De naleving van de beslagvrije voet door schuldeisers |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Honderdduizenden mensen onder bestaansminimum door schuldeisers»?1
Ja
Deelt u de conclusie van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden dat honderdduizenden Nederlanders onder het bestaansminimum komen door het niet respecteren van de beslagvrije voet? Zo nee, kunt u een inschatting maken van het aantal gevallen waarin de beslagvrije voet niet wordt gerespecteerd?
Uit beschikbare onderzoeken van ondermeer de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) en de Nationale ombudsman blijkt dat de problematiek substantieel is. Ik beschik niet over gegevens waaruit blijkt hoeveel mensen moeten rondkomen van een inkomen onder de voor hen van toepassing zijnde beslagvrije voet. Duidelijk is echter dat de beslagvrije voet in de praktijk onder druk staat. Het bepalen van de hoogte van de beslagvrije voet is zo ingewikkeld dat deze regelmatig te laag wordt vastgesteld. Dit vindt het kabinet onwenselijk. Daarom heeft het kabinet besloten de regels voor het bepalen van de beslagvrije voet te vereenvoudigen2.
Deelt u de mening dat naast de mogelijke vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, het tevens van groot belang is dat partijen beter inzicht krijgen in de verschillende beslagleggingen? Wilt u om het inzicht in de beslagleggingen en daarmee de nalevering van de beslagvrije voet te verbeteren, inzetten op een snellere aansluiting van de overheid op het landelijk beslagregister? Zo nee, waarom niet?
Voor de naleving van de beslagvrije voet is ook nodig dat verschillende schuldeisers hun incassohandeling beter op elkaar afstemmen. Daarvoor is het beslagregister een belangrijk instrument. Zoals in de recente brief over de vereenvoudiging beslagvrije voet en de brief over de voortgang maatregelen schuldenbeleid van 12 december 2014 is gemeld, vindt het kabinet het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op het register aansluiten. Dat kan niet op korte termijn, maar vraagt een zorgvuldige voorbereiding. Daarvoor worden de nodige stappen gezet.
Om verantwoorde aansluiting door overheidspartijen mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat de gerechtsdeurwaarders eerst ervaring opdoen met het gebruik van het beslagregister. In 2015 zullen alle gerechtsdeurwaarderskantoren gefaseerd aansluiten op het beslagregister, dat door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is ontwikkeld. Het kabinet heeft de KBvG gevraagd de effecten van het systeem te monitoren en hierover eind 2015 te rapporteren. Gedurende deze periode wordt onderzocht wat voor de verschillende overheidsorganisaties nodig is om aansluiting te realiseren. Zo zal een impact- en risicoanalyse meer inzicht moeten bieden in de noodzakelijke aanpassingen in ICT-systemen en gevolgen voor werkprocessen van de organisaties.
Hoe oordeelt u over het feit dat ondanks veelvuldige aandacht voor het niet naleven van de beslagvrije voet, de problematiek nog steeds niet is opgelost? Deelt u de mening dat het al lange tijd uitblijven van een oplossing onwenselijk is? Kunt u toelichten of u aanvullende maatregelen overweegt om de naleving van de beslagvrije voet te verbeteren?
Ik vind een betere bescherming van de beslagvrije voet van groot belang. Mensen die moeten rondkomen van een inkomen dat onder de voor hen van toepassing zijnde beslagvrije voet ligt, kunnen daardoor in ernstige financiële problemen komen. Dat is onwenselijk. Daarom bereidt het kabinet een vereenvoudiging van de regels rond de beslagvrije voet voor. Dat gaat gepaard met wetswijziging en ook de implementatie van de nieuwe regels kost tijd. Daarom heeft het kabinet in zijn recente brief over de vereenvoudiging van de beslagvrije voet verbeteringen gepresenteerd binnen het huidige systeem. Ook hebben wij daarbij partijen die nog meer verbeteringsmogelijkheden zien, die direct – zonder wetswijziging – door te voeren zijn, opgeroepen die te melden.
