Het bericht dat de illegale vreemdeling die de moorden in het Groningse Baflo heeft gepleegd meerdere uitzetpogingen achter de rug heeft |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat de vreemdeling die in Baflo twee mensen om het leven heeft gebracht illegaal in Nederland verbleef en al meerdere mislukte uitzetpogingen achter de rug heeft?1
Betrokken vreemdeling, die wordt verdacht van de dubbele moord in Baflo, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Hij beschikt niet over reis- of identiteitspapieren. Op basis van het herkomstonderzoek in de asielprocedure is geconcludeerd dat hij de Beninse nationaliteit heeft. Bij gebrek aan aanknopingspunten om de nationaliteit van betrokkene vast te stellen, heeft de diplomatieke vertegenwoordiging van Benin geweigerd een vervangend reisdocument af te geven.
Vervolgens is aan twee andere landen gevraagd een laissez-passer af te geven; ook deze pogingen bleven zonder resultaat.
Zo ja, wat is de nationaliteit van betrokkene en om welke redenen zijn de uitzetpogingen mislukt? In hoeverre hangt dit samen met onwil van het land van herkomst of van betrokkene zelf om terugkeer naar het land van herkomst te doen slagen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gezeten en hoe vaak is deze bewaring opgeheven met als gevolg dat hij ondanks zijn illegale status weer vrij in de samenleving rond kon lopen?
Betrokken vreemdeling heeft nimmer in vreemdelingenbewaring gezeten. In 2009 werd hem eenmaal voor korte tijd een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 56, eerste lid van de Vreemdelingenwet opgelegd. Deze werd op last van de rechter na twee weken opgeheven. Begin 2010 heeft betrokkene van de vreemdelingenpolitie een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Hoeveel criminele vreemdelingen zijn er die ondanks illegaliteit vrij in de samenleving rond kunnen lopen, al of niet na (herhaalde) uitzetpogingen?
Ja. Ook het kabinet huldigt daarbij het principe «uitzetten of vastzetten». De aanpak van vreemdelingen en illegalen die zich tevens schuldig maken aan criminaliteit of vormen van overlast is absolute prioriteit. Dit betekent dat alle inspanningen er primair op gericht zijn om criminele vreemdelingen uit te zetten. Als dit nog niet mogelijk is, zijn de inspanningen erop gericht criminele illegalen zo lang als mogelijk ten behoeve van de uitzetting of in het kader van het strafrecht vast te zetten. Het aantal criminele vreemdelingen, dat vrij in de samenleving rond kan lopen, al of niet na (herhaalde) uitzetpogingen wordt niet cijfermatig bijgehouden.
Deelt u de mening dat op deze vreemdelingen het principe van «uitzetten of vastzetten» van toepassing moet zijn zodat onze samenleving niet met hun wangedrag wordt opgezadeld (wanneer uitzetting mislukt)? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De actuele situatie ten aanzien van medicinale cannabis |
|
Pia Dijkstra (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op een recent artikel in de Annals of Oncology waaruit blijkt dat medicinale cannabis de eetlust van kankerpatiënten verbetert?1
De resultaten van dit onderzoek bevestigen de therapeutische werkzaamheid van cannabis. De behandeling van kankerpatiënten die chemotherapie ondergaan is een van de indicaties die in de brochure en op de website van het Bureau voor Medicinale Cannabis staan.
Is het correct dat het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) na het algemeen overleg over de initiatiefnota «Toegankelijker medicinale cannabis» de recente klinische literatuur over medicinale cannabis heeft verzameld en dat de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) op basis van deze verzamelde literatuur een inschatting heeft gemaakt of een beoordeling van de rationele farmacotherapie zinvol is? Zo nee, wanneer zal deze inschatting worden gemaakt? Zo ja, wat was de uitkomst van de beoordeling?
Ja, dit is correct. Met de CFH is gesproken over de haalbaarheid van zo’n beoordeling. Volgens de CFH zijn sinds de laatste beoordeling nieuwe gegevens beschikbaar gekomen, in de vorm van klinische onderzoeken bij diverse indicaties. De kanttekening die hierbij werd gemaakt is dat de onderzoeken niet met gestandaardiseerde medicinale cannabis zijn uitgevoerd. Verder zijn de meeste onderzoeken, voor zover de CFH kon beoordelen, niet met de voorkeurstoedieningsvorm uitgevoerd. De voorkeur van toediening gaat uit naar inhalatie of met thee. Het blijft volgens de CFH onduidelijk in hoeverre de klinische resultaten met de cannabinoïden kunnen worden gebruikt om een weloverwogen oordeel te geven over medicinale cannabis. Voorlopig is de inschatting dat een beoordeling op dit moment niet zinvol is.
Doet het BMC op dit moment zelf onderzoek naar de medische effecten van medicinale cannabis, zoals de regelgeving voor Opiumwetvergunningen voorschrijft? Zo neen, wanneer zal het BMC aan deze taak voldoen?
Afgezien van het feit dat ik van mening ben dat dit geen overheidstaak is (zie ook de reactie van mijn voorganger op de initiatiefnota van het Kamerlid Van der Ham, TK 2009–2010, 32 159, nr. 3), zie ik op dit moment geen noodzaak van het (laten) doen van onderzoek naar medische effecten van medicinale cannabis. De beleidsregel (uit Beleidsregels Opiumwetontheffingen, Staatscourant 9 januari 2003, nr. 6) waar naar verwezen wordt is indertijd opgesteld om ervoor te zorgen dat er een geneesmiddel met medicinale cannabis ter beschikking komt. In het najaar van 2003 heeft het BMC de grondstof medicinale cannabis ter beschikking gesteld die van zodanige kwaliteit is dat de apotheker deze als magistrale bereiding, oftewel een geneesmiddel, aan de patiënt kan leveren. Hiermee is uitvoering gegeven aan de beleidsregel. Net als mijn voorganger vind ik dat er vervolgens een taak ligt voor een farmaceutisch bedrijf om een geneesmiddel op de markt te zetten en hier gaat een registratieprocedure aan vooraf.
Kunt u het overzicht van de CFH naar de Kamer sturen, of zelf een overzicht geven van de laatste stand van zaken in de wetenschap ten aanzien van – klinische testen met – medicinale cannabis?
Het literatuuroverzicht dat met de CFH is besproken treft u als bijlage aan bij deze brief.
Kunt u voor de jaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 aangeven hoeveel doktersrecepten voor medicinale cannabis zijn verstrekt, hoeveel medicinale cannabis er is verstrekt via de apotheken en om hoeveel patiënten het gaat?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar. Cijfers waar ik wel de beschikking over heb en die ik u kan geven zijn de hoeveelheden die aan apotheken zijn afgeleverd in de afgelopen jaren. Aan de hand van deze gegevens en de aanname dat de gemiddelde dagdosering 0,5 g bedraagt, kan een zeer globale schatting gemaakt worden over het aantal patiënten. Zeer globaal omdat medicinale cannabis voor verschillende indicaties gebruikt kan worden en per indicatie de dosering ook per patiënt kan verschillen. Daarnaast bepaalt ook de wijze van toediening de hoogte van de dosering en ook deze hoogte kan per patiënt verschillen.
Afgeleverd aan apotheken (kg)
Schatting patiënten
2006
58
315
2007
72
397
2008
85
468
2009
91
501
2010
102
558
Zijn er officiële schattingen ten aanzien van het aantal mensen dat op dit moment overgaat tot coffeeshopcannabis of zelfteelft, omdat de apotheekvarianten niet voldoen? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken?
Nee, voor zover ik weet zijn die er niet. Voor mijn beleid zie ik geen noodzaak dit uit te zoeken. Sinds 2003 bestaat er voor patiënten een alternatief, namelijk medicinale cannabis van het BMC waardoor ze niet meer afhankelijk hoeven te zijn van coffeeshops of zelfteelt. Het BMC heeft regelmatig contact met de patiëntenverenigingen, zoals de MS-vereniging Nederland. De vereniging geeft aan dat de meeste patiënten voldoende geholpen zijn met het huidige aanbod van het BMC.
Heeft het BMC variant MGC 1 004 van Maripharm BV ingezet als proef voor een nieuwe variant voor medicinale cannabis? Wat zijn de resultaten?
Het BMC is afgelopen maart gestart met een proef met een vergelijkbare variant, de Bedica. Dit product is afkomstig van dezelfde teler die de huidige drie varianten aan het BMC levert. Het bedrijf Maripharm is niet door de selectieprocedure van het BMC gekomen. De proef loopt nog te kort om iets over de resultaten te zeggen. Over een jaar beslis ik of de nieuwe variant structureel wordt aangeboden.
Bent u bereid andere varianten in te zetten als nieuwe variant voor medicinale cannabis, waaronder Bedropur en AI94 van Bedrocan, en Marinol? Zo neen, waarom niet?
Net als mijn voorganger sta ik niet afwijzend tegenover een eventuele uitbreiding van varianten mits dit voorziet in een substantiële behoefte. Het BMC is dan ook afgelopen maart gestart met een proef met één nieuwe variant. Zoals ik al aangaf, als dit daadwerkelijk voorziet in een substantiële vraag, dan ben ik bereid om ook deze variant structureel beschikbaar te stellen. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (TK 2009–2010, 32 159, nr. 3), is het niet haalbaar om voor iedere patiënt of zelfs een kleine subgroep een eigen variant beschikbaar te stellen. Aan het beschikbaar stellen van iedere variant zijn extra kosten verbonden. Deze extra kosten kunnen ervoor zorgen dat het BMC opnieuw geconfronteerd wordt met exploitatietekorten. Eén van de beleidsdoelstellingen was namelijk dat medicinale cannabis op een kostendekkende wijze beschikbaar zou worden gesteld. Zoals de zaken er nu voor staan functioneert het BMC kostendekkend. Een verdere uitbreiding is in de toekomst pas gerechtvaardigd wanneer aan de hierboven genoemde voorwaarden voldaan wordt. Een alternatief om het BMC kostendekkend te laten functioneren is door de extra kosten te verrekenen in de afleverprijs van de medicinale cannabis. Dit betekent ook een prijsverhoging voor de patiënt, hetgeen ik op dit moment niet wenselijk acht.
Wanneer komt er een herziene versie van de «Medicinale Cannabis informatiebrochure voor patiënten»? Wanneer komt er een herziene versie van de «Medicinale Cannabis informatiebrochure voor artsen en apothekers»?
De laatste versies van de brochures zijn van december 2009. Momenteel worden de brochures op een aantal punten aangepast en de vernieuwde versies zullen in juni van dit jaar verschijnen.
Welke zorgverzekeraars hebben medicinale cannabis in het aanvullend pakket hebben opgenomen? Welke verzekeraars vergoeden het uit coulanceoverwegingen?
Ik heb geen inzage in de aanvullende pakketten van de zorgverzekeraars. Mij is overigens wel bekend dat de Nederlandse associatie voor legale Cannabis en haar Stoffen als Medicatie (NCSM) een onderzoek onder zorgverzekeraars heeft uitgevoerd. De NCSM heeft dit onderzoek beschikbaar gesteld op haar website (www.ncsm.nl).
Bent u bereid met relevante zorgverzekeraars in overleg te treden en hen aan te sporen medicinale cannabis in aanvullende pakketten over te nemen, dan wel via een coulanceregeling te vergoeden? Zo neen, waarom niet?
Mijn departement heeft regelmatig overleg met zorgverzekeraars. Ik heb geen enkele invloed op hoe een zorgverzekeraar zijn aanvullende pakket samenstelt. Dit hoort eenmaal bij het zorgverzekeringsstelsel waarvoor we hebben gekozen. Het enige wat ik kan doen en dat is ook al gedaan, is voorlichting geven over medicinale cannabis en wat de rol van het BMC is op dit gebied. Mijn voorganger heeft uw Kamer vorig jaar juni het verslag van deze voorlichtingsbijeenkomst gestuurd (TK 2009–2010, 32 159, nr. 6). Het aansporen van de zorgverzekeraar om alleen dit specifieke product in zijn aanvullende pakket op te nemen vind ik niet juist.
Wat zouden op dit moment de financiële consequenties zijn van het toevoegen van medicinale cannabis in het basispakket, de mogelijke voordelen – minder gebruik van andere medicijnen – meegerekend?
