Exportkredietverzekeringen voor de baggersector |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het op 25 maart 2024 gepubliceerde rapport «Dredging destruction» van Both Ends1?
Ja.
Uw ministeries en Atradius DSB schrijven in reactie op het rapport zich niet te herkennen in de conclusie van het rapport, herkent u zich wel in de feiten? Erkent u dat er in Brazilië, Egypte, de Filipijnen, de Malediven, Mozambique en Indonesië vissers en boeren hun bestaan hebben verloren en het milieu is aangetast door de via de overheid verzekerde baggerprojecten van Boskalis en Van Oord? Zo nee, waarom niet?
Grootschalige infrastructuur- en baggerprojecten kunnen negatieve effecten voor mens, dier en milieu opleveren. De Nederlandse staat verzekert geen transacties met onaanvaardbare gevolgen voor mens, dier en milieu. Negatieve neveneffecten moeten worden voorkomen, beperkt of gecompenseerd. Het kabinet verwacht ook van Nederlandse bedrijven dat zij deze werkwijze zoals beschreven in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Aanvragers van een exportkredietverzekering (ekv) tekenen daarom een inspanningsverklaring. Afgifte van een ekv bij hoog risico projecten is daarnaast alleen mogelijk nadat een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling heeft plaatsgevonden en de projecten voldoen aan internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).2 Sinds 1 januari 2022 monitort Atradius Dutch State Business (ADSB) de hoogste risico projecten gedurende de looptijd van de polis. Vaak wordt dan een onafhankelijke consultant ingezet en wordt samengewerkt binnen een consortium van banken, internationale instellingen en buitenlandse exportkredietverzekeraars.
Als er in projecten milieu wordt aangetast of het levensonderhoud van belanghebbenden wordt getroffen, dan moet volgens de internationale standaarden eerst onderzocht worden of dit in voldoende mate voorkomen kan worden, gemitigeerd kan worden en in het uiterste geval worden gecompenseerd. Compensatie dient zo te worden uitgevoerd dat het levensonderhoud van de belanghebbenden hetzelfde of beter wordt dan de situatie voor de start van een project. Dit kan door middel van bijvoorbeeld alternatieve werkgelegenheid, vervangende woonruimte en/of financiële compensatie. Compensatie voor milieuschade kan bijvoorbeeld worden bereikt door de aanleg van nieuwe natuur.
Uit de milieu- en sociale beoordelingen door ADSB blijkt dat de projecteigenaren van de in het rapport besproken projecten deze vereisten onder de internationale maatstaven goed hebben toegepast. Om die reden herkent het kabinet zich niet in het geschetste beeld van het rapport. Het kabinet benadrukt dat ook in de wereld van grootschalige baggerprojecten en het verzekeren daarvan de ontwikkeling van kennis en techniek niet stilstaat. Zo kunnen steeds vaker oude technieken op het terrein van baggeren worden vervangen met een zogenoemde «buillding with nature» aanpak en ook op dit terrein beweegt de wereld van de exportkredietverzekering mee om dit soort nieuwe meer duurzame technologieën te kunnen verzekeren.
Is Atradius DSB begonnen met de herbeoordeling van de exportkredietverzekering voor het Mozambique LNG project? Hoe kijkt u naar de huidige veiligheidssituatie van het Mozambique LNG project? Wat is de stand van zaken rondom de veiligheidssituatie en de analyse van Atradius DSB?
Ja, ADSB en de Staat zijn momenteel bezig met de herbeoordeling van de ekv voor dit project. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 15 december jl.3 heeft Nederland het recht voorbehouden om het project opnieuw te beoordelen op financiële, milieu- en sociale en veiligheidsrisico’s. Dit betekent dat het project getoetst wordt aan nationale en internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Daarnaast worden de aanbevelingen uit het Proximities rapport inzake de veiligheid integraal meegenomen bij de herbeoordeling.
In de Kamerbrief van 15 december jl. is eveneens aangegeven dat het kabinet uw Kamer na de afronding van het herbeoordelingsproces, binnen de geldende juridische en commerciële randvoorwaarden, zo goed mogelijk informeert over de uitkomsten hiervan en de beslissing van het kabinet hierop. Daarbij zal ook worden ingegaan op de beoordeling van de veiligheidssituatie voor zover daarover in het openbaar kan worden gecommuniceerd.
Hoe staat het met de implementatie van de aanbevelingen van het door onderzoeksbureau Proximities Risk Consultancy opgeleverde rapport, waarover u op 19 juni 2023 de Kamer heeft geïnformeerd?2
Het kabinet heeft de aanbevelingen conform de beleidsreactie van 21 februari 2023 geïntegreerd in het beleid en de uitvoering van de ekv.5 De interne procedures zijn aangepast en er is een werkinstructie opgesteld voor de beoordeling van de veiligheidssituatie. De specifieke aanbevelingen uit het Proximities rapport voor het project in Mozambique maken integraal onderdeel uit van het herbeoordelingsproces voor dit project. Uw Kamer zal hierover na afronding van dit herbeoordelingsproces nader worden geïnformeerd.
Is er een concreet en effectief plan om te zorgen dat de vissers en boeren rondom het Mozambique LNG project weer kunnen vissen en oogsten?
Om in aanmerking te komen voor een ekv dienen negatieve economische effecten conform internationale standaarden voorkomen, gemitigeerd of gecompenseerd te worden. De acties vanuit het project voor deze groepen mensen zijn vastgelegd in het zogenoemde livelihood restoration program dat gepubliceerd is op de projectwebsite.6 Onderdeel van de herbeoordeling van het Mozambique LNG-project is of dat deze aanpak voldoet aan de internationale standaarden voor de ekv.
Hoe beoordeelde Atradius DSB de publieke consultatie van de milieustudie (IEA) in het kader van het Gulhifalhu project op de Malediven nadat deze voor slechts vijf dagen online open stond tijdens de COVID-19 lockdown? Hoe is de input van de slechts zeven respondenten meegewogen?
De milieustudie waar in de vraag naar wordt verwezen is een lokaal document dat was opgesteld op basis van de nationale wet- en regelgeving van de Malediven. Tijdens de due diligence fase voor dit project heeft ADSB bepaald dat voor een ekv sprake dient te zijn van een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) op basis van de internationale mvo-standaarden. Deze ESIA is vervolgens opgesteld en publiek beschikbaar op de projectwebsite.7
Conform de internationale standaarden zijn er meerdere consultatiemomenten geweest met stakeholders, waaronder vissers en duikscholen. Tijdens deze gesprekken hebben stakeholders aangegeven dat zij geen negatieve effecten op hun werkzaamheden verwachten vanuit onderhavig project, maar wel van andere projecten in de omgeving. Dit is ook bevestigd tijdens het laatste monitoringsbezoek van ADSB aan de projectlocatie in juni 2023.
Hoe beoordeelde Atradius DSB de te verwachten onomkeerbare milieuverwoesting in de Malediven en de gevolgen daarvan voor de lokale economie zoals toerisme en vissers?
Het project is door ADSB beoordeeld op het voorkomen, mitigeren of compenseren van nadelige gevolgen voor mens, dier en milieu. Onderdeel van deze beoordeling is een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) conform internationale standaarden. De ESIA is specifiek gericht op het identificeren van milieueffecten en de ontwikkeling van strategieën om deze te mitigeren of compenseren. Deze ESIA is publiek beschikbaar op de projectwebsite.8
Volgens de ESIA zijn er maatregelen gepland om negatieve milieueffecten te minimaliseren. Waar deze effecten niet volledig vermeden kunnen worden, is voorzien in compensatieplannen die overeenkomen met internationale standaarden. Deze plannen zijn beoordeeld en voldoende bevonden door een onafhankelijke consultant en zullen regelmatig worden gemonitord om de uitvoering te waarborgen.
Het project heeft meerdere consultatierondes gehouden met lokale stakeholders, zoals beschreven in het antwoord op vraag 6. ADSB blijft alert op mogelijke tegenstrijdige visies en zorgen die naar voren kunnen komen. Deze zorgen worden vervolgens gedeeld met het project en ADSB neemt dit mee in de monitoring van het project.
Bent u bekend met de ontvoering van activisten Jhed Tamano en Jonila Castro en de klacht bij de VN rapporteur?3 Hoe zijn uw ministeries en Atradius DSB omgegaan met het nieuws van de ontvoering? Is de veiligheid van activisten meegenomen in de afgifte van de exportkredietverzekering?
Op 15 september jl. publiceerde de Filipijnse Commission on Human Rights een publieke verklaring over deze kwestie en het kabinet is bekend met berichten over de ontvoering van deze activisten. De Nederlandse ambassade staat in contact met verschillende partijen in de Filipijnen over de mogelijke toedracht en achtergrond. De Nederlandse ambassade heeft contact opgenomen met de projecteigenaar van het luchthavenproject om het belang van het waarborgen van de veiligheid van actievoerders te benadrukken. Ook heeft de ambassadeur publiekelijk aandacht gevraagd voor de kwestie en de positie van mensenrechten in de Filipijnen in het algemeen op het platform X. De ambassade heeft daarnaast gesproken met de NGO Both ENDS over deze situatie. Tot slot heeft ADSB zich ingezet naar aanleiding van deze kwestie. Zo heeft ADSB de ontvoering geadresseerd bij de projecteigenaar en betrokken financiers en de onafhankelijke consultant.
Bent u bekend met de zeer repressieve wetgeving in de Filippijnen, waar mensenrechtenverdedigers aangemerkt worden als terroristen? Hoe heeft u deze realiteit meegewogen in uw beslissing over het afgeven van een exportkredietverzekering? Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat er geen mensenrechtenschendingen plaatsvinden in de context van het project?
De Filipijnen kennen een complexe situatie als het gaat om de positie en bescherming van mensenrechtenverdedigers. Daarom monitort de ambassade de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten nauwgezet, inclusief het zogenoemde red-taggingvan activisten, en ondersteunt het lokale partners om deze situatie te verbeteren. Met gelijkgestemde partners, zoals de EU, zet de ambassade zich actief in om te zorgen dat mensenrechtenverdedigers hun werk kunnen doen. In het kader van de ekv-beoordeling voor het luchthavenproject is een human rights impact assessment uitgevoerd om projectgerelateerde risico’s op mensenrechtenterrein te identificeren en waar nodig maatregelen te nemen.
In welke gevallen kunt u een exportkredietverzekering intrekken? Kunt u toelichten of intrekking mogelijk is als de Nederlandse exporteur en/of de projecteigenaar mensenrechten schendt dan wel milieuschade veroorzaakt, dan wel daar aan bijdraagt, dan wel daarbij betrokken is?
Het kabinet overweegt niet om de exportkredietverzekeringen in te trekken voor deze projecten. Deze projecten zijn (of in het geval van de eventuele herstart van het LNG-project in Mozambique: worden) beoordeeld aan de hand van het vigerende beleidskader voor de ekv, o.a. op milieu- en sociale, financiële en compliance risico’s, en op basis daarvan is er ingestemd met de afgifte van een polis.
Het intrekken van afgegeven polissen is alleen mogelijk indien sprake is van verzuim, aantoonbare nalatigheid of fraude door de verzekerde partij. Schending van de polisvoorwaarden kan in het uiterste geval gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de polis. Deze situatie is voor geen van de genoemde projecten aan de orde.
Overweegt u de exportkredietsteun voor de projecten in Mozambique, de Malediven en de Filipijnen stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe leest u dit rapport in het kader van de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Raan over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade uit 2018?4 Bent u het eens dat de uitvoering van deze motie tekort schiet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De motie van de leden Alkaya en van Raan verzoekt de regering «er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd ongeacht het zogenaamde gelijke speelveld en de gevolgen voor de aanvragende bedrijven». Zoals hierboven aangegeven verzekert de Nederlandse staat geen transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Zodanige risico’s dienen te worden voorkomen, gemitigeerd of te worden gecompenseerd. Dit conform het Nederlandse milieu en sociale beleid voor de ekv, dat in lijn is met de internationale mvo-standaarden. Het kabinet handelt daarmee conform de motie van de leden Alkaya en Van Raan.
Klopt het dat de zeven in het rapport beschreven projecten waaraan exportkredietsteun is geboden niet zijn meegenomen in de beleidsevaluatie van het mvo-beleid uit 2021?5 Waarom niet?
Bij de onafhankelijke evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv-faciliteit uit 2021 is integraal gekeken naar het mvo-beleid dat gold vanaf 2018.12 Hierbij is gekeken naar vijf transacties/casestudies, waaronder ook twee projecten in de baggersector (één transactie van Van Oord in Angola en één transactie van Royal IHC in Argentinië). Bij de selectie van de vijf cases is door de onderzoekers gestreefd een evenwichtige selectie te maken uit verschillende sectoren en risicoclassificaties. De aanbevelingen uit de evaluatie zijn doorgevoerd in de laatste herziening van het mvo-beleid voor de ekv in 2023.13 De ekv-besluitvorming over projecten uit het rapport van Both ENDS et al. vond plaats vóór de mvo-beleidsherziening in 2018 of ná afronding van de evaluatie in januari 2021 en maakt om die reden geen onderdeel uit van de selectie die de onafhankelijke onderzoeker destijds heeft gemaakt, maar waarbij dus wel andere projecten uit de baggersector zijn geëvalueerd.
Bent u het ermee eens dat, in lijn met de OESO standaarden, UNGPs, SDGs en de Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework, alle relevante sociale, milieu en mensenrechten documentatie rondom de verzekerde projecten openbaar moet zijn? Bent u het ermee eens dat het mvo-beleid van Atradius DSB momenteel niet in deze eis voorziet?
De OESO Common Approaches zijn leidend op het terrein van standaarden voor transparantie bij exportkredietverzekeringen die verstrekt worden door OESO-landen.14 Daarnaast onderschrijft ADSB de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO Common Approachesen OESO-richtlijnen bepalen dat partijen transparant dienen te zijn binnen de grenzen van bedrijfsvertrouwelijke- en concurrentieoverwegingen.
In de vraag wordt gesteld dat de daarin genoemde kaders verplichten tot openbaarmaking van de documentatie. Dat is niet het geval. Wel geven deze kaders aan dat gestreefd moet worden naar transparantie met inachtneming van commerciële, juridische en andere beperkingen.
Het kabinet is van oordeel dat ADSB de verplichtingen uit de bovengenoemde internationale kaders correct toepast en wordt daarbij gesterkt door de conclusies van de beleidsevaluatie van het mvo-beleid voor de ekv uit 2021 uitgevoerd door een externe partij.15 De evaluatie stelt op dit punt dat ADSB transparant is over het mvo-beleid en de uitgangspunten van die transparantie zijn vastgelegd in een expliciet transparantiebeleid, dat ook is gepubliceerd op de website.16 De evaluator merkt hierbij op dat exportkredietverzekeraars in andere landen minder transparant zijn over hun beleid en dat ADSB op dit punt dus verder lijkt te gaan dan hun evenknie in andere landen.
Zoals hierboven aangegeven dient ADSB op basis van de OESO Common Approaches bij het openbaar maken van documenten rekening te houden met onder meer de bedrijfsvertrouwelijkheid van documentatie. Van belang hierbij is dat ADSB in de meeste gevallen geen eigenaar is van (onderliggende) documentatie. ADSB moedigt projecteigenaren aan om zo transparant mogelijk te communiceren met stakeholders, bijvoorbeeld door het opzetten van een projectwebsite. Bij de lopende onderhandelingen over de herziening van de OESO Common Approaches zet Nederland in op het opnemen van een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen. Dit is ook belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld.
Waarom kan Atradius DSB het environmental social action plan (ESAP) niet delen met de (mogelijk) getroffen gemeenschappen en maatschappelijke organisaties? Bent u bereid om in de poliswaarden van Atradius DSB op te nemen dat de ESAP publiek gedeeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Het Environmental and Social Action Plan (ESAP) is een contractdocument dat valt onder het juridische eigendom van de financierende partijen en de projecteigenaar. ADSB heeft niet de juridische bevoegdheid om dergelijke documenten zelfstandig openbaar te maken.
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 14 moedigt ADSB projecteigenaren aan om zo transparant mogelijk te communiceren met stakeholders, bijvoorbeeld door het opzetten van een projectwebsite. Het kabinet zet zich binnen de OESO in voor een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen. Dit is ook belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld.
Het bericht ‘Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda heeft uitgesproken de «antihomoseksualiteitswet 2023» niet terug te draaien?
Het kabinet is zeer teleurgesteld dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda de Anti-Homosexuality Act niet onconstitutioneel heeft verklaard. Hoewel enkele elementen uit de wet ongrondwettelijk zijn verklaard en dus zullen worden verwijderd uit de wetstekst, blijft de Anti-Homosexuality Act verder van kracht. De wet is discriminerend, leidt tot uitsluiting en kan leiden tot geweld.
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is en het des te meer van belang is om kritisch te wegen of en welke steun we vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget geven aan Oeganda?
Ja, het kabinet is van mening dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Vorig jaar heeft het kabinet, in reactie op het invoeren van de wet, dan ook aanpassingen doorgevoerd in de ontwikkelingssamenwerking met Oeganda.
Zo heeft het kabinet de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet door af te zien van financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma en door beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma op te schorten. Zie verder de antwoorden op vragen 5–7.
Is het kabinet, dan wel de ambassade, nu of eerder in het traject in contact getreden met de Oegandese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Nederland is veelvuldig in contact getreden met de Oegandese regering in aanloop naar de totstandkoming van de wet (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid Klink met kernmerk 2023Z05176 d.d. april 2023).
Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in september 2023, en marge van de AVVN in New York, haar zorgen over deze wetgeving kenbaar gemaakt aan de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken. Ook in de periode tussen aanname van de wet en de uitspraak van het Hof heeft de waarnemend Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dit gedaan in een gesprek met de Oegandese Minister van Justitie in februari 2024. Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Zaken daags na de uitspraak van het Hof de teleurstelling van het kabinet in persoon kenbaar gemaakt aan de vice-president van Oeganda. Ook op ambtelijk niveau wordt in contact met Oegandese overheidsvertegenwoordigers doorlopend aandacht gevraagd voor de negatieve gevolgen van de wet en worden onze zorgen overgebracht. Tevens is samen met andere EU-lidstaten na de uitspraak van het Hof een verklaring gepubliceerd waarin wordt benadrukt dat de wet tegen internationale mensenrechtenwetgeving in gaat en de EU zich zal blijven inzetten voor alle Oegandezen, ongeacht seksuele oriëntatie of gender identiteit.
De betreffende vertegenwoordigers van de Oegandese overheid hebben aangegeven dat ze ons standpunt begrijpen en accepteren, maar dat ze ook te maken hebben met een parlementair proces en de uitspraak van hun rechterlijke macht. Zij zijn ook kritisch op de reacties van Nederland en andere Westerse landen op het instellen van de wet. In diplomatiek contact wordt gewezen op de invloed van Westerse groepen die lobbyen voor de totstandkoming van deze wetgeving en tevens op de «dubbele standaarden» die Westerse landen zouden hanteren door zich kritisch uit te spreken over de wet.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland financieel steun verleent aan Oeganda en zo ja, om hoeveel euro per jaar dit gaat? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel er door de Nederlandse overheid de afgelopen 10 jaar geïnvesteerd is in de rechtsstaat van Oeganda? Welke positieve resultaten heeft dit opgeleverd?
Het kabinet heeft, middels de voorgenoemde aanpassingen in de ontwikkelingssamenwerking, de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet. Zo is, als ook genoemd in het antwoord op vraag 3, de financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma stopgezet en zijn de beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma opgeschort.
Nederland investeerde over de periode van 2013–2023 gemiddeld 60 miljoen euro per jaar in Oeganda. Deze investeringen worden gedaan via multilaterale instellingen, de Wereldbank, internationale ngo’s, lokale ngo’s en de private sector. De bijdragen aan VN organisaties die ook actief zijn in Oeganda (bijv. UNHCR) zijn hierin niet meegenomen.
In de periode 2013–2023 heeft Nederland in totaal 73,3 miljoen euro geïnvesteerd op het gebied van veiligheid en rechtsorde. 17,8 miljoen euro hiervan betrof directe steun aan de centrale Oegandese overheid door middel van het Justice Law and Order(JLOS) programma. De Nederlandse investeringen op het gebied van veiligheid en rechtsorde hebben over de jaren positieve resultaten opgeleverd. Bijvoorbeeld, in 2021 hebben bijvoorbeeld 352.000 mensen toegang tot recht verkregen via met Nederlandse steun tot stand gekomen centra waar politie, openbaar aanklagers en rechtbanken samenkomen en beschikbaar zijn voor publiek. In een brief aan uw Kamer op 19 oktober 2022 zijn u de laatst behaalde resultaten van het JLOS-programma toegekomen.
Heeft Nederland in het kader van de «antihomoseksualiteitswet 2023» projecten in Oeganda stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 5. In reactie op de aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft het kabinet in 2023 het Orange Knowledge Programme beurzen voor Oegandese overheidsvertegenwoordigers gepauzeerd, alsook de gesprekken met de Oegandese overheid over mogelijke vervolgsteun aan JLOS gestaakt.
Door de steun aan JLOS te stoppen heeft het kabinet het signaal afgegeven dat Nederland opkomt voor het waarborgen van mensenrechten en in het bijzonder van lhbtiq+-personen. Ook wordt hiermee voorkomen dat Nederland instituties steunt die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze wet.
Bent u voornemens om na dit bericht (meer) projecten in Oeganda stop te zetten?
Nee. Het kabinet is van mening dat het stopzetten van andere programma’s (die de Oegandese centrale overheid niet rechtstreeks steunen) de Oegandese bevolking juist zal benadelen. O.a om die reden vindt het kabinet het stopzetten van programma’s met lokale en internationale organisaties gericht op andere thema’s, zoals de opvang in de regio, de private sector en voedselzekerheid, niet wenselijk. Dit zou ook niet in het belang zijn van Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het bieden van perspectief aan migranten en vluchtelingen in de regio om de noodzaak om door te reizen te verkleinen. Het kabinet vindt het belangrijk om het maatschappelijk middenveld (waaronder organisaties die opkomen voor de rechten van lhbtiq+), ngo’s en multilaterale organisaties zoals de Verenigde Naties te blijven steunen. Zij werken onder andere aan projecten die de negatieve effecten van deze wet mitigeren of die bijdragen aan inclusieve toegang tot recht en gezondheid. Ook zijn deze organisaties actief op het gebied van andere prioriteiten als het voorkomen van radicalisering of illegale geldstromen.
Het kabinet heeft de projecten met directe (financiële) steun aan de centrale Oegandese overheid reeds stopgezet in 2023.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland de LHBTIQ+-gemeenschap in Oeganda steunt? Gaan er bijvoorbeeld middelen vanuit het Mensenrechtenfonds naar partnerorganisaties in Oeganda?
Ja, het kabinet steunt de lhbtiq+-gemeenschap in hun streven naar een menswaardig bestaan in Oeganda. Het kabinet blijft daartoe ook projecten steunen die de positie lhbtiq+-gemeenschap en het maatschappelijk middenveld versterken.
Zowel het ministerie in Den Haag als de Nederlandse ambassade in Kampala overleggen doorlopend met partners die in de Oegandese context werken om de situatie van de lhbtiq+-gemeenschap te verbeteren. Hierbij staan de behoeften van de Oegandese lhbtiq+-gemeenschap voorop.
Vanuit verschillende partnerschappen ondersteunt het kabinet diverse activiteiten in Oeganda, die zich richten op het verbeteren van de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda, alsmede hun toegang tot gezondheid, incl. op hiv/aids. Zo ondersteunt Nederland vanuit het budget voor Mondiale Gezondheid en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten twee programma’s die bijdragen aan toegang voor de lhbtiq+-gemeenschap tot de publieke gezondheidszorg en aan de gecoördineerde reactie van het maatschappelijk middenveld op de wet en de bredere anti-lhbtiq+-sentimenten in de samenleving.
Vanuit het Mensenrechtenfonds werkt de Nederlandse ambassade in Oeganda nauw samen met mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers, door o.a. financiële, juridische en logistieke steun te verlenen aan deze mensenrechtenverdedigers die in direct gevaar verkeren.
Hiernaast staat de Nederlandse ambassade in Kampala in contact met de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda en steunt deze. Zo reikte de Nederlandse ambassade in december nog een ambassade Mensenrechtentulp met bijgaande financiële ondersteuning uit aan een lhbtiq+-mensenrechtenverdediger die samenwerkt met ouders van lhbtiq+-personen om meer begrip en bondgenoten voor de gemeenschap te genereren.
Daarnaast steunt de ambassade, samen met andere donoren, een programma dat zich richt op het bredere maatschappelijk middenveld. Dit programma levert een bijdrage aan de versterking van de democratische waarden en de bescherming en bevordering van de maatschappelijke ruimte en de mensenrechten. Gezien de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en na aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft Nederland eind 2023 besloten om de bijdrage aan dit programma te verhogen.
Deelt u de mening dat het juist nu van groot belang is om de LHBTQI+ gemeenschap in Oeganda te steunen en kunt u er in dit kader alles aan doen om te voorkomen dat middelen die ten goede komen aan LHBTQI+-projecten in Oeganda worden stopgezet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe staat het met het besluit van de Wereldbank om het verlenen van nieuwe leningen aan Oeganda op te schorten als reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? En kunt u aangeven wat het effect van dit laatste bericht hierop gaat zijn? Zijn er daarnaast nog andere maatregelen mogelijk die de Wereldbank kan nemen in dit kader? Zo ja, waar bestaan deze maatregelen uit?
Het besluit van de Wereldbank van 8 augustus 2023 is nog altijd van kracht. De Wereldbank werkt samen met de Oegandese overheid aan maatregelen om discriminatie en uitsluiting in door de Wereldbank gefinancierde projecten te voorkomen. Die onderhandelingen zijn grotendeels afgerond. De uitspraak door het Hof zal hierop enige invloed hebben, omdat sommige problematische clausules van de oorspronkelijke wet nu ongrondwettelijk zijn verklaard. De Wereldbank werkt ook aan een mechanisme om te toetsen of de te nemen maatregelen in de praktijk ook effectief zijn.
Het kabinet wil deze onderhandelingen en de toets afwachten, zodat kan worden vastgesteld of deze in voldoende mate bescherming bieden.
Ziet u nog mogelijkheden voor andere internationale organisaties om hun steun aan de Oegandese regering te verminderen in reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? Zo ja, op welke wijze zou dit kunnen worden geïmplementeerd?
Alle internationale organisaties en bilaterale ontwikkelingspartners in Oeganda nemen het risico op discriminatie en uitsluiting als gevolg van de anti-homoseksualiteit wet serieus. Onder leiding van de Wereldbank en VN stemmen zij onderling af hoe zij discriminatie en uitsluiting het beste kunnen voorkomen in hun programma’s. Daarbij worden ook mensenrechten- en lhbtiq+-organisaties actief betrokken. Ook internationale en bilaterale ontwikkelingspartners houden, net als Nederland, rekening met het niet benadelen van de Oegandese bevolking in de afweging tot het eventueel stopzetten van programma’s.
Is er vanuit de Equal Rights Coalition, waar Nederland onderdeel van uitmaakt, druk uitgeoefend op Oeganda om de «antihomoseksualiteitswet 2023» in te trekken? Zo ja, waar bestond deze druk uit?
In antwoord op uw eerdere vragen, dat u op 4 juli 2023 is toegekomen (2023Z09656), is het kabinet hier reeds op ingegaan. Sindsdien is de situatie in Oeganda binnen de Equal Rights Coalition meermaals besproken, meest recent tijdens de internationale diplomatie-werkgroep van 20 maart jl.
Leden van de Equal Rights Coalition hebben onder andere afspraken gemaakt over het bilateraal adresseren van de zorgen over de wet en het onderling delen van de uitkomsten hiervan. Zo is ook informatie uitgewisseld tussen een aantal lhbtiq+-gezanten en mensenrechtenambassadeurs van gelijkgezinde landen.
Is het instellen van de «antihomoseksualiteitswet 2023» in strijd met internationale verdragen waar Oeganda partij is? Zo ja, om welke verdragen gaat het en zal Nederland dit bij Oeganda onder de aandacht brengen?
Ja, de Anti-Homosexuality Act is, zoals ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten verklaard heeft, in strijd met diverse internationale verdragen op het gebied van mensenrechten waar Oeganda partij is. In het bijzonder het strafbaar stellen van consensuele seksuele relaties, en de mogelijke toepassing van de doodstraf daarop. Nederland heeft de zorgen hierover op diverse momenten en niveaus opgebracht – zie tevens het antwoord op vraag 4 – en zal dit blijven doen.
Hoe wordt er met de Verenigde Staten of andere landen samengewerkt om Oeganda te bewegen om haar antihomowet in te trekken?
Er is doorlopende intensieve samenwerking met gelijkgezinde bilaterale partners en multilaterale partners en VN over de druk op de lhbtiq+-gemeenschap en de gevolgen van de wet. Daarbij gaat het om gezamenlijke analyses, delen van informatie over de gevolgen van de wet en ondersteuning aan de lhbtiq+-gemeenschap, en over de dialoog met de overheid.
Ziet u een risico op eventuele precedentwerking van antihomowetgeving in andere landen? Zo ja, wat kan Nederland of de internationale gemeenschap doen om dit te voorkomen?
