hebben de landen van het Koninkrijk een aantal afspraken gemaakt die bijdragen aan het oplossen van de door u beschreven problematiek.4 Via het samenwerkingsverband Kibrahacha wordt gewerkt in het kader van samen opleiden aan de lerarenopleidingen op de benedenwindse eilanden. Het netwerk Nederlands als Vreemde Taal (NVT) Carib draagt bij aan meertaligheid in de klas. Ook werken de landen via de werkgroep Rode Draden Doorlichting waar mogelijk samen aan het opvolgen van de aanbevelingen uit de doorlichtingen van het onderwijs, uitgevoerd in het kader van de landspakketten
In hoeverre wordt uw gezamenlijke aanpak van de problematiek ondersteund met specifieke aandacht voor goed onderwijs op de BES-eilanden?
In het M4LO worden de Caribisch Nederlandse eilanden vanwege hun status als bijzondere gemeenten van Nederland vertegenwoordigd door het land Nederland. De onderwerpen in het M4LO zijn (ei)landoverstijgend en zijn dus ook van belang voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Tevens vanwege de regionale verbondenheid werken we nauw samen met de landen om ook het onderwijs op Caribisch Nederland te verbeteren, met name door middel van de programma’s Kibrahacha en SEA. Aangezien OCW voor Caribisch Nederland een andere verantwoordelijkheid heeft dan voor de landen vragen sommige onderwerpen om een andere aanpak dan agendering in het M4LO. Met Bonaire, Saba en Sint Eustatius werken we onder andere samen aan de uitvoering van de derde onderwijsagenda per eiland6.
Hoe gaat u de uitvoering van de motie White c.s. over een plan van aanpak om het onderwijs in Caribisch Nederland te verbeteren betrekken bij de Koninkrijksbrede afspraken voor het M4LO 2025?4
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?»?1
Ja.
Klopt het dat de kale gasprijs momenteel zo’n 48 cent per kuub is, daarbovenop nog zo’n 70 cent energiebelasting en btw komt en dat de energieleverancier daar nog ongeveer 12 cent inkoopvergoeding op doet?
De (variabele) leveringstarieven die consumenten betalen voor gas bestaan uit het kale leveringstarief (de inkoopprijs en een opslag van de leverancier), de energiebelasting en de btw van 21%. De groothandelsprijs voor gas (TTF) bedraagt momenteel circa € 0,42/m3 (19 maart 2025). De inkoopprijs die de leverancier rekent zal echter afhankelijk zijn van de inkoopstrategie van deze leverancier. Volgens het CBS2 werd er in januari door consumenten gemiddeld circa € 1,33/m3 betaald voor één kubieke meter gas. Circa € 0,58 is hiervan toe te schrijven aan de energiebelasting op aardgas, circa € 0,23 aan de btw en € 0,52 aan het kale leveringstarief. Hierin is de jaarlijkse belastingvermindering in de energiebelasting niet meegerekend. Dit is in 2025 een vast bedrag van € 524,95 exclusief btw (€ 635,15 inclusief btw). Als we aannemen dat 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas aanmerkelijk minder: circa € 0,28/m3 bij een gemiddeld huishouden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel inkomsten er dit jaar verwacht worden door de energiebelasting en btw op gas? Kunt u tevens inzichtelijk maken wat de inkomsten de afgelopen 15 jaar bedroegen, waarbij tevens vermeld wordt welk percentage aan energiebelasting en btw per jaar gold?
In tabel 1 is vanaf 2011 weergegeven hoeveel opbrengsten er waren vanuit de energiebelasting op aardgas en de opbrengsten uit elektriciteit en de belastingvermindering samen. Hierbij zijn vanaf de introductie in 2012 de opbrengsten uit energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) opgeteld. De ODE is vanaf 2023 geïntegreerd in de energiebelasting. Ook is weergegeven wat de in dat jaar geldende tarieven waren in de verschillende schijven aardgas. Hierbij zijn opnieuw de energiebelasting en ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. In de tweede kolom van rechts is het in dat jaar geldende btw-percentage toegevoegd. Gegevens over de btw-ontvangsten specifiek op aardgas zijn niet beschikbaar. In tabel 1 zijn een oploop in de energiebelastingtarieven en de opbrengst op aardgas te zien. Voor 2025 heeft het kabinet de voorgenomen tariefverhoging tot een verbruik van 170.000 m3 teruggedraaid. De energiebelastingtarieven en ontvangsten op elektriciteit nemen juist af. Dat is te zien in tabel 2; hierbij zijn de energiebelasting en de ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. Met de schuif in de energiebelasting (verhoging op aardgas en verlaging op elektriciteit) wordt beoogd elektrificatie te bevorderen. De belastingvermindering en het budgettaire beslag ervan nemen in de loop der jaren toe. Dat is te zien in tabel 3. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
t/m 5.000 m3 0,1639
vanaf 5.000 m3 0,1419
0,0393
0,0125
0,0082
19%
2.742 mln.
t/m 5.000 m3 0,1667
vanaf 5.000 m3 0,1443
0,0400
0,0127
0,0083
21%
2.445 mln.
0,1885
0,0448
0,0163
0,0117
21%
3.100 mln.
0,1940
0,0463
0,0168
0,0121
21%
2.805 mln.
0,1985
0,0705
0,0275
0,0124
21%
2.840 mln.
0,2630
0,0737
0,0267
0,0130
21%
3.700 mln.
0,2684
0,0696
0,0254
0,0135
21%
3.849 mln.
0,2885
0,0753
0,0274
0,0147
21%
4.068 mln.
