Het bericht dat duizenden leerlingen onterecht thuis zitten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Kamer u herhaaldelijk heeft verzocht om informatie over het aantal thuis zittende leerlingen dat niet op een school kan worden ingeschreven of dat op een school staat ingeschreven maar niet wordt toegelaten tot de lessen. Bent u bereid om naar het aantal thuiszittende leerlingen gericht onderzoek te laten doen? Zo ja, wanneer kan de Kamer een antwoord verwachten en zo nee, waarom niet?1
Uw verzoek bevestig ik. In 2010 heeft Ingrado (de vereniging van leerplichtambtenaren) een onderzoek naar het aantal thuis zittende leerlingen gedaan. Ik zie geen reden om op dit thema verder aanvullend onderzoek te doen. Sinds het najaar van 2010 worden de cijfers over thuiszitters meegenomen in de rapportages die gemeenten jaarlijks opstellen op het gebied van leerplicht. Deze cijfers komen in het eerste kwartaal van 2012.
Bent u bereid om ouders die in het kader van een dergelijk onderzoek melden dat hun kind thuis zit omdat hun kind door de scholen wordt geweigerd, in overleg met Ingrado (Vereniging voor leerplichtambtenaren) te vrijwaren van vervolging op grond van de Leerplichtwet?
Leerplichtambtenaren schrijven een proces-verbaal uit als ouders hun kind bewust thuis houden. Als een leerling naar oordeel van de leerplichtambtenaar echter noodgedwongen thuis zit, dan is het niet de taak van de leerplichtambtenaar om verbaliserend op te treden. Hij zal dan samen met de ouders, de leerling en de school of scholen een oplossing zoeken. Als een leerling langdurig thuis zit, zonder uitzicht op een schoolplaatsing, kunnen ouders ook ondersteuning krijgen van een onderwijsconsulent.
Op welke wijze garandeert u het recht op onderwijs van deze kinderen, zoals dat voortvloeit uit artikel 2 EP Evrm, artikel 28 en 29 van het Verdrag van de Rechten van het Kind, als een school in strijd daarmee handelt?2
Het recht op onderwijs wordt beschermd door de Leerplichtwet. Een kind hoort dat onderwijs te kunnen krijgen waarbij zijn of haar talenten het beste tot ontwikkeling komen. Als een leerplichtige leerling als gevolg van een handicap, chronische ziekte of stoornis zeer moeilijk plaatsbaar is, dan kunnen ouders de hulp van een onderwijsconsulent inschakelen. Zie ook het antwoord op vraag 7. Met de beleidvoornemens rond passend onderwijs worden structureel betere voorwaarden gecreëerd om de thuiszitterproblematiek effectiever aan te pakken. Als passend onderwijs wordt ingevoerd, dan krijgt het schoolbestuur namelijk de verantwoordelijkheid om voor elke leerling die zich aanmeldt een passend aanbod te vinden. Dit gebeurt zo nodig in goed overleg met ouders, gemeenten, jeugdzorg en andere partners.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waar de rechter heeft nagelaten om de schorsing van een leerling te toetsen aan de daarvoor toepasselijke onderwijswet- en regelgeving angezien werd gesteld: «De door eisers betoogde schendingen lenen zich niet voor behandeling in kort geding en dienen in een bodemprocedure dan wel op de in genoemde wetten voorziene wijze aan de orde te worden gesteld»?3
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze de complexe onderwijswet- en regelgeving voor juristen, waaronder rechters, beter toegankelijk wordt?
Het is naar mijn mening niet juist om een verband te leggen tussen de rechterlijke uitspraak genoemd onder vraag 4 en de mate van complexiteit van de onderwijswetgeving. In algemene zin heeft de kwaliteit en toegankelijkheid van de onderwijswetgeving vanzelfsprekend mijn aandacht. Bij het voorbereiden van nieuwe wetgeving betrek ik de mogelijkheden voor vereenvoudiging van de onderwijswetgeving.
Bent u bereid in dat onderzoek de mogelijkheid mee te nemen om de rechtspositie van de onderwijsvrager te regelen in een onderwijsovereenkomst in boek 7 BW, bijvoorbeeld naar het voorbeeld van de geneeskundige behandelingsovereenkomst?4
De belangen van de onderwijsvrager worden gewaarborgd in de Leerplichtwet en in de verschillende sectorwetten. Voor een onderzoek naar de mogelijkheid om de rechtspositie van de onderwijsvrager in het Burgerlijk Wetboek te regelen, zie ik geen concrete aanleiding.
Op welke wijze denkt u vorm te geven aan de rechtsbescherming van de leerling als sprake is van een schorsing of verwijdering die strijdig is met de onderwijswet- en regelgeving?
Als ouders het niet eens zijn met een besluit tot verwijdering, dan kunnen zij tegen dit besluit binnen zes weken bezwaar aantekenen bij de school. De school moet vervolgens binnen vier weken het bezwaar overwegen en haar besluit aan de ouders meedelen. Als ouders zich niet in dit besluit kunnen vinden, dan kunnen zij naar de rechter stappen.
In het openbaar onderwijs is ook een schorsing een besluit waartegen bezwaar kan worden ingediend en beroep kan worden ingesteld bij de (bestuurs)rechter. In het bijzonder onderwijs kan een schorsing, eventueel in kort geding, worden aangevochten bij de burgerlijke rechter.
Naast bovengenoemde procedures kunnen ouders zich wenden tot de klachtencommissie van de school.
Ten aanzien van verwijdering geldt nog het volgende. In de huidige situatie mag een basisschool een leerling pas verwijderen, nadat de school 8 weken aantoonbaar inspanningen heeft verricht om een andere school voor de leerlingen te vinden. Verwijdert de school de leerling zonder inachtneming van deze inspanningsverplichting en/of termijn, dan voldoet de school niet aan een bekostigingsvoorwaarde en kan aan de school een bekostigingssanctie worden opgelegd. In het voortgezet onderwijs geldt dat een leerling pas kan worden verwijderd als de school een andere school bereid heeft gevonden de leerling toe te laten. Als mijn beleidsvoornemens voor passend onderwijs worden ingevoerd, dan gaat deze regeling ook voor het basisonderwijs gelden.
Tot slot moet het hoofd van een school op grond van de Leerplichtwet de beslissing tot verwijdering van een leerling terstond melden aan de leerplichtambtenaar. Indien het hoofd van de school deze verplichting niet nakomt, dan kan hiervoor vanaf 1 januari 2012 een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Welke gegevens mag een school opnemen in het leerlingdossier? Bent u bereid om scholen te verplichten om ouders in de schoolgids te informeren over hun bevoegdheden ten aanzien van het leerlingdossier op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens en uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen?5 Zo ja, op welke wijze en welke termijn gaat u de scholen hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, wat is de reden om dat niet te doen?
Onder «leerlingdossier» wordt verstaan de verzameling van administratieve en onderwijskundige gegevens die de school verwerkt en bijhoudt over een leerling. Het betreft algemene gegevens die nodig zijn voor de leerlingadministratie, zoals het verzuim, de in- en uitschrijving, gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de bekostiging die de school van OCW krijgt en om onderwijskundige gegevens als rapporten, toetsresultaten en gegevens uit het leerlingvolgsysteem. Er kan specifieke informatie over de leerling zijn opgenomen als dit noodzakelijk is voor het geven van het onderwijs en de begeleiding van de leerling.
Welke informatie van een leerling wordt bewaard, is de verantwoordelijkheid van de school. Er zijn geen regels voor vastgelegd, zodat de school maatwerk kan leveren. Een school dient zich hierbij te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit betekent onder andere dat de school leerlinggegevens niet mag verspreiden tenzij opgrond van een wettelijke opdracht.
Scholen zijn verplicht om in de schoolgids de rechten en plichten van de ouder en de school te benoemen (artikel 13, eerste lid, onder f, van de WPO en artikel 24a, eerste lid, onder e, van de WVO). Ook is de school op grond van artikel 42 van de WPO en artikel 43 van de WEC verplicht om ouders en eventueel de leerling een afschrift van het onderwijskundig rapport te geven. Ik adviseer de sectorraden om hun leden te wijzen op de mogelijkheid om in de schoolgids aan te geven welke concrete procedures de school hanteert rond opslag en verwerking van leerlinggegevens. Ook zal ik bij de landelijke ouderorganisaties aandringen op goede voorlichting over de rechten van ouders. In de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is vastgelegd dat ouders instemmingsrecht hebben op de schoolgids, en op eventuele specifieke regelingen voor het verwerken van persoonsgegevens van de ouders en de leerlingen en de uitwisseling van informatie tussen ouders en de school (artikel 13, onder g, i en k, en artikel 14, eerste lid, onder a, tweede lid, onder f en g en derde lid, onder d, van de WMS).
Deelt u de mening dat scholen expliciete toestemming moeten hebben van de betrokken ouders of wettelijke verzorgers en of leerlingen van 16 jaar of ouder om het leerlingdossier van een leerling uit te wisselen met andere organisaties?
De leerlinggegevens die de school verwerkt en bijhoudt over een leerling zijn slechts toegankelijk voor de ouders en/of de leerling, de schoolleiding en het onderwijspersoneel dat bij de leerling betrokken is. Ouders of wettelijk verzorgers (en leerling vanaf 16 jaar) moeten eerst toestemming geven, voordat derden de gegevens van de leerling mogen inzien. Soms is de school verplicht gegevens aan derden te geven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij:
Het onderwijskundig rapport wordt door een basisschool opgesteld voor de nieuwe school wanneer een leerling naar een andere school gaat. Op deze wijze dragen de scholen er zorg voor dat elk kind in een cruciale fase van zijn ontwikkeling het onderwijs en de begeleiding ontvangt die het nodig heeft, en uiteindelijk in de passende leerweg binnen het voortgezet onderwijs terecht komt. Hier prevaleert dus het onderwijskundig belang van het doorgeven van ter zake doende informatie aan de nieuwe school, dat een wettelijk verplicht karakter heeft, ten behoeve van de doorlopende leerlijn van de leerling boven het toestemmingsrecht van de ouders. Ouders moeten door de school worden geïnformeerd over de inhoud van het onderwijskundig rapport; zij hebben recht op correctie van onjuiste informatie, en kunnen hun visie aan het rapport laten toevoegen als zij het niet eens zijn met het professionele oordeel van de school. Dit is mijns inziens een aanvaardbare oplossing als bijvoorbeeld meningsverschillen bestaan over de inhoud.