Op dit moment zijn onvoldoende farmaco-economische data beschikbaar die een goed beeld kunnen geven van de financiële consequenties van het toevoegen van medicinale cannabis aan het basispakket.
Welke fabrikanten staan op het punt staan om via klinische trials nationaal en internationaal naar de registratie van medicinale cannabis toe te werken? Wat is de prognose van aanbieding aan de autoriteiten, en registratie?
Ik heb geen toegang tot dit soort gegevens. In Nederland is het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) betrokken bij de verschillende fasen van het klinisch onderzoek. Het CBG heeft een geheimhoudingsplicht wanneer het gaat om registratieaanvragen in verband met de concurrentiegevoelige gegevens die bij het CBG worden aangeleverd. Om dezelfde reden maakt het CBG geen namen van fabrikanten bekend. Het is uiteindelijk aan de fabrikant zelf of en wanneer hij bekend maakt dat er een nieuw product aankomt. Zo laat een Brits bedrijf via de media weten dat zijn mondspray, die onder andere bestaat uit een extract van medicinale cannabis, in het Verenigd Koninkrijk en Spanje is aangeboden voor registratie. Ook is bekend dat er in Nederland ontwikkelingen zijn op het gebied van een te registreren geneesmiddel met medicinale cannabis. Mijn voorganger heeft zelfs besloten de beschikbaarheid van medicinale cannabis voorlopig voort te zetten om deze ontwikkeling een serieuze kans te bieden (TK 2007–2008, 24 077, nr. 200). Het is niet bekend wanneer dit bedrijf zijn product aan kan bieden voor registratie.
Onder welke voorwaarden bent u bereid medicinale cannabis op te nemen in het basispakket? In hoeverre wordt uws inziens op dit moment aan deze voorwaarden voldaan?
De voorwaarden voor opname in het basispakket voor medicinale cannabis zijn niet anders dan de voorwaarden die ook gelden voor andere geneesmiddelen dan wel magistrale bereidingen. Voor geneesmiddelen betekent dit dat er op zijn minst sprake moet zijn van een registratie. Voor magistrale bereidingen moet er in ieder geval sprake zijn van rationele farmacotherapie. Ik verwijs u naar de brief van mijn voorganger (TK 2009–2010, 32 159, nr. 3) waarin dit ook uitgebreid aan de orde is gekomen. Voor de beantwoording van het tweede deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
De arrestatie van bloggers in de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de arrestatie van de bloggers Ahmad Mansoor, Fahad Salem al-Shehhi en Nasser bin Ghaith in de Verenigde Arabische Emiraten?1
Ja, ik ben bekend met berichten uit de pers over arrestaties in de VAE. Er zijn geen details bekend over hun verblijfplaats. Volgens een recent krantenartikel zijn Ahmed Mansour Ali Abdullah al Abd al Shehi, Fahad Salim Mohammed Salim Dalk en Dr Nasser Ahmed Khalfan bin Gaith gearresteerd op verdenking van belediging van de president, vice-president en kroonprins en het vormen van een gevaar voor staatsveiligheid. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen voor foltering gedurende detentie.
Klopt het dat Mansoor en al-Shehhi bloggers zijn die geassocieerd worden met Hewar, een online forum dat geblokkeerd is door de autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten omdat op dit forum wordt opgeroepen tot democratische hervormingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is de verblijfplaats van deze gedetineerden reeds bekend? Lopen zij het risico op foltering tijdens hun detentie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid bij de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten opheldering te vragen over de verblijfplaats van deze drie gedetineerden, de reden van deze arrestaties en de huidige stand van zaken en uw zorgen te uiten over de arrestatie van deze drie vreedzame pleitbezorgers voor politieke hervormingen? Zo nee waarom niet. Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Zoals bekend is vrijheid van meningsuiting evenals het naleven van overige mensenrechten voor de Nederlandse regering een van de speerpunten van het buitenlands beleid zoals uiteengezet in de mensenrechtennotitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid». Ik heb de Nederlandse vertegenwoordigingen in de VAE daarom gezegd terzake alert te blijven en ik zal de kwestie in EU-verband aan de orde stellen.
Bent u bereid, indien blijkt dat deze drie om politieke redenen gevangen worden gehouden, te pleiten voor hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bereid, zowel bilateraal als via de Europese Unie, in uw contacten met de autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten uw zorgen over de inperking van de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van associatie en vereniging in de Verenigde Arabische Emiraten te uiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het Europees Arrestatiebevel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Europese Commissie erkent misbruik van het Europese Arrestatie Bevel voor onzinmisdrijven»1, over het recent verschenen rapport van de Europese Commissie over het Europees Arrestatiebevel (EAB)?2
Naar mijn mening roept het rapport van de Commissie3 het beeld op alsof de kwestie van de proportionaliteit Uniebreed speelt en ook bestendig is. Dat beeld slaat dan vooral op de beginfase van de toepassing van het EAB, maar is naar mijn mening niet meer actueel. De proportionaliteit is een kwestie die vooral bij Poolse EABs speelt en die twee aspecten betreft: het hoge aantal EABs dat wordt uitgevaardigd én dat deze – in de ogen van andere lidstaten – voor te geringe feiten worden uitgevaardigd. Het Poolse Ministerie van Justitie heeft mij desgevraagd een aantal ontwikkelingen gemeld, die in dit verband relevant zijn.
In 2010 is sprake van een daling van Poolse EABs van ruim 20% ten opzichte van voorgaande jaren. In 2008: 4829 en 2009: 4844, maar in 2010: 3753. Verder heeft het Poolse Ministerie van Justitie naar aanleiding van het overleg tussen Nederlandse en Poolse experts in december 2010 een notitie gezonden aan de gerechten over de EAB-praktijk, waarin de nadruk werd gelegd op het feit dat het uitvaardigen van een EAB een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid. Hierbij werd gewezen op de mogelijkheden die onder meer wederzijdse rechtshulp biedt. Ook stelde het Ministerie van Justitie het EU handboek voor de uitvaardiging van EABs waar ook de Commissie naar verwijst en waarin uitdrukkelijk de proportionaliteit aan de orde komt, beschikbaar via de website van het ministerie, opdat het voor alle Poolse justitiële autoriteiten en andere betrokkenen toegankelijk is. Ik ben van mening dat uit deze ontwikkelingen blijkt, dat er in Polen geen sprake is van een statische situatie. Ook de getroffen maatregelen beoordeel ik positief. Ik vind ook dat van lidstaten verwacht mag worden dat zij, als zich specifieke problemen bij de toepassing van een EU-instrument voordoen, zelf maatregelen treffen. Het is bij de Poolse autoriteiten bekend, dat van Nederlandse zijde de bereidheid blijft bestaan om verder te overleggen met Poolse autoriteiten en daarmee bij te dragen aan verdere voortgang in deze positieve ontwikkeling.
Deelt u de mening van Eurocommissaris Reding, dat ook sprake is van toepassing van het EAB voor zeer kleine overtredingen en dat hiermee sprake is van disproportionaliteit?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, extra zorgvuldigheid gepast is bij de Nederlandse executie van EAB’s en dat het hierom voor de hand ligt om de Internationale Rechtshulpkamer in Amsterdam in deze ruimere bevoegdheden te geven om uitleveringsverzoeken op specifieke omstandigheden te toetsen?3
In mijn antwoord van 9 maart 2011 op de kamervragen van mevrouw Gesthuizen over de ingediende moties over het Europees arrestatiebevel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1745) heb ik uiteengezet hoe zorgvuldig en uitgebreid de toetsing door de Internationale rechtshulpkamer verloopt. Ik heb toen ook aangegeven dat de ruimte van de toetsing wordt bepaald door het kaderbesluit. Er kan dus geen sprake zijn van eenzijdige uitbreiding van toetsingsbevoegdheden voor de rechtbank Amsterdam.
Erkent u dat bij een goede en rechtvaardige uitvoering van het EAB een groot probleem is dat ongelijke toepassing bestaat van het proportionaliteitsbeginsel en/of dat het proportionaliteitsbeginsel zelfs in de wetgeving het overgrote deel van de EU lidstaten ontbreekt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerkingen in het rapport over de slechte detentieomstandigheden in de gevangenissen van een aantal EU landen, waaronder in Polen, waar juist ook de meeste uitleveringsverzoeken via het EAB worden gedaan?
Ik lees in het rapport van de Commissie geen verwijzing naar Polen. Voor actuele informatie over het Poolse gevangeniswezen verwijs ik naar mijn brief van 17 februari 2011 (Kamerstuk 32 317, nr. 41), waarbij ik uitgebreide cijfermatige gegevens over het Poolse gevangeniswezen en waaruit blijkt dat er van overbezetting geen sprake meer is, heb overgelegd.
Bent u, gezien de aanbevelingen in het rapport, bereid om in overleg te treden met de betrokkenen, zoals de Internationale Rechtshulpkamer, de stichtingen Euromos en Epafras en de internationale organisatie Fair Trials International, en te komen tot maatregelen waarmee de rechten van burgers binnen de grenzen van de EU om wiens overlevering is verzocht middels een EAB beter worden gewaarborgd en in overeenstemming worden gebracht met de voorschriften van artikel 3 en 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden?
In het antwoord op vraag 1 heb ik mijn mening over het rapport van de Commissie gegeven. Wat betreft het door mevrouw Gesthuizen bedoelde overleg merk ik op dat ik altijd bereid ben kennis te nemen van opvattingen en meningen van organisaties als door haar bedoeld. Ik zie echter geen aanleiding voor overleg over waarborging van de artikelen 3 en 6 van het EVRM bij de EAB procedure. De toetsing aan artikel 3 is, zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, in goede handen bij de rechtbank Amsterdam. Verder geldt ten aanzien van artikel 6 EVRM dat volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, de Hoge Raad en rechtbank Amsterdam artikel 6 EVRM geen betrekking heeft op uitleverings- en overleveringsprocedures op basis van een EAB.5
Bent u voornemens in Europees verband de tekortkomingen van de toepassing van het EAB in de praktijk aan de orde te stellen en verbeteringen voor te stellen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat het rapport van de Commissie in Brussel zal worden besproken in overleg tussen EAB experts. Dat acht ik – mede gelet op het bovenstaande – voorshands voldoende.
Terreurdreiging van Hezbollah |
|
|
|
Kent u het bericht dat Hezbollah de intentie heeft om het Westen aan te vallen om de aandacht af te leiden van een aanklacht van het Special Tribunal for Lebanon? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten?1
Ja. Omdat deze berichten niet verifieerbaar zijn gebleken door onafhankelijke bronnen, kan ik geen beoordeling geven over de juistheid en eventuele achtergronden ervan.
Is er een verhoogd dreigingsrisico voor Nederland als gastland voor het Special Tribunal for Lebanon?
Alle in Nederland gevestigde tribunalen, waaronder het Special Tribunal for Lebanon (STL) zijn ondergebracht in het stelsel «Bewaken en Beveiligen». In dit kader ontvangt de NCTb dreigingsinformatie van de MIVD, AIVD en KLPD. In het openbaar worden geen mededelingen gedaan ten aanzien van eventuele dreigingsrisico’s.
Kunt u een inschatting geven van de recente berichten over wapenopbouw door Hezbollah en de mogelijkheden om Europa met terroristische aanslagen te bedreigen?
Omdat deze berichten bij navraag niet verifieerbaar zijn gebleken door onafhankelijke bronnen, kan ik geen beoordeling geven over de juistheid en eventuele achtergronden ervan. Deze aanhoudende berichten rondom de bewapening van Hezbollah zijn wel zorgelijk en benadrukken het belang van voortgezette aandacht en waakzaamheid van de internationale gemeenschap.
Hoe beoordeelt u de internationale positie van Libanon in het licht van deze berichten?
De veiligheidssituatie van Libanon blijft precair. De internationale gemeenschap besteedt veel aandacht aan deze kwestie zoals blijkt uit de aanwezigheid van een grote VN-missie (UNIFIL) en van speciale gezanten belast met toezicht op de naleving van de verschillende VN-veiligheidsraadresoluties. Uiteindelijk is het aan de Libanese autoriteiten om de noodzakelijke voorzieningen te treffen ten behoeve van stabiliteit en vrede. De internationale gemeenschap staat hen daarin actief bij.
Verleent de door Hezbollah gesteunde formateur Mikati zijn volledige medewerking aan het Special Tribunal for Lebanon?