Ja, het kabinet ziet het risico op precedentwerking. In verscheidene landen zijn homoseksuele handelingen strafbaar onder het strafrecht. Daarnaast neemt het aantal landen met antihomowetgeving helaas niet af, maar juist toe. Voorbeelden van landen waar discussies worden gevoerd over dergelijke wetten of uitsluiting van lhbtiq+ in zijn algemeenheid zijn Burundi, Ghana, Ethiopië, Kenia, Malawi, Mali, Niger, Senegal, Tanzania en Zambia.
Het meest recente voorbeeld in Afrika, vergelijkbaar met Oeganda, betreft Ghana. De Ghanese bevolking ontvangt ontwikkelingshulp via maatschappelijke organisaties. In Ghana ligt het voorstel tot deze wetgeving nog bij de rechterlijke macht. In dit proces moet nog een uitspraak worden gedaan en moet de wet nog worden ondertekend door de President.
Het kabinet is van mening dat elke actie afgestemd moet worden met de betreffende lhbtiq+-gemeenschap. Zij kennen zowel hun eigen behoeften als de lokale contexten het beste en derhalve weegt hun advies zwaar voor het kabinet.
Zijn er meer landen in Afrika die ontwikkelingssteun ontvangen en tegelijkertijd ook antihomowetten willen invoeren of afgelopen periode hebben ingevoerd?
Zie antwoord vraag 15.
Nieuwe misstanden en toezicht bij zorgboerderijen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis in Groningen die door het programma Undercover in Nederland is blootgelegd? Deelt u de mening dat de misstanden bij zorgboerderij Zonnehoeve in Flevoland opvallende overeenkomsten laten zien?1
Ja, de misstanden bij Aurora Borealis herinner ik zeer goed.
Ik begrijp dat de situatie bij zorgboerderij Zonnehoeve associaties oproept met de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis. In beide gevallen gaat het om een zorgboerderij en in beide gevallen financierde de zorgaanbieder de zorg met het persoonsgebonden budget (pgb).
Tegelijkertijd is de aard van de misstanden bij Zonnehoeve uitdrukkelijk anders dan bij Aurora Borealis. Bij Zonnehoeve is, voor zover de IGJ kan overzien, geen sprake van structureel gewelddadig gedrag richting cliënten of van mishandeling. Wel was bij Zonnehoeve sprake van zorgverwaarlozing, met ernstige risico’s tot gevolg. Ik leef mee met de cliënten en hun naasten, vanwege de ontstane situatie.
Wat is er sinds de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis concreet gedaan om dergelijke situaties elders te voorkomen?
De misstanden bij Aurora Borealis raakten mij diep. Ik wilde persoonlijk mijn steun betuigen en heel goed begrijpen hoe dit kon gebeuren. Daarom sprak ik met ouders en een broer van voormalige bewoners. Zij deelden hun ervaringen in een open gesprek.
Vervolgens organiseerde ik leersessies met partijen die direct bij Aurora Borealis betrokken waren en/of die een rol hebben bij het voorkomen van misstanden: de IGJ, ZN/zorgkantoren, de NZa en cliëntondersteuners. Met de inzichten uit het gesprek met verwanten en uit de leersessies zet ik nu stappen (zie ook beantwoording vraag2.
Wat is er concreet gedaan om de motie-Westerveld c.s. uit te voeren die vraagt om een uitbreiding van het aantal inspecteurs voor de gehandicaptenzorg? Hoeveel inspecteurs zijn er extra geworven? Wat is het totaal aantal inspecteurs voor het gehandicaptenbeleid en hoeveel van hen leggen bezoeken af? Lukt het daadwerkelijk om meer bezoeken af te leggen bij initiatieven die (deels) via het Persoonsgeboden Budget (PGB) zijn gefinancierd?2
Voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag verwijs ik naar mijn Kamerbrief over de voortgangsrapportage Toekomstagenda: «Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking» van 20 maart 2024. In deze brief beschrijf ik hoe ik uitvoering geef aan de motie.4
In de bezoekteams van de IGJ-afdeling gehandicaptenzorg werken 23 inspecteurs. Dit is inclusief de coördinatoren die deels ook bezoeken doen. Dit aantal is ook inclusief de zes extra inspecteurs en een coördinator die zijn geworven naar aanleiding van de tijdelijk beschikbare middelen voor de Toekomstagenda «Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Verder heeft de afdeling gehandicaptenzorg ook een meldingenteam. Dit team handelt incidentmeldingen af die over de gehandicaptenzorg bij de IGJ binnenkomen. In dit meldingenteam werken negen inspecteurs (inclusief een coördinator); in beperkte mate leggen deze inspecteurs ook bezoeken af. Ten slotte ondersteunen tien medewerkers toezicht van de afdeling gehandicaptenzorg de inspecteurs van de bezoekteams en het meldingenteam.
De IGJ werkt risicogestuurd op basis van de grootste risico’s die zij ziet voor de kwaliteit en veiligheid van zorg. Met de extra capaciteit kan de IGJ meer toezichtsactiviteiten uitvoeren, waaronder het brengen van bezoeken. Het betreft bezoeken aan zowel zorgaanbieders die zorg in natura leveren als aan zorgaanbieders die pgb-gefinancierde zorg leveren.
Hoe wordt de motie-Westerveld die vraagt om gespecialiseerde vertrouwenspersonen met regelmaat op bezoek te laten gaan bij mensen die verblijven in zorgboerderijen en zorginstellingen uitgevoerd?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn Kamerbrief over de voortgangsrapportage Toekomstagenda: «Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking» van 20 maart 2024. In deze brief beschrijf ik hoe ik uitvoering geef aan de motie.6
Hoe kan het dat de GGD in 2021 al ernstige tekortkomingen constateerden en pas in 2024 is ingegrepen door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Hoe vaak is deze locatie bezocht door GGD of IGJ? Hoe is destijds over de kwaliteit geoordeeld?
Over het toezicht op Zonnehoeve was regelmatig contact tussen de GGD en de IGJ. Eind 2020 deelt de GGD de door haar geconstateerde tekortkomingen als signaal met de afdeling Jeugd van de IGJ. Het signaal betreft niet ernstige risico’s in de jeugdhulpverlening. In de periode 2020–2021 doorloopt de GGD een toezichtstraject bij Zonnehoeve, met twee- tot driewekelijks contact. De GGD deelt haar bevindingen met de IGJ. De IGJ ziet op dat moment geen reden om zelf ook ter plaatse toezicht uit te voeren. Wel heeft de IGJ zelf meermaals contact met Zonnehoeve.
De IGJ en GGD blijven nauw contact onderhouden als de GGD in juli 2021 de gemeente adviseert om de komende twee jaar geen cliënten te laten instromen bij Zonnehoeve. De GGD heeft er onvoldoende vertrouwen in dat Zonnehoeve binnen een acceptabel tijdbestek voldoet aan de kwaliteitseisen. De gemeente neemt dit advies over, maar kan niet voorkomen dat cliënten uit andere gemeenten of domeinen alsnog instromen. De IGJ houdt toezicht door meerdere contactmomenten, ook met hoofdaannemer Boer en Zorg. Ook voert de IGJ deskresearch uit. Die leidt dan niet tot acuut zorgwekkende punten.
De situatie bij Zonnehoeve lijkt te verbeteren: in september 2022 meldt de GGD dat Zonnehoeve aan de slag is gegaan met verbeteringen. De GGD laat aan de IGJ weten dat zij de verbeteringen in de loop van 2023 toetst en de IGJ op de hoogte brengt als zij risico’s aantreft.
De toets door de GGD is vervolgens aanleiding voor de IGJ om zelf twee bezoeken af te leggen bij Zonnehoeve en een aanwijzing op te leggen. In juni 2023 meldt de GGD ernstige tekortkomingen en risico’s in de cliëntenzorg bij de IGJ. Bij de IGJ-bezoeken die daarop volgen, constateert de inspectie tekortkomingen en risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De inspectie heeft er geen vertrouwen in dat Zonnehoeve zonder haar ingrijpen verbeteringen doorvoert. Op 8 november 2023 geeft de IGJ daarom een aanwijzing.7 Dit is een zware maatregel die de zorgaanbieder dwingt om de benodigde verbeteringen door te voeren. Op dat moment is de situatie niet acuut: een interim-team levert zorg.
Als de IGJ op 4 maart verneemt dat het interim-team is gestopt en dat hierdoor de continuïteit van zorgverlening in het geding is, brengt zij de volgende dag een onaangekondigd bezoek aan Zonnehoeve. De IGJ legt een bevel op, de zwaarst mogelijke sanctie. De inspectie constateert een acuut gevaar voor de zorg van de cliënten: er wordt geen zorg meer verleend en daarmee wordt ook aan geen enkele norm voor goede zorg voldaan.
Is ingegrepen op basis van eigen onderzoek of hebben ouders, oud-medewerkers of andere belanghebbenden hier melding van gemaakt? Zo ja, wanneer kwamen de eerste meldingen binnen bij de IGJ of GGD?
De GGD ontvangt in 2018 een eerste signaal van één cliënt. Deze cliënt koopt met een pgb (Wmo) beschermd wonen in. Naar aanleiding van dit signaal doet de GGD haar eerste onderzoek. De IGJ ontvangt eind 2020 een eerste signaal over Zonnehoeve, via de GGD.
Krijgen slachtoffers en nabestaanden slachtofferhulp? Zo ja, wie organiseert dit? Is er gespecialiseerde slachtofferhulp voorhanden voor mensen met een beperking?
Het zorgkantoor heeft steeds nauw contact onderhouden met cliënten en hun naasten. Cliënten en hun naasten konden het zorgkantoor bereiken via een direct telefoonnummer. In deze intensieve contacten hebben cliënten en hun naasten geen behoefte geuit aan slachtofferhulp.
Ook mensen met een beperking kunnen een beroep doen op slachtofferhulp bij Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden geen gespecialiseerde slachtofferhulp voor mensen met een beperking. Cliënten kunnen, afhankelijk van hun specifieke behoeften, ook een beroep doen op (gespecialiseerde) cliëntondersteuners of hulpverleners.
Deelt u de mening dat de slachtoffers recht hebben op juridische bijstand? Zo ja, hoe is de juridische bijstand van de slachtoffers georganiseerd? Wie is verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand?
Op deze vraag gaf ik eerder antwoord bij Kamervragen over Aurora Borealis.8 Ik schreef toen:
Ik deel de mening dat slachtoffers recht hebben op juridische bijstand. Zij hebben altijd recht op een advocaat. Het slachtoffer en/of diens naasten zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand. Bij slachtoffers van een geweld- of zedenmisdrijf bepaalt de Raad voor de Rechtsbijstand of iemand in aanmerking komt voor gratis ondersteuning door een advocaat. Ook wordt gratis hulp geboden door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen slachtoffers helpen om hun rechten uit te oefenen in het strafproces en ondersteunen bij het vinden van een advocaat. Ook bij het Juridisch Loket kunnen slachtoffers voor vragen terecht.
Daarnaast hebben de zorgkantoren mij laten weten dat zij cliënten in dergelijke situaties verwijzen naar de juiste instantie, zoals slachtofferhulp en/of veilig thuis.
Op welke wijze is de zorg voor alle slachtoffers nu georganiseerd? Is er voldoende capaciteit in andere zorglocaties om de zorg op te vangen? Wordt daarbij rekeninggehouden met de nazorg die de slachtoffers nodig hebben?
In overleg met het zorgkantoor hebben alle cliënten met een Wlz-indicatie, die op het terrein van Zonnehoeve woonden, vervangende zorg gevonden. Één cliënt met Wlz-zorg verblijft nog op het terrein van Zonnehoeve. Deze cliënt verhuist eind april naar een eigen woning met ambulante zorg.
Het zorgkantoor heeft in de gesprekken met cliënten en familie geen signalen ontvangen dat er specifieke behoefte is aan nazorg of slachtofferhulp.
Het zorgkantoor heeft alles in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de nieuwe zorgaanbieders cliënten goed opvangen.
Voor de twee cliënten die met een pgb vanuit de Wmo bij Zonnehoeve woonden is per 1 mei een passende plek elders gevonden. Tot die tijd verblijven zij op Zonnehoeve, onder begeleiding van een interim-zorgteam. De betrokken gemeente kijkt momenteel samen met andere betrokken partijen wat nog nodig is, bijvoorbeeld aan nazorg of tijdelijke intensivering van zorg.
Vindt u dat er nu voldoende gebeurt om de kwaliteit van zorg bij (gedeeltelijk) PGB-gefinancierde woon- en zorginitiatieven te garanderen en het toezicht voldoende op orde is? Zo nee, wat gaat u doen om het beter op orde te krijgen en deze kwetsbare mensen beter te beschermen?
Ik zie goede voorbeelden van wooninitiatieven die werken met het pgb. Zo bezocht ik meerdere ouderinitiatieven die met pgb de eigen regie passend vormgeven in de dagelijkse praktijk. Tegelijkertijd kan de inzet van het pgb in wooninitiatieven ook schuren of tot zeer onwenselijke situaties leiden. Budgethouders hebben eigen taken en verantwoordelijkheden, maar lijken soms onvoldoende pgb-vaardig. De keuze voor het pgb is ook niet altijd een bewuste en positieve keuze. Verstrekkers staan bovendien meer op afstand bij pgb-gefinancierde wooninitiatieven, omdat zij alleen een contract hebben met individuele cliënten en niet het wooninitiatief zelf.
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Jeugdwet houdt de IGJ toezicht op zorg- en jeugdhulpaanbieders. Dat geldt dus ook voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven. De inspectie ontvangt signalen, onderzoekt meldingen en schat risico’s in. Daarmee bepaalt de IGJ welke zorgaanbieder zij bezoekt en op welke wijze zij toezicht vormgeeft. De IGJ toetst of de zorg aansluit op de behoefte van cliënten, de ingezette zorgverleners voldoende deskundig zijn en of het bestuur stuurt op de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg. In de risico-prioritering heeft de IGJ bijzondere aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit betreft onder meer de zorg die geleverd wordt aan bewoners met een hoog zorgprofiel.
Niet alleen toezicht achteraf is van belang; ook de toegang aan de voorkant vraagt waarborgen voor goede zorg. Ik wil de kwaliteitswaarborgen rond pgb-gefinancierde wooninitiatieven verder versterken.
Allereerst is er het amendement Bushoff inzake de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Daarmee wordt de vergunningplicht uitgebreid. De vergunningplicht gaat gelden voor iedere zorginstelling, dus ook voor alle pgb-gefinancierde wooninitiatieven.
Ten tweede werk ik aan een transparantieregister kleinschalige wooninitiatieven, waarin alle kleinschalige wooninitiatieven overzichtelijk vindbaar zijn. Dat helpt de toezichthouders en verstrekkers.
Ten derde lanceerde ik vorige maand de website www.gesprekeigenregie.nl, die zorgt voor bewustwording van eigen regie (met of zonder pgb) in een wooninitiatief. Daarmee wil ik de cliënt en zijn naaste, maar ook wooninitiatieven zelf, bewustmaken van het belang van eigen regie. Ook dat draagt bij aan kwaliteit en kan helpen deze te borgen.
Ten vierde onderzoek ik met ZN/zorgkantoren, IGJ en de NZa wat we in de uitvoering nog kunnen verbeteren, bijvoorbeeld door contractering beter mogelijk te maken voor kleinschalige aanbieders. Bij gecontracteerde wooninitiatieven heeft het zorgkantoor directer zicht op het wooninitiatief. Een ander voorbeeld is de ruimte voor zorgkantoren om het pgb toe te kennen onder voorwaarden.
Ik ben doordrongen van het belang van dit onderwerp. Daarbij staat de kwaliteit van zorg voor cliënten voor mij voorop. Meerdere misstanden laten zien dat die in het geding kan komen. Mishandeling van cliënten en zorgverwaarlozing zijn onaanvaardbaar. De gebeurtenissen bij Aurora Borealis en Zonnehoeve roepen vragen op over de inzet van het pgb in wooninitiatieven. Tegelijkertijd neemt het aantal kleinschalige wooninitiatieven toe, ook met pgb. Daarom is er meer nodig. Voor de zomer deel ik met uw Kamer een pakket maatregelen over de inzet pgb in wooninitiatieven.
Heeft u ook het bericht «autistische Eline werd stiekem meegenomen naar Duivelsuitdrijving» gezien en de podcast van Omroep Brabant geluisterd? Gaat het hier ook over (gedeeltelijk) PGB-gefinancierde zorg?4 5
Ja, ik ben bekend met deze casus.
Bij de betreffende zorgboerderij is sprake van zorg in natura en zorg bekostigd met pgb.
Hoe is het toezicht bij deze zorgboerderij geregeld? Wanneer was het laatste bezoek van een verantwoordelijk toezichthouder?
Deze zorgboerderij is recent in beeld gekomen bij de IGJ. De zorgboerderij kwam in beeld door een aantal meldingen bij de IGJ en naar aanleiding van aandacht vanuit de media. De IGJ onderzoekt op dit moment de inhoud van deze meldingen. Zij zal op basis van haar onderzoek eventuele vervolgacties bepalen. De IGJ heeft niet eerder een bezoek gebracht aan deze zorgboerderij.
Wanneer en van wie kwamen de eerste signalen over misstanden? Hoe is dit opgepakt?
De IGJ ontving recent vijf meldingen over de zorgboerderij United Souls. De inspectie neemt de inhoud van de meldingen mee in haar regulier toezicht; zij bepaalt op basis daarvan eventuele vervolgacties.
Hoe kan het dat nota bene uit een openbare jaarrekening blijkt dat deze eenpersoonszaak in vijf jaar tijd 1,3 miljoen euro overhield en niemand ingreep? Vindt u dit een goede besteding van zorggeld?6
In de jeugdhulp hoort geen plaats te zijn voor (excessieve) winst(uitkeringen) die ten koste gaan van de kwaliteit, beschikbaarheid of toegankelijkheid van de jeugdhulp. Of er in dit geval sprake is van excessieve winst kan ik niet beoordelen. Dat is van meerdere factoren afhankelijk. Denk aan de juridische vorm van de organisatie en aan hoe het resultaat zich verhoudt tot de jeugdhulpinkomsten en eventuele overige inkomsten en activiteiten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatigheid van de jeugdhulp.
Om de risico’s bij (excessieve) winstuitkeringen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid tegen te gaan, heeft het Ministerie van VWS meerdere maatregelen in voorbereiding. Eén daarvan is het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (Wvbjz)» dat bepalingen bevat voor onder andere de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders. Ook krijgt de NZa hiermee een wettelijke toezichtstaak op de naleving van de met het wetsvoorstel geïntroduceerde verplichtingen voor een transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording. Verder is het wetsvoorstel «Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders» (Wibz) in voorbereiding. Dit wetsvoorstel voorziet onder meer in een norm voor integere bedrijfsvoering en extra handvatten voor het publieke toezicht op de integere bedrijfsvoering en winstuitkering. De opgenomen normen in dit wetsvoorstel zijn een aanvulling op bestaande vormen van zelfregulering en controle door het interne toezicht. Dit wetsvoorstel is onlangs naar de Raad van State verstuurd ter advisering.
Zou het enkele feit dat er jaar op jaar forse winsten worden gemaakt door een eenpersoonszaak niet al op zichzelf reden moeten zijn dat er ergens een alarmbel gaat rinkelen? Zo ja, bij wie?
Het klopt dat dit een belangrijk signaal kan zijn. Het is primair aan zorginkopende partijen (zorgverzekeraar, zorgkantoor en/of gemeente) om bij de contractering van de zorg en ondersteuning aandacht te hebben voor de financiële positie van zorgaanbieders. Daarnaast is het aan het externe toezicht om met deze en andere factoren rekening te houden in het risicogestuurde toezicht.
Wat is er concreet verandert na de maatregelen die uw voorgang al heeft aangekondigd in de brief eind 2019?7
In de aangehaalde brief wordt onder andere de Wtza als één van de maatregelen benoemd. Deze wet is per 1 januari 2022 inwerking getreden. De IGJ geeft aan dat zij, conform de doelstelling van de Wtza, door de meldplicht een beter beeld heeft van de nieuwe zorgaanbieders. De verkregen informatie wordt gebruikt voor de invulling van het risicogestuurd toezicht. Daarnaast is de openbare jaarverantwoording per 1 januari 2022 inwerking getreden. Verder heeft het Ministerie van VWS de Wibz in voorbereiding (zie beantwoording vraag14.
Vindt u nog steeds dat het niet nodig is om afspraken te maken over meer transparantie en eenduidigheid over de financiële bedrijfsvoering omdat het een «zware beperking van de ondernemingsrechtelijke zelforganisatie» zou zijn, zoals u eerder antwoordde op eerdere Kamervragen? Zo ja, hoe kunt u dit rijmen met de bezuinigingsopgave die nog niet is ingevuld, maar ten koste dreigt te gaan van de meest kwetsbare jongeren?8
Het is van belang dat zorgaanbieders investeren in een integere en professionele bedrijfsvoering en in mechanismen die borgen dat bedrijfsvoering transparant, integer en beheerst is. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Voor zorgaanbieders zijn daarom geen eenduidige regels over de transparante financiële bedrijfsvoering gesteld, als bedoeld in artikel 40a van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG).
De Regeling openbare jaarverantwoording (WMG) schrijft wel eenduidige modellen voor de financiële verantwoording en bijhorende waarderingsgrondslagen voor, met het oog op goed toezicht en meer transparantie in de zorgsector. Meer uniformiteit draagt bij aan beter inzicht in de zinnige, zuinige en zorgvuldige besteding van collectieve middelen. Eenduidige modellen maken het bovendien gemakkelijker om de financiële situatie van verschillende zorgaanbieders te vergelijken.
Het rapport 'Death, Despair and Destitution: The Human Costs of the EU’s Migration Policies' van Artsen zonder Grenzen |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de inzichten uit het rapport «Death, Despair and Destitution: The Human Costs of the EU’s Migration Policies» van Artsen zonder Grenzen en kunt u hierop reflecteren?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Kunt u reageren op de bewijzen van Artsen zonder Grenzen, zoals het groeiend aantal gewonde asielzoekers, dat het externaliseren van Europees migratiebeleid naar derde landen heeft geleid tot een groei aan geweld en mensenrechtenschendingen in derde landen?
Het kabinet is bekend met de zorgelijke berichten van Artsen zonder Grenzen over de behandeling van migranten en vluchtelingen in verschillende derde landen en is van mening dat de behandeling van migranten en vluchtelingen te allen tijde in lijn moet zijn met internationaal recht en mensenrechten, inclusief het beginsel van non-refoulement. Daar zet het kabinet zich ook voor in middels het versterken van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratieroutes en het versterken van adequate opvang in de regio. Het kabinet zoekt samenwerking met deze landen over de volle breedte van de migratie-agenda, ook op het gebied van asiel en bescherming. In dat verband vindt het kabinet het belangrijk dat het migratie- en asielmanagement in desbetreffende landen beter wordt ingericht, in lijn met internationale standaarden. De gesprekken die het kabinet met verschillende partnerlanden voert vormen ook een platform om zorgen over behandeling van migranten en vluchtelingen aan te kaarten, en dat doet het kabinet ook.
Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat Nederland respect voor mensenrechten benadrukt als essentieel onderdeel van elke samenwerking met derde landen?
Nederland en de EU zetten in op een brede samenwerking met derde landen die is gestoeld op gelijkwaardigheid en reciprociteit. Deze samenwerking is niet enkel gericht op migratie, maar behelst ook andere prioriteiten zoals economische samenwerking, de groene transitie en jongeren, onderwijs en werkgelegenheid. Deze samenwerking moet altijd in lijn zijn met Internationaal en Europees recht, waaronder ook mensenrechten vallen. Nederland zet zich ervoor in dat in de samenwerking van de EU met derde landen het respecteren van mensenrechten is geborgd en wordt gemonitord. Het kabinet benadrukt het belang van naleving en de monitoring van mensenrechten ook in Europese vergaderingen en gesprekken, zowel met de Commissie als lidstaten en partnerlanden. De dialogen die Nederland en de Unie voeren bieden hiervoor een platform. In het geval van Tunesië wordt bijvoorbeeld zowel vanuit Nederland als EU structureel de mensenrechtensituatie onder de aandacht gebracht bij de Tunesische autoriteiten. Dit betreft ook de verbetering van de opvang en bescherming van migranten en vluchtelingen. Hierin wordt ook samengewerkt met VN-partners.
Bent u bereid om de steun van Nederland voor dergelijke samenwerking op te zeggen zolang er sprake is van mensenrechtenschendingen?
Zoals in het antwoord op de vraag hierboven is beschreven, gebruiken Nederland en de EU brede partnerschappen om zorgen over de behandeling van vluchtelingen en migranten aan te kaarten en bij te dragen aan verbetering van de mensenrechtensituatie.
Kunt u reageren op de structurele signalen van buitensporig geweld, marteling, mensensmokkel en dwangarbeid in Libische detentiecentra?
Over dit onderwerp zijn op 21 februari jl. vragen gesteld door het lid Piri (GroenLinks-PvdA). Graag verwijst het kabinet naar de beantwoording op deze vragen voor een uitgebreide reactie over detentiecentra in Libië1.
Hoe verhoudt het door de EU-gefinancierde principe van pullbacks in landen als Libië en Tunesië zich tot het principe van non-refoulement?
Het beginsel van non-refoulement is één van de kernelementen in het VN-Vluchtelingenverdrag en onderdeel van het internationaal gewoonterecht. Dit beginsel wordt beschermd door verschillende internationale verdragen waar ook Nederland partij bij is, waaronder het VN-Antifolterverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Ten aanzien van landen als Libië en Tunesië verleent de EU verschillende soorten steun aan diverse actoren, over een brede agenda onder andere in het kader van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratie routes. Dat betreft onder meer bescherming en opvang van migranten en vluchtelingen, migratie-management, waaronder steun aan kustwachtautoriteiten, op gebied van Search and Rescueen het verbeteren van de mensenrechtensituatie en versterking van de rechtstaat. De Europese steun aan de Tunesische en Libische kustwachtautoriteiten draagt bij aan de versterking van de Search and Rescue-capaciteit van de betreffende actoren.2 Dat is wenselijk, wat onverlet laat dat – zoals boven vermeld – handelingen van de kustwachtautoriteiten altijd in overeenstemming met internationaal recht, waaronder het beginsel van non-refoulement, moeten gebeuren. Indien daaromtrent zorgen bestaan, brengt het kabinet dat daar waar relevant op in gesprekken met autoriteiten en vraagt het ook de Europese Commissie dat te doen.
Hoe verhouden deze signalen zich tot artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie, waarin gesteld wordt al het EU externe beleid, waaronder migratiebeleid, dient te voldoen aan internationaal recht en het Handvest van de grondrechten van de EU?
Op grond van artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) berust het internationaal optreden van de Unie op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen en is het daar ook op gericht. Onder deze beginselen valt ook het internationaal recht, zoals het Handvest van de Verenigde Naties. Hieruit volgt dat de Unie ernaar streeft betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen die deze beginselen delen. Volgens het tweede lid bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk beleid en optreden en beijvert het zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, met doelstellingen als consolidering en ondersteuning van de rechtsstaat en mensenrechten. Artikel 21, lid 3, VEU bepaalt dat de Unie de betreffende beginselen eerbiedigt en de genoemde doelstellingennastreeft bij de bepaling en de uitvoering van het externe optreden.
Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen volgt is er in de samenwerking met derde landen uitdrukkelijk aandacht voor voornoemde doelstellingen en vormt de naleving van internationaal en Europees recht altijd het uitgangspunt in partnerschappen met derde landen.
Kunt u reflecteren op de bevindingen van Artsen zonder Grenzen waarbij een groot percentage van patiënten verwondingen hebben opgelopen als gevolg van grenshekken, prikkeldraad en grensmuren?
Het is zorgelijk dat migranten ernstige verwondingen oplopen als gevolg van grensbarrières.
EU-lidstaten en de Schengengeassocieerde landen (Schengenstaten) dienen op grond van de Schengengrenscode bij de bewaking en het beheer van de EU-buitengrenzen, ook in het voorkomen van onrechtmatige grensoverschrijdingen, volledig te handelen met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest van de Grondrechten en het toepasselijke Internationale recht. EU-regelgeving biedt Schengenstaten veel ruimte om te bepalen met welke maatregelen en instrumenten zij de buitengrens bewaken. Diverse Schengenstaten maken op delen van hun grenzen al geruime tijd gebruik van fysieke grensbarrières. De herziene Schengengrenscode biedt hiervoor een grondslag. De uitvoering van de grensbewaking door Schengenstaten wordt geëvalueerd volgens het Schengenevaluatiemechanisme, waar ook fundamentele rechten een onderdeel van zijn. Zie ook het antwoord op vragen 9 t/m 11.
Het kabinet heeft begrip voor de positie van Schengenstaten met lange, moeilijk te controleren buitengrenzen (bijvoorbeeld vanwege geografische kenmerken), om in voorkomende gevallen op delen van hun buitengrenzen gebruik te maken van fysieke grensbarrières. Voor effectief Europees buitengrensbeheer acht het kabinet een integraal pakket aan grensbeheermaatregelen noodzakelijk, waar grensbewaking, grenscontrole, innovatieve technieken, gebruik van informatie en risicoanalyse, en fysieke grensbarrières onderdeel van kunnen zijn.