Signalen van betrokken partijen over de toenemende complexiteit en de voorgenomen herziening van de beslagvrije voet brengt het kabinet ertoe een specifieke uitvoeringstoets te doen met betrekking tot de invoering van de kostendelersnorm in de beslagvrije voet. Het kabinet zal de Tweede Kamer hierover, mede met het oog op invoering per 1 juli en de daartoe noodzakelijk voorbereidingen door uitvoeringspartijen, binnen enkele weken informeren.
Kunt u reageren op het verzoek van de Nationale ombudsman om de Belastingdienst te veel ingevorderde schuld met terugwerkende kracht terug te laten betalen? In hoeverre betaalt de Belastingdienst in de praktijk te veel ingevorderde schuld met terugwerkende kracht terug, indien blijkt dat de beslagvrije voet in het geding gekomen is?
De Nationale ombudsman vraagt terecht regelmatig aandacht voor een betere handhaafbaarheid van de beslagvrije voet en doet in dat kader ook suggesties om het huidige systeem te verbeteren. Het standaard corrigeren van de beslagvrije voet door overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst, is daar een van. De Staatssecretaris van Financiën bereidt een inhoudelijke reactie voor en verwacht binnenkort richting de Nationale ombudsman te kunnen reageren. Ik wil op deze reactie niet vooruitlopen.
Met betrekking tot de terugbetalingsplicht na een gelegd loonbeslag, gaat de Belastingdienst thans uit van het volgende. Wanneer de Belastingdienst de beslagvrije voet vaststelt zonder de schuldenaar vooraf te raadplegen en achteraf zou blijken dat de beslagvrije voet op een te laag bedrag is vastgesteld, moet reparatie plaatsvinden met terugwerkende kracht.
De Belastingdienst steekt veel moeite in de voorbereiding van een beslag op het loon of de uitkering. Een dergelijk beslag wordt van tevoren schriftelijk aangekondigd. In de aankondiging wordt informatie verstrekt over de toepasselijke beslagvrije voet en wordt de gelegenheid geboden te reageren teneinde fouten in de vaststelling van de beslagvrije voet te voorkomen. Wanneer de schuldenaar niet reageert op de aankondiging en achteraf zou blijken dat de aangekondigde beslagvrije voet toch te laag is vastgesteld, vindt wel reparatie plaats maar in beginsel gebeurt dat niet met terugwerkende kracht. In bijzondere gevallen, waarin het de schuldenaar niet kan worden aangerekend dat hij verzuimd heeft de Belastingdienst te informeren, repareert de Belastingdienst wel met terugwerkende kracht.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg armoede- en schuldenbeleid van 12 maart 2015 te beantwoorden?
Ja, de beantwoording zal geschieden voor het AO armoede- en schuldenbeleid (verzet naar 25 maart 2015).
De situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aid agencies sound alarm on Gaza amid fears building could take a century»1 en de gezamenlijke verklaring van 30 hulporganisaties «We must not fail in Gaza»2?
Ja.
Herkent u het dramatische beeld dat door 30 hulporganisaties wordt geschetst van de situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren, waar o.a. nog altijd 100.000 mensen zonder huis zitten, stroomstoringen van 18 uur per dag voorkomen en 80.000 kinderen behandeld worden voor oorlogstrauma’s?
Het kabinet is bezorgd over de situatie in Gaza, zoals ook geschreven in de Kamerbrief over de wederopbouw van 20 februari jl. (kenmerk 2015.18729). Helaas is het zo dat inderdaad nog veel mensen dagelijks kampen met de gevolgen van de oorlog. Het kabinet werkt samen met diverse ondertekenaars van de verklaring. In februari jl. heeft de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking Gaza bezocht om de voortgang van de wederopbouw met partners ter plekke te bespreken. Binnen de EU pleit het kabinet actief voor meer aandacht en actieve EU-inzet voor Gaza.
Deelt u de vrees van de hulporganisaties dat «a return to hostilities is inevitable if progress is not made and the root causes of the conflict are not addressed»?
