Het bericht dat verpleeghuizen gebitten laten wegrotten |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de mondzorg in zorginstellingen ernstig verwaarloosd wordt?1
Mondzorg behoort onderdeel te zijn van de dagelijkse verzorging.
Heeft u signalen binnen gekregen van slechte mondzorg in zorginstellingen? Zo ja, hoe lang al?
Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) komen zeer incidenteel meldingen over slechte mondzorg in zorginstellingen binnen. In 2011 heeft de Nederlandse Vereniging voor Gerodontologie in november 2011 een roodboek mondzorg opgesteld. Daaruit komt naar voren dat de kwaliteit van de mondzorg in verpleeghuizen onvoldoende zou zijn. Door de beroepsvereniging is een Richtlijn ontwikkeld voor een goede mondzorg in verpleeghuizen. Ik verwacht van zorginstellingen en beroepsgroepen dat zij gebruik maken van deze richtlijn en deze ook onder de aandacht brengen van de zorgverleners.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel dat de problemen gewijd worden aan het gebrek aan mankracht op de werkvloer en de inzet van uitzendkrachten en flexwerkers in de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen of dat juist is. Er moet voor worden gewaakt te snel te concluderen dat elk mogelijk gebrek aan kwaliteit wordt veroorzaakt door een verondersteld gebrek aan personeel. Dat laat onverlet dat bestuurders van zorginstellingen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u ervan dat verpleeghuis De Poort herhaaldelijk afspraken heeft afgezegd bij tandartsen, door het gebrek aan personeel om bewoners naar hun afspraak te brengen, terwijl het in sommige situaties ging om urgente ingrepen waardoor patiënten onnodig veel pijn hadden. Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is kwalijk als medewerkers van een verpleeghuis herhaaldelijk noodzakelijke behandelingen van hun clienten bij een tandarts afzeggen. Ik kan niet beoordelen of dat komt door een gebrek aan personeel. Verpleeghuizen dienen zorg te dragen voor behandelingen door een tandarts.
Hoe groot is de omvang van dit probleem in de ouderenzorg en andere zorgsectoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen andere informatie over dan de eerder genoemde incidentele meldingen bij de IGZ.
Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Houden zij toezicht op mondzorg in zorginstellingen? Zo ja, waarom zijn deze ernstige problemen bij deze zorginstellingen niet aangepakt? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het leveren van kwalitatief goede zorg, waarvan mondzorg onderdeel uitmaakt, ligt bij de zorgverleners en daarmee de zorginstellingen zelf. Ook beroepsgroepen hebben hierin een verantwoordelijkheid, in casu het ontwikkelen van richtlijnen voor een goede mondzorg. De IGZ houdt toezicht of de kwaliteit en daarmee de veiligheid van zorg niet in gevaar komt, en vormt daarmee het sluitstuk.
Naar aanleiding van de signalen dat de mondzorg binnen verpleeghuizen niet op orde is, heeft de IGZ begin 2013 het toezichtprogramma mondzorg gestart. Binnen dit programma zal de IGZ onder andere in de tweede helft van 2013 de mondzorg toetsen tijdens inspectiebezoeken aan verpleeg- en verzorgingshuizen. De IGZ baseert zich daarbij op de richtlijn «Mondzorg voor zorgafhankelijke cliënten in verpleeghuizen». De IGZ heeft het voornemen dit programma in de tweede helft van 2014 naar de gehandicaptenzorg uit te breiden. Daartoe heeft de IGZ de koepelorganisatie VGN gevraagd het initiatief te nemen tot het opstellen van een richtlijn voor de gehandicaptensector. Deze richtlijn komt naar verwachting eind dit jaar beschikbaar.
Gaat u per direct ingrijpen en zorgen dat mensen in de betreffende zorginstellingen per direct goede mondzorg krijgen die zij nodig hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw visie en beleid op de mondzorg in de ouderenzorg en in andere zorgsectoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de mondzorg in de ouderenzorg en andere zorgsectoren, zodat in beeld gebracht kan worden hoe de mondzorg in Nederland gesteld is en maatregelen genomen kunnen worden? Zo ja, per wanneer gaat u dit onderzoek beginnen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ is thans bezig met het opzetten van een toezichtprogramma rond mondzorg en zal zo nodig handhavend optreden. In het licht daarvan acht ik nader (extra) onderzoek niet zinvol.
Een falende zorgbestuurder die nu weer bestuursvoorzitter is van een woon-zorg centrum waar een 91-jarige mevrouw op dubieuze wijze overleden is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de afschuwelijke berichtgeving over het overlijden van een hoogbejaarde mevrouw in woon-zorg centrum De Taling te Den Bosch?1 2
Dit is een zeer verdrietige situatie met allerlei onzekerheid, die snel moet worden opgelost.
Hoe bestaat het dat we hier weer te maken hebben met een bestuurder die het product is van een carrousel van disfunctionerende zorgbestuurders die elke keer weer de gelegenheid krijgen om elders te laten zien dat ze onbekwaam zijn?
De verantwoordelijkheid voor het goed inrichten van de bestuurs- en toezichtsstructuur van een zorginstelling ligt bij de zorgaanbieder zelf, inclusief het aanstellen van goede bestuurders die voldoen aan de verschillende eisen die in zowel wet- en regelgeving als in veldnormen zijn vastgelegd.
Naast de wetgeving in het Burgerlijk Wetboek betreft dit bijvoorbeeld eisen op basis van de Wet Normering Topinkomens (WNT), of eisen uit de Zorgbrede Governancecode van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ). Naast de bestaande wet- en regelgeving zijn inmiddels verschillende aanvullende maatregelen aangekondigd zoals de introductie van een civielrechtelijk bestuursverbod. Ook is de vereniging van bestuurders in de zorg (NVZD) recent een accreditatietraject gestart om het bestuur van zorginstellingen te professionaliseren.
U ontvangt dit najaar een brief over goed bestuur in de zorg waarin de minister van VWS en ik onze voorstellen uiteenzetten om de regelgeving op het gebied van goed bestuur in de zorg aan te scherpen. Voor wat betreft deze specifieke casus wordt momenteel onderzoek gedaan door zowel de IGZ als de politie. In het belang van deze onderzoeken kan ik geen verdere mededelingen doen.
Wanneer wordt deze carrousel doorbroken? Waarom heeft u er nog geen werk van gemaakt dat falende bestuurders nooit meer elders aan de bak kunnen in de zorg? Als er wetgeving nodig is wanneer komt die dan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat elke zorgverlener bij aantreden een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) moet kunnen overleggen? Zo ja, per wanneer verankert u dat (alsnog) in wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat veroordeelden voor ouderenmishandeling niet meer elders in de zorg mogen werken.
In de Eerste Kamer ligt op dit moment het wetsvoorstel Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz voor. In dit wetsvoorstel is zowel een vergewisplicht opgenomen voor de zorgaanbieder als een verplichting voor de werknemer om een Verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen in het geval dat bij AmvB wordt geschreven. De vergewisplicht houdt in dat het bestuur van de zorgaanbieder, ongeacht of er een VOG is voorgeschreven en afgegeven, in alle gevallen zelf ook moet nagaan of de werknemer geschikt is voor het werk en hoe hij in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan bijvoorbeeld door referenties op te vragen bij vorige werkgevers. Wat de VOG betreft hanteert de Dienst Justitie een onbeperkte terugkijktermijn indien iemand die werkzaam wil zijn in de zorg, maar is veroordeeld voor een zedendelict en dit relevant wordt geacht voor het uitoefenen van de functie. In dat geval wordt de VOG geweigerd. Zodra het wetsvoorstel Wkkgz kracht van wet heeft, kan ook de genoemde AmvB waarin de VOG in de zorg wordt geregeld, in werking treden.
Deelt u de mening dat veroordeelden voor ouderenmishandeling nooit en te nimmer meer elders in de zorg mogen werken? Zo ja, per wanneer gaat u dat regelen en kan de Kamer eventuele wetgeving tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 4.
De arrestatie van vier Nederlandse documentairemakers in Moermansk op verdenking van ‘homopropaganda’ |
|
Bram van Ojik (GL), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders vrijuit in Moermansk»?1
Ja.
Kunt u aangeven op basis waarvan de documentairemakers precies zijn opgepakt?
De vier Nederlanders werden in eerste instantie verhoord vanwege een vermeende fout in hun visumaanvraag. Gezien het doel van hun reis – het maken van een documentaire over homoseksualiteit in Rusland – hadden de vier volgens de Russische autoriteiten een visum op grond van «politiek-maatschappelijke betrekkingen» moeten aanvragen, in plaats van «culturele betrekkingen». Ook meende de politie van Moermansk dat sprake was geweest van een overtreding van de recent aangenomen wetgeving die «propaganda van niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen» verbiedt, aangezien de documentairemakers een 17-jarig (en daarmee minderjarig) persoon zouden hebben geïnterviewd.
Kunt u aangeven of het bericht klopt dat de documentairemakers niet worden vervolgd en weer op vrije voeten zijn?
De Nederlanders hebben de Russische Federatie inmiddels verlaten. Voor de aanklacht inzake het visum hebben de groepsleden elk een boete van 3000 roebel (ongeveer 70 euro) moeten betalen. De tweede aanklacht, inzake de vermeende overtreding van de «anti-homopropagandawet», is door de rechter op grond van vormfouten afgewezen. De Russische autoriteiten hebben inmiddels bekend gemaakt dat de vier groepsleden vanwege het overtreden van de visumregels gedurende drie jaar geen visum voor Rusland zullen krijgen.
Kunt u aangeven tot in hoeverre de betrokken Nederlanders de Russische Federatie probleemloos kunnen verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg van de indieners dat in de toekomst ook andere documentairemakers en mensenrechtenorganisaties mogelijk geconfronteerd worden met de beperkingen van de «anti-homopropagandawet»? Kunt u aangeven welke ruimte er precies is voor journalisten in Rusland en op welke wijze uw ministerie journalisten kan ondersteunen om geen juridische problemen in Rusland te ondervinden?
De nieuwe wetgeving heeft een stigmatiserende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun opvattingen. Het is onacceptabel dat mensen – voor iets onschuldigs als het spreken met een 17-jarige over homoseksualiteit, of omdat ze opkomen voor de rechten van jonge homoseksuele medemensen – moeten vrezen voor vervolging. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer laat het kabinet geen gelegenheid onbenut om de Russische autoriteiten aan te spreken over de toenemende Nederlandse zorgen over de ontwikkelingen in Rusland op het gebied van maatschappelijk middenveld en rechten van minderheden. Het kabinet zal dat blijven doen.
Zowel de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigen in Moskou en St. Petersburg als het ministerie waren nauw betrokken bij de ondersteuning van de groep en blijven de ontwikkelingen voor wat betreft de implementatie van de wet nauwgezet volgen. Een notitie over de LHBT-situatie in Rusland, inclusief de nieuwe wet over het verbod op «propaganda van niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen», is opgenomen in het reisadvies voor Rusland.
Heeft u contact gehad met uw EU-collega’s over de kwestie of bent u bereid om dit te bespreken tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken?
In het kader van de Raad Buitenlandse Zaken wordt geregeld gesproken over ontwikkelingen in Rusland, waaronder deze wet. De Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven waarin zij te kennen geeft dat implementatie van deze wet de bestaande discriminatie van LHBT-personen in Rusland kan vergroten, in het bijzonder waar het de vrijheid van meningsuiting en van vereniging betreft. Nederland zal bij de eerstvolgende bespreking van ontwikkelingen in Rusland in de Raad opnieuw aandacht vragen voor LHBT-rechten in dat land, mede naar aanleiding van deze kwestie.
De ‘beste manier’ om genetische afwijkingen te achterhalen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Artsen vragen vergunning voor bloedtest embryo’s»?1
Ja.
