Een bomaanslag op Egyptische christenen |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Egyptische veiligheidseenheid die zich op 31 december 2010 bevond bij de christelijke kerk in Alexandrië, zich een uur voor de bomaanslag op die kerk terugtrok?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Verklaringen van aanwezigen (zowel in de pers als tegenover onderzoekende NGO’s) over de gebeurtenissen rondom de bomaanslag en de aanwezigheid van beveiligingspersoneel lopen echter uiteen. Tot nu toe heeft de Egyptische overheid daarover geen uitlatingen gedaan. Het onderzoek naar de bomaanslag in Alexandrië wordt geleid door de openbaar hoofdaanklager. De eerste resultaten van dit onderzoek zijn 23 januari jl. bekend gemaakt. Daarbij zijn echter geen mededelingen gedaan over de rol van het beveiligingspersoneel. Wel is geconcludeerd dat drie leden van de beveiligingseenheid bij de aanslag zijn omgekomen.
Kunt u bevestigen dat dit niet de eerste keer is dat Egyptische veiligheidsdiensten het moslimterroristen wel heel gemakkelijk maken om de christenen daar te terroriseren?
In Egypte doen zich geruime tijd spanningen voor tussen christenen en moslims. De Egyptische veiligheidsdiensten zijn goed op de hoogte van de spanningen tussen religieuze groeperingen. In oktober 2010 werden de Egyptische autoriteiten en de Egyptische koptische kerk door een – aan Al-Qaeda gelieerde – groep gewaarschuwd voor mogelijke aanslagen op christenen in Egypte. Daarop hebben de Egyptische autoriteiten extra veiligheidsmaatregelen getroffen.
Wilt u de ambassadeur van Egypte op het matje roepen om hem tekst en uitleg hierover te vragen en hem duidelijk te maken dat Nederland wil dat de christenen in Egypte beter worden beschermd tegen salafisten en ander islamitisch gespuis?
In mijn condoleancebrief aan de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Ahmed Aboul Gheit, heb ik de Egyptische autoriteiten gevraagd al het nodige te doen om religieuze minderheden in Egypte te beschermen.
Wilt u ook uw verontrusting uitspreken over het feit dat moslims onmiddellijk Israël verantwoordelijk hebben gesteld voor deze verachtelijke terreurdaad?
Ik ben niet bekend met serieuze beschuldigingen van Israël voor deze aanslag.
Het door moslims op Kerstavond aangerichte bloedbad tegen christenen in Nigeria |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nigeria seeks to contain violence after Christmas attacks»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanslagen van moslimsop christenen in Nigeria geen deel uitmaken van een geïsoleerd conflict, maar van oorlogen uitgevoerd over de hele wereld, waarbij de islam de imperialistische partij is met het islamitische einddoel van werelddominantie als motor?
Er is geen informatie die erop wijst dat de gewelddadigheden in Nigeria deel uitmaken van een brede, wereldwijde strijd gericht op het vergroten van de invloedssfeer van de islam.
De aanslagen op kerstavond zijn opgeëist door Boko Haram, een radicale islamitische groepering. Momenteel wordt onderzocht of deze groepering daadwerkelijk verantwoordelijk is voor de aanslagen.
In Nigeria doen zich al geruime tijd plaatselijke spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Het is van belang deze incidenten in de lokale context te plaatsen en niet slechts te verklaren op basis van religie.
De antwoorden op eerdere Kamervragen hierover (vergaderjaar 2009–2010, nr. 2066) hebben niet aan betekenis ingeboet.
Kan er wat u betreft gesproken worden van volkerenmoord nu er in Nigeria in 2010 een geschatte 2000 doden onder christenen zijn gevallen door aanslagen?2
De geweldsuitbarstingen in Nigeria zijn ernstig van aard en baren mij grote zorgen. De afgelopen jaren zijn er in Nigeria bij aanslagen en onderling geweld duizenden doden gevallen, zowel aan de zijde van christenen als van moslims. Ten aanzien van de kwalificatie «volkerenmoord» verwijs ik graag naar de definitie van genocide zoals opgenomen in het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide uit 1948. Om van genocide te kunnen spreken dienen de daaronder geschaarde misdrijven te worden gepleegd «met het oogmerk om een nationale, etnische of godsdienstige groep, dan wel een groep behorend tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk, als zodanig te vernietigen». Dit is hier niet aan de orde. Dit neemt niet weg dat ik de gepleegde aanslagen en gewelddadigheden scherp veroordeel. Verdachten van dergelijke gewelddadigheden dienen te worden opgespoord en berecht.
Welke acties worden er door u en de internationale gemeenschap ondernomen om een eind te maken aan deze bloedige aanslagen?
De internationale gemeenschap, inclusief Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-Moon, en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, hebben de aanslagen scherp veroordeeld. Ashton riep de Nigeriaanse overheid op om de verdachten van de aanslagen op te sporen en te berechten en om voldoende maatregelen te nemen om de burgerbevolking te beschermen.
Verschillende landen hebben assistentie aangeboden bij het onderzoek naar de aanslagen.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari jl. is, op verzoek van onder meer Nederland, besproken wat de EU concreet kan doen om de positie van religieuze minderheden beter te beschermen en hun vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te bevorderen.
Nederland draagt vanuit het Mensenrechtenfonds bij aan het Centrum voor Conflictmanagement en Vredesopbouw van de universiteit van Jos. Dit centrum doet onderzoek naar de oorzaken van geweld en besteedt aandacht aan voorlichtingscampagnes ter voorkoming van geweld.
Nederland zal, mede in EU-verband, de Nigeriaanse overheid nogmaals met klem aanspreken op zijn verantwoordelijkheden op het gebied van mensenrechten en stabiliteit. In april 2011 zullen er verkiezingen worden gehouden in Nigeria. Juist ook in deze tijd is het van belang dat de Nigeriaanse overheid iedere burger bescherming biedt tegen politiek, etnisch of godsdienstig gemotiveerd geweld.
Een zelfmoordaanslag voor een kerk in Alexandrië, Egypte |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht van de zelfmoordaanslag voor de kerk in Alexandrië, Egypte op oudejaarsnacht, waarbij zeker 21 mensen zijn omgekomen en 80 mensen zijn gewond geraakt?1
Ja.
Kunt u inmiddels bevestigen dat deze aanslag is gepleegd door een groep die zichzelf de Islamitische Staat van Irak noemt, de groepering die eerder Koptische christenen in Egypte bedreigde en die eerder zei ook verantwoordelijk te zijn voor de aanslag op een kerk twee maanden geleden in Bagdad, waarbij 44 kerkgangers, twee priesters en zeven beveiligers omkwamen?
Zowel in Irak als in Egypte doen zich geruime tijd spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Naar verluidt zouden de gijzelnemers bij de gijzeling in de koptische kerk in Bagdad in oktober 2010 de vrijlating hebben geëist van de (islamitische) echtgenotes van twee koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dat kan ik echter niet bevestigen. De aanslag is niet opgeëist. In een toespraak van de Egyptische minister van Binnenlandse Zaken, Habib al-Adly, op 23 januari 2011 heeft deze aangegeven dat onderzoek van de Egyptische autoriteiten naar de (daders van de) aanslag heeft uitgewezen dat een splintergroepering van Al Qaida, met de naam «het Palestijnse Leger van de islam» achter de aanslag zit. Inmiddels is de hoofdverdachte in deze zaak, de 28-jarige Ahmed Lotfi Ibrahim Mohamed gearresteerd. Het Palestijnse Leger van de Islam zelf heeft alle betrokkenheid bij de aanslag ontkend. Verdere informatie over het resultaat van het onderzoek van de Egyptische autoriteiten is niet openbaar gemaakt.
Bent u bereid bij uw collega-ministers in de EU ervoor te pleiten om tot een gezamenlijke veroordeling te komen van de bomaanslag in Alexandrië en er bij de Egyptische overheid op aan te dringen de christelijke minderheid beter te beschermen?
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Catherine Ashton, heeft reeds een verklaring uitgegeven waarin de bomaanslag in Alexandrië wordt veroordeeld. In haar verklaring wordt het recht van christenen om zich te verenigen en het christelijk geloof te belijden onderstreept. In de condoleancebrief die ik namens de Nederlandse regering aan de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Ahmed Aboul Gheit verstuurde, vraag ik al het nodige te doen om religieuze minderheden in Egypte te beschermen.
Bent u tevens bereid er zowel bilateraal (Egypte is een partnerland) als in EU-verband bij de Egyptische overheid voor te pleiten om tot gelijke rechten en behandeling te komen voor moslims en christenen (bijvoorbeeld bij de bouw van kerken), zoals dit ook het geval is in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat bij de voorgenomen vermindering van het aantal partnerlanden voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, het respecteren van godsdienstvrijheid meegewogen zou moeten worden als indicator voor politieke stabiliteit van een land?
Momenteel beraden wij ons op de criteria op basis waarvan wij de partnerlanden zullen selecteren. Wij willen hierop niet vooruit lopen en verwijzen naar de beantwoording van vraag 34 gesteld ter voorbereiding op het WGO (Kamerstuknummer: 32500-V-00 d.d. 6 december 2010):
«Begin 2011 zal de uiteindelijke groep van partnerlanden geselecteerd worden. Bij de definitieve selectie van partnerlanden zal een breed scala van criteria worden meegewogen. Het gaat hierbij naast specifieke elementen van nationaal belang (brede maatschappelijke en commerciële belangen) om onder meer belangen van de partnerlanden zelf, andere departementen, het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Ook zal er gekeken worden naar de mate waarin op de prioritaire thema’s ingezet kan worden en er MDG’s bereikt kunnen worden».
Bent u bereid niet alleen incidenteel aandacht te besteden aan godsdienstvrijheid in het buitenlands beleid, maar ook structureel? Zo ja, op welke wijze zal het kabinet dit vormgeven?
Nederland stelt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing systematisch aan de orde in de contacten met derde landen. Dat zal ik ook doen tijdens mijn bezoek aan Egypte, dat gepland staat voor begin februari van dit jaar. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft jaarlijks contact met zijn Egyptische counterpart. Ook daar wordt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing aan de orde gesteld. Daarnaast zet Nederland zich in vijf pilot-landen extra in voor de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Egypte behoort tot die vijf landen. In dat verband worden de Egyptische autoriteiten regelmatig aangesproken op de behandeling van religieuze minderheden, waaronder ook Baha’is, Ahmadis en Shiieten.
