Eventuele prijsverhoging naar aanleiding van surfgedrag op internet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op conclusies die zijn getrokken tijdens een recent congres over «Bahavioural targeting and profiling», waarin onder andere wordt gewaarschuwd voor de praktijk van prijsdiscriminatie aan de hand van surfgedrag? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot prijsverhogingen gebaseerd op persoonlijk surfgedrag zoals bijvoorbeeld een herhaald bezoek aan dezelfde webwinkel?1
Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) heeft mij het volgende meegedeeld. Technisch bezien is het mogelijk om aan de hand van internetgedrag marketingtools in te zetten met het doel de eindgebruiker gericht te bedienen door het tonen van (advertenties van) producten en diensten die aansluiten bij zijn behoefte, en daarbij prijzen te variëren. Er zijn geen klachten bekend over prijsverhogingen naar aanleiding van een herhaald bezoek aan dezelfde webwinkel. De brancheorganisatie Thuiswinkel.org, de belangenvereniging voor ondernemers die producten en diensten via internet verkopen aan consumenten, heeft juist te kennen gegeven dat hun leden de prijzen verlagen bij herhaald bezoek om te voorkomen dat het vertrouwen van klanten zou worden geschaad. Overigens is prijsdiscriminatie niet verboden, tenzij sprake is van misbruik van een economische machtspositie.
Bent u bereid om te laten onderzoeken wat Nederlandse internetbedrijven doen met de gegevens die mensen al dan niet bewust beschikbaar stellen via hun IP-adres, surfgedrag en netwerk-pagina’s?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Verder zie ik geen aanleiding voor een onderzoek onder alle Nederlandse internetbedrijven met een dergelijke brede vraagstelling.
Hoe dienen uw antwoorden op eerdere vragen te worden geïnterpreteerd?2 Hier stelt u aan de ene kant dat «Device fingerprinting geen gevolgen heeft voor de veiligheid van het internetgebruik of de internetgebruiker» en tegelijkertijd dat het «het onderwerp profiling hoog op de agenda staat van het college bescherming persoonsgegevens (CBP)». Kan er worden geconcludeerd dat u stelt dat er geen gevolgen zijn voor de veiligheid, terwijl de resultaten van een mogelijk onderzoek door het CBP nog bekend moeten worden? Op basis waarvan kunt uitsluiten dat er gevolgen zijn voor de veiligheid?
Ik heb in mijn antwoorden op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen 987) onderscheid gemaakt tussen een aantasting van de veiligheid en een aantasting van de privacy. Van een aantasting van de veiligheid in dit kader is sprake als inbreuk zou worden gemaakt op de goede en integere werking van een computer van een individuele gebruiker. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij echter meegedeeld dat device fingerprinting geen consequenties heeft voor de werking van een computersysteem. Om die reden heb ik aangegeven dat er voor GOVCERT.NL vanuit zijn taakopdracht geen aanleiding bestaat onderzoek te verrichten naar dit verschijnsel.
Als bij device fingerprinting sprake is van het verwerken van persoonsgegevens, kan sprake zijn van een aantasting van de privacy als daarbij de Wet bescherming persoonsgegevens niet zou worden nageleefd. Om die reden staat profiling hoog op de agenda van het College bescherming persoonsgegevens.
Klopt in juridische zin de constatering van één van de congresgangers dat wanneer een consument toestemming geeft voor het verzamelen van bepaalde informatie, hij/zij daarmee nog geen toestemming geeft voor het verzamelen van meerdere data in geaggregeerde databases en profiles?
Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens wordt onder toestemming van de betrokkene verstaan: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. In deze context is van belang dat de informatievoorziening die de betrokkene ontvangt, voorafgaand aan het geven van zijn toestemming, hem een voldoende duidelijk beeld verschaft van hetgeen de verantwoordelijke van plan is met zijn persoonsgegevens te gaan doen. Als de verantwoordelijke beoogt de verzamelde persoonsgegevens ook te gaan verwerken bij wijze van «profiling», brengt zijn informatieverplichting met zich mee dat hij de betrokkene daarover duidelijk inlicht.
Wilt u een onderzoek laten doen naar de juridische context van profiling en behavioural targeting, en daarbij ook de techniek van device fingerprinting betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 3, 4 en 7 op de eerdergenoemde vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer voor de aandacht die al in Nederland en op Europees niveau wordt geschonken aan de (juridische aspecten van) dergelijke onderwerpen. Ik zie verder geen aanleiding voor het laten verrichten van onderzoek.
Overigens wordt bij behavioral targetting soms ook gebruik gemaakt van zogenoemde cookies. Het Ministerie van ELI heeft mij meegedeeld dat ter voorbereiding van de uitvoering van de nieuwe bepalingen in de Telecommunicatiewet inzake «het vertrouwelijke karakter van communicatie», de zogenoemde Cookiewetgeving (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 549, nrs. 2 en 3), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit opdracht heeft gegeven aan IVIR/TNO om onderzoek te doen naar de stand van zaken rondom het plaatsen en het gebruik van cookies. Het onderzoeksrapport zal binnenkort gepubliceerd worden.
De doodstraf opgelegd aan een Afghaanse christen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Is het bericht waar dat de heer Said Musa, een tot het christendom bekeerde Afghaan, ieder moment ter dood kan worden veroordeeld?1
Nee. De heer Musa is vrijgelaten en bevindt zich inmiddels buiten Afghanistan.
Kunt u ook aangeven wat de stand van zaken is betreffende de heer Shoib Assadulah, die eveneens wordt aangeklaagd voor afvalligheid en kennelijk ook terdood kan worden veroordeeld?
De heer Sayed Shaoib Mosawi (ook bekend als Assadullah) zit in detentie in Mazar-e Sharif. Er bestaat momenteel geen formele aanklacht tegen hem en zijn zaak is (nog) niet voorgekomen.
Is de Nederlandse regering bereid zich op alle niveaus in te zetten om uitvoering van een eventuele doodstraf voor afvalligheid te voorkomen?
De kwestie van bekeerde Afghanen heeft al langere tijd de aandacht van de Nederlandse regering. De regering zet zich zowel bilateraal als in samenwerking met de internationale partners zo effectief mogelijk in om verdere vervolging en oplegging van de doodstraf te voorkomen. Ik heb hierover rechtstreeks contact gehad met de Afghaanse autoriteiten, de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Clinton, de Hoge Vertegenwoordiger Ashton en haar EU-Vertegenwoordiger in Afghanistan. De Nederlandse ambassade, de EU-delegatie en ook andere ambassades, blijven de situatie nauwlettend volgen en stellen de kwestie tot op het hoogste niveau aan de orde. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp «bekering» binnen de Afghaanse samenleving is het echter van het grootste belang dat de internationale inspanning discreet plaatsvinden. Ruchtbaarheid in de (lokale) media zou een gunstige afloop van deze zaak kunnen belemmeren.
Op basis van welke wetgeving kan de doodstraf aan de heer Said Musa worden opgelegd?
Zie antwoord op vraag 1.
In algemene zin kan het volgende gezegd worden over de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Afghanistan. Het Wetboek van Strafrecht kent geen bepaling over bekering van de islam tot een ander geloof. Rechtbanken baseren zich, zoals de Afghaanse grondwet voorschrijft in gevallen waar de Grondwet en het Wetboek van Strafrecht geen bepaling kennen, op de Hanafi jurisprudentie. Volgens sommige interpretaties van het islamitisch recht staat bekering gelijk aan afvalligheid waarop de doodstraf staat. Dit is strijdig met zowel de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), welke Afghanistan beiden heeft getekend.
Klopt het bericht dat deze Afghaanse burger alleen door advocaten zal worden bijgestaan als hij zich weer tot de islam bekeert? Op welke manier wordt bevorderd dat de heer Musa de beschikking krijgt over alle hulp die hem op basis van internationale verdragen toekomt?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de bescherming van mensenrechten op het gebied van de vrijheid van godsdienst, waaronder ook de vrijheid om zich te bekeren tot een ander godsdienst, een lakmoesproef is voor een betrouwbare Afghaanse overheid, zoals Nederland en haar bondgenoten die nastreeft? Zo ja, op welke manier wordt bevorderd dat bekeerde christenen in de toekomst niet hoeven te vrezen voor hun leven?
Afvalligheid en bekering zijn gevoelige onderwerpen in delen van de Afghaanse samenleving. Met de Afghaanse autoriteiten is een voortdurende dialoog over dit soort onderwerpen gaande. Ik kan u verzekeren dat Nederland en zijn internationale partners regelmatig en op alle niveaus aandacht blijven vragen voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, en dus ook de vrijheid om van geloof te veranderen en voor de noodzaak kwetsbare groepen als religieuze minderheden de maximaal mogelijke bescherming te bieden. Ten aanzien van de doodstraf wordt door Nederland en de andere EU-partners een voortdurend appèl gedaan op de Afghaanse autoriteiten om als eerste stap naar afschaffing van de doodstraf een moratorium op de uitvoering daarvan in te stellen.
Deelt u de mening dat de training van politiemensen in Kunduz op geen enkele manier mag bijdragen aan een verslechtering van de positie van christenen in Afghanistan? Zo ja, welke afspraken zijn hierover met de Afghaanse overheid gemaakt?
Ja. De Nederlandse politietrainingsmissie is erop gericht een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat en daarmee aan een verbetering van de mensenrechtensituatie in Kunduz. De regering vindt het van essentieel belang dat de Afghaanse overheid, waaronder uitvoerende instanties als de politie, kwetsbare groepen en minderheden beschermt. De Afghaanse regering wordt hierop bij voortduring aangesproken, zowel bilateraal als in EU-verband.
De toenemende aanvallen op christenen in Indonesië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kerken in Indonesië aangevallen»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het tegen internationale mensenrechtenverdragen indruist dat Antonius Bawengan wegens godslastering/belediging van de islam voor vijf jaar wordt veroordeeld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten aan te dringen op de directe vrijlating van deze man?
Dhr. Bawengan is veroordeeld op basis artikel 155a en 156 van het wetboek van strafrecht. Artikel 156 is gelieerd aan de oorspronkelijk uit 1965 stammende anti-blasfemiewet, welke in 2010 nog door het Indonesische Constitutionele Hof werd bekrachtigd. De wet heeft tot doel om heiligschennis en belediging van de zes officieel toegestane religies in Indonesië (islam, katholicisme, protestantisme, hindoeïsme, boeddhisme en het confucianisme) tegen te gaan. Vijf jaar is volgens artikel 156 van het Indonesische Wetboek voor Strafrecht de maximale straf hiervoor. Deze wetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de artikelen 7, 10 en 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke door Indonesië is ondertekend. Ik zal erop aandringen dat deze kwestie aan de orde wordt gesteld tijdens de in maart 2011 geplande EU-Indonesië mensenrechten-dialoog.