Is het waar dat een ruime meerderheid van de zwangere vrouwen in Nederland wil dat de niet-invasieve prenatale test (NIPT) zo snel mogelijk wordt ingevoerd? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Dit zijn cijfers uit een onderzoek van «Altijd Wat» in samenwerking met «Wij Jonge Ouders», waarbij 2000 vrouwen uit de doelgroep bevraagd zijn. Of dit een reële afspiegeling is van wat alle Nederlandse zwangeren willen vind ik lastig te beoordelen.
Ik begrijp echter heel goed dat deze test voordelen kan bieden en ik zie dit ook als een veelbelovende ontwikkeling. Ik moet echter vóór ik toestemming kan geven voor de invoering van de test vast kunnen stellen dat deze effectief en veilig is volgens de procedure die daarvoor in de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) is vastgelegd.
Hoeveel Nederlandse vrouwen lieten hun embryo het afgelopen jaar testen op genetische afwijkingen in buurlanden als België en Duitsland?
Vrouwen gaan op eigen gelegenheid naar België of Duitsland. Cijfers hierover zijn mij niet bekend.
Deelt u de mening dat de bloedtest NIPT eenvoudiger, goedkoper en nauwkeuriger is dan de huidige beschikbare methodes?
Dat kan ik op basis van de mij beschikbare informatie nog niet zeggen. Ik heb conform de procedure in de wet de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren op basis van de stand van de wetenschap. Vervolgens kan ik het College voor Zorgverzekeringen vragen mij te adviseren over de financieringsmogelijkheden.
Is het waar dat het advies van de Gezondheidsraad over het voorstel dat de academische ziekenhuizen en medische beroepsgroepen d.d. 28 maart 2013 naar u hebben toegestuurd op zich laat wachten tot na de zomer? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de termijn voor advies van vier maanden zoals opgenomen in de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO)? Zo nee, wanneer kunnen we het advies van de Gezondheidsraad dan wel verwachten?
Het onderzoeksvoorstel dat mij op 28 maart 2013 is toegestuurd, was een voorstel zonder financiering. Normaliter neemt de Gezondheidsraad geen aanvragen in behandeling als de financiering niet is geregeld. Gelet op belang van dit onderzoek, heeft mijn ministerie bemiddeld tussen het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en de Gezondheidsraad. Vervolgens heb ik de Gezondheidsraad op 17 mei 2013 jongstleden formeel om advies gevraagd. De Gezondheidsraad heeft op mijn verzoek de aanvraag in behandeling genomen, ook al was deze incompleet. Het CVZ laat de wetenschappelijke duiding aan de Gezondheidsraad en zal daarna op mijn verzoek oordelen over financiering via de Zorgverzekeringswet.
Wij zijn allen overtuigd van het belang van een spoedig advies over dit onderwerp en doen hier onze uiterste best voor. Het is echter mogelijk dat de Gezondheidsraad nog aanvullende vragen heeft voor de aanvragers. Pas als alle vragen zijn beantwoord kan de Gezondheidsraad een advies uitbrengen.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk beslist dient te worden over invoering van de test in screening opdat geen enkele zwangere vrouw in Nederland meer onnodig het risico hoeft te lopen op een miskraam vanwege achterhaalde techniek? Zo ja, wanneer denkt u hierover een besluit te kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
De adviesaanvraag die op dit moment voorligt bij de Gezondheidsraad heeft betrekking op wetenschappelijk onderzoek met NIPT in een populatie vrouwen met een hoog risico. Zoals ik al aangaf zie ik NIPT als een veelbelovende ontwikkeling. Na het ontvangen van het advies van de Gezondheidsraad zal ik met spoed besluiten over de toepassing binnen deze groep vrouwen. Ik heb de Gezondheidsraad ook gevraagd om mij te adviseren over de noodzakelijke stappen die moeten worden gezet om een uitspraak te doen over de bruikbaarheid van NIPT in het bevolkingsonderzoek voor de totale populatie.
Is het waar dat de laboratoria die momenteel met NIPT experimenteren in financiële problemen komen door de trage besluitvorming omdat ze gerekend hadden op geld via de zorgverzekeraars? Zo ja, zijn hier nadelige consequenties voor zwangere vrouwen in Nederland aan verbonden? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het is mij niet bekend dat er laboratoria in financiële problemen verkeren, vanwege het feit dat er nog geen besluit is over NIPT. NIPT toepassen in onderzoekssetting en de uitslag verstrekken aan de zwangeren is pas mogelijk als hiervoor een vergunning is afgegeven. Op dit moment is dit dus nog niet aan de orde. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad kan ik het CVZ vragen advies uit te brengen over de mogelijkheden van financiering.
In Nederland is voor alle vrouwen die dat willen, prenatale screening via de combinatietest beschikbaar. Op dit moment kiest 25 procent van de zwangeren voor screening.
Het bericht ‘Investitionsprogramm für Griechenland’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Investitionsprogramm für Griechenland»?1
Ja.
Klopt het dat wordt gewerkt aan een apart investeringsfonds voor Griekenland van 500 miljoen euro? Kunt u hier nader op ingaan?
Ja, het klopt dat er gewerkt wordt aan de oprichting van een investeringsfonds voor Griekenland (Institution for Growth in Greece). De Taskforce Griekenland is betrokken bij de oprichting van dit investeringsfonds. Het fonds wordt opgericht, omdat het midden- en kleinbedrijf in Griekenland moeilijk aan kredieten kan komen om projecten te financieren of investeringen te doen. Het fonds zal via de banken kredieten aan het midden- en kleinbedrijf gaan verstrekken.
Klopt het dat de Duitse minister van Financiën 100 miljoen euro aan Duits belastinggeld in dit fonds wil storten?
De Duitse minister van Financiën heeft toegezegd om 100 miljoen euro, via het Kreditanstalt für Wiederaufbau (KfW), in dit investeringsfonds te willen storten.
Wordt er voor de vulling van dit fonds ook nog een beroep gedaan op andere eurolanden? Heeft Nederland zo'n verzoek gekregen? Zo ja, deelt u de lijn dat het onwenselijk is om Nederlands belastinggeld rechtstreeks, of via de noodfondsen EFSF/ESM, in dit fonds te storten?
Vooralsnog zullen naast Duitsland, via het KfW, ook de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Unie via de structuurfondsen financieel bijdragen aan het Investeringsfonds. De EIB draagt 50 miljoen euro bij en uit de structuurfondsen wordt 350 miljoen euro gebruikt voor het investeringsfonds. Mogelijk dat andere landen ook een verzoek ontvangen om financieel bij te dragen. Nederland heeft tot op heden geen officieel verzoek ontvangen.
Het is aan lidstaten zelf om te bepalen of zij – naast de financiële steun die Griekenland ontvangt vanuit de reguliere hulpprogramma’s – nog op een andere manier steun verlenen. Duitsland kiest ervoor om, naast de bijdrage via de noodfondsen, ook financieel via het KfW steun te verlenen aan lidstaten van de Eurozone. Het KfW heeft eerder met Spanje een soortgelijke afspraak gemaakt om via een investeringsfonds kredieten te verlenen aan het midden- en kleinbedrijf. Nederland is één van de lidstaten die naast de bijdrage via de noodfondsen, veel technische assistentie verleent aan Griekenland, bijvoorbeeld op het gebied van het bestrijden van witwassen en het opzetten van een Kadaster.
Bent u het er mee eens dat hulp aan probleemlanden dient te lopen via de reguliere noodfondsen EFSF/ESM met bijhorende strenge voorwaarden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de financiële steun aan Griekenland binnen de reguliere hulpprogramma’s wel voldoende is?
Zie antwoord vraag 4.
Extreme stookkosten in het Hilwiscomplex in Amsterdam |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Is het u minister bekend dat de huurders van het Hilwiscomplex te Amsterdam, aangesloten op een oliegestookte blokverwarming uit 1930, ten gevolge van het uitponden van hun complex geconfronteerd worden met snel oplopende stookkosten die inmiddels € 450 per maand bedragen?1
Ja.
Is het mogelijk om op grond van de nieuwe Warmtewet de verwarmingskosten over 2012, waarvan de afrekening op 2 juli 2012 is ontvangen, op redelijkheid te laten toetsen?
Bij huurwoningen met een gereguleerde huurprijs kunnen huurders het voorschot op en de afrekening van de servicekosten door de huurcommissie laten toetsen. De Huurcommissie bepaalt daarbij tevens of de kosten redelijk zijn.
Bij woningen met een geliberaliseerde huurprijs, of indien men niet met het oordeel van de Huurcommissie instemt, kan de rechter uitspraak doen.
Op 1 januari 2014 treedt de Warmtewet in werking. Uit hoofde van de Warmtewet is toetsing van de tarieven mogelijk bij een onafhankelijke geschillencommissie. Bij huurwoningen kan dit ook de Huurcommissie zijn.
Recent heeft de Huurcommissie 484 uitspraken over de eindafrekening servicekosten gedaan met betrekking tot het Hilwiscomplex. De zaken hadden betrekking op de jaarafrekening stook- en warmwaterkosten over de jaren 2006 tot en met 2010. De Huurcommissie heeft de betalingsverplichting voor de stook- en warmwaterkosten vastgesteld. Voor de jaren 2007 tot en met 2010 heeft de Huurcommissie doorberekening van 50% van de werkelijke kosten redelijk geacht.
Zo nee, langs welke andere weg kunnen de huurders de verhuurder dwingen om elementaire maatregelen te nemen om de extreem hoge stookkosten, minstens drie keer zo hoog als gebruikelijk voor dergelijke woningen, terug te brengen tot normalere proporties?2
Op grond van artikel 243 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders de verhuurder via de rechter verplichten bepaalde energiebesparende maatregelen aan te brengen, uiteraard wel indien daar een redelijke huurverhoging tegenover staat. Het gaat daarbij ondermeer om het «ten behoeve van de verwarmingsinstallatie plaatsen van een verwarmingsketel met een opwekkingsrendement van ten minste 80% indien de bestaande verwarmingsketel ten minste tien jaren oud is.» Hiervan is in het voorliggende geval sprake.
Is het u bekend dat de beheerder huurders die zelf een HR-ketel willen aanschaffen hiervoor slechts toestemming geeft indien zij een verklaring tekenen dat ze de installatie bij beëindiging van het huurcontract om niet overdragen aan de verhuurder? Is deze casus aanleiding om de wettelijke bepalingen (BW 7:215 e.v.) met betrekking tot zelf aangebrachte voorzieningen te herzien, waardoor er altijd een vergoeding dient te worden gegeven bij voorzieningen die de waarde van de woning doen toenemen?
Op grond van de regeling van artikel 215 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan de huurder aan de binnenzijde van de woning zonder toestemming van de verhuurder veranderingen of toevoegingen aanbrengen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd. Indien de toevoegingen niet zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd dient de verhuurder toestemming te verlenen voor het aanbrengen hiervan, indien die veranderingen de verhuurbaarheid niet schaden dan wel niet leiden tot een waardedaling van het gehuurde. Het is, indien de verhuurder die toestemming niet verleent, uiteindelijk de rechter die hierover moet oordelen.
Op grond van artikel 216 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de huurder niet verplicht tot het ongedaan maken van (door verhuurder of rechter) geoorloofde veranderingen en toevoegingen en kan hij ter zake hiervan bij het verlaten van de woning ook vergoeding vorderen voor zover artikel 212 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (ongerechtvaardigde verrijking) dat toestaat.
Er is in artt. 215 e.v. van Boek 7 van het BW dus al voorzien in het ontvangen van een vergoeding voor voorzieningen die de waarde van de woning doen toenemen en ik zie geen aanleiding daaraan iets te veranderen.