Er ligt een wetswijziging voor in de Eerste Kamer, waarmee ik mogelijk wil maken dat het persoonsgebondennummer gebruikt wordt bij de overdracht van leer- en begeleidingsgegevens tussen scholen. Uw Kamer heeft hier vorig jaar mee ingestemd. Tevens zal bij AMvB nader bepaald worden wélke gegevens scholen ten hoogste mogen uitwisselen, gelet op de directe noodzaak en relevantie voor het leren en de begeleiding van de leerling op de nieuwe school.
Handelde de directeur van de school van Gemma6 in overeenstemming met wet- en regelgeving omtrent het leerlingdossier door haar dossier te verspreiden zoals is gebeurd?
De betreffende casus is mij niet bekend. Volgens het artikel in Metro betreft het een basisschoolleerling. Op grond van artikel 42 WPO stelt de directeur voor iedere leerling die de school verlaat, een onderwijskundig rapport op ten behoeve van de ontvangende school. Ook de permanente commissie leerlingenzorg of de commissie voor de indicatiestelling kunnen om een onderwijskundig rapport verzoeken.
Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Op welke gronden hebben de scholen waar Gemma aanklopte na te zijn weggepest geweigerd haar toe te laten?
Zoals bij vraag 10 aangegeven, ken ik de casus en dus ook de gronden van weigering niet. Scholen kunnen een leerling weigeren bijvoorbeeld wegens plaatsgebrek of op grond van denominatie.
Beschikten deze scholen op het moment van de weigering over het leerlingdossier van Gemma? Zo ja, welke rol heeft dit dossier gespeeld bij het bepalen van de weigeringsgrond?
Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Op welke wijze controleert de Inspectie van het Onderwijs de kwaliteit van de leerlingdossiers? Maakt de inspectie hierbij gebruik van een a-selecte steekproef of selecteert de te inspecteren school welke dossiers voor inspectie in aanmerking komen?
Om te kunnen oordelen over de kwaliteit van het onderwijs, betrekt de inspectie de gegevens die de school over een leerling registreert in het leerlingdossier. Selectie van de dossiers gebeurt door de inspecteur. De school zelf speelt hierin geen rol. Als de inspectie bij controle vaststelt dat de school wettelijke voorschriften niet naleeft, dan spreekt de inspectie de school hierop aan. Daarnaast beoordelen instellingsaccountants de (papieren) procedures, ook vanuit privacyoogpunt (administratieve organisatie). Dit wordt samen met eventuele andere signalen en/of klachten betrokken bij de risicodetectie.
Is het u bekend dat het College Bescherming Persoonsgegevens ouders met klachten over leerlingdossiers doorverwijst naar de klachteninstellingen in het onderwijs die daarvoor niet zijn bedoeld, noch over voldoende deskundigheid beschikken over de Wet bescherming persoonsgegevens?7
Het is mij bekend dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich niet de eerst aangewezen instantie acht om klachten in behandeling te nemen en dat zij verwijst naar klachteninstellingen binnen het onderwijs. De klachteninstellingen in het onderwijs zijn bedoeld voor alle mogelijke klachten over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag of het personeel van de school (artikel 14 van de WPO en artikel 24b, eerste lid, van de WVO). Dus daaronder vallen ook mogelijke klachten van ouders of leerlingen over het niet naleven door de school van voorschriften uit de Wbp of onderwijswetten ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens, het uitwisselen van leer- en begeleidingsgegevens en de rechten van ouders en leerlingen. Ik wijs hierbij ook op het CBP-Richtsnoer «Informatieplicht basisscholen met betrekking tot het onderwijskundig rapport» en het «Modelprivacyreglement verwerking leerlingengegevens voor PO en VO» die voor klachteninstellingen als leidraad kunnen dienen.
Bent u van mening dat de onderwijsconsulenten de bevoegdheid hebben om scholen op hun verplichting terzake het leerlingdossier aan te spreken, ingeval een stigmatiserend dossier de kansen voor de leerling te zeer beperkt?
Onderwijsconsulenten hebben hiervoor geen formele bevoegdheid. Zij adviseren en ondersteunen ouders en scholen bij ernstige schoolplaatsingsproblematiek. In overleg met de ouders onderzoeken en analyseren zij in ieder geval de situatie van de betrokken leerling en de betrokken scholen. Stuiten zij in hun onderzoek op een onderwijskundig rapport of leerlingdossier dat overbodige, niet relevante informatie bevat, dan zullen zij de betreffende school daar zeker op wijzen.
Aan welke onafhankelijke instantie kunnen ouders bezwaren voorleggen, in geval van een geschil waarbij de klachtencommissies niet de aangewezen instanties zijn, zodat met spoed een zorgvuldig oordeel kan worden gegeven waardoor conflicten tussen ouders en scholen zoveel mogelijk kunnen worden vermeden?
Een goed functionerende onafhankelijke klachtencommissie zal bij spoedeisende zaken ook spoed betrachten, een zorgvuldig oordeel geven en trachten conflicten tussen school en ouders zoveel mogelijk te beperken. Verder kunnen ouders altijd een kort geding of bodemprocedure aanspannen bij de rechter.
Overigens kunnen ouders die vermoeden dat hun kind met een handicap of chronische ziekte ongelijk is behandeld, hun klacht voorleggen aan de Commissie Gelijke Behandeling.
Waar hadden de ouders van Gemma de aantekeningen van de directeur van de school in haar leerlingdossier kunnen aanvechten? Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de OCW begroting 2012?
Ouders hebben recht op correctie van onjuiste informatie.
Als ouders het niet eens zijn met het professionele oordeel van de school en/of menen dat er onjuiste, niet relevante of onterechte informatie in het dossier zit dan kunnen zij de school verzoeken de betreffende informatie te verwijderen. Ook kunnen zij hun visie aan het rapport laten toevoegen. Dit is mijns inziens een aanvaardbare oplossing als bijvoorbeeld meningsverschillen bestaan over de inhoud. Als de school aan bovenstaande niet meewerkt, kunnen ouders een klacht indienen bij de klachtencommissie van de school. In het uiterste geval kunnen ouders zich tot de rechter wenden.
Basisscholen moeten ouders actief informeren over de inhoud van het onderwijskundig rapport. De school moet dit schriftelijk vastleggen.
De betaling van goodwill bij vergunningaanvragen |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Goodwillpremie» schaliegas roept vragen op»?1
Ja.
Klopt het dat er tegenover een bedrag van € 150 000 beloftes zijn gedaan over goedkeuring van de vergunning? Zo nee, is bekend waarom dat bedrag dan is betaald? Zo ja, bent u met ons van mening dat dit zeer onwenselijk is?
Nee. De gemeente Boxtel heeft aan een Engels bedrijf – genaamd Cuadrilla – een bouwvergunning en een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan verleend voor een proefboring naar zogenoemd «schaliegas» op een bedrijventerrein in de gemeente. Nadat de vergunning was verleend, is door de gemeente met Cuadrilla een huurovereenkomst gesloten waarin ook financiële afspraken zijn vastgelegd. De financiële overeenkomst is niet gesteld als voorwaarde voor de vergunningverlening, maar maakt onderdeel uit van de huurovereenkomst. Het bedrijventerrein betreft gemeentelijke grond.
Bij deze afspraken gaat het naast de jaarlijkse huur van de locatie, om een bijdrage voor projecten in het kader van een duurzame ontwikkeling van Boxtel (€ 150 000,–), een bijdrage in de kosten van de aanleg van de groenzones (€ 54 000,–) en een bijdrage in de ondersteuning van studenten van de Technische Universiteit Eindhoven in het kader van het project «De Energieneutrale Stad in 2040» (€ 25 000,–). Deze afspraken zijn door de gemeente gemaakt vanuit de overweging dat het Cuadrilla een bedrijf is van buiten de regio en geen structurele werkgelegenheid zou hebben gecreëerd in de gemeente.
Overigens heeft de rechtbank inmiddels het besluit tot (tijdelijke) vergunningverlening vernietigd.2 Naar het oordeel van de rechtbank had de gemeente ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 3.22 van de Wro. De rechtbank stelde dat bij een boorlocatie, ook al gaat het om een proefboring, die wordt gerealiseerd met het oog op de mogelijke vestiging van een definitieve voorziening, niet kan gesproken worden van de voorziening in een tijdelijke behoefte, als bedoeld in artikel 3.22, eerste lid, van de Wro.
Kent u meer van dit soort gevallen waar initiatiefnemers een investering, bijvoorbeeld in «duurzaamheid», koppelen aan goedkeuring door de betreffende overheid van de vergunning? Zo ja, om welke gevallen gaat het? Zo nee, bent u bereid om samen met de VNG en het IPO onderzoek te doen naar deze «voor wat, hoort wat»-praktijken?
Ik beschik niet over gegevens over afspraken die overheden maken bij vergunningverlening en ik zie ook geen aanleiding daar onderzoek naar te verrichten. Overigens is bij vraag antwoord 2 reeds aangegeven dat er in onderhavig geval geen sprake was van het verbinden van financiële voorwaarden aan de vergunning.
Deelt u de mening dat in zo'n geval het gevaar ontstaat dat een gemeente behalve bevoegd gezag in zake de vergunningverlening ook belanghebbende wordt bij het project?
Men kan stellen dat de gemeente Boxtel door de verhuur van het bedrijventerrein mede belanghebbende is geworden bij de vergunningverlening. Maar in algemeenheid geldt dat een gemeente belang kan hebben bij een vergunningverlening. Gedacht kan worden aan vergunningen verleend in het kader van bouwprojecten of de vestiging van bedrijven in de gemeente. Het gemeentelijk belang kan dan gelegen zijn in economische ontwikkeling of werkgelegenheid in de gemeente.
Bent u bereid, in samenspraak met de VNG, een gedragscode te maken voor gemeenten en provincies hoe om te gaan met dit soort «aanbiedingen», zodat elke schijn van beïnvloeding bij een vergunningaanvraag voorkomen wordt?
Het bestuursrecht geeft regels over de zorgvuldigheid in acht te nemen bij het nemen van overheidsbesluiten en de beginselen van behoorlijk bestuur die daarbij gelden. Ik acht het niet wenselijk daarover nog aanvullende richtlijnen en handreikingen op te stellen. Onderhavig geval geeft daar geen aanleiding toe.
De alarmerende situatie van mensenrechtenverdedigers in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten of er inmiddels overleg is geweest met EU-partners over het monitoren van de vijf mensenrechtenverdedigers, M. Dismas Kitenge Singa, Me Justin Bahirwe, Jonas Tsiombela, Jean Claude Katende en Kizito Mushizi Nfunkiko? Indien ja, welke afspraken zijn er gemaakt tussen de EU-partners? Welke toezeggingen heeft Nederland precies gedaan?