Ook in multilateraal verband zal Nederland zich blijven inzetten voor godsdienstvrijheid. Tijdens mijn gesprek op 11 januari met EU-buitenlandvertegenwoordiger Ashton, gaf zij aan dat de positie van religieuze minderheden een vast onderdeel wordt van de EDEO mensenrechtenrapportages. Ik heb haar gevraagd het recente geweld tegen religieuze minderheden ook op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 31 januari te zetten. Ik heb voorgesteld de informatie van speciaal VN-rapporteur Bieleveldt bij de discussies te betrekken.
In het kader van het EU-Associatieakkoord wordt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing eveneens met de Egyptische autoriteiten besproken. Binnen VN-kader heeft Nederland recentelijk tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Egypte in de Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor de rechten van religieuze minderheden in Egypte. Nederland heeft met name aangedrongen op het afschaffen van discriminerende bepalingen en de aanname van uniforme regels voor het bouwen en renoveren van kerken en andere gebedshuizen.
Een bomaanslag op Kopten in Alexandrië |
|
Harry van Bommel |
|
Wat zijn naar het oordeel van de Raad van de Associatieovereenkomst van de EU en Egypte de achterliggende oorzaken («root causes») van religieuze intolerantie in Egypte?1 Deelt u die analyse?
De achterliggende oorzaken («root causes») van de religieuze intolerantie in Egypte worden onder meer gezocht in discriminerend overheidsbeleid ten aanzien van religieuze minderheden. Bijvoorbeeld discriminerende bepalingen en regels voor het bouwen en renoveren van kerken en gebedshuizen. Onvoldoende bescherming van religieuze minderheden door de Egyptische overheid en het achterwege blijven van strafrechtelijke vervolging bij discriminatie of onderdrukking van deze groepen zijn eveneens achterliggende oorzaak van religieuze intolerantie in Egypte.
Deelt u de analyse dat er geen vorderingen zijn gemaakt bij het wegnemen van die oorzaken? Zo ja, wat dient naar uw oordeel te moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad zouden er meer vorderingen moeten worden gemaakt bij het wegnemen van de achterliggende oorzaken («root causes») van religieuze intolerantie in het Midden-Oosten. Ik heb tijdens mijn gesprek op 11 januari j.l. met de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, mevrouw Catherine Ashton, daarom gevraagd het recente geweld tegen religieuze minderheden op de agenda te zetten van de Raad Externe Betrekkingen, die op 31 januari a.s. zal plaatshebben. Dan zal worden besproken op welke wijze de EU sterker zou kunnen inzetten op het bevorderen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en het voorkomen van interreligieus geweld.
Juist het Associatieakkoord en de Egyptische wens de relaties met de EU te intensiveren bieden mogelijkheden om de dialoog met de Egyptische autoriteiten over onderwerpen als democratisering, discriminatie, mensenrechten en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te intensiveren. Het huidige EU-actieplan voor Egypte, waarmee uitvoering wordt gegeven aan hetgeen in het Associatieovereenkomst is afgesproken, zal in de loop van dit jaar worden besproken. Nederland zal daarbij pleiten voor meer aandacht voor deze onderwerpen.
Wat is uw opvatting over de mogelijkheden van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Egypte om de oorzaken van discriminatie te helpen wegnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ondemocratische praktijk in Egypte een rol speelt bij de oplopende spanningen in dat land? Zo ja, wat stelt Nederland voor? Zo nee, waarom niet?
Uitsluiting kan leiden tot oplopende spanningen in een land. Nederland steunt daarom initiatieven voor inspraak voor burgers in gemeenteraden, dialoog over burgerschap tussen jeugdleiders met uiteenlopende achtergronden en monitoren van het politieke proces door maatschappelijk organisaties, journalisten en bloggers. Bij de Egyptische autoriteiten pleit Nederland, bilateraal en als onderdeel van de EU, voor meer openheid en participatie in de politieke arena. De afgelopen parlementaire verkiezingen in Egypte voldeden volstrekt niet aan de internationale standaarden die hiervoor gelden.
Deelt u de opvatting dat het Associatieakkoord niet voldoet als middel tot bevordering van democratie in Egypte en het wegnemen van oorzaken van allerlei vormen van discriminatie? Zo ja, wat behelzen de veranderingsvoorstellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat goede doelen de dupe worden van het Bel-me-niet register |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat goede doelen de dupe worden van het Bel-me-niet register?1
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit ongewenste bijeffect van het Bel-me-niet register op de werving van goede doelen te voorkomen? Indien u niet bereid bent maatregelen te nemen, waarom niet?
Het stopzetten van tenders |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u gezamenlijk zeer recent hebt besloten tot een voorlopige verplichtingenstop van investeringsprojecten van de Rijksgebouwendienst voor zover nog geen juridische verplichtingen zijn aangegaan? Kunt u aangeven welke projecten het precies betreft, waarom voor deze projecten is gekozen en op welke wijze deze verplichtingenstop met betreffende private partijen is gecommuniceerd?
Ja. In het kader van de conservatoire maatregelen is in de ministerraad van 19 november besloten tot een tijdelijke investeringsstop op huisvesting en ICT. Ontheffing kan worden verleend door de minister van BZK. Het is aan de betreffende minister / het betreffende ministerie om te bepalen of zaken dienen te worden voorgelegd.
De investeringsstop geldt voor nieuwe projectvoorstellen. Erbuiten vallen dus bestaande projecten of projecten binnen bredere programma’s waartoe de ministerraad of de eigen minister reeds eerder heeft besloten. De investeringsstop heeft uitsluitend betrekking op de rijksdienst (kerndepartementen en batenlastendiensten). Zbo’s vallen buiten de investeringsstop. Wat betreft huisvesting gaat het om aanschaf, verbouwing en renovatie van panden, en ook om meerjarige huurcontracten.
De contacten tussen private partijen en het Rijk inzake de rijkshuisvesting worden door de Rijksgebouwendienst onderhouden. Voor zover al sprake was van contacten met marktpartijen bij deze projecten is op projectniveau over deze tijdelijke investeringsstop gecommuniceerd.
Kunt u inzicht geven in de kosten die aan de kant van de overheid én aan de kant van marktpartijen zijn gemaakt om een goede en tijdige aanbieding voor deze tenders te kunnen maken? Welke bedragen moeten aan marktpartijen worden vergoed als gevolg van deze eenzijdige opschorting van investeringsprojecten?
Kunt u inzicht geven in de personele omvang van de teams die met deze tenders bezig waren? Worden deze teams ontmanteld? Kan de expertise die nodig is om als goede publieke opdrachtgever te kunnen functioneren in stand blijven?
Hoe verhoudt deze voorlopige verplichtingenstop zich met de op 28 december 2010 door de Rijksgebouwendienst gedane aankondiging van een PPS-aanbesteding1 voor de nieuwe huisvesting van de Hoge Raad der Nederlanden?
Het project bij de Hoge Raad der Nederlanden betreft een politieke prioriteit en is in de beschikbare middelen ingepast.
Deelt u de mening dat het aantal aanbieders in deze markt gering is en dat abrupt stopzetten van tenders – met name daar waar het gaat om langlopende publiek/private samenwerking – schadelijk kan zijn voor een gewenst klimaat van competitie en mededinging én voor het vertrouwen dat marktpartijen in de overheid als publieke opdrachtgever hebben?
Ik verwacht geen structurele schadelijke effecten. Het beleid «pps tenzij» wijzigt immers niet. Sinds 1999 hebben de Staat en marktpartijen geïnvesteerd in pps in de vorm van de geïntegreerde contractvorm D(esign) B(uild) F(inance) M(aintain) O(perate), en een goede basis gelegd voor een gezonde markt. Het kabinet is daarnaast voorstander van het stimuleren van publiek private samenwerking in de vorm van DBFMO die in het verleden al veel positieve resultaten heeft opgeleverd.
Er is bovendien geen sprake van een beleidswijziging maar van een tijdelijke situatie. Er vindt een heroverweging plaats ten aanzien van het nut en de noodzaak van projecten in het licht van de huidige kabinetsplannen. Ik verwacht dan ook geen frustratie van de voorgestane publiek-private samenwerking. Het kabinet hecht wel waarde aan een spoedige besluitvorming over de projecten die nu onder de investeringsstop vallen.
Het kabinet zal, naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer, binnenkort haar visie op PPS in de vorm van DBFMO aan de Tweede Kamer sturen.
Deelt u de mening dat deze abrupte beleidswijziging niet bijdraagt aan het creëren van een interessante en professionele PPS-markt en dat juist de in het regeerakkoord voor deze kabinetsperiode voorgestane publiek/private samenwerking hierdoor gefrustreerd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
De korting op de humanistische geestelijke verzorging voor gedetineerden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat per 1 januari 2011 fors wordt gekort op de humanistische geestelijke verzorging voor gedetineerden, met als gevolg dat slechts een op de tien gedetineerden toegang zal hebben tot een niet-godsdienstige verzorger?1 Zo ja, waarom is dit besluit genomen? Welke overwegingen en onderzoeken hebben hierbij een rol gespeeld?
Met ingang van 1 januari 2011 wordt het aantal formatieplaatsen voor de geestelijke verzorging bij DJI verminderd. Dit is het directe gevolg van het teruggelopen aantal ingeslotenen in de Justitiële Inrichtingen. Daarnaast spelen de effecten van de zogeheten voorkeurspeiling die in 2008, 2009 en 2010 heeft plaatsgevonden.
De voorkeurspeiling is een wetenschappelijk verantwoord onderzoek dat gedurende de hierboven vermelde drie opeenvolgende jaren is uitgevoerd onder een representatief deel van de ingeslotenen naar hun voorkeur voor de verschillende denominaties. In de Penitentiaire beginselenwetten is namelijk opgenomen dat er in elke Justitiële Inrichting voldoende geestelijke verzorging moet zijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de ingeslotenen. Hierbij dient overigens aangetekend te worden dat de religie of levensovertuiging, waartoe men zichzelf rekent, niet automatisch ook de denominatie is waarvan men geestelijke verzorging wil ontvangen. Die keuze kan voor iedere individuele ingeslotene anders uitvallen.