In welke gevallen hebben monitoringsmechanismen aan de grens geleid tot effectieve monitoring en het ter verantwoording roepen van lidstaten of organisaties die geweld uitoefenen aan grensovergangen?
Zoals in verschillende bovenstaande antwoorden is aangegeven, benadrukt het kabinet dat het beheer van de EU-buitengrenzen, dat onder verantwoordelijkheid van de Schengenstaten plaatsvindt, met inachtneming van het Europees en internationaal recht op het gebied van mensenrechten moet worden uitgevoerd. De Europese Commissie dient hier als hoedster van de EU-verdragen op toe te zien. Het kabinet vraagt hier in Europese en bilaterale gesprekken aandacht voor.
Het Europese kader kent reeds diverse monitoringsmechanismen. Zo worden alle Schengenstaten geëvalueerd op de toepassing van het Schengenacquis volgens het Schengenevaluatiemechanisme. Schengenstaten worden daarbij ook geëvalueerd op de waarborging van fundamentele rechten. Dit element is verstevigd in de nieuwe Schengenevaluatieverordening, die sinds 1 oktober 2022 van toepassing is.3 Schengenstaten dienen actie te ondernemen naar aanleiding van een aanbeveling. De Commissie en de Raad zien hierop toe. Indien een Schengenstaat een aanbeveling niet opvolgt, is verdere bespreking in de Raad mogelijk. Een tweede vorm van monitoring gebeurt door de grondrechtenadviseur van Frontex, waar het de inzet van het Agentschap betreft. Hij levert gevraagd en ongevraagd onafhankelijk advies over alle activiteiten van het Agentschap. Zijn activiteiten hebben er onder andere toe geleid dat de monitoring op het vlak van fundamentele rechten geïntensiveerd is en dat er met een aantal lidstaten verbetermaatregelen zijn genomen om te zorgen voor een betere waarborging van fundamentele rechten. Ten slotte verplichten de nog te implementeren screeningsverordening en de asielprocedureverordening bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact vanaf 2026 Schengenstaten te voorzien in een onafhankelijk monitorings- en toezichtmechanisme. Deze mechanismen moeten tijdens de screening en de grensprocedure toezien op de naleving van het Unierecht en het internationaal recht inzake de waarborging van een aantal belangrijke beginselen, zoals de toegang tot de asielprocedure. In de screeningsverordening worden de voorwaarden daarvoor nader uitgewerkt. Ook kunnen lidstaten het EU-grondrechtenagentschap verzoeken om hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een dergelijk mechanisme, inclusief de waarborgen voor de onafhankelijkheid van het mechanisme. Het kabinet juicht dat toe en ziet de implementatie van het Pact tegemoet.
Daarnaast is het kabinet er voorstander van dat lidstaten zelf een (nationaal) onafhankelijk monitoringsmechanisme ten aanzien van grensbeheer opzetten. De Europese Commissie, met steun van het kabinet, heeft daar de afgelopen jaren doorlopend op aangedrongen. Lidstaten als Bulgarije, Kroatië en Griekenland zetten, met betrokkenheid van de Commissie, reeds dergelijke mechanismen op of versterken deze. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom deze mechanismen en hecht, conform de richtsnoeren van het Grondrechtenagentschap op dit vlak,4 aan een onafhankelijk monitoring- en toezichtmechanisme. Zo is eerder bijvoorbeeld met Kroatië gesproken over de opzet van het mechanisme en de opvolging van de aanbevelingen. Ook heeft het kabinet bij de appreciatie van de fact-finding missie in Bulgarije in november 2023, de verbetering van het onafhankelijk monitorings- en toezichtmechanisme op de waarborging van fundamentele rechten als aandachtspunt aangemerkt. De structurele opvolging van aanbevelingen verdient blijvende aandacht van de Bulgaarse autoriteiten. Het kabinet zal dit blijven volgen en zich hierover uitspreken.
Tot slot nam het kabinet het voorstel voor een nationaal onafhankelijk monitoringsmechanisme op in de non-paper over grensbeheer ten behoeve van de nieuwe Europese Commissie5. De voornoemde richtsnoeren van het Grondrechtenagentschap sluiten aan bij de inhoudelijke wens van het kabinet ten aanzien van de vormgeving daarvan.
Welke consequenties zijn hieraan verbonden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke voorstellen gaat u doen om ervoor te zorgen dat de monitoringsmechanismen in alle gevallen leiden tot effectieve opvolging?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er een zero-tolerance beleid zou moeten zijn voor ongeoorloofd geweld aan de Europese buitengrenzen? En zo ja, hoe gaat u dit afdwingen?
Zoals uiteengezet in voorgaande antwoorden benadrukt het kabinet dat het beheer van de EU-buitengrenzen, dat onder verantwoordelijkheid van de lidstaten plaatsvindt, met inachtneming van het Europees en internationaal recht op het gebied van mensenrechten moet worden uitgevoerd. De Europese Commissie dient hier als hoedster van de EU-verdragen op toe te zien. Het kabinet vraagt hier in Europese en bilaterale gesprekken doorlopend aandacht voor.
Klopt het dat in de lucht inzetbare middelen door Frontex worden ingezet om onderscheppingen van de Libische kustwacht te faciliteren?
Over dit onderwerp zijn op 21 februari jl. vragen gesteld door het lid Piri (GroenLinks-PvdA). Graag verwijst het kabinet naar de beantwoording op deze vragen voor een uitgebreide reactie ten aanzien van de rol van Frontex en het delen van informatie met Libië.6
Hoe verhoudt zich dit tot artikel 6 van de Articles on the Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts (ARSIWA)?
Artikel 6 van de ARSIWA gaat over de aansprakelijkheid van de staat die een orgaan ter beschikking stelt aan een andere staat. Frontex is geen staat, maar een orgaan van de Europese Unie met eigen rechtspersoonlijkheid.7 Artikel 6 van de ARSIWA is daarom niet van toepassing op het handelen van Frontex.
Onder internationaal recht wordt het handelen van een (orgaan van een) internationale organisatie met eigen rechtspersoonlijkheid toegerekend aan die organisatie. Dat betekent dat het handelen van Frontex in eerste instantie aan de Europese Unie, en niet aan een lidstaat, toegerekend moet worden. Enkel het lidmaatschap van de Europese Unie maakt een staat nog niet juridisch verantwoordelijk. Voor zover de vraag ziet op de aansprakelijkheid voor organen van Nederland die ter beschikking gesteld worden aan Frontex, wordt dit geregeld in artikel 7 van de Artikelen inzake aansprakelijkheid van internationale organisaties. Op grond daarvan moet het handelen van een aan Frontex ter beschikking gesteld orgaan van Nederland toegerekend worden aan Frontex.
Voor meer details over de kwestie van aansprakelijkheid voor het handelen van Frontex verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 4 november 2022.8
Welke stappen gaat u nemen om Malta ter verantwoording te roepen met betrekking tot de signalen dat Malta gevaarlijke situaties op zee onder haar verantwoordelijkheid heeft genegeerd en daarbij moedwillig de levens van asielzoekers geriskeerd, alsook actief hulp geweigerd heeft?
Het kabinet wil voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel.
Zoals hierboven gesteld is het de taak van de Commissie om als hoedster van de verdragen toe te zien op de naleving van het Unie recht en actie te ondernemen indien er sprake is van een schending van het recht. De Commissie heeft hiertoe, op basis van de EU-verdragen, diverse middelen tot haar beschikking. Het kabinet moedigt de Commissie doorlopend aan deze in te zetten waar het de naleving van Europees asiel- en migratierecht betreft. In bilaterale gesprekken benadrukt Nederland tevens het belang van respect voor fundamentele rechten.
Het kabinet heeft, gezien de aantallen migranten die de levensgevaarlijke oversteek naar de EU maken via zee, meermaals in EU-verband opgeroepen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om verdrinkingen te voorkomen en tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen. Uitgangspunt is daarbij het versterken van Search and Rescue (SAR) met goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit, en het duidelijk vaststellen van SAR-zones en veilige havens. Het kabinet verwelkomt de gesprekken die hierover gevoerd worden op Europees niveau, onder andere in de SAR-Contact Group onder leiding van de Europese Commissie. Hier wordt onder andere gesproken over het verbeteren van onderlinge samenwerking tussen landen in het Middellandse Zeegebied, alsook met Europese agentschappen, zoals Frontex en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.
Waar het Italië betreft, is het aan de Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om erop toe te zien dat de wetgeving verenigbaar is met het Unierecht. In algemene zin is het kabinet van mening dat het internationaal recht staten, en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat, verplicht onmiddellijk hulp te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft voor de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven. Staten dienen volgens het kabinet conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen.
Voor een uitgebreidere uiteenzetting van het internationaalrechtelijk kader in geval van SAR en de Italiaanse wetgeving verwijst het kabinet graag naar beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Kröger.9
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Artsen zonder Grenzen haar werk mag doen en niet onnodig vertraagd wordt door bijvoorbeeld de Italiaanse maritieme autoriteiten, waarbij mensenlevens onnodig geriskeerd worden?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat situaties zoals met de schipbreuk van de Adriana, mede veroorzaakt door gevaarlijke tactieken van de Griekse kustwacht, niet opnieuw voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat hulpverleners van niet-gouvernementele organisaties (ngo's) door Europese lidstaten niet langer gecriminaliseerd en/of vervolgd worden?
Het kabinet benadrukt dat het tegengaan van het verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde het uitgangspunt moet blijven. Tegelijkertijd dienen activiteiten niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die geregeld mensenlevens op het spel zetten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten hier onderzoek naar te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het openbaar ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood door organisaties, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel expliciet bij wet uitsluiten. Tenslotte hangt het van de individuele omstandigheden van een geval af of vervolging wenselijk is, en kan daarbij indien aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden worden besloten om niet over te gaan tot strafvervolging. In Nederland kunnen de algemene strafuitsluitingsgronden in het Wetboek van Strafrecht in de weg staan aan strafbaarheid in gevallen van humanitaire hulp.
In Europees verband onderschrijft de regering deze benadering, ook in relatie tot het voorstel voor de nieuwe mensensmokkelrichtlijn dat zich tot doel stelt de strafrechtelijke benadering van mensensmokkel in de EU juist verder te harmoniseren. Nederland benoemde dan ook recent tijdens de JBZ-raad van 4 en 5 maart 2024 dat het van belang is dat zuivere humanitaire hulpverlening niet wordt vervolgd. Echter acht het kabinet in dit verband een expliciete humanitaire clausule in de operationele tekst van de richtlijn niet noodzakelijk of effectief. Het kabinet verwijst naar beantwoording van vragen van de Eerste Kamer over dit onderwerp voor een uitgebreidere toelichting op dit vraagstuk.10
Welke stappen neemt u om naast het bemoeilijken van de Middellandse zeeroute ook legale en veilige migratieroutes te faciliteren?
Er bestaan veel manieren om op een reguliere en veilige manier naar de Europese Unie te komen voor bijvoorbeeld gezin, studie of werk. Naast nationale regelingen van de verschillende EU-lidstaten bestaan er zeven EU-brede richtlijnen op het vlak van (reguliere) toelating en verblijf.
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt. Om de behoeftes van Lidstaten op legale migratie beter te matchen met aanbod uit derde landen, zet de Europese Commissie zich in om afspraken te maken met derde landen om behoeftes van Lidstaten op het gebied van legale migratie te matchen met aanbod uit derde landen via de zogeheten Talentpartnerschappen. Het kabinet ziet deze talentpartnerschappen niet op zichzelf als oplossing voor tekorten op de arbeidsmarkt11. Op dit moment wordt er gesproken vanuit de Commissie met Tunesië Marokko, Egypte, Bangladesh en Pakistan. Nederland sluit in de rol van observer aan bij de gesprekken met Marokko, Egypte en Tunesië voor zover dat vrijblijvend mogelijk is. Ook wordt in Raadsverband gesproken over een door de Europese Commissie voorgestelde verordening ter oprichting van een EU-Talentenpool, die de match tussen EU-werkgevers en (aspirant-)werknemers uit derde landen moet verbeteren. Het kabinet zet zich daarbij in de onderhandelingen over het voorstel wel actief in om het instrument zo vorm te geven dat de in het BNC-fiche genoemde bezwaren en vragen zo goed als mogelijk en adequaat worden geadresseerd.12 Een eventueel besluit tot daadwerkelijke deelname aan een talentpartnerschap of EU-talentpool is aan een volgend kabinet.
Daarnaast wordt met de EU verordening tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (hervestigingsverordening), die deel uitmaakt van het Asiel- en Migratiepact, voorzien in een gemeenschappelijke aanpak voor het hervestigingsbeleid van lidstaten. Deze verordening kan bijdragen aan het vervullen van de mondiale behoeften aan hervestiging en humanitaire toelating, partnerschappen met derde landen versterken en bijdragen aan solidariteit. Daarnaast kan het de druk verlichten op landen in regio's die grote groepen vluchtelingen opvangen door het bevorderen en verbeteren van de capaciteit en de opvang- en beschermingsvoorwaarden en door het verminderen van irreguliere en gevaarlijke doorreizen van personen die internationale bescherming nodig hebben.
Hoeveel asielzoekers op de vlucht hebben ook daadwerkelijk in de praktijk toegang tot legale en veilige routes?
Het is niet mogelijk op voorhand uitspraken te doen over de toelaatbaarheid van een dergelijke grote en diverse groep.
Voor toelating op grond van hervestiging moeten mensen zich eerst melden bij UNHCR. UNHCR beoordeelt of iemand vluchteling is en vervolgens of iemand ook in aanmerking komt om te worden voorgedragen voor hervestiging. In de Projected Global Resettlement Needs noteert UNHCR jaarlijks de hervestigingsnoden. Wereldwijd dragen meerdere landen, waaronder Nederland, met uiteenlopende aantallen bij aan die hervestiging. Daarnaast kennen wereldwijd meerdere landen ook andere legale en veilige routes in de vorm van humanitaire toelating- of sponsorprogramma's voor personen die (internationale) bescherming nodig hebben.
Voor reguliere toelating, voor bijvoorbeeld werk of studie, geldt in de regel dat per aanvraag wordt beoordeeld of een vreemdeling voor een vergunning in aanmerking komt.
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar welke barrières er zijn om legale en veilige routes toegankelijk te maken en deze barrières vervolgens weg te nemen?
Toegankelijkheid van «legale routes» hangt samen met onder meer quota voor hervestiging, inhoudelijke voorwaarden voor verblijfsvergunningen en, in elk geval in de Nederlandse context, het principe dat de machtiging tot voorlopig verblijf en de verblijfsvergunning in land van herkomst of land van bestendig verblijf dienen te worden aangevraagd. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een nader onderzoek naar dit stelsel. Of dit mogelijk in de komende periode opportuun kan zijn is aan een volgend kabinet.
Bent u bereid om te onderzoeken welke effecten het vervangen van ontvangstcentra door detentiecentra heeft op het mentale welzijn van asielzoekers?
De asielgrensprocedure moet bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact vanaf 2026 verplicht worden toegepast als de aanvrager een nationaliteit van een land bezit waarbij het Europese gemiddelde inwilligingspercentage lager is dan 20%, er gronden zijn om de aanvrager te beschouwen als een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid, of als de aanvrager probeert de autoriteiten te misleiden.
Het is van belang dat personen die niet aan de voorwaarden voldoen om toegang te krijgen tot de EU, niet alsnog toegang krijgen. Waar mogelijk nemen lidstaten stappen om op andere wijze dan door detentie de verdere inreis te voorkomen. Daar komt bij dat bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact per 2026, de opvangrichtlijn, asielprocedureverordening en de grensterugkeerprocedureverordening bepalen dat het opleggen van grensdetentie een ultimum remedium is, dat enkel mag worden opgelegd wanneer een lichter middel niet doeltreffend is. Waar dit in de geografie van de EU-lidstaat niet anders kan om inreis te voorkomen, zal detentie aan de orde zijn. Grensdetentie wordt in Nederland aangevangen met een medische check door het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Daarnaast kan een vreemdeling altijd een verzoek indienen om een arts te consulteren. Waar nodig wordt zorg geboden. Wanneer er indicaties bestaan dat een vreemdeling kampt met complexe psychiatrische problemen, dan kan de vreemdeling worden overgeplaatst naar het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht. Hiermee is aandacht voor het mentale welzijn van de asielzoekers die naar een detentiecentrum gaan. Ik zie dan ook geen aanleiding om onderzoek te doen.
Hoe zal u garanderen dat asielzoekers in Nederland, maar ook in andere Europese landen, toegang blijven houden tot adequate fysieke en mentale gezondheidszorg?
Ieder land is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het zorgstelsel in dat land. Dat geldt derhalve ook voor de toegang tot de fysieke en mentale gezondheidszorg. In Nederland maken asielzoekers gebruik van reguliere zorginstellingen en is de toegang tot medische zorg, zowel fysiek als mentaal, geborgd via de GezondheidsZorg Asielzoekers. Op nagenoeg alle asielzoekerscentra en op veel andere opvanglocaties is een huisartsenpraktijk aanwezig. Binnen die praktijk werkt ook een zogeheten Praktijkondersteuner GGZ. Ook hiermee is een laagdrempelige toegang tot zorg geborgd. Mocht het nodig zijn dan kan de huisarts doorverwijzen naar vervolgzorg. Ter verbetering van de mentale gezondheid worden ook programma’s aangeboden, zoals Bamboo, gericht op het herkennen en erkennen van mentale problematiek bij volwassen en jongeren en indien nodig het doorverwijzen naar specialistische zorg. Verder worden er door verschillende organisaties activiteiten aangeboden die zien op het mentale welzijn van kinderen en jongeren in de opvang. Ook niet-gouvernementele organisaties zoals Save the Children en WarChild, maar ook het Nederlandse Rode Kruis, bieden geregeld geestelijke en psychosociale steun aan asielzoekers in Nederland. Zij putten daarbij uit kennis en ervaring die zij elders in de wereld opdoen bij de integratie van MHPSS (Mental Health and Psychosocial Support, geestelijke gezondheid en psychosociale steun) in humanitaire respons en in hun werk met en voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Dit is een thema waarop het Ministerie van Buitenlandse Zaken internationaal actief: Nederland is internationaal aanjager van integratie van MHPSS in humanitaire actie, in vredesopbouw en in inspanningen gericht op ontheemden en gastgemeenschappen. Nederland werkt daarbij behalve met Nederlandse en internationale NGOs ook nauw samen met organisaties zoals UNICEF, UNHCR, IOM, en de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging. Een aantal van deze organisaties is ook binnen de Europese Unie actief.
Herkent u de signalen dat asielzoekers in bijvoorbeeld Griekenland en Italië onvoldoende toegang hebben tot een eerlijke procedure, voldoende informatie, ondersteuning en gezondheidszorg?
Ik herken dat in de asiel- en opvangstelsels van sommige lidstaten, op onderdelen, gebreken kunnen zitten of zaten. Die gebreken konden bijvoorbeeld ook aanleiding zijn om onder de Dublinverordening (tijdelijk) geen asielzoekers vanuit Nederland aan die lidstaten over te dragen. Met betrekking tot de in uw vraag genoemde lidstaten, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat, hoewel de opvang en asielprocedure in Griekenland is verbeterd, een belangrijk aandachtspunt de zeer beperkte toegang van asielzoekers tot gratis rechtsbijstand tijdens hun beroepsprocedure is. In een uitspraak van 26 april 2023 leidde de Afdeling uit de berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten af dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn en ten gevolge tijdelijk geen asielzoekers onder de Dublinverordening overgedragen kunnen worden aan dat land.
Meer in het algemeen wil ik opmerken dat het taak is van de Europese Commissie om erop toe te zien dat de asielprocedures in de lidstaten in lijn zijn met de Europese asielrichtlijnen- en verordeningen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat overal in de EU asielzoekers aanspraak kunnen maken op een humane en eerlijke procedure, alsook toegang tot zorg?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere lidstaat om de nationale asiel- en opvangprocedure in te richten conform het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, d.w.z. het wetgevingspakket van de EU waarbij internationale bescherming is geregeld. In de EU asielwetgeving is ook geregeld dat lidstaten asielzoekers toegang moeten bieden tot de gezondheidszorg die zij nodig hebben. Daarbij is, zoals ook eerder aangegeven, het de taak van de Commissie om hierop toe te zien. Verder heeft het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) tot taak de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Het Agentschap gaat ook toezicht houden op de nationale autoriteiten via een monitoringmechanisme. Dit mechanisme beoogt mogelijke tekortkomingen in de asiel- en opvangstelsels van lidstaten te voorkomen en identificeren.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat crisissituaties zoals in 2022 in Ter Apel opnieuw voorkomen, zeker nu het Rode Kruis hiervoor opnieuw waarschuwt?
Om te zorgen dat het COA aan iedereen een opvangplek kan blijven bieden, zijn verschillende maatregelen genomen. Het COA plaatst statushouders in hotels om extra asielopvangcapaciteit te realiseren. Voorts is middels de brief van 15 april jl.13 een uitvraag gedaan aan de commissarissen van de Koning om in totaal en op zeer korte termijn tijdelijke spoedopvang te realiseren en op termijn in iedere provincie een extra grote opvanglocatie te realiseren. Vanuit het Rijk wordt hier grond voor beschikbaar gesteld. Via deze lijnen moeten in de komende periode voldoende opvangplekken gerealiseerd worden om uit te crisissituatie van 2022 te blijven.
Daarnaast zijn ook lessen getrokken uit de crisis en wordt er voortdurend samen met maatschappelijke partners, zoals het Rode Kruis, geschakeld en wordt ook mede in samenwerking met hen snel opgeschaald om snel nieuwe opvanglocaties te realiseren.
Kunt u reflecteren op de conclusie, die ook door andere onderzoeken meermaals bewezen is, dat geweld aan de Europese buitengrenzen en het sluiten van grenzen leidt tot het nemen van nog gevaarlijkere routes en daarmee bijvoorbeeld mensensmokkelaars in de kaart speelt?
Allereerst onderstreept het kabinet nogmaals dat lidstaten bij de uitvoering van hun taken op het gebied van grensbewaking volledig dienen te handelen met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest van de Grondrechten en het toepasselijke internationale recht. Geweld tegen personen met als doel hen te belemmeren in de uitoefeningen van hun rechten, mag daar nooit onderdeel van zijn.
Daarbij is het tegengaan van mensensmokkel en het ontwrichten van criminele smokkelnetwerken een prioriteit voor het kabinet, juist om te voorkomen dat mensensmokkelaars en de netwerken daarachter vaak uit cynisch winstbejag misbruik maken van de situatie van de mensen die op hen een beroep doen. Het kabinet heeft een brede inzet. Zo werkt Nederland onder andere aan het tegengaan van mensensmokkel middels verschillende initiatieven en projecten samen met andere lidstaten, derde landen, internationale organisaties zoals UNODC, en EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust en Frontex om mensensmokkel te bestrijden. Dit vindt bijvoorbeeld plaats binnen het European Multidisciplinair Platform Against Crime Threats (EMPACT), waarbij Nederland deelneemt aan verschillende acties gericht op het tegengaan van mensensmokkel met landen binnen en buiten de EU. Tegelijkertijd is de aanpak van mensensmokkel enkel effectief als naast het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken, ook aandacht uitgaat naar de lokale realiteit waarbij migranten smokkelaars evenwel zien als dienstverleners. Daarom wordt ook ingezet op preventie en voorlichting in derde landen om bewustwording over de risico’s van irreguliere migratie te vergroten en veilige en ordelijke migratie te bevorderen.
Het bericht 'Ingrijpend miljardenpakket voor opkoop boeren moet koude sanering veestapel voorkomen' |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Caroline van der Plas (BBB), Geert Wilders (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een toelichting geven op de berichtgeving waarin wordt gesteld dat u voornemens bent om een aantal maatregelen uit te werken naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Campen?1
Het kabinet wil voorkomen dat bedrijven, die passen in het landbouwsysteem van de toekomst, gaan omvallen vanwege de situatie op de mestmarkt en wil voorkomen dat er een ongecontroleerde koude sanering plaatsvindt en -conform de aangenomen motie Grinwis2- voorkomen dat er generieke kortingen plaats moeten gaan vinden. Het is onvermijdelijk dat er maatregelen worden getroffen om dit te voorkomen. De Kamer heeft daarnaast met de motie Van Campen3 het kabinet verzocht om een plan van aanpak te maken om een mogelijke mestcrisis het hoofd te bieden. Over de uitvoering van deze motie heb ik meerdere malen met de Kamer gesproken, en daarbij is door woordvoerders ingebracht dat er breed gekeken zou moeten worden naar alle mogelijk maatregelen om de situatie op de mestmarkt te verlichten. Er zijn noch in de motie Van Campen, noch in genoemde gedachtewisselingen daarover met de Kamer, voorbehouden gemaakt over de elementen die wel of geen onderdeel zouden mogen uitmaken van het plan van aanpak. Zoals ook door mij aangegeven in die wisselingen met de Kamer, zijn er geen simpele oplossingen voor de situatie op de mestmarkt, omdat met het vervallen van de derogatie, onder meer vanwege onvoldoende voortgang op de verbetering van de waterkwaliteit, de mestplaatsingsruimte substantieel afneemt. Het kabinet heeft de afgelopen maanden diepgaand en breed gekeken wat de inhoud van dit plan van aanpak zou kunnen en moeten zijn en wat daarvan de haalbaarheid en de effecten zouden kunnen zijn. Voor de situatie die gedurende vele decennia is ontstaan, zijn geen eenvoudige of pijnloze oplossingen, om de balans tussen mestproductie en mestplaatsing te herstellen. De afgelopen periode heb ik ook intensief gesproken met de agrarische sector, wetenschappers, de banken en de zuivelindustrie.
Ter uitvoering van de motie heeft het kabinet een samenhangend plan van aanpak in voorbereiding. Naar aanleiding van uw vraag 4 treft u in de bijlage de elementen van dit plan van aanpak. Het voorgenomen plan van aanpak is wel nadrukkelijk een samenhangend geheel aan gebalanceerde maatregelen, die elkaar versterken en niet los van elkaar kunnen worden gezien. Nadrukkelijk wordt daarbij aangetekend dat deze maatregelen ook Europeesrechtelijke dimensies kennen. Daar waar er middelen benodigd zijn voor maatregelen, zijn deze indicatief genoemd. Het plan van aanpak dat in overweging is, is breed en bevat verschillende elementen die de druk op de mestmarkt moeten verlichten. Een beëindigingsregeling is slechts één van de onderdelen van dit samenhangende pakket en vormt flankerend beleid bij de overige onderdelen van het pakket en is tegelijkertijd op zichzelf staand, zonder flankerende regelgeving, veel minder effectief. Het gaat hier nadrukkelijk om een samenhangend en integraal plan van aanpak met verschillende maatregelen die invloed hebben op mestproductie, mestplaatsing en mestverwerking/export.
Deelt u de mening dat deze motie vraagt om een plan van aanpak om de mestcrisis het hoofd te bieden en niet in de eerste plaats om een uitkoopregeling voor boeren zoals de berichtgeving in de Telegraaf suggereert?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om tijdens deze formatiefase geen nieuw beleid met uitbreiding van uitkoopregelingen af te kondigen?
Er zijn grote zorgen in de agrarische sector over de druk op de mestmarkt en de stijgende mestafzetkosten. Met de afbouw van de derogatie neemt deze spanning op de mestmarkt, die boerenbedrijven en hun gezinnen stevig raakt, nog verder toe. Ook jonge boeren delen hun zorgen en zien de toekomst van hun bedrijf somber in. Het verdienvermogen van boeren staat met de uitdagingen op het boerenerf en deze oplopende kosten voor mestafzet, behoorlijk onder druk. De zorg bestaat dat deze situatie zal leiden tot ongerichte faillissementen van in de kerngezonde bedrijven. Veehouderijen met meer mest dan zij op eigen grond mogen plaatsen, uitgedrukt in stikstof en/of fosfaat, hebben een mestoverschot en moeten dat afvoeren van het bedrijf. In 2023 hebben veehouderijen met een mestoverschot veelal meer moeite gehad om hun mest af te zetten. Waar 2022 een relatief goed jaar was om dierlijke mest af te zetten tegen relatief lage kosten, omdat de kunstmestprijzen hoog waren en de weersomstandigheden goed, was dat in 2023 niet het geval. De mestafzetprijzen, de vergoeding om mest af te nemen, zijn in 2023 na een nat voorjaar fors gestegen. Door het natte voorjaar konden akkerbouwers niet of minder bemesten met drijfmest, maar kozen zij deels voor het gebruik van kunstmest. Daarnaast is door maatregelen samenhangend met de derogatiebeschikking, zoals de invoering van bufferstroken, de aanwijzing van nutriënten verontreinigde gebieden en (de eerste stap in) de afbouw van de dierlijke stikstof mestgift op derogatiebedrijven, de plaatsingsruimte voor dierlijke mest afgenomen.