Met de EU-partners in Kinshasa is afgesproken dat Nederland het monitoren van de situatie van Jean Claude Katende op zich zal nemen. Nederland onderhoudt daartoe contact met hem en met relevante organisaties in de DRC en in Europa. Duitsland heeft Katende in 2010 een visum voor langere termijn gegeven. Rond de verkiezingen was hij in Europa en werd in Nederland door het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
De situatie van de overige mensenrechtenwerkers wordt door de lokale EU werkgroep gevolgd, waarbij Justin Bahirwe en Dismas Kitenge Singa in de afgelopen periode van respectievelijk Italië en Frankrijk visa hebben gekregen om naar Europa te kunnen reizen.
Wat is uw opvatting over het Duitse aanbod dat aan mensenrechtenverdediger Jean Claude Katende is gedaan, waaruit blijkt dat hij direct een noodvisum heeft gekregen toen de situatie te alarmerend werd in Congo? Bent u bereid om dit voorbeeld te volgen en dit ook aan te bieden aan de in vraag 1 genoemde Congolese mensenrechtenverdedigers? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in mijn antwoord van 21 oktober jl. op uw eerdere vragen (uw referentie 2011Z18817) en in de brief die ik mede namens mijn ambtgenoot van Immigratie en Asiel op 2 mei jl. aan de Kamer stuurde, bestaat de mogelijkheid om visa te verstrekken aan mensenrechtenverdedigers die in acute nood verkeren en die niet in hun eigen land of in de regio kunnen worden opgevangen. Geen van de genoemde mensenrechtenverdedigers heeft tot op heden om een dergelijk noodvisum verzocht.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om afstemming tussen EU-partners over noodvisa van mensenrechtenverdedigers te bewerkerstelligen, gezien het gegeven dat deze mensenrechtenverdedigers vaak in de meest zorgwekkende omstandigheden – waar voor hen mogelijke bedreigingen, martelingen en ontvoeringen aan de orde van de dag zijn – hun werk moeten verrichten en een noodvisum in een EU-land een preventieve veiligheidsmaatregel kan zijn? Indien nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers kunnen zelf een visumaanvraag indienen en wenden zich daartoe veelal tot een bepaalde EU-ambassade vanwege banden met organisaties in dat land of met het land zelf. Nederland geeft een dergelijk visum alleen af in geval van een acute noodsituatie en niet als preventieve maatregel.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de conferentie die belegd zou worden in het kader van het verspreiden van «best practices» op het gebied van het Shelter-City initiative? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het instellen van een aanspreekpunt (focal point) voor dit initiatief?
De Europese Commissie laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de reeds bestaande initiatieven op het gebied van Shelter Cities. Zodra dit afgerond is zal door de Commissie een bijeenkomst belegd worden ter bespreking van de best practices. Vragen over een aanspreekpunt worden daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat het juist wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie van deze mensenrechtenverdedigers als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s, gezien het gegeven dat het mandaat voor een Speciale Gazant Grote Meren nog steeds onduidelijk is en de nationale verkiezingen op 28 november a.s in Congo zullen plaatsvinden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 21 oktober heb aangegeven is deze problematiek in de DRC op dit moment naar behoren aan de orde bij de EU. Ik zie dan ook geen aanleiding tot nader overleg met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
Het bericht “oprichting RETBuzz gaat niet door |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «oprichting RETBuzz gaat niet door?1
Ja.
Bent u bekend met de in het bericht aangehaalde uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat de NMa heeft geoordeeld dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren?
Op 4 augustus 2011 hebben RET en Qbuzz bij de NMa een concentratiemelding ingediend voor de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming (RET Buzz). De NMa is daarop volgens de procedure van de Mededingingswet een eerste fase onderzoek gestart van vier weken. Daarin is gekeken naar de gevolgen van het samengaan van RET en Qbuzz voor de concurrentie om de concessie bus Rotterdam e.o. Die termijn is exclusief de tijd die partijen nodig hebben voor het beantwoorden van aanvullende vragen indien de concentratiemelding niet volledig is. Daarvan was in deze kwestie sprake.
Als de NMa na zo’n eerste fase onderzoek reden heeft om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, dan stelt zij met een formeel besluit een vergunningseis. Als de meldende partijen daarna overgaan tot een vergunningsaanvraag, dan volgt een uitgebreider tweede fase onderzoek. De NMa toetst daarin of en in hoeverre de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Is dat laatste het geval, dan wordt de vergunning niet verleend en wordt de concentratie verboden. Voor het tweede fase onderzoek staat een termijn van 13 weken.
In de zaak van RET en Qbuzz heeft de NMa het onderzoek in de eerste fase echter niet met een besluit kunnen afronden, omdat de concentratiemelding voor het verstrijken van de wettelijke termijn door RET en Qbuzz is ingetrokken. De grondslag voor een besluit is daarmee komen te vervallen.
Bent u bekend met het artikel «Qbuzz gaat niet samenwerken met Rotterdamse RET»2, waarin wordt aangeven dat de NMa de benodigde toestemming voor de fusie nog niet heeft verleend omdat er meer tijd nodig zou zijn?
Ja.
Kunt u aangeven of de NMa concreet uitspraak heeft gedaan en wat de inhoud van deze uitspraak is?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de tweede vraag heeft de NMa in deze zaak geen definitief besluit genomen, omdat de concentratiemelding door RET en Qbuzz is ingetrokken.
Wilt u aangeven indien het antwoord op vraag 4 bevestigend is en in de uitspraak aangegeven is dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren, welke gevolgen heeft deze uitspraak volgens u en hierbij betrekken wat door u in eerdere debatten is gewisseld over de machtsconcentratie van Connexion en Veolia, waarbij door de NMa is geoordeeld dat er geen sprake is van een machtsconcentratie?
De NMa heeft geen uitspraak gedaan en geen besluit genomen in deze zaak.
Indien de NMa nog geen uitspraak heeft gedaan, klopt het dan dat door het uitblijven van een uitspraak het vóór de bedrijven Qbuzz en RET praktisch onmogelijk was om tijdig, voor de aanbesteding, te fuseren? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het handelen van de NMa en hoe beoordeelt u het handelen van de betrokken bedrijven? Wat hadden zij kunnen en moeten doen om deze situatie te voorkomen?
Een late melding mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waarmee de NMa haar werk doet. Partijen hebben dan ook een eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig voor te bereiden op de aanbesteding in welke (samenwerkings)vorm dan ook. RET en Qbuzz hebben hun voornemen om een gemeenschappelijke
onderneming op te richten bij de NMa ingediend op 4 augustus 2011. Kort voor het verstrijken van de eerste fase termijn heeft de NMa partijen medegedeeld voornemens te zijn nader onderzoek te willen doen in een tweede fase. Voordat de NMa haar voornemen in een besluit kon vastleggen, hebben partijen de concentratiemelding ingetrokken.
Indien de situatie zo is dat er nog geen uitspraak van de NMa is, en de betrokken bedrijven in een tijdsklem zitten, ziet u dan nog mogelijkheden om aan deze situatie een mouw te passen?
Om de vervoerbedrijven en de decentrale overheden meer tijd te geven om zich op een goede aanbesteding voor te bereiden heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu eerder reeds de verplichte aanbestedingsdatum uitgesteld met één jaar tot 1 januari 2013. De Stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de verdere inrichting van de aanbestedingsprocedure. Zij stelt ook de hierbij geldende termijnen vast, zoals de uiterste datum voor indiening van biedingen. Nu RET en Qbuzz de melding van de voorgenomen concentratie hebben ingetrokken, moeten de bedrijven ieder voor zich beslissen of zij een bieding zullen doen. Uit een persbericht van RET van 24 oktober blijkt dat RET beziet op welke wijze het bedrijf kan inschrijven op de busconcessie.
Het bericht 'patiënten terug op straat' |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Patiënt terug op straat. Directeur Parnassia: De ellende begint weer»?1
Ik deel niet de stelling dat duizend psychiatrische patiënten volgend jaar in Rotterdam en omstreken op straat zullen belanden door de bezuinigingen. Het is niet aangetoond dat invoering van de eigen bijdrage deze effecten zal hebben op de patiënt. Daarbij is bij de uitvoering van de maatregel rekening gehouden met een aantal uitzonderingen. Dakloze mensen bijvoorbeeld worden vaak door middel van bemoeizorg benaderd. Mensen die een GGZ behandeling nodig hebben en die door middel van bemoeizorg benaderd worden, hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ook mensen die gedwongen worden opgenomen (BOPZ-zorg) en mensen die met een crisis worden opgenomen (crisis DBC) hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ik denk dat door deze uitzonderingen de effecten van de eigen bijdrage worden verzacht.
Het kabinet zal de effecten van het invoeren van een eigen bijdrage op zorgmijding gaan monitoren. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken.
Hoeveel ex-daklozen met psychiatrische problemen zullen terugvallen in een leven op straat?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 1.
Moet iemand eerst dakloos worden, door het staken van behandeling, om weer zorg te krijgen? Kan een toelichting worden gegeven?
Indien een patiënt in 2012 een behandeling start zonder dat er sprake was van bemoeizorg of gedwongen opname of crisiszorg, zal de patiënt een eigen bijdrage moeten betalen van € 200 per jaar (€ 16,50 per maand). Het is dus niet nodig om eerst dakloos te worden om zorg te krijgen.
Bent u het met de directeur van Parnassia eens dat vooral mensen die in het verleden zorg meden, een terugval zullen krijgen en in een isolement terecht komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mensen die in het verleden zorg meden, kunnen in de toekomst gewoon via bemoeizorg benaderd worden. Zij hoeven dan geen eigen bijdrage te betalen. Van een terugval of een isolement hoeft mijns inziens dus geen sprake te zijn.
Noemt u het menswaardige en effectieve zorg wanneer mensen in een isolement of op straat belanden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de Rotterdamse geestelijke gezondheidszorginstelling Bouman GGZ dat meer overlast zal ontstaan voor inwoners, en dat de gezondheidstoestand van psychiatrische patiënten achteruit zal gaan? Zo nee, waarom niet?2
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 1 tot met 4.
Deelt u de mening dat, wanneer de gezondheid van psychiatrisch patiënten achteruit gaat, dit meer geld zal kosten dan het voorkomen ervan en dat om die reden bezuinigen op de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) niet verstandig is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat als de gezondheid van psyschiatrische patiënten achteruit gaat, dit meer geld gaat kosten. Ik ben alleen niet van mening dat de maatregelen die worden genomen daar direct toe zouden leiden. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Wat gaat u doen om overlast die daklozen met psychische problemen kunnen veroorzaken te voorkomen en waarom?
Ik heb daarvoor onlangs de maatregel genomen dat mensen die benaderd worden door middel van bemoeizorg geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Dit geldt over het algemeen voor daklozen met psychische problemen.