Op grond van de voorkeurspeiling bestaat nu een representatief beeld van de (daadwerkelijke) behoefte aan geestelijke verzorging onder ingeslotenen. Daaruit blijkt dat de vraag naar sommige denominaties is gegroeid en naar andere is gedaald. (Dat laatste is het geval bij de protestantse en de humanistische geestelijke verzorging. Op basis van de drie achtereenvolgende voorkeurspeilingen is sprake van een percentage van 12,3% van de ingeslotenen met een voorkeur voor humanistisch geestelijke verzorging).
Bent u bekend met het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie. Visie van ingeslotenen op behoefte en aanbod»2, waaruit blijkt dat een derde van de gedetineerden niet godsdienstig is en bovendien lang niet alle gelovige gedetineerden specifiek behoefte hebben aan godsdienstige geestelijke verzorging? Staan de conclusies van dit onderzoek niet haaks op uw maatregel om de humanistische geestelijke verzorging drastisch te korten?
Ja, het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie. Visie van ingeslotenen op behoefte en aanbod» is mij bekend. De conclusies van dit onderzoek dat een derde van de gedetineerden niet godsdienstig is en bovendien lang niet alle gelovige gedetineerden specifiek behoefte hebben aan godsdienstige geestelijke verzorging, staan mijns inziens niet haaks op het terugbrengen van de formatie voor humanistisch geestelijke verzorging. Evenmin is sprake van een inbreuk op artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet.
In het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie» is met name onderzocht of men behoefte heeft aan geestelijke verzorging en zo ja, of de inhoud van de huidige geestelijke verzorging in detentie aansluit op de wensen op het gebied van geestelijke verzorging van ingeslotenen.
In dit onderzoek is niet aan de respondenten de vraag gesteld naar welk type denominatie hun voorkeur uitgaat. Die vraag is wel expliciet gesteld in de voorkeurspeiling die ik in het antwoord op vraag 1 heb toegelicht. Met behulp van de voorkeurspeiling is derhalve veel preciezer in beeld gebracht welke voorkeur men daadwerkelijk uitspreekt en op basis daarvan heeft de nieuwe verdeling plaatsgevonden.
In hoeverre wordt hiermee inbreuk gemaakt op artikel 41 van de Penitentiare beginselenwet, waarin is voorgeschreven dat de directeur van de inrichting er voor moet zorgen dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar is die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is er sprake van «voldoende beschikbaar» als bedoeld in artikel 41 van de Penitentiare beginselenwet?
Bij het bepalen van het aantal formatieplaatsen dat beschikbaar dient te worden gesteld voor geestelijke verzorging wordt de algemeen aanvaarde norm van 1 geestelijke verzorger op 90 ingeslotenen gehanteerd.
Bent u, nog los van het besluit de humanistische geestelijke verzorging drastisch te korten, op de hoogte van het feit dat de daadwerkelijke beschikbaarheid van geestelijke verzorgers in het algemeen problematisch is? Hoeveel beklagzaken zijn er bekend waarbij klachten van gedetineerden over de beschikbaarheid van geestelijke verzorging gegrond zijn verklaard?
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van het aantal beklagzaken van ingeslotenen over de daadwerkelijke beschikbaarheid van geestelijke verzorgers. In zijn algemeenheid geldt dat geestelijk verzorgers hun taken onbelemmerd moeten kunnen vervullen. Het dagprogramma mag de realisering van het grondrecht van vrijheid van godsdienst of levensovertuiging niet in de weg staan. Ook arbeid is geen reden tot beperking van uitoefening van dit recht. In het recente verleden is er met name in het kader van de implementatie van het Programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW) een korte periode geweest waarin binnen enkele vestigingen niet steeds alle beschikbare diensten vanuit de geestelijke verzorging in het programma konden worden ondergebracht. Inmiddels zijn hier heldere afspraken over gemaakt waardoor de geestelijke verzorging is geïntegreerd in het nieuwe dagprogramma van het gevangeniswezen. Met de implementatie van het nieuwe dagprogramma wordt per 1 februari 2011 een aanvang gemaakt. Voor de zomer van dit jaar hebben alle vestigingen het nieuwe dagprogramma ingevoerd.
In hoeverre is sprake van voldoende ruimte in het dagprogramma voor contacten van gedetineerden met hun geestelijk verzorger? Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat de arbeid dan wel andere onderdelen van het dagprogramma, moeten worden onderbroken om contacten met geestelijk verzorgers te hebben? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zal het nieuwe dagprogramma in alle inrichtingen voldoende ruimte bieden voor contacten met geestelijk verzorgers? Per wanneer zal het nieuwe dagprogramma overal zijn ingevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat een nieuwe verdeling, waarbij tenminste 30 procent van de geestelijke verzorging uit humanistische verzorging bestaat, evenwichtiger zou zijn en meer recht zou doen aan de bevolkingssamenstelling en de daadwerkelijke behoefte van gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat een nieuwe verdeling, waarbij tenminste 30 procent van de geestelijke verzorging uit humanistische verzorging bestaat, evenwichtiger zou zijn en meer recht zou doen aan de bevolkingssamenstelling en de daadwerkelijke behoefte van gedetineerden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de religie of levensovertuiging, waartoe men zichzelf rekent, niet automatisch ook de denominatie waarvan men geestelijke verzorging wil ontvangen. Op basis van de drie achtereenvolgende voorkeurspeilingen is sprake van een percentage van 12,3% van de ingeslotenen met een voorkeur voor humanistisch geestelijke verzorging.Ik zie dan ook geen aanleiding om te komen tot een andere verdeling.
Bent u bereid uw besluit de humanistische geestelijke verzorging terug te dringen te heroverwegen en met een betere verdeling te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te reageren op de brief van het Humanistisch Verbond van 22 december 2010 en deze vragen te beantwoorden in verband met de datum van 1 januari 2011 waarop deze korting in gaat?
Ja.
De gevolgen van ketenaansprakelijkheid op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gerechtelijke uitspraken waarin niet alleen het PCM Distributiebedrijf, maar ook de verschillende dagbladen waarvoor PCM distributiebedrijf de verspreiding verzorgt, aansprakelijk zijn gesteld, omdat illegale krantenbezorgers zijn aangetroffen op grond van de ketenaansprakelijkheid binnen de dagbladenbranche?1
Ja.
Wat hadden deze uitgevers nog meer kunnen doen om niet aansprakelijk gesteld te worden?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7836, geoordeeld dat PCM Distributiebedrijf BV bij het laten bezorgen van diverse dagbladen artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav) heeft overtreden. Deze overtredingen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak volledig verwijtbaar geacht.
In een afzonderlijke uitspraak van eveneens 17 maart 2010, LJN: BL7835, heeft de Raad van State mijn standpunt gedeeld dat ook de desbetreffende uitgevers de Wav hebben overtreden en dat deze overtredingen aan ieder van hen ook volledig zijn te verwijten, zodat geen grond bestond voor matiging van de opgelegde boetes. In die uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geconcludeerd dat «gelet op de contractuele verplichtingen die het distributiebedrijf en de uitgevers over en weer zijn aangegaan en het juridische verband waarbinnen zij opereren, de uitgevers moeten worden geacht bij het distributiebedrijf invloed te kunnen uitoefenen op de gang van zaken rond de huis-aan-huis bezorging van de door hen uitgegeven kranten.» Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben de uitgevers onvoldoende hun invloed aangewend om de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen niet, of verminderd, verwijtbaar te achten. In de uitspraak is in dat verband aan de orde gesteld dat de uitgevers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij hun distributeurs uitdrukkelijk hebben bedongen dat deze bij de tewerkstelling van vreemdelingen de Wav in acht dienen te nemen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt, dat zij van de distributeurs een regelmatige en doelgerichte controle van de identiteit van de bezorgers verlangden, of dat die controle in de praktijk niet uitvoerbaar zou zijn. Voor zover de uitgevers wel maatregelen hadden getroffen in het kader van de controle van de identiteit van de bezorgers, zijn die pas genomen nadat de overtredingen waren geconstateerd en deden deze dus niet af aan de verwijtbaarheid van de overtredingen.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is in de Beleidsregels2 onderscheid te maken naar de mate van verwijtbaarheid, en de hoogte van de boete hierop af te stemmen?
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Dit brengt mee dat als een overtreding verminderd verwijtbaar is, bij de oplegging van een boete niet het in de beleidsregels neergelegde normbedrag kan worden gehanteerd. De hoogte van de boete moet dan worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid omdat een werkgever aannemelijk kan maken dat hij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een overtreding (in de keten) te voorkomen, wordt van boeteoplegging afgezien.
De hoogte van het boetebedrag is dus nu al afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.
In de desbetreffende zaken was geen aanleiding om van het boetenormbedrag af te wijken, omdat, zoals in het antwoord op de vorige vraag is uiteengezet, de uitgevers volledig verwijtbaar waren.
De toepassing van de bestuurlijke boete in de Wav is in 2009 geëvalueerd door IVA beleidsonderzoek en advies (Evaluatie invoering bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17 050 en 29 523, nr. 396).
Een van de vragen was hoe de matigingsgronden werken en of ze aansluiten bij situaties waarin overtredingen werkgevers mogelijk in mindere mate of niet kunnen worden verweten. De conclusie luidde dat de matigingsgronden als zodanig door de rechter worden aanvaard. Verminderde verwijtbaarheid leidt inderdaad tot matiging van de boete. Bij het geheel ontbreken van verwijtbaarheid wordt de boetebeschikking vernietigd door de rechter. Gezien de uitkomst van deze evaluatie is het niet nodig de beleidsregels op dit punt te herzien.
In hoeverre, en op welke manier, is er door het kabinet naar het bedrijfsleven gecommuniceerd over de ruime interpretatie van het begrip werkgever in de WAV en de gevolgen hiervan voor het bedrijfsleven? Bent u bereid de Arbeidsinspectie te verzoeken in overleg te treden met de bedrijven uit de dagbladenbranche, teneinde duidelijkheid te verschaffen over hetgeen door de overheid van hen aan inspanning wordt verwacht in het kader van het terugdringen van de inzet, door hun lokale distributeurs/depothouders, van illegalen?
Inmiddels is de uitleg over het brede werkgeversbegrip vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak. Ik onderschrijf dat een goede uitleg over het brede werkgeversbegrip en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) van belang is opdat private maar ook publieke opdrachtgevers beter kunnen inspelen op wat er van hen verwacht wordt.
