De sterke stijging van het aantal schuldhulpvragen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de sterke stijging van het aantal schuldhulpvragen bij het maatschappelijk werk?1
Ja.
Is het waar dat de wachtlijsten voor de hulpverlening vanuit het maatschappelijk werk snel en sterk oplopen?
Ik beschik niet over gegevens over wachttijden van cliënten die via het maatschappelijk werk beroep doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. Ik beschik uitsluitend over gegevens over de wachttijden voor de gemeentelijke schuldhulpverlening als geheel. Daarover is het volgende bekend. Uit het onderzoek Wachttijden voor schuldhulpverlening bij gemeenten (Kamerstukken II, 2009/10, 24 515 nr. 185) blijkt dat de gemiddelde wachttijd voor schuldhulpverlening op 1 januari 2010 32 kalenderdagen was. Uit dit onderzoek blijkt ook dat 20% van de aanmeldingen voor schuldhulpverlening via het algemeen maatschappelijk werk plaatsvindt. Uit het onderzoek «Tijdelijke middelen schuldhulpverlening: besteding, effecten en duurzaamheid» (Kamerstukken II 2011/12, 33 000-XV, nr. 66) blijkt dat de wachttijden voor schuldhulpverlening in 2011 – net als in 2010 – verder zijn teruggelopen dan wel ondanks een toenemend beroep op schuldhulpverlening niet verder zijn toegenomen. Doordat gemeenten de extra middelen niet alleen hebben geïnvesteerd in extra capaciteit, maar ook in verbetering van de kwaliteit van de hulpverlening en het aanpassen van werkprocessen verwacht een groot deel van de gemeenten dat de in 2010 en 2011 behaalde resultaten duurzaam zullen zijn.
Deelt u de opvatting dat een sterke groei van schuldhulpvragen is te verwachten gelet op de forse toename van het aantal werklozen?
Een van de oorzaken dat mensen in de problematische schulden raken, is terugval in inkomen. Gegeven het feit dat de werkloosheid volgens de laatste raming van het CPB in de komende periode zal gaan oplopen, zal ook het aantal mensen dat als gevolg van werkloosheid met een inkomensterugval te maken krijgt toenemen. Zij kunnen hierdoor extra risico lopen om met problematische schulden te maken te krijgen.
Ingeval het inkomen als gevolg van werkloosheid terugvalt, is het de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te voorkomen dat ze problematische schulden krijgen. Het is daarvoor veelal noodzakelijk het uitgavenpatroon aan te passen aan de terugval in inkomen. Dit kan pijnlijk zijn, maar is vaak onvermijdelijk als het inkomen daalt.
Indien het niet lukt om de uitgaven op eigen kracht aan te passen, is een beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening mogelijk. Het is van belang dat dit snel gebeurt om te voorkomen dat de schulden problematisch worden. Op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die op 1 juli 2012 in werking zal treden, maakt het voorkomen dat mensen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen onderdeel uit van het plan dat de gemeenteraad vaststelt voor het te voeren beleid op het terrein van schuldhulpverlening.
Deelt u de mening dat die groeiende hulpvraag botst met de bezuinigingen die gemeenten moeten doorvoeren als gevolg van de bezuinigingen?
De middelen voor het beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening zijn gedecentraliseerd. Er is per saldo geen sprake van bezuiniging op de middelen die gemeenten via het gemeentefonds ontvangen voor de aanpak van armoede en schulden.
Vanaf 2012 is voor de aanpak van armoede en schulden structureel € 80 miljoen extra beschikbaar in het gemeentefonds. Ook na de onttrekking uit het gemeentefonds die met ingang van 2012 heeft plaatsgevonden (€ 40 miljoen in verband met de normering van het lokaal inkomensbeleid en € 20 miljoen in verband met selectieve en gerichte schuldhulpverlening) is in 2012 voor de aanpak van armoede en schulden € 20 miljoen meer beschikbaar in het gemeentefonds dan in 2007.
Om de cumulatie van inkomenseffecten voor kwetsbare groepen zoals bijvoorbeeld chronische zieken, gehandicapten en ouderen te verzachten, is de bijzondere bijstand geïntensiveerd met € 90 mln. Deze middelen zijn vanaf 2012 toegevoegd aan de algemene uitkering uit het gemeentefonds.
Deelt u de mening dat wachtlijsten in de schuldhulpverlening de problemen alleen maar verergeren door het verder oplopen van schulden?
Een korte(re) wachttijd draagt bij aan (het vergroten van) de effectiviteit van schuldhulpverlening. Het is dan ook belangrijk dat gemeenten voorkomen dat wachttijden te lang worden. Een korte wachttijd is niet alleen in het belang van de schuldenaar en daarmee voor de schuldeisers, maar ook voor gemeenten zelf. Daarom is in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening opgenomen dat de maximale wachttijd 4 weken mag bedragen en in geval van bedreigende schulden 3 werkdagen.
Bent u bereid de capaciteit voor de schuldhulpverlening op korte termijn te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De capaciteit van de schuldhulpverlening is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Zoals blijkt uit de verkennende studie van IWI «Stand van zaken uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010/11» (Kamerstukken II, 2011/12, 24 515 nr. 208) is er nog veel ruimte voor de verbetering van de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Uit het recent verschenen onderzoek «Kans op financiële problemen» van Nibud blijkt dat er op het terrein van preventie nog veel winst is te behalen. Preventie is op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid van 22 maart 2012? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid op 4 april 2012.
Een EU-pilot voor een Europees elektronisch patiëntendossier en de uitspraken van Zorgverzekeraars Nederland inzake het verplicht stellen van aansluiting bij het Landelijk Schakelpunt voor contractering door zorgverzekeraars |
|
Arjan El Fassed (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake de zorgen met betrekking tot waarborgen van privacy bij een EU-breed elektronisch patiëntendossier?1
Ja.
Bent u van deze pilot op de hoogte? Wat is de status van de pilot en is Nederland betrokken bij deze pilot?
Ja ik ben op de hoogte van deze pilot. Nederland is betrokken bij het project European Patiënt Smart Open Services (EPSOS) waaronder deze pilot plaatsvindt. Op dit moment vindt een pilot plaats tussen Tsjechië en Frankrijk. In Nederland worden geen pilots uitgevoerd.
Hoe staat de pilot in verhouding tot de situatie in Nederland met betrekking tot het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) en met name het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe is het beginsel van privacy by design in dit project gegarandeerd?
Bij EPSOS is permanente aandacht voor privacy en beveiliging. Dit richt zich zowel op juridische als technische aspecten.
Welk beschermingsniveau voor privacygegevens wordt er nagestreefd en is dat uiteindelijk in alle EU-lidstaten te garanderen?
Alle EU lidstaten zijn gebonden aan de Europese privacy richtlijn.
De specifieke eisen en specificaties van EPSOS richten zich met name op de informatie-uitwisseling tussen de koppelvlakken van de e-Health infrastructuren in de verschillende landen; de zogenaamde National Contact Points (NCPs). EPSOS stelt geen nadere eisen aan de nationale e-Health infrastructuren die achter een NCP liggen. Wel is het zo dat deze nationale e-Health infrastructuren moeten voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die moet voldoen aan de Europese privacy richtlijn. Daarin staat dat er een «passend beschermingsniveau» gekozen moet zijn.
Voor wat betreft het dataverkeer tussen de NCP's van de deelnemende epSOS landen geldt dat deze uitwisseling moet voldoen aan eisen die overeenkomen met de Nederlandse norm NEN-7512 voor informatiebeveiliging in de zorg.
Hoe wordt voorkomen dat het uiteindelijke systeem een grote database blijkt te worden, waarin iemands medische dossier volledig raadpleegbaar is?
Er is geen sprake van een centrale database, gegevens blijven bij de bron. Daarnaast gaat het bij EPSOS alleen om pilots met een beperkte set van gegevens en is expliciete toestemming van de patiënt noodzakelijk voordat er gegevens beschikbaar kunnen worden gesteld.
Klopt de veronderstelling van Balboni dat de beveiliging van patiëntengegevens nog lang niet op orde is? Deelt u de mening dat een dergelijk stelsel van gegevensuitwisseling pas kan starten als de beveiliging optimaal en operationeel is? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat uitwisseling van medische gegevens alleen plaats kan vinden indien de beveiliging op orde is. Dit uitgangspunt geldt voor uitwisseling binnen Nederland alsook voor uitwisseling tussen verschillende Europese landen zoals bij EPSOS aan de orde is.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars vanaf volgend jaar aansluiting op het LSP als minimale kwaliteitseis gaan hanteren?2
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat hij geen boodschap heeft aan de motie3 waarmee de Kamer heeft uitgesproken tegen verplichte aansluiting op het LSP te zijn?
Zie het antwoord op vraag 8. Verder verwijs ik u voor een toelichting op het gebruik van kwaliteitsnormen door zorgverzekeraars naar mijn brief van 21 oktober 2011 (Kamerstuk 29 689, nr. 361).
Deelt u de mening dat deze aangenomen motie betekent dat zorgverzekeraars aansluiting op het LSP niet verplicht mogen stellen? Zo ja, wat kunt u en bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat verzekeraars deze verplichting wel gaan hanteren?
Op dit moment is er nog geen sprake van een eis tot aansluiting op het LSP. De beroepsgroep stelt zelf de kwaliteitseisen vast. Zorgverzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. De zorgverzekeraars hebben hierbij aangegeven de eis niet in de contracten op te nemen voordat deze is vastgesteld door de beroepsgroep.
Bent u bekend met het bericht van de BBC over de uitspraken van Afghanistans hoogste religieuze raad, de Ulema Council?1
Ja.
Is het waar dat president Karzai de uitspraken heeft gesteund dan wel heeft verwelkomd?
De verklaring van de Ulema Council is op de website van het presidentiële paleis geplaatst. President Karzai heeft naar aanleiding van een vraag tijdens een persconferentie gezegd dat de verklaring in lijn is met de islamitische wetgeving. President Karzai heeft vervolgens, naar aanleiding van zorgen binnen de internationale gemeenschap, tegenover de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton zijn steun voor het beschermen van de vrouwenrechten zoals deze zijn opgenomen in de Afghaanse grondwet, herbevestigd.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van onder andere parlementslid Fawzia Koofi dat vooral de steun uitgesproken door president Karzai betekent dat de «vrouwen in Afghanistan weer terug gaan naar de donkere tijden onder de Taliban»?
Nederland deelt de zorgen van parlementslid Fawzia Koofi. De verklaring bevat naast progressieve bepalingen ook bepalingen die inbreuk maken op vrouwenrechten en in strijd zijn met de Afghaanse grondwet.
Klopt de inschatting van Human Rights Watch dat er sprake is van een teruggang van de positie van vrouwen nu de regering Karzai overweegt met de Taliban te onderhandelen?
Er bestaat bezorgdheid dat verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten in het onderhandelingsproces met de Taliban onder druk kunnen komen te staan. Respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde rechten voor alle Afghaanse mannen én vrouwen, is echterdoor de Afghanen zelf als voorwaarde voor een politieke oplossing gesteld. Nederland zal daarom tezamen met andere internationale partners blijven pleiten voor het strikt handhaven van de overeengekomen voorwaarden. Tijdens de Bonn Conferentie in december 2011 zijn deze voorwaarden, in het bijzonder de rechten van vrouwen, opnieuw bekrachtigd in de eindverklaring.