Is het u bekend dat de beheerder niet mee wil werken aan de plaatsing van een nieuwe HR-ketel die gehuurd wordt van een energiebedrijf, terwijl hierdoor de stookkosten (inclusief de huur van de ketel) meer dan halveren ten opzichte van de bestaande situatie? Valt de plaatsing van een huurketel onder de instemmingsplicht voor zelf aangebrachte voorzieningen (BW 7:215 e.v.)? Indien dit niet vaststaat, bent u bereid om de wet op dit punt te verduidelijken?
Alle veranderingen of toevoegingen aan de woning vallen in beginsel onder de regeling van artikel 215 e.v. van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Zoals eerder aangegeven kan de huurder op grond van die regeling aan de binnenzijde van de woning zonder toestemming van de verhuurder veranderingen of toevoegingen aanbrengen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd. Het maakt voor de toepasselijkheid van artikel 215 niet uit of de huurder een HR-ketel koopt of huurt.
Bent u bereid om een aangepaste versie van het in maart 2011 ingetrokken wetsvoorstel 31 992 aan de Kamer voor te leggen, in het bijzonder gericht op het versnellen van rendabele investeringen in energiebesparing in de huursector? Zo nee, op welke andere wijze gaat hij een einde maken aan de systematische obstructie van energiebesparing door sommige verhuurders?3
Op grond van artikel 243 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders het aanbrengen van bepaalde energiebesparende maatregelen door hun verhuurder afdwingen. Ik ben niet voornemens het eerder ingetrokken wetsvoorstel, al dan niet in aangepaste vorm, opnieuw in procedure te brengen.
De massaontslagen in de zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgaanbieders honderden zorgverleners ontslaan terwijl de plannen van de regering om te bezuinigen op de zorg nog niet eens behandeld zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de voetnoot bij deze vraag verwijst u naar een artikel op nu.nl. Daarin geeft de voorzitter van de AbvakaboFNV haar mening, namelijk dat zorgwerkgevers niet moeten kiezen voor de gemakkelijkste weg bij de bezuinigingen die de zorg boven het hoofd hangen, maar dat zij zich daar tegen moeten verzetten. Het is evident dat de zorg voor grote veranderingen staat. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om met talloze omgevingsfactoren rekening te houden en daar zo goed mogelijk naar te handelen. Met als consequentie dat zij de maatregelen treffen die huns inziens noodzakelijk zijn om de continuïteit van hun organisatie te verzekeren. Dat is overigens ook in het belang van de daar werkzame werknemers.
Ook zonder bezuinigingen zullen zorgaanbieders zich moeten aanpassen aan een sterk veranderende zorgvraag. Dat werkgevers daarop anticiperen en ook rekening houden met toekomstige bezuinigingen is begrijpelijk. Net zo begrijpelijk is de oproep van de voorzitter van de AbvaKabo om daarbij ook zoveel mogelijk rekening te houden met de werkgelegenheidsbelangen.
Is het conform uw visie op de gezondheidszorg dat er 1.100 mensen ontslagen worden bij Sensire, 800 tot 1.200 mensen bij Stichting de Opbouw, 1.100 ontslagen bij Amstelring, 135 ontslagen bij Zorggroep VDA, 200 ontslagen bij Pleyade, 100 ontslagen bij thuiszorg Diakonie, 200 ontslagen bij Thebe en 213 ontslagen bij het Ruwaard van Putten ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3 4 5 6 7
Naast mijn antwoord op vraag 1 wijs ik erop dat de in de vraag gevraagde voorbeelden niet over één kam moeten worden geschoren. Wanneer ik die berichtgeving langsloop, dan lees ik bijvoorbeeld dat Zorggroep VDA ziet dat er andere ondernemers in de markt komen waar het personeel naar toe kan overgaan.
Over Pleyade lees ik dat de AbvakaboFNV constateert dat de exploitatie daar al in financiële problemen zat, hetgeen er op wijst dat er sowieso een herstelplan moest komen.
In het bericht over de Thuiszorg Diakonie blijkt dat inderdaad het beoogde gedragseffect gaat optreden om alleen de essentiële hulpvraag te bekostigen waarbij ook mantelzorg een grotere rol krijgt. Bovendien blijkt hier dat de juiste procedurele weg wordt gevolgd: voor het Wmo-terrein is het aan de gemeenteraad om zich met vragen tot het college van B&W te richten.
Bij Amstelring en Thebe worden de ontslagen vooral gericht op het ondersteunend personeel, dat wil zeggen op het verminderen van de kosten van overhead. In het perspectief van houdbare zorg komt deze afweging inderdaad scherper in het licht te staan.
Over het Spijkenisse Medisch Centrum hoor ik berichten dat daar de situatie door de overnemers van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis nu zodanig wordt beoordeeld dat zij een goed werkgelegenheidsperspectief kunnen bieden aan de ontslagen medewerkers.
Hoe gaat u het uitleggen aan zorgverleners en zorgbehoevende mensen dat er straks 30.000 ontslagen vallen in de verzorgingshuizen, 50.000 ontslagen in de thuiszorg, 22.000 ontslagen in de gezondheidszorg en 20.000 ontslagen in de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe denkt u een goede kwaliteit van de gezondheidszorg te garanderen, als duizenden zorgverleners massaal ontslagen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteitswetgeving en het toezicht op de kwaliteit van de zorg blijft zoals die was. Juist om te bereiken dat de kwaliteit van de zorg op peil blijft, maar dan wel de kwaliteit van de zorg die zich richt op de essentiële zorgvraag. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om met werkgevers te praten en de massa ontslagen in de zorg een halt toe te roepen, zeker nu er nog helemaal geen wetten klaarliggen om deze enorme bezuinigingen te realiseren? Zo ja, per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan alle mensen die zorg nodig hebben en aan alle mensen die binnenkort hun baan kwijtraken in de zorg?
Zie de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3. Alle uitleg over het kabinetsbeleid, waar ook gedaan, zal geïnteresseerde en betrokken werkgevers bereiken waardoor zij dat in hun beleid kunnen meewegen. Er liggen welliswaar nog geen wijzigingen van de diverse wetten in uw kamer, maar het kabinet heeft in haar brief over de toekomst van de langdurige zorg wel haar visie neergelegd.
Bent u bereid om elke zorgaanbieder te bezoeken die personeel ontslaat en aan zorgbehoevende mensen en zorgverleners uit te leggen, waarom deze massa ontslagen plaatsvinden en dat mensen hierdoor straks nauwelijks of geen zorg meer krijgen? Zo ja, wanneer gaat u hieraan beginnen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het zo geregeld dat werknemers niet zomaar ontslagen kunnen worden. Er geldt een preventieve ontslagtoets. Daarin worden de noodzaak, de redelijkheid en billijkheid onafhankelijk getoetst. Zie verder het antwoord op de bovenstaande vragen 3.
Hoe zou u het vinden om uw baan kwijt te raken en niet meer aan het werk te kunnen komen. Kunt u zich wel voorstellen wat de consequenties van uw beleid zijn voor duizenden mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij de zorgen van mensen over hun baan heel goed voorstellen. Gelukkig zijn er in de sociale wetgeving waarborgen geschapen om, als een mogelijk verlies van werkgelegenheid optreedt, die gevolgen voor betrokkenen zo goed mogelijk op te vangen. Tegelijkertijd is het zo dat een ook in de toekomst houdbare zorg nu maatregelen vergt. Houdbare zorg en een gezonde economie zijn voor iedereen in Nederland ook belangrijke waarden. Mijn inzet is er op gericht om de noodzakelijke veranderingen te bewerkstelligen, rekening te houden met belangen van kwetsbare burgers en zorgvuldig om te gaan met werkgelegenheid.
Een arbodienst die medische gegevens doorgegeven heeft aan werkgevers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van College Bescherming Persoonsgegevens dat een arbodienst en een verzuimbedrijf structureel medische informatie door hebben gegeven aan werkgevers die niet noodzakelijk is voor re-integratie of de begeleiding van zieke werknemers?1
De bedrijfsarts dient zich bij de verwerking van deze gegevens te houden aan het medisch beroepsgeheim en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Hij mag een beperkt aantal gegevens terugkoppelen aan de werkgever, namelijk de gegevens die noodzakelijk zijn voor de begeleiding en re-integratie van de zieke werknemer en de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beantwoording van de vraag of er zich een uitzondering op de loondoorbetalingsverplichting voordoet. Een arbodienst of verzuimbedrijf dat de verzuimbegeleiding uitvoert voor de werkgever mag in principe ook alleen deze beperkte set gegevens verwerken en verstrekken aan de werkgever. Aanvullende gegevens mogen alleen met uitdrukkelijke toestemming van de werknemer aan de werkgever worden doorgegeven. De omgang met (medische) persoonsgegevens vraagt zorgvuldigheid en kennis van wet- en regelgeving.
Ik acht het van groot belang dat werknemers in de spreekkamer zich beschermd weten door het medisch beroepsgeheim van de bedrijfsarts en dat verwerking van medische persoonsgegevens conform de Wbp gebeurt. Ik betreur het dan ook dat deze twee bedrijven onzorgvuldig hebben gehandeld. Volgens het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft het onderzochte verzuimbedrijf naar aanleiding van het onderzoek zodanige maatregelen getroffen dat de overtredingen inmiddels zijn beëindigd. Bij de gecertificeerde arbodienst zal het CBP de komende maanden controleren in hoeverre de geconstateerde overtredingen voortduren en zo nodig overgaan tot het nemen van handhavende maatregelen.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts te allen tijde gegarandeerd dient te zijn en dat werknemers er op moeten kunnen vertrouwen dat de verwerking van hun persoons- en medische gegevens volgens de wettelijke normen gebeurt?
Ik vind dat de bedrijfsarts vanuit zijn professionele autonomie en op basis van de geldende professionele normen en richtlijnen en binnen de wet moet handelen en dat de werknemers erop moeten kunnen vertrouwen dat verwerking van medische gegevens aan de wet voldoet.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van arbodiensten, verzuimbedrijven en bedrijfsartsen op dit moment voldoende geborgd is?
Arbodiensten en verzuimbedrijven bieden allerlei diensten aan, waaronder diensten die betrekking hebben op de wettelijke verplichtingen van werkgevers en bedrijfsartsen. De professionele autonomie van de bedrijfsarts is van groot belang vanwege de wettelijke taken van de bedrijfsarts in verzuimbegeleiding en het medisch beroepsgeheim. De wet- en regelgeving biedt voldoende ondersteuning daarbij.
Kunt u inschatten in hoeverre het vaker voorkomt dat Arbodiensten of bedrijfsartsen medische persoonsgegevens verzamelen en delen die niet aan de werkgever verstrekt horen te worden?
Het CBP heeft één arbodienst en één verzuimbedrijf onderzocht. Op basis hiervan kan ik niet goed inschatten hoe vaak dit voorkomt. In een onderzoek van de Inspectie SZW uit 2012 «Verzuimbedrijven» is geconstateerd dat op enkele punten de Wbp wordt overtreden. Het onderzoek betrof alleen verzuimbedrijven, geen arbodiensten.
Bent u bereid met de beroepsgroep te onderzoeken op welke manier de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts beter geborgd kan worden en of er maatregelen genomen moeten worden om de privacy van werknemers te garanderen?
Het Kabinet heeft aan de Sociaal Economische Raad advies gevraagd over de toekomst van arbeidsgerelateerde zorg. Op dit moment wil ik niet vooruitlopen op het advies door in te gaan op mogelijke oplossingsrichtingen. Ik verwacht het advies uiterlijk op 1 maart 2014.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van arbodiensten, verzuimbedrijven en bedrijfsartsen het beste gegarandeerd kan worden wanneer de bekostiging daarvan niet direct door werkgevers gebeurt, bijvoorbeeld via een speciaal daarvoor op te richten fonds? Bent u bereid de mogelijkheden en randvoorwaarden voor een dergelijk fonds te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Miljoenen belastinggeld voor Afrika |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen voor hulp Afrika»?1
Kunt u aangeven waar u uw naïeve visie op baseert dat, na decennia van mislukte ontwikkelingshulp, Nederland gewoon verder moet gaan met het pompen van miljoenen in Afrika?