Bent u tevens bereid aan te dringen op een snelle berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanvallen op de St. Petrus en Paulus kerk, de Bethelkerk, een niet nader genoemde pinkstergemeente, een niet nader genoemde protestantse gemeente, een christelijk weeshuis en een kliniek?
De Indonesische overheid heeft de door u genoemde beschadiging van kerken en gebouwen veroordeeld en de politie opgedragen om de daders te vervolgen. Ook wordt bekeken in hoeverre groepen aangepakt kunnen worden die zich schuldig maken aan intimidatie en geweld tegen religieuze minderheden. Ik vind dit een belangrijk signaal. Mijn ministerie zal de verdere ontwikkelingen op de voet volgen.
Deelt u de analyse van het Setara Instituut voor Democratie en Vrede dat aanvallen op christenen sterk toenemen en dat de politie niet ingrijpt of soms zelfs actief deelneemt aan dergelijke aanvallen? Onderschrijft u de conclusie dat de Indonesische autoriteiten momenteel niet aan hun nationale en internationale verplichtingen voldoen aangaande de bescherming van hun religieuze minderheden? Zo ja, bent u bereid om zowel in bilateraal als in EU-verband er bij Indonesië op aan te dringen aan deze verplichtingen te voldoen?
Indonesië is een seculiere staat, waar de verhouding tussen de verschillende religieuze groepen in de samenleving over het algemeen wordt gekenmerkt door onderlinge verdraagzaamheid. Er is geen sprake van systematische terreur tegen religieuze minderheden. Wel vindt er de afgelopen jaren een toenemend aantal incidenten plaats, met name in twee van de 33 provincies (te weten West-Java en Oost-Java), gericht tegen sommige christelijke kerkgemeenschappen, de Ahmadiyah, en van tijd tot tijd ook tussen soennieten en shiieten. Waar christelijke groepen betrokken zijn, gaat het vaak om gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, geen bouwvergunningen verstrekken voor nieuwe kerken. Een enkele maal is overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen. Deze problematiek lijkt mede het gevolg te zijn van een in 2006 uitgevaardigd interministerieel decreet, dat voorschrijft dat de bouw van gebedshuizen voldoende ondersteund moet worden door de omwonenden. In sommige gevallen is sprake van intimidatie of verstoring van religieuze bijeenkomsten door radicale groeperingen. Het is aan de Indonesische autoriteiten om hier tegen op te treden en de vrijheid van religie te waarborgen. In de praktijk blijken met name de lokale autoriteiten en politie dit niet altijd voldoende te doen. De Indonesische regering heeft in toenemende mate oog voor deze problematiek.
Ik vind het belangrijk om, zoals al regelmatig gebeurt, met de Indonesische autoriteiten in gesprek te blijven over de positie van religieuze minderheden. Ook tijdens de tweede EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die wordt gehouden op 9 maart in Brussel, zal deze materie aan de orde worden gesteld.
Het artikel "Aso's isoleren in Tuigdorpen' |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aso’s isoleren in Tuigdorpen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het project «Skaeve huse» in Denemarken en de tot op heden succesvolle evaluaties van dit project?
Ik ben op de hoogte van het Deense project «Skaeve huse» en een aantal projecten in verschillende gemeenten in Nederland die ontleend zijn aan deze aanpak. Uit een evaluatie verricht door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) van februari 2010, blijkt enerzijds dat zowel hulpverleners, woningcorporaties en gemeenten positief gestemd zijn over de experimenten. Anderzijds blijkt het uiterst moeilijk om locaties te vinden voor Skaeve Huse. Daardoor neemt de planvoorbereiding minstens drie jaar in beslag en komen er uitsluitend tijdelijke locaties beschikbaar.
Bent u op de hoogte van de reden van het mislukken van eerdere projecten aangaande aso-containers in Nederland en dat juist problemen met de bestemmingsplannen op provinciaal niveau hierbij een grote rol hebben gespeeld?
Ik heb kennis genomen van een advies van de hiervoor genoemde Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) aan de toenmalige minister voor WWI over deze woonvorm. In dat advies zijn projecten in Kampen, Maastricht, Amsterdam, Arnhem en Tilburg geëvalueerd. Zoals bij vraag 2 ook aangegeven heb ik begrepen dat het vinden en behouden van een locatie een probleem is.
Deelt u de mening dat een dergelijk project, verwoord in het bovengenoemde artikel, een grote meerwaarde zou kunnen hebben in de aanpak van veelplegers in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit project uit te voeren?
Nee. Als het gaat om het bieden van een voorziening in afwachting van een strafzaak vind ik een open voorziening niet passend. Daarvoor bestaan reeds huizen van bewaring waar veelplegers worden opgesloten in afwachting van berechting. Ik schaar mij achter de reactie van de minister-president naar aanleiding van het artikel in de Telegraaf: «Tuigdorpen bestaan al, die heten gevangenissen.»
Bovendien is in 2004 de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) ingevoerd. Dit is een strafrechtelijke maatregel, waarmee het mogelijk wordt veelplegers voor de duur van maximaal twee jaar de vrijheid te ontnemen. Vertrekpunt bij plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is een langere vrijheidsbeneming dan normaal gesproken als vrijheidsstraf zou worden opgelegd. Langdurige vrijheidsbeneming van zeer actieve volwassen veelplegers waardoor voortzetting van het criminele gedragspatroon feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, is de kern van deze maatregel. De maatregel heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds vergroot het de maatschappelijke veiligheid doordat notoire criminelen langere tijd hun criminele activiteiten niet kunnen uitvoeren. Anderzijds biedt de maatregel de gelegenheid een intensief, op recidivebeperking gericht, programma met de veelpleger te doorlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over onderwerpen op het terrein van veiligheid gepland op 10 maart 2011?
Ja.
De onafhankelijke benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel waarin de voormalig voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid kritiek heeft op de benoemingswijze van zijn opvolger?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het profiel hiervoor is vastgesteld? Wie heeft het profiel vastgesteld en wie heeft hierover kunnen adviseren?
Het functieprofiel voor de nieuwe voorzitter is vastgesteld door de destijds meest betrokken ministers: de ministers van BZK, Verkeer en Waterstaat en Defensie. Over het functieprofiel heeft de Onderzoeksraad geadviseerd.
In welke media en op welke momenten is er geadverteerd voor deze functie?
De advertentietekst met de vacature voor voorzitter en lid van de Onderzoekraad is op 19 juni geplaatst in het NRC en de Volkskrant. Daarnaast heeft een wervings- en selectiebureau actief potentieel geschikte kandidaten benaderd.
Hoe was de sollicitatiecommissie samengesteld? Uit welke gelederen waren deze commissieleden afkomstig?
In opdracht van de drie meest betrokken ministers, de minister van BZK, de minister van Defensie en de minster van Verkeer en Waterstaat, is een ambtelijke selectiecommissie ingesteld op het niveau secretaris-generaal/directeur-generaal. De selectiecommissie werd ondersteund door een wervings- en selectiebureau. De keuze voor dit bureau is afgestemd met – en werd gesteund door – de Onderzoeksraad.
Hoeveel personen hebben er in totaal gesolliciteerd? Hoeveel personen zijn uitgenodigd voor een gesprek met de commissie?
Op de functie hebben tientallen mensen gesolliciteerd. Het wervings- en selectiebureau heeft met circa 35 personen een oriënterend gesprek gevoerd. Na een voorselectie door de selectiecommissie, in afstemming met de eerder genoemde bewindspersonen, heeft de selectiecommissie met zes kandidaten gesproken. De raad is gedurende dit proces van voorselectie en selectie geïnformeerd.
Is voorafgaande de procedure of tijdens de procedure de omvang van de formatieve aanstelling gewijzigd? Zo ja, waarom?
Mijn ambtsvoorganger was van mening dat een 60%-invulling van de functie toereikend is. Die opvatting deel ik. In eerste instantie is de wijze van invulling open gelaten, zodat gedurende het selectieproces nog ruimte bestond om voor een 60% respectievelijk 100%-invulling te kiezen.
Op welke wijze is de Onderzoeksraad voor veiligheid van «begin tot eind» betrokken geweest bij de procedure?
De benoemingsprocedure staat beschreven in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid (artikel 7). Deze procedure is gevolgd. Leden van de Raad worden bij Koninklijk Besluit benoemd, op voordracht van de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen BZK) en in afstemming met de meest betrokken ministers (Defensie en Infrastructuur en Milieu, voorheen Verkeer en Waterstaat), gehoord de Raad. De raad is conform de wet gehoord alvorens de voordracht via de ministerraad aan Hare Majesteit is doorgeleid. De Onderzoeksraad is van het begin tot het einde betrokken geweest bij de totstandkoming van het functieprofiel, de keuze voor een wervings- en selectiebureau en de totstandkoming van de vacaturetekst. Ook is de Raad gedurende het gehele proces in de gelegenheid gesteld om kandidaten aan te dragen, en heeft afstemming plaatsgevonden met de Raad rondom belangrijke selectiemomenten.
Hoeveel benoembare kandidaten zijn er voorgedragen? Aan welke ministers zijn die voorgedragen?
Conform de wettelijke procedure is één kandidaat via de ministerraad aan Hare Majesteit voorgedragen.
Hoe beoordeelt u achteraf gezien (de zorgvuldigheid van) deze procedure?
De procedure heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Bent u bekend met de uitspraak van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad de heer Joustra «Ik heb met het departement afgesproken dat de Raad voortaan een voordracht zal doen.»?2
De Rijkswet waarborgt volledige onafhankelijkheid van de Raad. Dit geldt voor de onderzoeken, de methodiek en de aanbevelingen. De borging van de onafhankelijkheid van de raad ligt mijns inziens niet zo zeer in de wijze van benoeming van de voorzitter, als wel in de borging van de onafhankelijkheid.
De Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid is in 2008 geëvalueerd. Uit dat onderzoek kwam de benoemingsprocedure niet als aandachtspunt naar voren. Desalniettemin is met de nieuwe voorzitter afgesproken de procedure zowel ten aanzien van de leden als van de voorzitter op mogelijke onvolkomenheden te bezien,
Kunt u het bestaan van deze afspraak bevestigen? Zo nee, kunt u toelichten welke afspraak u wel heeft gemaakt met de nieuwe voorzitter omtrent benoemingen?
Zie antwoord vraag 10.