Via voorlichtingscommunicatie, o.m. via de site van de Rijksoverheid en de Arbeidsinspectie en via de campagne «Weet hoe het zit», worden de verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) met betrekking tot de juiste naleving van de Wet arbeid vreemdelingen verduidelijkt. Daarbij wordt tevens ingegaan op aspecten en overwegingen die een rol kunnen spelen bij het achterwege laten of matigen van boetes aan alle werkgevers in de keten. Ook wordt in de gesprekken die de Arbeidsinspectie periodiek voert met bedrijven en sectoren het brede werkgeversbegrip en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden onder de aandacht gebracht. Met bedrijven uit de dagbladenbranche heeft de Arbeidsinspectie meerdere keren specifiek overleg gevoerd over de uitleg van het werkgeversbegrip. Tevens wordt nog bezien of het mogelijk is om op voorhand meer concreet de omstandigheden die voor het matigingsbeleid van belang zijn in kaart te brengen.
Bent u bereid te evalueren of de ketenaansprakelijkheid door het hanteren van het ruime werkgeversbegrip binnen de WAV effectief is en geleid heeft tot een afname van het aantal illegale werknemers binnen het bedrijfsleven?
Het ruime werkgeversbegrip geldt sinds de invoering van de Wav in 1994. Hiermee werd beoogd duidelijkheid te bieden ten opzichte van de tot dan geldende Wet arbeid buitenlandse werknemers waarin de tewerkstellingsvergunningplicht verbonden was aan specifieke arbeidsrelaties. Dit leverde niet alleen onduidelijkheid op voor de werkgevers die niet altijd wisten of zij vergunningplichtig waren, maar het leidde ook tot schijnconstructies en bewijsproblemen in geval van vermoede overtredingen. Juist door het ruime werkgeversbegrip werden deze onduidelijkheden en de daaraan gekoppelde mogelijkheden tot illegaal werknemersschap weggenomen. Omdat het kabinet grote waarde hecht aan de bestrijding van illegale arbeid, is het juist daarom niet bereid terug te keren tot een meer specifieke omschrijving van het werkgeversbegrip binnen de Wav. Daarbij blijft gelden dat wie geen verwijt treft, niet kan worden beboet. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding de toepassing van het ruime werkgeversbegrip te evalueren.
Is het u bekend hoeveel bedrijven de afgelopen 5 jaar naar aanleiding van de hoge boetes failliet zijn verklaard? In hoeverre was het voor deze bedrijven mogelijk om een regeling te treffen voor het betalen van de boetes?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel bedrijven er naar aanleiding van bestuurlijke boetes failliet zijn gegaan. De werkgever die wegens overtreding van de Wav een boete heeft gekregen, moet deze boete binnen 6 weken nadat de boete is opgelegd betalen. Indien de boete niet binnen 6 weken is betaald, wordt een aanmaning verzonden met een termijn van 14 dagen. Bij niet betaling volgt een dwangbevel en wordt de zaak overgedragen aan de deurwaarder.
De betalingsverplichting kan worden opgeschort door middel van het aanvragen van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter in geval van spoedeisend belang, b.v. bij dreigend faillissement. In dat geval moet dan wel bezwaar of (hoger) beroep zijn ingesteld.
De Arbeidsinspectie biedt de werkgever op verzoek de mogelijkheid om in geval van aangetoonde betalingsonmacht gebruik maken van een betalingsregeling. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden moet de boete in maandelijkse termijnen binnen 1, 2 of 3 jaar zijn betaald. Over deze mogelijkheden wordt de werkgever actief geïnformeerd door een brochure die bij de boetebeschikking wordt gevoegd. Uit de eindrapportage van de evaluatie invoering bestuurlijke boete Wav die ik op 18 januari 2010 naar de Tweede Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17050 en 29523, nr. 396) blijkt dat sinds 1 januari 2007 tot 1 juli 2009 in bijna 40% van het aantal boetezaken een betalingsregeling is getroffen
De uitspraken van mr. Van Vollenhoven over een onbetrouwbare overheid als het gaat om de plannen inzake natuurontwikkeling |
|
Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op de kritiek van het lid van het Koninklijk Huis en voorzitter van het Nationaal Groenfonds, de heer mr. Van Vollenhoven, dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid inzake de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de verbindingszones?1
De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk instrument om de internationale biodiversiteitsverplichtingen te kunnen nakomen. Dat blijft zo. In verband met schaarse beschikbare Rijksmiddelen heeft het kabinet besloten de EHS in herijkte vorm in 2018 haalbaar en betaalbaar af te ronden.
Klopt de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat slechts 50 tot 52 procent van de EHS is gerealiseerd in tegenstelling tot het door u genoemde percentage van circa 90 procent?2 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarop u uw percentage van 90 procent van de circa 730 000 hectaren bestemd als EHS dat al is gerealiseerd, is gebaseerd?
De door mij genoemde 90% heeft betrekking op de oppervlakte van de gehele tot voor kort voorziene EHS (zonder de robuuste verbindingen).
Het percentage van circa 50% dat de heer prof. mr. Van Vollenhoven noemt, heeft betrekking op de oorspronkelijke taakstelling nieuwe natuur in de EHS. Dat is de oppervlakte natuurontwikkeling die bij de start van het concept van de EHS in 1990 bovenop de toen al bestaande natuur is gepland.
Het percentage dat de heer Van Vollenhoven noemt, is afkomstig uit het Groenfondsrapport «Doorgerekend, Financieel economische analyse voortgang EHS en aanbevelingen voor de toekomst» (augustus 2010).
Onderschrijft u de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid als boeren eerst krijgen te horen van de overheid dat zij hun gronden moeten verkopen aan de overheid voor de natuurontwikkeling en vervolgens te horen krijgen dat dat niet meer nodig is? Zo nee, waarom niet?
De beperkte Rijksfinanciën nopen tot bezuinigingen op bijna alle beleidsterreinen, dus ook op het natuurbeleid, inclusief een versoberde en herijkte EHS. Door in een vroeg stadium aan te geven dat voor natuur minder grond zal worden verworven, geef ik vroegtijdig een signaal af dat de Rijksoverheid hier geen nieuwe financiële verplichtingen zal aangaan. Waar reeds sprake is van juridisch harde verplichtingen zal tot een fatsoenlijke afwikkeling worden gekomen.
Is het niet beter de bestemming van de gronden voor natuur, de EHS en de ontwikkeling van natuursnelwegen intact te laten en – indien de middelen nu ontbreken – later tot verwerving en realisatie over te gaan om kapitaalvernietiging tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat zou juist onduidelijkheid in de hand werken. Het regeerakkoord is specifiek over de versoberingsmaatregelen, hetgeen duidelijkheid over de bestemming van de verdere gebiedsontwikkeling juist bevordert.
Geweldadigheden Gaza |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van oplaaiende spanningen met betrekking tot Gaza in de vorm van bombardementen op Gaza in antwoord op de beschietingen vanuit Gaza van Israëlische plaatsen?1
Ja.
Deelt u de mening dat sterke diplomatieke bemoeienis noodzakelijk is om te voorkomen dat de gewelddadigheden escaleren? Bent u van mening dat dergelijke diplomatieke inspanningen met kracht worden ondernomen? Zo ja, waaraan denkt u dan?
Dit conflict krijgt onafgebroken diplomatieke aandacht. De impasse in de onderhandelingen en de gewelddadigheden vanuit en in Gaza bedreigen de kans op duurzame vrede. De VS is leidend in de contacten met de Palestijnse Autoriteit en Israël, die moeten voeren tot een raamovereenkomst waarin hoofdlijnen van een akkoord over de finalestatuskwesties beschreven zijn. De VS zal beide partijen hierin bijstaan door parallelle gesprekken te voeren en is hierin ook zeer actief, getuige onder meer de activiteiten van de speciale Gezant George Mitchell. De EU steunt de Amerikaanse inspanningen volmondig, zoals ook is besproken in de vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken van december 2010.
Deelt u de opvatting van de speciale Amerikaanse gezant voor het Midden-Oosten dat sterke Amerikaanse bemoeienis in het Midden-Oosten noodzakelijk is om te voorkomen dat oorlog uitbreekt?2 Indien nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de Amerikaanse regering voldoende onderneemt in dat opzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid aan te dringen op krachtig diplomatiek ingrijpen teneinde te voorkomen dat de situatie met betrekking tot Gaza escaleert? Deelt u de mening dat de EU in het kader van het kwartet stappen moet ondernemen? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet en wat stelt u dan voor?
Hiertoe zie ik op dit moment geen aanleiding, aangezien alle partijen bekend zijn met het Europese en Nederlandse standpunt dat geweldsgebruik moet worden beëindigd.
Grote tekorten en ontslagen bij de sociale werkvoorziening |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de grote tekorten die ontstaan bij de SW-voorzieningen (sociale werkvoorzieningen) in het land als gevolg van de rijksbezuinigingen in 2011, zoals bijvoorbeeld in Sittard, Gouda en Amsterdam?12
De door u aangehaalde berichtgeving is mij bekend.
Kunt u een overzicht geven van de SW-bedrijven waarbij eind 2010 een tekort op de begroting is ontstaan? Kunt u een overzicht geven van de SW-bedrijven die naar verwachting in 2011 een niet sluitende begroting kunnen presenteren en naar verwachting tekorten zien ontstaan? Zo ja, kunt u per SW-bedrijf de grootte van het tekort aangeven? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden. Allereerst geldt dat het Rijk stuurt op hoofdlijnen. Het Rijk stelt gelden beschikbaar, zoals voor de Wsw, ten behoeve van uitvoering van een beleidsdoel zoals dit ook wordt opgenomen en toegelicht in de SZW-begroting.