Bij het recente bezoek van de Commissioner General van UNRWA, Pierre Krӓhenbühl, is de situatie in Gaza uitgebreid aan bod gekomen. Het kabinet deelt zijn visie dat de situatie in Gaza fragiel is, zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 20 februari jl. De Palestijnse Autoriteit heeft nog niet volledig diens gezag over Gaza hersteld, terwijl Hamas formeel afstand heeft gedaan van het bestuur. De wederopbouw verloopt daarnaast traag. Dat alles maakt dat de situatie voor mensen in Gaza aanzienlijk verslechterd is.
Herkent u de cijfers van hulporganisatie Oxfam dat voor de bouw aan zo’n 150.000 verwoeste of gedeeltelijk beschadigde huizen zo’n 800.000 vrachtwagenladingen constructiemateriaal nodig zijn en dat in de afgelopen maanden minder dan 0,25% van deze hoeveelheid Gaza binnen heeft kunnen komen? Deelt u Oxfam’s analyse dat de wederopbouw van Gaza bij dit tempo wel eens «een eeuw» kan duren? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
De invoer van bouwmaterialen geschiedt via de grensovergang bij Kerem Shalom/Karm Abusalem, op basis van het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM). Tot op heden is het aanbod van bouwmaterialen in Gaza via het GRM steeds groter geweest dan de vraag, zoals ook te zien is op de site van het GRM: http://grm.report. Op geen enkel moment sinds het opzetten van het GRM is er een punt geweest waarop de voorraden bij de 19 verkooppunten uitgeput waren. Bovendien laten de cijfers van het GRM zien dat het aantal personen die door het GRM gescreend zijn steeds verder toeneemt, net zoals de import van bouwmaterialen. Op 10 maart was van 75.517 huizen de schade vastgesteld, hadden 33.701 huiseigenaren het materiaal gekocht dat zij nodig hadden voor het herstel van hun huis en 24.485 een deel van de benodigde materialen. In totaal was op 10 maart 50.522 ton cement, 24,246 ton grind en 1.605 ton wapeningsstaal gekocht door huiseigenaren.
UNOPS, dat het GRM beheert, constateert mede op basis van deze feiten dat de capaciteit van het GRM en de grensovergang op dit moment voldoende is voor import van bouwmaterialen voor huizen. Het is de bedoeling dat via het GRM ook de bouwmaterialen voor grotere projecten gefaciliteerd gaat worden. Begin maart waren 76 projecten ingevoerd in het systeem, 14 goedgekeurd door de Israëlische autoriteiten. UNOPS maakt zich zorgen over het trage Israëlische goedkeuringsproces. Als die projecten uitgevoerd gaan worden, verwacht UNOPS dat de capaciteit van de grensovergang een knelpunt gaat worden.
Positief in dit verband is dat Israël voornemens is de capaciteit bij Kerem Shalom uit te breiden. Op korte termijn kan nog winst geboekt worden door bijvoorbeeld de overgang langer open te stellen of de laadhoogte te verhogen. Gezien de trend, waarbij het aantal huizen en hoeveelheid bouwmateriaal dat goedgekeurd werd steeds verder toeneemt, is het niet aannemelijk dat de wederopbouw 100 jaar gaat duren, zoals gesuggereerd door OXFAM. Bovendien is de hoeveelheid benodigd materiaal nog niet bepaald omdat de definitieve omvang van de schade en de precieze vraag nog niet zijn vastgesteld.
De EU dringt consequent aan op opening van de grensovergangen van Gaza, voor verkeer van personen en goederen. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de legitieme veiligheidszorgen van Israël. Nederland zoekt hierbij actief naar werkende oplossingen om deze belangen te verenigen, zoals de containerscanner en de financiering van het GRM.