0,3455
0,0815
0,0297
0,0159
21%
4.618 mln.
0,4106
0,0858
0,0446
0,0338
21%
5.314 mln.
0,4337
0,0890
0,0471
0,0360
21%
5.873 mln.
0,4497
0,0902
0,0478
0,0366
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
5.413 mln.
0,4898
0,0962
0,0511
0,0392
21%
4.329 mln.
0,5830
0,2238
0,1286
0,0489
21%
6.066 mln.
0,5782
0,3157
0,2035
0,0539
21%
6.125 mln.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–1.000 m3 en tweede schijf 1.001–170.000 m3. De tarieven zijn gelijk.
0,1121
0,0408
0,0109
0,0005
19%
0,1140
0,0415
0,0111
0,0005
21%
0,1176
0,0438
0,0117
0,0005
21%
0,1208
0,0458
0,0122
0,0005
21%
0,1232
0,0515
0,0137
0,0006
21%
0,1063
0,0570
0,0152
0,0006
21%
0,1087
0,0613
0,0164
0,0007
21%
0,1178
0,0707
0,0188
0,0008
21%
0,1175
0,0812
0,0216
0,0009
21%
0,1250
0,0883
0,0340
0,0010
21%
4.912 mln.
0,1243
0,0927
0,0363
0,0010
21%
4.991 mln.
0,0673
0,0854
0,0348
0,0011
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
3.487 mln.
0,1260
0,1005
0,0394
0,0012
21%
4.387 mln.
0,1088
0,0904
0,0394
0,0019
21%
4.144 mln.
0,1015
0,0637
0,0387
0,0032
21%
3.853 mln.
Voor zover beschikbaar.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–2.900 kWh en tweede schijf 2.901–10.000 kWh. De tarieven zijn gelijk.
319
319
319
319
319
319
309
309
258
436
– 3.509 mln.
462
– 3.800 mln.
682
– 5.610 mln.
493
– 4.234 mln.
522
– 4.363 mln.
525
– 4.633 mln.
Voor zover beschikbaar.
Kunt u zowel de gemiddelde kale gasprijs als de gemiddelde consumenten gasprijs van de afgelopen 15 jaar inzichtelijk maken?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft inzicht in wat consumenten gemiddeld betaalden voor de levering van één kubieke meter gas sinds 2009.3 Deze cijfers betreffen niet de variabele leveringstarieven die energieleveranciers rekenen aan consumenten, maar betreffen de totale prijs inclusief vaste kosten zoals nettarieven binnen een bandbreedte van het jaarverbruik van deze consumenten. Zowel de reeks met als zonder overheidsheffingen laat sinds 2021 een stijging zien ten opzichte van de jaren daarvoor.
Bent u het eens met de bewering uit het artikel dat niet de «de energiecrisis, het ontbreken van Gronings gas en het niet meer leveren van Russisch gas» ten grondslag ligt aan de hoge gasprijzen, maar dat dat voornamelijk ligt aan de energiebelasting?
Nee. De hogere leveringstarieven voor gas worden zowel veroorzaakt door de gestegen groothandelsprijzen als door de verhoogde energiebelasting. Ook de prijs die consumenten betalen zonder de overheidsheffingen is gestegen sinds 2021. Ter illustratie: het gemiddelde variabele leveringstarief voor gas is sinds 2021 gestegen van circa € 0,81/m3naar € 1,33/m3in januari 20254. Het kale leveringstarief is in die periode gestegen van € 0,25/m3 naar € 0,52/m3 en de overheidsheffingen van € 0,57/m3 naar € 0,81/m3. Het kale leveringstarief en de energiebelasting hebben dus ongeveer een even groot aandeel in de hogere leveringstarieven voor gas sinds 2021. In dezelfde periode is de belastingvermindering toegenomen van € 462 naar € 525. Dit dempt de stijging van de energiebelastingtarieven.
Klopt het dat als Nederland de energiebelasting niet steeds had verhoogd vanaf 2015, de consument nu ongeveer 93 cent per kuub gas zou moeten betalen?
Dat klopt min of meer. Het huidige kale leveringstarief is € 0,52/m3 (zie vraag 2). De energiebelasting en ODE bedroegen in 2015 € 0,1985/m3. Wanneer dit integrale tarief niet beleidsmatig zou zijn aangepast in de periode 2015–2025 zou het alleen jaarlijks geïndexeerd zijn met de tabelcorrectiefactor. In 2025 zou het tarief dan € 0,2523/m3 zijn geweest (exclusief btw). Het variabele leveringstarief inclusief btw zou hiermee (0,52+0,2523)*1,21= € 0,93/m3 inclusief btw bedragen. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat tegenover de hogere energiebelasting op aardgas een lagere energiebelasting op elektriciteit en een hogere belastingvermindering in de energiebelasting staat. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
Welke inhoudelijke grondslag heeft dit kabinet om de belasting op gas niet te verlagen? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de bewering uit het artikel waarin gesteld wordt dat de overheid wil dat consumenten verduurzamen en de CO2-uitstoot daalt?