Hoe het beleidsdoel wordt uitgevoerd en met welke keuzen, is expliciet aan de uitvoering gelaten, in casu gemeenten in relatie tot hun Gemeenschappelijke regeling en/of het sw-bedrijf. Daarnaast geldt, zoals voor elk bedrijf, dat de te maken keuzes voor uitvoering van het beleidsdoel, in samenhang met de bedrijfseconomische aspecten, is voorbehouden aan de sw-bedrijven zelf in samenspraak met de gemeente(n). Zeker daar waar het gaat om het eigen personeelsbestand van een bedrijf, is het niet aan het ministerie zich daarin te mengen of daarover uitspraken over te doen. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van SZW ook heb gemotiveerd en uiteengezet, ben ik van mening dat een efficiëncykorting op het Wsw-budget voor 2011 noodzakelijk is en het mogelijk moet zijn voor de uitvoering dit te realiseren. De Wsw is in vergelijking met het buitenland erg ruim en kostbaar. Er moet, gelet op deze cijfers, dus ruimte zijn voor minder subsidie. Bovendien zitten er in de Wsw mensen die veel meer kunnen dan waarvoor ze worden ingezet. Daarnaast vindt uitstroom naar regulier werk nog steeds nauwelijks plaats, landelijk 5%, terwijl uit de Wsw statistiek kan worden afgeleid dat ongeveer de helft zou kunnen werken bij een reguliere werkgever. Tenslotte kan uit de statistiek worden opgemaakt dat het aandeel werknemers van voor 1998, die vaak relatief veel betaald krijgen, jaarlijks afneemt door (pre)pensioen van deze werknemers. Ook dat rechtvaardigt dus gemiddeld lagere kosten. Met de aanpassing van het budget is, na de begrotingsbehandeling, door de Kamer ook ingestemd.
Wat is volgens u de reden dat een groot deel van de SW-bedrijven met tekorten op de begroting te maken heeft? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen van het ondersteunend personeel bij SW-bedrijven zijn vanwege de bezuinigingen ontslagen of kregen geen contractverlenging?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het ontslag van het ondersteunend personeel voor de begeleiding van mensen met een SW-indicatie binnen het SW-bedrijf en daarbuiten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de Abvakabo FNV dat «de beweging van binnen naar buiten on hold wordt gezet»? Kunt u dit toelichten?2
Nee. Zoals bovenstaand verwoord en ook bij de begrotingsbehandeling aangegeven, ondersteunt de prikkel tot meer efficiency juist de beweging «naar buiten».
Uit het SEO rapport 2008 over de sw-sector blijkt dat het aandeel Wsw-werknemers dat gedetacheerd is, dan wel begeleid werkt bij werkgevers, in positieve zin bijdraagt aan het bedrijfsresultaat. Dit komt onder andere doordat de kosten voor Wsw-werknemers die beschut werken hoger zijn dan voor de Wsw-werknemers die gedetacheerd worden dan wel begeleid werken. Inzet op deze vormen van Wsw-arbeid is dus niet alleen goed voor de Wsw-werknemers maar ook voor de sw-sector. De sw-sector is tevens al enige tijd bezig met de omslag van productie- naar arbeidsontwikkelbedrijven, o.a. ondersteund door pilots op dit vlak.
Hoeveel SW-bedrijven hebben een vacaturestop ingevoerd voor SW-geindiceerden, zoals in Den Haag?3 Hoeveel SW-bedrijven hebben een vacaturestop ingevoerd voor ondersteunend personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Een reclamecampagne van Holland Casino |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de reclameactie van Holland Casino en Primera onder de naam «Holland Casino try out»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over Holland Casino als staatsdeelneming2?
Ja.
Deelt u de mening dat met deze reclameactie Holland Casino meer als commerciële aanbieder van entertainment optreedt dan als hoeder van publieke belangen waaronder het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Bezien vanuit de kanalisatiegedachte die ten grondslag ligt aan het kansspelbeleid is het goed verdedigbaar dat de Nederlandse kansspelvergunninghouders potentiële deelnemers via reclame-uitingen aandacht vragen voor hun kansspelaanbod, om zo het illegale aanbod de wind uit de zeilen te nemen. Een zekere evenwichtigheid is echter wel geboden. De vergunningsvoorschriften houden dan ook een zorgplicht voor de vergunninghouders in om op zorgvuldige en evenwichtige wijze vorm te geven aan wervings- en reclameactiviteiten, waarbij in het bijzonder wordt gewaakt voor het aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen.
Blijkens haar mission statement is Holland Casino zich bewust van de bijzondere positie die zij binnen het kansspelbeleid inneemt. Aan de ene kant heeft Holland Casino een maatschappelijke taak om haar gasten gelegenheid te bieden op verantwoorde en gecontroleerde wijze deel te nemen aan casinospelen. Aan de andere kant wordt van haar, binnen de grenzen die het kansspelbeleid stelt, een bedrijfsmatige werkwijze verwacht die een rendabele exploitatie van speelcasino’s mogelijk maakt. Naar mijn mening komen beide aspecten op toelaatbare wijze tot uiting in de reclame-uitingen en blijft Holland Casino met deze reclameactie binnen de grenzen van wat als zorgvuldig en evenwichtig reclameaanbod kan worden beschouwd.
In hoeverre houdt Holland Casino bij reclame-uitingen rekening met de publieke doelen die deze staatsdeelneming geacht wordt te dienen en in hoeverre niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Holland Casino ook in reclame-uitingen zich bewust zou moeten zijn van haar publieke doelen waaronder het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, is daar in genoemde reclame-uiting sprake van en zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Reclamecodecommissie of een andere onafhankelijke instelling een rol bij het beoordelen van reclame-uitingen van Holland Casino daar waar het gaat om een afweging tussen publieke doelen en commerciële doelen van Holland Casino? Zo ja, welke rol? Zo nee, deelt u de mening dat de genoemde afweging nodig is en dat toezicht daarop wenselijk is?
De landelijke kansspelvergunninghouders en de VAN Speelautomaten brancheorganisatie hebben invulling gegeven aan hun – in het antwoord op vraag 2 genoemde – zorgplicht door het opstellen van de Gedrags- en reclamecode kansspelen. De code maakt het wervings- en reclamebeleid transparant en inzichtelijk, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar het waarborgen van de doelstellingen van het kansspelbeleid en het tegengaan van wervings- en reclame-uitingen gericht op minderjarigen of andere kwetsbare groepen. De code omvat twee delen: een reclamecode voor kansspelen en een gedragscode voor kansspelen. De Reclame Code Commissie ziet toe op de naleving van de reclamecode voor kansspelen. Het College van toezicht op de kansspelen en ondergetekende zien toe op naleving van de gedragscode voor kansspelen. Nadat de kansspelautoriteit tot stand is gekomen zal deze organisatie toezicht houden op de naleving van de gedragscode voor kansspelen. Tot slot deel ik u mee dat de Algemene Rekenkamer in februari a.s. haar rapport zal uitbrengen over het financiële beheer van Holland Casino. In dit rapport wordt onder andere ingegaan op het marketing- en promotiebudget van Holland Casino.
Bent u bereid in de brief die u aan de Kamer gaat sturen over het kansspelbeleid ook uitgebreid in te gaan op de wijze waarop Holland Casino reclame mag maken in relatie tot de publieke taken van Holland Casino en de positie van monopolistische aanbieder? Zo nee, waarom niet?
In de brief die ik de Kamer in maart zal sturen over het kansspelbeleid, zal ik ook ingaan op de beleidsmatige aspecten met betrekking tot werving en reclame door kansspelvergunninghouders (waaronder Holland Casino).
Het bericht dat een substantieel deel van de ziekenhuisbestuurders in 2009 meer verdiende dan de Balkenendenorm en het door de sector vastgestelde maximale inkomen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat vooral ziekenhuisbestuurders in 2009 meer zijn gaan verdienen?1
Ik ken het bericht. De bron waarop het bericht zich baseert, de «Rapportage inkomensgegevens van bestuurders van zorginstellingen uit de jaarverslagen-2010» is door mij opgesteld en aan de Kamer aangeboden (TK 30 111, nr. 52, blg 93799). Die publicatie gebruik ik voor de onderstaande beantwoording.
Wat vindt u ervan dat een substantieel deel van deze bestuurders in 2009 meer verdiende dan de norm die deze ziekenhuisbestuurders zichzelf hebben opgelegd?
In paragraaf 2.3 van de genoemde rapportage staat dat de Beloningscode Bestuurders in de zorg (BBZ), op 1 september 2009 door de achterbannen van toezichthouders en bestuurders in de zorg is geaccordeerd en dat die alleen geldt voor nieuwe contracten. Daardoor kon die nieuwe norm in 2009 nog niet normstellend zijn voor de inkomens van de zittende zorgbestuurders. Naleving van de «BBZ-norm» was in 2009 de facto dus niet mogelijk.
Hoe staat u ten opzichte van de constatering dat in 2009 meer dan de helft van de zorgbestuurders een inkomen had boven de Balkenendenorm?
Uit de aangehaalde paragraaf 2.3 van de rapportage blijkt dat de Balkenendenorm een norm is die niet in de zorg wordt toegepast en dat die ook te globaal is om te worden toegepast. Die is immers onafhankelijk van de omvang van de instelling en van de complexiteit van het productieproces, van de functiezwaarte dus. Juist om die reden is de BBZ ontwikkeld, Die houdt wél rekening met de diversiteit aan functiezwaartes van de verschillende zorgbestuurders én met de in de zorg bestaande salarisgebouwen die in de zorgcao’s zijn vastgelegd voor niet-zorgbestuurders.
Uit de tabel 4 van de rapportage blijkt overigens dat 19% van de zorgbestuurders boven de Balkendenorm uit kwam en dus niet «meer dan de helft».
Welke middelen staan u ter beschikking om de inkomens van de zorgdirecteuren naar beneden bijgesteld te krijgen?
Een formeel instrumentarium om de inkomens in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren bestaat nog niet. De ontwikkeling ervan vergde grote zorgvuldigheid omdat het een complex bestuurlijk en juridisch probleem is. De wordingsgeschiedenis van het instrumentarium, waar de Kamer van begin af aan bij betrokken is, is gestart met de adviesaanvraag erover bij de commissie-Dijkstal.
Het resultaat, het wetsvoorstel voor de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren, heeft de in casu verantwoordelijke minister, die van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 14 januari 2011 aan de Kamer aangeboden (TK 32 600).
Hoe gaat u de in november 2010 aangenomen motie Wolbert2 uitvoeren, waarin de inkomensnorm voor zorgbestuurders wordt vastgelegd op de Balkenendenorm? Kan de Kamer daar na het Kerstreces een brief over ontvangen?
De motie zal bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de orde kunnen komen.