Zo ja, bent u bereid de tekst van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (m.n. artikel 7, lid 1) te wijzigen zodat deze in overeenstemming wordt gebracht met deze nieuwe praktijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de huidige benoemingsprocedure van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in zijn geheel nog eens tegen het licht gehouden moet worden vanuit het perspectief van onbevreesde onafhankelijkheid van de raad?
Zie antwoord vraag 10.
Welke feitelijke mogelijkheden ziet u om de benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid geen «politieke benoeming» meer te laten zijn, zoals de oud-voorzitter heeft aangegeven wenselijk te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13.
Deelt u de mening dat vanuit het principe van onafhankelijkheid een benoeming door de Kamer – al dan niet na een voordracht van een nader samen te stellen commissie of de Onderzoeksraad voor veiligheid zelf – van de voorzitter meer voor de hand ligt? Zo nee, welke bezwaren heeft u tegen een dergelijke benoemingswijze?
De onafhankelijkheid van de Raad is wat mij betreft voldoende geborgd in de Rijkswet. Bij de volgende evaluatie van de Rijkswet kan een eventuele versterking van de rol van de Kamer desgewenst worden betrokken.
Het onderzoek naar de onrust in de Koepelgevangenis in Breda |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het aantal van vier suïcides in één jaar in een inrichting opvallend veel is? Zijn er ook cijfers over het aantal pogingen tot zelfmoord in de Penitentiaire Inrichting (PI) Breda in het jaar 2010?1
Op welke wijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de vier suïcides in het jaar 2010 in de PI Breda precies onderzocht? Bent u bereid dit onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat de IGZ op basis van intern onderzoek van de inrichting zelf heeft geconcludeerd dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de suïcides en het handelen van de instelling? Bent u het eens met de constatering dat door de IGZ niet is onderzocht wat dan wel de oorzaak is van deze suïcides en hoe het kan dat dit aantal zo hoog is in één inrichting?
Bent u bereid de IGZ en de Inspectie voor de Sanctietoepassing alsnog te verzoeken onverwijld een gezamenlijk onderzoek in te stellen naar de situatie in de PI Breda? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij vinden in het standpunt van de IGZ en de ISt. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 3 en de bovengenoemde brieven van de IGZ en de ISt. Ik acht het derhalve niet noodzakelijk de Inspecties alsnog te verzoeken een gezamenlijk onderzoek in te stellen.
Wat is volgens u de reden voor het gestegen aantal suïcides in gevangenissen van 10 in 2009 naar 18 in 2010? Bent u bereid dit nader te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Terugkijkend naar het verleden fluctueert het aantal suïcides voortdurend en zonder vast patroon. Door de relatief kleine aantallen kunnen deze fluctuaties procentueel groot zijn. De stijging van het aantal suïcides van 2010 is in die zin niet opvallend ten opzichte van fluctuaties die zich het afgelopen decennium binnen het gevangeniswezen hebben voorgedaan. Daarom is er op dit moment onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat sprake is van een structurele stijging. Wel ben ik bereid een algemeen onderzoek uit te voeren om de belangrijkste determinanten van suïcide vast te stellen.
Natuurlijk ben ik van mening dat iedere suïcide binnen detentie er één te veel is en dat er alles aan moet worden gedaan om deze te voorkomen. Het suïcidepreventiebeleid van het gevangeniswezen houdt onder meer in dat naast het eerder beschreven onderzoek door de calamiteitencommissie, het executief personeel geschoold wordt in het vroegtijdig herkennen en signaleren van suïcidaliteit zodat de zorgprofessionals op adequate wijze kunnen interveniëren.
De bezuinigingen op het gemeentelijk veiligheidsbudget |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten krijgen minder rijksgeld voor veiligheid»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeenten in 2012 94 miljoen euro per jaar minder ontvangen voor veiligheidsbeleid, waardoor vele lokale veiligheidsinitiatieven dreigen te sneuvelen?
Het bedrag van 94 miljoen euro komt mij niet bekend voor.
De besparing waartoe het kabinet in het kader van de noodzakelijke bezuinigingen op de rijksuitgaven heeft besloten, betreft het niet continueren van de tijdelijke, via de decentralisatie-uitkering Veiligheid en Leefbaarheid, extra toegekende middelen. De middelen zijn voor de jaren 2010 en 2011 toegekend aan 40 gemeenten in het kader van het manifest Bestrijding Overlast en Verloedering. Voor 2010 betrof het ca. € 89 miljoen, voor 2011 ca. € 64 miljoen. Bij brief van 24 november 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 B, nr. 12) heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u hierover geïnformeerd.
De structurele middelen voor veiligheid, ten bedrage van ca. € 1,26 miljard, die gemeenten ontvangen via het gemeentefonds, lopen ook na 2011 door. De grootste 37 gemeenten ontvangen hieruit samen ongeveer € 600 miljoen. Dat biedt gemeenten ook na 2011 voldoende financiële ruimte om succesvolle veiligheidsmaatregelen te starten of voort te zetten.
Deelt u de mening van Venlose burgemeester Bruls dat het moeilijk uit te leggen is aan de samenleving dat dit kabinet de mond vol heeft van veiligheid, maar tegelijk minder geld geeft aan gemeenten om veiligheidsbeleid vorm te geven? Zo nee, hoe wilt u deze, voor de gemeenten enorm zure maatregelen dan uitleggen?
Zoals hierboven aangegeven, beëindigt het kabinet enkele tijdelijke geldstromen. Dat neemt niet weg dat veiligheid voor dit kabinet prioriteit heeft. Het kabinet zal ook de komende jaren gemeenten op allerlei manieren blijven ondersteunen bij het versterken van de veiligheid en leefbaarheid, onder meer door het vormgeven van wettelijk instrumentarium, het bevorderen van de lokale en regionale samenwerking (bijvoorbeeld door ondersteuning vanuit het Rijk van RIEC’s en veiligheidshuizen) en kennisdeling.
Klopt het dat uit onderzoek blijkt dat gemeentelijk veiligheidsbeleid effect heeft? Zo ja, deelt u de mening dat alles gedaan moet worden om dit beleid in stand te houden?
Succesvol veiligheidsbeleid uiteraard in belangrijke mate gestalte op lokaal niveau. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenten hiervoor hebben, zijn zij naar mijn overtuiging zelf het beste in staat om te bepalen welke maatregelen nodig zijn, welke beëindigd moeten worden en welke voortgezet of gestart moeten worden.
Verwacht u dat door deze en andere bezuinigingsopdrachten die bij de gemeenten liggen veiligheidsbeleid stopgezet zal worden? Bent u bereid deze keuzes door gemeenten te inventariseren? Zo nee, waarom niet?
In tijden van budgettaire krapte staan Rijk en gemeenten samen voor de opdracht om met minder financiële middelen toch een maximale inspanning te leveren om de veiligheid en leefbaarheid te vergroten. Dat vraagt enerzijds om prioriteiten stellen, anderzijds om effectiever werken binnen de bestaande mogelijkheden, bijvoorbeeld door regionale samenwerking. Een inventarisatie acht ik in dit verband niet nodig. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten er in zullen slagen om te doen wat nodig is.
Klopt het dat veel gemeenten hun inzet in het Veiligheidshuis bekostigen uit de middelen die nu wegbezuinigd worden? Zijn de ambitieuze plannen van het kabinet met de veiligheidshuizen te realiseren zonder de inzet van de gemeentes? Zo nee, hoe waarborgt u de deelname van gemeentes in de Veiligheidshuizen?
Voor de doorontwikkeling van Veiligheidshuizen stel ik jaarlijks 7,7 miljoen beschikbaar. Daarnaast investeer ik in 2011 3 miljoen voor de ontwikkeling van een casusondersteunend systeem voor de Veiligheidshuizen. Maar ook het lokale bestuur moet een bijdrage leveren. Om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten is mijn doel om meer focus aan te brengen in de doelen, functie en werkwijze van de Veiligheidshuizen. Door kennis en krachten te bundelen, verwacht ik dat het voor alle betrokken partijen effectief wordt (of blijft) om te investeren in een Veiligheidshuis.
Bent u van plan om uw beleid bij te stellen als op grond van veiligheidsstatistieken blijkt dat deze forse bezuinigingen leiden tot een verslechtering? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt mij niet verstandig om van dergelijke veronderstellingen uit te gaan. De uitdagingen waarvoor wij de komende jaren staan zijn helder. Laten wij er vooral voor zorgen dat we samen met gemeenten de handen uit de mouwen blijven steken voor het verbeteren van de veiligheid in ons land. Ik heb er vertrouwen in dat dat lukt.
Deelt u de mening dat een regering die veiligheid als één van haar drie ambities gekozen heeft ook concrete doelen moet durven formuleren ten aanzien van de veiligheid die mensen in hun eigen omgeving ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wilt u dergelijke doelstellingen bepalen?
Die mening deel ik. De ambities van het kabinet op het gebied van Veiligheid en Justitie heb ik uitgewerkt in het Werkprogramma Nederland Veiliger verdeeld over de volgende thema’s:
De in mijn brief van 18 februari 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 628 en 30 880, nr. 237) genoemde landelijke politieprioriteiten zijn een onderdeel hiervan.
De telefoontaps in de zaak Baybasin |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente berichtgeving over de telefoontaps in de zaak Baybasin?1
Ja.
Is het waar dat de telefoontaps voor onderzoek naar Israël en de Verenigde Staten (VS) zijn gestuurd? Zo ja, wat was de onderzoeksvraag van het OM aan de onderzoekers?
Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Toegangscommissie (TC) van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken. (Digitale) kopieën van acht gesprekken zijn naar onderzoekers in Israël en de Verenigde Staten gestuurd. De TC heeft de onderzoekers gevraagd om de gesprekken op basis van signaalanalyse en telecomanalyse te bezien op mogelijke tekenen van manipulatie.
Is het gebruikelijk om onderzoekers in andere landen te vragen banden met telefoontaps of andere audiomateriaal te onderzoeken op mogelijke manipulatie? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke zaken wordt en dergelijk onderzoek verzocht?
Wanneer specifieke deskundigheid is vereist die in Nederland niet of onvoldoende aanwezig is, is het niet ongebruikelijk om forensisch onderzoek uit te besteden aan buitenlandse instanties. Dat geldt voor alle soorten forensisch onderzoek. Hoe vaak specifiek audio-onderzoek in het buitenland verricht wordt, is mij niet bekend.
Waarom is het materiaal in deze zaak juist naar deze twee landen gestuurd?
De Israëlische deskundige is aangezocht op verzoek van de raadsvrouw van Baybasin. De Amerikaanse deskundigen zijn benaderd op verzoek van het Openbaar Ministerie. De deskundigen zijn door de verzoekers geselecteerd op basis van hun specifieke kennis van het vakgebied.