Met name de verdere afbouw van de derogatie heeft een groot effect op de mestmarkt in de komende jaren. De plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest neemt voor elke individueel bedrijf met een derogatievergunning af (tot 170 kilogram (kg). stikstof per hectare in 2026). De mate van afname van de plaatsingsruimte verschilt per bedrijf. Nationaal neemt hiermee de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest af. Het Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM) heeft een inschatting gemaakt van de totale hoeveelheid (uitgedrukt in miljoen kg stikstof). Deze vermindering van plaatsingsruime is ongeveer 65 miljoen kg stikstof in 2026 (53 miljoen kg stikstof door afbouw derogatie en naar schatting ongeveer 12 miljoen kg stikstof in verband met invoering bufferstroken). Wat betreft fosfaat heeft alleen de invoering van bufferstroken een effect op de plaatsingsruimte, waardoor de plaatsingsruimte voor fosfaat slechts in beperkte mate verandert. Kortom, de mestmarkt zal verder uit balans raken omdat de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest verder afneemt, terwijl de mestproductie zonder maatregelen niet evenredig zal afnemen. Dat heeft grote financiële gevolgen voor bedrijven die mest moeten afvoeren, met name voor melkveebedrijven en varkensbedrijven. Tot slot leidt de situatie zonder derogatie tot meer kunstmestgebruik, dat leidt tot CO2-emissie en hogere aankoopkosten voor agrarische ondernemers.
Gezien de moeilijke situatie op de mestmarkt en de wens vanuit sectorpartijen en de Tweede Kamer (motie Flach c.s., Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 76) heb ik met de Europese Commissie besproken of een nieuw derogatieverzoek mogelijk is. Een hogere norm dan 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare op grasland of voor bedrijven met grotendeels grasland is milieukundig vanuit de waterkwaliteit goed te onderbouwen, op basis waarvan de EC aan Nederland voorheen een derogatie heeft verleend. Hoewel de waterkwaliteit in Nederland nog niet aan de normen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water voldeed, heeft de EC in 2022 nog éénmaal een derogatie verleend, mede tegen de achtergrond van de stikstofaanpak zoals gepresenteerd in het NPLG. In dit besef heb ik evengoed bij de EC, mede op verzoek van de Kamer en de sector, de mogelijkheden van een nieuwe, beperkte (grasland)derogatie besproken. De EC heeft mij duidelijk aangegeven hiervoor geen enkele ruimte te zien, ook niet voor een derogatie die zich zou beperken tot grasland en tot grondgebonden bedrijven, omdat er in Nederland geen verbetering is te zien in de waterkwaliteit. Hoewel ik de teleurstelling en het onbegrip van de agrarische sector over het verlies van derogatie begrijp, is er daarmee geen mogelijkheid om de plaatsingsruimte voor dierlijke mest groter te laten zijn dan het afbouwpad van de derogatie, dan – vanaf 2026 – 170 kg stikstof per hectare. Ik wil helder zijn dat er daarmee nu geen perspectief is op een nieuwe of aangepaste derogatie, om geen valse hoop te bieden aan de sector. Al zal ik mij in Europees verband blijven inzetten om verlichting te bieden voor de situatie op de mestmarkt.
De afbouw van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest raakt veel familiebedrijven, onder meer in de melkveehouderij, die voorheen geen of nauwelijks mest hebben moeten afzetten, omdat zij met de derogatie (grotendeels) de mest op hun eigen grond konden plaatsen. En daarenboven een fors hogere prijs moeten betalen voor de mestafzet. Bedrijven waarvan de algemene consensus is dat zij horen bij een duurzaam toekomstperspectief van een grondgebonden melkveehouderij en dat zij mee moeten kunnen in de onvermijdelijke transitie van de landbouw. Zeker ook voor jonge boeren is dit een moeilijke situatie. Waar juist zij behoefte hebben aan toekomstperspectief, worden zij nu geconfronteerd met grote onzekerheid. Het kabinet wil voorkomen dat bedrijven, die passen in het landbouwsysteem van de toekomst, gaan omvallen wil voorkomen dat er een ongecontroleerde koude sanering plaatsvindt en -conform de aangenomen motie Grinwis4- voorkomen dat er generieke kortingen plaats moeten gaan vinden. Het kabinet meent dat de impact van een mogelijke generieke korting voor het voortbestaan van de (melkveehouderij)sector onvoorstelbaar groot is. Tot slot moet ook de mestproductie in balans worden gebracht met de mestplaatsingsruimte, vanuit het oogpunt van het behalen van de wettelijke doelen, zoals de KRW-doelen op het gebied van waterkwaliteit. Het nemen van maatregelen is daarbij onvermijdelijk, waarbij geen eenvoudige of pijnloze oplossingen zijn. Hoe langer hiermee wordt gewacht, hoe groter het probleem wordt, hoe langer de onzekerheid voortduurt voor agrarische bedrijven die juist vragen om een handelings- en toekomstperspectief.
Het is daarom volgens het kabinet noodzakelijk dat overheid en sector gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen om nu te handelen. Dit kabinet vindt de situatie zeer urgent en is voornemens om, na definitieve besluitvorming, op korte termijn een plan van aanpak aan de Kamer te sturen. Maatregelen uit het plan van aanpak vergen uitwerking, waarvan het nodig is deze zo spoedig mogelijk te starten en waar nodig zo snel mogelijk in procedure te brengen bij uw Kamer. Met vraag 3 vragen deze leden, waarvan de fracties waar zij onderdeel van zijn een meerderheid in de Kamer vormen, echter «of het kabinet bereid is om tijdens deze formatiefase geen nieuw beleid met uitbreiding van uitkoopregelingen af te kondigen». Het voorgenomen plan van aanpak is, zoals bovenstaand aangegeven, nadrukkelijk een samenhangend geheel aan gebalanceerde maatregelen die elkaar versterken en niet los van elkaar kunnen worden gezien. De beëindigingsregeling is één van de onderdelen van dit integrale en samenhangende pakket, vormt flankerend beleid bij de overige onderdelen van het pakket en is tegelijkertijd op zichzelf staand, zonder flankerende regelgeving, veel minder effectief. Ik constateer dat het verzoek in de Kamervragen van deze leden, wiens fracties een meerderheid hebben in de Kamer, wezenlijk anders is dan het verzoek van een meerderheid van de Kamer in de motie Van Campen, en dat er nu geen draagvlak lijkt te zijn voor het voorgenomen plan van aanpak van het kabinet. Hoewel ik de positie van de Kamer respecteer, is het kabinet van mening dat de urgentie groot is en daarom ga ik graag het gesprek aan met de Kamer over bijgaand samenhangend en integraal plan van aanpak. De Kamer heeft op 25 april a.s. een Commissiedebat mestbeleid gepland. Het kabinet ziet zich genoodzaakt de Kamer erop te wijzen dat door het niet-uitvoeren van de motie van Campen de zorgwekkende situatie op de mestmarkt gedurende de periode blijft bestaan, de kans op ongerichte en koude bedrijfsbeëindiging en de noodzaak van een generieke korting toenemen. Het is daarom noodzakelijk besluitvorming over de genoemde maatregelen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het zomerrreces, te laten plaatsvinden, om deze tijdig te kunnen implementeren.
In de tussenliggende periode zal tevens de voorbereiding voortgaan van instrumenten, maatregelen en andere bouwstenen voor de vanwege de derogatiebeschikking verplichte verlaging van de mestproductieplafonds en andere dwingende (Europese) verplichtingen, bijvoorbeeld voortvloeiend uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Dit komt voort uit de verantwoordelijkheden en verplichtingen die Nederland heeft onder nationale en Europese wetgeving, doet recht aan uitspraken van uw Kamer, en spaart het verloren gaan van kostbare tijd.
Wellicht ten overvloede wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit demissionaire kabinet ook nog met een aantal andere voorstellen bij uw Kamer zal komen de komende maanden, onder andere rondom de Maatregel Gerichte Beëindiging (MGB) en de wijze waarop PAS-melders beter en sneller geholpen zullen worden. Dit demissionaire kabinet vindt het belangrijk om onverminderd vaart te houden op het behalen van de doelen van het NPLG voor natuur, stikstof, klimaat en water, en het bieden van een oplossing aan PAS-melders, en zodoende aan de wettelijk gestelde eisen te voldoen, enzal een voorstel aan uw Kamer sturen voor de WecR-II koploperstrajecten. Ook lopen er diverse juridische procedures die het belang onderstrepen van onverminderd vaart houden.
Kunt u per maatregel aangeven of u deze al dan niet in voorbereiding heeft? Zo ja, is dit een volledig beeld? Zo nee, aan welke regelingen werkt u aanvullend?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de urgentie beschrijven die maakt dat besluitvorming over een dergelijk pakket noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kritische beslismomenten voor het kabinet, de Tweede Kamer en de Europese Commissie over een dergelijk pakket?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen per ommegaande, in ieder geval nog deze week, beantwoorden?
Ja.
De prognose dat dit jaar een kwart van alle in Europa verkochte elektrische auto’s uit China afkomstig zullen zijn |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Gerrit van Leeuwen , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat uit een prognose van het Europese klimaatbureau «Transport & Environment» blijkt dat dit jaar uit China afkomstige elektrische auto’s tot wel een kwart van de verkoopcijfers zouden kunnen opeisen?1
Ja.
Deelt u de mening dat Europa niet te eenzijdig afhankelijk van China moet worden voor grondstoffen en producten, aangezien China eerder heeft aangetoond bereid te zijn om deze afhankelijkheden geopolitiek in te zetten?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s die strategische afhankelijkheden met zich mee kunnen brengen. Het ontstaan van dit soort risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen moet zoveel mogelijk voorkomen worden.
Op nationaal niveau draagt de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden bij aan het in kaart brengen en mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden. In de Kamerbrieven over de kabinetsaanpak voor risicovolle strategische afhankelijkheden van 12 mei en 21 december 2023 licht het kabinet nader toe hoe het zich hiervoor inzet, zowel op nationaal als op Europees niveau.2
Voor kritieke en strategische grondstoffen, zoals verwerkt in elektrische voertuigen, zet het kabinet zich via de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS) in om de leveringszekerheid te vergroten en risicovolle strategische afhankelijkheden hieromtrent af te bouwen.3 Het kabinet verwelkomt in dat kader ook de Europese Critical Raw Materials Act (CRMA). Deze zet, net als de NGS, erop in om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor heel Europa te vergroten. Dit gebeurt onder andere via het afsluiten van internationale strategische partnerschappen en het monitoren van risicovolle strategische afhankelijkheden. Voorts worden via de CRMA circulariteit en substitutie van kritieke en strategische grondstoffen gestimuleerd. Het kabinet steunt tevens het Europese beleid dat inzet op de-risking en diversificatie van handelsketens.
Deelt u de mening dat daarom voorkomen moet worden dat de Europese auto-industrie wordt weggeconcurreerd door goedkope Chinese import, met als gevolg dat Europa uiteindelijk te eenzijdig afhankelijk wordt van China op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, gelet op de hoge maatschappelijke kosten bij het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden verdient het de voorkeur om in te zetten op het waar mogelijk voorkomen van dit soort afhankelijkheden. De automobielindustrie in Europa is zelf hoogstaand en heeft niet alleen een direct positief economisch effect, maar ook een positief indirect effect op verschillende high-tech toeleverketens, zoals de batterij-sector, chips industrie en mechatronica, waar Nederland ook in voorop loopt en deze positie verder wil uitbreiden.4 In de EU is de gehele automobielsector goed voor 7% van het Europees Bruto Binnenlands Product. 13,8 miljoen Europese banen en 31% van de R&D-investeringen komen uit deze sector.5 De EU is op dit moment wereldwijd, na China, de tweede speler op de automarkt.6 Dankzij dit «multiplier effect» is de Europese auto-industrie een belangrijk onderdeel van de Europese economie en welvaart.
De Europese automarkt staat op dit moment niet alleen onder druk vanwege concurrentie uit derde landen, zoals China, maar ook door de complexiteit en hoge investeringskosten van de overgang naar elektrisch rijden en tegenvallende verkoopcijfers. In dit kader is het van groot belang dat bedrijven binnen de industrie op gelijke voet met elkaar kunnen concurreren. Eerlijke internationale concurrentie stimuleert innovatie en kosteneffectiviteit, en kan zo de toegang tot betaalbare elektrische voertuigen vergroten. Met toegenomen eerlijke concurrentie zal het bedrijfsleven tijdig stappen moeten ondernemen om de eigen marktpositie te behouden.
Zoals aangegeven in de brief over eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies die op 2 april jl. met uw kamer is gedeeld, zet het kabinet zich op meerdere manieren in voor behoud en versterking van een Europees en mondiaal gelijk speelveld. In de EU staan hiervoor verschillende instrumenten tot onze beschikking, zowel van handelsdefensieve als handelsbevorderende aard. Aan de handelsdefensieve kant wordt door de Europese Commissie reeds actie genomen door middel van het ingestelde anti-subsidieonderzoek naar elektrische auto’s uit China. Tegelijkertijd verkent Nederland momenteel bij andere EU lidstaten die onderdeel zijn van de toeleveringsketen, of zelf een sterke auto-industrie hebben, wat hun positie ten aanzien van het vraagstuk is hoe de Europese sector beter in positie gebracht zou kunnen worden om met aanbieders uit derde landen te concurreren. Nationaal wordt het innovatie- en concurrentievermogen van de automobielsector direct en indirect versterkt via meerdere Groeifondsprojecten (NXTGEN Hightech, 450 miljoen euro; Circular Batteries & Materials Independence, 296 miljoen euro; Charging Energy Hubs, 58 miljoen euro) en de Green Transport Delta projecten voortvloeiend uit de coronaregeling R&D Mobiliteitssectoren.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het onderzoek dat de Europese Commissie in oktober 2023 is gestart naar de vraag of er geen marktverstoring plaatsvindt door Chinese subsidies op elektrische auto’s? Op welke termijn verwacht u resultaten van dit onderzoek?2
Het onderzoek is nog in volle gang. De Europese Commissie kan uiterlijk 4 juli 2024 voorlopige antisubsidiemaatregelen nemen. Een beslissing over definitieve maatregelen volgt uiterlijk 2 november 2024. Vanwege de toegenomen invoer na de start van het antisubsidieonderzoek, heeft de Europese Commissie de nationale douane autoriteiten opdracht gegeven om met ingang van 7 maart 2024 de import van elektrische auto’s te registreren.8 Dit geeft de mogelijkheid om de antisubsidieheffingen met ingang van de datum van registratie (met terugwerkende kracht) op te leggen, als uit het onderzoek blijkt dat er sprake was van massale invoer van gesubsidieerde voertuigen die ernstige schade aan de EU-industrie heeft berokkend.
Welke maatregelen zouden wat u betreft genomen kunnen worden voor de bescherming van de Europese auto-industrie, als bijvoorbeeld blijkt dat er marktverstoring plaatsvindt? Vindt u hogere importtarieven of quota’s in dat geval gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan een gelijk speelveld. Vanuit dat perspectief verwelkomt het kabinet het antisubsidieonderzoek naar de import van elektrische auto’s uit China. Antisubsidiemaatregelen kunnen worden opgelegd als uit het onderzoek van de Commissie blijkt dat er sprake is van marktverstorende subsidiëring, dat dit schade veroorzaakt aan de EU-industrie, en dat het opleggen van maatregelen in het belang van de Unie is. Hierbij moet worden gekeken naar de mogelijke impact van maatregelen op de EU-industrie, gebruikers en consumenten. Mocht dat het geval zijn, dan zijn maatregelen geoorloofd en kan de EU maatregelen instellen tegen elektrische auto’s uit China die worden geïmporteerd, of op invoer van elektrische auto’s afkomstig van specifieke bedrijven. Maatregelen in het kader van anti-subsidieonderzoeken kunnen de vorm aannemen van een aanvullende heffing als percentage van de invoerwaarde van een product, een vaste heffing per product, een minimum importprijs, of een zogenaamde price undertaking, waarbij een exporteur zich verbindt aan het verkopen van het product boven een minimumprijs.
Deelt u tevens de zorgen dat veel Nederlanders niet beseffen dat hun data – zoals wat, waar en wanneer je rijdt – mogelijk in China terecht komen? Zijn er wat u betreft bepaalde doelgroepen die aangeraden zouden moeten worden geen Chinese elektrische auto’s te gebruiken? Zo nee, waarom niet?3
De zorgen die u schetst deel ik. Het dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 schetst deze zorgen ook, en stelt vast dat er mogelijkheid bestaat dat statelijke actoren de grootschalige verzameling van persoonsgegevens gebruiken voor gerichte beïnvloedingsdoeleinden om bijvoorbeeld tegenstanders van een regime in diskrediet te brengen, of sociale spanningen te vergroten door polarisatie aan te wakkeren.
Tegelijkertijd hebben individuen en organisaties eigen verantwoordelijkheid voor hun aankopen. Binnen de Europese Unie worden kaders en regelgeving opgesteld die eisen stellen aan producten die op de EU markt komen, zoals voertuigen. De EU stelt onder andere strenge eisen aan de (cyber)veiligheid van het voertuig. Wanneer een voertuig op de Europese markt wordt geïntroduceerd, moet aan Europese typegoedkeuringseisen worden voldaan, ongeacht uit welk land het voertuig komt. Zo moeten fabrikanten maatregelen beschrijven en nemen om de cyberveiligheid van het voertuig(systeem) te garanderen. Dit wordt vervolgens gecontroleerd door een typegoedkeuringsautoriteit, zoals de RDW, voordat het voertuig de markt op gaat.
Sommige voertuigsystemen zijn verplicht, en kunnen niet functioneren zonder het verzamelen van data. Huidige wettelijke kaders daarbij zijn o.a. de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Dataverordening. Dat betekent dat voertuigfabrikanten zich moeten houden aan principes zoals dataminimalisatie en doelbinding.
Als China zo actief de Europese automarkt weet te betreden, kan u dan ook toelichten welke vooruitgang er wordt geboekt in gesprekken met de Chinezen ten aanzien van onze markttoegang in China? Voor welke sectoren die voor Nederland van belang zijn, wilt u snel vooruitgang zien in de Europese dialoog met China?
De Europese Unie heeft regelmatig overleg met China over markttoegang en eerlijke concurrentie met als doel de toegang tot de Chinese markt voor Europese bedrijven te vergroten. Ook in bilaterale gesprekken wordt gesproken met China over markttoegang en handelsbelemmeringen. Daarbij wordt regelmatig voortgang geboekt; zo werd recentelijk de markttoegang voor enkele agrarische producten versoepeld. Tijdens het recente bezoek van leden van het kabinet aan China is o.a. met de Minister van handel gesproken over handelsbelemmeringen en gewezen op het jaarlijkse rapport van de Europese Kamer van Koophandel in China. Daarin staat een groot aantal aanbevelingen om markttoegang te verbeteren.
Antisemitisme. |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u het bij de regeling van werkzaamheden van afgelopen dinsdag gevraagde overzicht van alle antisemitische incidenten van de afgelopen vier weken aan de Kamer doen toekomen?1
Zonder te kunnen garanderen dat het een volledig overzicht betreft, hebben de meldpunten van de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) van Discriminatie.nl in de periode van woensdag 6 maart tot en met 3 april 34 meldingen van antisemitisme ontvangen.
Gesorteerd naar terrein vielen deze meldingen onder:
Het College voor de Rechten van de Mens meldt dat binnen de gevraagde termijn van vier weken, tussen 6 maart en 3 april, twee meldingen van antisemitisme ontvangen te hebben. Deze meldingen gaan over individuele ervaringen op het werk en in het onderwijs in de vorm van bejegening/pesterijen. Op 9 april is er nog een melding bij gekomen van een Joodse student die geen vrij krijgt op religieuze feestdagen, wat voorheen geen probleem was.
Het was niet mogelijk om binnen de door u gestelde termijn het gevraagde overzicht van de concrete acties en verdere opvolging te leveren. Discriminatiecijfers worden jaarlijks in twee verschillende rapportages gepubliceerd: 1) «Discriminatiecijfers; Een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland» en 2) «Cijfers in beeld; Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie». De rapportages over het jaar 2023 verschijnen later deze maand.
Het door u gevraagde volledige overzicht met de wijze van opvolging vergt onderzoek op zaaksniveau. Ik acht het een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om uitvoeringsdiensten, buiten de regulier geplande processen van de jaarrapportages, te vragen om dit aanvullende onderzoek nu te verrichten.
Het CIDI heeft mij, naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt bij de regelingen van 26 maart jl. en 9 april jl., laten weten dat zij overzichten van antisemitische incidenten hebben en kunnen aanleveren. De verzoeken van het lid Omtzigt heb ik derhalve aan het CIDI doorgeleid.
Tot welke concrete acties hebben deze meldingen geleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen zijn beboet, aangehouden of worden vervolgd voor deze incidenten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden in verband met het debat over antisemitisme en het feit dat het overzicht gisteren in de Kamer had moeten zijn?
Ik heb ervoor gekozen de antwoorden op de vragen 2 en 3 in één antwoord te combineren.
Het bericht ‘Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn»?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Vlaamse regering zonder overleg (dus eenzijdig) heeft besloten het tramproject Maastricht-Hasselt te beëindigen? Wat is uw rol in dit dossier geweest?
De provincie Limburg heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in september 2022 per brief geïnformeerd dat Vlaanderen het project van de tram eenzijdig heeft beëindigd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en provincie Limburg hebben sinds 2010 een overeenkomst op grond van het Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer (AROV). Onderdeel van deze AROV-overeenkomst is de aanleg van het Nederlandse deel van de tram Hasselt-Maastricht. Hiervoor is vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ongeveer € 36,7 miljoen aan rijksmiddelen beschikt (via een Brede Doeluitkering). De rol van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is daarmee die van subsidieverstrekker voor de tram aan de provincie Limburg.
Klopt het dat Maastricht en de provincie Limburg 19,6 miljoen aan investeringen hebben gedaan hiervoor? Deelt u de mening dat dit voor deze beide partijen erg nadelig is dat zij zoveel geld hebben geïnvesteerd, terwijl hier nooit enig beoogd resultaat mee is bereikt?
Het is bovenal erg jammer voor de reizigers tussen Hasselt en Maastricht dat het niet is gelukt om dit tramproject te realiseren. De provincie Limburg heeft in december 2023 op grond van de AROV-overeenkomst haar project- en financiële verantwoording aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gegeven over het project. Zij heeft daarin opgenomen dat de provincie Limburg samen met de gemeente Maastricht € 22,6 miljoen kosten heeft gemaakt op het project, waarvan Vlaanderen inmiddels een voorwaardelijk voorschotbedrag van € 3 miljoen heeft teruggestort.
Klopt het dat de Vlaamse regering tot op heden nog geen afspraken heeft gemaakt om dit op een fatsoenlijke manier te regelen? Welke inzet is er van u in dit dossier geweest?
De afspraken tussen de provincie Limburg en Vlaanderen over het Vlaamse deel van het tramproject Hasselt-Maastricht hebben zij vastgelegd in een eigen overeenkomst. Het is daarmee aan hen om er gezamenlijk uit te komen hoe zij het project afronden. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hierin geen formele rol.
Klopt het dat het Rijk een subsidie van 36,7 miljoen euro heeft verstrekt en dat de provincie Limburg u heeft verzocht om deze middelen voor andere regionale mobiliteitsprojecten in te kunnen gaan zetten? Zo nee, hoe zit dit dan wel?
Ja, dat klopt. Via de AROV-overeenkomst die in 2010 is afgesloten is ongeveer € 36,7 miljoen aan rijksmiddelen toegekend aan de provincie Limburg ten behoeve van de tram Hasselt-Maastricht. Deze middelen zijn via een Brede Doeluitkering aan de provincie Limburg beschikt.
De provincie Limburg heeft eind 2023 verzocht of zij de gemoeide rijksmiddelen in kan zetten voor andere regionale projecten. Zij deed dit in een brief waarin zij ook de verantwoording gaf over het Nederlandse deel van het tramproject: zowel financieel als inhoudelijk.
Bent u voornemens deze middelen in de regio aan andere bereikbaarheidsprojecten te verbinden en dit op korte termijn met de provincie Limburg af te spreken? Zo nee, waarom niet?
Helaas gaat het project van de tram niet door en is er geen zicht op het realiseren van de doelen van AROV: actiegericht de regionale bereikbaarheid verbeteren. Daarom is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat genoodzaakt om de overeenkomst met Limburg af te hechten en moeten de betreffende middelen à € 36,7 miljoen terug naar het ministerie. Wel blijft het ministerie met de provincie Limburg in gesprek, na afhechting van de AROV-overeenkomst, over de mobiliteitsopgaven in de regio en kansen voor het verbeteren van de regionale bereikbaarheid. Randvoorwaarden voor een eventuele afspraak zijn financiële tegenvallers en knelpunten in dit gebied die het verbeteren van de regionale bereikbaarheid in de weg staan. Ook mogen de afspraken niet leiden tot een grotere opgave voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De verwachting is dat er richting het MIRT in het najaar tot een gezamenlijk en passend pakket gekomen wordt.
De Atlas van de lokale lasten, die is opgesteld door het instituut COELO van Rijksuniversiteit Groningen |
|
Merlien Welzijn (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de Atlas van de lokale lasten, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van Rijksuniversiteit Groningen?1
Ja.
Klopt het dat de woonlasten voor huishoudens met een eigen woning in 2024 als gevolg van heffingen van gemeenten, provincies en waterschappen gemiddeld stijgen met 7,4 procent tot 1.670 euro?
Uit de Atlas van de lokale lasten van het COELO blijkt dat de totale decentrale lasten voor meerpersoonshuishoudens met een eigen woning in 2024 stijgen met 7,6% tot gemiddeld € 1.670,–. Dit betreft niet enkel de gemeentelijke woonlasten, maar ook de opcenten motorrijtuigenbelasting (provinciale heffing) en waterschapsbelasting. Van deze totale decentrale lasten voor meerpersoonshuishoudens met een eigen woning stijgen de gemeentelijke woonlasten in 2024 met 6,1% tot gemiddeld € 994,–.
Kunt u aangeven of en in hoeverre deze lastenstijging het gevolg is van autonome keuzes van decentrale overheden om het voorzieningenniveau te verbeteren, dan wel het gevolg is van onontkoombare verplichtingen die voortvloeien uit wettelijke taken en prestatieafspraken met het Rijk?
De gemeentelijke lasten vallen uiteen in algemene belastingen die ten goede komen aan de algemene middelen, en zogenoemde bestemmingsheffingen. Het is niet bekend in hoeverre de lastenstijging samenhangt met autonome keuzes van gemeenten dan wel het gevolg zijn van wettelijke verplichtingen. Voor de gemeentelijke bestemmingsheffingen (en retributies) geldt overigens dat deze maximaal kostendekkend mogen zijn. Dat betekent dat de (extra) inkomsten uit afvalstoffenheffing en rioolheffing enkel mogen worden gebruikt om de kosten van de betreffende voorziening te dekken (resp. het ophalen en verwerken van uw huishoudelijke afval en onderhoud en vervanging van het riool) en dus niet voor verbetering van de overige voorzieningen of de ontwikkeling van taken waarvoor landelijke wet- en regelgeving geldt.
Waterschappen zijn financieel zelfstandig. Dat wil zeggen dat zij de kosten die zij maken om hun taken uit te oefenen, geheel uit eigen belastinginkomsten bekostigen. De tarieven van de waterschappen zijn onder andere gestegen als gevolg van klimaatverandering en het feit dat de kosten van ingekochte goederen en diensten zijn gestegen. Elk waterschap stelt op basis van zijn kosten zijn eigen tarieven vast. Hierbij is de regel dat de tarieven kostendekkend zijn. Waarvoor de waterschappen belasting mogen heffen is geregeld in de Waterschapswet.
Welke gevolgen heeft de stijging van lokale lasten voor het streven van u om de woonlasten voor huishoudens te beperken? Hoe werken lokale lasten door in de huurprijzen en in pogingen om de stijging hiervan (wettelijk) te begrenzen?
Lokale gebruikersbelastingen/-heffingen worden doorgaans direct bij de gebruiker (huurder) in rekening gebracht en maken geen deel uit van de (kale) huurprijs. De huurder moet deze kosten niet als huurder maar als belastingplichtige of als gebruiker betalen. In het geval dat een verhuurder de gebruikersbelasting/-lasten op eigen naam voor de huurder heeft voldaan, mag hij die kosten – afzonderlijk van de kale huurprijs en servicekosten/nutsvoorzieningen – aan de huurder doorberekenen; het zijn immers kosten die de gebruiker geacht wordt te betalen.
De keuzes ten aanzien van de ontwikkeling van de decentrale heffingen worden genomen door de gemeenteraden dan wel waterschappen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de decentrale wensen en opgaven.
In hoeverre is het aanzienlijke verschil in lokale lastendruk tussen eigenaren en huurders, dat wordt veroorzaakt door de wettelijke grondslag voor gemeente- en waterschapsbelastingen, volgens u te rechtvaardigen?
In zijn algemeenheid geldt dat de gemeenteraden en de algemene besturen van de waterschappen vrij zijn om te bepalen welke belasting wordt geheven en de daarbij behorende tarieven te bepalen. Als gevolg hiervan kunnen verschillen in de lastendruk tussen eigenaren en huurders voor komen. Hierbij hecht ik eraan te onderstrepen dat dergelijke keuzes worden gemaakt door democratisch verkozen vertegenwoordigers van de inwoners van de betrokken gemeente of het betrokken waterschap.