Bent u van mening dat het invoeren van een eigen bijdrage er bij zorgverleners toe kan leiden dat zij eerder zullen kiezen voor een gedwongen opname voor mensen in psychische nood met geldproblemen, omdat die patiënten bij een rechterlijke machtiging geen eigen bijdrage hoeven te betalen?
Ik vertrouw erop dat aanbieders rechtmatig en professioneel zullen handelen en patiënten niet met een gedwongen opname confronteren als dat niet nodig. Een rechterlijke machtiging is immers heel ingrijpend. Bovendien moet bij een rechterlijke machtiging de rechter altijd afwegen of er sprake is van een causaal verband tussen de psychische aandoening en het gevaar dat iemand voor zichzelf of zijn omgeving veroorzaakt.
Bent u tevens van mening dat zorgmijders en dak- en thuislozen voorkomen moeten worden, en dat daarom geen eigen bijdragen en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg ingevoerd moeten worden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1. Ik vertrouw erop dat de uitzonderingsmaatregelen die ik heb getroffen zullen volstaan.
Wanneer verwacht u het rapport «Aard en omvang GGZ- en verslavingspreventie 2010», dat al in oktober beschikbaar zou zijn? Kunt u het de Kamer zo spoedig mogelijk, met uw reactie, toesturen?
Ik verwacht op korte termijn het rapport te ontvangen. Zodra ik het in bezit heb, zal ik het u doen toekomen.
Op welke wijze wordt de dekking van € 1 miljoen gevonden in de zorginkoop naar aanleiding van de motie Mulder?3 Hoe gaat u voorkomen dat de scherpere zorginkoop andere GGZ-patiënten raakt?
De dekking wordt gevonden door de maatregel scherpere inkoop met € 1 miljoen te verhogen. Ik verwacht niet dat deze maatregel andere GGZ-patiënten raakt omdat ik van mening ben dat zorgaanbieders hun zorgprocessen efficiënter kunnen inrichten, waardoor de patiënt niet de dupe hoeft te zijn van de maatregel.
Het bericht dat sterftecijfers van ziekenhuizen onvoldoende betrouwbaar zijn |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat sterftecijfers van ziekenhuizen een vertekend beeld geven? Deelt u deze conclusie in het proefschrift van de heer W. van den Bosch?1
Ik vind het goed dat er gedegen onderzoek is gedaan naar de variatie in de HSMR (Hospital Standardised Mortality Ratio) die door andere bronnen wordt veroorzaakt dan door kwaliteit van zorg. De technische conclusies in het proefschrift stel ik niet ter discussie. Mijns inziens staat dat echter de openbaarmaking van de HSMR niet in de weg. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat het gevaar bestaat dat ziekenhuizen ten onrechte aan de schandpaal worden genageld door zorgverzekeraars, zoals we eerder zagen bij Zorgverzekeraar (CZ) die onrust zaaide onder patiënten met een zwarte lijst voor borstkankeroperaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u hier een einde aan?
In mijn brief over selectieve zorginkoop door Menzis van 21 oktober 2011 heb ik het belang van goede communicatie over kwaliteitscriteria benadrukt. Ik heb in die brief aangegeven dat ik van verzekeraars verwacht dat zij bij het proces van selectieve inkoop verantwoord omgaan met de gevolgen die dit kan hebben voor beeldvorming omtrent ziekenhuizen. In zijn algemeenheid zijn verzekeraars zich zeer bewust van het belang van een goede onderbouwing van de door hen gehanteerde kwaliteitseisen en van een zorgvuldige communicatie hierover naar zowel hun verzekerden als naar de zorgaanbieders met wie zij zaken doen. De HSMR leent zich voor een signaalfunctie en kan de aanleiding vormen voor een gesprek, waarin beide partijen samen kunnen onderzoeken in hoeverre een bijzonder hoge of een bijzonder lage HSMR ontstaan is door verschillen in kwaliteit van zorg of door andere bronnen. Tegen die achtergrond ben ik ervan overtuigd dat zorgverzekeraars niet louter op basis van de gecorrigeerde sterftecijfers contracten met ziekenhuizen zullen beëindigen.
Deelt u de mening dat de bizarre situatie ontstaat dat zorgverzekeraars ziekenhuizen gaan contracteren op basis van administratieve in plaats van kwaliteitsverschillen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat deze casus wederom bewijst dat selectieve zorginkoop door zorgverzekeraars op grond van gammele statistische gegevens niet de basis moet zijn voor de ordening van de ziekenhuiszorg, aangezien zorg mensenwerk is en het ene ziekenhuis het andere niet is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid verantwoordelijk is voor goede en toegankelijke ziekenhuiszorg voor iedere burger? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ligt het dan niet in de rede dat u uw verantwoordelijkheid neemt voor een goede planning van het ziekenhuisaanbod in plaats van deze ordening over te laten aan de zorgverzekeraars en de vrije markt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het ligt niet in de rede dat ik mijn verantwoordelijkheid neem op de door u beschreven wijze. We hebben een aantal jaren geleden de centrale aanbodssturing van de Nederlandse gezondheidszorg vaarwel gezegd. Dit is gedaan op basis van de analyse dat centrale aanbodssturing verstarring in de hand werkt en geen of onvoldoende prikkels genereert voor kwaliteitsverbeteringen, innovatief gedrag en efficiënte zorgverlening. Daarom is er gekozen voor vraagsturing via het concept van gereguleerde concurrentie tussen zorgverzekeraars. De rol van de overheid beperkt zich tot het toezicht op de naleving van de afgesproken spelregels en het voldoen aan cruciale randvoorwaarden die bepalend zijn voor toegankelijkheid en kwaliteit (zoals normen voor spoedeisende zorg en de eisen van de Kwaliteitswet).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteitsgegevens van ziekenhuizen op een degelijke manier worden gemeten en vergeleken? Zou de methode zoals gehanteerd in Zweden geen goed idee zijn? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg (AO) over het Kwaliteitsinstituut heb ik reeds aangegeven dat ik de lessen die wij kunnen leren van het Zweedse model van veel waarde acht, maar dat het Zweedse systeem niet één op één over te nemen is binnen het Nederlandse zorglandschap en dat ik dat ook niet wenselijk acht, omdat in Zweden bijvoorbeeld het patiëntenperspectief niet optimaal wordt meegenomen.
Het rapport Zorg voor Waarde geeft aan dat Zweden een goede kwaliteitstransparantie heeft en dat het openbaar maken van kwaliteitsinformatie een prikkel geeft om de kwaliteit van zorg te verhogen. Ik ga ervan uit dat openbaarmaking van gegevens, zoals de HSMR, een prikkel vormt om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg.
Wat is uw opvatting over het rapport Zorg voor Waarde?2 Wilt u de Kamer een reactie sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Zorg voor Waarde» legt het Zweedse systeem van kwaliteitsregistratie en -transparantie naast het Nederlandse systeem. Dat is nuttig en daar kunnen wij veel van leren. In het AO over het Kwaliteitsinstituut hebben wij hier reeds over gesproken en in het antwoord op vraag 6 ga ik hier ook reeds op in. Ik zie geen aanleiding om hierover nog een reactie naar Uw Kamer te sturen.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de president van De Nederlandse Bank (DNB) over de risico’s van de hoge hypotheekschuld van Nederlanders en de noodzaak tot aanpassingen in de hypotheekaftrek?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de president van DNB dat aanpassing van de hypotheekrenteaftrek noodzakelijk is, gezien de hoge Nederlandse hypotheekschuld? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo nee, waarom negeert u de adviezen van deze belangrijke bewaker en adviseur op het gebied van de financiële en economische stabiliteit in Nederland?
Zoals diverse malen aan de Kamer gecommuniceerd, recent nog met de Woonvisie, is het beleid van het kabinet ten aanzien van de koopmarkt erop gericht om de hypotheekrenteaftrek in stand te houden en daarbij de financiële risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. De huidige onzekere situatie op de woningmarkt vergroot het belang van dit beleid. Wat betreft de huurmarkt wordt erop gewezen dat dit kabinet momenteel belangrijke structurele hervormingen doorvoert, zoals het focussen van corporaties op hun kerntaken en het bevorderen van de doorstroming.
Het kabinet heeft steeds overlegd met alle partijen, zowel in de aanloop naar de Woonvisie als daarna. Mede gelet op de uitvoering van de in de Woonvisie opgenomen maatregelen voor de koop- en huursector is het kabinet van mening dat een woonakkoord niet nodig is. Naar het oordeel van het kabinet is een discussie over verandering van de hypotheekrenteaftrek in ieder geval niet geschikt voor verbetering van de woningmarkt.
Ten aanzien van de financiële risico’s van de hoge schulden, kan ten eerste worden gewezen op het veelvoud aan maatregelen die in nationaal en internationaal verband genomen worden om de financiële stabiliteit te verankeren. De Kamer is in het afgelopen jaar op diverse momenten geïnformeerd over de stappen om de regelgeving voor en het toezicht op de financiële sector te versterken. Ten tweede wordt gewezen op de stappen van het kabinet, de AFM, en de sector om de risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. Per 1 augustus is de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) van kracht geworden. De excessen in hypotheekverstrekking zijn hiermee aangepakt en de kans op restschulden bij de consument is verkleind. De nieuwe GHF stelt dat het aflossingsvrije gedeelte van een hypotheek niet meer mag bedragen dan 50% van de marktwaarde van de woning op het moment van verstrekking van de hypothecaire financiering. Daarnaast is er in de nieuwe GHF een maximale Loan-to-Value ratio geïntroduceerd. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting levert eveneens een bijdrage aan het verminderen van financiële risico’s door lagere Loan-to-Value ratio’s op hypotheken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de president van DNB dat het afsluiten van aflossingsvrije hypotheken moet worden ontmoedigd door de hypotheekrenteaftrek gedurende de looptijd van de lening af te bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de president van DNB aangeven dat het noodzakelijk is dat de regering op dit onderwerp tot voorstellen en een visie voor aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek komt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met alle betrokken partijen een nationaal Woonakkoord over integrale maatregelen ten aanzien van de huur-en koopmarkt te sluiten, waar het voorstel van de president van DNB onderdeel van uit maakt en waarin dit nader wordt uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op dit terrein nog in deze kabinetsperiode de benodigde wetswijzigingen aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat hedgefunds profiteren van de eurocrisis |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de BBC-uitzending waaruit blijkt dat hedgefunds profiteren van de crisis in Griekenland?1
Ja.
Is het waar dat hedgefunds niet deelnemen aan de geplande haircuts voor Griekse staatsobligaties?