Het kabinet heeft in 2025 de energiebelasting op gas verlaagd. De energiebelasting op gas is gedurende de periode daarvoor verhoogd om een financiële prikkel te geven om te verduurzamen, zowel door middel van elektrificatie als door energiebesparing. Om de gevolgen van de verhoging van de energiebelastingtarieven op aardgas voor de energierekening van huishoudens te dempen, is de energiebelasting op elektriciteit tegelijkertijd verlaagd en is de belastingvermindering verhoogd. Voor een gemiddeld huishouden is per saldo de betaalde energiebelasting in de afgelopen jaren afgenomen. In het voorjaar besluit het kabinet over alternatief beleid om de afgesproken klimaatdoelen in zicht te brengen. Het verder verlagen van de energiebelasting op aardgas zou het nog moeilijker maken om de klimaatopgave te halen en is niet mogelijk zonder financiële consequenties. Bij de verlaging in 2025 heeft het kabinet de ruimte genomen die er is binnen de afspraken over de mijlpalen op het gebied van de energiebelasting in het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Waarom heeft dit kabinet aangekondigd dat de energiebelasting op gas zou worden verlaagd, terwijl dit in werkelijkheid met slechts 1 cent per kuub is gebeurd, afgekondigd op 1 januari? Klopt het dat door deze «verlaging» een gemiddeld huishouden slechts 1 euro per maand minder kwijt is aan de energierekening?
De gemiddelde aardgaswoning had in 2023 een jaarverbruik van 1.020 m3 aardgas5. De verlaging van de energiebelasting op gas zorgt bij dat verbruik voor een voordeel van € 10,20 op de energierekening in 2025.
Waarom heeft u besloten een nivellerend noodfonds in het leven te roepen, waarbij alleen de armste huishoudens profiteren, terwijl ieder Nederlands huishouden op dit moment te maken heeft met een torenhoge energierekening?
Niet ieder huishouden heeft momenteel te maken met stijgende energieprijzen. In januari had circa 54% van de huishoudens een vast contract voor gas6. Deze huishoudens hebben de gastarieven op een eerder moment voor één of meerdere jaren vastgezet en krijgen pas te maken met mogelijk hogere tarieven op het moment dat dit contract afloopt. Circa 41% heeft een variabel contract en krijgt daarom twee tot enkele keren per jaar te maken met tariefwijzigingen. In hoeverre deze groep iets merkt van de prijsstijging is afhankelijk van het wijzigingsmoment van het tarief. Mensen met een dynamisch contract krijgen wel direct te maken met prijsschommelingen op de groothandelsmarkt. Dit kan zowel een gunstig als ongunstig effect op de tarieven hebben. Dit geldt voor circa 5% van de Nederlandse huishoudens.
Desalniettemin ziet het kabinet dat een deel van de huishoudens in Nederland moeite heeft met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. Om de problemen voor deze huishoudens te verminderen werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie. Het Noodfonds is hier onderdeel van.
Bent u het eens met de bewering dat door het sluiten van het Groninger gasveld de Nederlandse leveringszekerheid is afgenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te bezien welke rol het Groninger gasveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix?
Nee, die bewering deelt het kabinet niet. Tussen 2014 en het gasjaar 2023/24 is de toegestane gaswinning uit het Groningenveld gedaald van 42,5 miljard m3 tot 0,0 m3 zonder dat dit tot een probleem met de leveringszekerheid heeft geleid. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om te bezien welke rol het Groningenveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix. Dat ook omdat de wet waarmee de gaswinning uit het Groningenveld definitief is beëindigd, met een grote meerderheid door zowel de Tweede Kamer (op 12 maart 2024) als de Eerste Kamer (op 16 april 2024) is aangenomen. Daarmee is sinds 19 april 2024 gaswinning uit het Groningenveld niet langer toegestaan bij wet en sindsdien heeft NAM als eigenaar en exploitant van het veld de nodige stappen gezet om de nog aanwezige productiefaciliteiten te ontmantelen.
Deelt u de mening dat door de verschoven geopolitieke verhoudingen het zaak wordt dat Nederland haar eigen gas zoveel mogelijk moet benutten?
In het regeerprogramma is opgenomen dat dit kabinet, in belang van de gasleveringszekerheid, en een zo onafhankelijke en divers mogelijke energievoorziening, de nationale productie optimaliseert en de gaswinning op de Noordzee opschaalt.7 Daarbij houdt het kabinet uiteraard wel rekening met de bepalingen uit de Mijnbouwwet ten aanzien van het op een veilige en betrouwbare wijze kunnen winnen.
Op dit moment is Nederland een netto-importeur van gas. Daarom heeft Nederland belang heeft bij een open en transparante interne markt voor gas waarbij vrijelijk over grenzen heen wordt gehandeld. Alleen zo kan er voldoende gas naar Nederland komen. Dit betekent ook dat het in Nederland gewonnen gas niet exclusief kan worden gereserveerd voor binnenlands verbruik.
Kunt u aangeven hoe zorgelijk het is dat de vulgraad van de gasopslagen op dit moment zo laag zijn en nu al ruim onder het vijfjarig gemiddelde voor 1 mei liggen van 42%, zoals u aangaf op eerdere Kamervragen2? Denkt u dat Nederlandse gasaanbieders aankomend jaar een inhaalslag voor de inkoop van gas moeten bewerkstelligen om leveringszekerheid te garanderen? Zo ja, hoe bent u voornemens deze bedrijven hiertoe aan te moedigen?