Is het waar dat de onderzoekers in Israël en de VS in deze zaak verschillende banden hebben gekregen? Zo ja, wat is de waarde van de uitkomst van het onderzoek, als de landen verschillend materiaal voor onderzoek aangeboden krijgen? Is het gebruikelijk dat meerdere onderzoekers worden gevraagd de banden te bekijken op eventuele vervalsing of manipulatie en waarop vervolgens verschillend materiaal wordt verstuurd?
De onderzoekers beschikten in eerste instantie over hetzelfde onderzoeksmateriaal. Een deel van dat verstrekte materiaal was digitaal vertraagd om het op een beluisterbare snelheid te brengen. De Israëlische deskundige heeft gevraagd om de niet-vertraagde opnamen. Die heeft hij gekregen en ze vervolgens zelf weer vertraagd.
De Amerikaanse onderzoekers is aangeboden om dezelfde opnamen te ontvangen. Zij achtten dat niet nodig.
Welke audiobanden hebben de onderzoekers gekregen en waarom hebben zij niet het origineel of een kloon gekregen? Zijn de banden die de onderzoekers hebben gekregen bewerkt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom is er dan niet een kloon van de originele tapes gestuurd?
Het oorspronkelijke materiaal bestaat uit optical discs en audiobanden waarop vele duizenden getapte telefoongesprekken staan. Dit oorspronkelijke bewijsmateriaal wordt in beginsel nooit uit handen gegeven. De onderzoekers beschikten over digitale kopieën van acht gesprekken. Het materiaal dat op de audiobanden stond, is vanwege de verstaanbaarheid vertraagd. Zie daaromtrent het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) beter exact dezelfde klonen had kunnen gebruiken om te laten onderzoeken in Israël en de VS? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om te bereiken dat alsnog deugdelijk onderzoek wordt gedaan? Zo nee, waarom is dit niet belangrijk? Wat vindt u van de opmerking van de Amerikaanse onderzoekers die zeggen dat authenticiteitanalyses alleen kunnen worden uitgevoerd met de originele opnamen, of klonen daarvan?
De Amerikaanse onderzoekers hebben aangegeven dat ze bij gebruik van het oorspronkelijke materiaal wellicht stelliger uitspraken zouden kunnen doen. Zoals in het antwoord bij vraag 6 is aangegeven, wordt dergelijk belangrijk oorspronkelijk bewijsmateriaal niet uit handen gegeven. Nu dat zo is, hebben de Amerikaanse onderzoekers desgevraagd laten weten, geen behoefte te hebben aan de niet-vertraagde opnamen die de Israëlische deskundige op eigen verzoek ontvangen heeft.
Zijn er regels waarin staat hoe er moet worden omgegaan met tapes met audiomateriaal en wat ter onderzoek gestuurd moet worden om te komen te een deugdelijk onderzoek? Zo ja, welke regels zijn dat?
Ja, er bestaat een FT-norm (forensisch-technische norm) voor «het aanleveren van audiomateriaal voor integriteits-, authenticiteits- en originaliteitsonderzoek». Volgens deze norm is een groot aantal tapgesprekken reeds eerder onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de onderzoekers in de VS die zeggen dat heel veel kleine «smoking guns» nog belangrijker zijn dan de paar aanwezige «smoking cannons»? Baart deze opmerking u geen zorgen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal?
Deze opmerking is gemaakt door de Israëlische onderzoeker.
De conclusies van de onderzoekers verschillen aanzienlijk, ook bij dat gedeelte van het materiaal dat voor beide partijen gelijk was (namelijk de gegevens van de optical discs). De Israëlische onderzoeker ziet ook daarin veel meer «smoking guns» dan de Amerikaanse onderzoekers. De geciteerde opmerking zegt niet zozeer iets over de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal, maar over de geringe «hardheid» van het type analyses dat verricht is. Hetzelfde fragment wordt klaarblijkelijk door de een heel anders geïnterpreteerd dan door de ander.
Wat is er met de analyses van de Israëlische en Amerikaanse onderzoekers gedaan?
Nadat de onderzoekers over en weer op elkaars bevindingen hebben kunnen reageren, zijn de rapportages door een Nederlandse hoogleraar beschreven in een samenvattend document. Naar aanleiding daarvan heeft de TC nog nader onderzoek verricht en laten verrichten. Dit alles is gebruikt ten behoeve van een advies aan het College van procureurs-generaal. Bij dit advies zijn alle technische rapportages gevoegd. Deze zijn door het College eveneens ter beschikking gesteld aan de advocate van Baybasin.
Geweldadige radicale moslims in Indonesië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat radicale moslims in Indonesië steeds gewelddadiger optreden ten aanzien van andersdenkenden?
Indonesië is een seculiere staat, waar de verhouding tussen de verschillende religieuze groepen in de samenleving over het algemeen wordt gekenmerkt door onderlinge verdraagzaamheid. Dit neemt niet weg dat er sprake is van een toenemend aantal incidenten, met name in twee van de 33 provincies (te weten West-Java en Oost-Java), gericht tegen sommige christelijke kerkgemeenschappen, de Ahmadiyah, en van tijd tot tijd ook tussen soennieten en shiieten. Waar christelijke groepen betrokken zijn, gaat het vaak om gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, geen bouwvergunningen verstrekken voor nieuwe kerken. Een enkele maal is overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen. Deze problematiek lijkt mede het gevolg te zijn van een in 2006 uitgevaardigd interministerieel decreet, dat voorschrijft dat de bouw van gebedshuizen voldoende ondersteund moet worden door de omwonenden. In sommige gevallen is sprake van intimidatie of verstoring van religieuze bijeenkomsten door radicale groeperingen. Het is aan de Indonesische autoriteiten om hier tegen op te treden en de vrijheid van religie te waarborgen. In de praktijk blijken met name de lokale autoriteiten en politie dit niet altijd in voldoende mate te doen. Vervolging en bestraffing van daders vindt nog nauwelijks plaats. De Indonesische regering heeft in toenemende mate oog voor deze problematiek. Het Indonesische parlement heeft aangegeven dit jaar prioriteit te geven aan het ontwerpen en aannemen van een wet ter bevordering van de tolerantie.
Deelt u de mening dat deze geweldsincidenten aantonen dat de godsdienstvrijheid voor christenen en andere religieuze minderheden in Indonesië steeds verder onder druk komt te staan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt dat het aantal geweldsincidenten in 2010 sterk is gestegen en dat de meeste van deze incidenten onbestraft blijven? Zo ja, hoe beoordeelt u de houding van de Indonesische overheid ten aanzien van godsdienstige minderheden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw bezorgdheid over deze geweldsincidenten uit te spreken bij de Indonesische autoriteiten en hen op te roepen mensen te berechten die de vrijheid van godsdienst niet respecteren?
De Indonesische overheid heeft de recente incidenten veroordeeld en aangegeven dat opsporing en vervolging van de daders prioriteit heeft. Ik vind dit een belangrijk signaal. Mijn ministerie en de ambassade in Jakarta blijven verdere ontwikkelingen op de voet volgen. Daarbij wordt door de ambassade, ook in EU-verband, nauw contact onderhouden met de relevante Indonesische autoriteiten, vertegenwoordigers van de verschillende religieuze groeperingen en met mensenrechtenorganisaties. Ook tijdens de tweede EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die wordt gehouden op 9 maart in Brussel, zal de positie van religieuze minderheden aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid deze gewelddadigheden op korte termijn in EU-verband te bespreken met als doel te komen tot een gezamenlijke oproep aan de Indonesische autoriteiten om zich actiever in te zetten voor de bescherming van de vrijheid van godsdienst?1
Zie antwoord vraag 4.
De beloning van de voorzitter van de Raad voor de Veiligheid |
|
Ronald van Raak |
|
Welke bijzondere arbeidsvoorwaarden, op het gebied van beloningen, vervoer en personeel, heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid bedongen?1 Waarom krijgt de nieuwe voorzitter een oproepbaarheidstoeslag van 10 procent?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) aan mij, antwoord op vraag 2. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1706)
Welke verschillen zijn er in de arbeidsvoorwaarden en salariëring tussen de nieuwe voorzitter en de oude voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid?
Voor de vorige voorzitter gold een vergoeding op basis van vijf werkdagen per week. Ook deze vergoeding was vergelijkbaar met het salaris van de voorzitter van de WRR. De vorige voorzitter beschikte vanuit zijn functie als voorzitter van de Onderzoeksraad geen aanvullende voorzieningen, zoals een dienstauto met chauffeur, aangezien daarin al was voorzien in zijn hoedanigheid als lid van het Koninklijk Huis. Bovendien had de vorige voorzitter reeds de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, waardoor ook geen voorziening voor pensioenopbouw aan de orde was.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor veiligheid een verbouwing heeft moeten doorvoeren, omdat anders het meubilair van de nieuwe voorzitter niet zou passen? Wat waren de totale verbouwingskosten?
De onderzoeksraad is, als zelfstandig bestuursorgaan, voor bedrijfsvoeringsaangelegenheden zoals de interne inrichting van het gebouw, zelf verantwoordelijk. De voorzitter heeft binnen die verantwoordelijkheid zijn wensen ten aanzien van de inrichting van zijn kantoor tot uitvoering laten brengen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedoelde meubilair persoonlijk eigendom van de voorzitter is en overigens al meer dan 20 jaar oud. De verbouwingskosten bedroegen circa € 13 500.
Waarom heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid een eigen chauffeur? Klopt het dat er een nieuwe dienstauto is aangeschaft?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) onder nummer 2011Z02827, antwoord op vraag 4. Wellicht ten overvloede merk ik hier op dat de wijze waarop de Onderzoeksraad uitvoering geeft aan de verstrekking van de faciliteit zoals een dienstauto met chauffeur, tot de zelfstandige verantwoordelijkheid van de raad behoort.
Deelt u de zorgen dat het optreden van de nieuwe voorzitter de beeldvorming rondom de Onderzoeksraad voor veiligheid geen goed doet?
Ik heb geen zorgen over het optreden van de nieuwe voorzitter van de Raad.
Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Post-mortem toxicological urine screening in cause of death determination»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de aanwezigheid van drugs en/of medicatie en het feit dat in een aantal gevallen deze stoffen de doodsoorzaak bleken te zijn?