Deelt u de mening dat de tientallen miljoenen aan Nederlands belastinggeld beter besteed kunnen worden in eigen land? Zo neen, waarom niet?
Kunt u van de landen die deze miljoenen gaan ontvangen individueel aangeven of zij lid zijn van de verwerpelijke Organisation of Islamic Cooperation (OIC), hoe corrupt ze zijn en waar er sprake is van een democratie en een betrouwbare overheid?
Bent u bereid dit onzinnige plan in te trekken? Zo neen, waarom niet?
Het bericht dat arbobedrijven vertrouwelijke informatie van zieke werknemers delen met hun werkgever |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbobedrijven lekken»?1
Ja
Welke acties zijn of worden ondernomen tegen de betreffende arbodienst en het verzuimbedrijf?
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) overweegt handhavende maatregelen bij de betreffende arbodienst. Het verzuimbedrijf heeft de werkzaamheden naar oordeel van het CBP inmiddels voldoende aangepast.
In hoeverre is het registreren en doorspelen van vertrouwelijk informatie in de in het bericht beschreven gevallen gebeurd onder de zogenoemde «verlengde arm constructie»?
Het CBP doet in haar rapporten geen definitieve uitspraak over eventuele onvolkomenheden in de delegatie van taken door de bedrijfsarts bij de arbodienst. Bij het verzuimbedrijf hebben de onvolkomenheden betrekking op de werkzaamheden van de casemanager. Bij dit verzuimbedrijf was «verlengde arm constructie» niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het doorspelen van vertrouwelijke informatie van zieke werknemers kwalijk is, omdat het niet alleen in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), maar de zieke werknemer ook belemmert om juist tegen een bedrijfsarts, die vertrouwenspersoon is, vrijuit te spreken?
Ja
In hoeverre valt het schenden van de privacy van zieke werknemers in de in het bericht beschreven gevallen te herleiden tot het eerder geconstateerde spanningsveld tussen een goede uitvoering van de verzuimbegeleiding in het kader van de Wet verbetering poortwachter (Wvp) en de registratiecriteria volgens de Wbp?2
De Inspectie SZW heeft in een rapport in 2012 «Verzuimbedrijven», vermeld dat de werkgevers een discrepantie ervaren tussen een goede uitvoering van verzuimbegeleiding in het kader van de Wet verbetering poortwachter en de registratiecriteria volgens de Wet bescherming persoonsgegevens. De Inspectie SZW constateert in hetzelfde rapport dat beide wetten tegelijkertijd goed kunnen worden toegepast. In de Wet verbetering poortwachter (Wvp) is geregeld dat zieke werknemers en hun werkgevers een aantal processtappen moeten zetten als sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim. De Wvp stimuleert de werknemer en werkgever om alle denkbare re-integratiemogelijkheden te benutten. Hierdoor kan de duur van het ziekteverzuim worden bekort en wordt de kans verminderd dat de zieke werknemer uiteindelijk in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) belandt.
Om zijn re-integratieverplichtingen naar behoren uit te kunnen voeren is het niet nodig dat de werkgever beschikt over medische gegevens van zijn werknemer. In verband met de re-integratie moet de werkgever weliswaar op de hoogte zijn van de functionele beperkingen van de werknemer, maar voor het uitvoeren van zijn taak en het teruggeleiden naar werk van zijn zieke werknemer, heeft hij geen medische informatie nodig over de aard en oorzaak van de ziekte. Een goede uitvoering van de verzuimbegeleiding in het kader van de Wvp noopt dan ook niet tot het (laten) verstrekken van medische gegevens aan de werkgever. De bescherming van de privacy van de zieke werknemer is geborgd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De taken die een werkgever heeft op grond van de Wvp zijn daarmee in overeenstemming.
Dit is niet de eerste keer dat arbobedrijven in opspraak raken door overtreding van de Wbp; bent u van plan verdere maatregelen te treffen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het CBP houdt toezicht op het Wbp. Dit jaar is door het CBP hier prioriteit aan gegeven en is onderzoek gedaan naar een arbodienst en verzuimbedrijf.
Om de professionals te ondersteunen hebben OVAL (brancheorganisatie van onder andere arbodiensten) en Nederlandse Vereniging voor Arbeids en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) in 2011 de leidraad «bedrijfsarts en privacy» uitgebracht. Deze is ook vertaald naar een praktische brochure. Recentelijk heeft NVAB de leidraad «casemanagement bij verzuimbegeleiding» uitgebracht.
Ik zal dit onderwerp ook onder de aandacht brengen bij arbodiensten en verzuimbedrijven door middel van een brief. In deze brief zal ik aandacht vragen voor de Wet bescherming persoonsgegevens en de bedrijven dringend verzoeken om de processen in het bedrijf na te lopen en zich ervan te verzekeren dat zij voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Verder zal ik het rapport van het CBP onder de aandacht brengen van de certificerende instellingen voor arbodiensten.
Het bericht dat slechts ongeveer de helft van de diplomaten in Den Haag hun verkeersboete betaalt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat, ondanks het verzoek van de Nederlandse regering, slechts ongeveer de helft van de diplomaten in Den Haag hun verkeersboete betaalt?1
Ja.
Betalen Nederlandse diplomaten in het buitenland altijd hun boetes en verkeersboetes? Kunt u daar cijfermatig inzicht in verschaffen?
Uitgezonden ambtenaren en hun gezinsleden mogen zich in het buitenland niet onttrekken aan boetes en verkeersboetes. Zij zijn gehouden de wetten en regelingen van de ontvangende staat te eerbiedigen. Er zijn op centraal niveau geen cijfermatige gegevens beschikbaar van in het buitenland opgelegde boetes en verkeersboetes aan door Nederland uitgezonden ambtenaren en hun gezinsleden.
Zijn er regeringen of autoriteiten die officieel of informeel geklaagd hebben over niet-betaalde boetes van Nederlandse diplomaten in de jaren 2010–2013? Zo ja, welke? Welke actie is daarop ondernomen?
Mij zijn geen meldingen bekend in de aangegeven jaren.
Kunt u een lijst openbaar maken van de tien organisaties in Nederland met diplomatieke onschendbaarheid die de meeste boetes hebben uitstaan en weigeren ze te betalen?
De tien organisaties met diplomatieke onschendbaarheid die het hoogste bedrag aan onbetaalde boetes hadden uitstaan per eind juli 2013 zijn (op volgorde van het openstaande bedrag): Rusland, China, Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Egypte, Indonesië, Marokko, Bosnië-Herzegovina, Ghana en Maleisië.
Bent u bereid om namens de regering deze tien organisaties (ambassades maar ook andere internationale organisaties, zoals gerechtshoven) aan te schrijven en hen te verzoeken hun boetes te betalen?
Dit is reeds staand beleid.
Welke acties heeft de Nederlandse regering het afgelopen jaar ondernomen om het betaalgedrag van buitenlandse diplomaten in Nederland te verbeteren?
Eens per kwartaal worden alle ambassades en internationale organisaties aangeschreven over alle onbetaalde boetes uit de voorafgaande periode op naam van een auto van de organisatie of van een medewerker van de organisatie; daarbij ontvangen zij een lijst met de openstaande bedragen en het verzoek deze alsnog te betalen. In het afgelopen jaar is in één geval een vertegenwoordiger van een individuele ambassade op het ministerie ontboden vanwege de ernst van de overtreding van een medewerker van die ambassade. Dergelijke stappen leveren wisselend succes op, omdat wettelijke dwangmiddelen om de betaling af te dwingen niet ter beschikking staan.
Hoe vaak zijn de auto's van ministers, staatssecretarissen en het koninklijk huis geflitst in de periode 2010–2013 en wie betrof het? Is die gevallen een boete opgelegd en wie heeft die boetes betaald?
Ik veronderstel dat uw vraag doelt op auto’s die bewindslieden en de dienst Koninklijk Huis ten behoeve van de uitvoering van hun ambt gebruiken. Na een informatieverzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur zijn dit voorjaar overzichten gepubliceerd van boetes die zijn opgelopen met dienstauto’s sinds 2010. Ik verwijs u naar deze overzichten.
Bij boetes die opgelopen zijn met dienstauto’s is het uitgangspunt dat de chauffeur de boetes voor door hem begane verkeersovertredingen bij wijze van schadevergoeding aan de dienst betaalt, tenzij hem ter zake van die schade geen verwijt kan worden gemaakt. Kan degene die wordt gereden een verwijt worden gemaakt met betrekking tot de overtreding, dan wordt de boete doorbelast aan die persoon. In de overige gevallen wordt de boete betaald door het ministerie.
De kosten van het softdrugsbeleid en de financiële effecten van het reguleren van softdrugs |
|
Wouter Koolmees (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat waren de (geschatte) kosten (uitgesplitst naar categorie) van de handhaving van het softdrugsbeleid de afgelopen vijf jaren (inclusief de in de begrotingen van politie en justitie opgenomen budgetten voor gemeentelijke controles en opsporing, vervolging en ruimen van wietplantages, het doen van onderzoek, et cetera)?
Handhavingscapaciteit wordt niet specifiek geoormerkt. Ook wordt geen uitsplitsing gemaakt naar kosten voor de bestrijding van bepaalde vormen van criminaliteit. Criminaliteit wordt bestreden en capaciteit wordt daar ingezet waar dit nodig is. Daarbij is het lokale gezag verantwoordelijk voor de inzet van politie.
Hoe hoog was de (geschatte) maatschappelijke schade (gestolen energie, verzekeringsschade, kosten huiseigenaren, woninguitzettingen door corporaties et cetera) de afgelopen vijf jaren als gevolg van illegale hennepteelt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van Lid Kooiman (SP) (d.d. 5 maart 2013 nr. 1499)
Wat is de doelstelling van de Taskforce B5? In hoeverre is de doelstelling behaald? Wat zijn de kosten van de Taskforce B5?
De Taskforce B5 is gericht op een structureel veiliger Brabant door een substantiële vermindering van de (georganiseerde) criminaliteit in de regio en daarmee een substantiële vermindering van de negatieve effecten van deze criminaliteit op de veiligheid in de vijf betrokken steden.
Er zijn sinds eind 2.010 grote sprongen gemaakt bij de aanpak van georganiseerde misdaad in Brabant. Het OM, de politie, de Belastingdienst, de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en de gemeenten werken intensief samen waardoor de slagkracht groot is. Het Informatieplein bij het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) en de twee Integrale Stuurploegen draaien op volle toeren waardoor gezamenlijke interventiestrategieën worden voorbereid en uitgevoerd. We zien dan ook een stijging van het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat wordt aangepakt en van het crimineel vermogen dat wordt opgespoord en waar beslag op wordt gelegd. Daarnaast ontstaat door de samenwerking beter zicht op de criminele structuren in Brabant waardoor een gerichte aanpak mogelijk wordt. Omdat we nu goed op stoom zijn gekomen ben ik, net als de betrokken driehoeken, voorstander van een doorstart van de Taskforce B5 in 2014. Hoe deze doorstart exact vorm moet krijgen wordt momenteel verder uitgewerkt.
Voor wat betreft de kosten kan ik u melden dat het ministerie van Veiligheid en Justitie vanaf de start van de Taskforce eind 2010 tot en met eind van 2013 een totaalbedrag van € 1.990.000 investeert in de samenwerking.
Is het waar dat de omzetgegevens van coffeeshops in Nederland bekend zijn bij de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
De ondernemers die actief zijn als coffeeshophouder worden geacht jaarlijks de gerealiseerde omzet te verantwoorden in de jaarstukken van de betreffende onderneming. Deze jaarstukken maken onderdeel uit van de aangifte inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting die men jaarlijks dient in te zenden vóór 1 april van het jaar volgend op het betreffende belastingjaar.