Nee, ook de hedgefunds zijn private beleggers en worden geacht deel te nemen aan de herstructurering.
Is het waar dat dit ertoe leidt dat met geld dat uiteindelijk van de belastingbetalers komt de meeste private crediteuren (banken) worden verleid om een verlies te nemen van 50%, als gevolg waarvan de resterende private crediteuren (hedgefunds) de volledige nominale waarde kunnen incasseren? Betekent dit dat het nu kennelijk interessant wordt voor deze hedgefunds om goedkoop Grieks staatspapier te kopen, en hier groot voordeel te incasseren?
Nee, omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat hedgefunds ook worden meegenomen in de obligatieomruil zullen zij geen bijzondere winsten maken als gevolg van deze hele operatie. Mocht blijken dat hedgefunds of andere private obligatiehouders op grote schaal weigeren om mee te doen met de obligatieomruil dan komt de beoogde doelstelling van de omruiloperatie, zijnde het herstellen van de schuldhoudbaarheid van Griekenland, in gevaar. Het doorgaan van de PSI is gebaseerd op een zeer hoge deelname van private partijen, zoals ook blijkt uit de conclusies van de Eurotop. Het bereiken van een schuldniveau van 120% BBP in 2020 is immers alleen mogelijk als er een grote bijdrage van de private sector komt. Ook het IMF heeft schuldhoudbaarheid als voorwaarde gesteld. Als veel obligatiehouders er voor zouden kiezen om niet deel te nemen, lopen alle obligatiehouders het risico dat de PSI niet doorgaat en er geen aanvullend programma voor Griekenland komt. In dat geval bestaat de reële kans dat de vrijwillige omruil wordt omgezet in een verplichte omruiloperatie waardoor zij alsnog een haircut moeten accepteren of dat er veel grotere verliezen worden geleden.
Is het waar dat verschillende hedgefunds dit inmiddels doorhebben en hiervan flink profiteren en hiermee indirect profiteren van het belastinggeld dat eurolanden in het steunpakket stoppen?
Zoals in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, is de route die beschreven wordt in het BBC-programma niet bewandelbaar.
Wat is uw reactie op het bovenstaande? Deelt u de mening dat niet wenselijk is? Bent u van plan bij de uitwerking van het steunpakket dit zo snel mogelijk aan de kaak te stellen in Europees verband?
Het is uiteraard niet wenselijk dat sommige private partijen zouden kunnen meeliften op de positieve effecten van de obligatie-omruil zonder daaraan een bijdrage te leveren. In de wijze waarop de Eurotop mandaat heeft gegeven aan de onderhandelingen over PSI is hiermee al rekening gehouden. De randvoorwaarden die op 26 oktober gesteld zijn, zijn alleen realiseerbaar met een zeer grote deelname in de PSI.
Het bericht dat driekwart van de uitzendbureaus schuldig is aan discriminatie |
|
Eddy van Hijum (CDA), Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Driekwart uitzendbureaus schuldig aan discriminatie»?1
Klopt het dat het ingaan op het verzoek om geen Turken, Marokkanen en Surinamers te leveren strijdig is met de Algemene wet gelijke behandeling? Hoe zorgelijk is het dat 76,8 procent van de uitzendbureaus zo’n verzoek honoreert?
Wat vindt u van de reactie van de brancheorganisaties Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) dat zij extra cursussen en voorlichting gaan aanbieden? Is het probleem niet dusdanig groot dat het wenselijk is dat zij hun leden actief controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling? Wilt u hierover in gesprek gaan met de uitzendbranche en de Kamer informeren over de uitkomst?
Hoe ziet u de rol van de overheid bij deze problematiek? Op welke wijze gaat u controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling binnen de uitzendbranche?
Ruimte in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat voor de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp voor 2011 en 2012 resp. € 5459,8 mln en € 5391,4 mln is begroot? Is hierbij rekening gehouden met volumegroei, en de beschikbaarheid van nieuwe (dure) geneesmiddelen)? Is de gevolgtrekking juist dat u een kostendaling van € 68,4 miljoen verwacht?
Ja, de geraamde uitgaven voor (extramurale) geneesmiddelen zijn voor 2011 € 5 459,8 mln. en voor 2012 € 5 391,4 mln. Daarmee zijn de geraamde uitgaven voor 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Daarbij is (onder meer) rekening gehouden met volumegroei en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen en de overheveling van TNF-alfaremmers naar het ziekenhuiskader (-/- € 450 mln.).
Klopt het dat in 2012 de extramurale kosten van de TNF-alfa-remmers worden overgeheveld naar de intramurale financiering (– € 425 mln; prognose GIP databank, april 2011), de maagzuurremmers voor niet chronische patiënten uit het pakket gaan (– € 75 mln) en daarnaast de herberekening van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) en preferentiebeleid van zorgverzekeraars (– € 100 mln) zullen leiden tot verdere kostenreductie?
Het klopt dat per 1 januari 2012 de TNF-alfaremmers worden overgeheveld naar de ziekenhuisbekostiging en dat het extramurale kader is hiervoor vermindert (met € 450 mln.). Het is eveneens juist dat maagzuurremmers voor niet- chronische patiënten uit het pakket gaan en dat het extramurale farmaciekader op grond daarvan met € 75 mln. is verlaagd. De periodieke herberekening van de WGP-maximumprijzen en een uitbreiding van het preferentiebeleid in 2012 zullen negatieve invloed hebben op de stijging van de uitgaven voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. Welke bedragen daarmee gemoeid zijn is vooraf niet precies aan te geven en hangt af van het marktgedrag en de feitelijke ontwikkelingen in 2012.
Betekent bovenstaande dat het budget voor farmacie met € 600 mln zal dalen ten gevolge van deze maatregelen? Klopt het dat u netto rekent met een budgetdaling van € 68,4 mln? Betekent dit dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier? Is deze berekening juist? Zo nee, op welke punten wijkt uw berekening af?
Als gevolg van de overheveling van de TNF-alfaremmers en de pakketuitname van de maagzuurremmers dalen de geraamde uitgaven voor extramurale geneesmiddelen met € 525 mln. Alles in aanmerking nemende, zijn de geraamde uitgaven voor extramurale farmaceutische zorg in 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Dit betekent echter niet dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier. Het budget voor de TNF-alfaremmers wordt immers overgeheveld naar het ziekenhuiskader, onder gelijktijdige verlaging van het kader voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. De ruimte als gevolg van de getroffen maatregelen is binnen het totaal van de begroting 2012 reeds volledig ingezet.
Hoe plaatst u de opmerking van de directeur van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven?1 Is deze prijsstijging ook in de berekening van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) verwerkt? Vindt u deze prijsstijging wenselijk en/of noodzakelijk? Welke ruimte in het BKZ is bestemd voor prijsverhoging apotheekhoudenden?
In het kader voor de extramurale farmaceutische zorg wordt rekening gehouden met groei van de uitgaven voor farmaceutische zorg. Deze groeiruimte is niet gereserveerd voor het beter belonen van apotheekhoudenden. Deze groeiruimte is bestemd voor het kunnen betalen van volumestijgingen (waaronder extra werk van apotheekhoudenden) en voor het financieren van meer en nieuwe (vaak) duurdere geneesmiddelen. Ook is rekening gehouden met een generieke loon- en prijsbijstelling. In het aangehaalde artikel in het Pharmaceutisch Weekblad wordt overigens vermeld dat de 7% groeiruimte is bedoeld voor «prijs-volume en innovatieontwikkelingen» en niet «dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven».
De prijzen en tarieven voor farmaceutische zorg zullen in onderhandeling tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars tot stand moeten komen. Uitgangspunt daarbij is dat goede apothekers beter beloond worden dan minder goede apothekers. In plaats van het belonen van volume (de hoeveelheid) zal de kwaliteit van de dienstverlening en het resultaat voor de patiënt voorop staan. Daarbij kan specialisatie een rol spelen. Overigens zal een zorgaanbieder/onder-nemer altijd moeten nagaan of hij de farmaceutische zorg nog doelmatiger en efficiënter kan aanbieden. Er is daarom geen afzonderlijke ruimte aangegeven in het BKZ die bestemd is voor prijsverhogingen voor apotheekhoudenden.
Welke kostenstijgingen verwacht u vanwege het feit dat u de prijzen van geneesmiddelen vrij geeft?
Ik verwacht geen kostenstijging vanwege het feit dat de prijzen die apothekers aan patiënten en zorgverzekeraars in rekening brengen per 1 januari 2012 vrij zullen zijn. Als er contracten tot stand komen hebben apotheekhoudenden en zorgverzekeraars overeenstemming over de hoogte van de prijzen. Zorgverzekeraars zullen in de contracten naar verwachting niet zomaar prijsstijgingen accepteren. Een aantal zorgverzekeraars zal in 2012 een eigen clawback hanteren in plaats van de afgeschafte wettelijke clawback. De prijzen zullen in 2012 ook beheerst worden door bijvoorbeeld het zogenaamde pakjesmodel, waarbij een vaste gemiddelde prijs voor ieder afgeleverd geneesmiddel geldt. Voor niet-gecontracteerde zorg (als er geen contracten tot stand komen) geldt een restitutievergoeding. Een zorgverzekeraar zal die vergoeding (voor de zorg en de geneesmiddelen) niet hoger vaststellen dan de zorgverzekeraar redelijk acht.
Klopt het dat u eerder heeft aangegeven dat bij de vrije prijzen de zorgverzekeraar de apotheker moet betalen voor zijn toegevoegde waarde, en niet zomaar meer geld moet geven? Is dat nog steeds uw standpunt, en hoe kwalificeert u in dit licht de uitlatingen van de KNMP?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien het waar is dat er minder kosten gemaakt zullen worden in de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp dan uit huidige berekeningen blijkt, deze ruimte aangewend dient te worden om maatregelen die verzekerden direct treffen terug te draaien? Zo nee, waar wilt u dit geld dan voor gebruiken?
In algemene zin kan ik hierover opmerken dat meevallers in principe niet aangewend worden om maatregelen terug te draaien. De budgettaire spelregels (de zgn. regels budgetdiscipline) brengen met zich dat meevallers mogen worden ingezet voor tegenvallers. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 ten aanzien van het inzetten van de beschikbare ruimte.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen aan de Kamer te zenden vóór aanvang van de behandeling van de begroting 2012?
Ja.
Misleidende voorlichting door SOS-arts |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Deze huisarts komt altijd»?1
Ja.