De auteurs laten in het artikel zien dat onderzoek aan post-mortaal afgenomen urine een sterke aanwijzing kan geven voor aanwezigheid van drugs en/of medicijnen in het stoffelijk overschot, terwijl die op basis van andere gegevens niet werd verwacht. De in het onderzoek gebruikte tests detecteren slechts een klein deel van de in Nederland verkrijgbare toxische stoffen, namelijk de hier reeds bekende drugs en een aantal geneesmiddelen. Met de betreffende tests wordt aanwezigheid van andere stoffen niet gedetecteerd. Daarnaast is de kans op vals-negatieve en vals-positieve uitslagen bij de gebruikte tests aan urine aanwezig. Ten slotte kunnen stoffen niet in urine aanwezig zijn maar wel in bijvoorbeeld bloed.
Uit het artikel kan niet zonder meer worden afgeleid dat drugs en/of medicatie in een aantal gevallen de doodsoorzaak bleken te zijn. Een dergelijke conclusie kan ook niet worden getrokken op basis van alléén toxicologisch onderzoek in (post-mortaal afgenomen) urine. Voor het vaststellen van de doodsoorzaak is het uitvoeren van een (gerechtelijke) sectie noodzakelijk waarbij vrijwel altijd eveneens onderzoek wordt uitgevoerd aan met name bloed.
Deelt u het oordeel van de onderzoeker dat in twee gevallen een moord onopgemerkt zou zijn gebleven indien geen toxicologisch onderzoek zou zijn verricht?
Het door de vragensteller beschreven oordeel leid ik niet af uit het onderzoek. Voor zover uw vraag doelt op de beschrijving van een casus in «box 1» op pagina 6 van het artikel van de onderzoekers kan ik u meedelen dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar deze casus. Over het lopende onderzoek kan ik u inhoudelijk geen mededelingen doen.
Welke richtlijnen bestaan er voor het betrekken van een toxicologisch onderzoek bij een lijkschouwing?
Over het doen van toxicologisch onderzoek tijdens de uitwendige lijkschouw bestaat geen richtlijn. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Is het in vraag 1 aangehaalde onderzoek voor u reden om het beleid ten aanzien van lijkschouwing te herzien, bijvoorbeeld door standaard toxicologisch onderzoek voor te schrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja welke consequenties aan het in vraag 1 aangehaalde onderzoek verbonden moeten worden is nadere informatie en beraad noodzakelijk. Indien wordt besloten tot wijziging van regelgeving en/of beleid, wordt u uiteraard te gelegener tijd daarover nader geïnformeerd.
De wens van bijna 100 ouders na de zomer over te gaan op islamitisch thuisonderwijs in Amsterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouders leerlingen Islamitisch College willen thuis lesgeven»?1en2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er islamitisch thuisonderwijs wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Thuisonderwijs is geen manier om de leerplicht te vervullen, maar als ouders zijn vrijgesteld van de leerplicht kan thuisonderwijs worden gevolgd.
De leerplichtwet kent gronden voor vrijstelling van de leerplicht zoals het hebben van overwegende godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen tegen de richting van alle scholen op redelijke afstand waar de jongere geplaatst zou kunnen worden.
Als voldaan wordt aan de aanhef van artikel 5, en onder b «richtingsbedenkingen», de vormvoorschriften in artikel 6 en de verklaring bedoeld in artikel 8, is er van rechtswege sprake van vrijstelling en kunnen ouders zich daarop beroepen.
Het is eventueel aan de rechter om te beoordelen of er sprake is van overwegende bedenkingen tegen de richting.
Deelt u de mening dat het «niet welkom zijn» op andere scholen in verhullende kleding, geen legitieme reden is leerlingen thuisonderwijs te geven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat islamitisch thuisonderwijs niet past in Nederland omdat het onze westerse kernwaarden afwijst en het zich als thuisonderwijs onttrekt aan het zicht van de inspectie? Zo nee, waarom niet?
Zie onder 2 en 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het islamitisch thuisonderwijs niet alleen in Amsterdam, maar in heel Nederland te voorkomen?
Ik acht het van groot belang voor de toekomst van zowel de ouders en het kind zelf, maar ook voor de samenleving als geheel, dat leerlingen ingeschreven staan op een school en deze ook geregeld bezoeken. Actieve participatie, ook via het volgen van onderwijs, ontmoeting en contact met andere kinderen en volwassenen, het aanleren van sociale vaardigheden en burgerschap kunnen, naast natuurlijk goed onderwijs, echt tot hun recht komen in een schoolse situatie. Vrijstelling van de leerplicht doet het kind tekort en acht ik in principe niet wenselijk, behalve in situaties van overmacht met name zoals bedoeld in artikel 5, onder a.
Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.
Het Open Government Initiative |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de Nederlandse overheid afwezig was op de bijeenkomst op 21 en 22 januari jl. in Washington D.C., waar vertegenwoordigers van tientallen landen samenkwamen om te praten over het Open Government Initiative van de regering-Obama? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland ontbrak op de deze bijeenkomst?
Voor de bijeenkomst op 21 en 22 januari jl. in Washington D.C., was Nederland niet uitgenodigd. Het betrof een informele bijeenkomst georganiseerd door het Witte Huis waarvoor minder dan tien landen en ongeveer tien vertegenwoordigers van relevante NGO’s waren uitgenodigd. De bijeenkomst was bedoeld om ideeën te verzamelen voor de nadere uitwerking van de oproep die president Obama tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 2010 heeft gedaan om tijdens de vergadering van september 2011 per land concreet aan te geven welke maatregelen men op dit terrein heeft getroffen.
Deelt u de mening dat vrij beschikbare (of «open») overheidsdata een belangrijke toegevoegde waarde kunnen bieden aan de samenleving? Kunt u dat toelichten?
Ja, verschillende onderzoeken en deskundigen1 op het gebied van open overheidsdata bevestigen dit. Echter, het rendement van open overheidsinformatie moet zich nog wel bewijzen. Het Open Government Initiative van de Verenigde Staten, de eerste uit een reeks van internationale voorbeelden, dateert uit 2009. Het economisch en maatschappelijk rendement van de meeste van deze initiatieven is nog niet geëvalueerd2.
Bent u het eens met de conclusie van de Conservatieve partij in het Verenigd Koninkrijk dat de economische waarde van vrij beschikbare overheidsgegevens in de miljarden euro’s kan lopen ? Hoe vertaalt u die cijfers naar de Nederlandse situatie? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De economische waarde van open overheidsinformatie moet nog bewezen worden, maar wordt in verschillende onderzoeken hoog ingeschat. In het rapport «Open Overheid»3 dat TNO in januari 2011 in opdracht van het ministerie van BZK heeft gepubliceerd wordt hiervan een internationaal vergelijkend overzicht gegeven.
Er is geen economische analyse gemaakt voor Nederland en er is dus geen accurate inschatting te geven op dit moment.
Deelt u de zorg dat Nederland achterop dreigt te raken bij het ontwikkelen van een visie op het gebied van vrij beschikbare data en het gebruik ervan bij de overheid? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de ontwikkeling van vrij beschikbare data in Nederland te bespoedigen?
Nee, ik deel deze zorg niet. Momenteel ontwikkelt het ministerie van BZK een dergelijke visie. Zoals ik u heb toegezegd tijdens het AO «grote ICT projecten» van donderdag 17 februari jl. zal ik u nog voor het meireces een beleidsbrief over hergebruik van overheidsinformatie en open data toesturen. Hierin zal de visie op open data worden toegelicht en zal worden ingegaan op de aanbevelingen van het TNO onderzoek «open overheid».
Tijdens het Digitaal Bestuur congres (20 januari jl.) heeft het ministerie van BZK de eerste bètaversie van het Nederlandse open dataportaal (http://www.data.overheid.nl) geopend. Dit betreft een doorverwijsregister, waarin bronnen van open overheidsinformatie worden ontsloten. Het dataportaal is nog volop in ontwikkeling. Er wordt naar gestreefd om het open dataportaal voor de zomer officieel te lanceren.
Bent u bereid op korte termijn een omvattende visie te ontwikkelen met betrekking tot de mogelijkheden en de toegevoegde waarde van vrij beschikbare data voor de Nederlandse overheid, economie en samenleving? Bent u bereid hieraan een concreet stappenplan te koppelen, dat aangeeft hoe deze visie kan worden toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Zal Nederland meedoen aan de in maart 2011 te houden vervolgbijeenkomst over het Open Government Initiative? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie zal Nederland bij deze bijeenkomst worden vertegenwoordigd?
Het Witte Huis is thans bezig met het verwerken van de ideeën die uit de bijeenkomst van januari jl. zijn gekomen. Mocht er een volgende bijeenkomst komen, dan zal dat naar verluidt niet eerder zijn dan in april 2011. Indien meer bekend is over de aard van die bijeenkomst en Nederland een uitnodiging ontvangt, zal worden bezien of Nederland deelneemt.
Kunt u deze vragen met spoed behandelen, ruim voor de vervolgbijeenkomst in maart 2011?
Ik ga er vanuit dat ik met de beantwoording van deze vragen aan dit verzoek heb voldaan.
Het plaatsen van acht gedetineerden op een cel en de onrust in de penitentiaire inrichting Tilburg |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de spanningen in de penitentiaire inrichting in Tilburg?1
Wanneer precies worden 150 extra Belgische gedetineerden in Tilburg ondergebracht? Is het waar dat de Belgische gedetineerden met acht personen op een cel zullen worden geplaatst? Is het waar dat het hier gaat om zware criminelen die lange straffen moeten uitzitten? Zo nee, om welke doelgroep gaat het dan wel?
Deelt u de mening dat bij het plaatsen van meer personen op een cel meer personeelsinzet nodig is? Hoeveel extra personeel wordt in de penitentiaire inrichting Tilburg ingezet?
Op welke wijze is het Nederlandse gevangenispersoneel (bij)geschoold om volgens de regels van het Belgische recht te werken?2
Bent u bekend met de onrust die het plaatsen van gedetineerden in achtpersoonscellen onder het personeel teweeg brengt? Waarom is het plaatsen van acht op een cel noodzakelijk?
Is over deze plannen overlegd met het gevangenispersoneel, de vakbonden en ondernemingsraden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen en specifiek in te gaan op de veiligheid van het personeel? Met hoeveel man personeel moet bijvoorbeeld een achtpersoonscel worden opengemaakt?
Kunt u zich de zorgen over de veiligheid van het personeel voorstellen, nu er acht langgestraften op een cel zullen worden geplaatst? Is het waar dat dit een unicum is in Nederland, maar dat dit nu is toegestaan omdat Belgisch recht van toepassing is binnen de inrichting? Vindt u dit wenselijk?
Op welke wijze gaat u de veiligheid van het personeel, ook in penitentiaire inrichting Tilburg met acht man op een cel, waarborgen?