Op welke wijze zetten Nederland en de internationale gemeenschap zich in om te voorkomen dat de verbeterde positie van vrouwen in Afghanistan weer teniet wordt gedaan door invloed van Taliban?
Nederland ondersteunt daarnaast specifiek vrouwenorganisaties, zodat zij beter hun stem kunnen laten horen in het verzoeningsproces en politieke hervormingen. Ook steunt Nederland diverse programma’s op het terrein van onderwijs, rechtsgang en mensenrechten, zowel nationaal als in het kader van de geïntegreerde politietrainingsmissie, die bijdragen aan het verbeteren van de positie van vrouwen en meisjes en het waarborgen van hun rechten. Nederland en andere EU lidstaten stellen de kwestie scherp aan de orde in bilaterale gesprekken met Afghaanse autoriteiten. De EU heeft in een verklaring op 8 maart jl. in het kader van internationale vrouwendag benadrukt dat gelijke rechten voor mannen en vrouwen essentieel zijn voor de duurzame ontwikkeling van Afghanistan.
De situatie van Bradley Manning |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van VN Speciaal Rapporteur voor marteling, de heer Mendez, over de situatie van Bradley Manning? Bent u bekend met het artikel «UN Torture Chief: Bradley Manning Treatment Was Cruel, Inhuman» van 12 maart jongstleden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de harde conclusies van de heer Mendez, dat Bradley Manning op zijn minst wreed, onmenselijk en vernederend is behandeld in de 11 maanden dat hij vast gehouden werd in Quantico? Deelt u de mening van de heer Mendez dat dit in strijd is met artikel 16 van de conventie tegen martelen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze schending van de conventie?
In zijn rapport concludeert de speciale rapporteur inzake marteling van de VN, Juan Méndez, dat het opleggen van zware straffende omstandigheden van detentie voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op fysieke en psychologische integriteit.
De VN-rapporteur stelt tevens dat eenzame opsluiting, afhankelijk van een aantal omstandigheden, een schending van onder meer art.16 van het Verdrag tegen foltering kan opleveren. Dat dit in het geval van de heer Manning zo is, concludeert de heer Méndez niet.
Deelt u de mening dat het opleggen van dergelijke straffende omstandigheden van opsluiting en maatregelen voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op psychische en psychologische integriteit en de veronderstelling dat men onschuldig is totdat schuld is bewezen in een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat voorlopige hechtenis geen punitief doel kan hebben.
Deelt u de mening van de heer Mendez dat hij van de Amerikaanse overheid gedurende zijn onderzoek toegang had moeten krijgen tot Bradley Manning en hierbij niet gedreigd had mogen worden met monitoring van deze gesprekken, omdat dit een schending is van de mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over deze waarschuwing van het Amerikaanse ministerie van Defensie aan het adres van de heer Mendez?
In VN-verband zijn de VS opgeroepen om aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs een staande uitnodiging te verstrekken om bezoeken af te leggen, zo ook in het geval van de heer Méndez. De VS hebben de heer Méndez de mogelijkheid geboden om de heer Manning te bezoeken, doch konden geen garantie bieden voor volledige privacy van het gesprek. De heer Méndez heeft inmiddels een hernieuwd verzoek aan de VS gedaan om aan de heer Manning een privé bezoek te mogen brengen zonder dat dit gemonitord wordt.
Bent u bereid uw zorgen over de situatie van Bradley Manning over te brengen aan de Amerikaanse autoriteiten, specifiek aan de Amerikaanse minister van Defensie, en hun ondubbelzinnig aan te spreken op de schendingen van mensenrechten en van de conventie tegen martelen? Zo nee, waarom niet?
De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader regulier getoetst. Rapporten van speciaal rapporteurs worden in deze toetsing vanzelfsprekend meegewogen door Nederland en de EU. Ik zie daarom in dit specifieke geval geen aanleiding voor bilaterale actie van Nederland richting de VS.
De uitspraak van de minister-president dat het voor homoseksuele mannen mogelijk wordt bloed te doneren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt de uitspraak van de minister-president dat het in Nederland voor homoseksuele mannen mogelijk wordt bloed te doneren?1
De Minister-President heeft op dinsdag 13 maart jl. een aantal onderwerpen genoemd waar dit kabinet met een open blik naar wil kijken. Hij heeft hierbij ook bloeddonatie van mannen die seks hebben met mannen genoemd. Reden hiervoor is dat ik – in overleg met mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – bekijk of het beleid met betrekking tot de donorselectiecriteria van bloeddonors met risicogedrag kan worden gewijzigd.
Is het waar dat u niet langer wacht op de aanbevelingen van de Raad van Europa over het donorselectiebeleid, maar uw standpunt dus reeds heeft bepaald?
In Nederland staat de veiligheid van de ontvanger altijd voorop. Desondanks mogen donoren slechts met een heel goede reden worden uitgesloten van bloeddonatie. Het selectiebeleid voor bloeddonatie is erop gericht mensen uit te sluiten die risico’s hebben gelopen of lopen op bloedoverdraagbare aandoeningen. Dat betekent dat mannen die seks hebben gehad met mannen (MSM) uitgesloten worden van bloeddonatie. Dit beleid is in lijn met de Europese richtlijn voor bloed.
Eerder heb ik toegezegd u te informeren over de mogelijkheden om het beleid met betrekking tot selectiecriteria van bloeddonors met risicogedrag te wijzigen. Dit wil ik onder meer doen naar aanleiding van een op handen zijnde resolutie van de Raad van Europa. Deze resolutie over risicogedrag bij bloeddonoren zal naar verwachting in mei 2012 gereed zijn. Ook zal ik u informeren over het onlangs gewijzigde beleid ten aanzien van bloeddonatie door MSM in het Verenigd Koninkrijk. Daar mogen mannen van wie het laatste seksuele contact met mannen meer dan 12 maanden geleden was, nu bloed doneren. Ik meen dat dit voor de doelgroep een betekenisloos en mogelijk kwetsend selectiecriterium is. Desondanks heb ik Sanquin gevraagd om te onderzoeken op basis van welke argumenten het Verenigd Koninkrijk het selectiebeleid heeft aangepast, en in hoeverre deze argumenten geldig zijn voor de Nederlandse situatie.
Pas als de inhoud van de resolutie vaststaat, kan een inschatting worden gemaakt of een verandering in het beleid rondom bloeddonatie door MSM haalbaar is. Naar verwachting zal ik uw Kamer hier voor het zomerreces over informeren.
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over de precieze invulling van deze beleidswijziging?
Zie antwoord vraag 2.
De fiscale behandeling van waterwoningen |
|
Paulus Jansen (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de uitspraak van de Hoge Raad1 betekent voor de fiscale behandeling van waterwoningen en hierbij ingaan op de volgende punten: overdrachtsbelasting, hypotheekrenteaftrek, eigenwoningforfait, onroerende zaakbelasting, vermogensrendementsheffing bij gebruik als hoofdwoonverblijf dan wel als tweede woning?2
De Hoge Raad heeft op 9 maart 20123 een arrest gewezen voor de overdrachtsbelasting over de vraag of een waterwoning een onroerende zaak is. De Hoge Raad stelt, onder verwijzing naar een arrest4 van de Hoge Raad over een woonark, dat een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft, aangemerkt moet worden als een schip in de zin van artikel 8:1 van het Burgerlijk Wetboek en derhalve in het algemeen een roerende zaak is. Echter, een waterwoning die is verbonden met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van duurzame vereniging met die grond, is een onroerende zaak op grond van artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Deze uitspraak heeft gevolgen voor de overdrachtsbelasting en de vermogensrendementsheffing.
Voor de heffing van overdrachtsbelasting wordt op grond van de huidige wetgeving aangesloten bij de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak (of een daarop gevestigd beperkt recht). Ingevolge het arrest van 9 maart 2012 kan er geen overdrachtsbelasting worden geheven ter zake van de verkrijging van een drijvende woning die als een roerende zaak kwalificeert.
Hiernaast vallen door de uitspraak van de Hoge Raad de roerende waterwoningen – niet zijnde een eigen woning – die voor persoonlijk doeleinden worden gebruikt en niet hoofdzakelijk als belegging dienen, buiten de rendementsgrondslag van box 3.
Het arrest van de Hoge Raad heeft geen gevolgen voor de eigenwoningregeling in box 1, en dus ook niet voor de hypotheekrenteaftrek. Op basis van de huidige wetgeving kunnen de (roerende) waterwoningen die de belastingplichtige of personen van zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan in de regel als eigen woning kwalificeren. Ook voor de woning die als hoofdverblijf van de belastingplichtige tot diens ondernemings- of resultaatsvermogen wordt gerekend, brengt het arrest geen verandering.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft ook geen gevolgen voor de gemeentelijke belastingheffing, aangezien op grond van de Gemeentewet een met de onroerende-zaakbelastingen vergelijkbare belasting kan worden geheven over roerende woon- en bedrijfsruimten, namelijk de roerenderuimtebelastingen. Het maakt voor de gemeentelijke belastingheffing dus materieel niet uit of een waterwoning als roerend of onroerend kwalificeert. De roerende waterwoning zal aldus in de gemeentelijke belastingheffing worden betrokken.
Kan aan de hand van een rekenvoorbeeld voor een villa van € 500 000 en een watervilla van € 500 000 worden toegelicht wat het netto-effect is voor bovengenoemde belastingen c.q. aftrekmogelijkheden bij gebruik als hoofdwoonverblijf of als tweede woning?
Overdrachtsbelasting
Bij de overdracht van de villa wordt momenteel 2%5 overdrachtsbelasting geheven over de waarde van de onroerende zaak. Bij deze overdracht is derhalve € 10 000 aan overdrachtsbelasting verschuldigd (2% van € 500 000). Dit geldt ook voor de overdracht van een watervilla die onroerend is.
Er is geen overdrachtsbelasting verschuldigd ter zake van de verkrijging van een (drijvende) watervilla die roerend is.
Vermogensrendementsheffing
De villa en de watervilla die onroerend zijn, vallen in de rendementsgrondslag van box 3 indien deze niet als hoofdverblijf in box 1 vallen (dus als tweede woning of verhuurde woning in gebruik zijn). Als er geen schuld tegenover het bezit staat, er geen overige box 3 bezittingen zijn en de persoonsgebonden aftrek buiten beschouwing wordt gelaten, dan bedraagt de box 3 heffing over deze onroerende (water)villa:
€ 500 000
– € 21 139
(heffingvrij vermogen)
= € 478 861 (box 3 grondslag)
€ 478 861
* 4%
(fictief rendement)
= € 19 154 (box 3 inkomen)
€ 19 154
* 30%
(tarief box 3)
= € 5 746 (box 3 heffing)
Als tegenover het bezit van de (water)villa een hypotheekschuld staat van eveneens € 500 000 dan bedraagt de box 3 heffing per saldo € 0.
Een roerende watervilla die geen eigen woning is in de zin van box 1 valt alleen in box 3 indien deze niet voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt of wel voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt doch hoofdzakelijk ter belegging wordt gehouden. Indien de roerende watervilla voldoet aan één van deze criteria dan wordt deze roerende zaak, op dezelfde wijze als hiervoor is beschreven, in box 3 in aanmerking genomen. Voldoet de roerende watervilla niet aan één van deze criteria dan valt deze watervilla buiten de rendementsgrondslag van box 3.