Is het waar dat huisarts een wettelijk beschermde titel is, opgenomen in artikel 3 van de Beroepen Individuele GezondheidsZorg (Wet BIG), en dat alleen geregistreerde artsen met een afgeronde specialistische opleiding tot huisarts deze titel mogen voeren? Mag een basisarts of een arts met een andere specialisatie de titel huisarts voeren? Zo nee, welke mogelijke sanctie staat er op het onterecht voeren van deze titel en wie is belast met de handhaving?
Conform artikel 3 van de wet BIG is arts een wettelijk beschermde titel. Iedereen die als arts is ingeschreven in het Big-register mag zich ook arts noemen. Vervolgens zijn er registratiecommissies van de beroepsorganisaties die specialistenregisters bijhouden. Dit gebeurt op basis van artikel 14 van de Wet Big. Deze titels zijn wettelijk beschermd. Dit betekent dat men zich niet voor huisarts mag uitgeven als men niet in het register van de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC) is ingeschreven. Wanneer men ten onrechte de titel huisarts (of een andere beschermde titel) voert, kan de IGZ eerst een waarschuwing geven om de overtreder in de gelegenheid te stellen aan de wet te voldoen en daarna namens de minister daarvoor een bestuurlijke boete opleggen.
Is het waar dat de SOS-arts onder de nieuwe beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) genaamd «zorg op afroep van een patiënt» valt? Is het waar dat de NZa in de beleidsregel heeft opgenomen dat de zorg die binnen deze beleidsregel wordt verleend, geleverd mag worden door een arts die is ingeschreven in het register van de Wet BIG? Zo ja, betekent dit dat de zorg die door een SOS-arts geleverd wordt ook door een basisarts geleverd kan worden?
SOS-arts valt inderdaad onder de nieuwe beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) genaamd «zorg op afroep van een patiënt». In de beleidsregel is opgenomen dat de reikwijdte tot het leveren van zorg op afroep van de patiënt zich (vooralsnog) beperkt tot zorgprofessionals die in het BIG-register staan ingeschreven als arts. Zodoende wordt de zorg als omschreven in deze beleidsregel afgebakend tot handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg voor zover uitgevoerd, al dan niet onder eigen verantwoordelijkheid, door artsen bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet BIG. Afhankelijk van in welke situatie zorg op afroep van de patiënt wordt ingeroepen zijn er bepaalde eisen die gesteld moeten worden aan de zorgaanbieder als het gaat om kwaliteiten van de arts en de invulling van verantwoorde zorg.
Is het toegestaan dat de organisatie SOS-arts zich presenteert als leverancier van huisartsenzorg, onder andere door de melding op de website «De huisarts komt weer bij u thuis, als u het wilt»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wettelijk beschermde titel van de huisarts? Zo nee, gaat u de organisatie SOS-arts hier op aanspreken en zo ja, op welke manier?
In mijn antwoord op een eerdere kamervraag of zorg op afroep aangemerkt mag worden als huisartsenzorg is duidelijk aangegeven dat deze zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet onder «geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden» valt. Daarnaast geldt dat alleen geregistreerde huisartsen de wettelijke beschermde titel huisarts mogen voeren. Dit betekent dat in de praktijk zowel (geregistreerde) huisartsen de zorg die SOS-arts biedt kunnen leveren, maar ook andere artsen.
Ik constateer derhalve dat de aankondiging op de Website van SOS-arts niet correct is. Daarover is al contact geweest met de organisatie van SOS-arts. Zij hebben toegezegd de tekst op de website aan te passen. Overigens kan ook de NZa optreden tegen een zorgaanbieder indien deze informatie verstrekt terzake van een product of dienst die afbreuk doet aan de Zvw of misleidend is (artikel 39 van de WMG).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van SOS-arts oprichter Arnold Verhoeven dat hij het idee afkeek van SOS Médicins in Frankrijk, en dat volgens hem mede door SOS Médicins Frankrijk geen huisartsenposten heeft? Kunt u dit toelichten?
Ik kan deze redeneerlijn niet volgen. Het is een feit dat huisartsenposten onderdeel uitmaken van onze reguliere zorgverlening. Huisartsenposten bieden huisartsenzorg zoals huisartsen plegen te bieden en deze valt onder het basispakket van de Zvw. Dit geldt niet voor «zorg op afroep aan de patiënt» geleverd via de organisatie SOS-arts.
Acht u het wenselijk dat huisartsenposten in Nederland verdwijnen? Kunt u dit toelichten? Is er volgens u een kans dat huisartsenposten in Nederland verdwijnen (mede) door SOS-arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor gevolgen heeft dit volgens u voor de basiszorg in Nederland?
Huisartsenposten leveren acute zorg als onderdeel van «geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden». Indien sprake is van acute huisartsenzorg hanteren artsen een medisch triage-systeem om de mate van urgentie te bepalen en een adequate zorgvorm te kiezen. Zorg die andere urgentienormen hanteert valt niet onder de dekking van de Zvw. De Zvw borgt medisch noodzakelijke zorg in Nederland. De komst van SOS-arts wijzigt hier niets in en ik voorzie dan ook geen gevolgen voor de basiszorg door de komst van SOS-arts.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde vragen over «het van start gaan van SOS-arts»?2 Op welke wijze houdt de NZa toezicht of de toegang tot de zorg door de toetreding van nieuwe aanbieders afneemt? Hoe vaak wordt u door de NZa hierover geïnformeerd? Op welke wijze kan de NZa optreden tegen het afnemen van zorg door de toetreding van nieuwe aanbieders?
Ja. Ten algemene geldt dat de zorgverzekeraars zorgplicht hebben en ervoor moeten zorgen dat huisartsenzorg beschikbaar blijft in de buurt van hun verzekerden. De NZa heeft aangegeven niet te verwachten dat door toetreding van nieuwe aanbieders de toegang tot huisartsenzorg verslechtert. Mochten er desondanks signalen komen dat huisartsenzorg niet meer beschikbaar is in de buurt, zal de NZa deze signalen onderzoeken. Ook zal de NZa in 2012 een sectorscan huisartsenzorg uitvoeren. In deze sectorscan zal een globaal overzicht van de huisartsenzorg worden gegeven, waarbij ook toegankelijkheid aan de orde zal komen. Afhankelijk van de uitkomsten van een eventueel signaalonderzoek dan wel de sectorscan, zal de NZa bezien óf en welke inzet van zijn bevoegdheden nodig is. Het ligt overigens in de lijn der verwachting dat juist nieuwe toetreders zorg bieden waaraan behoefte is en die niet wordt geboden door de reguliere zorg. Afname van zorg is dan niet aan de orde, eerder van een toename of anders een meer op maat geleverde zorg.
Bent u van mening dat zorg die geleverd wordt onder de nieuwe beleidsregel van de NZa genaamd «zorg op afroep van een patiënt» door huisartsen uitgevoerd zou moeten worden? Zo nee, wat is volgens u het verschil in kwaliteit van zorg die geleverd wordt door een huisartsenpost en de zorg die geleverd wordt door SOS-arts? Kunt u dit toelichten?
De NZa stelt vooraf geen andere voorwaarden dan in de beleidsregel geformuleerd aan de zorgprofessional die «zorg op afroep van een patiënt» gaat leveren. Ik zie geen aanleiding hiervan af te wijken. Wel ben ik van mening dat, zoals ook al in eerdere antwoorden is aangegeven, er afhankelijk van de situatie waarin zorg op afroep van de patiënt wordt ingeroepen bepaalde eisen gesteld moeten worden aan de zorgaanbieder als het gaat om kwaliteiten van de arts en de invulling van verantwoorde zorg. Hoe die eisen er per situatie uit moeten zien is nog niet geheel duidelijk, omdat het een nieuwe aanbieder betreft in een nieuw segment. Het gaat er om dat een zorgaanbieder het aanbod zodanig invulling geeft dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van verantwoorde zorg in het kader van de kwaliteitswet. Deze verantwoorde zorg wordt in de praktijk ingevuld met bestaande veldnormen. De inspectie voor de gezondheidszorg houdt hier toezicht op.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Begroting 2012 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (gepland op 8, 9, 10 november 2011) ?
Dit is helaas niet gelukt.
De Russische weigering een Nederlandse verkiezingswaarnemer toe te laten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft het Russische verkiezingscomité geweigerd de Nederlander Alexander Münninghoff toe te laten als waarnemer voor de Doema verkiezingen van december a.s.? Zo ja, welke motivatie heeft het verkiezingscomité hiervoor gegeven?
De heer Münninghoff, die door Nederland was geselecteerd en door ODIHR was voorgedragen als lange-termijn waarnemer, heeft geen accreditatie ontvangen van de Russische Centrale Kiescommissie. Hiervoor is geen motivatie gegeven.
Bent u bereid onmiddellijk opheldering te vragen bij uw Russische ambtgenoot, dan wel bij het verkiezingscomité, waarvan de autoriteiten beweren dat het onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Moskou heeft bij de Russische viceminister verantwoordelijk voor OVSE-zaken om een toelichting gevraagd.
Deelt u de inschatting dat er politieke motieven schuilen achter de weigering, die mogelijk te maken hebben met de kritische opstelling van Münninghof zowel nu als in het verleden toen hij als correspondent in de Sovjetunie ook in aanvaring kwam met de autoriteiten omdat hij zich kritisch opstelde jegens het toenmalige regime? Zo ja, deelt u dan de mening dat de weigering hem toe te laten een smet is op het open en democratische gehalte van het Russische verkiezingsproces? Zo nee, waarom niet?
De Russische gesprekspartner van de ambassadeur heeft aangegeven dat de heer Münninghoff nog steeds welkom is in Rusland, maar niet als waarnemer voor deze verkiezingen. Verdere toelichting heeft hij niet gegeven. De ODIHR-missie in Rusland zal na afloop van de verkiezingen de bevindingen bekend maken. Deze bevindingen zal ik meenemen in de beoordeling van het verkiezingsproces.
De toenemende mate van onderdrukking van persvrijheid en het recht op demonstratie in Uganda |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International Stiffling Dissent: Restrictions on the rights to freedom of expression and peaceful assembly in Uganda?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat publieke protestacties in Ugunda worden verbannen en dat er in de afgelopen weken tenminste vier activisten zijn opgepakt die worden beschuldigd van verraad?
Dit is een zorgelijke ontwikkeling die afbreuk doet aan Uganda's reputatie op het gebied van respect voor de mensenrechten.
Kunt u aangeven of de veiligheid van deze vier activisten in gevaar is en of de Nederlandse ambassade de mogelijkheid heeft om deze activisten te bezoeken? Indien dit laatste niet het geval is, bent u bereid om dit te bewerkstelligen? Indien nee, waarom niet?