Het bericht dat thuisonderwijs een grote vlucht dreigt te nemen door kledingvoorschriften in het reguliere onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ouders van bijna 100 leerlingen thuisonderwijs willen in Amsterdam?1
Ja.
Klopt het dat volgens artikel 5b van de leerplichtwet de ouders van deze leerlingen hier recht op hebben?
Nederland kent geen recht op thuisonderwijs. Met thuisonderwijs kan de leerplicht niet worden vervuld. Wel kan een ouder zich op basis van artikel 5 van de Leerplichtwet in bepaalde omstandigheden en als voldaan is aan specifieke voorwaarden beroepen op vrijstelling van de leerplicht, waarna deze desgewenst thuisonderwijs kan aanbieden.
Hoeveel leerlingen volgen op dit moment in Nederland thuisonderwijs?
In het schooljaar 2009 – 2010 zijn op grond van artikel 5 het volgende aantal vrijstellingen gemeld:
Artikel 5, onder a: 2 964
Artikel 5, onder b: 328
Artikel 5, onder c: 5 884
Het aantal genoemd onder a. betreft vrijstellingen vanwege het op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt zijn om tot een school te worden toegelaten. Het aantal genoemd onder b. betreft overwegende bedenkingen tegen de richting van alle scholen op redelijke afstand en het aantal genoemd en het aantal genoemd onder c. betreft het ingeschreven staan op en bezoeken van onderwijs in het buitenland.
Artikel 5, onder b, is aan de orde in het bericht waarnaar verwezen wordt.
Hoe is het aantal verdeeld? Op basis van welke uitzondering en/of argument volgen deze leerlingen thuisonderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is de ontwikkeling in de laatste tien jaar? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen, verdeeld over de soorten uitzonderingsgevallen van de afgelopen tien jaar?
2004
2005
2006
2007
2008
2009–2010
Onder a
1978
1916
1747
2098
2533
2964
Onder b
166
170
235
3821
279
328
Onder c
58842
Bevat ten onrechte opgaven (85 + 60) voor onder c.
Eerste jaar van registratie.
Klopt het dat leerplichtambtenaren, noch de inspectie geen recht hebben zich te mengen in thuisonderwijs en dus de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja, bent u bereid artikel 5 aan te passen om de kwaliteit van het onderwijs, óók als het om thuisonderwijs gaat, te borgen?
Thuisonderwijs is geen bij wet geregelde vorm van onderwijs, maar kan aan de orde zijn wanneer er sprake is van vrijstelling van de leerplicht.
Bij mijn brief van 13 december 2010 (32 500 VIII nr. 123) als beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs heeft het kabinet de Tweede Kamer bericht het niet noodzakelijk en disproportioneel te achten om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben.
Vindt u het genoemde artikel 5 over de gehele breedte nog steeds van toepassing en gewenst? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ik acht het van groot belang voor de toekomst van zowel de ouders en het kind zelf, maar ook voor de samenleving als geheel, dat leerlingen ingeschreven staan op een school en deze ook geregeld bezoeken. Actieve participatie, ook via het volgen van onderwijs, ontmoeting en contact met andere kinderen en volwassenen, het aanleren van sociale vaardigheden en burgerschap kunnen, naast natuurlijk goed onderwijs, echt tot hun recht komen in een schoolse situatie. Vrijstelling van de leerplicht doet het kind tekort en acht ik in principe niet wenselijk, behalve voor situaties van overmacht met name zoals bedoeld in artikel 5, onder a.
Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.
Wat gaat u ondernemen om de leerlingen van het Islamitisch College Amsterdam alsnog op te laten vangen op scholen in de omgeving?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de leerplicht berust bij de gemeente Amsterdam. Ik heb begrepen dat de verantwoordelijke wethouder met de betrokken ouders in gesprek is en volg de ontwikkelingen.
Voelt u zich verantwoordelijk voor de ontstane situatie en in welke mate heeft u zich gemengd, of gaat u zich mengen in de discussie?
De ontstane situatie rond de sluiting van het ICA is de resultante van het onder de opheffingsnorm gezakte aantal leerlingen en artikel 107 WVO inzake het beëindigen van de bekostiging indien een school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren te weinig leerlingen heeft.
Wat is uw mening over het argument van de ouders dat de scholen in de directe omgeving extreme kledingeisen stellen zoals het dragen van een rok tot de knieën, een niet toestaan van lange jurken; wat vindt u hiervan?
Het staat de scholen vrij kledingvoorschriften te hanteren. De grens wordt bereikt wanneer de naleving en handhaving daarvan leidt tot ongelijke behandeling. Verregaande eisen zullen bovendien het aantal leerlingen niet ten goede komen.
Hoe ver mogen scholen volgens u gaan bij het stellen van kledingvoorschriften?
Drugs, drank en telefoons in tbs-klinieken |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van PowNews waarin wordt gesproken over blowende, drinkende, en bellende jeugdigen in (jeugd-) tbs-klinieken?1
Ja. Het item van Pownews gaat overigens niet over jeugdigen in (jeugd-)tbs klinieken maar over jeugdigen in een justitiële jeugdinrichting (JJI).
Is het waar dat (jeugd-)tbs’ers in de klinieken beschikking hadden over drank, drugs en telefoons? Zo nee, heeft u een vermoeden waar deze uitspraak dan vandaan komt? Zo ja, is het waar dat de drugs, drank en telefoons door bewakers naar binnen zijn gebracht? Zo nee, hoe komen de (jeugd-)tbs’ers hier dan aan? Zo ja, is het bekend welke bewakers dat zijn en zijn zij aangesproken op hun gedrag?
In de JJI’s heerst een totaalverbod op het bezit en gebruik van drank en drugs. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 14 juni 2010 in een beleidsreactie op het rapport Middelengebruik bij jongens in justitiële jeugdinrichtingen laten weten dat de conclusies uit dat rapport aanleiding vormden voor het verder aanscherpen van de maatregelen om bezit en gebruik van verboden middelen tegen te gaan2.
De maatregelen zien op het versterken van toezicht en controle enerzijds en van preventie en behandeling anderzijds. De belangrijkste maatregelen zijn:
Deze maatregelen moeten leiden tot het verder terugdringen van middelengebruik en -bezit. Jeugdigen die in een JJI terecht komen, worden vaak gekenmerkt door zeer hoogfrequent en problematisch middelengebruik. Dat betekent enerzijds dat de JJI’s veel aandacht besteden aan het terugdringen van bezit en gebruik van middelen – door controle én behandeling – maar anderzijds dat er altijd jongeren zullen zijn die er af en toe in slagen om de controle en het toezicht te omzeilen. In dat geval worden passende sancties – bijvoorbeeld uitstel van verlofactiviteiten – en gerichte controle toegepast ten aanzien van de betreffende jeugdige(n).
Mobiele telefoons zijn niet toegestaan in de JJI’s. Jongeren mogen op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon in de inrichting. Op deze manier kunnen zij contact onderhouden met bijvoorbeeld hun ouders en advocaat. Daarnaast kunnen jongeren tijdens onbegeleid verlof gebruik maken van mobiele telefoons van de JJI’s waarmee alleen naar bepaalde nummers gebeld kan worden.
In het item van Pownews is te zien dat enkele jeugdigen beschikking hebben gehad over een mobiele telefoon. De filmpjes die enkele maanden geleden op YouTube zijn geplaatst (zie de antwoorden op de vragen 4 en 5), zijn hiermee mogelijk opgenomen. Na de uitzending van Pownews op 7 februari is opnieuw een zogenaamde «spitactie» gehouden op de zogeheten ITA-afdeling (Individuele Traject Afdeling) van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen waar deze jongeren verblijven. Bij deze actie zijn een mobiele telefoon, softdrugs en gemixte drank in limonadeflessen gevonden. Alle aangetroffen contrabande is in beslag genomen.
De controle op het bezit en/of gebruik van middelen op de ITA-afdeling in genoemde inrichting is verder aangescherpt. Zo is de frequentie van de standaard kamerinspecties en urinecontroles opgevoerd. Het bezoek wordt gefouilleerd en mag maximaal drie, in plastic «gesealde» artikelen invoeren. De kleding en het schoeisel van de jongeren worden extra gecontroleerd en er vindt extra controle plaats van de medewerkers.
Binnen de bewuste inrichting wordt momenteel onderzocht hoe de verboden zaken zijn binnengekomen.
Is het gebruikelijk dat tbs’ers beschikking hebben over telefoon en internet?
JJI-jongeren hebben geen vrije beschikking over telefoons en internet. Wel hebben ze daartoe beperkte en gecontroleerde toegang. Zo beschikken ze niet over een eigen mobiele telefoon, maar kunnen ze op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon op de groep.
Gebruik van internet vindt alleen op school plaats: onder toezicht en in het kader van de behandeling of opleiding, bijvoorbeeld om specifieke vaardigheden te oefenen met het oog op terugkeer naar de maatschappij. Zo is het mogelijk dat jongeren onder begeleiding van een pedagogisch medewerker of docent leren internetbankieren.
Is het waar dat het filmpje dat in PowNews wordt getoond, is opgenomen in een (jeugd-)tbs-kliniek? Zo ja, hoe kan dat? Hoe kan het dat dit filmpje op YouTube wordt geplaatst?
Afgaande op de beelden moet ik inderdaad vaststellen dat het filmpje deels is opgenomen in één JJI, locatie Kolkemate in Zutphen. De filmpjes zijn echter bewerkt voordat ze op internet zijn geplaatst en bevatten mogelijk ook oude beelden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat Justitie dit filmpje diezelfde dag nog van YouTube heeft verwijderd? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen?
Voor zover bekend zijn er in de periode november – december 2010 door/via jeugdigen van de ITA-afdeling vier filmpjes op Youtube geplaatst. Deze filmpjes zijn – na de ontdekking ervan eind december 2010 – op verzoek van DJI begin januari 2011 door Youtube verwijderd. DJI heeft YouTube daartoe verzocht omdat de slachtoffers van deze JJI-jongeren op deze manier ongewild geconfronteerd kunnen worden met de daders, waarbij de filmpjes ten onrechte de suggestie wekken dat deze jongeren niet behandeld worden en hun verblijf in een JJI een «vrolijke vakantie vol drank- en drugsgebruik» is.
Wat hebben (jeugd-)tbs’ers nog meer in hun bezit of waar hebben zij toegang toe wat niet strookt met hun behandeling of hun aanwezigheid in de kliniek?
Indien in een inrichting contrabande – bijvoorbeeld drugs of alcohol, voorwerpen die als wapen kunnen dienen, of aanstekers – is aangetroffen, dan wordt dit bij de sectordirectie JJI gemeld door middel van een «melding bijzonder voorval».