Formateur en inmiddels Premier Najib Mikati heeft consistent verklaard dat Libanon zich gehouden acht aan zijn internationale verplichtingen, waaronder volledige medewerking aan het Special Tribunal for Lebanon (STL). Hij streeft daartoe actief een oplossing tussen de diverse politieke facties in Libanon na.
Wanneer verwacht u een nieuwe regering in Libanon?
De nieuwe regering ontving op 7 juli jl. de goedkeuring van het Libanese parlement. Daarmee werd de regeringsverklaring aangenomen.
Deelt u de mening dat de dreiging van Hezbollah geen reden mag zijn om de aanklachten van het Special Tribunal for Lebanon te vertragen? Op welke termijn verwacht u dat de aanklachten bekend zullen worden?
Ja. Inmiddels heeft het STL bekendgemaakt de aanklachten, in verzegelde vorm, te hebben overhandigd aan de Libanese Procureur-Generaal.
Welke mogelijkheden zult u benutten om de internationale positie van Libanon te bespreken en het land te houden aan de internationale afspraken die zijn aangegaan?
Nederland is voorstander van een actieve betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de situatie van Libanon en draagt dat uit in EU en VN-verband.
Nederland heeft recent de zorgen over het onderwerp overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als Michael Williams, de speciaal gezant van de SGVN. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VNVR-res. 1 701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland blijft daarnaast waar mogelijk aandacht vragen voor het onderwerp. De Nederlandse ambassade in Washington stelt het onderwerp ondertussen geregeld aan de orde tijdens reguliere contacten met de Amerikaanse autoriteiten.
De veroordeling van een blogger in Egypte |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de veroordeling van de Egyptische blogger Maikel Nabil tot drie jaar gevangenisstraf voor belediging van de strijdkrachten en het verspreiden van valse informatie?1
Ja.
Deelt u de mening dat de heer Nabil niet door een militaire rechtbank had moeten worden berecht? Deelt u de mening dat de heer Nabil een oneerlijk proces heeft gehad en dat zijn veroordeling neerkomt op een schending van de mensenrechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de aard van militaire rechtbanken in Egypte, kan een eerlijk proces niet worden gewaarborgd wanneer burgers door militaire rechtbanken worden berecht. De advocaten van de heer Nabil hebben aangegeven dat zij verkeerd geïnformeerd zijn over de datum van de hoorzitting, waardoor zij geen kans hebben gehad om de heer Nabil voor de rechter te verdedigen.
De rol van het militaire bestuur staat momenteel in Egypte ter discussie. De meningen over de mate waarop kritiek tegen het leger geuit mag worden lopen sterk uiteen. Velen beschouwen het leger op dit moment als enige garantie voor stabiliteit en zijn daarom bereid tijdelijk te accepteren dat openlijke kritiek op het leger niet getolereerd wordt.
Welke verdere rechtsgang staat open voor de heer Nabil? Klopt het dat de veroordeling nog moet worden bekrachtigd door de commandant van het militaire district?
De veroordeling van de heer Nabil is op 12 mei jl. bekrachtigd. De heer Nabil heeft nu zestig dagen de tijd om een verzoek om herziening van de uitspraak in te dienen.
Bent u bereid contact te zoeken met de Egyptische autoriteiten om ervoor te pleiten dat de veroordeling niet wordt bekrachtigd en wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
HV Ashton heeft tijdens haar onderhoud op 14 april jl. met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Nabil al-Arabi haar zorgen over deze zaak geuit. Op aanraden van verschillende mensenrechtenorganisaties in Egypte heeft de EU besloten geen publieke verklaring uit te geven maar voor stille diplomatie te kiezen. Dat zelfde geldt voor Nederland.
Deelt u de mening dat het verbod op het publiceren van nieuws, beelden en artikelen over de Egyptische krijgsmacht door de media zonder goedkeuring door de «morale affairs directorate» en de militaire veiligheidsdienst een zorgelijk voorbeeld is van hoe de Egyptische autoriteiten omgaan met de vrijheid van meningsuiting?
Ja. De Egyptische interim-grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Een verbod op het publiceren van nieuws, beelden en artikelen over de Egyptische krijgsmacht door de media zonder goedkeuring door de «morale affairs directorate» en de militaire veiligheidsdienst past hier niet in.
Bent u bereid, zowel bilateriaal als via de Europese Unie, in uw contacten met de Egyptische autoriteiten uw zorgen over de ernstige inperking van de vrijheid van meningsuiting in Egypte te uiten en te pleiten voor berechting door civiele rechtbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Ja. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Egypte, op 18 en 19 mei jl. de Nederlandse zorg over de inperking van de vrijheid van meningsuiting in Egypte geuit. Ook de berechting van burgers door militaire tribunalen is door hem opgebracht. Op 16 mei jl. is hier bovendien op hoog-ambtelijk niveau over gesproken met de Egyptische ambassadeur in Den Haag.
De uitspraak van het EHRM over een paranoïde gedetineerde die geen behandeling kreeg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland veroordeeld om vrijheidsschending».1
Ja.
Klopt het dat Nederland veroordeeld is wegens schending van het recht op vrijheid en veiligheid? Zo ja, hoe vaak is Nederland hiervoor door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) veroordeeld en wat is vervolgens gedaan met deze veroordeling?
Ja, in de zaak constateert het EHRM een schending van artikel 5, eerste lid, EVRM als gevolg van een te lange TBS-passantentermijn (in casu ruim 13 maanden).
Een dergelijke passantentermijn is te lang. In een eerdere EHRM-uitspraak (Brand t. Nederland, uitspraak van 11 mei 2004, appl. no. 49902/99) bevestigde het Hof dat de detentie van een persoon gebaseerd kan zijn op meer dan één van de in artikel 5 EVRM (vrijheidsberoving) genoemde detentiegronden. In casu betreft het strafrechtelijke vrijheidsberoving (sub a) en vrijheidsberoving van geesteszieken (sub e). Volgens vaste jurisprudentie kan de detentie van een geestelijk patiënt alleen «rechtmatig» zijn indien de patiënt is opgenomen in een ziekenhuis, kliniek of passende instelling. Het Hof accepteerde echter een zekere «passantentermijn». Het Hof achtte het onrealistisch en te rigide om te verwachten dat de autoriteiten onmiddellijk een plaats beschikbaar hebben in de uitgekozen kliniek of instelling. Echter, een vertraging van zes maanden bij de plaatsing in een passende kliniek/inrichting werd onacceptabel geacht.
In een uitspraak van 21 december 2007 heeft de Hoge Raad de aanvaardbare duur van een TBS-passantermijn verder aangescherpt en geoordeeld dat een passantentermijn van meer dan 4 maanden onacceptabel was. De nationale praktijk werd hieraan aangepast.
De heer Nelissen werd bij brief van 16 augustus 2006 een passantenvergoeding aangeboden van de zijde van de autoriteiten. De aangeboden passantenvergoeding betrof de passantentermijn voorzover die 6 maanden overschreed. Dit aanbod werd niet geaccepteerd. In de Straatsburgse procedure is – in het licht van deze eerdere Straatsburgse en nationale jurisprudentie – getracht de zaak te schikken door de heer Nelissen ook een passantenvergoeding voor de vijfde en zesde maand aan te bieden. Dit aanbod werd evenmin geaccepteerd. Als laatste procedurele optie heeft de regering toen gekozen voor een eenzijdige verklaring waarin de schending wordt erkend en de bereidheid tot betaling van een compensatiebedrag wordt uitgesproken. Hiermee werd beoogd het Hof te bewegen de zaak van de rol te schrappen. Het Hof heeft er niettemin voor gekozen uitspraak te doen. De strekking van deze uitspraak komt gezien het bovenstaande niet als een verrassing. De Regering zelf stelt zich ook op het standpunt dat een passantentermijn van 13 maanden de acceptabele termijn van 4 maanden ruim overschrijdt.
Klopt het dat in genoemde zaak dat gedetineerde aan paranoïde schizofrenie leed en te lang moest wachten op behandeling in een psychiatrische kliniek? Zo ja wat is volgens het EHRM een aanvaardbaar termijn waarbinnen een veroordeelde moet worden behandeld in een psychiatrisch kliniek? Wat vindt u een aanvaardbaar termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is het nodig om, conform de uitspraak van het EHRM, de regels ten aanzien gedetineerden die psychiatrische behandeling nodig hebben te wijzigen? Betekent dat dat de wachtlijsten voor psychiatrische behandeling van gedetineerden zullen ontstaan? Zo, wat gaat u daar tegen doen?
Nee. Slechts in incidentele gevallen wordt de termijn van vier maanden nog overschreden.
Hoe lang moeten veroordeelden gemiddeld wachten op een psychiatrische behandeling? Wat is de langste wachttijd geweest in het afgelopen jaar en hoe vaak is dat voorgekomen?
Ten tijde van de plaatsing van betrokkene in 2007 was de totale gemiddelde wachttijd voor tbs-passanten 297 dagen. Met de uitbreiding van de tbs-capaciteit van de afgelopen jaren kon de passantenproblematiek grotendeels worden opgelost en is zowel het aantal tbs-passanten als de totale gemiddelde wachttijd sterk afgenomen. Die wachttijd bedroeg in 2010 gemiddeld 135 dagen. De tbs bevindt zich hiermee in een situatie waarin de vraag naar en het aanbod van tbs-capaciteit nagenoeg in evenwicht is. De totale gemiddelde wachttijd van 135 dagen over 2010 is voornamelijk veroorzaakt door een kleine groep moeilijk plaatsbare tbs-gestelden met een zeer specifieke problematiek. Eén van deze moeilijk plaatsbare tbs-gestelden had de langste wachttijd van 26 maanden.
Wat kan de consequentie zijn als een gedetineerde met een psychiatrische stoornis (te) laat begint met behandeling?
Naar het effect van detentie op de psychische conditie van de tbs-passant is in 2008 onderzoek gedaan door het WODC. Hiervoor verwijs ik u naar het rapport «Uitstel van behandeling» dat ik u op 20 maart 2009 heb aangeboden (Kamerstukken II, 2008/09, 29 452, nr. 102).
De door de VN verleende accreditatie aan de anti-Israëlische Free Palestine Movement (FPM) |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht, dat de VN accreditatie heeft verleend aan de Free Palestine Movement (FPM)?1 Hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. De FPM heeft een brief ontvangen van het Committee on the exercise of the inalienable rights of the Palestinian people van de Verenigde Naties (CEIRP), waarin dit comité bevestigt dat het de FPM de zgn. consultatieve status verleent voor het desbetreffende comité.
Bij dit comité zijn meer dan 1000 NGO’s geaccrediteerd. Accreditatie door dit comité betekent niet dat de VN zich op enigerlei wijze associeert met de inhoudelijke standpunten van de geaccrediteerde NGO’s.
Kunt u het bericht bevestigen dat de FPM zich kenmerkt door extreme anti-Israëlische acties en wordt geleid door dr. Paul Larudee, die flottieljes naar de Gazastrook organiseert en publiek is geëerd door Hamas-leider Ismail Haniya vanwege zijn grote steun aan het Hamas-bewind, onder meer door het oprichten van de Free Gaza Movement en het organiseren van boycotacties jegens Israël?
Op basis van openbare bronnen kan gesteld worden dat de leider van de FPM, de heer Larudee, betrokken is bij Free Gaza Movement. Hij ontving in 2009 uit handen van Hamas-leider Haniyeh een onderscheiding voor zijn inspanningen voor Gaza. De FPM zegt de nadruk te willen leggen op de mensenrechtenproblematiek in Gaza, met name het beperkte toegangsregime. De wijze waarop de FPM en de Free Gaza Movement dit onder de aandacht brengen, bijvoorbeeld door steun te geven aan de Gaza Freedom Flottilla en op te roepen tot sancties tegen Israël, gaat in tegen de inspanningen ter bevordering van het vredesproces.
Hoe valt – gelet op het voorgaande – te verklaren dat de VN de FPM formeel heeft bestempeld als door de VN geaccrediteerde niet-gouvernementele organisatie (NGO)? Aan welke inhoudelijke voorwaarden dient een dergelijke accreditatie te voldoen? Welke gevolgen heeft deze VN-accreditatie precies?
De FPM is alleen geaccrediteerd voor het CEIRP, niet voor andere VN-organisaties of comité’s.