De afvalstoffenheffing kent geen verschil in tarieven tussen eigenaren en huurders. De rioolheffing kan, zoals in de Atlas van de lokale lasten van het COELO is aangegeven, van de eigenaar, van de gebruiker of van allebei worden geheven. De ozb kan enkel worden geheven van woningeigenaren en niet van huurders van woningen. Tot 2006 bestond er ook een OZB-gebruikers woningen. Met de wet Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen2 is er destijds voor gekozen het OZB-gebruikersdeel af te schaffen.
De kosten voor de watersysteemheffing worden verdeeld over meerdere categorieën, waaronder de categorie ingezetenen en de categorie gebouwd. De categorie ingezetenen wordt in rekening gebracht bij een ieder wie aan het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap. Hiervoor wordt de hoofdbewoner van elke woning aangeslagen en maakt het niet uit hoeveel mensen woonachtig zijn in de woning. Per waterschap wordt hiervoor een vast bedrag in rekening gebracht welke wordt bepaald door het begrote kostenaandeel voor deze categorie te delen door het aantal huishoudens in het gebied van het waterschap. Een ieder betaalt hiervoor vanwege het belang te kunnen wonen, werken en recreëren. Zowel huurders als woningeigenaren hebben dit belang. In de categorie gebouwd worden de kosten verdeeld tussen de eigenaren van woningen en niet-woningen (bedrijven). De kosten van de heffing zijn een percentage van de WOZ-waarde van het onroerende goed. Het belang is de instandhouding van hun eigendom, zodoende wordt deze heffing enkel aan eigenaren opgelegd. Als het gaat om een verschil in lastendruk tussen woningeigenaren en huurders, dan gaat het dus om het verschil dat door de watersysteemheffing gebouwd wordt veroorzaakt.
Hoe verhoudt de stijging van gemeentelijke lasten zich naar uw oordeel tot het positieve (incidentele) jaarrekeningenresultaat van gemeenten over 2022 van 3,7 miljard euro (zo’n 218 euro per inwoner), dat naar verwachting over 2023 nog hoger uitvalt?2
De keuzes ten aanzien van de ontwikkeling van de lokale heffingen worden genomen door de democratisch gekozen vertegenwoordigers van de inwoners. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. Deze democratisch gekozen volksvertegenwoordigers zijn dan ook bij uitstek in staat om een afgewogen keuze hierin te maken en daarover verantwoording af te leggen gedurende het democratische proces.
Welk deel van de gemeentelijke en provinciale taken wordt bekostigd via specifieke uitkeringen en welk deel via de algemene uitkering uit het gemeentefonds, en hoe heeft deze verhouding zich in de afgelopen twintig jaar ontwikkeld?
Onderstaand vindt u een overzicht van de verhoudingsgewijze bekostiging van gemeentelijke en provinciale taken via specifieke uitkeringen en het gemeentefonds resp. provinciefonds. U vraagt naar een overzicht van de laatste 20 jaar. De tabellen hieronder gaan 12 jaar terug in de tijd, omdat deze gegevens voor die periode beschikbaar zijn. Ik vertrouw erop dat daarmee in uw informatiebehoefte wordt voorzien. De toename van het aandeel gemeentefonds in 2015 kan worden verklaard door de decentralisaties in het sociaal domein in 2015.
Klopt het dat het aantal specifieke uitkeringen richting gemeenten en provincies om bepaald beleid uit te voeren in de afgelopen jaren is opgelopen, met alle administratieve lasten die daarbij horen? Kunt u aangeven hoeveel specifieke uitkeringen er in 2023 waren en welke administratieve lasten hiermee gepaard gingen voor decentrale overheden?
Het klopt dat het aantal specifieke uitkeringen in de afgelopen jaren is toegenomen, met samenhangende administratieve en controle lasten tot gevolg. In 2017 waren er 21 specifieke uitkeringen verstrekt voor een totaalbedrag van € 7,4 miljard. Dit is in 2022 gestegen naar 137 met een totale omvang van ongeveer € 12,5 miljard. In mei wordt het Onderhoudsrapport Specifieke uitkeringen 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd, hierin wordt gerapporteerd over het aantal en de omvang van de specifieke uitkeringen die in 2023 zijn verstrekt.
Op 11 juli 2022 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het aanpassen van het uitkeringsstelsel4. Een van de voorstellen is om de decentralisatie-uitkering aan te passen aan de eisen van de tijd om zo weer een volwaardig alternatief te zijn voor de specifieke uitkering. Daarnaast moet de specifieke uitkering een minder belastende uitkeringsvorm worden, voor zowel medeoverheden als het Rijk.
Welk aandeel van de taken van gemeenten, provincies en waterschappen wordt bekostigd uit de opbrengsten van lokale belastingen en heffingen en hoe heeft dit aandeel zich in de afgelopen twintig jaar ontwikkeld? Hoe beoordeelt u de omvang van het belastinggebied van decentrale overheden?
Gezien de demissionaire status van het kabinet ligt het niet in de rede om een beoordeling te geven over de omvang van het belastinggebied van decentrale overheden.
Onderstaand treft u een overzicht voor gemeenten en provincies
Voor de waterschappen geldt dat elk waterschap de kosten draagt die zijn verbonden aan de behartiging van de taken die het waterschap in de wet en het reglement zijn opgedragen. De hoogte van de heffingen per gebied varieert. Dat komt omdat ieder gebied anders is ingericht en andere kosten met zich meebrengt. Meer dijken betekent meer onderhoud en dus meer kosten
De hoofdregel is dat de belastingen welke de waterschappen heffen kostendekkend zijn. Zij krijgen normaliter dan ook geen geld vanuit het Rijk. Indien er in belangrijke mate een nationaal of provinciaal belang wordt behartigd welke het belang van het gebied van het waterschap te boven gaat wordt pas een financiële bijdrage vanuit het Rijk geleverd. Het overgrote deel zal dus uit de opbrengst van de lokale belastingen komen. Dit is sinds de invoering van de het stelsel van waterschapsheffingen in 2009 niet anders geweest.
Gemeenten
*2023 en 2024 op basis van begroting
Bron: CBS
Provincies
*2023 en 2024 op basis van begroting
Bron: CBS
De onbereikbaarheid van provinciewebsites als gevolg van DDoS-aanvallen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cyberaanval legt websites van meerdere provincies plat»?1
Ja
Kunt u informatie verschaffen over wat de reden was van de onbereikbaarheid van de provinciewebsites? Betreft het bijvoorbeeld een technische storing of een cyberaanval? Zo nee, waarom niet?
Naar het zich laat aanzien zijn de betreffende provinciewebsites overbelast geraakt door zogenaamde Distributed Denial of Service (DDoS)-aanvallen. Organisaties kunnen een DDoS-aanval op een onlinedienst niet voorkomen, maar wel de effecten ervan beperken. Er zijn enkele technische maatregelen die organisaties kunnen treffen voor adequate detectie van en respons op een DDoS-aanval. Een DDoS- aanval is een poging van onbevoegden om een website onbereikbaar te maken voor gebruikers door ontzettend veel verzoeken naar deze website te versturen. Hierdoor raakt een website en het computersysteem erachter overbelast, en is het systeem onbereikbaar.
De getroffen provincies hebben de nodige maatregelen getroffen. De websites zijn op dezelfde dag weer in werking getreden.
Ik onderschrijf het belang dat de overheid open communiceert over het verloop van dergelijke incidenten om de burger het vertrouwen te geven in een goede en veilig functionerende overheid.
Kunt u aangeven of de attributie aan Russische hackers die in sommige media wordt gedaan klopt? Zo ja, waarom wel? Over welke aanwijzingen beschikt u? Zo nee, waarom niet?
Een hactivistische pro-Russische groepering claimt de DDoS-aanvallen; of dit terecht is, is zeer moeilijk vast te stellen. Met name de oorlog in Oekraïne heeft gezorgd voor een opleving van dit soort hactivistische activiteiten, ook tegen Nederlandse doelen. Dit soort DDoS-aanvallen passen dan ook in het dreigingsbeeld, zoals het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) 2023 laat zien.
Wat zijn voor particulieren en bedrijven de gevolgen geweest van de onbereikbaarheid van de provinciewebsites?
Mij is niet bekend of de korte uitval tot schade bij burgers of bedrijven heeft geleid. Naar waarschijnlijkheid is de impact beperkt gebleven door de korte uitvalduur en/of door de scheiding tussen de dienstverlening en bedrijfsvoering van de provinciewebsites.
Heeft de dienstverlening van de getroffen provincies door de onbereikbaarheid van de websites geleden? Zo ja, wat waren de gevolgen daarvan?
Hierbij verwijs ik naar de beantwoording in vraag 4.
Is er een overheidsbrede richtlijn voor overheden over hoe om te gaan met de mogelijke negatieve gevolgen voor particulieren en bedrijven door de onbereikbaarheid van overheidswebsites als gevolg van een cyberaanval? Zo ja, wordt deze richtlijn door alle provincies gevolgd?
De beveiligingsrichtlijn van de overheid de Baseline Informatieveiligheid Overheid (BIO) geeft aan dat maatregelen getroffen moeten worden om DDoS-aanvallen te signaleren en hierop te reageren. Naleving over het volgen van deze richtlijn is een zelfstandige verantwoordelijkheid van provincies waarover zij verantwoording afleggen aan de provinciale staten.
Diverse organisaties zoals het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), de AIVD en ook private organisaties geven technische achtergronden over hoe dit aan te pakken. Het NCSC heeft verschillende kennisproducten uitgebracht die organisaties kunnen helpen bij de mitigatie van DDoS-aanvallen.
Indien deze richtlijn niet bestaat: kunt u een dergelijke richtlijn laten opstellen? Zo ja, wanneer denkt u een dergelijke richtlijn gereed te hebben? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een richtlijn. Hierbij verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak overheidswebsites te maken krijgen met DDoS-aanvallen? Hoe vaak worden DDoS-aanvallen succesvol afgeslagen en hoe vaak slagen deze? Wat is de gemiddelde downtime als gevolg van DDoS-aanvallen op overheidswebsites? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht van DDoS-aanvallen binnen de overheid. Het NCSC ontvangt niet altijd meldingen over DDoS-aanvallen, daardoor beschikt het NCSC niet over een volledig beeld of statistieken. De impact van dergelijke aanvallen is vaak beperkt en symbolisch van aard. Toch kan een DDoS-aanval wel (tijdelijke) invloed hebben op de informatieverstrekking en/of dienstverlening van getroffen websites (zie hiervoor ook de beantwoording in vraag 2).
Bent u bekend met de Anti-DDoS-coalitie?2
Ja.
Maken de rijksoverheid en provincies gebruik van de kennis van deze coalitie om DDoS-aanvallen op hun websites af te slaan? Indien nee, welke niet en waarom niet?
Verschillende overheden nemen deel aan de coalitie, waaronder het NCSC en het Digital Trust Center (DTC). BZK en de gezamenlijke provincies hebben in het kader van de tweede Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2)3 het voornemen de provincies aan te sluiten op het NCSC voor de uitvoering van hun Cyber Security Incident Response Team (CSIRT) taken. Zo krijgen zij directe toegang tot actuele dreigingsinformatie vanuit het NCSC. De CSIRT-samenwerking tussen de provincies en het NCSC wordt hierdoor versterkt. Binnen het CSIRT-stelsel wordt reeds actief samengewerkt in geval van dreigingen of incidenten. Hiermee worden niet direct DDoS-aanvallen afgeslagen, maar kan wel tijdig en in samenwerking gereageerd worden op incidenten. Verder zijn de getroffen provincies inmiddels aangesloten op een zogenaamde DDoS-wasstraat. Een wasstraat vergroot de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen door de bundeling van capaciteit, technologie, kennis en kunde.
Bent u van zins om de provincies te wijzen op het bestaan van de Anti-DDoS-coalitie om de impact van mogelijke toekomstige DDoS-aanvallen te verkleinen? Indien nee, waarom niet?
Hierbij verwijs ik naar de beantwoording in vraag 10.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Granuliet |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat voor toestemmingverlening en handhaving de actuele classificatie van granuliet is gebaseerd op de keuzes die gemaakt zijn rond de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kroger c.s. van maart 20201 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van oktober 2021?2
Granuliet voldoet aan de definitie van «grond» zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit, dat in 2008 inwerking is getreden. Zowel de toestemmingverlening als de beslissingen naar aanleiding van handhavingsverzoeken zijn op die definitie gebaseerd.
Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2021 geoordeeld dat granuliet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat beide rusten op de veronderstelling dat «granuliet» sinds 2009 als grond is gekwalificeerd?
De actuele classificatie van granuliet is gebaseerd op de definitie van grond zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit besluit is in 2008 in werking getreden.
Kunt u bevestigen dat de werkgroep Kwalibo, die is geciteerd in de beantwoording van genoemde schriftelijke vragen, zich in 2009 wel erover heeft uitgesproken dat granietzand als grond kan worden beschouwd en op basis van beoordelingsrichtlijn (BRL) 9321 voor industriezand kan worden gecertificeerd, maar dit niet heeft gedaan voor granuliet?
Binnen het Kwalibo stelsel zijn het de certificerende instellingen die productcertificaten afgeven. Voor granuliet is de certificerende instelling – SGS INTRON Certificatie B.V. – geaccrediteerd om een productcertificaat af te geven voor granuliet. Deze heeft op basis van BRL 9321 geconcludeerd dat granuliet voldoet aan de definitie voor grond uit het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat de classificatie «granuliet = granietzand» uitsluitend een ambtelijke of politieke interpretatie is en geen wetenschappelijke en dat er ondanks dezelfde geologische oorsprong grote verschillen zijn tussen granietzand en granuliet, onder andere doordat granietzand wordt geproduceerd zonder toevoeging van polyacrylamide en granuliet met toevoeging van polyacrylamide?
In de beantwoording van de Kamervragen op 31 maart 20203 en in andere brieven aan uw Kamer in datzelfde jaar4 is aangegeven dat granietzand fracties van verschillende grootte omvat en dat de fijnste fractie (kleiner dan 63 µm) wordt gebruikt voor de productie van granuliet. De benodigde scheiding van water vindt plaats met een flocculant (polyacrylamide). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2021 bevestigd dat de aanwezigheid van polyacrylamide geen reden is om granuliet anders te classificeren dan grond.
Waarom is er in 2020 voor gekozen om de Kamer te doen geloven dat granietzand en granuliet hetzelfde zijn?
Zoals in het antwoord bij vraag 4 vermeld, is steeds aangegeven dat granietzand fracties van verschillende grootte omvat en dat de fijnste fractie (kleiner dan 63 µm) wordt gebruikt voor de productie van granuliet.
Kunt u deze vragen voor 11 april 2024 beantwoorden?
De beantwoording van de vragen dient zorgvuldig te gebeuren en heeft enige tijd gekost.
Het artikel 'Geen plaats op transportnet voor nieuwe kerncentrales' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen plaats op het transportnet voor nieuwe kerncentrales»?1
Ja.
Waarom zijn de twee nieuwe kerncentrales niet opgenomen in de huidige investeringsplannen van Tennet richting 2035, ondanks de voorziene bijdrage aan de energietransitie en de vermindering van CO2-uitstoot?
Het meest recente TenneT investeringsplan 2024–2033 omvat geen specifieke investeringen voor de ontsluiting van nieuwe kerncentrales omdat in die periode de oplevering van nieuwe centrales nog niet voorzien is. Ik heb TenneT direct na mijn Kamerbrief2 over de uitwerking van de ambities in het coalitieakkoord over kernenergie, verzocht om te onderzoeken of en hoe twee nieuwe kerncentrales in het hoogspanningsnet van 2035 kunnen worden ingepast zonder knelpunten te veroorzaken, inclusief het effect van een mogelijk aanvullende aanlanding van Wind op Zee in Zeeland na 2030. Deze studie3 heeft TenneT gedaan op basis van één van de scenario’s voor het jaar 2035 die door TenneT ook is gebruikt bij het meest recente investeringsplan voor de periode 2024–2033. De studie laat zien dat er zonder aanvullende maatregelen (zoals nieuwe infrastructuur of extra elektriciteitsvraag nabij de kerncentrales) in Zeeland plek is voor 1,6 GW nieuwe kernenergie.
Ik laat momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van twee nieuwe kerncentrales. Daarbij kijk ik breed naar alle oplossingsrichtingen, waaronder aanvullende transportinfrastructuur. Pas als ik hierover medio 2025 een besluit heb genomen zal TenneT bezien of extra investeringen in het investeringsplan aan de orde zijn. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Hoe apprecieert u de mening dat het van belang is dat Tennet tijdig anticipeert op de twee te bouwen kerncentrales en dus dat deze ook zo snel mogelijk in investeringsplannen dienen te worden meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen dient te worden dat de kerncentrales straks gereed zijn, maar dat ze niet in gebruik kunnen worden gekomen omdat de aansluiting op het net niet op tijd gereed was? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om de knelpunten in het hoogspanningsnet, zoals geïdentificeerd in de systeemstudie door Tennet, aan te pakken, zodat de aansluiting van kerncentrales toch mogelijk wordt? Welke andere oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat de energie die wordt geproduceerd door de kerncentrales toch benut kan worden?
Voor de nieuwbouw van de kerncentrales werk ik toe naar een ontwerp voorkeursbeslissing per medio 2025. In 2025 wordt naar verwachting ook het programma VAWOZ 2031–2040 vastgesteld, waarmee de ruimtelijke procedures voor kansrijke aanlandingen van start gaan. De mogelijke knelpunten en oplossingsrichtingen worden in de tussenliggende periode verder onderzocht. Hiermee streef ik ernaar om op de volle breedte van de vraagstukken te beschikken over voldoende informatie om een integrale afweging te maken. Daarbij kijk ik naar alle mogelijke oplossingen: omvang, timing en locatie van elektrificatie, infrastructuur, nieuwbouw kerncentrales, en aanlandingen van wind op zee.
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie Algemeen gehouden op 14 maart 2024 heeft u aangegeven dat u het nog te vroeg vond om de kerncentrales op te nemen in de huidige plannen van Tennet, welk tijdspad voorziet dan wel u voor het opstellen en presenteren van een gedetailleerd plan en bijbehorend prijskaartje voor de aansluiting van de kerncentrales in Borssele?
De locatiekeuze (ontwerp voorkeursbeslissing) is nu gepland voor medio 2025. Op basis van de locatiekeuze en de integrale afweging zoals hierboven genoemd, kan er bij een keuze voor additionele infrastructuur dit door TenneT opgenomen worden in het eerst mogelijke investeringsplan. Ik laat daarnaast een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing.
De locatiekeuze wordt onderbouwd met informatie uit de Integrale Effectenanalyse. Hierin spelen ook de haalbaarheid en kostenindicaties van eventuele netuitbreidingen bij verschillende alternatieve locaties een rol. Indien uitbreiding noodzakelijk is, volgen de meer gedetailleerde plannen en ramingen in eerste instantie in de investeringsplannen van TenneT. Deze plannen worden elke twee jaar geactualiseerd. Daarnaast moet voor de uitbreiding een projectprocedure worden doorlopen. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Deze leden hebben ook gelezen dat een ontwerp voorkeursbeslissing over de kerncentrales pas in het tweede kwartaal 2025 met de Kamer zal worden gedeeld, hoe kan het dat aanzienlijk later is geworden dan de oorspronkelijke planning? Heeft u voldoende aangestuurd op het halen van de tijdslijnen? Wat kunt u doen om toch nog enige versnelling te realiseren in de vertraagde besluitvorming?
Ik hanteer conform de wens van uw Kamer (motie van de leden Hermans en Pieter Heerma over het opstellen van een versnellingsplan rond kernenergie) een hoog ambitieniveau wat betreft de snelheid waarmee de twee kerncentrales kunnen worden gerealiseerd. Versnellen van de besluitvorming probeer ik toe te passen waar mogelijk. Daarbij houd ik wel steeds een zorgvuldig proces en overleg met de omgeving voor ogen. Zonder het zorgvuldig doorlopen van de projectprocedure is de kans namelijk groter dat we later in het proces (aanzienlijke) vertraging oplopen.
In 2025 neem ik drie besluiten die met elkaar samenhangen in de tijd en op inhoud: het politieke besluit voor de start van de aanbesteding van de nieuwbouw, de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) en het voorlopige Rijk-Regio pakket dat met de desbetreffende regio wordt afgesloten. In mijn brief van 1 februari jl. heb ik aangegeven dat ik meer tijd neem voor de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies. Uit voorbereidende gesprekken met de technologieleveranciers bleek dat een hoger detailniveau en een bredere reikwijdte dan eerder voorzien (van bijvoorbeeld de hydrologische en geologische onderzoeken) als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies verschillende voordelen zouden hebben.
Ook het overleg met de regionale overheden binnen het ruimtelijk besluitvormingstraject vergde meer tijd, zoals aangegeven in de brief van 1 februari jl. Dat is onder andere nodig voor het vormgeven van een voorlopig Rijk-Regiopakket dat nauw verbonden is en voorwaardelijk is voor het succesvol afronden van de eerste fase van de projectprocedure. Daarbij is ten behoeve van de start van de projectprocedure bestuurlijk overleg worden gevoerd met een bredere groep van provincies, gemeenten en waterschappen. Het meenemen van alle partijen, ook de partijen die betrokken zijn bij het waarborgingsgebied Maasvlakte, vergt extra aandacht en tijd. Niet alleen in aanloop naar de start van de projectprocedure, maar ook in het vervolg.
Ik beschrijf in de brief van 1 februari 2024 dat door nu meer tijd te nemen, dit niet automatisch betekent dat er een evenredige vertraging in de oplevering van de kerncentrales optreedt. Ik streef nog steeds naar het zo snel mogelijk na 2035 in gebruik nemen van de centrales. Zoals uitgelegd in deze brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de nieuw te bouwen kerncentrales wordt als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. Hierbij zullen ze onder meer ingaan op onderlinge afhankelijkheden in processen, beschikbaarheid en levertijd van materiaal, site-voorbereiding en het optimale tijdbestek tussen aanvang bouw tussen de eerste en tweede centrale. Zodra deze informatie voorhanden is ontstaat er een dieper inzicht en een robuustere planning van de hierop volgende fases.
Welke invloed heeft de vertraging op de geplande bijdrage van kernenergie aan de energietransitie en het behalen van klimaatdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke financiële, technische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van de kerncentrales in Borssele, en hoe deze aangepakt zullen worden om vertraging in de bouw en aansluiting op het net te voorkomen?
Momenteel worden binnen de marktconsultatie, samen met de drie technologieleveranciers en financiële instellingen, realistische mogelijkheden onderzocht voor een uiteindelijk financierings- en organisatiemodel. Daarnaast wordt in de technische haalbaarheidsstudies onderzocht of en, zo ja, hoe twee reactoren kunnen worden gerealiseerd in Borssele. Hierin wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ kunnen worden gerealiseerd, en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden. In de projectprocedure wordt een milieueffectrapport en integrale effectenanalyse op voor de (redelijkerwijs te overwegen) locaties opgesteld. Dit geeft medio 2025 zicht op het ontwerp locatiebesluit. Zodra deze verschillende onderzoeken zijn afgerond deel ik de resultaten hiervan met uw Kamer.
Het bericht 'Arbeidsinspectie: ook kappers en kabelleggers werken als ‘kennismigrant’' |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Léon de Jong (PVV) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie: ook kappers en kabelleggers werken als «kennismigrant»»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel? Wat is volgens u een kennismigrant?
Het artikel is verschenen naar aanleiding van het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie over 20232. Daarin geeft de inspecteur-generaal een reflectie op de kennismigrantenregeling. Hij geeft daarin aan dat het doel van de regeling om arbeidsmigratie te stimuleren niet meer van deze tijd is. Volgens hem blijken uit de inspectiepraktijk misstanden en oneigenlijk gebruik. Ook doet hij suggesties voor verbetering van deze regeling, zoals het inhoudelijk definiëren van hoogwaardige kennis en beperking van de groep erkend referenten.
Misstanden zijn wat mij betreft volstrekt onacceptabel en Nederland onwaardig. Alle werknemers in Nederland hebben recht op fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Werkgevers in Nederland zijn daarvoor verantwoordelijk en wetgeving of handhaving zou geen voorwaarde moeten zijn voor goed werkgeverschap. De voorbeelden laten zien dat het nodig is regelingen zodanig vorm te geven dat misstanden, misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen. Hierbij is samenwerking tussen de IND en de Arbeidsinspectie van belang, ieder vanuit zijn eigen taak.
Tegelijkertijd verwijst het jaarverslag naar sectoren, bijvoorbeeld voor de chipmachineproductie, waarin hoogwaardige kennis onmisbaar is. Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 benadrukt in haar rapport dat kennismigranten nodig zijn om een hoogproductieve en duurzame economie te worden en te blijven. Om een innovatieve, concurrerende (kennis)economie te stimuleren wordt onder meer via de kennismigrantenregeling en erkendreferentsystematiek uitnodigend beleid gevoerd. Met het erkend referentschap is er toegang tot een versnelde en vereenvoudigde aanvraagprocedure voor kennismigranten. Voor de definiëring van kennismigranten is vanaf het begin gekozen voor een eenduidig en objectief criterium, namelijk het salariscriterium. In dit criterium komt de waarde van de kennismigrant voor de Nederlandse arbeidsmarkt en (kennis)economie, waaronder de unieke kennis of vaardigheid van de kennismigrant tot uiting.3 Het salaris van kennismigranten moet aan dit criterium voldoen en dient marktconform te zijn.
Ik neem het signaal van de Arbeidsinspectie serieus. Onlangs heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede namens mij en de Minister van Economische Zaken, een brief naar uw Kamer gestuurd over de voortgang van de uit te werken maatregelen omtrent het erkend referentschap in relatie tot nationale veiligheid en de maatregelen in relatie tot uitleenconstructies en individuele migranten die ook raken aan nationale veiligheid.4 Daarnaast bekijk ik, samen met de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, of de regeling rondom het uitlenen van kennismigranten aangescherpt moeten worden.
Hoeveel werknemers verblijven in Nederland op basis van een visum verkregen onder de kennismigrantenregeling?
Op peildatum 1 januari 2024 verbleven er circa 80.740 werknemers in Nederland op basis van de nationale kennismigrantenregeling, dat wil zeggen, op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «arbeid als kennismigrant». Dit cijfer omvat alle vergunningen die op 1 januari 2024 geldig waren, ongeacht het jaar waarin zij werden verleend. Het gaat hier dus niet om het aantal verleende vergunningen binnen een afgebakende tijdsperiode.
Kunt u een top 10 geven van branches (o.b.v. Standaard Bedrijfsindeling(SBI-)codes) waarin de meeste kennismigranten actief zijn?
Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie
62
15.250
Financiële instellingen (geen verzekeringen en pensioenfondsen)
64
8.530
Holdings (geen financiële), concerndiensten binnen eigen concern en managementadvisering
70
8.170
Arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer
78
6.520
Groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto´s en motorfietsen)
46
5.720
Vervaardiging van overige machines en apparaten
28
4.270
Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie
63
4.000
Architecten, ingenieurs en technisch ontwerp en advies, keuring en controle
71
3.500
Onderwijs
85
2.190
Opslag en dienstverlening voor vervoer
52
2.110
Bron IND: cijfers afgerond op tientallen
Toelichting bij de bovenstaande tabel: dit overzicht is tot stand gekomen met behulp van de SBI-codes van erkend referenten, zoals deze zijn opgenomen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Een bedrijf dat zich inschrijft in de KvK krijgt één of meer SBI-codes. Een SBI-code geeft de bedrijfsactiviteit van een onderneming weer. De KvK stelt de SBI-codes vast aan de hand van een beschrijving van wat het bedrijf doet. Voor elke bedrijfsactiviteit wordt een aparte SBI-code gegeven. Voor bovenstaand overzicht is telkens gekeken naar de voornaamste SBI-code van de erkend referent voor welke de onder vraag 3 genoemde kennismigranten op 1 januari 2024 werkzaam zijn. Hierbij zijn de codes geclusterd op de eerste 2 cijfers van de SBI-code voor een zo eenduidig mogelijke clustering/overzicht. Om u een volledig beeld te geven zijn de betreffende clustercodes en het aantal kennismigranten per branche, peildatum 1 januari 2024, eveneens in het overzicht opgenomen.
Wat is de top 25 van landen van herkomst van kennismigranten?
Indiase
20.150
Turkse
7.910
Zuid-Afrikaanse
5.670
Russische
5.650
Amerikaans burger
4.450
Chinese
3.830
Braziliaanse
3.550
Brits burger
2.590
Iraanse
2.310
Oekraïense
2.050
Japanse
1.430
Egyptische
1.270
Canadese
1.080
Australische
1.040
Mexicaanse
980
Pakistaanse
950
Taiwanese
910
Indonesische
870
Filipijnse
850
Zuid-Koreaanse
770
Colombiaanse
740
Belarussische
690
Nigeriaanse
620
Vietnamese
540
Servische
540
Overig
9.320
Bron IND: cijfers afgerond op tientallen
Toelichting bij de bovenstaande tabel: voor de beantwoording is eveneens uitgegaan van het standcijfer van 1 januari 2024 (zie beantwoording vraag 3).
Bent u van mening dat kappers, kabelleggers, betonvlechters, nagelsalonmedewerkers en schoonmakers niet kwalificeren als kennismigranten? Zo nee, waarom niet?