Een weerbaar en robuust gassysteem is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Gasopslag is een belangrijk onderdeel hiervan. Dat de gasopslagen in de winter gebruikt worden, en de vulgraad dus daalt, is logisch: de functie van seizoensopslagen is om te voorzien in de hogere gasvraag in de winter. Daarbij is het goed om aan te geven dat het ook met een lage vulgraad op 1 april technisch mogelijk is om de opslagen weer adequaat gevuld te krijgen op 1 november9. De capaciteit van de gasinfrastructuur – zoals de LNG-importterminals en de pijpleidingverbindingen met buurlanden – is groot genoeg om voldoende gas in het vulseizoen te kunnen importeren om de gasopslagen gemiddeld tot minimaal 80% te vullen10. Het kabinet ziet hierbij wel een uitdaging, omdat de prijzen voor gas in de aankomende zomer op dit moment hoger zijn dan de gasprijzen voor de daaropvolgende winter (2025/26). Dit kan veranderen. Zo zijn de afgelopen weken de groothandelsprijzen in de komende zomerperiode gedaald. Daardoor is het negatieve verschil tussen de prijs in de zomer van 2025 in de winter van 2025/2026, de zogenoemde negatieve spread, veel kleiner geworden.11
Het kabinet heeft daarom de volle aandacht voor het aankomende vulseizoen. Het kabinet kan – net als eerdere jaren – indien nodig via de vultaak van EBN bijspringen als gasopslagen onvoldoende gevuld worden door marktpartijen. Op basis van deze vultaak kan EBN er ook voor kiezen om gas dat EBN al heeft opgeslagen in de opslag te houden (doorrollen).
Daarnaast herhaalt het kabinet dat het voor de gasleveringszekerheid belangrijk blijft dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichtingen kunnen voldoen. Hierbij wijst het kabinet erop dat in de Energiewet regels worden gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. De ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In april komt het kabinet met een volgende update over de gasleveringszekerheid.
Hakenkruizen en antisemitisme op het United World College (UWC) in Maastricht |
|
Maikel Boon (PVV), Patrick van der Hoeff (PVV) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Weer hakenkruis op muur UWC» en klopt het dat er opnieuw een hakenkruis is geschilderd in een leslokaal van het United World College (UWC) in Maastricht?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u toelichten welke maatregelen de school heeft genomen na de ontdekking van de eerste vijf hakenkruizen en is er in dit verband aangifte gedaan? Zo nee, waarom niet?
De school heeft sinds 2022 zes meldingen ontvangen van hakenkruizen die zijn aangetroffen. In alle gevallen is een intern onderzoek uitgevoerd, zijn gesprekken gevoerd met betrokkenen en zijn de hakenkruizen verwijderd. Verder zijn personeel, leerlingen en ouders hierover geïnformeerd. In één geval heeft de school een leerling als verantwoordelijke kunnen aanwijzen, waarna er disciplinaire maatregelen jegens de leerling zijn genomen. Daarnaast heeft de school extra maatregelen genomen, zoals het plaatsen van camera’s, en de bestaande veiligheidsprotocollen aangescherpt. De inspectie is van oordeel dat de school adequaat gehandeld heeft.
Klopt het dat een Israëlisch meisje van zes jaar werd gedwongen op haar knieën potloden van de vloer op te rapen, enkel vanwege haar Joodse afkomst? Zo ja, wie is hiervoor verantwoordelijk en welke maatregelen zijn genomen om de verantwoordelijke(n) te bestraffen?
In betreffend artikel (en andere publicaties) wordt een aantal incidenten genoemd. Hierover is navraag gedaan bij het bevoegd gezag. Daarbij is per incident de feitelijke situatie en hoe daarop gehandeld is, beschreven. Het beschreven incident in de vraag is ons niet bekend.
Klopt het dat binnen het UWC al jarenlang toenemend antisemitisme speelt, wat heeft geleid tot een onveilige leeromgeving voor Joodse leerlingen en is het daarnaast waar dat het pesten van Joodse leerlingen een structureel probleem is en meerdere Joodse ouders hierover hun zorgen bij de directie hebben geuit? Zo ja, kunt u aangeven of en welke maatregelen de school heeft getroffen?2
Tot op heden heeft de inspectie geen eerdere signalen van antisemitisme op het UWC ontvangen. Desalniettemin vind ik het verschrikkelijk dat Joodse ouders en leerlingen zich onveilig voelen op de school.
Scholen hebben een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid van leerlingen. Pesten, bedreigen of buitensluiten op grond van afkomst of andere identiteitskenmerken is volstrekt onacceptabel. Het is essentieel dat de school direct en adequaat optreedt wanneer dit voorkomt.
Het UWC Maastricht heeft benadrukt dat antisemitisme absoluut onaanvaardbaar is en dat elk gemeld incident zorgvuldig onderzocht wordt. De inspectie heeft geconstateerd dat de school een proactief veiligheidsbeleid voert en daarbij een gestructureerde aanpak hanteert. De school heeft naar aanleiding van recente incidenten extra maatregelen genomen. Zo zijn de veiligheidsprotocollen aangescherpt en is er een conflictenmodule gestart. Ook zijn er gesprekken met leerlingen, ouders en leraren gevoerd en is er externe deskundigheid ingeschakeld.
Indien deze signalen kloppen, welke concrete maatregelen gaat u nemen om het antisemitisme op het UWC in Maastricht aan te pakken?
In Nederland is absoluut geen plaats voor antisemitisme, ook niet op scholen. Wanneer zich toch antisemitische incidenten voordoen, is het essentieel dat scholen goed en adequaat handelen.
Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie ziet op dit moment geen reden voor vervolgstappen. Wel is de inspectie uiteraard alert op eventuele nieuwe signalen. Daarnaast biedt Stichting School & Veiligheid scholen ondersteuning bij het werken aan een veilig schoolklimaat. Ook roep ik de school op om gebruik te maken van de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten op scholen», die ondersteuning biedt bij het herkennen van, omgaan met en melden van antisemitische incidenten.3
De paramedische zorg, o.a. naar aanleiding van het bericht ‘De paramedische zorg wankelt’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Herkent u de berichten over de niet-kostendekkende tarifering van paramedici, onder andere zoals opgetekend in het artikel in Arts en Auto «De paramedische zorg wankelt»?1
Ik herken de berichten over de niet-kostendekkende tarifering van de zorg geleverd door vrijgevestigde zelfstandige paramedische beroepsbeoefenaren. Deze signalen neem ik serieus.