Wat is de (geschatte) totale omzet van de Nederlandse shops in de laatste vijf jaren (2008, 2009, 2010, 2011, 2012)? Welke theoretische brutowinstmarge hierbij wordt gehanteerd?
In Nederland zijn momenteel ruim 600 coffeeshops actief. De Belastingdienst houdt de opbrengsten niet per branche bij en daarnaast kennen de coffeeshops ook geen aparte branchecode. Hierdoor is het niet mogelijk om op geautomatiseerde wijze gegevens over de totale omzet of inkoop te genereren. Daarnaast geldt dat de brutowinstmarge in principe per ondernemer verschillend is, en dat de inkoop die in de jaarstukken staat vermeld «vervuild» kan zijn door andere inkopen, zoals horecagoederen.
Tot slot zijn ondernemers die als coffeeshophouder actief zijn, niet verplicht dagstaten te voeren. Indien men deze wel voert, dient men deze ook te bewaren overeenkomstig geldende fiscale wetgeving. Deze dagstaten zijn in voorkomende gevallen alleen voor de Belastingdienst beschikbaar tijdens een fysieke controle. Hierdoor is er dus geen totaalbeeld te bepalen van de hoeveelheden softdrugs die door coffeeshops wordt verkocht.
Kunt u op basis van de verplichte dagstaten aangeven welke hoeveelheden softdrugs er op jaarbasis door coffeeshops worden verkocht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de inkoop die door de gedoogde coffeeshops de afgelopen vijf jaren is aangegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de gemiddelde verkoopprijs van een gram hasjiesj en een gram wiet in coffeeshops de afgelopen vijf jaren? En de gemiddelde inkoopprijs?
De gemiddelde verkoopprijs van een gram hasj en een gram wiet heeft zich tussen 2008 en 2011 als volgt ontwikkeld1:
Cannabisproduct
2008
2009
2010
2011
Nederwiet
7,67
8,12
8,13
8,30
Geïmporteerde wiet
5,16
4,88
4,57
4,24
Geïmporteerde hasj
8,09
8,70
9,07
7,79
Over de verkoopprijs in 2012 zijn nog geen gegevens beschikbaar. Over de inkoopprijs tussen 2008–2012 zijn geen gegevens bekend.
Welk bedrag heeft de belasting (vennootschapsbelasting, belasting op arbeid, enzovoorts) op coffeeshopondernemers de afgelopen vijf jaar aan de schatkist opgeleverd? Kunt u dit in een overzicht opsplitsen naar de verschillende vormen van belasting?
Zoals hiervoor al opgemerkt is er voor coffeeshops geen aparte branchecode, waardoor het inzichtelijk maken van genoemde belastinggegevens alleen mogelijk zou zijn via een zeer bewerkelijk, arbeidsintensief en daardoor kostbaar handmatig proces.
Het is uit hoofde van Europees recht niet toegestaan invoerrechten en BTW te heffen op cannabis.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in de zaak Horvath-Hauptzollamt Hamburg-Jonas (5 februari 1981, 50/80) beslist dat goederen die verboden zijn, zoals verdovende middelen, niet mogen worden belast met invoerrechten. Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Happy Family (5 juli 1988, 289/86) beslist dat geen omzetbelastingschuld ontstaat bij de illegale levering van verdovende middelen. Naar analogie van de in de jurisprudentie voor de omzetbelasting en invoerrechten neergelegde lijn, kan ook van een accijnsheffing op dergelijke producten geen sprake zijn.
In puur technische zin zouden overige belastingen, net als bij iedere andere vorm van economische activiteit, ook geheven kunnen worden bij de teelt van cannabis. Bij cannabisteelt wordt echter artikel 3 van de Opiumwet overtreden en is er per definitie sprake van een criminele activiteit, met als logisch gevolg dat geen enkele betrokkene vrijwillig belastingaangifte zal doen.
Kunnen deze belastingen ook voor de teelt van cannabis worden toegepast?
Zie antwoord vraag 9.
Welk juridisch kader maakt het mogelijk dat er belasting wordt betaald voor de omzet van softdrugs? Wordt in dit kader een onderscheid gemaakt tussen teelt en verkoop? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 9.
Kan er op basis van de huidige wetgeving een gesloten en belastingplichtige (coffeeshop)keten voor de teelt en verkoop van cannabis worden geregeld? Zo niet, waarom niet? Welke juridische aanpassingen zijn nodig om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de financiële effecten van het reguleren van softdrugs?
Voorop staat dat de internationale verdragen geen ruimte bieden voor het reguleren van softdrugs, laat staan voor het decriminaliseren daarvan.
Met betrekking tot het reguleren van softdrugs is het een onjuiste veronderstelling dat dit zal leiden tot lagere handhavingslasten. Nog altijd zal moeten worden opgetreden tegen softdrugs-gerelateerde criminaliteit, die immers zal blijven plaatsvinden. Ook impliceert het reguleren van softdrugs een gesloten circuit waarbinnen productie, distributie en handel sluitend kunnen worden gecontroleerd. Een systeem waarin elke schakel van de keten moet worden gecontroleerd en beveiligd, zal nog grotere handhavingsinspanningen vragen dan nu reeds het geval is.
Voor het decriminaliseren van softdrugs geldt dat een situatie waarbij in ons land softdrugs legaal zijn en over de grens verboden, in de praktijk volstrekt ondenkbaar is. Hoewel het niet mogelijk is om exact aan te geven hoeveel er bespaard zou kunnen worden op de inzet van politie en justitie, zijn in de brede heroverweging Veiligheid en Terrorisme grove schattingen gemaakt op basis van dit fictieve scenario.2 Hier staat echter tegenover dat het vergroten van de aantrekkingskracht van Nederland op criminelen naar verwachting leidt tot minstens evenzoveel nieuwe handhavingslasten. Dit terwijl het huidige kabinet er juist alles aan doet om het tij te keren en criminaliteit, overlast en drugstoerisme hard aan te pakken.
Voor de vraag over het voeren van accijns verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Hoeveel geld bespaart het decriminaliseren van softdrugs qua inzet van politie en justitie? Hoeveel geld levert het voeren van accijns op softdrugs op?
Zie antwoord vraag 13.
De moord op een homo-activist in Kameroen |
|
Pia Dijkstra (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Homo-activist Kameroen vermoord»?1
De marteling en moord van homoactivist Eric Lembembe, die streed tegen homodiscriminatie- en vervolging in eigen land, roept afschuw en verontwaardiging op.
Bent u bereid om bij de Kameroense autoriteiten te pleiten voor een grondig onderzoek naar de moord op homo-activist Lembembe? Bent u ook bereid om bij de autoriteiten te pleiten voor de decriminalisering van homoseksualiteit? Zo ja, hoe?
Mede door de sluiting in december 2011 van onze ambassade in Yaoundé maakt Nederland zijn standpunten ten aanzien van LHBT personen in Kameroen vooral via de EU kenbaar. Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft op Nederlands verzoek de Kameroenese regering opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Ook heeft zij het belang van gelijke behandeling van LHBT personen herhaald. In VN-kader vraagt Nederland actief aandacht voor het decriminaliseren van homoseksualiteit.
Hoe beoordeelt u de veiligheid van homo-activisten en LHBT’s (lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders) in Kameroen? Is er sprake van verslechtering van de positie van LHBT’s in het land? Zo ja, waar is dit aan toe te schrijven?
Uit de rapporten «Guilty by Association: Human Rights Violation in the Enforcement of Cameroon’s Anti-homosexuality Law» (maart 2013) van Human Rights Watch en «Making love a Crime» (juni 2013) van Amnesty International blijkt dat Kameroen een van de meest homo-vijandige landen in Afrika is. De afgelopen jaren is een sterke toename geconstateerd van arrestaties van zowel mannen en vrouwen die «verdacht» worden van homoseksualiteit. Velen van hen worden veroordeeld. De achtergrond van deze verslechtering van de positie van LHBT personen in Kameroen is, ook volgens het rapport van Human Rights Watch, niet direct bekend.
Bent u bereid de komende periode de positie en vervolging van homo-activisten en LHBT’s in Kameroen nauwkeurig te monitoren? Zo ja, hoe?
Aangezien Nederland geen ambassade in Kameroen meer heeft, zal de situatie gemonitord worden in samenwerking met de EU en haar delegatie in Yaoundé en met behulp van internationale en nationale mensenrechtenorganisaties.
Welke maatregelen en acties onderneemt u (eventueel in EU-verband) ter bescherming en beveiliging van homo-activisten en LHBT’s in Kameroen?
Op initiatief van Nederland heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger de Kameroenese regering opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Straffeloosheid is een van de belangrijkste factoren in het voortduren van schendingen van mensenrechten in het land. Nederland vraagt de EU delegatie ter plaatse de situatie in het land actief te monitoren. Daarnaast blijft Nederland zich ook internationaal inzetten voor gelijke rechten van LHBT personen.
Welke gevolgen heeft de recente sluiting van de Nederlandse ambassade in Kameroen gehad voor de steun aan mensenrechtenactiviteiten en meer in het bijzonder voor de LHBT-activiteiten aldaar?
Nederland speelde een belangrijke rol bij de verdediging van LHBT-rechten en fungeerde als aanspreekpunt voor betrokken organisaties in Kameroen. Als gevolg van de sluiting van de ambassade in december 2011 wordt de Nederlandse inzet in Kameroen ten behoeve van LHBT-rechten in EU-verband voortgezet.
Het extramuraliseren van ZZP 1 en 2 en het inkoopbeleid van zorgkantoren |
|
Renske Leijten (SP), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hoe reageert u op de noodoproep van personeel van woonzorgcentrum Vredenoord dat kleinschalige ouderenzorginstellingen het beleid van extramuraliseren niet zullen overleven?1
Ik realiseer me zeer terdege dat een dreigende sluiting van een woonzorgcentrum voor het personeel en bewoners ingrijpend kan zijn. Ik besef ook dat kleinschalige instellingen die zich hebben gespecialiseerd in de lichtere zorgzwaartepakketten mogelijk relatief meer effect zullen ondervinden van de wens en de mogelijkheden voor ouderen om langer thuis te blijven wonen. Net als iedere instelling, kunnen kleinschalige ouderenzorginstellingen zich richten op het verlenen van zorg aan zwaardere doelgroepen of het verhuren van de kamers/appartementen gecombineerd met het bieden van extramurale zorg. De mogelijkheden om deze omslag te maken verschillen van locatie tot locatie en zijn onder andere afhankelijk van de mate waarin de instelling (ook de kleinere instelling) zich heeft voorbereid op de trend van langer thuis wonen die al langer zichtbaar is.
Wat vindt u er van dat het zorgkantoor dit woonzorgcentrum heeft laten weten dat zij eind mei te horen kregen dat de vergoeding voor bewoners met een lichte zorgvraag werd stopgezet? Is dit in lijn met uw beleid en/of uw visie op het beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Dat is niet in lijn met mijn beleid en visie. Bestaande cliënten blijven recht houden op verblijf in een instelling (ook bij een eventuele herindicatie). Alle zorgkantoren hebben inmiddels aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op een plek in een instelling zullen respecteren.
Hoe reageert u op de mededeling die Woonzorgcentrum Vredenoord eind mei kreeg dat per 1 januari de vergoeding voor 70 van de 85 bewoners zou vervallen, omdat deze bewoners weliswaar zware zorg behoeven maar geen behandeling krijgen van het woonzorgcentrum zelf? Is deze mededeling in lijn met uw beleid en/of uw visie op het beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft de zorg aan de zwaardere doelgroepen die ook in de toekomst aanspraak kunnen maken op verblijf in de kern-AWBZ. Het zorgkantoor wil vanuit kwaliteitsoverwegingen de discussie starten of voor deze zware doelgroepen een integraal pakket inclusief de behandeling niet meer aangewezen is. Ik vind het goed dat het zorgkantoor in gesprek treedt met de zorgaanbieders over kwalitatief goede zorgverlening; de aankondiging dat de bekostiging van de zwaardere zorg zonder behandeling zal worden stop gezet klopt niet en is op zijn minst gezegd ongelukkig. Betreffende aankondiging is inmiddels – zo heb ik begrepen uit de meegestuurde informatie van Woonzorgcentrum Vredenoord3 – ingetrokken. Partijen zijn met elkaar hierover in gesprek.