Indien de niet in box 1 vallende roerende watervilla is gefinancierd met een lening, dan wordt deze lening altijd in aanmerking genomen in box 3, dus ongeacht of de roerende watervilla zelf in box 3 in aanmerking wordt genomen.
Hoeveel waterwoningen zijn op 1 januari 2012 in Nederland in gebruik? Wat is de totale waarde van deze woningen? Hoeveel van deze woningen worden gebruikt als tweede woning?
De term waterwoning is geen eenduidig begrip. Hieronder vallen zowel roerende als onroerende zaken. Het arrest van 9 maart 2012 had betrekking op een drijvende waterwoning die door de Hoge Raad als roerende zaak is aangemerkt. Door het Kadaster en de Belastingdienst worden van deze woningen geen specifieke gegevens opgeslagen en daarom is het moeilijk hiervan het precieze aantal vast te stellen. Geschat wordt dat het thans zal gaan om enkele honderden waterwoningen.
De prijzen van de waterwoningen variëren van € 150 000 tot € 700 000. Van die waarde is echter een deel toe te rekenen aan de bijbehorende kavel of aanlegplaats (beide op voorhand onroerende zaken).
Hiernaast moet worden opgemerkt dat ter zake van de levering van een nieuwbouw waterwoning omzetbelasting in rekening wordt gebracht. Als een drijvende waterwoning onroerend zou zijn, dan zou alleen over de verkoop van een bestaande waterwoning overdrachtsbelasting zijn verschuldigd. Er zijn geen cijfers bekend over de periode waarbinnen een waterwoning gemiddeld wordt doorverkocht.
Om al deze redenen is het budgettaire beslag wat gemoeid is met de roerende waterwoningen die niet in de overdrachtsbelasting of box 3 vallen, erg ongewis. Geschat wordt dat dit op enkele miljoenen per jaar zal kunnen uitkomen.
Ik heb geen inzicht in het aantal waterwoningen dat als tweede woning of als recreatiewoning wordt gebruikt.
Hoeveel belastinginkomsten hebben het Rijk en gemeenten in 2012 gederfd doordat waterwoningen anders behandeld worden dan gewone woningen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er verschillen tussen de fiscale behandeling van woonboten en van waterwoningen? Welke?
De benaming van de woning is, zoals blijkt uit de jurisprudentie, niet van belang. Het gaat erom of de constructie zodanig is dat de woning als roerende of onroerende zaak kwalificeert. Een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft is in het algemeen een roerende zaak. Een zaak die verbonden is met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van duurzame vereniging met die grond, is een onroerende zaak.
Zowel voor de woonboten als de waterwoningen hangt het dus van de feiten en omstandigheden af of deze als roerende of onroerende zaken kwalificeren. Afhankelijk daarvan kan de fiscale behandeling, zoals in vraag 2 is uiteengezet, verschillen.
Kunt u motiveren waarom de fiscale behandeling van de bewoners van waterwoningen zou moeten verschillen van die van gewone woningen?
Het arrest creëert een verschil in fiscale behandeling in de overdrachtsbelasting en in de vermogensrendementsheffing van roerende waterwoningen enerzijds en van onroerende waterwoningen en gewone woningen anderzijds. Ik ben niet bereid dit verschil op voorhand te accepteren. Om die reden zal ik de komende tijd een aantal opties bezien en afwegen om dit verschil in fiscale behandeling weg te nemen. Het zal naar verwachting niet eenvoudig zijn om de gevolgen van dit arrest te mitigeren. Zo zal in zekere mate moeten worden afgestapt van het objectieve en aan het civiele recht ontleende onderscheid tussen roerende en onroerende zaken. Dit brengt mogelijk uitvoeringstechnische en juridisch nadelige gevolgen met zich mee. Ik kom hier uiterlijk bij de behandeling van het Belastingplan 2013 op terug.
Overigens moet nog worden opgemerkt dat het verschil in fiscale behandeling niet alleen speelt voor waterwoningen, maar ook voor (drijvende) bedrijfsgebouwen.
Indien dit verschil ongewenst is, welke actie gaat u ondernemen om deze ongewenste verschillen weg te nemen? Meer specifiek, kan een wijziging van het eerste lid van artikel 1 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek deze maas in de wet dichten?
Zie antwoord vraag 6.
DEe niet nagekomen belofte over lokale lastenverzwaring |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de uitspraak herinneren: «Juist daarom kan het niet zo zijn dat de overheid met de ene hand neemt wat ze met de andere geeft. Met andere woorden: de bezuinigingen op de rijksbegroting mogen niet leiden tot onevenredige verhogingen van de lokale lasten voor bedrijven. Daar zitten we als kabinet dus bovenop»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Ook de koningin moet aan de nullijn»?2
Ja.
Begrijpt u de uitspraak van de heer Hans Biesheuvel, voorzitter van MKB-Nederland: «En ze komen bepaalde afspraken niet na. Mark Rutte heeft op ons eigen congres beloofd dat de lokale lasten niet omhoog zouden gaan. Wat gebeurt er? Gemeentes verhogen bouwleges, parkeertarieven, de onroerende zaakbelasting»?
Nee.
Bent u het eens met bovengenoemde uitspraak van de heer Biesheuvel, in het bijzonder in het licht van de uitspraak in vraag 1 en uw mantra «afspraak is afspraak»?
Nee.
Deelt u de mening dat verlaging van de vennootschapsbelasting vooral goed is geweest voor het gevestigd grootbedrijf, terwijl lokale lasten vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) raken? Is dit na de nieuwe innovatieregelingen, die vooral gunstig zijn voor het grootbedrijf, de tweede keer dat het mkb benadeeld wordt?
Het kabinet staat voor een ondernemend Nederland, zonder daarbij onderscheid te maken tussen kleine en grote bedrijven. De verlaging van de vennootschapsbelasting komt ten gunste van bedrijven die een BV of NV zijn. Ruim 40% van MKB-bedrijven is een BV en heeft dus geprofiteerd van de verlaging van de vennootschapsbelasting. Voor het innovatiebeleid geldt dat er juist ook veel kleine, innovatieve bedrijven zijn die profiteren van de verschillende regelingen op dit gebied. Zo slaat 73% van de WBSO neer bij het MKB, is er het Innovatiefonds MKB+ en wordt het MKB nauw betrokken bij het topsectorenbeleid.
Welke acties kunnen wij van u en het kabinet verwachten om lokale lastenverhogingen te keren en om verdere lastenverhogingen te weren?
Zoals de staatssecretaris van EL&I uw Kamer reeds op 17 januari heeft toegezegd, zal het kabinet in mei met een brief komen waarin wordt ingegaan op de ontwikkeling van de lokale lasten. Tijdens het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen op 10 mei aanstaande zal het onderwerp «lokale lasten» ook besproken worden met de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen. De resultaten van dat overleg zullen worden meegenomen in de bedoelde brief.
Bent u bereid om de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan te sporen ook beleid te ontwikkelen waar het mkb van kan profiteren?
Dat is niet nodig. Minister Verhagen heeft de belangen van het MKB scherp op het netvlies.
Het gebruik van chemicaliën bij gaswinning in de omgeving van Wijk en Aalburg en Brakel |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van de berichten «Gaswinning verhult chemische risico’s»1 en «Dubieus Dubai aan de Afgedamde Maas»?2
Ja.
Klopt het dat er in 2008 voor de gaswinning bij Wijk en Aalburg en Brakel twaalf, deels giftige chemicaliën zijn gebruikt? Welke absolute hoeveelheden van deze chemicaliën zijn er gebruikt en in welke precieze combinaties en onderlinge verhoudingen? Waren deze chemicaliën geregistreerd voor deze toepassing (hydraulic fracturing) bij het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA)?
Bij het uitvoeren van fracbehandelingen in de boorputten Brakel-1 en Wijk en Aalburg-1 (voorheen ook wel Andel-6 genoemd) is een vloeistof gebruikt die voor ruim 97% (gewichtsfractie) bestaat uit water en korreltjes (proppant) en voor 2 à 3 % uit toevoegingen (additieven). Dat zijn stoffen die een speciale functie hebben, zoals het verminderen van de wrijving, het tijdelijk verdikken van het water (voor het meevoeren van de korreltjes) en het voorkomen van de groei van bacteriën. De additieven en de korreltjes tellen bij elkaar op tot twaalf onderscheiden chemicaliën. De naam van de gebruikte stoffen wordt vermeld in de bijlagen die aan deze antwoorden zijn toegevoegd. In de bijlagen worden tevens de absolute hoeveelheden opgesomd.3 Ten tijde van de toepassing van deze stoffen had er nog geen registratie plaatsgevonden bij ECHA, omdat de registratieplicht op grond van de REACH-verordening nog niet gold ten aanzien van deze stoffen. Voor een deel van de stoffen geldt de registratieplicht overigens nog steeds niet. De stoffen die zijn toegepast om de groei van bacteriën te voorkomen (biociden) zijn aangemeld bij een ander orgaan, namelijk het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Deze stoffen zijn daarmee uitgezonderd van de registratieplicht onder REACH.
Was u op de hoogte van het gebruik van de twaalf giftige chemicaliën? Heeft u toestemming gegeven voor het gebruik ervan? Zo ja, op basis van welke onderzoeken achtte u de risico’s voor volksgezondheid en milieu acceptabel? Zo nee, wie heeft besloten over het gebruik van deze chemicaliën?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de toezichthouder op de delfstofwinning, was op de hoogte van het gebruik van chemicaliën op basis van het door de uitvoerder, Northern Petroleum Nederland B.V. (NPN), ingediende werkprogramma op basis van de Mijnbouwwetgeving. Uit het werkprogramma bleek dat de fracbehandeling op de gebruikelijke wijze zou worden uitgevoerd, wat betekent dat NPN op basis van de op dat moment geldende veiligheidsinformatiebladen alle maatregelen had getroffen om de risico’s voor de mens (Arbo-wetgeving) en het milieu (Milieuwetgeving) te beheren en beheersen. SodM zag dan ook geen reden om de activiteit te verbieden. Over de wijze waarop de risico’s van het gebruik van chemicaliën worden beoordeeld, verwijs ik naar de antwoorden die ik heb gegeven op eerdere vragen over dit onderwerp4.
Kunt u aangeven waarom u aanvankelijk niet bekend wilde maken in welke samenstelling de chemicaliën zijn gebruikt en later alsnog besloot dat wel te doen? Welke argumenten hebben u overtuigd om de gevraagde informatie alsnog openbaar te maken?
In juni 2011 is met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gevraagd naar de chemicaliën die gebruikt zijn bij het fraccen van de Brakel-1 en de Wijk & Aalburg-1 boorputten. Om de mate van bedrijfsvertrouwelijkheid te beoordelen van de documenten over deze chemicaliën heb ik de zienswijze gevraagd van NPN. Uit deze zienswijze kwam naar voren dat een deel van de gevraagde informatie, onder andere over de precieze samenstelling van het gebruikte mengsel, vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. Mede gelet hierop heb ik besloten deze informatie niet te verstrekken. Naderhand heeft NPN mij bericht dat de toeleverancier van de chemicaliën de informatie over de samenstelling van het mengsel niet langer beschouwd als informatie die vertrouwelijk aan de overheid overlegd is. Aangezien artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob alleen van toepassing is als het informatie betreft die vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld, was deze weigeringsgrond niet langer relevant.