In de paramedische zorgsectoren gelden vrije tarieven. Dat betekent dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) deze tarieven niet reguleert. Het is aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om samen tot prijsafspraken te komen. Naar aanleiding van signalen en de motie van Kamerlid Krul (12 november 20242), heb ik de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de paramedische zorgmarkten.
In hoeverre hebben het kostenonderzoek paramedische zorg van Gupta2 en het rapport over transparantie van tarieven paramedische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)3 geleid tot veranderingen in de (tarifering van) paramedische zorg? Welke stappen zijn sindsdien gezet?
De onderzoeken van Gupta en de NZa hebben tot verschillende stappen geleid. Zo wordt er bijvoorbeeld meer fysio- en oefentherapie vergoedt vanuit het basispakket voor patiënten met reumatoïde artritis en zijn er geen restricties meer op de zorg voor patiënten met chronic obstructive pulmonary disease (COPD). Ook start dit jaar een vijfjarig experiment om te onderzoeken of bundelbekostiging (een vergoeding per behandeltraject in plaats van per losse behandeling) voor COPD-zorg passende zorg meer stimuleert dan de huidige bekostiging. De NZa gebruikt daarnaast richtsnoeren om de transparantie van tarieven bij de contractering te verbeteren.
Ik heb de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt van de paramedische sectoren. Uw Kamer wordt voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie.
Welke signalen krijgt u over de effecten van de handhaving van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA) in relatie tot de tarieven in de paramedische sector en de verwachting dat vele paramedische zorgprofessionals de (eerstelijns)zorg daardoor verlaten? Wat is uw reactie daarop?
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) geeft op zijn website aan dat er naar schatting 1.300 fysiotherapeuten werkzaam zijn als zzp’er5. Er waren 21.250 fysiotherapeuten werkzaam in de eerste lijn in 20236. Op dit moment heb ik geen concrete signalen ontvangen over de effecten van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA) en de verwachting dat vele paramedische professionals de (eerstelijns) zorg verlaten. Ook de NZa heeft geen concrete signalen ontvangen. De NZa heeft geen specifieke aandacht voor ZZP’ers, aangezien er ook andere vormen van arbeidsverhoudingen bestaan.
Herkent u de signalen die wij krijgen dat paramedische zorgprofessionals graag meewerken aan de transitie naar passende zorg, maar dat het huidige vergoedingensysteem deze transitie in de weg staat? Zo ja, welke signalen zijn daarin wat u betreft prominent? Wat doet u in reactie op deze signalen?
Paramedische zorgverleners spelen een belangrijke rol in de transitie naar passende zorg. Daarvoor is het nodig dat duidelijk is wat onder passende zorg wordt verstaan en dat de vergoeding daarop aansluit. De huidige systematiek bevat een behandelprikkel, wat remmend kan werken voor deze transitie. Daarom start dit jaar het experiment met bundelbekostiging voor COPD-zorg. Dat loopt vijf jaar en moet uitwijzen of deze bekostiging leidt tot betere, passende zorg. Daarnaast heeft Zorginstituut Nederland (ZIN) op verzoek van het Ministerie van VWS onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor een betere omschrijving van de aanspraak om de toegankelijkheid van eerstelijns fysio- en oefentherapie te kunnen bevorderen en bij te dragen aan passende zorg. Het advies verschijnt binnenkort.
Deelt u de mening dat het inzetten van digitale zorg en zorg op afstand, de eigen regie van de zorgvrager helpen vergroten en dat dit zeker in de paramedische zorg van grote toegevoegde waarde is? Zo ja, wat doet u momenteel om digitale zorg en zorg op afstand in de paramedie te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat digitale zorg en zorg op afstand kunnen bijdragen aan het versterken van de eigen regie van de zorgvrager. De inzet van digitale zorg is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders, in samenspraak met zorgvragers en zorgverzekeraars. Ik ondersteun deze ontwikkeling vanuit het Ministerie van VWS met verschillende maatregelen, zoals:
Met deze en andere maatregelen wil ik bijdragen aan betere toegankelijkheid, effectiviteit en eigen regie in de paramedische zorg.
Wat is de reden dat de paramedische zorgsector nauwelijks wordt betrokken, laat staan mee kan praten, bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord? Bent u bereid de paramedische sector alsnog nauwer te betrekken bij deze akkoorden en de transitie naar passende zorg? Zo ja, wat doet u om dat voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
De paramedische zorgsectoren zijn geen formele onderhandelingspartner bij het IZA, maar zijn wel degelijk betrokken bij de inhoud en uitvoering ervan. Regelmatig worden alle zorgpartijen geïnformeerd en vinden gesprekken plaats om input op te halen.
Een belangrijk onderdeel van het IZA is het versterken van de eerstelijnszorg. De paramedische zorgsectoren hebben hierin een belangrijke rol. De partijen die de paramedische zorgsectoren vertegenwoordigen, het KNGF en het Paramedisch Platform Nederland (PPN), zijn daarom nauw betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van de visie voor de versterking van de eerstelijnszorg en nemen deel aan de overleggen die hierover worden georganiseerd.