Uit een analyse van de beschikbare gegevens over 2010 blijkt dat de helft van de JJI’s gedurende dat jaar melding heeft gemaakt van het aantreffen van verboden goederen. In totaal zijn in 2010 dertien meldingen bijzonder voorval ontvangen waaruit blijkt dat een of meer van bovengenoemde voorwerpen zijn aangetroffen in de inrichting.
Kan de conclusie getrokken worden, naar aanleiding van dit en andere incidenten, dat er iets schort aan het toezicht en de controle in (jeugd-) tbs-klinieken? Zo ja, hoe wilt u door te bezuinigen, toch orde op zaken stellen in de tbs-klinieken?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 is het beleid gericht op terugdringen van bezit en gebruik van drank en drugs, recent aangescherpt. Ik zal de verdere implementatie en uitvoering van de genoemde maatregelen nauwlettend blijven volgen.
Is het waar dat tbs’ers geen behandeling krijgen ook al hebben ze er wel recht op, zoals in het filmpje wordt gesteld? Zo ja, waarom krijgen zij geen behandeling? Zo nee, is dat in lijn met hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen over de versobering van de longstay-afdelingen?
Jeugdigen in de JJI’s worden wel degelijk behandeld. Alle JJI’s werken sinds 2010 met de basismethodiek YOUTURN, waarmee voor alle jeugdigen voorzien is in een basisaanbod voor de eerste drie maanden. Jeugdigen die langer dan drie maanden in een JJI verblijven, dus ook jongeren met een PIJ-maatregel, ontvangen een behandelaanbod op maat. Dit betekent dat per jeugdige bekeken wordt welke gedragsinterventie of (externe) hulpverlening noodzakelijk is gezien de vaak complexe en meervoudige problematiek. Met het toezenden van de «eindrapportage kwaliteitsverbetering justitiële jeugdinrichtingen» heb ik uw Kamer op 9 november 2010 uitgebreid geïnformeerd over de gerealiseerde verbeteringen inzake de begeleiding en behandeling in de JJI’s3.
Het item van Pownews heeft betrekking op jongeren die zijn geplaatst op de ITA-afdeling van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen. De ITA is een speciale afdeling voor «groepsongeschikte» jongeren die het proces op een reguliere afdeling dermate verstoren dat ze een negatieve invloed hebben op groepsgenoten. Ze zijn veelal niet gemotiveerd om aan hun behandeling mee te werken. Op de ITA krijgen ze een individueel traject aangeboden dat specifiek is afgestemd op de aard en de ernst van de gedrags- en psychische problematiek van de jongere. Het dagprogramma op de ITA bestaat onder meer uit scholing en/of arbeid, sport- en recreatieactiviteiten en zelfverzorging. Daarnaast worden – ook aan de betrokken jongeren – verschillende therapieën en gedragsinterventies aangeboden, zoals agressieregulatietrainingen, cognitieve gedragstherapieën en EMDR, een therapie gericht op traumaverwerking.
Met versobering van de longstay-afdelingen heeft een en ander niets te maken. De longstay-afdelingen zijn gesitueerd in drie forensisch psychiatrische centra die behandeling bieden aan meerderjarige tbs-gestelden. De behandeling op deze afdelingen is niet gericht op resocialisatie, maar kenmerkt zich door langdurige verpleging van de tbs-gestelden. Binnenkort zend ik u een beleidsbrief waarin ik mijn voornemens voor de tbs uiteen zet. In de brief zal ik tevens ingaan op de versobering van de longstay-afdelingen.
Deelt u de mening dat jongeren op deze manier uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling om van hun geestesziekte af te komen? Zo ja, waarom is niet eerder op dit signaal gereageerd? Zo nee, hoe ziet u dan dit signaal van deze jongeren?
Nee, ik deel de mening dat deze jongeren uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling volstrekt niet. Het gaat om jongeren die op de ITA zijn geplaatst omdat ze ongeschikt zijn om op een reguliere afdeling van een JJI te functioneren. Alle jongeren, ook jongeren op de ITA, krijgen behandeling en begeleiding aangeboden, naast onderwijs, sport en andere gangbare onderdelen van een dagprogramma.
Sommige jongeren, en dat geldt in het bijzonder voor jongeren op de ITA, zijn echter zeer moeilijk te motiveren. Het gebrek aan motivatie kan er soms toe leiden dat jongeren zich volledig ontrekken aan welke vorm van onderwijs, behandeling of begeleiding dan ook. De betrokken medewerkers in de JJI’s – van groepsleider tot psychiater – zullen zich tot het uiterste inspannen om jongeren tot medewerking te bewegen, maar dat heeft helaas niet altijd het gewenste resultaat tot gevolg.
Van een gebrek aan behandeling is dus geen sprake. Sterker nog, sinds 2008 zijn grote verbeteringen in de behandeling van jeugdige delinquenten in de JJI’s gerealiseerd. Deze inspanningen worden gecontinueerd.
Het aan kinderen opdringen van een eenzijdige klimaattheorie |
|
Harm Beertema (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de acties «Warme Truiendag» en «Yes-Young Specialists», alsmede de uitzending van het Jeugdjournaal op 26 januari jongstleden?
Ja.
Deelt u de mening dat het klimaatdebat nog volop gaande is, waardoor het onwenselijk is dat kinderen een eenzijdige klimaattheorie krijgen opgedrongen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan scholen zelf van welke leermiddelen zij gebruik maken. Ik verwijs u kortheidshalve naar het antwoord van staatssecretaris Atsma (Infrastructuur en Milieu), kamerstuk 675van 2 december 2010 op de vragen van de leden De Mos en Beertema (beiden PVV) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de minister Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het bericht «Wateratlas vertelt groot verhaal» (ingezonden 9 november 2010).
Bent u van mening dat scholen moeten afzien van meedoen aan deze indoctrinatie en hun aandacht beter kunnen besteden aan kinderen fatsoenlijk leren lezen en rekenen? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Hoeveel rijkssubsidie is er gereserveerd voor beide klimaatalarmistische acties? Zijn er meer van dit soort projecten gepland of lopend? Bent u bereid deze subsidies te beëindigen? Zo nee, wilt u er tenminste voor zorgen dat klimaatvoorlichting evenwichtig wordt?
De actie «Warme Truiendag» wordt uitgevoerd door de Vereniging Klimaatverbond Nederland, zij hebben in 2011 geen rijkssubsidie ontvangen voor deze actie.
Het project «Yes! Young European Specialists» wordt deels gefinancierd door het Europafonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is een van de projecten die door de organisatie WorldSchool – gericht op internationalisering van het onderwijs – wordt uitgevoerd met als doel om samen met onder meer het Instituut Clingendael, Europarlementariërs en Universiteiten leerlingen te laten participeren in onderzoeksopdrachten over Europese onderwerpen, gerelateerd aan klimaat en energie.
Zie verder de beantwoording van vraag 2.
De terugvordering van Wsw-gelden van gemeenten |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Waaraan is het teruggevorderde geld waarover bericht wordt in de antwoorden op eerdere Kamervragen1 door de gemeenten besteed? Is dit geld besteed aan de doelstellingen en doelgroepen waarvoor het budget oorspronkelijk bedoeld was of was er sprake van een andere uitgavenpost?
Gemeenten krijgen de beschikking over een budget voor de realisatie van een taakstellend aantal Wsw-plekken. Gemeenten zijn wettelijk verplicht zich jaarlijks te verantwoorden over door het Rijk beschikbaar gestelde specifieke uitkeringen, waaronder de Wsw, via de daartoe aangewezen procedure. Tevens geldt dat het niet realiseren van de door SZW aan gemeenten toegekende aantal te realiseren Wsw-plekken en het daarbij behorende budget, leidt tot terugvordering van de gelden die hiermee gemoeid zijn en ook als dit het gevolg is van het feit dat gemeenten zelf onjuiste gegevens verantwoorden. Dit kan dus ook plaatsvinden indien de middelen zijn besteed voor het doel waarvoor ze zijn toegekend.
Op grond van welke criteria is besloten om sommige gemeenten wel en anderen niet te waarschuwen bij geconstateerde afwijkingen? Is het waar dat ministerie van SZW ervoor heeft gekozen gemeenten alleen bij een afwijking van het budget van méér dan 20% te waarschuwen? Zo ja, op basis waarvan is deze grens tot stand gekomen?
Waarom is ervoor gekozen om niet alle gemeenten te waarschuwen voor de onduidelijkheid in de verantwoordingssystematiek die leidde tot de terugvordering? Is de gemeenten, alvorens overgegaan werd tot terugvordering, een kans geboden de gemaakte fouten te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Had het ministerie van SZW inzicht in het totaal van gemeenten dat in 2008 de Wsw onvolledig heeft verantwoord?
Hoeveel gemeenten moesten ook verantwoorden voor SW-geïndiceerden die bij een werkvoorziening elders werkzaam waren?
Bij de administratieve controle is geen analyse gemaakt van de door de betreffende gemeente gemaakte fouten. Het is mij derhalve niet bekend of Wsw-geïndiceerden, die bij een werkvoorzieningschap elders werkzaam waren, de oorzaak zijn van een veelvoorkomende fout. Het is mij tevens niet bekend hoeveel en welke gemeenten Wsw-geïndiceerden bij een werkvoorzieningschap elders werkzaam hebben.
Is bij het ministerie gebleken dat een veel voorkomende fout was dat SW-geïndiceerden die bij een werkvoorziening elders werkzaam waren niet waren meegenomen in de opgave? Zo ja, waarom heeft het ministerie toen besloten niet ook andere gemeenten (die een kleinere afwijking in hun opgave vertoonden) die SW-geïndiceerden in hun gemeente hebben die bij een werkvoorziening in een andere gemeente werkzaam waren, te waarschuwen en in de gelegenheid te stellen hun opgave te corrigeren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Breda2 waarin de rechter oordeelt dat de grondslag voor terugvordering onverbindend is? Welke acties onderneemt u naar aanleiding van deze uitspraak? Welke concrete gevolgen heeft deze uitspraak voor de gemeenten waarvan u heeft teruggevorderd?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak. Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De grondslag van de terugvordering op grond van de Wsw is niet onverbindend en de uitspraak heeft derhalve geen gevolgen voor de besluiten tot terugvordering vanwege verwijtbare verantwoordingsfouten.