Nee, beoefenaars van deze beroepen zullen niet kwalificeren als kennismigranten. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven moet voor de kennismigrantenregeling worden voldaan aan het salariscriterium en dienen kennismigranten een marktconform loon te krijgen. Het is niet toegestaan om als werkgever bijvoorbeeld een kapper of schoonmaker een loon te betalen dat boven het marktconforme loon ligt, om zo een vergunning voor kennismigranten te verkrijgen. De IND kan advies aan UWV vragen over de marktconformiteit van het loon.
Bent u het eens met de Nederlandse Arbeidsinspectie dat dit soort bedrijven lastig te controleren is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 neem ik het signaal van de Arbeidsinspectie uiterst serieus en zal ik met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Economische Zaken en Klimaat onderzoeken of naar aanleiding van dit signaal de kennismigrantenregeling verdere aanpassingen behoeft naast de maatregelen omtrent het erkend referentschap in relatie tot nationale veiligheid en maatregelen ten aanzien van het uitlenen van kennismigranten.
Ervaringen uit de uitvoerings- en toezichtspraktijk van de IND en de Arbeidsinspectie laten zien dat controles tijdrovend en complex kunnen zijn In voorkomende gevallen wordt onderzocht wat de feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn en in hoeverre deze feitelijke situatie overeenkomt met de op papier gepresenteerde situatie. Dit is niet altijd scherp vast te stellen.
De Arbeidsinspectie controleert bij fysieke bezoeken of de werkgever zijn verplichtingen nakomt op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet allocatie arbeid door intermediairs, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Het is daarbij volgens de Arbeidsinspectie onduidelijk in hoeverre de wetgever meer real-time controle van informatie van de verschillende overheidsdiensten, ten behoeve van fraudebestrijding, gewenst vindt.
Bij de erkendreferentsystematiek wordt uitgegaan van vertrouwen aan de voorkant en controle aan de achterkant. Het is in veel gevallen lastig om bij de aanvraag voor het erkend referentschap te constateren of er mogelijk sprake is van misbruik van de kennismigrantenregeling. De IND besteedt extra aandacht aan bedrijven waarbij het niet direct voor de hand ligt dat zij kenniswerkers nodig hebben. De IND is in die gevallen bij een aanvraag om een verblijfsvergunning voor de individuele kenniswerker extra alert op het voldoen aan de marktconformiteit van het loon en kan eventueel een bedrijfscontrole uitvoeren
Een erkende referent heeft toegang tot de versnelde aanvraagprocedure voor verblijfsvergunningen, waarbij in principe geen bewijsstukken hoeven te worden overgelegd. De erkend referent kan hierin voor een deel volstaan met eigen verklaringen dat aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling wordt voldaan, waarop de IND in beginsel vertrouwt. Het is in veel gevallen lastig om bij de aanvraag te constateren of er mogelijk sprake is van misbruik van de kennismigrantenregeling. Bij twijfel heeft de IND de mogelijkheid om alle onderliggende stukken op te vragen en de aanvraag volledig te toetsen. Ook kan de IND in voorkomende gevallen het UWV vragen om advies over de marktconformiteit van het salaris.
Kunt u uitleggen wat de achterliggende problematiek is bij het controleren van een kennismigrantregeling die afgegeven is aan een werkgever die geregistreerd staat in de Kamer van Koophandel als bedrijf met bijvoorbeeld SBI-code 96021 (haarverzorging) of 8121 (interieurreiniging)?
Dergelijke ondernemingen kunnen een kennismigrant in dienst hebben, waarbij op het aanvraagformulier voor de verblijfsvergunning is verklaard dat deze persoon bijvoorbeeld als manager in dienst treedt. Het salaris van een manager kan boven het vereiste salariscriterium liggen van een kennismigrant en daarmee marktconform zijn. De aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant zal dan ingewilligd worden als ook aan alle overige voorwaarden is voldaan.
De IND houdt toezicht op de erkende referent, waarbij wordt gecontroleerd op naleving van de informatie-, administratie- en zorgplicht jegens de vreemdeling(en) voor wie hij erkend referent is. Ook controleert de IND of het bedrijf nog voldoet aan de voorwaarden voor erkenning. Als blijkt dat het werk van de kennismigrant niet (meer) overeenkomt met wat de werkgever heeft aangegeven bij de aanvraag dan heeft de erkend referent zijn informatieplicht overtreden. Dit kan leiden tot handhavingsmaatregelen van de IND voor de erkend referent zoals het geven van een waarschuwing, het opleggen van een boete of het intrekken van de erkenning. Het raakt ook de betrouwbaarheid van het bedrijf als erkend referent. Als de kennismigrant niet (meer) blijkt te voldoen aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling, dan kan deze verblijfsvergunning worden ingetrokken door de IND.
Wat vindt u van de ondergrens voor kennismigranten onder de 30 jaar?
Voor kennismigranten die jonger zijn dan 30 jaar geldt een lager salariscriterium dan voor kennismigranten van 30 jaar en ouder. Het salariscriterium van beide categorieën is afgeleid van het gemiddelde cao-loon in Nederland en wordt jaarlijks geïndexeerd. Het salariscriterium voor kennismigranten jonger dan 30 jaar is lager, omdat het gemiddelde cao-loon van (hoogopgeleide) werknemers jonger dan 30 jaar lager is dan van werknemers boven de 30 jaar.
Tegen de achtergrond van een mondiale battle for talent, zoals de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 die verwacht, biedt een specifiek looncriterium voor kennismigranten onder de 30 jaar een lagere drempel om jonge kennismigranten aan te trekken.
Vindt u deze ondergrens voldoende hoog om ook echt alleen arbeidsmigranten met specifieke schaarse kennis aan te trekken?
Ja. Het salariscriterium is afgeleid van het gemiddelde cao-loon in Nederland voor deze groep en wordt jaarlijks geïndexeerd.
Zou u deze vragen vóór het commissiedebat Arbeidsmigratie van 16 mei 2024 willen beantwoorden?
De antwoorden zijn voor het commissiedebat Arbeidsmigratie beantwoord, dat is verplaatst naar 2 juli 2024.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kamervragen over het artikel ‘Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Hoe komt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tot de hoogte van de passantenvergoeding? Is er een beleidsregel of een ander juridisch bindende verankering die de hoogte van de passantenvergoeding vaststelt?1
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) maakt standaardbedragen, waaronder ook de passantenvergoeding, kenbaar op zijn website. Dat zijn de bedragen die de RSJ hanteert als de beroepscommissie besluit dat in standaardgevallen een klager een tegemoetkoming moet krijgen. Bij het vaststellen van de hoogte van de passantenvergoeding heeft de RSJ aansluiting gezocht bij de bedragen die in het kader van de (civiele) jurisprudentie (zie antwoord op vraag 3) tot stand zijn gekomen. Deze werkwijze zorgt voor transparantie en eenduidigheid in het toekennen van de vergoedingen.
Is de bepaling van de passantenvergoeding van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming bindend of bent u in de mogelijkheid om af te wijken?
De jurisprudentie van de RSJ is bindend. Naar beneden afwijken van de standaardbedragen zal naar verwachting tot gevolg hebben dat passanten zullen procederen voor hogere bedragen. Zij zullen dan alsnog de hogere vergoeding toegekend krijgen.
Bent u verplicht tot het geven van een passantenvergoeding? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De verplichting tot het geven van een passantenvergoeding vloeit voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad, gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens waarin het verblijf in een gevangenis langer van vier maanden in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek als onrechtmatig is aangemerkt en schadevergoeding is toegekend. De plaatsingstermijn van vier maanden is vastgelegd in artikel 6.3 van de Wet forensische zorg. Daarmee heeft de wetgever direct aansluiting gezocht bij de jurisprudentie.
Is het mogelijk de passantenregeling (tijdelijk) te stoppen, gezien de aanhoudende krapte binnen de tbs-klinieken?
Nee, stoppen met het toekennen van een vergoeding aan passanten bij het overschrijden van de wettelijke termijn van vier maanden in artikel 6.3 Wet forensische zal niet standhouden bij de rechter.
Kunt u aangeven welk percentage van de bedragen die uitgekeerd worden aan tbs'ers aan de slachtoffers wordt overgemaakt? Kunt u tevens aangeven hoeveel dit bedrag in absolute aantallen bedraagt, uiteengezet per jaar?
De strafrechter kan in zijn vonnis oordelen dat de dader een schadevergoeding moet betalen aan het slachtoffer, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, schiet de Staat het bedrag voor het slachtoffer voor en int dit vervolgens bij de veroordeelde.
Onderstaande tabel bevat de bedragen van de passantenvergoedingen die in de jaren 2021, 2022 en 2023 in totaal zijn uitgekeerd aan tbs-passanten. Een deel daarvan is ingehouden ten behoeve van schadevergoedingsmaatregelen die de tbs-veroordeelde moest betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 7.524,–
€ 24.510,–
€ 41.506,–
29,9%
24,4%
50,9%
Het verlagen van de NHG-premie. |
|
Teun van Dijck (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de NHG-premie voor starters zo laag mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, de provisiemethodiek van NHG heeft als doel om de provisie zo laag te laten zijn als kan en niet hoger dan noodzakelijk. En tegelijk om de provisie zo stabiel mogelijk te houden. De provisie moet daarnaast ook voldoende inkomsten opbrengen voor NHG om het fondsvermogen op peil te houden. Dit om aan toekomstige verliesdeclaraties te kunnen voldoen en het risico voor het Rijk als achtervang zo klein mogelijk te houden. In 2023 is de provisiemethodiek van NHG geëvalueerd door het onderzoeksbureau SEO. Over de uitkomsten van de evaluatie en de vervolgstappen is de Kamer geïnformeerd1.
Deelt u de mening dat het garantievermogen van de NHG hoger is dan noodzakelijk? Zo nee, waarom niet?
NHG is een borgstelling tegen restschuld bij gedwongen verkoop door werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, overlijden of echtscheiding. Het beroep op NHG neemt vooral sterk toe in een periode met (sterk) dalende huizenprijzen en met hoge werkloosheid. Zo nam na de start van de financiële crisis en de Europese schuldencrisis het aantal verliesdeclaraties van NHG sterk toe. De afgelopen jaren is het aantal verliesdeclaraties van NHG gelukkig zeer beperkt.
De Rijksoverheid staat indirect garant en wordt aangesproken wanneer het fondsvermogen van NHG onvoldoende is om aan haar verplichtingen te voldoen. Een fors fondsvermogen van NHG is daarom belangrijk om de kans op het Rijk als achtervang zo klein mogelijk te houden. Hoe hoger het fondsvermogen, hoe kleiner het risico op het Rijk als achtervang. In de nasleep van de financiële crisis was het belangrijk om het fondsvermogen van NHG op peil te krijgen. Het fondsvermogen is sinds die tijd sterk gestegen door hoge premie-inkomsten en het beperkt aantal verliesdeclaraties als gevolg van de sterk gestegen huizenprijzen. Het fondsvermogen van NHG is de afgelopen jaren gegroeid naar € 1,6 miljard. Het gegarandeerd vermogen, het bedrag aan hypotheken waarvoor NHG garant staat, is ongeveer € 200 miljard.
De risico’s voor het Rijk als achtervang zijn daarmee zeer klein (geworden). De afgelopen jaren kon de NHG-provisie worden verlaagd van 1% naar de huidige 0,6%. Door deze verlaging dalen de provisie-inkomsten van NHG en stijgt het fondsvermogen de laatste jaren minder sterk. Een fors fondsvermogen van NHG blijft echter ook in de toekomst nodig. Uit de evaluatie blijkt namelijk ook dat in de toekomst, bij andere ontwikkelingen op de huizenmarkt, het aantal declaraties toe kan nemen en dat daarmee het garantievermogen van NHG (sterk) kan dalen. Ook blijkt uit de evaluatie dat in de borgtochtprovisiemethodiek de kans op extreme woningmarktscenario’s wordt onderschat en daarmee het risico op achtervangaanspraak laag wordt ingeschat. Een fors garantievermogen is daarom verstandig om de risico’s voor de staat te beperken.
Bent u bereid om de afdracht van de NHG aan het Rijk te verlagen of volledig te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk het voordeel van het afsluiten van een hypotheek van NHG opweegt tegen de kosten voor consumenten. SEO concludeert dat bijna alle doelgroepen die voor NHG kunnen kiezen, dit ook doen. En dat het verlagen van de provisie het gebruik van NHG niet zal bevorderen. Ook vind ik het belangrijk dat het Rijk geen onnodige risico’s loopt. Het Rijk is immers achtervang van NHG. Hiervoor moet NHG een vergoeding aan het Rijk betalen conform het beleidskader risicoregelingen. SEO heeft in de evaluatie van de borgtochtprovisiemethodiek verschillende aanbevelingen gedaan om de borgtochtprovisiemethodiek te verbeteren. Deze aanbevelingen worden op dit moment nader uitgewerkt. Na deze uitwerking wil ik komen tot een verbeterde provisiemethodiek die kan worden toegepast bij de berekening van de premie voor 2025. Op dat moment wordt ook duidelijk of de hoogte van de NHG-provisie wijzigt en/of de afdracht van NHG aan het Rijk.
Zou de NHG-premie per 1 januari 2025 omlaag kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De NHG staat voor een toegankelijke koopwoningmarkt voor kwetsbare groepen en consumenten; bent u bereid om te onderzoeken hoe NHG het opgebouwde garantievermogen actiever kan inzetten om deze maatschappelijke doelstelling dichterbij te brengen? Zo nee, waarom niet?
NHG is een belangrijke speler op de hypotheekmarkt en zet zich ook op diverse manieren in voor haar doelgroep. Het primaire doel van NHG is om in economisch mindere tijden dekking te kunnen bieden op een mogelijke restschuld. Consumenten met een hypotheek met NHG lopen minder risico’s en dit levert meestal een rentevoordeel op. Daarnaast faciliteert NHG bij (dreigende) financiële problemen woningbehoud en biedt andere oplossingen bij mogelijke betaalproblemen van de hypotheek. NHG richt zich ook op het mogelijk maken van verduurzaming en klimaatbestending maken van woningen. Zo kan met een hypotheek met NHG extra geld wordt geleend voor verduurzaming en staat NHG ook borg voor leningen bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF).
De komende periode onderzoekt NHG welke bijdrage zij verder als borgsteller kan leveren voor onder andere de verduurzaming of benodigde klimaatadaptaties van de woningen voor haar doelgroep. Dit kan namelijk ook een positieve bijdrage leveren aan de portefeuille van NHG en daarmee aan het risicoprofiel van het fonds. Zo kan het risico toenemen voor woningen met slechte energielabels (EFG) aangezien deze woningen achterblijven in de prijsontwikkeling ten opzichte van woningen met goede energielabels.2 NHG onderhoudt hierbij nauw contact met de Ministeries van BZK en Financiën. NHG zal hierbij moeten aantonen dat zij als borgsteller op een doelmatige wijze kan bijdragen aan deze uitdagingen en de risico’s voor NHG en van het Rijk niet significant toenemen. Daarbij is de doelstelling van NHG bij te dragen aan een toegankelijke koopwoningmarkt voor kwetsbare groepen en consumenten in kwetsbare situaties. Er kan niet zondermeer door NHG worden afgeweken van die doelstelling. Ook vind ik het belangrijk dat nieuwe initiatieven niet ten koste gaan van de primaire functie van NHG en daarmee tot de toegang van de doelgroep tot het NHG-instrument. Hiermee dient NHG bij het onderzoek naar haar rol bij borgstelling bij andere maatschappelijke initiatieven rekening te houden.
Het bericht ‘’Honderden miljoenen aan WMO-fraude: ’Zorgcrimineel heeft vrij spel’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden miljoenen aan WMO-fraude: «Zorgcrimineel heeft vrij spel»»?1
Ja.
Klopt de stelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er vorig jaar voor honderden miljoenen euro’s is gefraudeerd met zorggeld van gemeenten? Weet u om hoeveel euro het hier precies gaat? In welke mate speelt dit binnen decentrale uitgaven in het kader van de Jeugdwet, Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw), aangezien het artikel zich richt op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
De genoemde bedragen in het artikel herkennen wij niet. Het is niet mogelijk gebleken om de omvang van fraude in het zorgdomein vast te stellen. Naast het gemeentelijk (zorg)domein geldt dit ook voor zorg in het kader van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Meerdere onderzoeken zijn hierin ook niet geslaagd. Er is geen eenduidig te dupliceren model voor het meten van de omvang van fraude met zorggelden. Uit navraag bij VNG blijkt overigens dat de VNG dit standpunt deelt en recentelijk geen onderzoek heeft gedaan naar de omvang van zorgfraude. De VNG geeft aan de in het artikel genoemde bedragen niet te hebben genoemd.
Hoe is het toezicht op zorgaanbieders vormgegeven? Klopt het dat de gemeente in alle gevallen verantwoordelijk is voor toezicht op rechtmatigheid van lokale uitgaven? In hoeverre heeft het verschil in toezicht op persoonsgeboden budgetten (pgb’s) en toezicht bij inkoop zorg in natura invloed op misbruik en fraude van zorggelden?
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015, verder: Wmo), is een gedecentraliseerde wet en de uitvoering van de Wmo is een verantwoordelijkheid van gemeenten, inclusief het (lokale) kwaliteitsbeleid. De wetgever heeft er dan ook bewust voor gekozen om ook het toezicht op de Wmo een taak van gemeenten te laten zijn. De verantwoordelijkheid voor het stellen van (kwaliteits)eisen en voorwaarden aan zorgaanbieders in de contractering en bij de toegang en de inrichting van het toezicht op het gebied van kwaliteit en rechtmatigheid, ligt dus bij gemeenten zelf.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo verplicht een toezichthouder aan te wijzen en aanbieders hebben de verplichting melding te maken van calamiteiten. Bovendien hebben gemeenten, conform de Wmo en de Gemeentewet, de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat uitgaven doelmatig worden ingezet en de verantwoordelijkheid om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen. Hieronder valt ook het voorkomen van het onterecht ontvangen van een maatwerkvoorziening via een pgb. Gemeenten hebben de opdracht en de ruimte om daarover regels te stellen in de lokale verordening.
Daarbij hebben gemeenten beleidsruimte om zelf keuzes te maken in hoe zij het toezicht in de praktijk inrichten en organiseren. Dit heeft ertoe geleid dat gemeenten het toezicht op de Wmo op verschillende manieren hebben ingericht. Sommige gemeenten organiseren bijvoorbeeld het rechtmatigheids- en kwaliteitstoezicht in samenwerking met andere gemeenten regionaal, terwijl andere gemeenten het kwaliteitstoezicht laten uitvoeren door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (de GGD). Momenteel bereid ik een wijziging van de Wmo voor waarin nadere kaders worden gesteld voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Zie ook de antwoorden op de vragen 16 en 17.
Gemeenten kunnen toezicht houden op ondersteuning die vanuit de Wmo wordt geleverd. Dat geldt zowel voor gecontracteerde aanbieders als voor aanbieders die vanuit een pgb werken. Gemeenten kunnen ook (kwaliteits)eisen stellen aan zowel pgb-aanbieders als aan gecontracteerde aanbieders via de lokale verordening. Voor gecontracteerde aanbieders geldt dat gemeenten ook via het contractmanagement zicht kunnen houden op aanbieders, maar deze mogelijkheid hebben gemeenten niet bij pgb-aanbieders. De budgethouder sluit immers het contract af met de pgb-aanbieder en is zelf primair verantwoordelijk voor de regie daarop. Wel hebben gemeenten in de toegang de mogelijkheid om te toetsen of pgb-aanbieders voldoen. Vanuit de Wmo hebben gemeenten de taak om bij het verstrekken van een pgb te beoordelen of is gewaarborgd dat de voorziening die via het pgb wordt geleverd veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt door de aanbieder.
Klopt de stelling van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat er nauwelijks gecontroleerd wordt of ingekochte zorg daadwerkelijk geleverd wordt? Hoe kan deze controle beter worden vormgegeven? Hoe ondersteunt u gemeenten, die hier tegen capaciteitsproblemen aanlopen, in deze controle? Hoe kunnen gemeenten inwoners beschermen tegen slechte of zelfs niet-geleverde zorg?
Uit het artikel maak ik op dat deze stelling gaat over zorg of ondersteuning die wordt geleverd vanuit een pgb. Het pgb is bedoeld voor mensen die er bewust voor kiezen zelf regie te voeren op hun zorg en ondersteuning en daartoe ook in staat zijn. Gemeenten hebben in de toegang een belangrijke taak dit te beoordelen en kunnen een pgb weigeren wanneer een inwoner niet «pgb-vaardig» is. Daarnaast kunnen gemeenten eisen stellen aan pgb-aanbieders in de verordening en kunnen zij zicht houden op het pgb-aanbod via het Wmo-toezicht. Na toekenning van het pgb ligt er overigens ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de budgethouder zelf om erop toe te zien dat de juiste zorg en ondersteuning wordt geleverd. Zie voor een verdere toelichting ook het antwoord op vraag 6.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het toezicht en de capaciteit die zij daarvoor inzetten. Zij kunnen samenwerken met andere gemeenten om de (uitwisseling van) kennis en slagkracht van het toezicht te vergroten. Gemeenten kunnen hun inwoners beschermen door duidelijke normen en (kwaliteits)eisen op te nemen in de verordening en in de contractering. Dit biedt gemeenten een stevigere basis voor handhaving. Vanuit het Ministerie van VWS wordt subsidie verstrekt voor de proeftuinen «Aanpak zorgfraude». Daarin worden in de regio’s Twente en Hart van Brabant onder meer werkwijzen ontwikkeld voor een betere selectie en screening van zorgaanbieders in de Wmo, waaronder pgb-zorgaanbieders, voorafgaand aan en tijdens de contractperiode. In de screening wordt indien de situatie daar aanleiding toe geeft ook gewerkt met de toepassing van de Wet Bibob, om te komen tot een structurele samenwerking met betrouwbare zorgaanbieders. De opgedane kennis en informatie van »best practices» wordt via de VNG gedeeld met alle gemeenten.
Tenslotte wordt momenteel een stimuleringsprogramma opgezet samen met de VNG en de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD-GHOR). Dit stimuleringsprogramma heeft als doel het Wmo-toezicht te verstevigen. Dit wordt bij vraag 16 nader toegelicht.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat zij zaken doen met malafide zorgaanbieders en in hoeverre zetten zij deze in? In hoeveel gemeenten wordt een Bibob-toets ingezet bij contracten met zorgaanbieders?
Het toezicht in de Wmo staat niet op zichzelf, maar moet gezien worden in samenhang met bijvoorbeeld het contractmanagement en de toegang, waarmee gemeenten grip en zicht kunnen houden op de kwaliteit en rechtmatigheid van zowel het gecontracteerde aanbod als het pgb-aanbod. Het gaat daarbij vooral om het inzetten op preventie, oftewel het voorkomen van zaken doen met malafide zorgaanbieders. Gemeenten kunnen (kwaliteits)eisen opnemen in de verordening waar zowel gecontracteerde- als pgb-aanbieders aan moeten voldoen. Verder maakt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die naar verwachting op 1 januari 2025 van kracht wordt, het mogelijk voor zorgverzekeraars en gemeenten om elkaar te informeren over personen of bedrijven waarbij een gerechtvaardigd vermoeden van zorgfraude bestaat.
De Wet Bibob is een instrument waarmee een screening kan worden uitgevoerd. De inzet van de Wet Bibob geeft overheden een discretionaire bevoegdheid om de achtergrond van partijen waarmee zij zaken doen te screenen. Overheden bepalen zelf in welke gevallen zij het Bibob-instrument toepassen. Meestal wordt dit nader ingevuld door middel van beleidsregels. Ten aanzien van het zorgdomein kunnen gemeenten de Wet Bibob inzetten als sprake is van een subsidie voor bijvoorbeeld Wmo- en jeugdzorg of als sprake is van een overheidsopdracht (veelal de opdracht via een open house-constructie voor de inkoop van Wmo- of jeugdzorg). Dit laatste is mogelijk sinds een wijziging van de Wet Bibob in oktober 2022. Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gemeenten een Bibob-toets wordt ingezet bij contracten met zorgaanbieders. Wel is het zo dat door steeds meer gemeenten
beleid wordt opgesteld over het doen van een Bibob-toets bij open house-constructies. Vanuit de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» wordt ook ervaring opgedaan met de toepassing van de Wet Bibob.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van pgb’s?
Op grond van de Wmo moeten gemeenten bij de verstrekking van een pgb beoordelen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Daarbij dient het college mee te wegen of de invulling van de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om in de verordening regels te stellen en kwaliteitseisen op te nemen waar pgb-aanbieders aan moeten voldoen. De budgethouder is primair zelf verantwoordelijk voor het contracteren van een aanbieder of zorgverlener voor de invulling van de zorgvraag, maar de gemeente kan bij het verstrekken van een pgb in de beoordeling meenemen welke aanbieder of zorgverlener invulling gaat geven aan de maatwerkvoorziening. Gemeenten kunnen onder meer vanuit het Wmo-toezicht zicht krijgen op de pgb-aanbieders die in de gemeente actief zijn.
Daarnaast geldt voor het Wmo-pgb het trekkingsrecht waarbij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het budget beheert en enkel betalingen doet op basis van zorgovereenkomsten die door de gemeente zijn goedgekeurd.
In hoeveel gemeenten is sprake van screening aan de voorkant, bijvoorbeeld door de verplichting van aanlevering van allerlei bewijsdocumenten, zoals Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s), medewerkersovereenkomsten inclusief diploma’s, of een eigen verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar geen strafrechtelijk verleden heeft?
Hier zijn geen cijfers van. Uit gesprekken met de praktijk blijkt wel dat gemeenten steeds meer inzetten op sturing aan de voorkant door betere screening en inkoop- en contractmanagement.
Zijn gemeenten voldoende op de hoogte hoe diploma’s en VOG’s te controleren op echtheid? Worden valse papieren voldoende gemeld bij de politie? Hoe vaak wordt aangifte gedaan door gemeenten van valse papieren?
De VNG geeft aan dat steeds meer gemeenten weten hoe zij de echtheid van diploma’s en VOG’s kunnen controleren. Begin van het jaar heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in samenwerking met de VNG een kennissessie omtrent dit onderwerp verzorgd voor 150 toezichthouders. Op deze kennissessie komt op verzoek van deze toezichthouders nog een vervolg. Daarnaast organiseren de politie en de IGJ in juni 2024 een verdiepende kennissessie over zorgfraude. Deze kennissessie is een onderdeel van een bredere strategie, waaronder een communicatiecampagne van de IGJ die in 2023 is gestart, om bewustwording te creëren over zorgfraude bij zowel zorgaanbieders als gemeenten.
De Politie houdt gegevens bij over aangiften van verschillende vormen van fraude, maar er worden geen eenduidige gegevens bijgehouden over het melden van valse diploma’s en VOG’s of het doen van aangifte hiervan door een gemeente. Er kan dan ook geen informatie gedeeld worden over hoe vaak dit wordt gedaan en of dit voldoende wordt gedaan.
Welke bevoegdheden hebben gemeenten om malafide zorgaanbieders aan te pakken? Is het mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen? Kunnen onterecht verstrekte zorggelden worden teruggevorderd?
Voorop staat dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten malafide aanbieders contracteren of dat malafide aanbieders invulling geven aan een pgb. Op het moment dat een gecontracteerde aanbieder fraudeert, kan de gemeente de overeenkomst met deze aanbieder beëindigen. Het is belangrijk dat zowel in de verordening als in contracten duidelijke en meetbare kwaliteitseisen en afspraken worden opgenomen. Ook bestaat er een mogelijkheid om een schadevergoeding te vorderen.
Daarnaast moet het terugvorderingsbeleid goed ingericht zijn. Terugvorderen blijft nu vaak nog uit bij gemeenten, onder meer omdat er in sommige gevallen lange en kostbare juridische procedures bij komen kijken, maar ook omdat het terugvorderingsbeleid niet altijd goed is ingericht. In het kader van het pgb is terugvorderen vanwege het zogenaamde dubbel-opzet vereiste, waarbij zowel opzet bij de aanbieder als de cliënt moet worden vastgesteld, ingewikkeld voor gemeenten. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in verband met het dubbel opzetvereiste en het creëren van een grondslag voor gegevensverwerking door zorgaanbieders en het CAK aan gemeenten inzake de zorgverlening aan onverzekerden» wordt daarom voorgesteld het dubbel-opzet vereiste te schrappen uit de Wmo. Dit wetsvoorstel ligt momenteel ter advisering bij de Raad van State.
Het is niet mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen. In artikel 5:4 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld dat de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke sancties alleen bestaat als de betreffende wet (in dit geval de Wmo) dat bepaalt. Daarvan is in het kader van de Wmo geen sprake. Op basis van hoofdstuk 5 van de Awb kan een gemeente wel een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang opleggen om bijvoorbeeld zorgaanbieders te dwingen de kwaliteit van zorg of de administratie op orde te krijgen. Hiervoor moet een gemeente wel nadere regels in de eigen verordening opnemen.
Wat is de inzet van de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIECs) bij de aanpak van zorgcriminaliteit? Hoe ondersteunt u deze inzet?