De criteria die het CEIRP hanteert zijn de onderstaande (bron: website van het CEIRP – http://domino.un.org/unispal.nsf/ngo.htm):
In praktische zin leidt accreditatie er toe dat NGO’s de mogelijkheid wordt geboden hun visie kenbaar te maken aan de leden van het CEIRP, doordat zij als waarnemer kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten die onder auspiciën van het CEIRP worden georganiseerd. Een accreditatie leidt niet tot betrokkenheid bij de besluitvorming van de VN. Dat recht is voorbehouden aan VN-lidstaten.
Hoe het CEIRP tot het besluit komt om NGO’s te accrediteren is de regering niet bekend, aangezien Nederland niet bij de werkzaamheden van het CEIRP betrokken is.
Hoe beoordeelt u het dat de VN een dergelijke organisatie accrediteert die op allerlei wijze het vredesproces tussen Palestijnen en Joden – zoals voorgestaan door de VN, maar ook de door de EU – bruuskeert? Is dit ook niet buitengewoon schadelijk voor het aanzien en de reputatie van de VN?
Nederland staat zeer kritisch tegenover de werkzaamheden van het CEIRP. De regering vindt dat het comité belemmerend werkt jegens het Midden-Oosten vredesproces. Nederland is daarom geen lid van het comité en onthoudt zich van activiteiten die ondersteuning geven aan de werkzaamheden ervan. Die lijn wil de regering nu niet verlaten vanwege de accreditatie van deze NGO.
Bent u bereid – zoveel mogelijk gezamenlijk met andere landen – de door de VN verleende accreditatie aan de FPM ongedaan te laten maken? Op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
De kwaliteitsborging van energielabels |
|
Jacques Monasch (PvdA), Jan van Bochove (SGP), Paulus Jansen (SP), Betty de Boer (VVD), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel energielabels zijn in 2010 afgemeld via Agentschap.nl?
In 2010 zijn 300 293 energielabels voor woningen afgemeld en 2080 energielabels voor utiliteitsgebouwen.
In hoeveel gevallen is door certificerende instellingen steekproefsgewijs gecontroleerd of de kwaliteit van het afgegeven label aan de kwaliteitsstandaard voldoet?
Bij de Certificerende Instellingen heb ik informatie ingewonnen over de controles die zij uitvoeren. Deze informatie treft u hieronder aan.
Het aantal door Certificerende Instellingen gecontroleerde labels tot en met 2010 bedraagt 4 365. Van dit aantal voldeden 3 783 energielabels aan de gestelde kwaliteitseisen. In 582 gevallen was er dus sprake van een afwijking. De afwijkingen zijn bij 171 certificaathouders (adviesbedrijven of zelfstandig adviseurs die bevoegd zijn tot het afgeven van een energielabel voor woningen) geconstateerd. Vervolgacties: na de geconstateerde afwijkingen is bij 82 certificaathouders een extra controle uitgevoerd. In 79 gevallen heeft dit ertoe geleid dat de certificaathouder is geschorst, dan wel dat zijn certificaat is ingetrokken. 88 certificaathouders zijn vrijwillig gestopt met hun werkzaamheden. Het oorspronkelijke aantal certificaathouders bedroeg 466. Ik zal de werkzaamheden van de Certificerende Instellingen nauwgezet blijven volgen en mij regelmatig laten rapporteren over hun bevindingen.
Het beeld uit de steekproefcontrole is niet één op één vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek dat door de VROM-Inspectie is uitgevoerd. De VROM-Inspectie heeft bijvoorbeeld landelijk steekproeven gedaan op basis van de in de energielabel database afgemelde energielabels. De Certificerende Instellingen verrichten alleen steekproeven bij de certificaathouders aan wie zij een certificaat hebben verstrekt. Daarnaast zijn de steekproeven van de Certificerende Instellingen van veel grotere omvang. Het herhalingsonderzoek van de VROM-Inspectie naar de kwaliteit van het energielabel 2011 zal worden aangevuld met controlegegevens van de Certificerende Instellingen.
Worden er wettelijke eisen gesteld aan de steekproefsgewijze controle, zoals vastgelegd in BRL 9500? Zo ja, welke? Zo nee, heeft u het voornemen om dergelijke eisen te gaan stellen? Zo nee, welke opties (wettelijk en niet-wettelijk) ziet u om de kwaliteitsborging van de afgegeven labels te verbeteren en te verzekeren dat de steekproefprocedure transparant is en de rechtszekerheid van de gecontroleerde bedrijven goed is geregeld?
Er is in 2008 gekozen voor een systeem van kwaliteitsborging voor het energielabel door marktpartijen via een certificeringregeling. De gecertificeerde bedrijven die het energielabel opstellen, moeten voldoen aan kwaliteitseisen, zoals vastgelegd in de Beoordelingsrichtlijn 9500 (afgekort BRL 9500). Daarnaast is er een ISSO-opname protocol dat aangeeft op welke manier het gebouw energetisch beoordeeld moet worden. De beoordelingsrichtlijn en de ISSO-protocollen zijn aangewezen in een ministeriële regeling, de Regeling energieprestatie gebouwen van 21 december 2006.
Binnen de certificeringregeling worden controles uitgevoerd door Certificerende Instellingen. Er zijn drie Certificerende Instellingen. De Certificerende Instelling beoordeelt de kwaliteit van de certificaathouder, die energielabels voor woningen wil afgeven. Bij een positief oordeel certificeert de Certificerende Instelling de certificaathouder. De Certificerende Instellingen hebben de taak minimaal 1 x per jaar te controleren of het bedrijf of de zelfstandige energielabel adviseur nog voldoet aan de eisen. In geval van fouten door een energielabel adviseur kan de Certificerende Instelling besluiten om de adviseur te schorsen of zijn certificaat in te trekken.
Binnenkort zal het bovenbeschreven stelsel worden geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Ik ben van mening dat de kwaliteitsborging van deze door de markt uitgevoerde kwaliteitscontroles, dan voldoende is gewaarborgd.
Mag de steekproefsgewijze controle van een adviesbureau dat energieprestatieadviesen verstrekt en dat energielabels opstelt, (de zgn. EPA-adviesbureaus) verricht worden door de partij die ook certificerende instelling (BRL 9500) is voor dit EPA-adviesbureau? Zo ja, is dat een variant op de slager die zijn eigen vlees keurt? Zo ja, ziet u verbetermogelijkheden voor het verzekeren van een onafhankelijke kwaliteitscontrole, bijvoorbeeld analoog aan de procedure bij het afmelden van APK’s voor motorvoertuigen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer?
Ja dat mag.
Nee, het is geen variant op de slager die zijn eigen vlees keurt. Het is juist de bedoeling dat de Certificerende Instelling steekproeven uitvoert bij de bedrijven die zij eerder gecertificeerd hebben.
Kan Agentschap.nl voor statistische doeleinden beschikken over de resultaten van de steekproefsgewijze controles? Zo nee, bent u van mening dat dit wenselijk is om de kwaliteit van de afgegeven labels te monitoren? Zo ja, hoeveel % van de gecontroleerde labels voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen? Zo ja, hoe was de spreiding van de afkeur? Betrof het een beperkt aantal «zwarte schapen», of was deze gelijkmatig verdeeld over alle EPA-adviesbureaus? Wat waren de vervolgacties als een label niet voldeed aan de gestelde kwaliteitseisen? Is het beeld uit de steekproefcontrole o.b.v. de afmeldingen min of meer gelijk aan de uitkomsten van het onderzoek van de VROM-Inspectie, dat een prominente thema was tijdens het algemeen overleg met u over energielabels op 16 maart jl.? Zo nee, heeft u hiervoor een verklaring?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel energielabels zijn er sinds 1 januari 2011 afgemeld? Indien er – gecorrigeerd voor de verstreken periode – sprake is van een dramatische afname ten opzichte van 2010: ziet de minister mogelijkheden om het proces van kwaliteitsborging en sancties op het naleven van de labelplicht te versnellen, om te voorkomen dat straks de operatie geslaagd is, maar de patiënt overleden?
Sinds 1 januari 2011 zijn er ruim 105 000 energielabels afgemeld. Ten opzichte van dezelfde periode van vorig jaar is dat een aanzienlijke stijging (toen bijna 39 000).
De latere uitbetalingsdatum van uitkeringen door het UWV |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op 4 april 2011 verstuurde brief waarin het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) naar cliënten toe aankondigt om vanaf juni 2011 de uitbetaling van uitkeringen pas op de 23e in plaats van rond de 15e van de maand te verrichten?
Ja.
Om welke redenen wil het UWV vanaf juni 2011 de uitbetaling van uitkeringen voortaan op de 23e in plaats van rond de 15e van de maand te verrichten? Vindt u dat het UWV in het kader van een goede informatievoorziening aan de cliënten ook informatie had moeten verstrekken over de redenen voor de wijziging van de uitbetalingsdatum van de uitkeringen? Waarom werden de cliënten door het UWV niet geïnformeerd over de redenen voor de latere uitbetalingsdatum van de uitkeringen?
De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden vanuit twee verschillende systemen op twee verschillende momenten aan de gerechtigden betaald. In het vierde kwartaal 2011 brengt UWV het aantal betaalsystemen terug tot één systeem met één betaalmoment. Een deel van de cliënten gaat hun uitkering daarom acht dagen later ontvangen. Het gekozen betaalmoment (rond de 23e) sluit aan bij het in het bedrijfsleven gebruikelijke moment van salarisbetaling.
Bijkomend voordeel is dat door het verschuiven van het betaalmoment er meer tijd is voor het doorvoeren van mutaties. Hierdoor hoeft er minder verrekend te worden. Ook is de kans groter dat adreswijzigingen en gewijzigde rekeningnummers tijdig doorgevoerd worden. Het aantal herstelacties neemt hierdoor af.
In het verleden varieerde het betalingsmoment per uitvoeringinstelling. Na de vorming van het UWV was het daarom verschillende keren nodig de betalingstermijn van groepen uitkeringsgerechtigden te wijzigen. Dit heeft nauwelijks problemen opgeleverd.
UWV heeft betrokkenen beknopt over de verschuiving van het betaalmoment geïnformeerd.
Daarbij is niet ingegaan op de reden van de verschuiving. Dit om de boodschap en de mogelijkheid tot het verkrijgen van een voorschot zo duidelijk mogelijk over te brengen. UWV heeft aangegeven dat het in de toekomst in voorkomende gevallen uitgebreider zal ingaan op de redenen van de verschuiving.
Ziet u met ons de problemen in die kunnen ontstaan als cliënten pas later in de maand hun uitkering ontvangen, terwijl zij in de tussentijd worden geconfronteerd met rekeningen voor diverse vaste lasten? Indien niet, waarom beschouwt u dit dan niet als een probleem? Bent u zich er tevens van bewust dat cliënten het jaarlijkse vakantiegeld waarnaar het UWV in haar brief verwijst vaak al moeten benutten voor andere jaarlijkse rekeningen, zodat dit geld niet kan worden gebruikt om de aangekondigde latere uitbetaling van de uitkeringen te overbruggen?
Uiteraard houdt UWV rekening met mogelijke problemen die zouden kunnen ontstaan als een deel van de cliënten hun uitkering later ontvangt. Mede daarom is de Centrale Cliëntenraad om advies gevraagd. UWV heeft de adviezen van de Centrale Cliëntenraad ter harte genomen. Eén daarvan was de verschuiving van het betaalmoment in één keer in de maand juni plaats te laten vinden.
UWV heeft voorzien in de mogelijkheid van aanvraag van een voorschot van € 200, € 400 of € 600, maar niet hoger dan de netto-uitkering per maand. Na aanvraag voor 9 mei 2011 staat dit rond 14 juni 2011 op rekening van de betrokkene. Het voorschot wordt vanaf juli 2011 in vijf maandelijkse termijnen op de uitkering ingehouden.
Gezien de zorgvuldige voorbereiding door UWV en de mogelijkheid van een voorschot zie ik geen reden voor maatregelen van mijn kant.