Op 17 februari 2011 heeft de rechtbank Zwolle overigens in een soortgelijke aangelegenheid uitspraak gedaan en heeft daarbij geoordeeld dat de terugvordering rechtmatig is gedaan. De grondslag van de terugvordering is niet onverbindend, er is geen strijd met de Awb en het Rijk moet vanwege de systematiek van de rijksfinanciën kunnen vertrouwen op een correcte verantwoording (de niet juiste verantwoording was de gemeente in casu verwijtbaar).
Het feit dat tien van de veertien maaltijden in het HAGAziekenhuis in Den Haag halal zijn |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat in de nieuwe voedingscentra van het Hagaziekenhuis tien van de veertien maaltijden halal zijn waardoor patiënten die niet halal willen eten dus maar een heel beperkte keuze uit vier maaltijden hebben?1
Het Hagaziekenhuis geeft aan dat ten onrechte in HagaActueel is opgenomen dat tien van de veertien maaltijden halal zijn. In totaal zijn er 32 maaltijden voor volwassenen en 16 voor kinderen waarbij rekening wordt gehouden met alle diëten en geloofsovertuigingen. Zowel voor volwassenen als voor kinderen zijn 9 maaltijden halal. Overigens betekent het feit dat een maaltijd halal is niet per definitie dat de maaltijd vlees bevat van ritueel geslachte dieren. Ook vegetarische maaltijden of maaltijden met vis of ei kunnen halal zijn. Het Hagaziekenhuis geeft aan dat bij de maaltijden voor volwassenen en kinderen respectievelijk in twee en drie van de maaltijden halal gecertificeerd vlees of kip wordt gebruikt.
Wat vindt u van die verhouding?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat halal maaltijden op geen enkele wijze bijdragen aan het genezingsproces van patiënten?
Ik vind het van belang dat ziekenhuizen kwalitatief goede zorg bieden. Kwaliteit van zorg beslaat vele aspecten die in meer of mindere mate bijdragen aan het genezingsproces. De voedingstoestand van een patiënt, en daarmee de kwaliteit van de voedinginname, is van niet te onder schatten invloed op het genezingsproces. Halalmaaltijden kunnen gezond zijn en hieraan voldoen. Halal maaltijden worden gegeven om rekening te houden met de religieuze overtuiging van de patiënt, zoals dat ook gebeurt met vegetariërs, hindoes, etc.
In hoeverre zijn patiënten op de hoogte wat halal betekent? Vindt u niet dat moet worden uitgelegd dat het hier om vlees gaat van ritueel zonder verdoving geslachte dieren?
Ik vind het van belang dat patiënten goed worden voorgelicht over de maaltijden die geserveerd worden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dat in het Hagaziekenhuis niet gebeurt. Zoals ik in antwoord op vraag 1 al heb aangegeven betekent het feit dat een maaltijd halal is niet per definitie dat vlees van ritueel, zonder verdoving, geslachte dieren wordt gebruikt.
Wat gaat u doen om deze islamisering te stoppen?
In artikel 3 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen staat opgenomen dat: «Voor zover het betreft zorgverlening die verblijf van de patiënt of cliënt in de instelling gedurende tenminste het etmaal met zich brengt, draagt de zorgaanbieder er tevens zorg voor dat in de instelling geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten». Ik vind het niet vreemd dat ziekenhuizen, in het verlengde daarvan, ook rekening houden met religieuze voorkeuren, zoals joodse, islamitische, hindoestaanse, katholieke of boedistische, ten opzichte van maaltijden en zie dan ook geen reden om hier tegen op te treden.
Onvoldoende capaciteit bij ambassades voor het afleggen van de toets inburgering buitenland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inzicht verschaffen in de ontwikkeling van het aantal aanvragen om de inburgeringtoets buitenland af te leggen gedurende de afgelopen 24 maanden?
In 2007 legden 8 297 kandidaten het basisexamen inburgering in het buitenland af. In 2008 legden 7670 kandidaten (een daling van 8% t.o.v. 2007) het basisexamen inburgering in het buitenland af. In 2009 waren dit er 9274, 4678 in de eerste en 4596 in de tweede helft van het jaar. Ten opzichte van 2008 is er derhalve sprake van een stijging van 21%. In de eerste helft van 2010 betrof het aantal examens 5097, een stijging van 11% ten opzichte van de tweede helft van 2009. De gegevens over de tweede helft van 2010 verschijnen in de volgende halfjaarlijkse «monitor inburgeringsexamen buitenland» die in het voorjaar aan de Tweede Kamer verzonden zal worden. De genoemde cijfers zijn afkomstig uit de monitor inburgeringsexamen buitenland augustus 2009 (bijlage bij Kamerstukken II, 2009–2010, 32 005, nr. 3) en de monitor inburgeringsexamen 2010–1 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 143, nr. 85, blg 85248).
Hoe verklaart u deze ontwikkeling? Kunt u aangeven welke rol de gewijzigde eisen die per 1 april 2011 van kracht worden hierin spelen?
Er is sprake van een gestage stijging van het aantal examens sinds 2008. Een kanttekening hierbij is dat er in de eerste helft van 2010 weliswaar sprake is van een stijging, maar dat deze minder groot is dan het jaar ervoor. De stijging kan gerelateerd zijn aan de algehele toename van mvv-toekenningen onder de doelgroep tussen 2006 en 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 175, nr. 10).
Een mogelijke aanvullende verklaring kan gegeven worden vanuit het feit dat het kabinet de plannen om het basisexamen inburgering in het buitenland te verhogen op een aantal momenten naar buiten heeft gebracht. Eerdere ervaringen laten zien (o.a. bij de vorige cesuurverhoging van het basisexamen inburgering in het buitenland per 15 maart 2008) dat, zodra bekend is dat de eisen aangescherpt worden, een groep kandidaten nog snel een aanvraag indient om het basisexamen in oude stijl te kunnen afleggen. Het is voorstelbaar dat een bepaalde groep kandidaten derhalve eerder examen heeft gedaan, dan in eerste instantie gepland en dat er daardoor sprake is van een tijdelijke extra stijging van het aantal afgelegde basisexamens.
Hoeveel capaciteit hebben ambassades om deze verzoeken af te handelen?
De toets inburgering buitenland dient te worden afgelegd bij de diplomatieke post waar de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wordt gedaan. Behalve bij ambassades kan dit ook bij consulaten-generaal.
De consulaire afdelingen van betreffende diplomatieke posten hebben op dit moment voldoende capaciteit om verzoeken tot het afleggen van de toets af te handelen. Wanneer het examengeld is betaald, kan de kandidaat een afspraak maken, waarbij het uitgangspunt geldt dat het examen binnen een termijn van vier weken moet kunnen worden afgelegd, of later indien de kandidaat dat wenst.
Naar aanleiding van signalen dat er op sommige posten mogelijk onvoldoende capaciteit zou zijn om kandidaten nog vóór 1 april 2011 – de datum waarop de hogere exameneisen in werking zullen treden – examen te laten afleggen, is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een korte inventarisatie uitgevoerd bij de posten naar de situatie per 15 februari jongstleden. Bij enkele posten staan examens ná 1 april gepland. Met de betreffende posten is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met instructie er voor te zorgen dat alsnog het inburgeringsexamen vóór 1 april a.s. kan worden afgelegd. Voorts worden vooralsnog geen knelpunten voorzien bij het afhandelen van verzoeken tot het afleggen van de toets inburgering buitenland.
Hoe lang duurt de afhandeling van deze verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke termijn acht u redelijk voor het afhandelen van deze verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel aanvragen worden niet binnen deze termijn afgehandeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke oorzaken had het niet halen van deze termijn in die gevallen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke knelpunten voorziet u bij het afhandelen van verzoeken tot het afleggen van de inburgeringtoets buitenland? Op welke ambassades voorziet u deze?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn deze knelpunten van tijdelijke of structurele aard?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om deze problemen te verhelpen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u de huidige cursisten er na 28 december 2010 op geattendeerd dat besloten is dat de eisen voor de toets inburgering buitenland per 1 april verhoogd zouden worden?1
Sinds 28 december 2010 worden kandidaten via verschillende kanalen geïnformeerd over het feit dat het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland per 1 april 2011 wordt verhoogd. Het betreft hier ondermeer de websites www.rijksoverheid.nl, www.ind.nl en www.naarnederland.nl. Ook worden kandidaten geïnformeerd door de ambassades en consulaten-generaal en de samenwerkingsverbanden aangesloten bij het landelijk overleg minderheden.
Per Koninklijk Besluit van 13 december 2010 (houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 31 augustus 2010 (Stb. 679) tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de wijziging van het basisexamen inburgering in het buitenland) is opgenomen dat er tussen de publicatie van het Koninklijk Besluit en het tijdstip van inwerkingtreding een redelijke termijn in acht te worden genomen, zodat belanghebbenden en uitvoeringsinstanties zich kunnen voorbereiden op de wijziging van het basisexamen inburgering in het buitenland. Derhalve is in het kader van behoorlijk bestuur een periode van drie maanden aangehouden. Eind december is de datum van inwerkingtreding naar de posten gecommuniceerd.
Bovendien zijn er eerdere communicatiemomenten geweest, ondermeer in december 2009 en oktober 2010 over het kabinetsvoornemen het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland te verhogen.
Heeft u signalen ontvangen dat de tijdspanne tussen de datum van bekendmaking en de datum van inwerkingtreding voor problemen zorgt voor inburgeraars die voor 1 april het examen af willen leggen?
Ik heb zulke signalen niet ontvangen.
Hoeveel inburgeraars in het buitenland die nu een cursus volgen kunnen niet voor 1 april het huidige examen afleggen?
De voorbereiding op het examen wordt overgelaten aan de eigen inzichten en verantwoordelijkheid van de vreemdeling en zijn/haar partner (Kamerstukken 2003–2004, 29 700, nr. 3.). De overheid heeft gezorgd voor de ontwikkeling van een oefenpakket dat te koop is bij de Nederlandse (internet)boekhandels. De overheid biedt geen cursussen die voorbereiden op het basisexamen inburgering in het buitenland aan. Dergelijke cursussen bestaan wel maar worden verzorgd door de markt. Om deze reden bestaat geen zicht op het aantal mensen dat een dergelijke cursus in het buitenland volgt.
Indien een kandidaat vóór 1 april 2011 het basisexamen inburgering in het buitenland wil afleggen, wordt deze aangeraden om zich zo snel mogelijk voor het examen aan te melden en het examengeld over te maken. Nadat de kandidaat een betalingsbevestiging van het examengeld heeft ontvangen, kan de kandidaat een afspraak maken voor het afleggen van het examen. Kandidaten is geadviseerd om uiterlijk 15 februari 2011 contact op te nemen met de ambassade of het consulaat-generaal voor het maken van een afspraak voor het afleggen van het examen.