Erkent u dat het een woonzorgcentrum met 85 wooneenheden niet te exploiteren is als er maar 15 bewoners zijn die vergoeding krijgen vanuit de AWBZ? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dan ook dat daardoor dus mensen (gedwongen) zullen moeten verhuizen?
Naast het bieden van zorg aan cliënten met een verblijfsindicatie uit de AWBZ, heeft de instelling ook de mogelijkheid om kamers/appartementen te verhuren gecombineerd met het leveren van extramurale zorg. Overigens kan het feit dat een locatie niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd en de wensen van mensen om langer thuis te wonen, ertoe leiden dat een instelling besluit een locatie te sluiten. In dat geval wordt in overleg met cliënten gezocht naar een passende oplossing. Dat kan in sommige gevallen een meer zelfstandige woonomgeving zijn, maar ook een plek in een ander woonzorgcentrum.
Kunt u uitleggen hoe er voor mensen op zeer hoge leeftijd die in een woonzorgcentrum wonen dat zijn deuren moet sluiten, vervangende woonruimte gevonden moet worden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het ook zo tragisch dat pas na klachten in de media en de aankondiging van het bezoek van Kamerleden het zorgkantoor sprak over een «genuanceerder beeld» en dat zij overleg willen met het woonzorgcentrum? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is inderdaad zeer vervelend dat «de nuance» in dit soort precaire situaties soms ontbreekt. Ik ben daarom met Zorgverzekeraars Nederland (ZN), zorgkantoren en branche-organisaties van zorgaanbieders in gesprek gegaan over de zorginkoop. In dat gesprek is door de zorgkantoren aangegeven dat ze de rechten van de huidige cliënten die in een instelling verblijven respecteren. Tevens hebben ze aangegeven dat ze met de zorgaanbieders het gesprek aan willen gaan over de inkoop van de zwaardere zorg in de toekomst.
Waar en door wie is besloten dat zwaardere zorg (ZZP 4, 5 en 6) zonder de functie begeleiding ook geëxtramuraliseerd moet worden? Wat is hier de achtergrond van?
Ik ga er bij de beantwoording van deze vraag vanuit dat u bedoelt het extramuraliseren van de zwaardere zorg (ZZP 4, 5 en 6) zonder de functie behandeling (in plaats van begeleiding). Deze zwaardere ZZP’s worden niet geëxtramuraliseerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is het zorgkantoor vanuit kwaliteitsoogpunt de discussie gestart over het inkopen van zorg zonder de behandelcomponent.
Hoe oordeelt u over de stelling dat zorgkantoren op dit moment met hun inkoopbeleid een schep op de bezuinigingen doen, waardoor in 4 jaar niet 800 maar 1.600 verzorgingshuizen de deuren zullen moeten sluiten?
Ik ben van mening dat de zorgkantoren in hun inkoopbeleid uitvoering dienen te geven aan de maatregelen met betrekking tot de hervorming van de langdurige zorg en het daarin opgenomen invoeringstempo. Zorgkantoren moeten bovendien in hun inkoopbeleid de rechten van cliënten respecteren. Op 23 augustus 2013 heb ik de zorgkantoren gesproken en heb hen gewezen op de noodzaak zich te houden aan de landelijke kaders. Afgesproken is dat er landelijk regie gevoerd zal worden op de transitie van de langdurige zorg, onder andere met betrekking tot het inkoopbeleid.
Hoe kan de Kamer u op een fatsoenlijke manier controleren wanneer afspraken over de «transitie» pas gemaakt worden nadat de zorgkantoren hun inkoopbeleid hebben vastgesteld en dat enkel aanpassen als er klachten zijn in de media? Erkent u dat dit niet de juiste volgorde is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder toegezegd, zal ik Uw Kamer in het najaar van 2013 een transitieplan toesturen, waarin de rol van alle betrokken partijen aan de orde zal komen.
Voor de zomer heb ik u een brief gestuurd over de voorlopige contracteerruimte 2014. Na de zomer zal een officiële voorhangsprocedure van start gaan ten aanzien van de definitieve contracteerruimte 2014. Dit zoals ieder jaar te doen gebruikelijk. Zo kunt u in ieder geval op een «fatsoenlijke wijze» uw controlerende werkzaamheden uitvoeren.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, ben ik overigens van mening dat in de zorginkoop 2014 na gezamenlijk overleg de uitgangspunten van de hervorming van de langdurige zorg zullen worden gewaarborgd.
Kunt u de inkoopvoorwaarden van de zorgkantoren voor 2013 en 2014 naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Alle concessiehouders van de zorgkantoren hebben hun inkoopbeleid 2013 en 2014 transparant gemaakt door deze te publiceren op hun websites.
Hoe gaat u voorkomen dat juist kleine zorgaanbieders, met al dan niet een bijzondere signatuur, de dupe worden van dit inkoopbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe reageert u op de ontslagen bij andere zorginstellingen door uw beleid?3 Wat heeft u deze zorgmedewerkers te bieden?
De boogde transitie in de langdurige zorg heeft effecten op de arbeidsmarkt in de zorg. Deze effecten worden in kaart gebracht door middel van arbeidsmarkteffectrapportages. De eerste arbeidsmarkteffectrapportage zal een globale indruk geven van de arbeidsmarkteffecten van de transities in de langdurige zorg en de jeugdzorg. Deze rapportage zal ik samen met mijn visie op de arbeidsmarkt in de zorg medio september naar uw Kamer sturen. In deze visie wordt onder meer beschreven welke concrete maatregelen (bv. sectorplannen, om-, her- en bijscholing) worden genomen om deze transitie voor alle partijen – dus ook voor het personeel – op een verantwoorde manier te laten verlopen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verzorgingshuizen dat nu aankondigt te gaan sluiten? Kunt u tevens aangeven wat er gebeurt met de bewoners en het personeel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van het aantal verzorgingshuizen dat nu aankondigt te gaan sluiten. Er is geen verplichting voor instellingen om eventuele sluiting te melden aan het Ministerie van VWS. Zie verder de antwoorden op vraag 4 en vraag 12.
Het artikel ‘Samsom staat op nivelleren’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het in verschillende debatten gedane verzoek om de werkgelegenheidseffecten van de nivelleringsoperatie uit het regeerakkoord in kaart te brengen?1
Het regeerakkoord bestaat uit veel verschillende maatregelen, maar vormt een samenhangend en onlosmakelijk geheel. De werkgelegenheidseffecten van losse onderdelen zijn daardoor niet los te bezien van het totaal. De werkgelegenheidseffecten van het gehele regeerakkoord zijn doorgerekend door het CPB (CPB notitie van 12 november 2012). Hieruit blijkt dat de structurele werkgelegenheid stijgt met 0,6%. Ook als de maatregelen uit het Sociaal Akkoord worden meegenomen is er sprake van een positief werkgelegenheidseffect.
Herkent u de uitspraken van de heer Samsom dat de nivellering volgens de modellen van het Centraal Planbureau een paar duizend banen zou kosten in 2035?2 Zo ja, op welke berekening zijn deze uitspraken gebaseerd?
Mij zijn geen berekeningen van de werkgelegenheidseffecten van losse onderdelen uit het regeerakkoord bekend.
Zou u een verlies van enkele duizenden banen als gevolg van de nivellering in het regeerakkoord «heel klein» noemen? Zo nee, hoe kwalificeert u dat verlies dan wel?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel banen de nivellering uit het regeerakkoord structureel kost?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de structurele werkgelegenheidseffecten van de stijging van de marginale druk door het regeerakkoord?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat als gevolg van het regeerakkoord een werknemer uiteindelijk minder dan 50 cent overhoudt van elke euro die hij of zij extra verdient boven een bruto loon van zo’n 23.000 euro (marginale druk boven de 50%)?
Het CPB heeft in een notitie van 10 december 2012 berekend wat de effecten in 2017 zijn van het regeerakkoord. Voor de volledigheid is onderstaand plaatje uit de CPB notitie overgenomen. In het plaatje is te zien dat inclusief de maatregelen uit het regeerakkoord de grens waarbij de marginale druk hoger ligt dan 50% wordt bereikt bij een inkomen van iets meer dan 20.000 euro. Zonder regeerakkoord lag het punt waarop deze marginale druk werd bereikt verder in het loongebouw.
Overigens betekent een marginale druk van 50% niet dat een werknemer uiteindelijk 50% van het loon overhoudt. Pensioenpremies worden wel meegenomen in de marginale druk, terwijl daar uiteindelijk ook een pensioen tegenover staat.
Klopt het dat deze grens van 50% zonder het regeerakkoord pas bij een inkomen van zo’n 65.000 euro bereikt werd?3
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het vanuit economisch en moreel oogpunt wenselijk dat de marginale druk zo fors stijgt voor lage- en middeninkomens?
In deze moeilijke tijden is het noodzakelijk de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. De maatregelen om dit te bereiken wil het kabinet niet volledig bij lage inkomens leggen, omdat het draagvermogen van lage inkomens beperkt is. Het kabinet neemt maatregelen waarmee de aanpassingslast evenwichtig wordt verdeeld. Hierdoor loopt de marginale druk voor hogere inkomens in beperkte mate op. Uit economisch oogpunt is een toename van de marginale druk niet goed, omdat dit het aanbieden van arbeid afremt. Dit neemt niet weg dat vanuit het op orde brengen van de overheidsfinanciën en een evenwichtige verdeling dit goed verdedigbaar is. Overigens laat de bovenstaande figuur ook zien dat de marginale druk voor een substantiële groep werknemers daalt. Het wordt daardoor aantrekkelijker om te gaan werken door onder meer een substantiële verhoging van de arbeidskorting en de hervorming van de kindregelingen.
Het grote succes van het experiment ‘summerschool” |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wijze waarop uw ambtsvoorganger mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart de vragen van het toenmalig Kamerlid Çelik over de zinloosheid van zittenblijven heeft beantwoord?1 Ziet u wel mogelijkheden om te kwantificeren hoeveel onderwijsgeld er valt te besparen door minder leerlingen te laten zittenblijven?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Mijn ambtsvoorganger, mevrouw Van Bijsterveldt – Vliegenthart, distantieerde zich in haar reactie op één van de vragen van de heer Çelik van de suggestie in die vraag dat zittenblijven hetzelfde zou zijn als verspilling. De meningen over «zittenblijven» en «verspilling» verschillen, hetgeen volgens haar een schatting van de kosten ook niet mogelijk maakte. Deze redenering gaat wat mij betreft nog steeds op. Nader onderzoek is dus noodzakelijk.
De pilot zomerscholen, geïnitieerd en uitgevoerd door CNV Onderwijs en de VO-raad en medegefinancierd door het Ministerie van OCW, is opgezet om te onderzoeken of zomerscholen een positief effect kunnen hebben op het terugdringen van het aantal zittenblijvers in het voortgezet onderwijs, en wat dit mogelijkerwijs betekent voor leerlingen (leerwinst en meer motivatie), leraren (beter gemotiveerde leerlingen), schoolleiders (hoger rendement) en besturen (terugdringen kosten). De voortgang en het resultaat van het experiment met de zomerscholen worden gemonitord.