Op welke manier bent u bereid opvolging te geven aan de conclusie uit het Gupta-rapport dat grotere inzet van e-health een forse besparing kan opleveren, variërend van 4 miljoen euro (9%) bij diëtetiek tot 164 miljoen euro (11%) voor fysiotherapie?
Het Gupta-rapport laat zien dat een grotere inzet van e-health tot besparingen kan leiden voor de genoemde beroepsgroepen. Tegelijk blijkt uit het rapport ook dat succesvolle implementatie afhankelijk is van specifieke omstandigheden per beroepsgroep, zoals regelgeving, het bekostigingsmodel en de acceptatie door patiënten.
Om dit potentieel in de fysiotherapie beter te benutten, ondersteun ik deze ontwikkeling met diverse maatregelen. Deze zijn benoemd bij het antwoord op vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor digitale zorgontwikkeling en dan met name de licentiekosten waarmee paramedische zorgaanbieders momenteel al te maken hebben en gaan krijgen? Herkent u dat in het vergoedingensysteem wel ruimte is voor digitale zorgontwikkeling voor huisartsen, medisch-specialisten en apothekers, maar niet voor paramedische zorgverleners? Zo nee, welke overeenkomsten en verschillen zijn er dan tussen de verschillende zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg? Kunt u dat met cijfers toelichten?
Op dit moment beschik ik niet over een volledig overzicht van de kosten voor digitale zorgontwikkeling binnen de paramedische zorg, waaronder licentiekosten. Deze gegevens worden niet systematisch verzameld. Daarom kan ik ook geen onderbouwd cijfermatig onderscheid maken tussen paramedici en andere beroepsgroepen.
Wel zijn er verschillen tussen sectoren waar de tarieven (grotendeels) worden gereguleerd, zoals de huisartsenzorg, en sectoren waar dat (grotendeels) niet het geval is, zoals de paramedische zorg en de medisch-specialistische zorg. In sectoren waar de tarieven gereguleerd zijn, heeft de NZa de wettelijke taak om
ten minste redelijkerwijs kostendekkende tarieven vast te stellen. De kosten die in de voorliggende periode daadwerkelijk gemaakt zijn worden gemeten en gebruikt om de tarieven vast te stellen. Daaruit volgt dus ook meer directe informatie over de opbouw van de tarieven, zoals kostencomponenten als digitalisering.
Herkent u het aandachtspunt uit het Gupta-rapport dat de toename van verwachte ICT/licentiekosten niet op een passende manier wordt meegenomen in de vergoedingensystematieken? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
De paramedische zorgsectoren kennen vrije prijsvorming. Dat betekent dat zorgaanbieders deze kosten zelf moeten inbrengen bij de contractonderhandelingen met zorgverzekeraars. De NZa heeft de prestaties voor paramedische zorg zo ingericht dat ruimte bestaat om dit soort kosten op te nemen in de prijsafspraken. Het is aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om passende prijsafspraken te maken. Tegelijkertijd blijkt uit signalen dat dit niet altijd eenvoudig is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 voert de NZa een onderzoek uit naar het functioneren van de paramedische zorgmarkten.
Bent u bereid in kaart te brengen met rekenmodellen hoe hybride zorg wel arbeidsuren bespaart voor zorgprofessionals en regie voor zorgvragers en de effectiviteit van paramedische behandelingen vergroot, maar er voor de betrokken zorgverlener geen verlies van inkomsten plaatsvindt? Zo ja, kunnen deze rekenmodellen voor juni 2025 met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn geen rekenmodellen beschikbaar die in kaart brengen hoe hybride zorg bijdraagt aan arbeidsbesparing, regie voor de zorgvrager en behoud van inkomsten voor de zorgverlener. We verkennen mogelijkheden om hier meer inzicht in te krijgen.
Om de inzet van hybride zorg in de paramedische zorg te stimuleren werken we aan het op orde krijgen van de digitale basis, zoals gestandaardiseerde gegevensuitwisseling. Daarbij hoort ook het inzetten van online zorgmodules via de Persoonlijke Gezondheidsomgeving (PGO). Deze activiteiten vallen onder de eerdergenoemde subsidie aan paramedische beroepsgroepen.
Bent u bekend met het antwoord op de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (HR) inzake de zaak-Uber?1
Ja.
De HR stelt dat de omstandigheid van «ondernemerschap» net zo zwaar weegt als alle andere omstandigheden uit het Deliveroo-arrest en dus van doorslaggevend belang kan zijn in het bepalen of er sprake is van schijnzelfstandigheid, hoe verhoudt dit zich tot de webmodule op hetjuistecontract.nl en de handleiding «zzp ja of nee»?
Met «de webmodule op hetjuistecontract.nl» doelt u vermoedelijk op de keuzehulp met 10 vragen op deze website. Op eerdere Kamervragen van het lid Aartsen2 is toegelicht dat het gezichtspunt «of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen», ook wel «extern ondernemerschap genoemd», reeds volwaardig onderdeel is van de communicatie op hetjuistecontract.nl. Zo wordt bij «kenmerken ZZP» het volgende genoemd: «De werkende gedraagt zich naar buiten toe als ondernemer. Bijvoorbeeld doordat hij/zij actief een website beheert en ook andere klussen uitvoert. Terwijl bij «kenmerken loondienst» genoemd staat: «De werkende presenteert zich naar buiten toe niet als ondernemer. Bijvoorbeeld omdat de werkende zich weinig of niet aanbiedt voor andere opdrachtgevers». Ook wordt in stelling 9 uitgevraagd: De werkende heeft steeds verschillende opdrachten en opdrachtgevers, hetgeen (mede) kan wijze op «extern ondernemerschap» van de werkende. Wel wordt gewerkt aan een verdere verduidelijking van alle gezichtspunten van het Deliveroo-arrest, waaronder dus ook het «extern ondernemerschap», op grond van ervaringen van gebruikers van hetjuistecontract.nl.