De verkiezingen in Wit-Rusland |
|
Han ten Broeke (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van de recente onrust na de verkiezingen in Wit-Rusland, met name de arrestatie van de presidentskandidaten Nikolaj Statkevitsj, Grigori Kostoejev en Andrei Sannikov1 en van talloze journalisten en mensenrechtenactivitsten, die celstraffen tot vijftien jaar riskeren voor hun deelname aan protesten tegen de verkiezingsuitslag?2
Ik ben op de hoogte van het oneerlijke verloop van de presidentsverkiezingen op 19 december jl., zoals door OVSE-waarnemers geconstateerd, en het gewelddadig optreden van de Belarussische autoriteiten. Zoals in mijn verklaring op 20 december jl. gemeld, veroordeel ik dit ten zeerste. Daarnaast keur ik de invallen bij NGO’s en de arrestaties die daar zijn verricht af. Ook de EU heeft bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid, Catherine Ashton, de ontwikkelingen in Belarus veroordeeld.
Bent u tevens op de hoogte van de berichtgeving van de OVSE-verkiezingswaarnemers over het ondemocratische verloop van de verkiezingen in Wit-Rusland en de telling van de stemmen?3 Wat is de positie van de Nederlandse regering met betrekking tot de verkiezingsuitslag in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over het lot van de gearresteerde en nog steeds vastzittende politici, journalisten, mensenrechtenactivisten en betogers en het geweld dat tegen demonstranten gebruikt wordt? Bent u eveneens van mening dat dit repressieve gedrag onacceptabel is? Zo ja, zult u bij de ambassadeur van Wit-Rusland deze arrestaties en dit geweldsmisbruik streng veroordelen?
De arrestatie en behandeling van demonstranten baren mij grote zorgen. Ik vind het gebruikte geweld en de detentie onaanvaardbaar. Op 20 december jl. heb ik de Belarussische autoriteiten opgeroepen om arrestanten direct vrij te laten. Dit heb ik ook aan de Belarussische ambassadeur laten overbrengen. Ook de toegang van arrestanten tot medische en juridische voorzieningen en de mogelijkheid voor EU-diplomaten hen te bezoeken, is daarbij nadrukkelijk bepleit.
Welke aanvullende maatregelen zult u nemen om de Nederlandse afkeuring over de arrestaties en de ondemocratische verkiezingen te onderstrepen, al dan niet in EU-verband?
Ik vind dat de EU het opnieuw invoeren van een inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen – dat sinds oktober 2008 was opgeschort – moet overwegen. Dit in aanvulling op de geldende financiële sancties. Op 23 december jl. heb ik de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid van de EU, Catherine Ashton, verzocht nadere stappen van de EU tegen het Belarussische regime te formuleren, vooral als vrijlating van arrestanten uitblijft.
De organisatie sharia4holland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sharia in Nederland»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een organisatie, die zich tegen de democratie keert en moslims oproept om ten strijde te trekken om van Nederland een islamitische staat te maken en de sharia in te voeren, een gevaar voor de samenleving en democratische rechtsorde vormt?
Ik wil er geen enkel misverstand over laten bestaan dat ik een eventuele invoering van de sharia volstrekt verwerpelijk acht en in strijd met alle fundamentele waarden en normen die wij in Nederland kennen. U zult dan ook begrijpen dat de doelstellingen van de in de vragen genoemde organisatie niet de mijne zijn. Desondanks zijn in ons land de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid om de eigen godsdienst of levensovertuiging te belijden fundamentele en grondwettelijke rechten. Het belijden van een godsdienst of levensovertuiging omvat niet alleen het hebben, veranderen en niet-hebben van een overtuiging en het uiten van deze overtuiging, maar ook het zich naar deze opvatting gedragen voor zover dat rechtstreeks uitdrukking geeft aan die overtuiging.
Deze vrijheden zijn uiteraard niet onbegrensd en vinden hun beperking in ieders verantwoordelijkheid voor de wet, temeer omdat van uitingen zoals gedaan door Sharia4Holland op termijn een radicaliserende werking zou kunnen uitgaan. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer er in het kader van de uitoefening van de godsdienst of levensovertuiging, of het uiten van een mening wetten worden geschonden of de openbare orde wordt verstoord, er zal worden opgetreden. Waar het naleven van geloofsregels tot strafbare gedragingen leidt, zal dat in voorkomende gevallen tot vervolging leiden. De regering heeft vooralsnog geen aanwijzingen dat Shariah4Holland bij het uitoefenen van haar grondrechten de wet overtreedt en een gevaar vormt voor de samenleving of de democratische rechtsorde.
Wat is de reden voor de bagatelliserende houding van met name de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb)? Deelt u de mening dat dit een politiek-correcte beoordeling is die door u gecorrigeerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat deze organisatie opgerold en verboden moet worden, dat de organisatie en haar leden ons land dienen te verlaten, en dat in Nederland geen plaats is voor het abjecte barbaarse rechtssysteem genaamd sharia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het verbieden van de vereniging Martijn |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte tegen pedofielenvereniging Martijn»1 en herinnert u zich de antwoorden van 18 juni 2010 op de schriftelijke vragen van het lid Arib van 27 mei 2010 over de vereniging Martijn?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de afhandeling van de aangifte die op 25 mei 2010 tegen de vereniging Martijn is gedaan? Zijn er nog andere aangiften tegen deze vereniging gedaan, bijvoorbeeld door de in het artikel genoemde vrouw? Is het openbaar ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart? Zo ja, waar heeft dit onderzoek toe geleid? Is er sprake van een (mogelijk) verbod van de vereniging? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door het Openbaar Ministerie (OM) een inventarisatie uitgevoerd waarbij alle informatie over (leden van) de vereniging Martijn, de opsporingsmogelijkheden en de juridische mogelijkheden van vervolging van de vereniging, zijn bestuursleden of de beheerder van het forum worden bekeken. De informatie die hierin wordt betrokken betreft onder meer de aangifte van 25 mei 2010 en de melding bij de politie van de in het bericht (De Telegraaf 20 december 2010) genoemde vrouw. Tegen de vereniging Martijn zijn verder geen aangiften ontvangen.
Deze inventarisatie betreft het in kaart brengen van de wettelijke mogelijkheden van opsporing en vervolging en geen strafrechtelijk onderzoek. De resultaten van deze inventarisatie zijn nog niet bekend. Als sprake blijkt te zijn van een concrete verdenking van strafbare feiten gepleegd door of toe te rekenen aan de vereniging, zijn bestuursleden of de beheerder van het forum, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld.
Voor de start van deze inventarisatie zijn geen feiten vastgesteld of vervolgd waarbij sprake was van strijd met de openbare orde vanwege de werkzaamheden of het doel van de vereniging Martijn. Daarom bestaat thans geen grond om op basis van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek aan de rechter ontbinding van de vereniging te verzoeken.
Bent u gezien uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen «reeds het uitdragen ervan [de denkbeelden van de vereniging Martijn] impliceert het vergoelijken van seksuele handelingen met kinderen» van mening dat de vereniging Martijn met die denkbeelden strafbare feiten vergoelijkt? Zo ja, kan het vergoelijken van strafbare feiten op zichzelf een strafbaar feit opleveren? Heeft u concrete voorbeelden van «strafbare vergoelijking»? Zo nee, hoe moet uw antwoord dan wel worden gelezen?
Het vergoeilijken van strafbare feiten is niet zelfstandig strafbaar gesteld.
Als er bij huiszoeking bij (bestuurs)leden van de vereniging Martijn kinderporno wordt aangetroffen, kan dit dan ook strafrechtelijke of andere gevolgen hebben voor de vereniging zelf? Zo ja, welke gevolgen zijn dan mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan iemand bij wie kinderporno wordt aangetroffen zich effectief verweren met het argument dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient? Kan iemand bij wie thuis wapens of harddrugs worden aangetroffen zich verweren door te stellen dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient?
Bij wet van 13 juli 2002 (Kamerstukken II 2001/2002, 27 745, nr. 12 is de bijzondere strafuitsluitingsgrond bij het in voorraad hebben van kinderpornografisch materiaal, bijv. ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, komen te vervallen.
Het verweer van een verdachte dat bij hem thuis aangetroffen wapens of harddrugs wetenschappelijke doeleinden dienen, houdt een verweer in over de wederrechtelijkheid van het voorhanden hebben. Zoals ieder verweer zal ook dit verweer door het OM en in laatste instantie door de strafrechter worden beoordeeld. In het algemeen lijkt het moeilijk voorstelbaar dat een dergelijk verweer kans van slagen heeft.
Controleert de politie de site van de vereniging Martijn op informatie die mogelijk strafrechtelijke gevolgen kan hebben? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Heeft dit al geleid tot concrete actie tegen de genoemde vereniging? Zo nee, waarom niet?
De site van de vereniging Martijn wordt regelmatig bekeken door de politie. Hierin is geen bepaalde regelmaat aan te geven. Ook heeft dit tot op heden niet geleid tot een concrete verdenking en een strafrechtelijk onderzoek tegen de vereniging Martijn. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Biedt de vereniging Martijn de mogelijkheid om via een forum op de website te communiceren over pedofilie in het algemeen en verboden seksuele handelingen met kinderen in het bijzonder? Zo ja, draagt de vereniging dan wel de moderator van dat forum dan wel degene die het publiceren van dat forum technisch mogelijk maakt, enige verantwoordelijkheid voor de inhoud van dat forum? Zo ja, tot hoever kan die verantwoordelijkheid gaan, mede in het licht van de vervolgingsuitsluitingsgronden van de artikelen 53, 54 en 54a van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, zijn dan louter degenen die teksten op dat forum plaatsen zelf verantwoordelijk daarvoor?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het door een vereniging aanbieden van een internetforum of een ander communicatiemiddel leiden tot het verschaffen van gelegenheid tot het plegen van een strafbaar feit of tot andere vormen van deelneming aan een strafbaar feit? Zo ja, is onderzocht of daar in het geval van de vereniging Martijn sprake van is (geweest)? Wat was de conclusie van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de vereniging Martijn (nog) niet verboden op basis van artikel 2:20, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vanwege strijdigheid met de openbare orde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in het licht van hetgeen er sinds de bovengenoemde schriftelijke vragen bij het OM of uzelf over de vereniging Martijn is bekend geworden nog steeds de mening toegedaan dat de wettelijke bepalingen om rechtspersonen die aanzetten tot seksueel geweld tegen kinderen te verbieden, adequaat zijn? Zo ja, bent u van mening dat de vereniging Martijn verboden zou moeten worden? Welke wettelijke maatregel gaat daartoe dienen? Zo nee, welke wettelijke maatregelen gaat u voorbereiden?