Overigens heeft NPN mij recentelijk aanvullende informatie toegezonden met nog meer details over de componenten van de toegepast vloeistoffen, het zogenoemde «disclosure report». Ik heb besloten die aanvullende informatie te publiceren op de website van het Nederlandse Olie- en Gas Portaal (www.nlog.nl), de website waarop alle openbare informatie over de boorputten in Nederland gepubliceerd wordt.
Klopt het dat de biociden CMI en MI bij het fraccen in Brakel en Wijk en Aalburg zijn gebruikt? Zo ja, waarom heeft u deze stoffen in uw brief van 12 december 20113 niet toegevoegd aan de NOGEPA-lijst van chemicaliën, die volgens u in Nederland gebruikt worden voor fracking? Was u ervan op de hoogte dat Northern Petroleum Nederland (NPN) deze chemicaliën gebruikte? Zo ja, op grond van welke onderzoeken achtte u de risico’s voor milieu en volksgezondheid acceptabel? Zijn er bij fracking of bij andere onshore boringen door NPN of door andere bedrijven nog meer chemicaliën gebruikt die u niet in uw brief vermeld heeft en zijn deze chemicaliën voor dit gebruik geregistreerd bij ECHA?
Het is juist dat de biociden CMI en MI bij het fraccen in de boorputten Brakel en Wijk & Aalburg zijn gebruikt, overigens in een uiterst geringe hoeveelheid: 0,00023% (gewichtsprocent) van de gebruikte vloeistof. Door een omissie van de leverancier is het product M275 niet op de NOGEPA-lijst vermeld. Behalve CMI en MI bevat M275 tevens de stof magnesiumnitraat. Ook deze stof ontbrak op de lijst. Deze vergissing is inmiddels hersteld en NOGEPA heeft de lijst aangepast en gepubliceerd op haar website. Ik heb NOGEPA verzocht om nogmaals na te gaan of de lijst nu wel compleet is en anders alsnog compleet te maken.
SodM was op de hoogte van het gebruik van chemicaliën op basis van het door NPN ingediende werkprogramma. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 3.
Hoe vindt de verwerking van de bij deze boringen ontstane afvalstromen plaats? Worden de afvalstromen gemonitord? Zo ja, kunnen de rapportages over eventueel aangetroffen verontreiniging openbaar gemaakt worden?
De vloeistoffen die na een fracbehandeling worden teruggeproduceerd, moeten worden afgevoerd naar een erkende verwerker, zoals voorgeschreven in de daarvoor geldende procedures. In het geval van Brakel en van Wijk & Aalburg is dat gebeurd. De afgevoerde hoeveelheden afvalstoffen zijn gemonitord. Bij de afvoer van de stoffen zijn – voor zover mij bekend – geen verontreinigingen opgetreden. Er is geen melding over verontreiniging van de puttenlocaties gerapporteerd aan SodM.
Deelt u de mening dat de veiligheid voor mens en milieu voorop zou moeten staan bij conventionele en eventuele onconventionele gaswinning en dat dit zwaarder zou moeten wegen dan bedrijfseconomische belangen?
Ja. Bij gaswinning, of dat nu conventioneel of onconventioneel plaatsvindt, moeten de producenten zich houden aan de vigerende wet- en regelgeving, waarin veiligheid voor mens en milieu centraal staat.
Deelt u de mening dat experts en maatschappelijke organisaties standaard inzicht zouden moeten hebben in het gebruik van chemicaliën bij gaswinning, zodat zij een gedegen analyse kunnen (laten) maken van de risico’s en zodat omwonenden indien nodig voorzorgsmaatregelen kunnen treffen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat alle relevante informatie over het gebruik van chemicaliën voortaan standaard openbaar gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de verplichtingen die voortvloeien uit het Aarhus Verdrag en uit EU-richtlijn 2003/4/EG inzake openbaarheid van milieu-informatie?
Ik sta positief tegenover een grotere mate van transparantie over het gebruik van chemicaliën bij fracbehandelingen. Ik maak hierbij de kanttekening, dat het vooral van belang dat er een toezichthouder is (SodM) die al in het voortraject, dus voor dat de fracbehandeling plaatsvindt, verifieert of de te gebruiken stoffen voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving.
Ik zal in overleg treden met NOGEPA, de brancheorganisatie van de olie- en gasproducenten en de leveranciers van mijnbouwhulpstoffen om een effectieve wijze van ontsluiting van informatie over chemicaliën die bij fraccing worden gebruikt te ontwikkelen. Ik denk hierbij aan een «hydraulic fracture chemical registry» vergelijkbaar met de Amerikaanse FracFocus website (http://fracfocus.org/).
Hoe heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toezicht gehouden op boringen bij Brakel en Wijk en Aalburg? Klopt het dat SodM geen controle ter plaatse heeft uitgevoerd tijdens het fraccen? Heeft er na afloop van de boringen monitoring van verontreiniging in de bodem en het grondwater plaatsgevonden? Hebben SodM en/of andere toezichthoudende instanties het gebruik van de twaalf chemicaliën door NPN getoetst aan vigerende wet- en relgeving?
SodM voert inspecties uit op basis van risico’s. Hoe groter het risico van een bepaalde activiteit, hoe intensiever het toezicht. Inmiddels zijn er bij (conventionele) gaswinning ruim 200 fracbehandelingen uitgevoerd. Geen van deze behandelingen heeft geleid tot een milieu-incident. Op basis van de opgedane kennis en ervaring (ook elders in de wereld) is SodM van mening dat de risico’s voor volksgezondheid en milieu bij fraccen beperkt zijn, mits de fracbehandelingen op een verantwoorde manier worden uitgevoerd. Fracbehandelingen voor de winning van schaliegas hebben tot nu toe in Nederland niet plaatsgevonden. Mochten dergelijke behandelingen in de toekomst wel worden uitgevoerd, dan zal SodM daar vanzelfsprekend extra aandacht aan besteden.
SodM heeft het verloop van het boorproces van de boringen Brakel-1 en Andel-6 (huidige naam Wijk & Aalburg-1) destijds van dag tot dag gevolgd aan de hand van rapporten die de uitvoerder van de boringen dagelijks bij SodM indiende. De analyse van deze rapporten gaf geen aanleiding tot een inspectie ter plaatse. Noch bij het boren, noch bij het fraccen. Deze gang van zaken is niet abnormaal. Het is niet effectief om bij elke diepboring of bij elke fracbehandeling voltijds een inspecteur te stationeren.
Op alle mijnbouwwerken op land worden – op grond van de omgevingsvergunning – periodiek (jaarlijks) grondwatermonsters genomen en geanalyseerd. Bij Wijk & Aalburg en bij Brakel zijn daarbij geen verontreinigingen geconstateerd. Dat is conform verwachting omdat alleen bij incidenten de bodem verontreinigd zou kunnen raken en er geen incidenten zijn gemeld.
Ten aanzien van de toetsing van chemicaliën verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Over de wijze van inspecteren door SodM wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door toezending van het jaarverslag. Daarnaast is als uitvloeisel van de «Kaderstellende visie op toezicht» (Handelingen II 2005/06, 27 831, nr. 15) het SodM-document «Strategie en Programma 2007–2011» aangeboden aan de Kamer (Handelingen II 2006/07, 22 831, nr. 22). Hierin wordt de systematiek van selectief toezicht en risicoanalyse ten aanzien van mijnbouwlocaties uitvoerig behandeld. SodM beziet om de vijf jaar of haar strategie nog toereikend is en maakt dan een nieuw strategiedocument. Inmiddels nadert het nieuwe document («Strategie en Programma 2012–2016») haar voltooiing. Het zal binnen enkele maanden aan uw Kamer worden aangeboden. Het toezicht op basis van risico’s zal daarin niet worden gewijzigd.
Is er een registratie bijgehouden van de hoeveelheden chemicaliën die na de boringen in de grond achtergebleven zijn? Zo niet, bent u van mening dat een dergelijke registratie uit het oogpunt van milieu en volksgezondheid wenselijk zou zijn, en bent u bereid dit verplicht te stellen?
In het antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet, dat de afgevoerde hoeveelheden worden geregistreerd. Daaruit kan bij benadering worden afgeleid welke hoeveelheid in het reservoirgesteente is achtergebleven. In de loop van de productiefase wordt -in een tijdsbestek van meerdere jaren- hiervan nog een deel alsnog geproduceerd. Het is niet doenlijk dit continu te registreren en telkens de schatting van achtergebleven hoeveelheden bij te stellen, omdat er bij terugproduceren vermenging is met de productie van water dat van nature in het reservoir aanwezig is. Zoals ik eerder heb aangegeven6 is de kans dat grondwater verontreinigd raakt door de gebruikte chemicaliën zeer gering. Dit wordt mede gewaarborgd door de eisen die aan de putintegriteit worden gesteld. Ook liggen de reservoirs ver onder het grondwaterniveau. Ik zie dan ook geen aanleiding om het bijhouden van schattingen van achtergebleven hoeveelheden verplicht te stellen.
Hoe heeft toetsing van deze chemicaliën aan de REACH-richtlijn plaatsgevonden en wat was de uitkomst daarvan? Heeft er communicatie plaatsgevonden tussen SodM en ECHA over de door NPN gebruikte chemicaliën? Zo ja, wat was de inhoud van die communicatie?
Ten tijde van het fracbehandelingen in 2008 in de boorputten Brakel-1 en Wijk & Aalburg-1 was er nog geen sprake van een verplichting tot registratie, zie het antwoord op vraag 2. Biociden zijn uitgesloten van registratie bij ECHA, maar moeten voldoen aan de regels die gesteld worden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Zijn er door NPN bij SodM chemicaliën aangemeld voor fracwerkzaamheden, die toetsing aan de REACH-richtlijn en toepasselijke Nederlandse wetgeving niet doorstaan hebben? Zo ja, welke chemicaliën waren dat en door welke stoffen zijn deze vervangen bij de daadwerkelijke boringen?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 11.
Herkent u het beeld zoals dat geschetst wordt in het artikel «Dubieus Dubai aan de Afgedamde Maas»4? Zo nee, wat klopt er volgens u niet in het geschetste verhaal? Zo ja, wat gaat u doen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen? Bent u bijvoorbeeld voornemens om in de toekomst voorafgaand aan eventuele fracwerkzaamheden te verifiëren of alle benodigde vergunningen verleend en actueel zijn, of er voldoende en adequaat overleg plaatsvindt tussen NPN, SodM, de milieudiensten, verschillende gemeenten en veiligheidsregio's en andere stakeholders over de aard van de werkzaamheden, het gebruik van chemicaliën en het calamiteitenplan?
Ik herken het beeld dat geschetst wordt niet. In mijn antwoord op vraag 9 heb ik toegelicht hoe SodM toeziet op de uitvoering van fracbehandelingen. Het extra onafhankelijk onderzoek naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas, dat ik heb aangekondigd, zal ook de techniek van het fraccen onder de loep nemen. Indien dit onderzoek daar aanleiding toe geeft, zal SodM die wijze van toezicht aanpassen. Vooralsnog geven de ervaringen met de ruim 200 fracs, die in Nederland zijn uitgevoerd, geen aanleiding om de huidige wijze van toezicht te veranderen.
Hoe oordeelt u over het voornemen van NPN om in 2012 een tweede winningsput bij Geesbrug te openen en in mogelijke sidetracks bij Wijk en Aalburg en Brakel te boren, waarbij mogelijkerwijs wederom schadelijke chemicaliën gebruikt zullen worden?5 Heeft u NPN conform uw eerdere toezegging6 gesommeerd alle (proef)boringen op te schorten en geen onomkeerbare stappen te zetten totdat duidelijk is wat de risico’s voor mens en milieu zijn? Zo nee, gaat u dat alsnog doen?