De specifieke inzet van RIEC’s op de aanpak van criminaliteit in de zorg verschilt per regio. De stuurgroepen van de RIEC’s hebben namelijk de ruimte om zelf regionale prioriteiten te stellen. RIEC’s kunnen criminaliteit in de zorg tegenkomen
als onderdeel van casuïstiek rondom bijvoorbeeld de aanpak van drugs- en/of mensenhandel. Daarnaast hebben verschillende RIEC’s criminaliteit in de zorg specifiek als regionaal thema geprioriteerd en investeren zij op specifieke signalen van criminaliteit in de zorg en doen zij actief aan bewustwording en advisering op dit thema. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt de RIEC’s bij hun regionale aanpak van ondermijnende criminaliteit middels een jaarlijkse structurele bijdrage.
Enkele RIEC’s dragen bij aan de aanpak van criminaliteit in de zorg door te investeren in het verhogen van de bewustwording bij gemeenten door het organiseren van weerbaarheidstrainingen en expertmeetings. Zij hebben hiervoor verschillende factsheets en handreikingen ontwikkeld die gemeenten helpen om signalen van criminaliteit in de zorg eerder te kunnen herkennen en daarnaar te kunnen handelen. Ook adviseren enkele RIEC’s gemeenten en collectieve inkooporganisaties actief over de inzet van de Wet Bibob bij aanbestedingsprocedures, zodat voorkomen kan worden dat criminelen toegang krijgen tot het zorgdomein en kwetsbare cliënten. Overigens geldt dat niet alleen voor advisering rondom Bibob, maar adviseren enkele RIEC’s ook breder over welke barrières kunnen worden opgeworpen tegen criminele activiteiten in de zorgsector. In de regio Twente bestaat er bovendien sinds 2018 een informatieplein waar tussen RIEC-partners signalen worden gedeeld over het thema criminaliteit in de zorg welke worden opgewerkt tot effectieve interventies.
De aanpak van criminaliteit in de zorg door de RIEC’s heeft in enkele regio’s geleid tot het stopzetten van geldstromen, het terugvorderen van meerdere miljoenen aan onterecht verkregen zorggelden en het terugvorderen van uitkeringen en strafrechtelijke vervolging.
Hoe wordt een sluitende keten in de aanpak van zorgcriminaliteit gewaarborgd? In hoeverre kan bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samenwerken met een RIEC?
Een sluitende keten in de aanpak van criminaliteit in de zorg is essentieel om criminelen uit de zorgsector te weren en te stoppen. In het RIEC-samenwerkingsverband werken verschillende partijen uit het fiscale, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Signalen over criminaliteit in de zorg kunnen worden ingebracht bij het RIEC, waar partners zoals de politie, het OM, gemeenten en de Belastingdienst informatie met elkaar kunnen delen en in gezamenlijkheid op zoek gaan naar het beste handelingsperspectief.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en gaat niet over de aanpak van criminaliteit. De IGJ sluit niet aan bij integrale casusbesprekingen van het RIEC omdat het geen convenantpartner van het RIEC-samenwerkingsverband is. De RIEC’s kunnen gemeenten wel adviseren om signalen van zorgverwaarlozing bij de IGJ te melden en signalen van vermoedelijke zorgfraude bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ).
Deelt u de mening dat het aanpakken van fraude in de zorg niet mogelijk is zonder gegevensuitwisseling tussen de betrokken instanties? Waarom is het niet mogelijk voor gemeentes om persoonsgegevens onderling te delen? Welke mogelijkheden biedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg bij het delen van persoonsgegevens?
Met de onder vraag 5 reeds genoemde Wbsrz worden belangrijke knelpunten in de gegevensuitwisseling opgelost. De Wbsrz regelt namelijk de grondslagen voor de noodzakelijke uitwisseling van (persoons)gegevens voor zover dat nodig is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Op deze manier kan opgetreden worden tegen frauderende zorgaanbieders die nu eenvoudig hun activiteiten in een ander zorgdomein of binnen een andere gemeente kunnen voortzetten. Deze uitwisseling van gegevens wordt geregeld met het zogenoemde Waarschuwingsregister zorgfraude.
Daarnaast regelt de Wbsrz een formele status voor het IKZ. Het IKZ wordt een stichting met een wettelijke taak. Hiermee verdwijnt de huidige vrijblijvendheid van dit samenwerkingsverband.
Aanvullend is wetgeving in voorbereiding die gegevensuitwisseling tussen gemeenten onderling en ziektekostenverzekeraars mogelijk maakt bij fraudeonderzoek in de fase ná gegevensuitwisseling met het IKZ. Daarmee wordt een knelpunt in de gegevensuitwisseling dat is ontstaan bij de overgang van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wlz, de Zvw, de Wmo en de Jeugdwet per 1 januari 2015 hersteld.
Welke rol kan de Kamer van Koophandel (KvK) als poortwachter hebben in het voorkomen van zorgfraude? Welke strengere voorwaarden en eisen kunnen we landelijk stellen voor starters in de zorg, om een professioneel zorgbedrijf te beginnen is bijvoorbeeld enkel een inschrijving in de KvK voldoende?
De KvK schrijft ondernemers in, waaronder zorgondernemers. Er vindt een gesprek plaats en een ondernemer moet zich in bepaalde gevallen fysiek legitimeren. Bij zorgondernemers kan worden doorgevraagd over daarvoor relevante aspecten. Bij een signaal van zorgfraude kan een adviesteam worden geraadpleegd, onder voorwaarden kan een signaal, bijvoorbeeld aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, worden verstrekt en in het uiterste geval kan een inschrijving worden geweigerd. Met uitzondering van de ten uitvoerlegging van eventuele door de rechter opgelegde bestuursverboden, heeft de KvK geen middelen om de inschrijving van een onderneming tegen te houden.
Klopt het dat zorgbedrijven die gerund worden door criminele netwerken niet alleen geld verduisteren maar ook een risico vormen doordat zij kwetsbare patiënten en/of cliënten ronselen voor hun criminele activiteiten? Ziet u mogelijkheden om deze kwetsbare groep weerbaarder te maken tegen deze beïnvloeding?
Het is zorgelijk en onaanvaardbaar als zorgaanbieders kwetsbare cliënten inzetten voor criminele activiteiten. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zicht te hebben en te houden op de kwaliteit en integriteit van aanbieders. Dit geldt voor zowel gecontracteerde aanbieders als voor het pgb. Bij het pgb geldt met name dat het belangrijk is dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In de Kamerbrief van 22 december 20222 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over een aantal concrete verbeterplannen in de toerusting van (potentiële) pgb budgethouders en gemeenten. Deze concrete verbeteringen zijn afgestemd met cliëntenorganisatie Per Saldo en de VNG. Zo is er een kader voor pgb-vaardigheid ontwikkeld. Met dit kader als leidraad kunnen verstrekkers en (potentiële) budgethouders bepalen of iemand in staat is om een pgb te beheren. Daarnaast is Per Saldo in opdracht van het Ministerie van VWS gestart met een pilot met een aantal gemeenten waarin budgethouders aan de voorkant uitgebreid worden geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden die bij een pgb horen. Ook worden ambtenaren bij gemeenten beter toegerust in de manier waarop zij kunnen inschatten of een persoon pgb-vaardig is. Door zowel de ambtenaren als budgethouders goed toe te rusten, wordt beoogd dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In hoeveel gemeenten zijn rechtmatigheidsonderzoeken ingesteld naar aanleiding van vermoedens en signalen van zorgcriminaliteit? Welke beeld komt uit deze onderzoeken en in hoeveel gevallen is ook daadwerkelijk sprake geweest van zorgcriminaliteit?
Hiervan zijn geen cijfers bekend. In algemene zin kan worden gesteld dat niet bij elk signaal met betrekking tot fraude in de zorg een rechtmatigheidsonderzoek wordt gestart. In de praktijk bestaan er vaak meerdere signalen vanuit verschillende afdelingen naast elkaar, die pas in een onderzoek samenkomen doordat er bijvoorbeeld een netwerk van mensen of bedrijven achter zit. Fraude in de zorg raakt meerdere afdelingen van een gemeente (toezicht, sociale recherche/boa, ondermijning, openbare orde en veiligheid), waarbij het belangrijk is dat er goede afstemming plaatsvindt voor het oppakken van dergelijke signalen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de IGJ al jarenlang op rij constateert dat het toezicht op de Wmo ondermaats is?
Doordat de Wmo een decentrale wet is en de wetgever er destijds bewust voor heeft gekozen het toezicht op de Wmo aan gemeenten over te laten, is het toezicht divers georganiseerd. Er zijn, gelet op de IGJ-rapporten van de afgelopen jaren, zorgen over de wijze waarop het lokale toezicht is vormgegeven. De IGJ heeft geconstateerd dat het toezicht niet overal stevig genoeg is georganiseerd.
Naar aanleiding van de rapportages van de IGJ heeft Significant, in opdracht van VWS, een onderzoek uitgevoerd dat op 10 december 2021 naar uwKamer is gestuurd3. Hierin is een analyse gemaakt over het Wmo-toezicht, zijn knelpunten benoemd in de huidige uitvoeringspraktijk en voorstellen gedaan voor verbetering.
Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er gesprekken gevoerd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en Toezicht Sociaal Domein (TSD) over een visie op goed toezicht in de Wmo. Op basis van deze gesprekken is een beleidskader Wmo-toezicht opgesteld waarmee bestuurlijk is ingestemd tijdens het Bestuurlijk Overleg op 15 februari 2023. De verbetervoorstellen uit dit beleidskader4 zijn geland in een voorgenomen wetswijziging enerzijds en een stimuleringsprogramma anderzijds.
In dat kader werkt VWS momenteel samen met de VNG en GGD-GHOR aan het inrichten van een stimuleringsprogramma om het toezicht te verstevigen en verder te professionaliseren. Daarbij is samen met de VNG en GGD-GHOR oog voor een integrale aanpak en de samenhang tussen kwaliteits- en rechtmatigheidstoezicht. In het stimuleringsprogramma zal onder meer aandacht zijn voor het opleiden van toezichthouders en de wijze waarop gemeenten de juiste afwegingen kunnen maken bij het inrichten van het toezicht op de Wmo. Ook is, onder regie van de GGD-GHOR, vanuit de praktijk de afgelopen periode gewerkt aan een model toetsingskader voor toezichthouders. Daarnaast is een implementatietraject onderdeel van het stimuleringsprogramma waarbij de verschillende elementen uit het stimuleringsprogramma door VNG en GGD-GHOR worden uitgerold onder gemeenten.
Ondertussen heeft het Wmo-toezicht zich de afgelopen jaren positief ontwikkeld. Zo heeft de IGJ in de rapportage over 2022 laten weten dat steeds meer gemeenten bovengemeentelijke samenwerking opzoeken. Ook valt in positieve zin op dat steeds meer gemeenten vastleggen welke keuzes zij in het Wmo-toezicht maken en op welke manier bijvoorbeeld het pro-actieve toezicht en calamiteitentoezicht worden uitgevoerd, terwijl dit nog geen wettelijke verplichting is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het formuleren van nadere wettelijke kaders ter verbetering van Wmo-toezicht, zoals aangekondigd in antwoorden op Kamervragen van het lid Bevers (VVD) over het Rapport Wmo-toezicht 2021?
Momenteel wordt een wetswijzigingstraject van de Wmo voorbereid waarin onder meer aandacht is voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Deze wetswijziging wordt momenteel
ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt afgestemd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en TSD. De planning is om het conceptwetsvoorstel deze zomer in (internet)consultatie te brengen.
Mankementen in het huidige boetesysteem in Nederland |
|
Sandra Palmen (NSC), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Ismail El Abassi (DENK), Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het boek «de Boetefabriek» van Merel van Rooy waarin is omschreven hoe verkeersboetes de Staat steeds meer zijn gaan opleveren?1
Ja.
Als u terugkijkt op de verkeersboetesystematiek van Nederland in het licht van de analyse van Merel van Rooy, vindt u dan ook dat de overheid hiermee is doorgeslagen, met onnodig leed en schulden als gevolg?
Het is voor ieders veiligheid van belang dat verkeersdeelnemers zich aan de verkeersregels houden. Effectieve handhaving van die regels is hiervoor essentieel. Voor een optimaal effect van de verkeersboetes is het van belang dat ze snel en zeker worden geïnd. Vorig jaar zijn ongeveer 8,4 miljoen verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgelegd. Het overgrote deel van de mensen (84%) betaalt hun boetes ook op tijd. Voor mensen die (meer) moeite hebben met het betalen van hun verkeersboete, is het van belang dat er voldoende goede mogelijkheden zijn voor betalingsregelingen, deze regelingen laagdrempelig worden aangeboden en daadwerkelijk worden benut. Dit is van groot belang om te voorkomen dat mensen in de schulden terechtkomen of bestaande schulden toenemen.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft hierin een belangrijke rol. Het CJIB int verkeersboetes zo persoonsgericht mogelijk en probeert zo mogelijk (meer) schulden te voorkomen. Hierin zijn de afgelopen jaren grote stappen gezet en het CJIB werkt continu aan kwalitatieve en passende dienstverlening zodat mensen aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen.
Hoeveel mensen zijn er nu «gegijzeld» geweest door de wet Mulder in de periode 1993–2018 door het systeem en kunt u uitsluiten dat kinderen uit huis zijn geplaatst doordat hun ouder werd gegijzeld?
In de periode 1998–2018 is in 93.835 zaken gijzeling is toegepast. Aangezien voor één persoon in meerdere zaken gijzeling kan zijn toegepast, kan het aantal personen lager uitvallen. Op persoonsniveau is niet het aantal personen aan te geven dat gegijzeld is geweest in de periode 1998–2018, omdat persoonsgegevens zijn geschoond in deze zaken. De cijfers van voor 1998 zijn niet meer beschikbaar.
Wij hechten er verder aan te benadrukken dat gijzeling alleen kan worden toegepast nadat hiervoor door de rechter, na vordering van de officier van justitie, een machtiging is afgegeven. Voordat een machtiging wordt afgegeven, vindt een zitting plaats waarvoor betrokkene wordt opgeroepen. Tijdens deze zitting kan betrokkene zijn of haar persoonlijke omstandigheden toelichten.
Wij kunnen niet geheel uitsluiten dat kinderen destijds uit huis zijn geplaatst doordat hun ouder werd gegijzeld. Er zijn ons echter geen zaken bekend waarbij gijzeling tot een eventuele uithuisplaatsing heeft geleid.
Kunt u uitsluiten dat er vandaag de dag nog mensen betalen voor boetes waarvoor ze gegijzeld hebben gezeten en erkent u dat er sprake was van het grootschalig niet respecteren van de mensenrechten in deze gijzelingspraktijk zoals de Nationale ombudsman in 2015 concludeerde?
Ons is niet bekend dat er op dit moment mensen zijn die eerder gegijzeld zijn geweest en nu nog betalen voor de betreffende boete(s). Met de Nationale ombudsman zijn wij ervan doordrongen dat gijzeling een ultimum remedium is. Daarom is dit proces ook zorgvuldig ingericht met een rechterlijke toets van het gijzelingsverzoek van het Openbaar Ministerie.
Erkent u dat er 25 jaar lang gegijzeld is geweest zonder dat de overheid naging of iemand wel kón betalen en wat gaat u doen om het leed te erkennen en waar mogelijk recht te zetten?
De in de beantwoording van vraag 3 genoemde rechterlijke toets van de vordering tot gijzeling is er altijd geweest, ook in de periode 1993 tot en met 2018. Ruim tien jaar geleden is meer aandacht voor de toepassing van gijzeling ontstaan. Dit mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman. Het rapport en de bijbehorende aanbevelingen hebben geleid tot verbetermaatregelen om te voorkomen dat mensen die niet konden betalen in aanmerking zouden kunnen komen voor gijzeling.2 Zo is het voor sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften mogelijk gemaakt om in termijnen te betalen.
Het uitgangspunt is dat gijzeling niet wordt toegepast als iemand wel wil betalen, maar dat niet kan. Dit uitgangspunt is ook verankerd in het beleid van het Openbaar Ministerie en de beleidsregels van de Minister voor Rechtsbescherming. De betrokken overheidsinstanties moeten zich blijvend inspannen om zicht te krijgen op iemands situatie in de voorbereiding van de eventuele vordering tot gijzeling. Bij betalingsonmacht is het in het belang van de betrokkene dat hij zijn persoonlijke situatie toelicht of laat toelichten bij de rechter.
Herkent u, net als Merel van Rooy het probleem dat mensen door geldproblemen niet verzekerd zijn en bent u bereid om te kijken hoe deze mensen voor een meer schappelijk tarief verzekerd kunnen zijn als het gaat om boetes in plaats van ze een duurdere verzekering aan te bieden?
Het afsluiten van de benodigde verzekering is een eigen verantwoordelijkheid van de burger. De premies worden bepaald door de verzekeringsmaatschappijen. Indien de premie (tijdelijk) niet betaald kan worden, kan de kentekenhouder ervoor kiezen om het voertuig te laten schorsen door de RDW. Het voertuig hoeft dan niet verzekerd te zijn. Ook hoeft voor het voertuig dan geen motorrijtuigenbelasting betaald te worden en het voertuig hoeft niet APK-goedgekeurd te zijn. Tijdens de schorsing mag het voertuig niet op de openbare weg staan of rijden.
Wat vindt u ervan dat er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar schatting 100.000 kinderen wonen in een gezin met een problematische schuld door een verkeersboete?
De cijfers van het CBS laten zien hoeveel procent van de huishoudens die kampen met problematische schulden – (onder meer) een of meerdere openstaande verkeersboetes heeft – en wat de gezinssamenstelling is. Dat wil echter niet zeggen dat de verhoogde verkeersboetes de oorzaak zijn van problematische schulden. De verkeersboetes kunnen ook zijn opgelegd en verhoogd nadat problematische schulden om andere redenen zijn ontstaan.
Uiteraard is het van belang dat ongeacht de oorzaak van problematische schulden, burgers zorgvuldig tegemoet worden getreden, zonder uit het oog te verliezen waarom verkeersboetes zijn opgelegd en dat deze moeten worden betaald. Het CJIB heeft hiervoor volop aandacht, onder meer door verkeersboetes persoonsgericht te innen.3 Deze werkwijze toont de betrokkenheid van het CJIB met betrekking tot de ambitie van dit kabinet om de toename van geldzorgen en armoede te voorkomen. Daar komt bij dat de grootste publieke schuldeisers, waaronder het CJIB, in het samenwerkingsverband Clustering Rijksincasso samenwerken om een bijdrage te leveren aan het ontzorgen en ondersteunen van mensen met betalingsproblemen, zodat zij zo veel als mogelijk kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen.4
Vindt u het feit dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) meer dan 300.000 betalingsregelingen per jaar afsluit, een teken dat de boetes te hoog zijn geworden?
Het feit dat er veel betalingsregelingen worden getroffen betekent niet automatisch dat de verkeersboetes te hoog zijn geworden. De financiële positie van de betrokkenen speelt hierbij vermoedelijk de grootste rol. Ook bij een lagere boete zullen mensen die vanwege hun financiële omstandigheden moeite hebben om een verkeersboete te betalen, naar verwachting een betalingsregeling treffen. Door het treffen van een betalingsregeling kan verdere ophoging van de boete worden voorkomen. Daar komt bij dat het CJIB mensen proactief, via onder meer de website, vraagt contact te zoeken als zij moeilijkheden hebben met het betalen van hun verkeersboete(s). De standaard-betalingsregelingen (circa 95% van alle getroffen regelingen) die het CJIB aanbiedt zijn helder, transparant en toegankelijk.5 Meer informatie over de mogelijkheden om tot betaling te komen, kan ook leiden tot een toename in de aanvragen van betalingsregelingen en het treffen daarvan.
Bent u bereid om de verhogingen van de bedragen bij niet betalen te koppelen aan die van het strafrecht zonder minimumbedrag in de tweede aanmaning?
Wij realiseren ons dat de verhogingenpercentages fors zijn. De daadwerkelijke hoogte van het bedrag hangt af van het initiële boetebedrag. Bij een lagere verkeersboete zal het bedrag van de verhoging bijvoorbeeld geringer zijn dan bij een hogere verkeersboete. Verhogingen kunnen als gezegd worden voorkomen door de verkeersboete op tijd te betalen of een betalingsregeling te treffen. Daarbij komt dat verhogingen een belangrijke functie hebben. Ze zijn mede bedoeld om de betaaldiscipline van burgers te verbeteren en daarmee de effectiviteit van de inning van verkeersboetes te vergroten. Uit WODC-onderzoek blijkt dat dit bijdraagt aan de betaaldiscipline.6
Samen met de verantwoordelijke departementen wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan. Ook het CJIB zal deelnemen aan dit door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen. De aanmaningen bij verkeersboetes worden hierin meegenomen. Tevens worden in het onderzoek opties verkend om de schuldenoploop te verminderen, inclusief de budgettaire gevolgen daarvan. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal uw Kamer informeren over de uitkomsten en opvolging van het onderzoek.
Bent u bereid om, in navolging van het advies van het Openbaar Ministerie (OM), de verkeersboetes te verlagen met 30 procent om het in verhouding te brengen met het strafrecht?
De financiële gevolgen van het opvolging van dit advies zijn groot. Het gaat om een bedrag oplopend tot circa 300 miljoen euro per jaar. Het is daarom aan het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen.
Klopt het dat 22 Europese landen een systeem hebben van inkomensafhankelijke boetes in het strafrecht waarmee bewezen is dat dit systeem in principe uitvoerbaar is en dus ook voor Nederland, waar het draagkrachtbeginsel voor geldboetes al is vastgelegd (art. 24 Sr), maar nog niet structureel wordt uitgevoerd?
Het feit dat in andere landen een systeem van inkomensafhankelijke boetes bestaat, betekent niet automatisch dat dit ook werkt in het Nederlandse systeem. Dit komt onder meer doordat verreweg de meeste verkeersboetes in Nederland opgelegd worden op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en niet op basis van het strafrecht. De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften is gebaseerd op kentekenaansprakelijkheid waarmee een zeer snelle en effectieve afhandeling van de overtredingen gerealiseerd wordt. Bovendien wordt de strafrechtketen hiermee ontlast. Kentekenaansprakelijkheid verhoudt zich niet goed met inkomensafhankelijke boetes. Het wordt dan van groot belang om vast te stellen wie precies de overtreding begaan heeft, omdat dit grote gevolgen voor het boetebedrag kan hebben. Dit is lastig bij een constatering op kenteken, want alleen bij een staandehouding is direct met zekerheid te zeggen wie de bestuurder was.
Overwogen zou dan moeten worden om alle geautomatiseerde handhavingsmiddelen te vervangen door middelen waarmee vanaf de voorkant wordt geflitst om bij een constatering op kenteken vast te kunnen stellen wie de daadwerkelijke bestuurder was. Dit zou een kostbaar en langdurig (verander)traject zijn. Bovendien moet dan nog steeds in alle zaken nader onderzoek worden gedaan naar wie de bestuurder was, zoals dat nu ook al in het strafrecht gebeurt bij overtredingen die op kenteken zijn geconstateerd, alleen een foto van de voorzijde is daarvoor niet voldoende om dit met zekerheid vast te kunnen stellen. Dit zou een forse extra belasting van de strafrechtketen betekenen.
Overigens kan er bij boetes die worden opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, indien er in beroep wordt gegaan, in bepaalde gevallen wel rekening gehouden worden met de draagkracht van de betrokkenen
Bent u bereid om de boetes onder de wet Mulder te maximeren tot 150 euro en voor hogere boetes dit onder te brengen in het strafrecht, zodat daar rekening kan worden gehouden met draagkracht of een dagboetestelsel kan worden ingevoerd?
Het overhevelen van alle boetes onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften met een bedrag boven de 150 euro naar het strafrecht, betekent een forse extra belasting van de strafrechtketen. De strafrechtketen is nu al overbelast. Dit zal er daarom naar verwachting toe leiden dat steeds meer zaken niet tijdig afgehandeld kunnen worden of uiteindelijk zelfs eindigen in een sepot. Hiermee komt de efficiënte en effectieve sanctionering die we nu met de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kennen, in gevaar. Bekend is dat hoe sneller een straf wordt opgelegd hoe groter het effect ervan is. Ook zouden hiermee redelijk lichte verkeerszaken andere zaken, bijvoorbeeld zedenzaken of ondermijningszaken, in het strafrechtketen verdringen. Bovendien kan er, zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 11, bij boetes die worden opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, indien er in beroep wordt gegaan, in bepaalde gevallen nu ook al rekening gehouden worden met de draagkracht van de betrokkenen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe inkomensafhankelijke boetes op zwaardere overtredingen voor een systeem zouden kunnen zorgen waarin boetes een veel minder grote last leggen op het inkomen van lagere inkomens, gezien de scheve verhoudingen nu?
Zwaardere overtredingen worden in het strafrecht afgedaan. Door rechters wordt bij het opleggen van de sanctie veelal al rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Tegen het introduceren van inkomensafhankelijke boetes voor de zwaarste overtredingen binnen de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriftengelden dezelfde argumenten als in het antwoord op vraag 11 benoemd.
Wilt u kijken naar het invoeren van een kosteloze betalingsherinnering voor de betaling van boetes, net als wordt geëist van private schuldeisers en zoals geadviseerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2020? (Kamerstuk 29 279, nr. 593)
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de Kamerbrief over de geüpdatete Rijksincassovisie aangekondigd dat de mogelijkheid van het standaard versturen van een kosteloze betalingsherinnering onderdeel uitmaakt van het hiervoor genoemde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen.7
Kunt u aangeven hoeveel er is gevorderd aan aanmaningen vorig jaar, hoeveel verzekeringsboetes er zijn uitgeschreven en hoeveel er is gevorderd aan initiële boetes en uiteindelijk is gevorderd na aanmaningen? Kunt u de verzekeringsboetes uitsplitsen naar de boetes voor langzaamrijdende landbouwvoertuigen?
Sanctie
Aantal Wahv-boetes (2023)
Totaal initieel boetebedrag (in euro’s1)
Totaalbedrag eerste wettelijke verhoging (in euro’s2)
Totaalbedrag tweede wettelijke verhoging (in euro’s3)
Alle Wahv-boetes
Wahv-boetes voor alle categorieën onverzekerde voertuigen
Wahv-boetes voor langzaamrijdende landbouwvoertuigen
Deze bedragen zijn exclusief de wettelijke administratiekosten en inclusief inmiddels ingetrokken verkeersboetes en vernietigde verkeersboetes na ingesteld bij het Openbaar Ministerie op de peildatum 7 april 2024.
Dit bedrag komt bovenop het nog te betalen boetebedrag en de administratiekosten.
Dit bedrag komt bovenop het openstaande, verhoogde boetebedrag.
Gelet op de peildatum (7 april 2024) kan het vorderingsbedrag aan boetes nog onderhevig zijn aan wijzigingen en is op dit moment nog niet voor alle boetes uit 2023 al een eerste of tweede aanmaning gestuurd (indien de opgelegde boete en administratiekosten niet tijdig en/of volledig wordt betaald).8
Klopt het dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op dit moment voor het eerst in zijn geheel wordt geëvalueerd en wanneer kunnen wij de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Ja, dit klopt. Het WODC start binnenkort met de evaluatie van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. De uitkomsten van het onderzoek worden in 2025 verwacht.
Wordt er in de lopende evaluatie ook gekeken naar de vraag of de rechtsbescherming van mensen in de loop der jaren voldoende is gewaarborgd bij het gebruik van deze wet? Zo niet, op welke manier wordt dat dan in kaart gebracht?
Ja. Het doel van de invoering van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften was om vereenvoudiging aan te brengen in de wijze van afdoening van enkele veelvoorkomende verkeersovertredingen van lichte aard. Eén van de uitgangspunten bij de invoering was dat de nieuwe wijze van handhaving diende om een deugdelijke rechtsbescherming van de betrokkene te waarborgen. In de evaluatie wordt gekeken of deze doelstelling behaald is.
Komt er met deze evaluatie ook een antwoord op de vraag hoeveel mensen gegijzeld zijn, of de verhoogde aanmaningen nog in de verhouding staan tot het vergrijp, hoe vaak auto’s buiten gebruik zijn gesteld en vernietigd zijn, en welke alternatieven er zijn voor dwangmaatregelen of hoge (inkomsenafhankelijke) geldboetes?
Nee. Deze wetsevaluatie ziet op de bredere vraag of de afdoening van verkeersvoorschriften conform de doelen van de wet gebeurt en of zowel de inrichting van de wet zelf als de uitvoering daarvan efficiënt en effectief zijn. Zoals bij de beantwoording van vraag 9 is aangegeven, is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek aangekondigd naar de doelmatigheid van ophogingen. Daarbij wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan en worden opties verkend om de schuldenoploop te verminderen. De aanmaningen bij verkeersboetes worden in dit onderzoek meegenomen.
Het bericht 'Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: ‘Met een moker heb ik de deur ingebeukt’' |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: «Met een moker heb ik de deur ingebeukt» uit de Telegraaf van 24 maart 2024?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de stelling van vastgoedondernemers en pandeigenaren dat het aangescherpte kraakverbod weinig tot geen oplossing biedt?
Wetgeving werkt normerend en biedt een grondslag om op te treden. In hoeverre de aanscherping van de ontruimingsmogelijkheden van een gekraakt pand een verbetering opleveren zal moeten blijken uit de evaluatie die ik komend jaar zal laten uitvoeren.