Mogelijk doelt u met «de handleiding zzp ja of nee» op de pagina met voorbeeldcasussen per sector. Op eerdere Kamervragen van het lid Aartsen3 is aangegeven hoe deze zijn opgebouwd. De (fictieve) casusposities op hetjuistecontract.nl zijn namelijk bedoeld om op een laagdrempelige manier inzicht te krijgen in de relevante aspecten bij de beoordeling van arbeidsrelaties op basis van de genoemde feiten. Om de casusposities niet te lang en daarmee ingewikkeld te maken, komen niet alle gezichtspunten in alle casusposities terug. Dat geldt dus niet alleen voor het gezichtspunt «extern ondernemerschap», maar ook voor de overige gezichtspunten. Er wordt momenteel gewerkt aan het toevoegen van nieuwe casusposities waarin op basis van de gegeven feiten en omstandigheden wel een oordeel gegeven kan worden over alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest. Deze zullen naast de bestaande casusposities worden opgenomen op hetjuistecontract.nl zodat er zowel laagdrempelige inzichten op kunnen worden gedaan, als meer gedetailleerde inzichten uit de uitgebreidere casusposities.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Aartsen2 waarin u stelde dat de webmodule mogelijk aangepast wordt als het antwoord op de prejudiciële vragen aan de HR niet strookt met de inhoud van de webmodule?
Ja.
Acht u het in dit geval voldoende om de webmodule aan te passen, of deelt u de zorg dat de webmodule momenteel te veel onjuiste informatie verspreidt en het wellicht verstandiger is om de module per direct offline te halen om onduidelijkheid te voorkomen?
Ik hecht veel belang aan de communicatie-activiteiten en middelen die bijdragen aan meer duidelijkheid voor opdrachtgevers en werkenden. Ik deel uw kennelijke zorg dat de webmodule onjuiste informatie verspreidt echter niet. De Hoge Raad heeft in antwoord op prejudiciële vragen in de zaak Uber/FNV aangegeven dat het gezichtspunt «extern ondernemerschap» onderdeel is van de holistische weging om te beoordelen wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat er geen rangorde geldt tussen de gezichtspunten in deze weging. Het gezichtspunt «extern ondernemerschap» weegt daarmee dus niet zwaarder of minder zwaar dan de overige gezichtspunten.
In antwoord op Kamervragen van het lid Van Vroonhoven en (toenmalig) lid Van Oostenbruggen is toegelicht hoe de webmodule is opgebouwd.5 Alle gezichtspunten, waaronder «extern ondernemerschap» worden dus uitgevraagd in de webmodule. Voor het gezichtspunt «extern ondernemerschap» gaat het om de vragen 2.5, 2.6, 2.32, 2.33 en 2.34 uit de webmodule. Wel is het zo dat het om praktische redenen ingewikkeld is om alle mogelijke aspecten die mogelijkerwijs kunnen zien op extern ondernemerschap uit te vragen, omdat de webmodule gericht is op opdrachtgevers. Opdrachtgevers zullen mogelijk niet bij voorbaat elk aspect van het ondernemerschap van de individuele werkende buiten de specifieke arbeidsrelatie kennen, waarbij ook sprake kan zijn van privacy- of concurrentiegevoelige informatie voor de werkende. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor de fiscale behandeling van de werkende en de vraag voor hoeveel opdrachtgevers de werkende doorgaans werkt en hoe lang die opdrachten duren. Dat neemt echter niet weg dat het externe ondernemerschap reeds een volwaardig onderdeel is van de webmodule.
Omdat, in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad, alle gezichtspunten worden meegewogen in de webmodule, is er geen reden om de webmodule offline te halen. Dat zou juist contraproductief werken gezien we de praktijk zoveel mogelijk handvaten willen bieden bij de beoordeling van arbeidsrelaties. Ik zie ook geen aanleiding om de webmodule aan te passen naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad. Dat zou anders geweest zijn als de Hoge Raad bijvoorbeeld aangegeven zou hebben dat één van de gezichtspunten in de onderlinge verhouding van zwaarder of juist minder zwaar belang is. Dat is dus niet het geval. Dat neemt niet weg dat we altijd proberen verbeteringen door te voeren. U zult binnenkort geïnformeerd worden over de cijfers van de webmodule in de afgelopen maanden en over de plannen om zoveel mogelijk verbeteringen door te voeren.
De webmodule stelt een grote diversiteit aan vragen. In de voortgangsbrieven «werken als zelfstandige» van 22 november 2019, 15 juni 2020 en 20 september 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de totstandkoming van de webmodule, de testfase, de foutenmarge en de uitkomsten van de pilot. Met de webmodule wordt de holistische weging zo goed mogelijk benaderd. Er wordt echter ook onderkend dat de praktijk dusdanig complex en divers is dat een standaard instrument zoals de webmodule nooit met alle feiten en omstandigheden van het individuele geval rekening kan houden. Aan de webmodule kan daarom ook geen zekerheid worden ontleend. De webmodule geeft een indicatie of bepaalde werkzaamheden zich ervoor lenen door een zelfstandige te worden gedaan, of dat er gezien de feiten en omstandigheden sprake lijkt van een dienstbetrekking.