Ja. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hebt u in het kader van uw aanwijzigingsbevoegdheid overwogen het OM op te dragen de vereniging Martijn te vervolgen? Zo ja, gaat u alsnog van deze bevoegdheid gebruik maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het aanwenden van de aanwijzingsbevoegdheid is niet aan de orde gezien de in het antwoord op vraag 2 genoemde, nog niet afgeronde inventarisatie.
De ontwikkeling van passend onderwijs en de betrokkenheid van ouders daarbij |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer u welke ouderorganisaties betrekt in de totstandkoming van het wetsvoorstel dat passend onderwijs wettelijk moet verankeren?
De afgelopen jaren is passend onderwijs met betrokkenheid van de sectororganisaties, vakbonden en ouderorganisaties voorbereid. Zodoende konden zowel de invalshoeken van de besturen, het personeel als de ouders worden meegenomen. Ik hecht veel waarde aan de inbreng van deze organisaties. Zoals u weet hebben de sectororganisaties en vakbonden echter aangegeven niet langer met het ministerie overleg te willen voeren over passend onderwijs. Hierdoor hebben de afgelopen periode geen gezamenlijke besprekingen meer plaatsgevonden. Ik betreur deze gang van zaken en heb daarom recentelijk een beroep gedaan op de sectororganisaties en vakbonden om het overleg te hervatten. Om de ouderorganisaties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel te blijven betrekken, is er op 6 januari jl. een apart overleg met de ouderorganisaties geweest. Ik hoop dat alle betrokken organisaties in de nabije toekomst weer hun inbreng willen leveren ten behoeve van passend onderwijs.
Welke acties heeft u sinds het algemeen overleg van 11 februari 2010 richting ouderorganisaties ondernomen om de positie van ouders in de ontwikkeling van het passend onderwijs te versterken?
Om ouderorganisaties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel passend onderwijs te betrekken is er de afgelopen periode, in verschillende samenstellingen, vanuit het ministerie met de volgende organisaties overleg gevoerd:
Omdat de invulling van de positie van ouders in passend onderwijs voor een belangrijk deel ook in het referentiekader passend onderwijs wordt opgenomen, hebben ouderorganisaties na het algemeen overleg van 11 februari 2010 overleg gevoerd met de sectororganisaties over de uitwerking van dit referentiekader. Dit is gefaciliteerd vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Voor de zomer van 2010 is door de sectororganisaties aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de voortgang van de totstandkoming van het referentiekader. Als gevolg van de voorgenomen bezuinigingen op passend onderwijs heeft de ontwikkeling van het referentiekader na de zomer enige tijd stil gelegen. Inmiddels heb ik echter begrepen dat de sectororganisaties de werkzaamheden ten aanzien van het referentiekader hebben hernomen en dat ook de ouderorganisaties hierbij worden betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het verschijnen van de beleidsbrief over passend onderwijs in januari 2011?
Ja.
Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de wijziging van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (hierna: het besluit)?1
Ja.
Hoe hoog is de eigen bijdrage die rechtszoekenden die geen aanspraak meer kunnen maken op bijzondere bijstand moeten betalen?
De eigen bijdragen die rechtzoekenden verschuldigd zijn in het geval van een toevoeging, zijn geregeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het fiscale inkomen van de rechtzoekende. Rechtzoekenden in de laagste inkomenscategorie (een inkomen niet hoger dan € 17 300,00 voor alleenstaanden en € 24 200,00 voor andere gevallen) betalen op dit moment – derhalve vóór de totstandkoming van de in vraag 1 bedoelde wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) – een eigen bijdrage van € 101,00 (Stcrt. 21 december 2010, 20432). Met de wijziging van het Bvr wordt hierin in zoverre verandering gebracht, dat rechtzoekenden die langs het juridisch loket gaan alvorens een advocaat in te schakelen, kunnen profiteren van een substantieel lagere eigen bijdrage. In het geval van de laagste inkomenscategorie zou dit neerkomen op een eigen bijdrage van € 75,00 als het tot een toevoeging van een advocaat komt. De verwachting is dat door de gang langs het juridisch loket een groter deel van de juridische problemen al in een vroegtijdig stadium kan worden opgelost zonder betrokkenheid van een advocaat, waardoor rechtzoekenden in het geheel geen eigen bijdrage verschuldigd zijn. De gang langs het juridisch loket is voor de rechtzoekende kosteloos.
Welk gevolg heeft dit besluit voor rechtszoekenden die moeten rondkomen van een bijstandsuitkering en voor hun rechtsbijstand aangewezen zijn op bijzondere bijstand? Deelt u de mening dat dit besluit tot gevolg kan hebben dat rechtszoekenden die onder het oude besluit een beroep zou hebben gedaan op bijzondere bijstand, onder het nieuwe besluit niet in staat zullen zijn om de kosten voor de eigen bijdrage te dragen? Zo ja, betekent dit dat zij daardoor verstoken zullen zijn van toegang tot het recht?
Rechtzoekenden die moeten rondkomen van een bijstandsuitkering zijn noch op dit moment, noch na de bedoelde wijziging van het Bvr voor rechtsbijstand geheel aangewezen op bijzondere bijstand. Zij kunnen in aanmerking komen voor een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In dat geval zijn zij in beginsel alleen een eigen bijdrage verschuldigd. Ook dit verandert niet met de wijziging van het Bvr. De wijziging van het Bvr heeft wel tot effect dat de eigen bijdrage niet meer vanuit de bijzondere bijstand kan worden bekostigd. Daar staat tegenover dat, zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, de eigen bijdrage substantieel omlaag wordt bijgesteld als eerst de gang langs het juridisch loket wordt gemaakt. Het geheel van omstandigheden leidt ertoe dat het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand krachtens de Wrb een «voorliggende voorziening» is zoals bedoeld in de Wet werk en bijstand, die gezien haar aard en doel geacht wordt passend en toereikend te zijn. Mede doordat de weg van het juridisch loket open staat en omdat voor de lagere inkomens de mogelijkheid blijft bestaan om in aanmerking te komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, is voor deze categorie van rechtzoekenden de toegang tot het recht ook in de toekomst voldoende verzekerd. Dit geldt ook voor rechtzoekenden die via de rechter kinder- en/of partneralimentatie willen afdwingen. Zij dienen in dat geval zelf een eigen bijdrage te betalen, hetgeen past binnen het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Er is dan ook geen aanleiding om voor deze groep een uitzondering te maken.
Deelt u de mening dat burgers met een bijstandsuitkering die door de gemeente worden gedwongen via de rechter een kinderalimentatie en/of partneralimentatie af te dwingen kosten voor rechtsbijstand moeten maken die niet meer worden vergoed en die zij misschien niet kunnen dragen? Zo ja, bent u van mening dat voor deze groep rechtszoekenden een uitzondering gemaakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat in het hierboven genoemde voorbeeld alleen de gemeente voordeel geniet van de wijziging van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000, omdat de toegekende onderhoudsbijdrage volledig met de bijstandsuitkering wordt verrekend? Zo ja, acht u dit wenselijk en rechtvaardig gezien de armoedige omstandigheden waaronder burgers met een bijstandsuitkering soms leven?
De kennelijke veronderstelling dat de wijziging van het Bvr effect heeft op de verrekening van de onderhoudsbijdrage met de bijstandsuitkering is onjuist. De wijziging heeft, voor zover in casu relevant, uitsluitend tot effect dat de voor gesubsidieerde rechtsbijstand verschuldigde eigen bijdrage niet langer kan worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand.
Klopt het dat mensen die onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) vallen en dus moeten leven van een bedrag onder het bijstandsniveau nooit meer dan de laagste eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand hoeven te betalen? Zo ja, geldt dit ook voor diegene op wiens loon loonbeslag ligt? Zo nee, klopt het dat wanneer beslag op inkomen is gelegd en men dus feitelijk over een inkomen onder bijstandsniveau beschikt een eigen bijdrage verschuldigd is dat is gebaseerd op het inkomen alsof er geen beslag op ligt? Zo ja, acht u dit wenselijk?
De raad voor de rechtsbijstand (de raad) gaat bij bepaling van de draagkracht uit van een fiscaal inkomens- en vermogensbegrip. Verplichtingen die fiscaal niet aftrekbaar zijn, werken niet door in de draagkrachtbepaling. Bewust is dan ook afgezien van een algemene hardheidsclausule. Die zou de wetsuitvoering aanzienlijk compliceren. De raad zou dan namelijk van geval tot geval zelf gaan bepalen welke lasten de draagkracht verminderen. Aangezien er geen algemene hardheidsclausule is opgenomen, wordt met loonbeslag geen rekening gehouden. Uitsluitend als de draagkracht langdurig wordt verminderd nadat de rechtzoekende is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen, een minnelijk akkoord tot schuldsanering heeft gesloten of failliet is verklaard, wordt de laagste eigen bijdrage opgelegd.
Deelt u de mening dat analoog aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 28 maart 2006, LJN:AV8374), burgers op wiens inkomen loonbeslag ligt en zij dus feitelijk onder het bijstandsniveau komen voor de berekening van de eigen bijdrage uitgegaan moet worden van dit lage inkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het juridisch loket meer cliënten doorverwijst naar de sociaal raadslieden dan andersom? Zo ja, waarom krijgen de sociaal raadslieden dan niet eenzelfde filterfunctie als het juridisch loket krijgt op basis van de wijziging van dit besluit?
Het klopt dat het juridisch loket, als een cliënt daarbij meer baat heeft, ondermeer doorverwijst naar sociaal raadslieden en niet naar advocaten. Het juridisch loket krijgt de filterfunctie, omdat alleen deze instantie binnen het bereik van de Wrb valt waar de filterfunctie uit voortvloeit. De raad heeft op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wrb tot taak de voorziening die met het juridisch loket wordt geboden in stand te houden. Met de voorliggende wijziging van het Bvr wordt de werking van het juridisch loket als voorportaal van de verlening van toevoegingen door de raad versterkt.