De ervaringen met de zomerschool in 2013 zullen worden benut bij de aanpak voor de zomerschool in 2014. OCW ontvangt in december 2014 de resultaten van de evaluatie van beide jaren; op basis daarvan kunnen conclusies getrokken voor het eventuele vervolg. Hoewel de eerste bevindingen interessant zijn, is het op dit moment echter nog te vroeg om een goede schatting te kunnen geven van het aantal leerlingen dat door dit initiatief niet meer zal doubleren, en dus ook niet van de financiële vertaling daarvan.
Deelt u de mening dat het waardevol is om het aantal zittenblijvers in het voortgezet onderwijs te reduceren door niet langer leerlingen die niet alle essentiële stof van een jaarlaag voldoende beheersen, meteen alle stof opnieuw te laten volgen?
Het experiment met de zomerscholen is mede bedoeld om hier meer inzicht in te krijgen. Ik wacht de evaluatie van het experiment af alvorens ik hier nadere uitspraken over doe. Ik verwacht deze evaluatie in december 2014 te ontvangen.
Deelt u de opvatting in het Algemeen Dagbladdat de proef met de zogeheten «summerschool» op 12 middelbare scholen op grond van de 87% van de deelnemende scholieren die alsnog konden worden bevorderd naar de volgende jaarlaag, een groot succes kan worden genoemd?2
De eerste bevindingen zijn zeker interessant en veelbelovend, maar of daadwerkelijk geconcludeerd kan worden dat het experiment met de zomerschool een succes is, zonder onvoorziene negatieve neveneffecten, moet blijken uit de evaluatie van dat experiment. Op de uitkomsten daarvan zal ik nu niet vooruitlopen.
Acht u het zinvol om het experiment te verlengen, zodat relatief kleinschalig kan worden verkend welke risico’s en welke voordelen, onderwijsinhoudelijk en financieel, verbonden zijn aan de aanpak met «summerschools», teneinde zittenblijven onnodig te maken?
Het experiment beslaat reeds twee jaren: deze zomer en de zomer van 2014. Besluitvorming over het al dan niet verlengen van het experiment zal mede gebaseerd zijn op de evaluatie ervan. Zoals gezegd loop ik hierop nu nog niet vooruit.
Het bericht dat ontslag van leerkrachten dreigt op honderden basisscholen |
|
Jasper van Dijk , Eric Smaling (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Ontslag dreigt voor leraren honderden basisscholen», dat stelt dat 80% van de basisscholen moet overgaan tot het ontslaan van leraren om financieel het hoofd boven water te houden?1
Het aantal leerlingen in het basisonderwijs daalt tot aan 2020 met ongeveer 140.000 leerlingen. Gemiddeld is er sprake van een daling van 9% over de komende jaren. Er zijn groeiregio’s, maar plaatselijk kan de daling zelfs oplopen tot meer dan 30%. Daarmee is het onvermijdelijk dat er minder leerkrachten nodig zijn. Het is van belang dat schoolbesturen anticiperen op dalende inkomsten als gevolg van dalende leerlingaantallen. Soms is ontslag dan onvermijdelijk. Ik constateer dat er op dit moment nog steeds meer personeel in dienst is dan bekostigd wordt op grond van de leerlingaantallen in de sector. De Algemene Rekenkamer komt tot dezelfde conclusie in het rapport «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» van 2 juli 2013.
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen van de ontslagen, zoals nog grotere klassen?
Ik herken mij niet in het beeld van steeds groter wordende klassen. Zoals ik in mijn brief over groepsgrootte in het basisonderwijs heb aangegeven (TK 2012–2013, 31 293, nr. 150), heb ik geen aanwijzingen dat de gemiddelde groepsgrootte sterk is gestegen. Integendeel, de gemiddelde groepsgrootte is in de periode van 2006 tot 2012 gestegen van 22,4 naar 22,8 leerlingen. Dit ligt op het niveau dat door de AOb als «ideale groepsgrootte» wordt omschreven. De bekostiging is gebaseerd op een norm van 20 leerlingen per klas in de onderbouw en 28 in de bovenbouw. Scholen maken zelf keuzes over de grootte van de groepen. De keuzes leiden tot verschillen in groepsgrootte binnen en tussen scholen. In dezelfde brief heb ik aangegeven dat minder dan 1% van de scholen een gemiddelde groepsgrootte heeft boven de 28. Daarnaast is slechts 5,5% van alle 67.000 groepen in het basisonderwijs groter dan 30 leerlingen en 70% van alle groepen is kleiner dan 26. Dit betekent dat binnen scholen een balans wordt gezocht tussen wat grotere en wat kleinere groepen. Groepen van 33 kinderen komen voor, maar niet op grote schaal.
Onderwijskwaliteit staat of valt met de leerkracht. Dat heeft een groter effect dan verkleining van de klassen, dat ook een zeer kostbare maatregel is. Daarom heeft het kabinet veel aandacht voor de kwaliteit van leraren en schoolleiders. In het Regeerakkoord is voor dit doel € 344 miljoen gereserveerd. Ook hevelt dit kabinet per 2015 € 256 miljoen, die door gemeenten niet wordt besteed aan huisvesting, over van het gemeentefonds naar de lumpsum van het funderend onderwijs. Dit geeft schoolbesturen meer financiële armslag. Daarnaast bied ik op dit moment ondersteuning aan de professionalisering van leraren via het programma School aan Zet. Met het oog op de invoering van passend onderwijs, staat omgaan met verschillen hierin centraal.
Zoals in mijn brief van 3 juli (Kamerstukken 2012/2013, 31 497, nr. 107) staat, ben ik me ervan bewust dat passend onderwijs nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Het is aan de scholen en samenwerkingsverbanden om voor alle leerlingen een passende plek te vinden. Zij ontvangen de middelen die gemoeid zijn met extra onderwijsondersteuning. Passend onderwijs is daarmee een kans voor schoolbesturen in samenwerkingsverbanden om extra ondersteuning aan leerlingen, en de bekostiging daarvan, effectiever en efficiënter vorm te geven. Als zij meer leerlingen in het regulier onderwijs ondersteuning willen bieden, kunnen de schoolbesturen gezamenlijk besluiten om daar meer middelen voor beschikbaar te stellen. Daarnaast blijft er gewoon speciaal onderwijs bestaan voor die leerlingen die dat nodig hebben. Het financiële kader voor de invoering van passend onderwijs is stabiel, nadat eerdere voornemens om te bezuinigen ongedaan zijn gemaakt. Wel zijn er regio’s die erop vooruit gaan en regio’s die erop achteruit gaan als gevolg van de verevening. Om samenwerkingsverbanden die erop achteruit gaan voldoende tijd en ruimte te geven om de inrichting van het onderwijs geleidelijk aan te passen, is er een overgangsregeling van kracht.
Welke gevolgen gaan deze steeds groter wordende klassen hebben voor de aandacht voor de individuele leerling, zeker na invoering van het zogenoemd passend onderwijs?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen gaan de ontslagen van remedial teachers, gymleraren en muziekdocenten hebben voor de kwaliteit van het onderwijs?
Op voorhand kan niet worden bepaald wat het effect van minder «remedial teachers», gymleraren en muziekdocenten is op de kwaliteit van het onderwijs. Gespecialiseerde leerkrachten kunnen zeker een toevoeging aan het schoolteam zijn, maar niet iedere school maakt er gebruik van en er zijn geen aanwijzingen dat deze scholen minder presteren dan de andere scholen. Schoolbesturen en scholen maken zelf de keuze om wel of niet gespecialiseerde leerkrachten in te zetten. De inspectie ziet toe op de kwaliteit van onderwijs.
Deelt u de mening dat deze ontslagen in strijd zijn met de belofte van de regering om bezuinigingen niet ten koste te laten gaan van het directe onderwijsproces en de onderwijskwaliteit?
Zoals de PO-Raad in het artikel al stelt, wordt er niet bezuinigd op het primair onderwijs. De afgelopen jaren is het bedrag per leerling gestegen, juist doordat er zoveel belang wordt gehecht aan goed basisonderwijs. Door leerlingdaling zijn er minder leerkrachten nodig. Een afname van werkgelegenheid is dan onvermijdelijk. Soms leidt dat helaas tot ontslag. Door middel van het Nationaal Onderwijsakkoord geef ik een impuls aan de werkgelegenheid in het primair en voortgezet onderwijs, waardoor in 2014 3000 jonge leraren extra een baan kunnen krijgen of behouden.
Deelt u de mening dat er vooral investeringen in het onderwijs nodig zijn, en dat er geen sprake van kan zijn dat er bezuinigd wordt op het personeel dat direct van invloed is op de kwaliteit van het onderwijs?
Ook in tijden van crisis investeert het kabinet in het primair onderwijs. Naast de in het antwoord op vraag 3 genoemde investering van € 344 miljoen in de professionalisering van leraren en schoolleiders, is in het regeerakkoord per 2015 € 256 miljoen, die door gemeenten niet wordt besteed aan onderwijshuisvesting, gereserveerd om toe te voegen aan de bekostiging van het funderend onderwijs.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat bezuinigingen, waaronder gemeentelijke bezuinigingen, niet ten koste gaan van onderwijsvoorzieningen?
Dit kabinet heeft het onderwijs hoog in het vaandel staan. Er moet veel bezuinigd worden. Het onderwijs wordt daarbij zo veel mogelijk ontzien. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt in het primair onderwijs zelfs geïnvesteerd. Op gemeentelijk niveau vinden er discussies plaats over bezuinigingen. Deze vinden op democratische wijze plaats, waarbij elke gemeente zijn eigen afweging maakt. Gemeenten zijn daarin autonoom.
Op welke wijze gaat u de onderhandelingen over het vastgelopen onderwijsakkoord weer opstarten?
Op maandag 2 september jl. is er door Minister Bussemaker en mijzelf een principeakkoord bereikt met de Stichting van het Onderwijs over een Nationaal Onderwijsakkoord.
De gevolgen van het faillissement en de herstart van Better Place inzake accu-oplaadstations |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de doorstart van het voormalige Better Place? Zo ja, welk verzoek met betrekking tot de eerdere samenwerking met Nederland doet de nieuwe directie nu aan u? Welk verzoek doet de directie aan de EU in het licht van de samenwerking die door Better Place met de EU was aangegaan?1
Het kabinet is niet vooraf op de hoogte gesteld van de doorstart. Het kabinet heeft vervolgens de berichten gezien en zich op de hoogte gesteld van de casus. Er zijn beperkte banden tussen het voormalige Better Place en Nederland. De nieuwe eigenaar heeft geen contact met het kabinet opgenomen en omgekeerd het kabinet ook niet met de nieuwe eigenaar.
Het Israëlische bedrijf Better Place heeft in het kader van de TEN-T (Trans-European Transport Networks) call voor het project «Greening European Transportation Infrastructure for Electric Vehicles», dat uitsluitend betrekking heeft op oplaad- en wisselstations in Europa, een aanvraag ingediend en subsidie van de EU ontvangen (zie tevens antwoord op vraag 4).
De Nederlandse staat heeft hier geen directe bemoeienis. Agentschap NL heeft, zoals vaker met Europese projecten, meegekeken met de aanvraag en heeft contact gehad met de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Better Place heeft namelijk een pilot gestart met een accuwisselstation voor elektrische taxi’s op Schiphol.
Of er sprake is van schade voor de EU, en of de EU die schade wil en kan verhalen op de nieuwe eigenaar, is primair aan de EU. Het kabinet merkt overigens op dat de subsidie is verleend conform Europese richtsnoeren (zie verder antwoord op vragen 4 en 5).
Wat zijn de financiële verplichtingen die de Nederlandse staat (met name het ministerie van Economische Zaken) is aangegaan bij de introductie van het bedrijf Better Place in Nederland? Wat is de schade van de Nederlandse steun aan het project na het faillissement eerder dit jaar? Is het mogelijk deze schade bij de nieuwe firma te verhalen? Indien nee, waarom niet?