De ambassade in Kampala volgt deze zaak op de voet. Medewerkers van de ambassade onderhouden contact met de advocaten van betrokkenen en zullen de rechtszaken bijwonen. Vooralsnog blijkt uit deze contacten niet dat de veiligheid van de vier activisten in het geding is. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zullen medewerkers van de ambassade hen bezoeken.
Deelt u de mening dat het door de Ugandese autoriteiten opgelegde verbod op publieke demonstraties en het stelselmatig onderdrukken van de persvrijheid door de autoriteiten een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Nederland heeft in EU-verband en als voorzitter van de Justice, Law and Order donorgroep het repressieve beleid ten aanzien van demonstraties herhaaldelijk aan de orde gesteld. Hoewel Uganda nog steeds een relatief grote mate van persvrijheid kent, is een neerwaartse trend te constateren. Ook dit is onderwerp van gesprek met de overheid.
De Nederlandse ambassade onderhoudt tenslotte in het kader van de EU-strategie voor mensenrechtenverdedigers intensief contact met journalisten die over gevoelige zaken als corruptie en het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en demonstratie rapporteren.
Bent u bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Public Order Management Bill – welke de politie vergaande vrijheden zal geven om publieke demonstraties te dwarsbomen – niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Beide wetsontwerpen zijn al geruime tijd onderwerp van kritische politieke dialoog tussen de internationale gemeenschap en de Ugandese autoriteiten. Nederland heeft het onderwerp als voorzitter van bovengenoemde donorgroep regelmatig op de agenda gezet, zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau. Ook steunt Nederland maatschappelijke organisaties bij het op gang brengen van een publiek debat over deze kwestie. Zolang dit nodig is, zal Nederland deze actieve rol blijven spelen.
Bent u tevens bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Press and Journalist (Amendement) Bill- welke de Media Council vergaande vrijheden zal geven om persvrijheid te onderdrukken- niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Uganda verslechtert door het voornemen van president Museveni om de mogelijkheid af te schaffen dat gearresteerde demonstraten in afwachting van hun proces op borgtocht vrijgelaten worden? Zo ja, bent u bereid uw zorgen hierover aan de Ugandese autoriteiten over te brengen?
Een dergelijk voornemen is nog niet uitgewerkt in een concreet wetsontwerp en de implicaties ervan zijn dan ook nog niet duidelijk. Wel is in Uganda breed maatschappelijk en politiek verzet tegen dit voornemen op gang gekomen.
In recente bilaterale en EU gesprekken met de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn de zorgen over dit voornemen overgebracht.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Beide kwesties staan al op de agenda van de EU en VN. Sinds de recente bespreking van de Universal Periodic Review van Uganda in de VN-Mensenrechtenraad staan deze kwesties ook in VN-verband op de kaart. Het lokale kantoor van de OHCHR houdt zich bijvoorbeeld actief hiermee bezig, zij het vooral achter de schermen.
Het besluit van de Israëlische regering de bouw van illegale nederzettingen in bezette Palestijnse gebieden te versnellen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het besluit van de Israëlische premier Netanyahu om de bouw van nederzettingen in delen van de bezette Westelijke Jordaanoever te versnellen?
Ja.
Deelt u de mening dat het bouwen van 1600 woningen in Oost-Jeruzalem en 350 extra huizen in twee illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever niet alleen in strijd is met het internationaal recht, maar bovendien een ernstige tegenslag is voor de gewenste hervatting van de onderhandelingen tussen Israel en de Palestijnen?
Ja.
Zo ja, bent u bereid deze zeer betreurenswaardige en contraproductieve Israelische stappen in duidelijke bewoordingen te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van het besluit van de Israëlische regering om versneld tenders uit te schrijven voor de bouw van nieuwe wooneenheden Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever. Ik heb een verklaring van die strekking afgelegd op 2 november jl., waarin ik Israël heb opgeroepen dit besluit terug te draaien. Het is contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Datzelfde geldt voor het Palestijnse initiatief tot toetreding tot UNESCO en vergelijkbare Palestijnse eenzijdige stappen.
Zult u rechtstreeks en samen met uw EU-collega's uw afkeuring van deze stappen rechtstreeks aan de Israelische regering overbrengen? Zo nee, waarom niet?
Dat is inmiddels gebeurd. Verschillende EU-lidstaten – onder meer het VK en Duitsland – en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU hebben soortgelijke verklaringen afgelegd.
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van enkele tientallen Turkse journalisten, schrijvers en uitgevers, waaronder de Turkse schrijver en uitgever Zarakolu, door de Turkse politie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze arrestaties? Hoe zal het verdere procesverloop van hen er uit zien? Waarvan wordt de betreffende personen precies beschuldigd? Is er ook een relatie met de publicaties van Zarakolu over de Armeense genocide?
Sinds april 2009 is in Turkije een groot aantal mensenrechtenactivisten, lokale bestuurders en politici gearresteerd, die lid zouden zijn van de KCK, mogelijk de civiele tak van de PKK. Deze personen zijn gedetineerd in afwachting van de definitieve formulering van de aanklacht. Ervaring met soortgelijke zaken leert dat het maanden, zo niet jaren, kan duren voor de aanklacht bekend wordt. Het Turkse rechtssysteem laat het toe dat een aanklacht nog definitief geformuleerd moet worden, terwijl de verdachte reeds in hechtenis is genomen.
Kunt u deze massa-arrestatie nader duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Verslechtert momenteel het Turkse klimaat ten aanzien van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting? Wat zijn de trends?
Ja. De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting staan in toenemende mate onder druk vanwege het grote aantal rechtszaken tegen journalisten, schrijvers, wetenschappers en mensenrechtenactivisten in Turkije. Hierdoor is het risico op zelfcensuur in de media groter. Daarbij komt het regelmatig voor dat websites, tijdschriften en zelfs boeken worden verboden. Bestaande anti-terrorismewetgeving laat te veel ruimte voor restrictieve interpretatie door het Turkse Openbaar Ministerie en de Turkse rechterlijke macht. De Turkse regering heeft vooralsnog geen indicatie gegeven dat het de betreffende wetgeving wil aanpassen.
Welke stappen gaat u – bilateraal en in EU-verband – ondernemen om de Turkse autoriteiten aan te spreken op deze arrestaties?
Nederland spreekt zowel bilateraal als via de EU de Turkse regering aan op het belang van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting voor het democratisch hervormingsproces in Turkije. Daartoe is een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang onontbeerlijk.
Welke consequenties zouden in uw ogen deze massale arrestaties moeten hebben met het oog op de toetredingsonderhandelingen met Turkije?
Zolang Turkije niet volledig aan de toetredingsvoorwaarden, waaronder persvrijheid en vrijheid van meningsuiting, uit het onderhandelingsraamwerk van 2005 voldoet, kan het geen lid van de EU worden.
De inval van de NMa bij Veolia in verband met een onderzoek naar verboden prijsafspraken rondom de ontwikkelingskosten van de OV-Chipkaart |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een inval heeft gedaan bij het kantoor van Veolia in Breda in verband met een onderzoek naar verboden prijsafspraken rondom de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten?1
Ja.
Klopt het dat er bij dit onderzoek bij Veolia ook verdenkingen zijn richting de vervoersbedrijven Arriva, Connexxion, Qbuzz en Syntus? Zijn er ook invallen geweest bij kantoren van deze bedrijven en zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft bevestigd onderzoek te doen naar mededingingsrechtelijke overtredingen in de vervoerssector. Om te voorkomen dat partijen onnodig worden geïncrimineerd en ook op grond van de rechtspraak daarover, brengt de NMa zelfstandig geen namen naar buiten van partijen die onderwerp van onderzoek zijn. Wel kan zij bevestigen wat een onderneming daarover zelf naar buiten brengt. In dit licht kan worden gemeld dat Veolia Transport op 1 november 2011 een persbericht heeft uitgebracht waarin zij meldt bezoek te hebben gehad van de NMa in het kader van een mededingingsrechtelijk onderzoek, hetgeen diezelfde dag door de NMa is bevestigd.
Kunt u bevestigen dat het hierbij gaat om een verdenking van verboden prijsafspraken over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart, en in het bijzonder die van studenten? Indien dit niet het geval is, kunt u dan duidelijk aangeven welke aanleiding er wel was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook over het doel en de inhoud van het onderzoek kan de NMa lopende het onderzoek geen mededelingen doen. Indien een overtreding wordt vastgesteld, maakt de NMa rapport op. Na hoor en wederhoor van de betrokken ondernemingen kan een sanctiebesluit volgen, dat vervolgens openbaar wordt gemaakt.
Hoeveel geld voor de invoering van de OV-chipkaart is formeel in rekening gebracht door de eerder genoemde vervoerders, sinds de allereerste plannen van de OV-chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging weer specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten? Kunt uw antwoorden zo veel mogelijk toelichten en specificeren per vervoersbedrijf?
Genoemde vervoerders hebben bij de Rijksoverheid geen ontwikkelingskosten voor de OV-chipkaart (voor studenten) in rekening gebracht.
Hoeveel geld is er uiteindelijk sinds de allereerste plannen van de OV-chipkaart in totaal ter beschikking gesteld voor de invoering van de OV-chipkaart ten behoeve van de eerder genoemde vervoerders? Welk gedeelte hiervan ging specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-Chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging weer specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten? Kunt u uw antwoorden zo veel mogelijk toelichten en specificeren per vervoersbedrijf?
Uw Kamer is bij brief van 22 april 2008 geïnformeerd over de middelen die vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ter beschikking zijn gesteld teneinde de financiering van de OV-chipkaart mogelijk te maken (Kamerstukken II, 23 645, nr. 200). Dit zijn:
Op basis van de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse 2003/2006 is er in totaal € 130 miljoen via de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU) uitgekeerd aan de 19 decentrale overheden na het nemen van het Go-besluit in 2006. Daarbij is ook € 76 miljoen uit de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer naar voren gehaald die in de periode 2012–2015 door de decentrale overheden wordt terugbetaald. Dit is in lijn met de afspraken uit de bestuursovereenkomsten, waarin voor de decentrale overheden een verplichting staat tot introductie van de OV-chipkaart in hun concessiegebieden. De migratiebijdrage is beschikbaar gesteld aan decentrale overheden, en niet aan vervoerbedrijven. Bijdragen via de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer kunnen niet specifiek geoormerkt worden.
De Stadsregio’s Rotterdam en Amsterdam hebben in 2003 respectievelijk 2004 toestemming gekregen om € 40 miljoen respectievelijk € 28,6 miljoen aan niet uitgegeven subsidiegelden ter beschikking te houden en daarmee de afsluiting van de metrostations in het kader van de chipkaart te bekostigen. Deze subsidiegelden zijn als zodanig meegenomen en verrekend in de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse 2003/2006, op basis waarvan de onder het eerste punt genoemde bedragen tot stand zijn gekomen.