Staatsbosbeheer |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Staatsbosbeheer mee doet aan acties tegen het regeringsbeleid inzake natuur?1
Ja.
Vindt u het normaal dat een zelfstandig bestuursorgaan dat volledig gefinancierd wordt door de staat meedoet aan protesten tegen de regering?
Staatsbosbeheer is een zelfstandig bestuursorgaan met als wettelijke taak het beheren van de objecten om de natuur- en landschapswaarden in stand te houden, dan wel te ontwikkelen. Voor mij is van belang dat Staatsbosbeheer binnen deze taakomschrijving opereert en op loyale wijze uitvoering geeft aan het kabinetsbeleid.
Welke stappen zet u om zulke onzinnige acties door Staatsbosbeheer te beëindigen? Hoe zorgt u ervoor dat Staatsbosbeheer zich gaat concentreren op zijn taak om met de aan hem ter beschikking gestelde middelen zo efficiënt mogelijk de prachtige natuurgebieden te beheren?
In het reguliere overleg met Staatsbosbeheer zal ik de betrokkenheid van Staatsbosbeheer bij dergelijke acties in de toekomst agenderen. Voorts zal ik mij laten informeren over de overwegingen van Staatsbosbeheerom deel te nemen aan genoemde actie. Op basis daarvan zal ik mij over een dergelijke gedragslijn in deze beraden.
Deelt u de opvatting van Natuurmonumenten dat er zonodig entree geheven moet worden bij natuurgebieden om tekorten bij het natuurbeleid te verminderen?2
De opvatting van Natuurmonumenten plaats ik in het kader van reageren op het regeerakkoord, waarin ook voor het natuur- en landschapsbeleid de nodige maatregelen zijn aangekondigd. Het rijksoverheidsbeleid is er tot nu toe op gericht dat toegang tot de natuur zo laagdrempelig mogelijk moet zijn. In het regeerakkoord staat aangekondigd dat het natuur- en landschapsbeleid wordt gedecentraliseerd. Het is dus aan de provincies om hier in de toekomst een standpunt over in te nemen.
Kunt u inzage geven in de salarissen van directies van natuurorganisaties die geld van het Rijk krijgen?
Ja.
Veel natuurorganisaties, waaronder Natuurmonumenten en de 12 Landschappen, zijn lid van de VFI-brancheorganisatie van goede doelen. Deze leden onderschrijven de code van goed bestuur van goede doelen, zoals destijds is opgesteld. Deze code schrijft onder andere voor dat de norm van beloning voor directeuren is afgeleid van het beloningsgebouw van de Rijksoverheid. Bovendien dienen deze beloningen in de jaarverslagen te worden vermeld.
In het jaarverslag van Natuurmonumenten over het jaar 2009 staat vermeld dat de directeur een beloning ontvangt van € 132 000. De beloning van directeuren van de 12 Landschappen wordt gebaseerd op de CAO bos en natuur en bedraagt maximaal € 87 415 (exclusief de mogelijkheid van het bestuur om de directeur eenmalig een bonus toe te kennen).
Staatsbosbeheer is als overheidsorganisatie geen lid van de VFI-branche organisatie voor goede doelen. De beloning van de directeur Staatsbosbeheer wordt ook in het jaarverslag van de organisatie vermeld. In het jaarverslag 2009 staat dat de beloning van de directeur in € 167 262,– bedraagt. Inclusief het werkgeversdeel van de pensioenlast € 191 022,–, zoals ook al vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Gerven over de bezoldiging van Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer, die uw Kamer 8 februari ontvangen heeft.
Is het waar dat de directie van Staatsbosbeheer een salaris heeft ver boven de «Balkenendenorm»? Waarom is dit? Wat zijn de salarissen inclusief alle emolumenten?
Zie antwoord vraag 5.
Ligt het niet eerder voor de hand dat er, gelijk aan de actie die de regering heeft ingezet om de salarissen van directies van ontwikkelingsorganisaties onder de Balkenendenorm te brengen een soortgelijke actie wordt ingezet voor de directies van natuur- en milieuorganisaties die subsidie van het rijk krijgen, zodat een zo groot mogelijk deel van hun budget naar de natuur gaat?
Nee. Dit is, gezien het antwoord op vraag 5 en 6, niet nodig.
Shell |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Shell een schikking heeft getroffen ter waarde van 80 miljoen dollar om «een proces wegens corruptie te voorkomen»?1
Shell heeft bevestigd dat een schikking is getroffen met de Nigeriaanse autoriteiten voor een bedrag van circa $10 miljoen. In dezelfde zaak trof Shell eerder een schikking met de Securities and Exchange Commission (SEC) en het Openbaar Ministerie in de Verenigde Staten voor $48 miljoen. Het staat partijen vrij om binnen de bestaande wettelijke kaders dergelijke schikkingen te treffen.
Wat is uw reactie op de via Wikileaks uitgelekte berichten dat de Nederlandse ambassade in Nigeria door Shell wordt ingezet bij het lobbyen tegen de aanscherping van nationale wetgeving voor de olieindustrie (de zogeheten Petroleum Industry Bill)?2 Kloppen deze berichten? Zo ja, op basis van welke overwegingen en op wiens instructie zet de Nederlandse ambassade zich hiervoor in? Wat is er precies gewisseld in de telefoongesprekken waarvan melding wordt gemaakt? Op welke wijze zorgt de ambassade ervoor dat in haar belangenbehartiging een juiste balans bestaat tussen de belangen van het bedrijfsleven enerzijds en andere belangen, zoals bijvoorbeeld van NGO’s, en waarden, zoals bijvoorbeeld op het gebied van arbeids-, milieu- en mensenrechten anderzijds?
De Nederlandse ambassade in Nigeria houdt zich bezig met een breed pakket van taken en zoekt daarbij de balans tussen handels- en investeringsbevordering en energievraagstukken, alsmede het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, milieubescherming en mensenrechten. De beleidsuitgangspunten van Nederland worden als volgt vormgegeven.
Op het gebied van energie is de inzet van de Nederlandse regering onder andere gericht op het scheppen van de juiste voorwaarden om langetermijninvesteringen in de olie- en gasindustrie in Nigeria mogelijk te maken. In dit kader heeft de Nederlandse regering tegenover de Nigeriaanse overheid bepleit dat deze alle belanghebbenden, inclusief de oliemaatschappijen, betrekt bij de ontwikkeling van een nieuw wettelijk kader voor deze sector. Tevens is de noodzaak van transparantie, het nemen van verdere milieumaatregelen, en van een balans tussen belastingniveau en investeringsklimaat aan de orde gesteld. In het kader hiervan hebben ambassadeurs in Nigeria, waaronder de Nederlandse, ook gesprekken met stakeholders zoals de Nigerian National Petroleum Corporation (NNPC). Dit betrof overigens geen telefoongesprek maar een bijeenkomst.
De Nederlandse regering steunt verder de zogenaamde Voluntary Principles on Security and Human Rights (VPs). Dit initiatief, dat zich richt op bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen bij de winning van delfstoffen, sluit aan bij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, die op het vlak van MVO uitgangspunt dienen te zijn voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Ook Shell heeft de Voluntary Principles onderschreven. In de dialoog met Shell en de Nigeriaanse overheid benadrukt Nederland het belang van naleving van deze Voluntary Principles.
Voorts steunt de regering het wereldwijde «Extractive Industries Transparency Initiative». Dit initiatief is gericht op openbaarmaking van overdrachten van bedrijven en van overheidsinkomsten bij de winning van delfstoffen. Ook in Nigeria moet dit initiatief bijdragen aan grotere transparantie in de olie- en gassector.
De Nederlandse ambassade in Abuja ondersteunt de activiteiten van het Stakeholders Democracy Network (SDN), een internationale NGO die onder meer onderzoek doet naar de gevolgen voor de lokale bevolking van de olie- en gaswinning in de Nigerdelta. Over de aanpak daarvan zit SDN regelmatig met oliemaatschappijen zoals Shell en de Nigeriaanse overheid om de tafel. De Nederlandse bijdrage aan SDN is gericht op het opzetten van een mensenrechtenplatform in de Nigerdelta en het versterken van lokale partnerorganisaties. De totale voorziene bijdrage vanuit het Mensenrechtenfonds is 1,4 miljoen Euro (2008–2012).
Verder ondersteunt de Nederlandse ambassade het Bayelsa Expenditure and Income Transparency Initiative (BEITI). Dit project is gericht op het bevorderen van transparantie en controle op de overheidsinkomsten en -uitgaven van de staat Bayelsa, één van de olieproducerende staten in de Nigerdelta. Om een effectieve aanpak van corruptie te bevorderen wordt tevens een «Judicial Integrity Action Programme» (JIA) ondersteund. De totale voorziene bijdrage aan BEITI en JIA vanuit het Mensenrechtenfonds is 2,3 miljoen Euro (2009–2012).
Wat is uw reactie op het bericht dat Shell in staat is om haar gasfakkels, die zorgen voor een hoge uitstoot van broeikasgassen, in Nigeria in 2011 te doven?3 Bent u bereid om er bij Shell op aan te dringen om alles in het werk te stellen om ook daadwerkelijk te realiseren dat de fakkels in 2011 gedoofd zijn en dat voornemen publiekelijk te bevestigen?
In contacten met Shell en de Nigeriaanse overheid heeft de Nederlandse regering regelmatig aangedrongen op spoedige beëindiging van affakkeling van gas in Nigeria. In het streven tot beëindiging van affakkeling is Shell mede afhankelijk van de inzet van de Nigerian National Petroleum Corporation op dit vlak. Verder speelt de slechte veiligheidssituatie in de Nigerdelta een beperkende rol bij het realiseren van technische voorzieningen om het affakkelen te stoppen. De regering deelt de waarneming van het kamerlid Gesthuizen (zoals beschreven in publieke verslagen van haar recente bezoek aan de Nigerdelta) dat in het gebied sprake is van een complexe bestuurssituatie.
Het affakkelen is in het afgelopen decennium aanzienlijk verminderd, maar nog niet beëindigd. In de dialoog met Shell en de Nigeriaanse overheid zal Nederland aandacht blijven vragen voor deze problematiek en erop blijven aandringen het affakkelen zo snel mogelijk te beëindigen. Dit zal onder meer aan de orde worden gesteld tijdens het gesprek dat minister Verhagen binnenkort heeft met Shell topman Peter Voser.