De Nederlandse staat is geen verplichting aangegaan. Het Ministerie van Economische Zaken, inclusief Agentschap NL, heeft geen financiële relatie met Better Place. Better Place heeft geen MIA/VAMIL aangevraagd voor het accuwisselstation op Schiphol.
Wat zijn de gevolgen voor de Europese ondersteuning van Better Place met name in het kader van het Ten-T project? Is het mogelijk dat de EU de schade, die na het faillissement van Better Place ontstond, kan verhalen op de nieuwe firma? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat in het kader van Nederlandse plicht tot «due diligence» de gemeente Amsterdam, de Nederlandse staat en de EU beter niet met Better Place in zee konden gaan, tenzij Better Place openlijk afscheid had genomen van ondersteuning van de bezetting en haar stations in de bezette gebieden had afgestoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid van actieve ontmoediging van contacten met het bedrijfsleven om in en met de nederzettingen zaken te doen?
Het Israëlische bedrijf Better Place heeft in het kader van de TEN-T call voor het project «Greening European Transportation Infrastructure for Electric Vehicles», dat uitsluitend betrekking heeft op oplaad- en wisselstations in Europa, subsidie van de EU ontvangen. Hoewel de subsidie reeds werd verleend in een tijd dat er nog geen Europese richtsnoeren ten aanzien van de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor activiteiten van Israëlische bedrijven waren, past de verlening van de subsidie achteraf bezien binnen deze richtsnoeren (Pb EU C 205 van 19 juli 2013, blz. 9–11). Overigens was alleen de gemeente Amsterdam als uitvoerende instantie betrokken bij een pilot met een accuwisselstation voor elektrische taxi’s op Schiphol, en niet de Nederlandse staat.
Het Nederlandse beleid ten aanzien van nederzettingen is ongewijzigd. De Nederlandse overheid en onder de verantwoordelijkheid van de overheid vallende instellingen verlenen geen diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen noch aan Nederlandse bedrijven die aldaar zaken willen doen.
Deelt u de conclusie dat het aangaan van nieuwe banden met de opvolger van Better Place alleen mogelijk is als afstand wordt gedaan van de faciliteiten in de bezette gebieden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat ondernemers in de problemen komen door rentederivaten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Duizenden ondernemers bezitten «giftige derivaten» en «Verstrikt in de fuik van de swap»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang is van dit probleem van rentederivaten voor het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Op dit moment heb ik geen aanvullende informatie over hoeveel ondernemers kampen met problematische (rente)derivaten of om welk totaalbedrag het zou gaan. Ook over het aantal (gewonnen) procedures heb ik op dit moment geen informatie.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) doet momenteel onderzoek naar dienstverlening met betrekking tot rentederivaten aan semipublieke instellingen en het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dit onderzoek loopt op dit moment nog, maar in september zal de AFM naar buiten komen met de eerste resultaten van het onderzoek. Daarbij kijkt de AFM ook naar toekomstige risico’s. Het is evenwel ook voor hen lastig om een totaalbedrag voor de «schade» te bepalen, omdat dit mede afhankelijk is van toekomstige waardeontwikkelingen en de individuele afspraken tussen bank en klant en dus ook zicht vereist op alle individuele posities.
In hoeverre zijn deze derivaten en hun gevolgen voor de gebruiker vergelijkbaar met de eerder ontstane situatie bij woningcorporaties?
Een mogelijke overeenkomst tussen de problemen met rentederivaten bij woningcorporaties en die bij het MKB, is dat sprake kan zijn van onvoldoende kennis en ervaring in de (interne organisatiestructuur van de) instelling of onderneming die deze rentederivaten afsluiten. Ook geldt voor het MKB – net als bij woningcorporaties – dat bij vervroegde aflossing van de onderliggende lening in de regel ook het derivaat moet worden beëindigd, wat kan leiden tot kosten (in het geval de negatieve waarde van het derivaat moet worden afgekocht). Er zijn echter ook verschillen. Zo is bij het MKB in het algemeen sprake van kredietverlening en derivaten die zijn afgesloten bij dezelfde bank en waar de bank zekerheden voor zowel het krediet als het derivaat heeft afgesproken. MKB’ers hoeven in deze gevallen dus geen extra onderpand te storten. Ook is in het MKB minder sprake van zeer langlopende rentederivaten (bij MKB is de looptijd van rentederivaten die de afgelopen jaren zijn afgesloten meestal beperkt tot 10 jaar), waardoor het effect van de gedaalde rente op de waarde minder groot is dan bij de zeer langlopende contracten (langer dan 20 jaar) die sommige corporaties hebben afgesloten.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers kampen met deze problematische derivaten en om welk totaalbedrag het gaat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en hierover in overleg te treden met MKB-Nederland en de Nederlandsche Bank (DNB)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de economische schade en de toekomstige risico’s zijn van deze rentederivaten in het mkb voor de Nederlandse economie in totaal? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of ondernemers voldoende zijn voorgelicht door financiële dienstverleners over de risico’s van deze producten? Kunt u daarbij specifiek ingaan op het verhogen van de opslag van de lening door financiële dienstverleners, zoals vermeld in de berichtgeving?
De AFM doet momenteel onderzoek naar dienstverlening met betrekking tot rentederivaten aan semipublieke instellingen en het MKB. Daarbij kijkt de AFM ook naar de informatieverstrekking en advies over de risico’s en voorwaarden van rentederivaten door financiële ondernemingen. De wijze waarop is gecommuniceerd over de opslag die op het krediet van toepassing is heeft daarbij ook de aandacht van de AFM.
Hoe beoordeelt u het verkopen van rentederivaten aan het mkb door financiële dienstverleners in het licht van de zorgplicht van deze financiële dienstverleners?
Voor de beantwoording van deze vragen zijn twee aspecten van belang, namelijk de classificatie van de cliënt (professioneel of niet-professioneel) door de bank op basis van regels voortvloeiend uit de richtlijn Markets in Financial Instruments Directive (MiFID), alsmede het type dienstverlening dat door de bank is aangeboden (advies, execution only of het optreden als wederpartij). Indien (beleggings)advies is gegeven over rentederivaten is het van belang dat de financiële onderneming informatie bij de cliënt inwint over zijn financiële positie, risicobereidheid, doelstelling en kennis en ervaring. Het advies moet daar op gebaseerd zijn. Daarnaast is het van belang dat de financieel onderneming de cliënt adequaat informeert over het product en de daarbij behorende risico’s. De AFM ziet hierop toe. Wanneer er execution only dienstverlening is verleend of door de bank is opgetreden als wederpartij zijn deze eisen minder zwaar. Ook zijn de eisen die worden gesteld bij dienstverlening aan professionele beleggers minder verreikend dan bij dienstverlening aan niet-professionele beleggers. De omvang van de onderneming is daarbij bepalend voor de classificatie van de cliënt. Indien een onderneming voldoet aan twee van de volgende (drie) voorwaarden, wordt zij aangemerkt als professionele belegger: (a) balanstotaal van € 20 miljoen; (b) netto-omzet van € 40 miljoen; (c) eigen vermogen van € 2 miljoen. Voldoet een onderneming niet aan deze voorwaarden, dan kwalificeert zij automatisch als niet-professionele belegger. Overigens kunnen professionele beleggers de bank zelf verzoeken om aangemerkt te worden als niet-professionele belegger (de zogenaamde opt-out). Het bovenstaande laat echter onverlet dat op grond van het civiele recht en de Wet op het financieel toezicht voor banken (en andere beleggingsondernemingen) een zorgplicht geldt, zowel ten aanzien van professionele als niet-professionele beleggers.
Een maatregel die ik onlangs heb genomen om te voorkomen dat ondoorzichtige financiële producten verkocht worden, is de invoering van toezicht op het productontwikkelingsproces van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten. De AFM kan vanaf 1 januari 2013 op basis van deze wettelijke bevoegdheid toezicht houden op het productontwikkelingsproces en indien nodig eisen stellen aan dit proces. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken of een product nuttig is voor de beoogde doelgroep en of een product niet onnodig ingewikkeld is. Het productontwikkelingsproces ziet echter niet op rentederivaten, omdat deze producten (als financiële instrumenten) gereguleerd worden door de MiFID, waarmee maximumharmonisatie wordt beoogd. Ik zet mij er echter voor in – onder andere bij de herziening van de MiFID – om ook voor deze producten toezicht op het productontwikkelingsproces mogelijk te maken.
Ik ben overigens van mening dat ondernemers hier ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. Voordat ik verdere stappen wil zetten, wil ik de uitkomsten van het onderzoek van de AFM naar rentederivaten afwachten.
Hoeveel juridische procedures zijn er op dit moment aangespannen door ondernemers over deze rentederivaten en hoeveel daarvan zijn er reeds gewonnen door deze ondernemers?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek doet naar het probleem van rentederivaten in het mkb? Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u er aan bijdragen dat in de toekomst veel minder ondernemers de dupe worden van ondoorzichtige producten van financiële dienstverleners?
Zie antwoord vraag 7.
Het rapport “Opgeven is geen optie” van GGMD |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Opgeven is geen optie»?1
Het rapport «Opgeven is geen optie» is een rapport van zorgaanbieder Geestelijke Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening (GGMD) voor Doven en Slechthorenden. Deze organisatie biedt ambulante zorg en ondersteuning aan volwassen doven en slechthorenden, die de wens hebben om zelfstandig te wonen en een eigen huishouding te voeren.
Ik ben periodiek en intensief in gesprek met de VIVIS-SIAC, de koepel van organisaties die zorg en ondersteuning bieden aan mensen met een zintuiglijke beperking, over de inhoud van deze zorg en de toekomstige positionering hiervan. GGMD is daarbij aangesloten. Ook met de betrokken cliëntorganisaties spreek ik hierover. In deze gesprekken komen de kenmerken en aandachtspunten bij mensen met een zintuiglijke beperking uitvoerig aan de orde. Ik zal in de toegezegde brief over specifieke groepen ook ingaan op de positionering van de zorg en dienstverlening aan zintuiglijk gehandicapten.
Het rapport is door GGMD opgeleverd ten behoeve van het maken van nieuwe afspraken in het zorginkoopproces voor 2014. Het is niet mijn verantwoordelijkheid en passend om mij te mengen bij het maken van zorgafspraken tussen zorgkantoren en de individuele zorgaanbieder GGMD. Het zorgkantoor heeft zorgplicht om voldoende behandel- en begeleidingsaanbod voor deze doelgroep in te kopen en zorgaanbieders moeten verantwoorde zorg bieden.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat onder de vroegdoven (inclusief doofblinden) specifieke groepen bestaan waar sprake is van tot op heden grotendeels miskende multiproblematiek?
Zie antwoord vraag 1.
Welke lessen trekt u uit dit rapport voor de behandeling en begeleiding van deze specifieke groepen? Bestaan er in uw ogen voldoende behandel- en begeleidingsmogelijkheden om deze groepen zo veel en lang mogelijk zelfredzaam te laten zijn? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u de bereid de groep vroegdoven te betrekken in uw toegezegde brief over de positie van speciale groepen in de nieuwe Awbz? Zo nee, waarom niet?
In de toegezegde brief over specifieke groepen binnen de hervorming van de langdurige zorg ga ik ook in op de positionering van de zorg en ondersteuning voor mensen met een zintuiglijke beperking, waaronder vroegdoven. Daarbij betrek ik het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) dat gaat over welke onderdelen van de zorg aan zintuiglijk gehandicapten op basis van de huidige regelgeving onder de Zvw zouden passen. Het rapport van het CVZ is op 25 juni 2013 aangeboden aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het rapport is openbaar en te vinden op de website van het CVZ.
Wanneer is naar uw verwachting het rapport van het College voor Zorgverzekeringen over de positionering van de zorg voor zintuiglijk gehandicapten gereed?2 Bent u bereid dit rapport te betrekken bij uw toegezegde brief over de positie van speciale groepen in de nieuwe Awbz? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.