Deelt u de mening dat in dit licht de termijn van twee maanden totdat het UWV overgaat tot een latere uitbetaling van de uitkeringen te kort is voor cliënten om een passende oplossing te kunnen vinden? Bent u bereid om bij het UWV aan te sturen op een langere overgangstermijn of welke mogelijkheden ziet u om aan cliënten een tijdelijke overbrugging te verstrekken voor de periode in de maand juni die tussen de oude en de nieuwe uitbetalingdatum valt? Zo nee, waarom ziet u hiervoor dan geen mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 3.
De groeiende crisis tussen Hamas en Israël |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanslag van Hamas op een Israëlische schoolbus en in het algemeen de aanhoudende raketbeschietingen op Israël vanuit de Gaza?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton afgegeven op 8 april jl., aangaande «the violence in and out of Gaza»? Deelt u de mening dat de HV met deze verklaring het gebruik van geweld door beide partijen gelijk stelt terwijl Hamas gericht burgerdoelen aanvalt? Deelt u tevens de mening dat hiermee zowel de grondbeginselen van het oorlogsrecht als het inherente recht van Israël op zelfverdediging worden miskent? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennis van genomen van de verklaring en deze bevat naar mijn oordeel geen gelijkstelling van het geweld van beide partijen. Het optreden van Israël zich niet laat zich niet vergelijken met het optreden van Hamas. HV Ashton roept Hamas onverkort op tot onmiddellijke stopzetting van de aanvallen op burgers en vraagt aan Israël om terughoudendheid bij het gebruik van geweld dat wordt aangewend als reactie op deze aanvallen. Dit acht ik een passend onderscheid dat in lijn is met het humanitair oorlogsrecht alsook met het recht op zelfverdediging.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de Arabische Liga voor een vliegverbod boven de Gaza?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijk vliegverbod het inherente recht van Israël tot zelfverdediging onrechtmatig beperkt? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering is tegen de instelling van een dergelijk vliegverbod boven Gaza.
Heeft u tevens kennisgenomen van een veroordeling van het geweld en de aanhoudende raketbeschietingen vanuit de Gaza op Israël door de Arabische Liga? Zo nee, bent u bereid om aan te dringen op een dergelijke veroordeling? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke veroordeling is niet door de Arabische Liga uitgebracht. De Arabische Liga verschilt van inzicht met de Europese Unie op dit punt. Dit komt aan de orde in de reguliere besprekingen tussen deze organisaties.
Het bericht 'Verboden arbeid soms gewoon toegestaan' |
|
Ino van den Besselaar (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verboden arbeid soms gewoon toegestaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen van buiten de Europese Unie (EU) zonder meer een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers die mensen van buiten de Europese Unie in Nederland arbeid willen laten verrichten hebben hiervoor in beginsel een tewerkstellingsvergunning nodig.
Kunt u aangeven wat de omvang van het probleem is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de uitspraak van de Raad van State kan, in het geval dat aan de orde was geen boete worden opgelegd op basis van de WAV. De uitspraak leidt er echter niet toe dat voor de toekomst de tewerkstellingsvergunningplicht ten aanzien van Turkse werknemers niet meer geldt of niet meer kan worden gehandhaafd.
Bent u van mening dat nu deze case bekend is geworden er meer gebruik zal worden gemaakt van betreffende constructie om zonder tewerkstellingsvergunning van buiten de EU naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit niet uit dat belanghebbenden, aan wie een boete is opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen, in toekomstige procedures soms, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak zullen betogen dat van deze boeteoplegging moet worden afgezien omdat deze in strijd zou zijn met de bepalingen van de door de EU met Turkije gesloten Associatie-overeenkomst. Een dergelijk strijd is m.i. evenwel niet aanwezig, zodat ik er van uitga dat een dergelijke boete niet op die grond zal worden vernietigd.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit lek te dichten zodat in de toekomst kan worden gehandhaafd?
Ik zie geen aanleiding om de wetgeving aan te passen. Mijn inziens wijkt de uitspraak van de Raad van State, door bij de toetsing aan de Associatieregeling het aspect «handhaving» te betrekken, af van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, waarbij er bovendien ten onrechte van is uitgegaan dat het toezicht op wetgeving inzake de tewerkstelling van vreemdelingen voor 1973 niet adequaat was.Mocht deze kwestie in de toekomst nog eens bij de Raad van State aan de orde komen, dan zal ik bevorderen dat deze door de Raad van State in de vorm van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat opzeggen van dit verdrag uit 1973 (Aanvullend Protocol EEG/Turkije) tot de mogelijkheden behoort om deze oneigenlijke constructie te voorkomen in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het voorgaande zie ik in eerder genoemde uitspraak van de Raad van State geen aanleiding om tot initiatieven te komen, gericht op het opzeggen van het Associatieverdrag.
De versnelde aanleg van liften op station Gorinchem |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Versneld liften op station Gorinchem» van 6 april 2011?1
Ja.
Klopt het dat door de verbouwing van de Merwede Lingelijn, het station Gorinchem niet meer toegankelijk is voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Was dit volgens u te voorzien?
Door sluiting van het dienstoverpad op station Gorinchem is perron 2 van dit station niet meer bereikbaar voor mensen met een motorische functiebeperking. ProRail was onvoldoende op de hoogte dat dit dienstoverpad doorgaans gebruikt werd door Arriva-personeel om mensen met een motorische functiebeperking van en naar perron 2 te krijgen.
Aan de bereikbaarheid van perron 1 is niks veranderd.
Is ProRail volgens de «wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte» verplicht om de perrons toegankelijk te hebben en te houden voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Is daar in het ontwerp van de verbouwing van de Merwede-Lingelijn rekening mee gehouden?
Nee, ProRail heeft die verplichting niet. De wet gelijke behandeling voor chronisch zieken en gehandicapten is voor het openbaar vervoer nog niet van kracht. Bij het ontwerp voor de verbouwing van de Merwede–Lingelijn is rekening gehouden met toegankelijkheidsaspecten.
Overigens is het niet altijd mogelijk tijdens een verbouwing een station toegankelijk te houden voor mensen met een motorische functiebeperking. Het bieden van een redelijk alternatief – zoals het vergoeden van een taxirit – kan dan een oplossing bieden.
Klopt het dat ProRail aan gehandicapten de kosten vergoedt van hun taxirit naar het meest dichtbij zijnde station? Geldt deze vergoeding ook voor anderen die voor hun vervoer zijn aangewezen op de lift, zoals bijvoorbeeld moeders met kinderwagens? Uit welke middelen wordt deze vergoeding door ProRail betaald?
Vanaf begin april is ProRail een taxi- en treinvergoeding gestart om op korte termijn de minder valide reiziger te compenseren voor het ongemak. De regeling geldt voor iedereen die het perron niet met de trap kan bereiken, dus ook voor mensen met kinderwagens. ProRail vergoedt dit vanuit Relatiebeheer.
Er zijn inmiddels maatregelen getroffen, zodat het dienstoverpad vanaf 1 juni 2011 heropend wordt. Hierdoor wordt perron 2 weer als vanouds bereikbaar voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Op het moment dat de lift bij perron 2 wordt opgeleverd, zal het dienstoverpad voor mensen met een mobiliteitsbeperking worden gesloten en is perron 2 van dit station definitief toegankelijk gemaakt.
Wanneer wordt de lift bij station Gorinchem opgeleverd zodat het station weer net zo toegankelijk is als de treinen die er stoppen?
Het is de verwachting dat de lift in 2013 wordt opgeleverd.
De gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Klopt het dat de capaciteitsuitbreiding in de care, die is geïnventariseerd door TNO, de raming van VWS van € 175 miljoen overschrijdt? Zo ja, met hoeveel overschrijdt de inventarisatie van TNO de raming van VWS? Wat is uw analyse van de oorzaken die aan deze overschrijding ten grondslag liggen?
Het is juist dat de TNO-inventarisatie een hoger bedrag laat zien dan de gereserveerde € 175 miljoen. In het TNO-rapport wordt een bedrag genoemd van € 350 miljoen. Een deel van dit verschil wordt verklaard omdat naar verwachting meer capaciteit in gebruik zal worden genomen dan vooraf was voorzien. Een andere deel van het verschil wordt verklaard door het gegeven dat deze inventarisatie in het najaar van 2010 is uitgevoerd en projecten zijn opgevoerd waarvan het onzeker is of zij wel in 2011 in gebruik kunnen worden genomen. Ook de zorgkantoren hebben nog niet alle projecten volledig kunnen toetsen op wenselijkheid. Het bedrag dat in het TNO-rapport wordt genoemd, komt daarom zeker niet overeen met de feitelijke uitgaven die in 2011 zullen worden gedaan.
Hoe verhoudt zich dat tot het beleid1 om toekomstige overschrijdingen zo veel mogelijk te voorkomen door de kosten van nieuwe capaciteit vanaf 2011 onder de contracteerruimte te brengen? Wat zijn de oorzaken ervan dat de capaciteitsuitbreidingen blijkbaar jaar op jaar te laag worden geraamd?
Tot nu toe werden de kosten van nieuwe capaciteit vergoed buiten de contracteerruimte, waarbij slechts een globale toets plaats vond door zorgkantoren op de wenselijkheid. Vanaf 2011 zijn deze kosten onder de contracteerruimte gebracht en zal er een strikte toetsing door het zorgkantoor plaatsvinden, dit heeft een kostendempend effect. Ondanks deze toetsing is het mogelijk dat uiteindelijk de kosten hoger uit zullen vallen dan geraamd. Dit kan onder meer samenhangen met de verwachtingen ten aanzien van de groei in de diverse sectoren. Verondersteld is dat er sprake is van een incidentele hoge groei van de nieuwe capaciteit in de afgelopen jaren en dat deze zal gaan verminderen.
Hoe verhoudt het nieuwe beleid zich tot de eerdere toezeggingen voor bouwplannen met een onder het bouwregime van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) afgegeven toelating met bouw?2 Worden deze plannen – waaronder met betrekking tot de afbouw van meerpersoonskamers – gehonoreerd?
Het beleid om de exploitatielasten van capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen staat niet op gespannen voet met de besluitvorming ten aanzien van de bouwprioriteitenlijst 2008 – 2011. Op die lijst staan de voornemens die vooral betrekking hebben op renovatie en vervangende nieuwbouw. De nieuwe beleidsvoornemens zien op de volume-uitbreidingen die geen onderdeel uitmaakten van de bouwprioriteitenlijsten onder het bouwregime. Juist omdat daarop eerder geen sturing plaatsvond, konden op die titel jaarlijks overschrijdingen worden geconstateerd. Daaraan wil ik een halt toeroepen.
Dat wil niet zeggen dat de initiatieven die op de bouwprioriteitenlijst staan, waaronder initiatieven inzake afbouw meerpersoonskamers, waarvoor voor de goede orde geen toezeggingen zijn gedaan, maar een reservering is gepleegd, ook tot realisatie zullen komen. Daarvoor is met name van belang hoe initiatiefnemers hun besluitvorming richten naar de integrale tarieven zoals die vanaf 1 januari 2012 zullen worden gehanteerd. Hierover informeer ik uw Kamer zeer binnenkort.
Bent u bekend met de gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen, bijvoorbeeld dat zorgkantoren hun toezeggingen voor (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen intrekken? Wat is daarop uw reactie?
Het is bekend dat zorgkantoren zich kritischer opstellen ten opzichte van (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen. Dit is ook beoogd met het onder de contracteerruimte brengen van de exploitatiekosten van (nieuwe) capaciteit.
Bent u bekend met het feit dat zorgaanbieders hun bouwinitiatieven – voor zover qua verplichtingen nog mogelijk – noodgedwongen stil leggen dan wel geen nieuwe initiatieven ondernemen, vanwege de onzekerheid of deze straks nog bekostigd worden? Welke gevolgen heeft dit voor de voortgang met betrekking tot scheiden van wonen en zorg en de realisatie van nieuwe kleinschalige initiatieven? Hoe kan voorkomen worden dat cliënten als gevolg van deze maatregel niet bij de instelling van hun keuze terecht kunnen of daar op de wachtlijst terecht komen?
Ik hecht eraan hier aan te geven dat deze vraag naar mijn mening niets van doen heeft met de beleidswijziging ten aanzien van de contracteerruimte.