De toezegging, die ik heb gedaan, is dat er geen proefboringen naar schalie- of steenkoolgas geplaatst zullen worden, alvorens de resultaten van het extra onafhankelijke onderzoek bekend zijn. Aan deze toezegging zal ik mij houden. Het gas in de voorkomens Geesbrug, Wijk & Aalburg en Brakel bevindt zich echter in zandsteenlagen, niet in schalies of steenkoollagen. Zij vallen dan ook buiten mijn toezegging. De boringen die geplaatst worden in gashoudende zandsteenlagen, zijn vergelijkbaar met de boringen die produceren uit bijvoorbeeld de zandsteenlagen van het Groningen gasveld.
Dat de toe te passen technieken in conventionele gas- en olievelden veilig kunnen worden toegepast, blijkt uit de ongevals- en milieustatistieken die de olie- en gasindustrie heeft opgebouwd. Ik verwijs hierbij naar de jaarverslagen van SodM.
Het belang van het kunnen blijven ontwikkelen van conventionele gasvoorkomens is groot voor de gasvoorzieningszekerheid en de economie van ons land. Daar hoort het plaatsen van extra boringen bij.
De verkiezingen van 6 mei aanstaande in Armenië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de inzet van Hoge Vertegenwoordiger Ashton, de Europese Commissie en het kabinet om eerlijke verkiezingen in Armenië te bevorderen?
De EU steunt samen met de OVSE en UNDP programma’s ter bevordering van vrije en eerlijke verkiezingen in Armenië. Deze programma’s zijn gericht op zowel overheid, media als maatschappelijk middenveld.
Zullen de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie overwegen om de EU-delegatie in Armenië genoeg middelen te verschaffen om eerlijke verkiezingen in Armenië te bevorderen, en om de waarnemersmissie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) te steunen? Hoe zult u hieraan bijdragen?
Ja. De EU-delegatie in Armenië heeft voldoende middelen om de in antwoord 1 genoemde programma’s te ondersteunen. Nederland zal – in het kader van het amendement Ormel/Ten Broeke (Kamerstuk 33 000 V, nr. 115) – vanuit het MATRA-programma activiteiten steunen gericht op het bevorderen van eerlijke en representatieve verkiezingen, door middel van ondersteuning van het Armeense maatschappelijk middenveld bij verkiezingswaarneming, en bevordering van de deelname van vrouwen aan het verkiezingsproces. Nederland levert voorts één lange termijn- en vier korte termijn waarnemers aan de OVSE/ODIHR-waarnemersmissie. Hierbij is één plaats ingeruimd voor een Kamerlid.
Bent u bereid in EU verband de Armeense autoriteiten aan te moedigen nieuwe verkiezingsregels op te stellen die minder gevoelig zijn voor fraude?
De Armeense verkiezingswetgeving is onlangs herzien, met inachtneming van aanbevelingen van de OVSE en de Venetië Commissie van de Raad van Europa. Nu is met name adequate implementatie van die wetgeving van belang.
Hoe zullen de Europese Commissie en het kabinet bij de Armeense autoriteiten het belang van mediavrijheid benadrukken, in het bijzonder in aanloop naar de verkiezingen?
Zowel de Europese Commissie als het kabinet benadrukten keer op keer het belang van mediavrijheid.
De voor- en nadelen van liquiditeitssteun van de Europese Centrale Bank |
|
den Blanksma-van Heuvel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Achter de liquiditeitssteun van de ECB schuilt een kapitaalvlucht»?1
Ja
Wat zijn volgens u de kansen en risico’s van de verstrekking van ruim € 1000 mld. door de ECB aan driejaarsleningen in het kader van de Long Term Refinancing Operation (LTRO)2? Wat zijn volgens u de risico's op een hogere inflatie? Wat zijn volgens u de gevolgen van deze faciliteit voor de groei van de reële economie?
Bij beantwoording van deze vragen past mij als minister van Financiën terughoudendheid, omdat zij direct raken aan de monetaire taken van de ECB en DNB als onderdeel van het Eurosysteem, die onafhankelijk zijn in de uitvoering van het monetaire beleid.
Het Eurosysteem heeft aangegeven dat de belangrijkste reden voor het uitzonderlijke liquiditeitsbeleid was gelegen in liquiditeitsspanningen die eind 2011 in het eurogebied escaleerden. De twee 3-jaars LTRO’s geven Europese banken de kans om liquiditeitsschokken te ondervangen, zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met een snelle en abrupte terugval in de kredietverlening aan de reële economie. Dit is van groot belang om een credit crunch te voorkomen, aangezien dit grote schade aan de reële economie zou toebrengen. De risico’s op inflatie nemen door de ruimhartige liquiditeitsvoorziening volgens de ECB niet direct toe. Veeleer was er een risico dat, wanneer de ECB de liquiditeit niet verstrekt zou hebben, de kredietverlening aan gezinnen en bedrijven sterk onder druk zou komen te staan met negatieve consequenties voor de economische groei en inflatie tot gevolg.
Op zichzelf bezien kan een monetair beleid dat in generieke zin te lang te ruim is tot oplopende inflatie of negatieve prikkelwerking leiden in financiële markten. De ECB stelt echter over voldoende instrumenten te beschikken om de monetaire condities aan te scherpen, indien de inflatievooruitzichten hierom vragen. De ECB heeft in het verleden aangetoond zeer goed in staat te zijn om haar primaire mandaat, prijsstabiliteit in het eurogebied als geheel, te handhaven. Het zou ongepast zijn wanneer ik als minister van Financiën reageer op de maatregelen die hiervoor noodzakelijk zijn.
In hoeverre wordt door het Nederlandse bankwezen van deze faciliteit gebruik gemaakt? Hoe komt het dat er relatief veel, dan wel weinig, gebruik van wordt gemaakt?
Deze informatie valt onder de monetaire vertrouwelijkheid van DNB. Enkele Nederlandse banken hebben echter zelf aangegeven of en in hoeverre zij gebruik hebben gemaakt van de LTRO. Hieronder de door banken gecommuniceerde bedragen:
Op basis van welke criteria zou volgens u moeten worden bepaald of voortzetting en uitbreiding van de LTRO in de nabije toekomst verantwoord en wenselijk is?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt er bij de besluitvorming over de LTRO door de ECB overleg plaats met de regeringen?
De liquiditeitsverschaffing is onderdeel van het monetaire beleid van de ECB. De ECB draagt zorg voor het monetair beleid in de EMU en is daarin strikt onafhankelijk. Het is de leden van de Raad van Bestuur van de ECB bij Verdrag verboden om instructies te vragen dan wel te aanvaarden van regeringen van lidstaten en het is regeringen verboden te trachten het monetaire beleid te beïnvloeden (art. 130 VWEU). Er vindt dus geen overleg plaats met nationale regeringen bij de besluitvorming over de LTRO.
In hoeverre is het in het kader van deze LTRO mogelijk om goed onderscheid te maken tussen liquiditeitssteun en solvabiliteitssteun? Op welke wijze wordt in Europees verband voorkomen dat banken eventueel kunstmatig in leven worden gehouden?
De ECB kan alleen maar liquiditeitssteun verlenen. Solvabiliteitssteun zou een overtreding van het verbod op monetaire financiering impliceren, omdat in ultimo de lidstaten hier verantwoordelijk voor zijn. Om dit te waarborgen geldt dat alleen solvabele instellingen gebruik mogen maken van de liquiditeitsfaciliteiten van de ECB. De ECB toetst dit in samenwerking met de nationale centrale banken en toezichthouders. Het Eurosysteem kan indien nodig op prudentiële gronden een bank de toegang tot haar liquiditeitsfaciliteiten ontzeggen. Verder moeten banken voldoende adequaat onderpand aandragen wanneer zij gebruik maken van ECB-liquiditeit. Wel bestaat het risico dat doordat de markten in rustiger vaarwater zijn gekomen, banken en overheden zich minder gedwongen voelen tot hervormingen. Zo is het versterken van de kapitaalbuffers een belangrijke maatregel die de toegang tot marktfinanciering van banken zou verbeteren en zo de afhankelijkheid van ECB liquiditeit zou verminderen. Deze hervormingen en versterkingen blijven essentieel; de ECB kan er met haar ruime liquiditeitverstrekking alleen tijd voor kopen. Hier moet in Europees verband, onder andere door de EBA, dan ook voldoende aandacht naar blijven uitgaan.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel genoemde risico’s uit hoofde van de TARGET2 claims?
De oplopende target-2 saldi illustreren een gebrek aan vertrouwen in (het bankwezen van de) perifere landen, maar het bestaan ervan vormt niet direct een probleem. De Target-2 saldi zijn feitelijk administratieve saldi, die niet worden verrekend – wat in principe ook niet nodig is in een muntunie. Echter indien een lidstaat met een negatief Target-2 saldo zou besluiten zijn nationale munteenheid opnieuw in te voeren en uit het Eurosysteem te treden, dan houdt de NCB van dat land een schuld ten opzichte van de ECB. Echte problemen met de Target-2 saldi ontstaan dan indien de uittredende lidstaat bepaalt dat haar ingezetenen (inclusief de centrale bank) hun externe verplichtingen niet langer mogen nakomen. Er zullen dan (eventueel in Club van Parijs verband) afspraken moeten worden gemaakt over hoe om te gaan met deze schuldenkwestie. In het uiterste geval zou het Eurosysteem dan een verlies kunnen lijden. Deze mogelijke verliezen zouden vervolgens volgens de kapitaalsleutel worden verdeeld over de achterblijvende centrale banken, ongeacht hun Target-2 saldo.
Voor meer toelichting over de aard en risico’s van de Target-2 saldi verwijs ik u naar mijn kamerbrief over dit onderwerp3
De claim van DNB op de ECB uit hoofde van target-2 bedroeg eind februari € 144 mrd.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van belegger Pimco dat de liquiditeitsinjecties van de ECB leiden tot ongelegitimeerde divergentie tussen de balansen van Noord- en Zuid-Europese centrale banken? Hoe groot is dit risico?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot waren de Nederlandse TARGET2 claims eind februari 2012? Waaruit bestonden deze claims? Wat zijn de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre zijn de onderpandeisen in het kader van de LTRO sinds eind december 2011 versoepeld? Wat zijn hiervan de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler? Op welke wijze worden deze risico’s beheerst?
De onderpandeisen zijn sinds de financiële crisis van 2008 een aantal keer aangepast. Het ging hierbij overigens niet uitsluitend om versoepelingen in het onderpandraamwerk. Zo werden begin 2011 bijvoorbeeld nieuwe beleenbaarheidsvoorwaarden geïntroduceerd die beter aansluiten op het risicoprofiel van verschillende typen onderpand (graduated haircut scheme). In december 2011 heeft er nog een aanpassing plaatsgevonden. Ten eerste is de minimum vereiste rating voor bepaalde asset-backed securities (ABS) verlaagd. Ten tweede zijn nationale centrale banken toegestaan om tijdelijk additionele/extra kredietvorderingen (bancaire leningen) die aan bepaalde minimumvereisen voldoen te accepteren. De financiële risico’s op dit laatste type onderpand liggen bij de nationale centrale bank die het onderpand accepteert en dus niet bij het eurosysteem als geheel. De ECB heeft aangegeven dat het hier gaat om een tijdelijke maatregel, die genomen is vanwege de exceptionele omstandigheden. Overigens worden op het onderpand dat Eurosysteem breed geaccepteerd wordt, de verliezen in het geval van een faillissement van een tegenpartij gedeeld door de nationale centrale banken naar rato van de kapitaalsleutel. Om de kans op verliezen te minimaliseren is sprake van een uitgebreid risicobeheersingsraamwerk. Zo wordt onder meer op onderpand een haircut toegepast en wordt het dagelijks op marktwaarde gewaardeerd.