Kunt u de Kamer informeren over wat dit antwoord van de HR doet met de werkwijze van de Belastingdienst waarbij ondernemerschap slechts gewogen wordt als de andere omstandigheden geen uitsluitsel geven?
De Belastingdienst weegt alle gezichtspunten inclusief het extern ondernemerschap mee.6
Bij de beoordeling van een arbeidsrelatie zijn alle feiten en omstandigheden van belang (holistische toets). Dit is ook zo uitgelegd in het afwegingskader en de Toelichting beoordeling arbeidsrelaties, die op de website van de Belastingdienst zijn gepubliceerd. Alle gezichtspunten die volgens de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest bij de holistische toets onder meer van belang kunnen zijn, zijn daarin opgenomen. Eén van de gezichtspunten ziet op de mate waarop de ondernemer zich als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. De Belastingdienst beoordeelt arbeidsrelaties aan de hand van dit afwegingskader en weegt alle gezichtspunten inclusief het extern ondernemerschap mee.
Dit blijkt ook uit de Handleiding bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken die de medewerkers van de Belastingdienst ondersteuning biedt bij de uitvoering van bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken bij opdrachtgevers waar het beoordelen van de kwalificatie van arbeidsrelaties speelt. In die handleiding wordt verwezen naar de Vragenlijst beoordeling arbeidsrelaties die door de Belastingdienst als hulpmiddel wordt gebruikt om de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie in beeld te brengen. Die vragenlijst is ingedeeld naar de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest. De mate waarin de opdrachtnemer zich als ondernemer gedraagt of kan gedragen komt in deze vragenlijst expliciet naar voren. De handleiding en de vragenlijst zijn gepubliceerd.7 De Belastingdienst houdt zich dus aan de uitspraak van de Hoge Raad en weegt alle gezichtspunten, waaronder extern ondernemerschap mee.
Betekent dit dat het op voorhand categorisch uitsluiten van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) voor bepaalde klussen of functies, waaronder door de rijksoverheid, door dit antwoord geen grond heeft? Zo ja, bent u bereid alle vacatureteksten van de rijksoverheid als werkgever waar nodig aan te passen?
Elke overheidsorganisatie is verantwoordelijk voor de eigen inhuur van personeel en dus ook voor het tegengaan van schijnzelfstandigheid. In algemene zin is het zo dat veel overheidsorganisaties werken met een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader waarbij op grond van een «risico-inventarisatie» per functie wordt bepaald of voor die opdracht een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Als het risico op schijnzelfstandigheid als groot wordt beoordeeld, kan het zo zijn dat een overheidsorganisatie voor die specifieke opdracht geen gebruik maakt van zzp’ers. De uitspraak van de Hoge Raad geeft geen aanleiding om een dergelijke werkwijze aan te passen. Het gezichtspunt «extern ondernemerschap» is immers slechts één van de onderdelen die meewegen in de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad heeft bevestigd dat dit gezichtspunt in de onderlinge verhouding niet van zwaarder of minder zwaar gewicht is dan de andere. Het is dus mogelijk dat bij een (potentiële) opdracht bijvoorbeeld alle overige gezichtspunten een indicatie zijn van werken in loondienst. Zelfs als het externe ondernemerschap van een individuele werkende een contra-indicatie van werken in loondienst zou opleveren, kan er voor deze opdracht dus nog altijd een nadrukkelijk risico op schijnzelfstandigheid zijn.
Los daarvan kan er, ook bij de overheid, gewoon gewerkt worden met en door zelfstandigen wanneer er bij een opdracht sprake is van werken buiten dienstbetrekking. Dat was al zo en verandert ook niet.
Gaat u de arbeidsrelatie met zzp’ers bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen en alle andere overheidsorganisaties waarvan hun contract op basis van hun functieomschrijving beëindigd is opnieuw holistisch wegen aan de hand van álle Deliveroo-criteria?
Elke overheidsorganisatie is verantwoordelijk voor de eigen inhuur van personeel en dus ook voor het tegengaan van schijnzelfstandigheid, zo dus ook de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). De herstelorganisatie kinderopvangtoeslag (UHT, Commissie Werkelijke Schade en programma directoraat-generaal (DG)) maakt, net als de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader, waarbij op grond van een «risico-inventarisatie» per (categorie) inhuuraanvraag wordt bepaald of voor die (categorie) inhuuraanvraag een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Als voor een bepaalde (categorie) inhuuraanvraag het risico op schijnzelfstandigheid als groot wordt beoordeeld, kiest UHT ervoor om voor die specifieke categorie inhuuraanvragen geen zzp’ers in te huren. Zoals bij het antwoord op vraag 6 is toegelicht, is het mogelijk dat bij een (potentiële) inhuuraanvraag bijvoorbeeld bijna alle gezichtspunten een indicatie zijn van werken in loondienst.
Zelfs als het externe ondernemerschap van een individuele werkende een contra-indicatie van werken in loondienst zou opleveren, kan er voor deze inhuuraanvraag dus nog altijd een nadrukkelijk risico op schijnzelfstandigheid zijn. De uitspraak van de Hoge Raad op 21 februari 2025 geeft geen aanleiding om een dergelijke werkwijze aan te passen.
Wat zijn volgens u de gevolgen van dit antwoord op de vormgeving van het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR), waarin nu het criterium «ondernemerschap» niet gelijkwaardig vormgegeven is?
Er vindt momenteel afstemming plaats over het vervolg van het wetsvoorstel Vbar. De Kamer zal daarover spoedig worden geïnformeerd.
Welke gevolgen heeft dit antwoord van de HR op de verdere behandeling van de VBAR?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Zzp?
Ja.