Mij is bekend dat een deel van de aanbieders hun bouwinitiatieven aanhouden of bijstellen. Overigens zijn er ook tal van instellingen die wel doorgaan met bouw of bijgestelde bouw. De reden van het tijdelijk aanhouden of zelfs afzien van investeringen van bouwinitiatieven kan sterk variëren en hangt samen met de complexiteit van afweging van investeringen. Dit kunnen perikelen zijn over bijvoorbeeld financiering. Waar vroeger financiering vanzelfsprekend was, omdat er veel en goedkoop geld in de markt was en banken risicoloos geld konden verstrekken, zijn deze nu veel kritischer. Maar ook gemeentelijke bouwvergunningen en juridische procedures kunnen voor vertraging zorgen. Ook is duidelijk dat veel instellingen zich bezinnen en hun bouwplannen nog eens tegen het licht houden.
De verwachte inkomsten zijn van groot belang voor beslissingen van instellingen. Verwachte bezetting, afspraken met zorginkopers en alternatieven voor cliënten in de omgeving zijn van belang voor de raming van de inkomsten. Over de inrichting van het bekostigingsysteem zal ik binnenkort meer duidelijkheid geven.
De eventuele vertraging in de bouw heeft als zodanig geen effect op de voortgang van het traject scheiden van wonen en zorg. Het effect op nieuwe kleinschalige initiatieven is moeilijk in te schatten. Mij is niet bekend hoeveel kleinschalige initiatieven worden getemporiseerd en zeker niet waarom. Aan de andere kant is het zo dat kleinschaliger initiatieven doorgaans makkelijker te realiseren zijn dan grootschalige en voor een organisatie door de beperktere impact minder risico betekenen.
Een temporisering van de bouw zal het aanbod aan geschikte accommodaties naar verwachting tijdelijk kleiner maken. De match tussen vraag en aanbod zal uiteindelijk in de relatie tussen cliënt, verzekeraar en zorginstelling gemaakt moeten worden.
Waarom wordt de omvang van de contracteerruimte per zorgkantoor aangehouden voor de verdeling van de eerste tranche van € 150 miljoen? Is het niet veel logischer om bij het verdelen van de beschikbare middelen te differentiëren naar de te verwachten benodigde capaciteit per regio en per branche? Wilt u erop toezien dat zorgkantoren rekening houden met de instellingen die in de komende jaren een te verwachten tekort aan intramurale voorzieningen hebben?
Uit het TNO-onderzoek komen geen grote verschillen naar voren tussen de verschillende regio’s. In overleg met de zorgkantoren is dan ook besloten de eerste tranche van € 150 miljoen evenredig te verdelen over de zorgkantoren.
Bij de toewijzing van de middelen zullen de zorgkantoren rekening houden met de verwachte tekorten aan intramurale voorzieningen. Ik zal dat onder meer monitoren via de Nederlandse Zorgautoriteit.
Bent u ermee bekend dat de onzekerheid over de capaciteitsuitbreidingen met name kleinere organisaties in de knel brengt, aangezien deze kleinere organisaties de omschakeling naar zwaardere zorgzwaartepakketten (zzp’s) willen maken vanwege de te verwachten veranderingen in het kader van scheiden van wonen en (zorg zij hebben daartoe immers vaak een toelating met behandeling nodig, maar krijgen deze nu niet meer van het zorgkantoor)?
Het is bekend dat een meer kritische opstelling door zorgkantoren ten aanzien van capaciteitsuitbreidingen vooral bij kleinere organisaties leidt tot onzekerheden. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 speelt echter een groot aantal factoren een rol bij capaciteitsinitiatieven. Goede en vroegtijdige afstemming met het zorgkantoor is daarbij van belang.
Bent u bekend met het onderzoek van ActiZ naar de zorgcontractering AWBZ 2011, waaruit blijkt dat zorgkantoren nauwelijks meerjarenafspraken maken? Wat is uw reactie op dat onderzoek in relatie tot deze problematiek?
Het onderzoek van ActiZ is mij bekend. In het onderzoek wordt verwezen naar de situatie dat zorgverzekeraars de AWBZ gaan uitvoeren voor eigen verzekerden (vanaf 2013). ActiZ doet een appel op de zorgverzekeraars om dan meer ruimte te bieden voor meerjarenafspraken. Ik vind het zinvol dat in de dialoog tussen zorgverzekeraars en aanbieder ook ruimte komt voor meerjarenafspraken. Daarbij moet overigens wel de balans worden gevonden tussen de zekerheid voor alle huidige aanbieders en de mogelijkheden voor nieuwe aanbieders of extra groei voor aanbieders die extra kwaliteit voor de cliënt leveren.
Bent u bereid op korte termijn met beleidsvoorstellen te komen waarmee zorgaanbieders de zekerheid geboden wordt voor het nemen van investeringsbeslissingen en het aangaan van verplichtingen voor initiatieven die – gelet op de tijd die nodig is voor de planontwikkeling – pas over enkele jaren in gebruik genomen gaan worden?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over mijn voornemen om de Nederlandse Zorgautoriteit een aanwijzing te geven voor het ontwikkelen van integrale tarieven. De invoering van deze integrale tarieven is voorzien per 1 januari 2012. Ze bieden de instellingen voldoende mogelijkheden om tot een afgewogen investeringsbeslissing te komen voor de komende jaren. Met deze integrale tarieven kan de instelling een business-case uitwerken en de haalbaarheid van zijn bouwplannen daaraan toetsen. Zorgaanbieders zullen voordat zij plannen tot uitvoer brengen zich met de zorgverzekeraar verstaan over het verkrijgen van een contract op termijn. Gezamenlijk zullen zij tot overeenstemming moeten zien te komen die er toe leidt dat de regionale contracteerruimte niet wordt overschreden. De gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg maakt dat ik niet langer zekerheden stel, maar randvoorwaarden bekendmaak waarbinnen partijen hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken.
De arrestatie en verdwijning van de Chinese kunstenaar Ai Weiwei |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Chinese kunstenaar Ai Weiwei opgepakt op vliegveld, regering nerveus»?1
Ik heb met bezorgdheid kennisgenomen van de aanhouding van Ai Weiwei. Ik hoop op meer openheid van de Chinese autoriteiten over deze en andere zaken. De heer Ai Weiwei en andere activisten hebben hoe dan ook recht op een eerlijk proces.
Klopt het dat er sinds de arrestatie niets meer van Weiwei vernomen is? Zo ja, bent u bereid het Nederlandse ongenoegen kenbaar te maken aan de Chinese ambassadeur?
Ai Weiwei is geruime tijd incommunicado gehouden, maar onlangs heeft zijn vrouw heeft de gelegenheid gehad kort met hem te spreken. Hij is inmiddels in staat van beschuldiging gesteld.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Catherine Ashton, heeft op 12 april jl., mede op aandringen van Nederland, in een verklaring met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Ze eiste ook behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Bent u bereid, totdat duidelijk is dat Weiwei een eerlijk proces krijgt, in de contacten met China – ook in EU verband – constant het grote belang van burgerlijke en politieke rechten in het algemeen te benadrukken, en de casussen van Weiwei en tientallen andere opgepakte schrijvers, advocaten en burgerrechtenactivisten in het bijzonder aan de orde te stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de arrestatie onderdeel uitmaakt van een verhevigde campagne van de Chinese regering om bekende dissidenten te intimideren? Zo ja, welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Peking ontvangen om hiermee om te gaan?
De autoriteiten in China hebben vanaf november de bewegingsvrijheid van een aantal mensenrechtenverdedigers beperkt en tevens een aantal mensenrechtenverdedigers aangehouden. Volgens mensenrechtenorganisaties zijn inmiddels meer dan 100 personen aangehouden of voor verhoor tijdelijk vastgezet. Het is te vroeg om te beoordelen of dit een structurele verslechtering van de mensenrechtensituatie inhoudt, dan wel een tijdelijke, die samenhangt met actuele gebeurtenissen. De ambassade volgt de mensenrechtensituatie op de voet en zal daarover regelmatig verslag uitbrengen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke wijze ondersteunt de Nederlandse ambassade in Peking concreet de verbetering van de mensenrechten? Op welke wijze werkt de Nederlandse ambassade met mensenrechtenorganisaties in China samen?
De Nederlandse ambassade te Peking blijft zich zowel in EU-verband als ook bilateraal inspannen een bijdrage te leveren aan verbetering van de mensenrechtensituatie in China. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de onderwerpen vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Zo maakt de ambassade regelmatig bijeenkomsten van de Foreign Correspondents Club China (FCCC) mogelijk, die tot nog toe meestal zonder problemen hebben kunnen plaatsvinden. Tijdens de Expo 2010 in Shanghai ontplooide Nederland culturele activiteiten in het tijdelijke Dutch Cultural Centre. Daar is ruimte geboden aan kritische Chinese kunstenaars, waaronder Ai Weiwei bij de openingstentoonstelling. De ambassade onderhoudt verder contacten met een groot aantal mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten, bloggers en kunstenaars) en andere relevante personen. De ambassade werkt daarbij nauw samen met andere EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Verder financiert Nederland in China een programma ter versterking van de rechtsstaat, werkt daarbij samen met diverse Nederlandse en Chinese organisaties, en een programma voor het behoud van de Tibetaanse cultuur. Jaarlijks is voor deze programma’s samen ruim € 1,5 miljoen beschikbaar.
Hoe vergroot Nederland de mediadiversiteit en internetvrijheid in China – waar Weiwei een groot pleitbezorger van was – om ruimte te geven aan mensenrechtenverdedigers om op te komen voor de vrijheden van zichzelf en anderen?
Nederland besteedt veel aandacht aan de vrijheid van meningsuiting, het belang van mediadiversiteit en internetvrijheid in China, en stelt deze onderwerpen regelmatig aan de orde in de contacten met de Chinese autoriteiten. Nederland werkt in China samen met zowel traditionele als nieuwe media, bijvoorbeeld door het organiseren van journalistenreizen met als doel de diversiteit in berichtgeving aan te moedigen. Ook de hiervoor genoemde bijeenkomsten van de FCCC passen in dat kader.
De aandacht van Nederland voor de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid in China vormen deel van de bredere agenda van de regering op dit thema, dat als prioriteit is opgenomen in de recent aan uw Kamer gestuurde mensenrechtennotitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid».
Bent u van mening dat Nederland als gastheer van vier internationale gerechtshoven en als enige land in de wereld dat het bevorderen van de internationale rechtsorde in zijn Grondwet heeft staan, een extra verantwoordelijkheid draagt om het belang van mensenrechten overal in de wereld onder de aandacht te brengen? Zo ja, hoe krijgt die opstelling in dit specifieke geval vorm? Zo neen, waarom niet?
De actualisering van het mensenrechtenbeleid, die ik uw Kamer heb aangeboden, geeft vorm aan de verantwoordelijkheid die Nederland heeft ten aanzien van de wereldwijde bevordering van de mensenrechten. Om effectief te handelen moet Nederland selectief zijn en samenwerken met partners, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. De wijze waarop deze opstelling in dit specifieke geval vorm krijgt is aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3.
Oneigenlijk gebruik door derden van Kamer van Koophandel-gegevens |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe vaak komt het voor dat, als iemands nummer van de Kamer van Koophandel, bankrekeningnummer en burgerservicenummer bekend zijn, daar, in wat voor vorm dan ook, oneigenlijk gebruik van gemaakt wordt door derden (bijvoorbeeld abonnementen afsluiten, DigiD aanvragen, etc.)?
Of en hoe vaak er sprake is van oneigenlijk gebruik door derden van het in combinatie gebruiken van het KvK-nummer, het BTW-nummer en het bankrekeningnummer van een persoon is niet bekend.
Het KvK-nummer van een bedrijf is openbaar (dat nummer moet zelfs op grond van artikel 27 van de Handelsregisterwet 2007 worden vermeld op alle briefpapier, orders, facturen, offertes en andere aankondigingen met uitzondering van reclames).
Het bankrekeningnummer staat (geheel vrijwillig maar volstrekt logisch) op elke factuur die van een bedrijf uitgaat. Vaak ook, en al evenzeer vrijwillig, op het briefpapier. Uitgangspunt is dat het hier gaat om een zakelijk bankrekeningnummer. Tevens is wettelijk bepaald dat het BTW-nummer op facturen vermeld dient te worden. Voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP’er) betekent dit dat het Burgerservicenummer (BSN)te herleiden is. De fiscus geeft namelijk aan een ZZP’er een BTW-nummer uit door NL te plaatsen voor het BSN.