Is het onderzoek naar een toename of afname van het aantal krakers over de afgelopen jaren inmiddels afgerond? Wanneer volgt de brief van het kabinet hierover?
Zoals de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in 2021 is toegezegd2, zal de aldus gewijzigde wet drie jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Aangezien de wetswijziging op 1 juli 2022 in werking is getreden, volgt de eindevaluatie in 2025. Overigens bestaat het gehele evaluatie-onderzoek uit een zogenaamde 0- en 1-meting en een eindevaluatie. De 0-meting is vorig jaar naar uw Kamer gestuurd en ik verwacht uw Kamer in de loop van dit voorjaar de 1-meting te kunnen toesturen. De eindevaluatie volgt, zoals gezegd, in 2025. Op basis van deze onderzoeken zal ook iets gezegd kunnen worden over de ontwikkeling van het aantal kraakincidenten, ontruimingen en overige hierboven in de vragen aangehaalde kwesties.
Vooruitlopend daarop kan ik wel stellen dat het strafrechtelijk instrumentarium, dat met opeenvolgende wetswijzigingen is aangescherpt, voldoende aanknopingspunten biedt om op te treden. Ook is het zo dat gemeenten gebruik kunnen maken van de Leegstandwet en eigenaren van vastgoed leegstandbeheerders kunnen inschakelen teneinde te voorkomen dat een pand wordt gekraakt
Kunt u aangeven hoeveel kraakpanden sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving zijn ontruimd? Hoeveel van die kraakpanden zijn vreedzaam ontruimd en hoeveel ontruimingen zijn gepaard gegaan met wanordelijkheden en openbare ordeverstoringen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen is er ontruimd voor leegstand?
Zie antwoord vraag 3.
Houden politie en gemeenten bij welke kraakpanden er in hun stad of regio zijn en of deze ontruimd zijn of nog ontruimd gaan worden? Welke knelpunten zijn er bij de informatiehuishouding over kraakpanden?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft voor mij een uitvraag gedaan bij gemeenten en daarop reacties ontvangen van 9 gemeenten van verschillende omvang. Informatie over kraakincidenten wordt bijgehouden via de reguliere systemen van de politie en het Openbaar Ministerie. Daarbij zijn geen knelpunten gemeld.
In hoeveel gevallen vertrekken krakers vrijwillig uit een gekraakt pand?
Zie antwoord vraag 3.
Zien politie en gemeenten vaak dezelfde individuele krakers? Behoren deze krakers tot een collectief?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat kraken diefstal is?
Kraken is in juridische zin niet gelijk aan diefstal maar kan wel dezelfde gevolgen hebben.
Is de wetgeving waarin kraken is verboden voldoende effectief? Geeft de wet voldoende juridische instrumenten en capaciteit om het aantal krakers terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om het kraakverbod beter te handhaven en het aantal krakers terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de documentaire over de kraak en ontruiming van Hotel Mokum?2 Is het in een documentairefilm verwerken van instructies over hoe te kraken strafbaar?
Ik ben bekend met de documentaire. Het is in zijn algemeenheid niet strafbaar om in een journalistiek document te berichten over wat door derden gezegd wordt. Tegelijkertijd is het altijd afhankelijk van feiten en omstandigheden of er sprake is van een strafbaar feit. Dit is aan het Openbaar Ministerie en ultiem de rechter om te beoordelen.
Bent u bereid om publieksvoorlichting op het verbod op kraken in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Hierin is niet voorzien. Ik acht een publiekscampagne weinig zinvol gezien de beperkte omvang van het fenomeen.
Valt het online oproepen tot een kraak onder opruiing? Zo nee, waarom niet?
Opruiing, oftewel het oproepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden, is strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om aan de hand van de feiten en omstandigheden te beoordelen of sprake is van een verdenking ter zake van opruiing. Of een verdachte schuldig wordt bevonden aan overtreding van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht is uiteindelijk aan de rechter4.
De toegenomen export van landbouwmachines en diervaccins naar Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Nederland meer agrarisch gerelateerde producten, zoals diervaccins, broed- en landbouwmachines exporteert naar Rusland dan voor 24 februari 2022?1
In het aan het bericht ten grondslag liggende rapport («de Nederlandse agrarische sector in internationaal verband, editie 2024») staat inderdaad dat de Nederlandse uitvoerwaarde van landbouwgerelateerde goederen2 naar Rusland toenam van EUR 184 miljoen in 2021 naar EUR 239 miljoen in 2022 (overigens daalde deze uitvoerwaarde in 2023 weer naar EUR 193 miljoen3). Het rapport geeft inzicht in alle mondiale, landbouwgerelateerde handelsstromen met ons land en wordt jaarlijkse gepubliceerd door Wageningen Economic Research i.s.m. het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het rapport werd op 4 maart jl. aan uw Kamer verzonden ter informatie. Deze machines vallen, tot nu toe, niet onder sancties.
Klopt het dat het hierbij vooral gaat om handelswaar waarmee de opbrengst per hectare landbouwgrond in Rusland toeneemt?
Voor een deel van de exportgoederen geldt dit mogelijk wel (o.a. oogst- en dorsmachines), maar voor een ander deel niet of minder (bijv. dierenvaccins die een preventieve werking hebben bij dierziektes en de verspreiding daarvan).
Deelt u de mening dat deze Nederlandse export daarmee bijdraagt aan de autarkische koers van Rusland, zoals onlangs nog door Poetin geaccentueerd in zijn jaarlijkse toespraak tot de Doema en de Federatieraad? Zo nee, waarom niet?2
Het is aannemelijk dat de Nederlandse export van landbouwgerelateerde goederen op deelterreinen individuele bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot (voedsel)productie in Rusland zelf. In hoeverre dit ook bijdraagt aan meer autarkie is niet met zekerheid te zeggen.
Hoe beoordeelt u de woorden van oud-president Medvedev dat de eigen, steeds meer zelfvoorzienende agrarische sector een «stil wapen» is waarmee «vijanden» gestraft worden en waarvan «vrienden» mogen profiteren?
Het kabinet is van mening dat voedsel en voedselvoorziening nooit gebruikt mogen worden als een «stil wapen».
Deelt u de mening dat het terecht is dat de sancties tegen Rusland geen belemmering voor de uitvoer van levensmiddelen en landbouwproducten mogen vormen, opdat de Europese Unie (EU) geen verantwoordelijkheid draagt voor de wereldwijde voedselcrisis?
De Europese sancties zijn erop gericht om een hoge prijs te verbinden aan de Russische aanvalsoorlog, consequenties te verbinden aan schending van het internationaal recht en de Russische oorlogscapaciteit technisch, financieel en economisch zo veel mogelijk in te perken. De Russische agressie tegen Oekraïne heeft geleid tot enorme schade aan Oekraïense infrastructuur, de landbouw en economie als geheel en een blokkade van havens. Dat is de oorzaak dat graan uit Oekraïne de wereldmarkt niet bereikte en daaruit voortvloeiende problemen t.a.v. voedselzekerheid. Het kabinet weegt bij voorgestelde nieuwe sanctiemaatregelen steeds of deze ongewenste neveneffecten zouden hebben, waaronder op het gebied van voedselzekerheid. Op de sancties geldt, zoals bekend, een reeks uitzonderingen, juist om humanitaire hulp te faciliteren en als extra garantie voor voedselzekerheid. Zo kunnen bedrijven en personen tegen wie sancties gelden in aanmerking komen voor vrijstelling voor transacties die van belang zijn voor de wereldwijde voedselzekerheid.
Bent u van mening dat agrarisch gerelateerde producten die expliciet gebruikt worden om Rusland zelfvoorzienend – en daarmee ook sanctiebestendig – te maken mogelijk wel gesanctioneerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden zouden dergelijke sancties wat u betreft ingesteld kunnen worden?
Het is de inzet van het kabinet om in EU-kader de druk op Rusland op te blijven voeren met aanvullende sanctiemaatregelen, waarbij voor het kabinet alle opties op tafel (blijven) liggen. Zwaarwegende humanitaire belangen, zoals de wereldwijde voedselzekerheid, zijn hierbij wel steeds een randvoorwaarde. Daarom toetst het kabinet bij potentiële nieuwe maatregelen of deze geen ongewenste gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
De noodkreet van MSD-baas ’Kankerpatiënt eindeloos in wachtkamer voor nieuwe behandelingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie waarin Nederlandse mensen met kanker zich bevinden, waarbij zij minder toegang hebben tot nieuwe behandelingen dan kankerpatiënten in andere landen? Zo ja, wat is uw reactie op deze situatie?
Ik wil de beantwoording van de vragen van lid Van der Plas graag beginnen met een algemene uitleg van het waarom van het beleid ten aanzien van dure geneesmiddelen en zal daarna ingaan op de specifieke vragen.
Er komen steeds meer geneesmiddelen op de markt met een (zeer) hoge prijs. Als gevolg daarvan groeien de uitgaven aan geneesmiddelen harder dan de uitgaven aan de rest van de ziekenhuiszorg. Dure geneesmiddelen verdringen daarmee andere vormen van zorg en/of andere collectieve uitgaven.1Als tegen die achtergrond geneesmiddelen worden toegelaten tot de basisverzekering die niet pakketwaardig zijn, bijvoorbeeld omdat de onzekerheid ten aanzien van de effectiviteit te groot is en/of omdat het risico op een niet-kosteneffectieve inzet te groot is, levert dat per saldo een verlies aan gezondheidswinst op voor de gehele bevolking. Bovendien ondergraaft dat de solidariteit.
Net als in veel andere Europese landen hanteren we in Nederland daarom een systeem waarbij voorafgaand aan het vergoedingsbesluit voor (dure) geneesmiddelen een toets op pakketwaardigheid wordt uitgevoerd (de pakketbeoordeling)2. Dit heeft als doel ervoor te zorgen dat alleen geneesmiddelen uit collectieve middelen worden vergoed die bewezen gelijke waarde of meerwaarde hebben ten opzichte van de standaardbehandeling en ook verantwoorde uitgaven kennen. Deze werkwijze betekent dat (dure) geneesmiddelen niet direct beschikbaar zijn voor de patiënt. Een zorgvuldige beoordelingsprocedure kost tijd. Uiteraard heb ik net als andere partijen die betrokken zijn bij de vergoeding van (dure) geneesmiddelen, oog voor patiënten die hun, soms enige, hoop gevestigd hebben op een nieuw geneesmiddel. Maar het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om de belangen van deze patiënten af te wegen tegen de belangen van alle patiënten, ook die in de toekomst. Als we nu geen keuzes maken en de uitgaven aan dure geneesmiddelen niet beheersen, kan de toegang tot nieuwe geneesmiddelen of andere effectieve zorg voor patiënten in de toekomst in het gedrang komen. Ik wijs daarbij op de verantwoordelijkheid van fabrikanten om maatschappelijk verantwoorde prijzen te vragen. Natuurlijk mag er voor het nemen van financiële risico’s een beloning gevraagd worden, maar deze moet wel maatschappelijk te dragen zijn, financieel, maar ook moreel.
Tegen die context wil ik aangeven dat ik de zorgen van mensen met kanker in Nederland heel goed begrijp. Tegelijk is het zo dat uit recent onderzoek van de universiteit Utrecht3 is gebleken, dat lang niet alle nieuwe kankergeneesmiddelen van toegevoegde waarde zijn. Dat geldt vooral voor geneesmiddelen die versneld tot de markt werden toegelaten met beperkt wetenschappelijk bewijs. De beroepsverenging Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) geeft aan dat, omdat de regels voor het toelaten van geneesmiddelen in Europa in de afgelopen jaren steeds soepeler zijn geworden, kankergeneesmiddelen op de markt komen die weliswaar werkzaam zijn (er is een effect), maar waarvan de vraag is of deze ook echt voordelen bieden voor de patiënt met kanker. Zij wijst er daarbij ook op dat een kankermedicijn meestal ook (ernstige) bijwerkingen heeft. Ik ben het met de NVMO eens en vind een zorgvuldige procedure voor de vergoeding van deze middelen daarom belangrijk, ook als dat kan betekenen dat patiënten dan (tijdelijk) geen toegang hebben tot een nieuw geneesmiddel. Wel wil ik ervoor zorgen dat de doorlooptijd niet langer duurt dan nodig. Daarop is mijn beleid dan ook gericht.
Kunt u aangeven waarom Nederland vrijwel het enige land in de Europese Unie (EU) is dat nog geen toegang heeft tot een specifiek borstkankermiddel, terwijl dit middel in de meeste Europese landen al de standaardbehandeling is? Wat zijn de specifieke redenen voor de lange wachttijd in Nederland?
Ik begrijp dat gedoeld wordt op het middel pembrolizumab van de fabrikant MSD. Pembrolizumab heeft in de sluis gestaan, waarna een zogeheten breed financieel arrangement is overeengekomen. Dat betekent dat het financieel arrangement ook geldt voor toekomstige indicaties waarvoor dit middel ingezet kan worden. Voorwaarde is uiteraard wel dat nog wordt vastgesteld dat die nieuwe indicaties voldoen aan het wettelijke criterium stand van de wetenschap en praktijk, oftewel dat er voldoende zekerheid is over de effectiviteit. Het is aan de zorgverzekeraars om dat te beoordelen, zowel bij sluismiddelen met een breed financieel arrangement als bij dure geneesmiddelen die niet in de sluis zijn geplaatst4. Dat doen zorgverzekeraars gezamenlijk in de Commissie Beoordeling Add-on Geneesmiddelen (CieBAG). De CieBAG zoekt hierbij afstemming met de beroepsgroep, onder meer om de plaatsbepaling goed in beeld te hebben.
Nadat de Europese Commissie in mei 2022 marktautorisatie heeft verleend aan pembrolizumab voor de nieuwe indicatie (neo)adjuvante behandeling van volwassen patiënten met triple-negatieve borstkanker5, heeft de CieBAG geconstateerd dat er veel onzekerheden zijn over de stand van de wetenschap en praktijk van pembrolizumab bij deze groep patiënten. Vanwege de complexiteit van de beschikbare wetenschappelijke gegevens hebben de zorgverzekeraars in april 2023 het Zorginstituut Nederland als pakketbeheerder verzocht om een duiding uit te voeren6. Dat houdt onder meer in dat het Zorginstituut aan de hand van de geldende wet- en regelgeving beoordeelt of deze zorg deel uitmaakt van het basispakket. Die duiding kan een specifiek geneesmiddel betreffen, maar ook meer algemeen, de uitgangspunten van een beoordeling. Voor een duiding door het Zorginstituut heeft de fabrikant een dossier moeten opstellen. In juni 2023 heeft het Zorginstituut geconcludeerd dat het dossier voldoende was om beoordeeld te worden. Ik verwacht dat het Zorginstituut de beoordeling op korte termijn zal afronden. Er zal dan duidelijkheid zijn of pembrolizumab voor de betreffende indicatie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk7.
Het is belangrijk dat het juiste geneesmiddel wordt ingezet bij de juiste patiënt en daarmee bijdraagt aan passende zorg. Ik vind het dus goed dat de zorgverzekeraars en de beroepsgroep hun verantwoordelijkheid nemen om hiervoor zorg te dragen. In reactie op een verzoek van de branchevereniging van fabrikanten van innovatieve geneesmiddelen (de VIG) heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in februari 2022 geoordeeld dat de werkwijze van de CieBAG binnen de wettelijke kaders, waaronder de zorgplicht, valt8. Wel zag de NZa enkele verbeterpunten, die door de zorgverzekeraars zijn geadresseerd. Zo zijn er beslisbomen vastgesteld en publiceert Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de maandelijkse wijzigingen van vergoede middelen, alsmede een totaaloverzicht van de wijzigingen, inclusief standpunten over de door hen beoordeelde middelen op de eigen website9. Ik vind dat een goede ontwikkeling. In mijn ogen is de transparantie over de doorlooptijden van beoordelingen door de zorgverzekeraars (zowel de feitelijke als streefinformatie) nog voor verbetering vatbaar. Ik ben daarover met ZN in gesprek.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars mensen met kanker hun behandeling blijven ontzeggen, gezien de vertragingen in het proces en de stand van zaken in ons omringende landen? Hoe ziet u de gevolgen van het veranderen van de aanspraakstatus naar «nee, mits» op de kwaliteit en toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er internationale best practices of succesvolle modellen die kunnen worden geïmplementeerd om de wachttijden voor nieuwe kankerbehandelingen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om samen te werken met andere landen en experts om te leren van hun ervaringen en deze in Nederland toe te passen, denk bijvoorbeeld aan onze buurlanden Frankrijk en Denemarken met kortere wachttijden?
Nederland werkt intensief samen met andere Europese landen op het gebied van geneesmiddelenbeleid, ook om te leren van goede voorbeelden. Helaas zie ik ook voor kankergeneesmiddelen op dit moment geen beter of slimmer systeem om geneesmiddelen sneller bij de patiënt te krijgen. Ik verwijs u naar de brief van 22 januari 202410 van de Minister van VWS, waarin verslag wordt gedaan van een verkenning naar mogelijkheden voor vroege toegang. Hierbij is ook naar Frankrijk gekeken. In deze brief wordt ook aangegeven dat wordt gewerkt aan diverse aanpassingen aan de vergoedingsprocedures, om de wachttijden waar mogelijk terug te dringen, zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 5 hieronder. Ik vind het belangrijk om de effecten daarvan af te wachten.
Hoe beoordeelt u de rol van de zogenaamde sluis, waar nieuwe, dure geneesmiddelen eerst worden beoordeeld op bewezen effectiviteit en kosten, als het gaat om de toegang van patiënten tot deze geneesmiddelen? Welke aanpassingen voert u door in dit proces om de wachttijd te verkorten?
Hoewel ik zou willen dat de sluis niet nodig is, ken ik geen ander instrument dat beter borgt dat (zeer) dure geneesmiddelen pas worden ingezet als de effectiviteit daarvan vaststaat en een maatschappelijk aanvaardbare prijs is overeengekomen.
Ik besef dat de sluis tot gevolg heeft dat patiënten soms lang moeten wachten op een voor hen effectief middel, daarom is mijn inzet erop gericht om de doorlooptijd tussen markttoelating en het vergoedingsbesluit te verkorten, door toe te werken naar een stelsel waarin risico-identificatie en -beheersing voor dure geneesmiddelen structureel vroegtijdig plaatsvinden. Ik wil in de toekomst meer gewicht toekennen aan risico’s ten aanzien van de effectiviteit en gepaste inzet van het geneesmiddel, naast financiële risico’s. Voor een uitgebreide toelichting over de inhoud en voortgang van dit traject verwijs ik u naar de Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd.11
Kunt u uitleggen waarom het soms maanden tot jaren duurt voordat een middel beschikbaar komt, zelfs nadat het uit de sluis is gekomen en er een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie en de prijs dus wel maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn? Wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze vertraging?
Ik wil er ten eerste op wijzen dat het aan de beroepsgroep is om te bepalen wat de inzet is van een geneesmiddel, bijvoorbeeld welke plek het geneesmiddel krijgt in een richtlijn. Dit kan betekenen dat een geneesmiddel, waarop aanspraak bestaat, niet voor elke patiënt beschikbaar is. Daarnaast kan het voorkomen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 hierboven, dat zorgverzekeraars een beoordeling moeten doen van de stand van de wetenschap en praktijk om de effectiviteit en daarmee pakketwaardigheid van een geneesmiddel voor een bepaalde indicatie te bepalen. Ook dit kan ertoe bijdragen dat geneesmiddelen later beschikbaar komen voor patiënten.
Hoe staat het met de implementatie van het nieuwe toelatingsstelsel voor de vergoeding van dure geneesmiddelen uit het basispakket? Hoe verhoudt dit nieuwe stelsel zich tot de sluis en het post-sluistraject? En hoe gaat dit nieuwe stelsel de instroom van nieuwe geneesmiddelen daadwerkelijk versnellen en zo een bijdrage leveren aan toekomstbestendige zorg?
Ik heb uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd middels mijn brief van 11 april12. Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar deze brief.
Wat gaat u doen om die vertragingen inzichtelijk te maken voor zowel mensen met kanker als hun behandelaars en hieraan eisen te stellen qua duur waarbinnen een besluit genomen moet zijn over vergoeding? Bent u bereid hiervoor een maximumduur van drie maanden aan te houden, waar binnen een besluit moet zijn genomen over vergoeding?
De gemiddelde doorlooptijd wordt door meerdere factoren bepaald: de tijd die een fabrikant nodig heeft om een volledig dossier in te dienen, de tijd die het Zorginstituut nodig heeft om een dossier te beoordelen, de tijd die nodig is voor het Ministerie van VWS om samen met de fabrikant tot een overeenkomst te komen, eventueel tijd die zorgverzekeraars nodig hebben om de stand van de wetenschap en praktijk te beoordelen, tijd die de zorgverzekeraars nodig kunnen hebben om met de fabrikant tot prijsafspraken te komen en tijd die nodig is voor de beroepsgroep om een geneesmiddel op te nemen in de behandelrichtlijnen. Om een snellere doorlooptijd te bevorderen moet dan ook rekening worden gehouden met voor wie die termijn dan geldt. Het is waarschijnlijk dat een kortere, verplichte termijn zal betekenen dat er meer druk komt te staan op het proces en dat er mogelijk eerder nee gezegd wordt, omdat partijen binnen die termijn er samen mogelijk niet uitkomen. Hiermee wordt het besluit sneller genomen, maar worden er heronderhandelingen gestart die het gehele proces niet versnellen, en juist vertragen. Een maximale doorlooptijd leidt dus niet automatisch tot het eerder of meer beschikbaar komen van dure geneesmiddelen voor de patiënt. Bovendien kan een dergelijke termijn een nauwkeurige beoordeling en het verzamelen van data belemmeren. Op basis van informatie uit andere landen is een wettelijke termijn geen garantie voor kortere doorlooptijden. Zoals ik in reactie op vraag 5 aangaf ben ik van mening dat het beter is om in te zetten op efficiëntie binnen het gehele proces – dus eerder in gezamenlijkheid kijken en anticiperen op de geneesmiddelen die komen, zodat we ook eerder een besluit kunnen nemen.
Wanneer gaat u het dashboard «doorlooptijden geneesmiddelen» aanvullen met informatie over de stappen die worden gezet na de sluis, richting opname is het basispakket?
Ik heb uw Kamer eerder bericht over het dashboard doorlooptijden geneesmiddelen.13 Het dashboard ziet op alle geneesmiddelen waarover het Ministerie van VWS over de prijs onderhandelt en op de periode van registratie tot opname in het basispakket. Het proces hierna, bijvoorbeeld de beoordeling van de stand wetenschap en praktijk door de CieBAG en de toekenning van een add-on status door de NZa, of de opname in behandelrichtlijnen, maakt op dit moment geen integraal onderdeel uit van het dashboard. Ik realiseer mij dat er behoefte is aan meer informatie in het dashboard en bekijk welke doorontwikkeling mogelijk is. Hierbij zal ik rekening houden met bovengenoemde, maar kijk ik ook of deze en overige wensen uitvoerbaar zijn. Ik heb al eerder de wens geuit dat ook de middelen die zorgverzekeraars beoordelen in het dashboard worden opgenomen. Ik ben daarover met ZN in gesprek. Het is nu nog niet duidelijk op welke termijn welke aanpassingen haalbaar zijn, ik zal uw Kamer hier na de zomer over informeren.
Hoe wordt er momenteel omgegaan met nieuwe indicaties voor geneesmiddelen die nog niet worden vergoed door zorgverzekeraars? Welke rol speelt het Zorginstituut hierbij en hoe kunnen de wachttijden worden verkort? Als er over het middel al een maatschappelijk aanvaardbare prijs is afgesproken, welk argument is er dan nog om mensen met betreffende indicaties hier nog langer op te laten wachten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 2, 3 en 8 hierboven.
Hoe kan het dat er al een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie voor meerdere indicaties, maar het middel nog steeds niet beschikbaar is voor deze patiëntengroepen? Wat zijn de obstakels die een snelle beschikbaarheid in de weg staan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het stopzetten van programma's waarbij kankerpatiënten een middel alvast krijgen in afwachting van toelating? Bent u van plan om deze programma's weer op te starten en zo ja, wat is daarvoor nodig?
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat leveranciers van dure, voornamelijk kankergeneesmiddelen niet langer hun geneesmiddelen gratis ter beschikking zouden willen stellen gedurende de sluisperiode. Ik zou dat zeer teleurstellend vinden en zie dit signaal als een middel om mij onder druk te zetten om eerder akkoord te gaan met een prijs die niet maatschappelijk verantwoord is. Dat terwijl het om niet beschikbaar stellen van middelen de volgende voordelen heeft voor leveranciers:
Tot slot wijs ik er op dat ik, onder voorwaarden, bereid ben om de kosten die gemaakt zijn voor de beschikbaarheidsstelling van een geneesmiddel tijdens de sluisperiode mee te laten wegen in de prijsonderhandelingen.
Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat patiënten sneller toegang hebben tot nieuwe behandelmethoden, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgkosten?
Mijn beleid is erop gericht dat patiënten zo snel mogelijk toegang krijgen tot nieuwe, bewezen effectieve en voldoende kosteneffectieve behandelmethoden. Ik zie verschillende mogelijkheden om de beoordeling te stroomlijnen, dan wel anders in te richten, waardoor sneller duidelijk wordt voor welke patiënt een middel van meerwaarde is. Door het opstarten van een gezamenlijke beoordeling in Europees verband van de relatieve effectiviteit van nieuwe geneesmiddelen hoop ik de werklast en capaciteit te verdelen en daarmee doorlooptijden te verkorten. Vanaf januari 2025 start dit onder de Europese HTA-verordening. Daarnaast maakt de «parallelle procedure» het mogelijk voor fabrikanten om beoordelingsdossiers eerder in te dienen bij het Zorginstituut, wat de doorlooptijd ook kan verkorten. Hier wordt echter weinig gebruik van gemaakt. Ook beoog ik met het toekomstige stelsel een efficiënt beoordelingsproces mogelijk te maken door de informatiebehoefte van het Zorginstituut en de kennis van de beroepsgroep goed op elkaar aan te laten sluiten. Zie hiervoor nogmaals mijn antwoord op vraag 5 en de hierboven genoemde recente Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen. Tot slot doe ik een oproep aan de geneesmiddelenfabrikanten om de klinische studies beter te laten aansluiten op de praktijk, onder meer door een vergelijking te maken met bestaande behandelingen. Met minder onzekerheden kan de tijd voor besluitvorming bespoedigd worden.
Zijn er concrete maatregelen die u wilt nemen om de kluwen aan bureaucratische regels aan te pakken? Deelt u de mening dat geen enkele patiënt de dupe mag worden van bureaucratische processen en dat elke wachtende patiënt er een te veel is?
Als er onnodige bureaucratische processen zijn, dan zijn deze onwenselijk. Veel processen bij de beoordeling van nieuwe dure geneesmiddelen zijn echter wel wenselijk, want nodig om de kwaliteit van zorg en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen te waarborgen, ook op de lange termijn. Sterker nog, dat er verschillende routes naar vergoeding bestaan, geeft blijk van de ruimte die er is voor maatwerk.14 Ik deel wel de mening dat beter uitgelegd kan worden welke processen er zijn en waartoe deze dienen. Ik werk daarom aan een uitleg voor het brede publiek waarin ik beschrijf waar we op inzetten om dit systeem toekomstbestendig te maken en de noodzaak hiervoor. Tevens beschrijf ik hierin waarom we strikte eisen moeten stellen aan de instroom van nieuwe geneesmiddelen. Hoewel dit niet de gevolgen van het wachten op een behandeling wegneemt, hoop ik hiermee het inzicht en begrip van de maatschappij te vergroten.
Is het u bekend dat er klinische studies van oncologen worden afgewezen, omdat de standaardbehandeling te veel afwijkt van de rest van Europa? Om hoeveel studies gaat dit en wat gaat u er aan doen om er weer voor te zorgen dat er topwetenschap bedreven kan worden in Nederland op het gebied van kankeronderzoek?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de beroepsvereniging (NVMO). Zij laten mij weten dat zij geluiden hebben vernomen dat er minder studies naar Nederland komen, maar ook geluiden dat dat niet het geval is. Via de VIG verkregen zij onderstaande tabel, waarbij de zoekmethode niet nader is toegelicht:
183
44
24
279
63
23
322
79
25
486
112
23
490
109
22
414
62
15
70
7
10
Via een andere zoekmethode verkreeg de NVMO onderstaande cijfers, waaruit blijkt dat ook in ons omringende landen het aantal studies afneemt.
De NVMO geeft aan dat, als het al zo is dat het aantal studies afneemt, de oorzaak hiervan niet eenduidig, maar multifactorieel is. Zo hangt de keuze van fabrikanten om klinische studies in een land uit te voeren onder andere af van de vergoedingsprocedures, de criteria van de beroepsgroep zelf, de mogelijkheden om makkelijk en snel patiënten te betrekken en of deze patiënten al andere behandelingen ondergaan, of aan andere klinische studies deelnemen. Daarnaast is sinds 2022 nieuwe Europese regelgeving van kracht betreffende klinische studies, waarvan de implementatiefase een algemene dip in het aantal nieuwe studies in alle Europese landen heeft veroorzaakt. De NVMO wijst er tenslotte ook op dat in Nederland hoogwaardig investigator-initiated onderzoek plaatsvindt.