Pink Pearls |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het conflict tussen de organisatie Pink Pearls en de in de brief genoemde organisaties?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de lastercampagne die wordt gevoerd door gesubsidieerde instellingen die een neutrale positie behoren te hebben?
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is geen partij bij dit conflict, waarover de Rechtbank in Utrecht al een uitspraak heeft gedaan. Ik kan me dan ook niet mengen in een zaak als deze.
Is er sprake van marktuitsluiting door stichtingen die worden gesubsidieerd met overheidsgeld? Zo ja, is dit een geoorloofde handelswijze voor gesubsidieerde stichtingen?
Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om te oordelen of sprake is van marktafsluiting.
Bent u bereid te bemiddelen in dit conflict? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Een Palestijnse christen |
|
Joël Voordewind (CU), Henk Jan Ormel (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht dat de Palestijnse christen Daoud Nassar een bezoek aan Nederland heeft afgezegd?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Israëlische autoriteiten de familie Nassar hebben aangegeven dat zij illegaal op deze boerderij verblijft? Hoe beoordeelt u deze beschuldiging in het licht van het feit dat de boerderij van de familie Nassar al zeer lange tijd op dezelfde plek op de Westelijke Jordaanoever gevestigd is?
Nee. Volgens de familie Nassar zijn twee stukken land geregistreerd op naam van de familie sinds 1916; een landbouwperceel in de vallei en – een paar honderd meter hiervan verwijderd – een stuk land op een heuvel waarop tevens de boerderij is gebouwd. De Israëlische autoriteiten verklaarden het landbouwperceel in 1991 als «state land» en niet het stuk land waarop de boerderij is gebouwd.
Klopt de bewering dat de familie Nassar al twintig jaar verwikkeld is in rechtszaken met de Israëlische autoriteiten? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze rechtszaken en op basis van welke feiten wordt het verblijf van de familie nu als illegaal bestempeld?
In 1991 ging de familie Nassar in beroep tegen de beslissing van de Israëlische autoriteiten om het landbouwperceel tot «state land» te verklaren aldus informatie van de advocaat van de familie. Tot februari jl. bewerkte de familie het land zonder enige inmenging van de Israëlische autoriteiten. Recentelijk heeft het leger agrarische installaties afgebroken op het perceel van de familie. Hiertegen diende de familie een petitie in, aldus de advocaat. Zodra de staat hierover een uitspraak heeft gedaan, zal een datum worden vastgesteld waarop de zaak wordt voorgelegd aan het Hooggerechtshof.
Bent u bereid zich in te zetten voor een oplossing in deze zaak? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Op basis van de beschikbare informatie zie ik op dit moment geen aanleiding voor Nederland om zich te mengen in deze kwestie.
Het bericht dat gruwelijke wraakacties worden uitgevoerd op Irakese homoseksuelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag van 8 maart 2012 waarin werd bericht dat in Irak gruwelijke wraakacties plaatsvinden gericht op homoseksuelen? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb met afschuw kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 8 maart 2012 waarin werd bericht over gewelddadige wraakacties gericht tegen homoseksuelen in Irak.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het geweld niet enkel gericht lijkt tegen homoseksuelen. De recente gewelddadigheden lijken gericht tegen jongeren die zich openlijk distantiëren van de heersende normen voor uiterlijk vertoon, waaronder zogenaamde «Emo’s».1 De berichtgeving in de uitzending van Een Vandaag dient te worden geplaatst in een breder kader, waar ook lesbische, homoseksuelen, biseksuele en transgender (LHBT) personen onder vallen.
Hoe verhoudt deze buitengewoon ernstige berichtgeving zich tot de kwalificatie «homoseksualiteit als sociaal taboe», zoals u dit in uw meest recente ambtsbericht over Irak van december 2011 heeft aangegeven?
De recente berichtgeving heeft betrekking op gewelddadige acties die vanaf begin februari 2012 hebben plaatsgevonden. Het algemeen ambtsbericht van december 2011 bestrijkt de periode van oktober 2010 tot en met november 2011. Dit betekent dat de recente ontwikkelingen niet onder de verslagperiode van dit ambtsbericht vallen. Deze zullen worden betrokken bij het eerstvolgend uit te brengen ambtsbericht (naar verwachting rond augustus 2012). Ik heb mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken gevraagd mij op de hoogte te houden als zich in de tussentijd belangwekkende ontwikkelingen voordoen.
Voorts dient te worden benadrukt dat de uitgelichte zinsnede «sociaal taboe op homoseksualiteit» slechts een klein onderdeel vormt van een uitgebreidere beschrijving van de situatie voor homoseksuelen in Irak in het ambtsbericht. De paragraaf met betrekking tot deze groep gaat tevens in op mogelijke strafrechtelijke vervolging, eerwraak, maatschappelijke discriminatie, geweldplegingen en het gebrek aan bescherming door de overheid of derden.
Heeft u eerder signalen ontvangen van mensenrechtenorganisaties dat het voor homoseksuelen in Irak niet veilig is en dat zij een reëel gevaar lopen het slachtoffer te worden van gruwelijke acties? Zo ja, waarom heeft u daar tot op heden ten aanzien van de uitzetting van Irakese asielzoekers geen verdergaande consequenties aan verbonden? Zo nee, ziet u aanleiding om daar nu wel op te handelen en welke maatregel overweegt u in deze?
De informatie van mensenrechtenorganisaties over de positie van homoseksuelen wordt betrokken bij de totstandkoming van de ambtsberichten voor zover deze informatie objectief en verifieerbaar is. Deze informatie liet zien dat de positie van homoseksuelen in Irak zorgwekkend was. Daarom werden Iraakse homoseksuelen in het asielbeleid ten aanzien van Irak aangeduid als risicogroep. Zoals aangegeven in mijn brief van 20 maart 2012 over het rapport «Evaluatie gevolgen beëindiging categoriaal beschermingsbeleid Irak» heb ik in de informatie uit het meest recente ambtsbericht en andere objectieve bronnen over de situatie van homoseksuelen in Irak aanleiding gezien om het asielbeleid voor Iraakse homoseksuelen te wijzigen. In het asielbeleid worden zij nu aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Met deze extra beschermingsmaatregel meen ik dat met deze wijziging recht wordt gedaan aan de zeer fragiele positie van LHBT’s uit Irak, zoals deze ook uit de meest recente berichtgeving voorvloeit, waaronder de in vraag 1 genoemde berichtgeving.
Bent u bereid om de ernst van de situatie in kaart te brengen door op korte termijn met een aangepast dan wel thematisch ambtsbericht te komen over de situatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Irak?
Aan de specifieke situatie van homoseksuelen in Irak wordt in elk algemeen ambtsbericht over Irak aandacht besteed. Ik zie daarom geen aanleiding om nogmaals een separaat ambtsbericht op te vragen, temeer daar het eerstvolgende algemeen ambtsbericht Irak rond augustus zal verschijnen. Hierin zal ook de situatie van Emo’s en LHBT’s worden meegenomen.
Is het waar dat op dit moment 15 gevallen bekend zijn van Irakese asielzoekers in Nederland die ondanks hun seksuele oriëntatie terug moeten naar hun land van herkomst?
In het registratiesysteem van de IND, INDIS, wordt de seksuele geaardheid van een asielzoeker niet vastgelegd. Het is daarom niet redelijkerwijze mogelijk om binnen een korte termijn te bepalen hoeveel Irakese asielzoekers op dit moment ondanks hun seksuele oriëntatie terug moeten naar hun land van herkomst.
Wel kan ik u zeggen dat homoseksuele Iraakse vreemdelingen die tot nu toe niet in aanmerking kwamen voor bescherming, een beroep kunnen doen op het nieuwe beleid indien zijn menen nu wel in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Voor zover sprake is van openstaande (beroeps)procedures zal dit ambtshalve door de IND kunnen worden getoetst.
Bent u bereid om voorlopig een moratorium af te kondigen voor LHBT asielzoekers uit Irak totdat er duidelijkheid is over de reële gevaren die zij lopen in hun land van herkomst?
Ik ben van mening dat ik via de ambtsberichten en andere rapporten voldoende zicht heb op de situatie van homoseksuelen in Irak. De politieke en veiligheidssituatie in de diverse herkomstlanden, en de specifieke positie daarbinnen van minderheidsgroepen zoals bijvoorbeeld homoseksuelen in Iran, laat zich moeilijk met elkaar vergelijken.
Zoals ik heb geantwoord op vraag 3 heb ik een ruimhartiger beleid voor Iraakse homoseksuelen. Deze beleidswijziging doet recht aan hun fragiele positie zoals die blijkt uit de meest recente berichtgeving.
Deelt u de mening, dat als blijkt dat het voor LHBT's in Irak net zo onveilig is als in buurland Iran – doordat zij een reëel gevaar lopen om op grond van hun seksuele oriëntatie te worden vervolgd, mishandeld of anderszins ernstig geschonden in hun mensenrechten – ook aan Irakese LHBT asielzoekers de hoogst beschermde status moet worden toegekend? Zo ja, bent u ook bereid hiertoe over te gaan indien de situatie vergelijkbaar ernstig blijkt? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet en op welke wijze meent u dan afdoende rekening te houden met de risico’s die LHBT’s in Irak lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg met de Kamer op 21 maart aanstaande over opvang en terugkeer?
Ja.
De actie 'Plant een olijfboom' |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Olijfboomplanters voor nazis uitgescholden» dat staat op de website van de actie «plant een olijfboom»?1
Ja.
Bent u bekend met de actie «plant een olijfboom», een initiatief dat onder andere wordt gesteund door Nederlandse organisaties ICCO, Cordaid, IKV Pax Christi en de YMCA en YWCA en erop is gericht Palestijnse boeren een eigen bestaan op te laten bouwen met de teelt van olijven?
Ja.
Kunt u nagaan of de uitspraken, zoals aangegeven door de actie «plant een olijfboom», inderdaad kloppen?2
De actiegroep «Women in Green» heeft bevestigd de uitspraken te hebben gedaan.
Kunt u nagaan of het land waarop de bomen werden gepland inderdaad eigendom is van de Palestijnse boer Yassin Da'doua?3
Het betreft een juridische kwestie die naar lokaal geldend recht dient te worden geïnterpreteerd. Het is niet aan Nederland daarover een uitspraak te doen.
Is het niet zo dat dergelijke vredelievende activiteiten van actievoerders op Palestijns privéterrein niet verstoord dienen te worden door actievoerders, in dit geval actievoerders van «Woman in Green»?
Eigenaren moeten – binnen de grenzen van de wet – kunnen bepalen wat er op hun land gebeurt, zonder verstoring van buitenaf.
Ziet u aanleiding om in de goede diplomatieke contacten die Nederland met Israël heeft het bespreekbaar te maken dat Nederland vindt dat dergelijke vreedzame initiatieven in de toekomst gewoon doorgang moeten kunnen vinden?