Met betrekking tot het risico van oneigenlijk gebruik van het BSN is het van belang te beseffen dat het BSN een informatieloos nummer is en geen authenticatiemiddel voor toegang tot de elektronische bestanden of dienstverlening van de overheid is. Ook niet in combinatie met andere gegevens zoals het KvK-nummer of bankrekeningnummer.
Het betrekking tot DigiD, is kennis van deze gegevens overigens onvoldoende om een DigiD te verkrijgen. Zie ook de beantwoording van de Kamervragen over mogelijke fraude met DigiD gesteld door de leden Van der Burg, Hennis-Plasschaert en Neppérus (allen VVD) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Financiën over inbreuk op DigiD (ingezonden 6 april 2011).
Hoe groot zijn de risico’s van oneigenlijk gebruik door derden als de bij vraag 1 genoemde combinatie van gegevens bekend is, zoals bij zelfstandigen zonder personeel?
Hoe groot de risico’s zijn, kan pas gemeten worden als cijfers over dat oneigenlijk gebruik beschikbaar zijn. Die zijn niet beschikbaar. Cijfers van misbruik van deze gegevens zijn er evenmin. Op dit moment wordt wel een onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de schade van identiteitsfraude. Ook voor dit onderzoek geldt dat eerst wordt geïnventariseerd of er genoeg cijfermateriaal in de publieke en de private sector beschikbaar is om een uitspraak over omvang en schade te kunnen doen. Het rapport wordt deze zomer opgeleverd.
Bij het Centraal Meld-en informatiepunt Identiteitsfraude en -fouten (CMI) zijn geen meldingen met de bovengenoemde combinatie van gegevens bekend. Wel wordt af en toe de naam van een bedrijf (zonder bankrekening en/of BSN) misbruikt door criminelen in oplichtingszaken waarbij niet-bestaande spullen worden verkocht en er vooraf wordt betaald. Overigens kan met de combinatie naam en bankrekeningnummer al worden gefraudeerd, bijvoorbeeld door spullen te kopen via eenmalige machtiging. Een naam (en eventueel een adres) is ook al voldoende als de keuze voor «achteraf betalen» wordt geselecteerd. Dit soort eenvoudige oplichtingszaken kunnen zowel bedrijven als natuurlijke personen treffen.
Wanneer bedrijven en organisaties een identiteit denken te kunnen verifiëren louter aan de hand van kennis van bovengenoemde gegevens, kunnen risico’s ontstaan voor oneigenlijk gebruik of misbruik. Van belang is dat een ieder voldoende aandacht geeft aan een deugdelijke verificatie van de identiteit. (Overheids)organisaties hebben de plicht om de identiteit van een burger afdoende te verifiëren, bijvoorbeeld met een geldig wettelijk identiteitsdocument.
Hoe gaat de overheid om met een dergelijk oneigenlijk gebruik door derden? Welke maatregelen worden getroffen? Is het nodig om aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Bent u bereid om die te nemen? Zo neen, waarom niet?
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft een adviserende en toezichthoudende taak op naleving van de regels, die gesteld zijn aan het gebruik en uitwisselen van persoonsgegevens. Burgers die vaststellen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens, kunnen dit melden bij het Cbp. Het Cbp heeft doorzettingsmacht om aanpassingen in het gebruik af te dwingen.
Als ondernemers slachtoffer worden van fraude kunnen zij daarvan aangifte doen. De overheid geeft voorlichting aan het publiek over het omgaan met persoonlijke gegevens en ook kunnen vragen worden gesteld aan de fraudehelpdesk.
Mocht er sprake zijn van identiteitsfraude dan kunnen burgers of ondernemers terecht bij het CMI. Dit is een initiatief van de Nederlandse overheid. Het meldpunt geeft voorlichting over identiteitsfraude en over het voorkomen ervan. Ook begeleidt het meldpunt slachtoffers bij het aanpakken van de gevolgen, zowel in de private als in de publieke sector.
De nationale koppen op Natura 2000 |
|
Helma Lodders (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de heer Gerrits over het rapport «Natura 2000 – Europese verplichtingen en Nederlandse koppen» van IQuatro?
Ten behoeve van de u toegezegde evaluatie worden met verschillende maatschappelijke organisaties en overheidspartijen gesprekken gevoerd. Ook met de heer Gerrits heeft een gesprek plaatsgevonden. De heer Gerrits heeft zijn rapport nader toegelicht. Een aantal van de door IQuatro geagendeerde onderwerpen zijn ook voorgelegd aan de Europese Commissie. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in de evaluatie. In de evaluatie zal worden aangegeven welke nationale koppen zijn geïdentificeerd bij de implementatie van Natura 2000. Op hoofdlijnen zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan thema’s uit het IQuatro-rapport.
Kunt u in de reeds toegezegde brief over de nationale koppen op Natura 2000 (te ontvangen in mei 2011) ook uitgebreid inhoudelijk ingaan op het rapport van IQuatro? Kunt u daarbij ook aandacht besteden aan de verschillende voorbeelden uit het rapport van onrechtmatigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het rapport wordt geconcludeerd dat op een totaal van 1192 doelstellingen voor habitattypen en habitat van soorten er 340 kunnen worden geschrapt omdat de betreffende habitattypen en soorten als «aanwezig, maar verwaarloosbaar» zijn aangemeld, dan wel niet zijn aangemeld en derhalve buiten het kader van de richtlijnverplichtingen als nationale koppen zijn toegevoegd? Kunt u aan de hand van de tabellen in het rapport per gebied aangeven waar inderdaad sprake is van een nationale kop en waar niet en in het laatste geval, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan de Kamer d.d. 23 februari 2011 (Kamerstuk 32 670, nr. 1) heb aangegeven, ben ik aan het analyseren of de Nederlandse aanpak nationale koppen bevat. Daarbij wordt ook bovengenoemd rapport betrokken.
Waarom is de Leenherenpolder (in agrarisch gebruik; geen bestaande natuur) opgenomen in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Haringvliet? Wat is de ecologische onderbouwing/noodzaak voor deze keuze? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de Vogel- en Habitatrichtlijn die gericht is op de bescherming van bestaande natuur?
De Leenheerenpolder is in mei 2003 bij de Europese Commissie aangemeld als onderdeel van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet, en is daarmee ook in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen. De Leenherenpolder is in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen omdat het gebied een belangrijke bijdrage kan leveren aan de Natura 2000-doelen. Ik heb de provincie gevraagd om te komen tot een voorstel voor de herijking van de EHS, ook voor de Deltagebieden. Daarbij heb ik aangeven dat de Natura 2000-doelen prioritair zijn. Het voorstel van de provincies wacht ik af en zal mede bepalend zijn voor de uiteindelijke begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet.
De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben primair tot doel de teruggang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Dit kan deels door bestaande natuur te beschermen. Niet in alle gevallen is het beschermen van bestaande natuur echter voldoende om de habitats, soorten en vogels te beschermen.
Kunt u voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld aangeven waarom in het ontwerpbesluit het habitattype «zwakgebufferde vennen» is opgenomen met als doel uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit, terwijl het habitattype in het betreffende gebied bij de Europese Commissie is aangemeld als «aanwezig, maar verwaarloosbaar»? Wat is de ecologische onderbouwing van deze keuze?
Het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) is in mei 2003 aangemeld bij de Europese Commissie voor het Stelkampsveld als aanwezig maar verwaarloosbaar. Op basis van recentere gegevens is gebleken dat het habitattype zwakgebufferde vennen bij aanmelding in meer dan verwaarloosbare mate (qua oppervlakte en kwaliteit) aanwezig is. De Habitatrichtlijn verplicht alle in 2004 in het gebied (meer dan verwaarloosbaar) aanwezige habitattypen en soorten aan te wijzen en te beschermen. In het ontwerpbesluit van Stelkampsveld (2009) is derhalve een instandhoudingsdoelstelling opgenomen voor zwak gebufferde vennen.
De matig ongunstige landelijke staat van instandhouding van het habitattype zwakgebufferde vennen noopt tot het nemen van uitbreidings- en verbeterdoelstellingen voor dit habitattype in een aantal gebieden. De goede potenties voor uitbreiding van het oppervlak en voor verbetering van de kwaliteit in het Stelkampsveld hebben geleid tot een uitbreiding- en verbeterdoel voor het gebied.
Welke wijzigingen van de standaardgegevensformulieren zijn er per Natura 2000 gebied sinds 2004 aan de Europese Commissie doorgegeven? In hoeverre zijn deze wijzigingen daadwerkelijk doorgevoerd?
Na 2004 zijn vier mariene gebieden aangemeld en is het Habitatrichtlijngebied Eems-Dollard afgescheiden van de Waddenzee. In vier gebieden zijn in totaal vijf verschillende habitattypen en twee soorten toegevoegd en van twee gebieden zijn de begrenzingen aangepast. Al deze wijzigingen zijn geaccepteerd door de Europese Commissie en zijn doorgevoerd in de respectievelijke ontwerp- en definitieve aanwijzingsbesluiten van de betreffende gebieden. Verder zijn de vogelgegevens in de Vogelrichtlijngebieden geactualiseerd op basis van de de ontwerp-aanwijzingsbesluiten.
Recent zijn ook het afvoeren van het habitattype blauwgrasland (H6410) in de Groote Wielen en het afvoeren van twee Habitatrichtlijngebieden (Groot Zandbrink en Polder Stein) ingediend. Deze wijzigingen zijn door de Europese Commissie nog in behandeling.
Is per Natura 2000 gebied de toenmalige ecologische onderbouwing van gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van Natura 2000 gebieden en van de in en voor 2004 bij de Europese Commissie aangemelde gegevens beschikbaar en openbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ecologische onderbouwing van de Natura 2000 gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Wierdense Veld, Stelkamspveld en Groote Peel naar de Kamer te sturen?
De onderbouwing van de gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van de Habitatrichtlijn gebieden zijn vastgelegd in het Verantwoordingsdocument (2003), het Lijstdocument (2004) en het Gebiedendocument (2004). Tenslotte zijn in februari van 2003 alle betrokkenen bij de totstandkoming van het Europees ecologisch netwerk Natura 2000, gevraagd om te reageren op een ontwerplijst met Habitatrichtlijngebieden, zodat een evenwichtige en zorgvuldig voorbereide lijst kon worden aangeboden aan de Europese Commissie. Deze reacties zijn opgenomen in het zogenoemde Reactiedocument «Aanmelding habitatrichtlijngebieden» (2004). In dit document zijn de reacties weergegeven en is aangegeven hoe daar bij de besluitvorming mee is omgegaan. Deze uitgebreide documenten zijn openbaar en te vinden op de internetsite van EL&I: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.
De gegevens van de gebieden, gemeld aan de Europese Commissie, zijn openbaar en te vinden op http://www.eea.europa.eu/data-and-maps/data/natura-2000/
De ontwikkeling van een nieuwe flitspaal |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Wat is uw standpunt over de ontwikkeling van een nieuwe flitspaal (ASSET; Advanced Safety and Driver Support for Essential Road Transport)1 dat in EU-verband plaatsvindt? Hoe verloopt de besluitvorming over dit project? Wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het ASSET-project wordt deels gefinancierd door het Seventh Framework Programme for research and technological development (FP7) van de Europese Unie. Het betreft een onderzoeksproject dat niet direct zal uitmonden in een besluitvormend traject. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om deze of soortgelijke technieken in te zetten op Nederlandse wegen, dan spreekt het voor zich dat de Kamer hierover geïnformeerd wordt.
Wat kan de flitspaal precies? Welke informatie kan er precies geregistreerd worden?
De in de berichtgeving beschreven 3D-camera is een hoge resolutie camera waarmee tegelijkertijd onder meer snelheid, bumperkleven en het dragen van een gordel kunnen worden waargenomen. Het Landelijk Parket Team Verkeer (LPTV) heeft nog geen ervaring met deze nieuwe techniek en is dus niet in staat (gedetailleerde) informatie of een oordeel te geven.
Bestaat er in Nederland een wettelijke grondslag voor het gebruik van een dergelijke flitspaal? Zo ja, welke is dat?
Ten aanzien van een wettelijke grondslag voor het gebruik van meetmiddelen, in deze de flitspaal, geldt het volgende.