Daarnaast is uit het Fonds Eenmalige Bijdrage NS (FENS), voortgekomen uit buitengewone baten bij NS na de verkoop van Telfort in 2000, onder andere de introductie van de OV-chipkaart bij het spoorvervoer gefinancierd. FENS bevatte daartoe bij de oprichting in 2001 onder andere een geoormerkt bedrag van € 226 miljoen voor electronic ticketing en € 500 miljoen voor beheerste toegang tot stations (poortjes).
Ook is eenmalig een subsidie van € 6,7 miljoen verstrekt voor de technologische ontwikkeling ten behoeve van de migratie naar een nieuwe kaarttechnologie (brief aan uw Kamer van 10 februari 2010, Kamerstukken II, 23 645, nr. 347).
Het is niet bekend hoeveel geld specifiek is aangewend voor de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart. Vanuit de Rijksoverheid zijn geen gelden ter beschikking gesteld voor het ontwikkelen van de OV-chipkaart voor studenten.
Wanneer verwacht u dat de NMa met conclusies zal gaan komen over het lopende onderzoek naar eventuele verboden prijsafspraken?
Ik kan daar geen uitspraken over doen. De NMa doet geen mededelingen over de verwachte duur van het onderzoek.
Kunt u een helder overzicht geven van alle mogelijke sancties die de NMa wettelijk zou kunnen opleggen indien er sprake is van een aantoonbare overtreding van de regels door eerder genoemde bedrijven? Kunt u zich hierbij vooral richten op alle mogelijke sancties voor de tot nu toe veronderstelde overtreding(en)?
Op grond van de Mededingingswet kan de NMa verschillende sancties opleggen als zij een mededingingsrechtelijke overtreding heeft vastgesteld, te weten een bestuurlijke boete, last onder dwangsom of bindende aanwijzing. Een boete kan maximaal € 450 000 bedragen of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de betrokken onderneming. De NMa houdt bij het bepalen van de boete rekening met de ernst en duur van de overtreding.
Het artikel 'belangrijke criminele politie-infiltrant runt coffeeshops' |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Belangrijke criminele politie-infiltrant runt coffeeshops»?1
Ja.
Hoe kan het dat een crimineel onder toezicht van de politie zoveel geld heeft kunnen verdienen met drugshandel en dat hij dit vervolgens gewoon mag en kan investeren? Waarom heeft er toentertijd geen actie plaatsgevonden?
In de periode van 1996 tot 2002 hebben omvangrijke onderzoeken plaatsgevonden naar de IRT-affaire en strafbaar handelen van betrokkenen daarin. Van de vermeende strafbare feiten gepleegd in de IRT-tijd is de hier bedoelde persoon vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daarmee resteerden derhalve geen strafrechtelijke mogelijkheden om eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen.
Hoe kan het dat iemand vervolgens met crimineel geld jarenlang zijn gang heeft kunnen gaan en onder andere coffeeshops heeft kunnen starten, terwijl de Wet Bibob dit moet verhinderen?
De verantwoordelijkheid voor de wijze waarop en de gevallen waarin bestuursorganen het Bibob-instrument toepassen ligt bij het betreffende bestuursorgaan, in casu de gemeente Haarlem. In algemene zin kan ik hierover het volgende meedelen. Het verantwoordelijke bestuursorgaan doet vaak eerst op basis van eigen gegevens een vooronderzoek naar de criminele achtergrond van de vergunningaanvrager. Indien het bestuursorgaan daartoe aanleiding ziet, kan hij het Landelijk Bureau Bibob (hierna LBB) verzoeken advies uit te brengen over de mate van gevaar dat de aangevraagde vergunning wordt gebruikt om crimineel verkregen voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. Hiertoe doet het LBB diepgaand onderzoek naar het criminele verleden van de vergunningaanvrager, diens financiers en zakelijke relaties. Het LBB kan zijn oordeel over het gevaar dat de vergunning wordt misbruikt onder andere baseren op het criminele verleden van de vergunningaanvrager en diens zakelijke netwerk. Dit betekent dat het LBB ook kan adviseren dat er een ernstig gevaar voor misbruik van de vergunning is indien de financier of een zakelijke relatie crimineel is, terwijl de vergunningaanvrager zelf »schoon» is. Ten aanzien van de mate van gevaar dient hierbij te worden opgemerkt dat een conclusie van «geen gebleken gevaar» niet betekent dat de aanvrager van de vergunning geen banden heeft met criminelen of criminele activiteiten. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager van de vergunning enkel in een familiaire relatie staat tot een crimineel, zonder dat deze relatie zakelijke elementen in zich draagt.
Heeft er controle plaatsgevonden in het licht van de Wet Bibob? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?2
Met het oog op artikel 28 van de Wet Bibob kan ik niet ingaan op de vraag of er in deze casus een advies is uitgebracht door het Landelijke Bureau Bibob en wat daarvan de uitkomst zou zijn geweest.
Egypte |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aanhouding op 30 oktober jl. van de prominente Egyptische activist Alaa Abdel-Fattah door het leger en van het feit dat hem een militair proces te wachten staat, vanwege zijn kritiek op het excessief geweld tijdens het Maspero-incident tegen Kopten van 9 oktober jl?
Ja.
Bent u bereid bij uw bezoek aan Egypte de aanhouding van Alaa Adbel-Fatah te bespreken met de Egyptische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
In mijn gesprek met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken heb ik mijn zorgen geuit over de aanhouding van bloggers, waaronder Maikel Nabil en Alaa Abdel-Fattah. Ik heb benadrukt dat vrijheid van meningsuiting, inclusief internetvrijheid, essentieel is voor de transitie naar een democratische rechtsstaat in Egypte.
Bent u ervan op de hoogte dat, ondanks de toezegging van de Militaire Raad op 9 oktober dat burgers niet langer berecht worden door militaire rechtbanken, dit nog steeds vaak het geval is?
Ik heb bij de Egyptische autoriteiten mijn zorgen geuit over berechting van burgers door militaire rechtbanken. Nederland is tegen berechting van burgers in militaire rechtbanken.
Bent u bereid bij uw bezoek aan Egypte uw zorgen en uw bezwaren te uiten over de militaire processen tegen burgers? Bent u bereid aan te dringen op beëindiging van militaire processen tegen burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gelet op uw huidige bezoek aan Egypte, bereid deze vragen per ommegaande te beantwoorden?
Ik heb deze vragen gezien mijn bezoek aan Egypte zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het arrest van de Hoge Raad over ‘ontruiming kraakpand pas na kort geding’ |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011 waaruit blijkt dat strafrechtelijke ontruiming van een kraakpand pas mogelijk is na een kort geding?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van dit arrest zijn voor de twee jaar geleden aangenomen Wet kraken en leegstand?2
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 (LJN: BQ9880) geoordeeld dat een strafrechtelijke ontruiming van een kraakpand in beginsel van tevoren bij de krakers moet worden aangekondigd. Indien de krakers een kort geding aanspannen, dient de uitspraak van de rechter in beginsel te worden afgewacht, voordat wordt ontruimd. Het ontruimingsbeleid dat het Openbaar Ministerie op basis van de Wet kraken en leegstand voert, voldoet aan deze eisen. Een belangrijk winstpunt is dat de Hoge Raad dit beleid expliciet heeft goedgekeurd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie kan doorgaan met het prioritair handhaven van het kraakverbod. Zo moet de kraker binnen acht dagen een kort geding tegen de voorgenomen ontruiming hebben aangespannen. Alleen de uitspraak van de rechter in kort geding in eerste aanleg hoeft te worden afgewacht (dus niet een eventueel hoger beroep). Ook hoeft met een ontruiming niet te worden gewacht totdat de kraker voor het misdrijf kraken strafrechtelijk is veroordeeld.
Verder bevestigt de Hoge Raad, in lijn met de Wet kraken en leegstand, dat bescherming van het eigendomsrecht het uitgangspunt is. De eigenaar heeft het recht om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. Een kraker die een kort geding aanspant, moet aantonen waarom – bijvoorbeeld tijdelijk – een uitzondering op dat uitgangspunt moet worden gemaakt. De praktijk van het afgelopen jaar wijst uit dat de rechter in vrijwel alle gevallen de strafrechtelijke ontruiming ook toestaat.
Ten slotte is van belang dat de Hoge Raad bevestigt dat er onder omstandigheden – zoals in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie omschreven – meteen kan worden ontruimd, zonder dat de ontruiming hoeft te worden aangekondigd en zonder dat een kort geding hoeft te worden afgewacht,bijvoorbeeld wanneer de openbare orde in het geding is.
Ik meen om al deze redenen dat het kraakverbod adequaat kan worden gehandhaafd.
Bent u van mening dat de uitgangspunten van de Wet kraken en leegstand met dit arrest in stand blijven? Zo nee, wat zou er moeten worden gewijzigd zodat de uitgangspunten van de wet wel in stand kunnen worden gehouden?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u ook van mening dat het principiële standpunt is dat kraken eigenrichting is en een inbreuk is op het eigendomsrecht van eigenaren van panden, omdat ze niet meer vrijelijk over hun eigendom kunnen beschikken?
Ja.
Doodstraf in Japan |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de Japanse minister van Justitie Hiraoka waarin hij heeft verklaard dat hij niet uitsluit dat in zijn recent gestarte ambtstermijn de doodstraf zal worden uitgevoerd?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat dit in tegenspraak is met eerdere uitspraken van minister Hiraoka waarin hij heeft aangegeven dat hij zich juist ferm uit zou spreken tegen het uitvoeren van de doodstraf in Japan?
Ik heb met zorg kennis genomen van berichten in de media dat minister Hiraoka niet uitsluit dat hij gedurende zijn ambtstermijn machtigingen tot uitvoering van de doodstraf zal ondertekenen.
Deelt u de mening van Amnesty International en het Anti-Death Penalty Asia Network dat de Japanse minister geen doodstraf garanties moet ondertekenen? Indien ja, op welke wijze gaat u de Japanse autoriteiten hierop aanspreken? Indien nee, waarom niet?
Nederland is tegen de doodstraf. Het standpunt van Nederland ten aanzien van de doodstraf is bij de Japanse autoriteiten bekend.
Bent u bereid in bilateraal en in EU-verband de Japanse autoriteiten blijvend aan te spreken op dit dossier, zeker in het licht van de vastberadenheid van vele landen die wereldwijde afschaffing van de doorstraf bepleiten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland en andere Europese partners benadrukken consequent en continu de EU-positie ten aanzien van de doodstraf.