Gezien de nationaliteit van de studenten is dit primair een taak van de Noorse regering. Deze heeft nog geen aanleiding gezien deze zaak bij de Israëlische autoriteiten aan de orde te stellen. In algemene zin geldt dat Nederland op regelmatige basis de situatie in de Palestijnse Gebieden met Israël bespreekt, waaronder het optreden van kolonisten.
Het ontstaan van no-go area's in de grote steden |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van hoogleraar Entzinger dat belangrijke delen van Rotterdam en Amsterdam af kunnen glijden tot «no-go area’s» als er niet in deze wijken geïnvesteerd wordt? Deelt u die opvatting? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze conclusie niet. Voor een toelichting verwijs ik u naar de antwoorden die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Herkent u de angst dat het minst aantrekkelijke deel van het woningbestand steeds meer bewoond zal worden door kansarmen en nieuwkomers die kortdurend in de wijk wonen en er geen band mee opbouwen? Ziet u de gevaren hiervan? Hoe wilt u deze wijken aantrekkelijk houden voor andere bewonersgroepen?
Het kabinet onderkent de risico’s van de dynamiek die deze voortdurende migratiestromen teweegbrengt. Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de antwoorden die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Hoe ondersteunt u gemeenten actief bij het aanpakken van de grote en diverse problematiek van kansarme wijken? Meet u de investeringen die gemeenten en andere partijen plegen in deze wijken? Zo ja, hoe ontwikkelen deze investeringen zich?
Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar het antwoord dat gegeven is op vraag 4 van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Het totaal aan investeringen in de wijken wordt niet op rijksniveau bijgehouden. Hiervoor is ook geen aanleiding. De regie voor de lokale opgave ligt immers op gemeentelijk niveau. Wel wordt met een aantal meetinstrumenten in beeld gebracht hoe de leefbaarheidssituatie zich ontwikkelt. Jaarlijks, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, stuurt het Kabinet de voortgangsrapportage wijkenaanpak naar uw Kamer. Op basis van de CBS Outcomemonitor Wijkenaanpak, de Leefbaarometer en informatie uit gemeentelijke voortgangsrapportages wordt de ontwikkeling van de leefbaarheid in de wijken in kaart gebracht (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 487, nr. 5). Daarnaast worden met het jaarrapport integratie de ontwikkelingen op het terrein van integratie in beeld gebracht. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 824, nr. 2).
Hoe rijmt u het risico op «no-go area’s» met de bezuinigingen van dit kabinet op het gemeentelijk veiligheidsbeleid en de wijkenaanpak? Vindt u deze bezuinigingen nog verantwoord?
Er is voor gekozen om meer geld uit te trekken voor veiligheid in de volle breedte. Dit loopt op tot ruim 400 miljoen. Ondanks het regulier beëindigen van de Van Montfransgelden (inclusief leefbaarheids- en veiligheidsmiddelen), blijft er per saldo een intensivering staan. Dit komt voor een groot deel ten goede aan de steden. Daarnaast blijft de wijkaanpak gesteund worden, zoals ook in de antwoorden op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882,zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391) is aangegeven. In lijn met de conclusies van de visitatiecommissie Deetman is het van belang dat – met het wijkengeld gestarte en effectief gebleken – projecten en nieuw ontwikkelde werkwijzen om integraal te werken worden voortgezet. De kennis die hiermee de afgelopen jaren is opgedaan wordt breed gedeeld met andere wijken. Hierbij past het om beter zicht te krijgen in de kostendragers en waar en bij wie de baten van hun investeringen neerslaan. Meer economisch denken leidt tot met minder middelen meer kunnen doen. Verder is ingezet op het versterken van burgerschap. De kracht van de samenleving heeft positieve effecten op de leefbaarheid in wijken en buurten.
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) gratis zult aanbieden aan onder meer vrijwilligers die bij de scouting, sportclubs en als begeleiders van jeugdkampen met kinderen werken?1
Bent u bekend met stichtingen als de Stichting Europa Kinderhulp en de Stichting Rusland Kinderhulp, die (onder de vlag van de Stichting Federatie van Kinderhulporganisaties) jaarlijks vakanties organiseren voor kansarme kinderen uit heel Europa?
Deelt u de mening dat deze kansarme kinderen, die bedoelde vakanties zonder hun ouders doorbrengen in gastgezinnen en vaak geen Nederlands spreken, extra kwetsbaar zijn voor volwassenen die geen goede bedoelingen hebben?
Bent u ermee bekend dat vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie aanvankelijk positieve signalen werden afgegeven over de vraag of de VOG gratis zou worden voor de vrijwilligers die met deze kinderen werken, maar dat uiteindelijk is besloten de VOG voor deze vrijwilligers toch betaald te houden?
Kunt u deze beslissing nader motiveren?
Bent u bereid alsnog te besluiten de VOG voor deze vrijwilligers in de toekomst gratis af te geven? Zo nee, waarom niet?
De sprekers op het Nationaal Islam Congres 2012 |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de aankondiging van het «Nationaal Islam Congres 2012»?1
Ja.
Welke sprekers op dit salafistisch georiënteerde congres hebben, evenals «sjeik» Al Haddad, opgeroepen tot geweld?
Vreemdelingen die een bedreiging voor de openbare orde en de nationale veiligheid vormen, kan de toegang tot Nederland worden ontzegd. Of het gedrag en de uitlatingen van een vreemdeling maken dat inderdaad sprake is van een dergelijke bedreiging wordt per geval op eigen merites beoordeeld. Indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de openbare orde of de nationale veiligheid in het geding is, biedt de Schengenregelgeving ruimte om de toegang aan de grens te weigeren. Hetzelfde geldt indien de aanwezigheid van een vreemdeling een gevaar vormt voor de internationale betrekkingen van Nederland. Voor vreemdelingen die EU-onderdaan zijn gelden striktere eisen voor toegangsweigering. Zij kunnen alleen de toegang worden ontzegd als zij een werkelijk en ernstig gevaar vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen.
In de mij beschikbare informatie zie ik geen aanwijzingen voor een dergelijk gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. Er is dan ook geen aanleiding de individuele sprekers de toegang tot Nederland te weigeren.
Is de regering bereid om uitgenodigde sprekers voor dit haatcongres de toegang tot ons land te weigeren indien zij hebben opgeroepen tot geweld? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het doorgeven van van Europese data aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Samenwerking VS en Europa belastingontduiking?1, «US rethinks offshore tax evasion reporting rules»2 en «Nederland bereid om aan te sluiten bij Joint Statement VS en G5 inzake FATCA»?3
Ja.
Waarom heeft u de Kamer niet vooraf geïnformeerd over het feit dat Nederland bereid is zich aan te sluiten bij de Foreign Account Tax Compliance Act (FACTA)?
In de beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt over FATCA (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3429) heeft de Staatssecretaris van Financiën, mede namens de Minister van Financiën, reeds aangegeven dat het tot de mogelijkheid behoorde dat de VS en Nederland bilateraal overleg zouden kunnen gaan voeren, afhankelijk van het verloop van het overleg tussen de EU en de VS over FATCA. Na publicatie van het «joint statement» van de VS en een groep van vijf Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (hierna de G5 landen), heeft de Europese Commissie in een persbericht laten weten dat zij een dergelijke »government to government approach» verwelkomde en onderschreef. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven dat elke lidstaat deze »government to government approach» kan volgen door middel van gecoördineerde bilaterale overeenkomsten met de VS. Hiermee lag een bilaterale oplossing zoals verwoord in het «joint statement» voor de hand. Daarbij heeft een rol gespeeld dat de financiële sector inmiddels had aangegeven zich te willen richten op het kunnen voldoen aan de verplichtingen die FATCA aan hen oplegt en dat de benadering van de VS en de G5 landen (hierna de G5 benadering) juist uitgaat van het zoeken naar oplossingen voor juridische knelpunten en kostenvermindering voor het bedrijfsleven.
Overigens is het «joint statement» van de VS en de G5 landen inzake FATCA geen bindende overeenkomst, maar een intentieverklaring van betrokken partijen. Deze intentieverklaring komt er in hoofdlijnen op neer dat het door de VS beoogde resultaat van de FATCA-wetgeving, zijnde het bestrijden van grensoverschrijdende belastingontwijking door Amerikanen die rekeningen aanhouden in het buitenland, niet wordt gerealiseerd door extra-territoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving, maar door (wederkerige) automatische gegevensuitwisseling tussen belastingdiensten op basis van bestaande belastingverdragen. Nederland heeft zich bereid verklaard om aan te sluiten bij de intentieverklaring voor deze »government to government approach». Hierbij is van groot belang dat deze benadering voor de Nederlandse financiële instellingen voordelen lijkt te bieden boven de extra-territoriale toepassing van de Amerikaanse FATCA-wetgeving, waarbij alle Nederlandse financiële instellingen individuele overeenkomsten zouden dienen aan te gaan met de Amerikaanse belastingdienst. Hoe groot die voordelen zijn, hangt af van de nadere uitwerking van het «joint statement». Voor de Nederlandse financiële instellingen zou de »government to government approach» tot een vermindering van kosten en risico’s kunnen leiden ten opzichte van een benadering waarin per instelling een contractuele relatie met de Amerikaanse belastingdienst dient te worden aangegaan.
Ik merk nog op dat de Europese Commissie tezamen met de G5 landen het overleg met de VS voortzet over een nadere uitwerking van de intentieverklaring en de G5 benadering volledig steunt. De VS heeft inmiddels aangekondigd op 24 april a.s. naar Brussel te komen om met alle Lidstaten te praten over de benadering neergelegd in het «joint statement» en de nadere uitwerking daarvan.
Bent u op de hoogte van het feit dat FACTA, bedoeld om belastingfraude op te sporen bij Amerikanen met buitenlandse betaalrekeningen, de Foreign Financial Institutions en ook verzekeraars vanaf 1 januari 2013 verplicht om te voldoen aan een rapportageplicht en allerhande persoonsgegevens van hun klanten aan de US Internal Revenue Service (IRS) doorstuurt? Zo ja, hoe moeten bedrijven die in de Europese Unie gevestigd zijn en aan deze verplichting voldoen als de Europese regels inzake gegevensbescherming, de Richtlijn 95/46/EC, gebonden zijn?
Zoals aangegeven in de eerdergenoemde antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt is dit punt onderwerp van studie van de Europese Commissie en zullen eerst de uitkomsten van dat onderzoek worden afgewacht. Een uitwisseling van gegevens in een «government to government approach» zal uiteraard ook plaats moeten vinden binnen de waarborgen die Europese en nationale regelgeving biedt voor de bescherming van privacy. Een eventuele overeenkomst tussen Nederland en de VS zal die waarborgen ook in zich moeten hebben.
Bent u op de hoogte van de mogelijke kosten die bedrijven moeten gaan maken om zich om aan de verplichting te kunnen voldoen? Zo ja hoeveel?
De financiële instellingen hebben aangegeven dat zij substantiële kosten moeten maken. Zij hebben echter geen kwantitatieve indicatie gegeven. De financiële instellingen hebben echter wel aangegeven de bereidheid van de Nederlandse overheid om aan te sluiten bij de G5 benadering te verwelkomen, aangezien dit kan bijdragen aan het wegnemen van juridische knelpunten en het beperken van de toename van de kosten.
Bent u zich ervan bewust dat ook in het kader van de Medicare-Act, de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) en de Patriot Act in Europa opgeslagen persoonsgegevens aan de Amerikaanse autoriteiten worden overgedragen? Bent u op de hoogte van andere wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten?
Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn geen gevallen bekend van bedrijven die op grond van de genoemde wetten door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt. Zoals ik echter heb geantwoord op eerdere vragen van het lid Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514) kan niet worden uitgesloten dat de relevante Amerikaanse wetgeving (zoals bijvoorbeeld 18 U.S.C. § 2703) een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben, verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. Vorderingen om toegang te krijgen tot persoonsgegevens worden doorgaans uitgevaardigd in de vorm van een rechterlijk bevel, soms na toetsing door een «Grand Jury». In relatie tot derde landen zijn mijn Ministerie evenmin gevallen bekend van bedrijven die verplicht zijn om gegevens die in Nederland worden verwerkt te verstrekken.
Bent u van mening dat de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen, die verplicht is gesteld in bovengenoemde Amerikaanse wetten, een schending vormt van relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming?
Het kan, onder omstandigheden, voorkomen dat een bedrijf krachtens de Amerikaanse wet of krachtens een Amerikaanse rechterlijke uitspraak verplicht wordt informatie, waaronder begrepen persoonsgegevens, waarover het de beschikking heeft aan de Amerikaanse autoriteiten te verstrekken, ook als die gegevens zich in de Europese Unie bevinden, en dat bedrijf de beschikking over die gegevens heeft. Het betrokken bedrijf zal zich dan moeten afvragen of voor de doorgifte van de gegevens uit de Europese Unie een rechtsgrondslag valt aan te wijzen in de richtlijn 95/46/EG en de toepasselijke nationale wettelijke voorschriften. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welke rechtsgrondslag in de Verenigde Staten wordt ingeroepen voor de vordering van de gegevens en welke rechtsgrondslag in het Europese en Nederlandse recht kan worden ingeroepen om de doorgifte te rechtvaardigen. Dat geldt overigens in zijn algemeenheid bij alle andere vormen van doorgifte van gegevens uit de Europese Unie naar een derde land.
Bent u van mening dat wetgeving van derde landen, zoals deze Amerikaanse wetten, inderdaad boven relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming kan komen te staan en de rechten en waarborgen, die deze EU-wetgeving burgers en ondernemingen verschaft, teniet kan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze zaken te bespreken met de bevoegde Amerikaanse autoriteiten? Wat gaat u doen om de belangen van EU-burgers en de in de EU gevestigde ondernemingen te beschermen en te vertegenwoordigen?
Het conflict van plichten dat in algemene zin kan ontstaan ten gevolge van de toepassing van Amerikaanse wetgeving is niet beperkt tot Nederland, maar treft alle Lidstaten van de EU op vergelijkbare wijze. Het ligt daarom op de weg van de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden in overleg met de Amerikaanse autoriteiten. De Europese Commissie is van deze problematiek op de hoogte en heeft op 25 januari 2012 een voorstel gedaan voor een Verordening op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens, die de huidige Richtlijn moet vervangen. Het voorstel houdt, blijkens één van de overwegingen, rekening met de omstandigheid dat verplichtingen van buitenlands recht, in de vorm van wetgeving of rechterlijke beslissingen, kunnen leiden tot de verplichting om gegevens naar de overheid van een derde land door te geven. Het is echter nog niet geheel duidelijk welke rechtsgevolgen aan die situatie door de ontwerpverordening worden verbonden. Daarover zal tijdens de bespreking van het Commissievoorstel in de Raad van Ministers en het Europees Parlement meer duidelijkheid moeten worden verschaft.
Specifiek voor wat betreft FATCA is verder van belang dat de aspecten van dataprotectie en privacybescherming onderwerp zullen zijn in het overleg met de VS, de EU, en de G5-landen over een «government to government approach». Nederland streeft naar een overeenkomst met de VS waarin de implementatie van de «government to government approach» in Nederland kan plaatsvinden met bescherming van deze belangen en in lijn met de Europese regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en dat wetgeving van derde landen geen voorrang krijgt boven EU-wetgeving, waardoor de erin opgenomen rechten en waarborgen teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van Eurocommissaris Reding dat deze jurisdictie kwestie, (wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten), het Internationaal Gerechtshof dient te worden voorglegd?
Het is mij niet bekend of Eurocommissaris Reding een dergelijke uitspraak heeft gedaan. Het heeft mijn voorkeur om jurisdictiegeschillen op te lossen langs de weg van gezamenlijk overleg, en waar mogelijk, met behulp van verdragen of coördinatie van wetgeving.
Bekeuren door particuliere beveiligers |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Amsterdam particuliere beveiligers aan wil stellen als tijdelijke buitengewone opsporingsambtenaren?1
Ja. Het betreft hier personen die via een beveiligingsbedrijf worden ingehuurd en aangesteld worden als onbezoldigd buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) van de gemeente Amsterdam.
Welke taken moeten deze beveiligers uit gaan voeren? Welke bevoegdheden krijgen zij hiervoor?
De bevoegdheden van deze boa’s zijn beperkt tot het handhaven van de APV, het parkeerbeleid en het opmaken van een proces-verbaal van bevindingen voor een aantal artikelen uit het wetboek van Strafrecht2, de punten 1.1 tot en met 1.3 van het domein Openbare ruimte zoals beschreven in de Circulaire boa.3
Voor welke periode worden zij tijdelijk aangesteld?
De periode van aanstelling wordt door de werkgever bepaald, in dit geval de gemeente Amsterdam. De maximale looptijd voor een akte van opsporingsbevoegdheid betreft vijf jaren, waarna de akte met wederom vijf jaren kan worden verlengd.
Worden zij, net als de overige bijzondere opsporingsambtenaren, vooraf gescreend? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Aan welke opleidingseisen moeten deze particuliere beveiligers voldoen?
Deze boa’s in onbezoldigde dienst van de gemeente dienen aan dezelfde bekwaamheidseisen te voldoen als alle andere boa’s zoals deze door mij zijn vastgesteld in de Circulaire boa voor het domein Openbare ruimte.4
Moeten zij net als de overige bijzondere opsporingsambtenaren voor de aanvraag van een akte van opsporingsbevoegdheid een examen afleggen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat er vaker particuliere beveiligers worden ingehuurd door gemeenten om kleine klussen van de politie over te nemen, zoals gesteld door een woordvoerder van de VNG? Waar is dit vaker gebeurd? Om wat voor klussen gaat het dan?
Gemeenten mogen sinds 2004 boa’s inhuren bij private partijen. Ook huren gemeenten toezichthouders (zonder opsporingsbevoegdheid) in als extra ogen en oren in de publieke ruimte. Ongeveer 7% van de totale straattoezicht- en handhavingcapaciteit bij gemeenten wordt ingehuurd. Ik verwijs ook naar de verkenning die als bijlage bij mijn brief van 24 maart 2011 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 459, nr. 7). Op deze wijze geven gemeenten invulling aan de eigen verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid.
Waarom voert de politie deze taken niet gewoon zelf uit?
Het verzorgen van veiligheid is een zaak van alle betrokken partijen, niet alleen van de politie. De burgemeester kan diverse middelen inzetten bij het waarmaken van zijn verantwoordelijkheden op dit gebied. Eén van die middelen is de inzet van straattoezicht- en handhavingsdiensten. Deze diensten werken naast en samen met de politie, niet in plaats van de politie. Straattoezicht en handhaving zijn vooral gericht op het aanpakken van overlast en verloedering en, door middel van preventief toezicht, het versterken van sociale controle in de openbare ruimte.
Deelt u de mening dat steeds meer politietaken aan het verschuiven zijn van politie naar gemeenten en vervolgens van gemeenten naar de particuliere sector? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoeker aan de Vrije Universiteit dat er onduidelijkheid is over wie verantwoordelijk is in het geval de beveiliger dingen doet die niet door de beugel kunnen? Wie is volgens u dan verantwoordelijk?
Ik ben het hier niet mee eens. Waar het gaat om de gedragingen en werkzaamheden die de persoon als boa uitvoert, is het toezicht belegd bij de Politie en het Openbaar Ministerie. Zij zien vanuit hun eigen rollen in de opsporing en handhaving toe op de kwaliteit en de goede samenwerking met de politie. Uiteraard is de gemeente als werkgever verantwoordelijk voor het goed functioneren van de (ingehuurde) boa’s en toezichthouders. Het uitlenende bedrijf en de inlenende werkgevers nemen zo nodig arbeidsrechtelijke stappen als de gedragingen van de boa/toezichthouder niet door de beugel kunnen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over politieonderwerpen op 29 maart 2012?
Ja.
De aanhouding van een verslaggever van Omroep Zeeland |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de politie Zeeland een verslaggever van Omroep Zeeland heeft aangehouden? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding? Waarom is hij lopende de oefening niet als verslaggever bejegend?1
Ja. De journalist is op 7 maart aangehouden tijdens een oefening op de Oosterscheldekering. De aanhouding vond plaats binnen de context van de oefening. Door verwarring werd de journalist aangezien voor een acteur betrokken bij de oefening. De journalist was op dat moment niet als zodanig herkenbaar als gevolg van het niet zichtbaar dragen van zijn perskaart en het ontbreken van een gekleurd hesje. Nadat duidelijk was dat het een journalist betrof mocht hij vertrekken. De dag na het incident heeft een gesprek tussen de journalist en afgevaardigden van politie en defensie plaatsgevonden. Hierin is uitgesproken dat politie en defensie de gang van zaken rond het aanhouden van de journalist betreuren.
Tevens wordt de oefening en het incident geëvalueerd, zodat herhaling van een dergelijk incident in de toekomst voorkomen kan worden.
In hoeverre kunnen journalisten nog vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde? Welke regels gelden er bijvoorbeeld om journalisten in hun nieuwsgaring te hinderen of (foto)materiaal in beslag te nemen?
Journalisten kunnen vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde.
Vrije nieuwsgaring ontslaat degenen die daarin hun professie vinden (fotografen, journalisten enz.) echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende (wettelijke) voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als bijvoorbeeld het gedrag van de betrokken journalist omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.
Deelt u de mening dat, gezien eerdere incidenten (de arrestatie van journalist Damstra vanwege het filmen van een ongeval), de vrije nieuwsgaring gehinderd wordt als niet journalisten, maar politiefunctionarissen bepalen of en zo ja, in welke vorm verslag gedaan kan worden van gebeurtenissen met nieuwswaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Nederlandse Vereniging voor Journalistiek om dit soort incidenten tussen politiefunctionarissen en journalisten te bespreken en gedragsregels overeen te komen, waardoor politiefunctionarissen hun werk ongestoord kunnen doen en de belangen van andere betrokkenen worden gewaarborgd, zonder dat de vrije nieuwsgaring daardoor beperkt hoeft te worden?
Omgang tussen journalisten en agenten hoort professioneel van aard te zijn. Zowel agenten als journalisten werken binnen de regelgeving en werken binnen die regelgeving professioneel met elkaar. In beginsel moet het voor iedere journalist mogelijk zijn om journalistiek werk te doen. Echter de wijze waarop dit hier is gebeurd – niet als journalist herkenbaar zijn – in relatie tot de gebeurtenis waarvan verslag gedaan wordt – oefening van politie en defensie – kunnen omstandigheden creëren op basis waarvan misverstanden kunnen ontstaan. In dit specifieke geval werd de journalist aangezien voor een bij de oefening betrokken acteur en heeft de opsporingsambtenaar aan de journalist vragen gesteld over zijn identiteit.