Voorop moet staan dat het meetmiddel betrouwbaar functioneert en betrouwbare resultaten genereert. Het moet voldoen aan wettelijke voorschriften, zoals gesteld bij de Regeling meetmiddelen politie en de bijbehorende bijlagen. Het Nederlands Meetinstituut (NMI) zal als bewijs van correcte werking en betrouwbare resultaten een verklaring afgeven. Het is vaste jurisprudentie dat er bij een meting die is gedaan onder de genoemde voorwaarden, sprake is van een rechtens juiste meting. Wanneer het meetmiddel niet is opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie, betekent dat overigens niet dat de rechter het resultaat van deze meting niet mag betrekken bij zijn oordeel over het bewijs van de overtreding. Gelet op uitspraak van de Hoge Raad van 22 augustus 2000 (LJN: AA6827) dient bij betwisting van de betrouwbaarheid van de meting door de rechter te worden onderzocht of het meetmiddel voldoet aan en is gebruikt met inachtneming van de daaraan uit het oogpunt van betrouwbaarheid te stellen eisen.
Zal de camera ook in Nederland ingezet worden? Zo ja, met welk doel? Wat zal de toegevoegde waarde zijn?
Uit de berichtgeving blijkt dat de ontwikkeling van de camera nog enkele jaren zal vergen. De 3D-camera speelt daarom geen rol bij de uitrol van ANPR. Of een en ander uiteindelijk tot een instrument zal leiden dat in Nederland zal worden ingevoerd valt thans niet te overzien.
Hoe verhoudt het Europese project (de flitspaal zal onder andere bestaan uit een aparte camera voor de kentekens) zich met het in Nederland in te voeren systeem van Automatic NumberPlate Recognition (ANPR)?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de inzet van de flitspaal voor de privacy van de verkeersdeelnemers? Hoe verhoudt dit zich met de Wet bescherming persoonsgegevens?
De privacy zal te allen tijde worden gewaarborgd. Dat wil zeggen dat inzet van het middel, afhankelijk van het doel waarvoor het wordt gebruikt, plaats heeft onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel de Wet politiegegevens. Zie overigens het antwoord op vraag 4 en 5.
Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens? Worden die opgeslagen? Zo, ja voor hoe lang? Voor wie zijn deze beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Kan de flitspaal verkeersagenten vervangen? Zo ja, in welke mate? Is de verkeersveiligheid hiermee gediend?
Handhavingsmiddelen zijn in beginsel complementair en kunnen de politie nadrukkelijker ondersteunen bij de uitvoering van de verkeershandhavngstaak.
Bent u het er mee eens dat de meeste ongelukken zijn te wijten aan onoplettendheid, inschattingsfouten van afstanden en het verkeerd interpreteren van de intenties van medeweggebruikers? Deelt u de mening dat een 3D-camera hiervoor geen oplossing biedt? Is het dan niet beter om te investeren in het verbeteren van de rijvaardigheid dan in een boetemachine?
Uit onderzoek door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid is gebleken dat handhaving en communicatie samen 28% uitmaken van alle acties die een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid. Nieuwe handhavingsmiddelen zullen altijd worden beoordeeld op basis van hun toegevoegde waarde voor de verkeersveiligheid.
Het bericht dat het conceptwetsvoorstel Rijkswet Personenverkeer voorlopig van de baan is |
|
André Bosman (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Terugsturen Antilliaanse raddraaiers van de baan»1 en het bericht «Personenverkeer is een scheldwoord»?2
Ja.
Klopt het dat u heeft toegezegd niet verder te gaan met het conceptwetsvoorstel Rijkswet personenverkeer van het vorige kabinet en met Antilliaanse politici opnieuw wil gaan onderhandelen over een nieuwe concept? Zo ja, kunt u aangeven waarom u van mening bent dat het conceptwetsvoorstel Rijkswet personenverkeer in zijn geheel moet worden teruggetrokken en opnieuw zal moeten worden onderhandeld?
In april jongstleden hebben de minister van Binnenlandse Zaken en ik met de regeringen en met een aantal fracties van de Staten van de landen Curaçao, Sint Maarten en Aruba gesproken over de toekomstvisie op het Koninkrijk en een toekomstige regeling van het personenverkeer. In deze overleggen heb ik aangegeven dat, vanwege de nieuwe regeringen en nieuwe verhoudingen in deze landen en ook in Nederland, ik een andere aanpak voorsta, die inhoudt dat ik in nauwe afstemming met de landen een regeling van het personenverkeer wil opstellen. Het voorstel van het vorige kabinet past niet in deze aanpak, omdat het al een geheel uitgewerkte notitie is.
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van Curaçao heeft aangegeven weinig te voelen voor een Rijkswet personenverkeer? Kunt u voorts aangeven hoe het zit met het draagvlak voor een dergelijke wet op de andere koninkrijksdelen?
Ik ben mij ervan bewust dat, gelet op het verleden, een regeling van het personenverkeer een gevoelig onderwerp is in het land Curaçao. Dit is ook duidelijk door hen aangegeven tijdens de besprekingen van begin april. Ook in de andere landen van het Koninkrijk ligt het onderwerp gevoelig, maar alle landen hebben aangegeven dat zij openstaan voor discussie en dat zij vanwege de door mij gekozen aanpak bereid zijn om de mogelijkheden voor een regeling van het personenverkeer nader te bezien.
Hoe denkt u het draagvlak voor een dergelijke wet op de verschillende koninkrijksdelen te kunnen vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het helemaal opnieuw starten van onderhandelingen om te komen tot een Rijkswet personenverkeer met de mogelijkheid om wederzijdse eisen te stellen aan de toelating, terugkeer en het verblijf, zal leiden tot uitstel en dat dit niet mag leiden tot afstel?
Nee, deze mening deel ik niet. Recentelijk heb ik een uitnodiging ontvangen van de Minister van Justitie van het land Sint Maarten om het vraagstuk van het vreemdelingenbeleid en het personenverkeer binnen het Koninkrijk met de andere verantwoordelijke ministers van de landen, te weten de ministers van Justitie van Curaçao en Aruba en de minister van Vreemdelingenzaken van Aruba, eind juni verder te bespreken.
Bent u bereid te garanderen dat het vereiste van «wederkerigheid» ten aanzien van de over en weer te stellen eisen, ook in het nieuwe voorstel voldoende tot zijn recht zal komen? Het kan toch niet zo zijn dat Nederland soepeler is dan de eilanden als het gaat om de toelating? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is om samen met de andere landen een regeling van het personenverkeer te formuleren, die tegemoet komt aan de belangen en behoeften van alle landen en waarin de thema’s grensoverschrijdend verkeer, economische en sociale ontwikkeling en openbare orde en veiligheid worden uitgewerkt. De kaders voor deze thema’s zullen over en weer moeten gelden.
Kunt u aangeven op welke termijn u met een nieuw voorstel voor een Rijkswet personenverkeer zal komen?
Mijn streven is om de Tweede Kamer eind van het jaar te informeren over de hoofdlijnen van een regeling.
Inkoop van duurzaam hout |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het door Milieudefensie gepubliceerde rapport «Van Oerwoud naar Overheid»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in 2010 in 70% van de door Milieudefensie onderzochte rijksprojecten hout werd aangetroffen, dat niet voldoet aan de criteria die de overheid heeft opgesteld voor de inkoop van duurzaam hout?
Het beleid voor duurzaam inkopen houdt in dat bij aanbestedingen eisen worden gesteld ten aanzien van duurzaamheid. Voor hout geldt vanaf 2010 de eis dat het hout aantoonbaar duurzaam is geproduceerd.
Om voor hout te kunnen beoordelen wat in de ogen van de Nederlandse overheid duurzaam mag worden genoemd, zijn in juni 2008 door de minister van VROM de inkoopcriteria voor duurzaam hout vastgesteld: de Timber Procurement Assessment System (TPAS). Op dit moment zijn de certificatiesystemen FSC en PEFC Internationaal (met uitzondering van MTCS) geaccepteerd als bewijs van duurzaam geproduceerd hout voor het inkoopbeleid. Over de status van MTCS verwijs ik u naar mijn brief van 12 mei 2011 (Kamerstuk 30 196 nr. 139).
Het onderzoek van Milieudefensie laat zien dat bij het rijk in 85% van de projecten duurzaam hout in de bestekken/contracten is opgenomen. Hoewel de 100% nog niet gehaald wordt, concludeer ik hieruit dat de inkoopcriteria voor duurzaam hout breed worden toegepast in rijksprojecten.
In 30% van de onderzochte projecten is ook de bijbehorende administratie op orde, waarmee het voldoen aan de eisen wordt aangetoond. Hieruit concludeer ik de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Rijksgebouwendienst in 2010 in slechts tien van de zeventien door haar uitgevoerde projecten, gebruik heeft gemaakt van hout dat aan de criteria voldoet?
Voor de Rijksgebouwendienst geldt dat de eis voor duurzaam hout bij alle onderzochte projecten is opgenomen in de bestekken/contracten, maar dat dit niet in alle gevallen heeft geleid tot het gebruik van aantoonbaar duurzaam hout. In veel gevallen was dit te wijten aan het ontbreken van een certificaat in de laatste schakel van de keten. Ook hier concludeer ik dat de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de overheid zichzelf altijd aan haar eigen criteria voor duurzaam inkopen zou moeten houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om daar in de nabije toekomst voor te zorgen?
De overheid dient gemaakte afspraken na te komen en dat geldt ook voor duurzaam inkopen. Het onderzoek van Milieudefensie geeft aan dat duurzaam inkopen niet ophoudt bij het stellen van eisen, maar ook de nodige zorg vraagt bij de uitvoering en handhaving. Dit is, in mijn ogen, een gedeelde verantwoordelijkheid van de markt en opdrachtgever. De marktpartij zorgt in de realisatie van werken voor de aantoonbaarheid van de duurzaamheid van het gebruikte hout. De opdrachtgever zorgt voor een passende controle op de naleving van de contractuele verplichtingen, rekening houdend met de grenzen van doelmatig toezicht. Over hoe ik de toepassing van de criteria bevorder, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de bevindingen van Milieudefensie haaks staan op de beleidsdoelstelling van de Rijksoverheid om vanaf 2010 honderd procent duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Rijksoverheid alsnog honderd procent duurzaam in gaat kopen?
Ik constateer dat bij het duurzaam inkoopbeleid voor hout vooral de naleving van de contracteisen de nodige aandacht behoeft. De doelstelling om vanaf 2010 100% duurzaam in te kopen geldt onverminderd, maar betrof tot nu toe alleen het toepassen van de eisen. De monitor Duurzaam Inkopen die u onlangs ontving, laat zien dat die doelstelling vrijwel is gehaald. In het advies van het bedrijfsleven inzake Duurzaam Inkopen, dat u met dezelfde brief ontving op 24 juni 2011, staat overigens de aanbeveling om de doelstelling aan te passen tot het gehele inkoopproces inclusief de uitvoering. In bedoelde brief kunt u mijn reactie op het advies lezen.
Bent u het ermee eens dat houthandelaren die investeren in de productie van duurzaam hout, een overheid verdienen die hen daarin als «launching customer» ondersteunt?
Daar ben ik het mee eens. Om die reden zijn de TPAS-criteria voor duurzaam hout in het leven geroepen. Hiermee worden duurzaamheidseisen hanteerbaar gemaakt voor leveranciers, inkopers en bestuurders.
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen in het rapport van Milieudefensie? Gaat u deze aanbevelingen opvolgen?
De aanbevelingen van Milieudefensie sluiten in grote lijnen aan bij wat de afgelopen tijd naar overheden is gecommuniceerd over het duurzaam inkopen van hout. Wel wil ik opmerken dat ik het advies om «FSC of gelijkwaardig» te eisen niet onderschrijf. Niet alleen is het in strijd met aanbestedingsregels om één keurmerk als uitgangspunt te hanteren, maar ook gaat het voorbij aan het feit dat de TPAS-criteria de norm zijn en dat meerdere keurmerken aan deze norm voldoen.
In het advies van Milieudefensie zie ik aanknopingspunten voor verbetering van het duurzaam inkoopbeleid voor hout binnen de overheid, zowel door bewustwording als door verbetering van de uitvoering. Ik neem de aanbevelingen van Milieudefensie dan ook graag ter harte en ga de mogelijkheden onderzoeken om samen met Milieudefensie en marktpartijen hier invulling aan te geven.