In hoeverre en op welke wijze hangt de beperkte invoer van bouwmaterialen samen met de inmiddels zeven jaar durende blokkade van Gaza door Israël? Bent u, met de 30 hulporganisaties, van mening dat Israël op basis van verplichtingen onder internationaal recht – o.a. VNVR-resolutie 1860 (2009), Agreement on Movement and Access (2005) – de blokkade volledig moet opheffen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze speelt de sluiting van grensovergang bij Rafah door de Egyptische autoriteiten een rol? Klopt het dat deze grensovergang ook voor humanitaire doeleinden gesloten blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot eerder genoemde verplichtingen onder internationaal recht?
Op basis van het humanitair oorlogsrecht dient Egypte de snelle en ongehinderde doorgang van humanitaire hulp aan de noodlijdende burgerbevolking van Gaza toe te staan en te vergemakkelijken.
Rafah is uitsluitend bedoeld voor verkeer van personen en niet voor de doorvoer van goederen. Tijdens de afgelopen gevechten heeft Egypte tijdelijk en bij uitzondering de doorvoer van humanitaire goederen toe gestaan. De Egyptische autoriteiten zijn zeer bezorgd over de situatie in de Sinaï en zijn ervan overtuigd dat militanten in de Sinaï steun ontvangen vanuit Gaza. Vanwege die veiligheidszorgen heeft Egypte de maatregelen rond de grens met Gaza drastisch verscherpt en houdt Egypte onder meer Rafah grotendeels gesloten.
In hoeverre en op welke wijze belemmert de verdeeldheid aan Palestijnse zijde en het uitblijven van het overnemen van het gezag over Gaza door de Palestijnse Autoriteit (PA) het wederopbouwproces?
De terugkeer van de Palestijnse Autoriteit is van belang voor het toezicht op de bouwmaterialen in Gaza en functioneren van grensovergangen. Uitblijven van deze terugkeer belemmert verdere opening van Gaza. Het Ministerie voorCivil Affairs zou toezicht houden op het gebruik van geïmporteerde bouwmaterialen, maar mist de capaciteit om dit daadwerkelijk te doen. Het ministerie is echter niet ingegaan op het voorstel van UNOPS om tijdelijk de capaciteit bij het ministerie te versterken. Als gevolg van de onderlinge spanningen tussen Hamas en Fatah is de PA huiverig extra mensen aan te stellen of naar Gaza te sturen vanwege de veiligheidssituatie. De integratie van ambtenaren in Gaza stagneert op de eis van Hamas dat de PA alle ambtenaren die na 2007 zijn aangesteld in dienst neemt. De PA kan uit fiscale overwegingen zich dit niet veroorloven en vreest voor een conflict met donoren. De feitelijke afwezigheid van toezicht door de PA vergroot het risico dat bouwmaterialen voor andere doeleinden worden gebruikt, waarmee het vertrouwen in de werking van het GRM verminderd wordt.
De PA zou een aanjagende rol moeten spelen door projecten ten bate van de wederopbouw bij donoren voor te stellen voor financiering. Tot op heden komt de PA echter met te weinig eigen voorstellen voor uitvoering.
De PA zou ook meer moeten doen om het GRM en de behaalde resultaten bekend te stellen bij de Gazanen, zodat er nog meer gebruik van wordt gemaakt en beter zichtbaar wordt wat er wel gedaan wordt voor de wederopbouw. Nu is daar te weinig over bekend wat het gevoel versterkt dat Gaza in de steek gelaten zou worden.
Bent u bereid uw zorg over bovenstaande bij de verantwoordelijke regeringen uit te spreken en hen, voor het gedeelte dat aan de respectievelijke staten toe te rekenen is, op hun verplichtingen te wijzen c.q. aan te dringen op spoedige verbetering van de situatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit bij elk van de verantwoordelijke regeringen zal doen? Zo nee, waarom niet?
De situatie wordt opgebracht op politiek en ambtelijk niveau, zoals bij de recente politieke consultaties met Israël en de Palestijnse Autoriteit door de Directeur-Generaal Politieke Zaken en Directeur-Generaal Internationale Samenwerking. Nederland staat daarnaast o.a. via zijn vertegenwoordigingen in Tel Aviv en Ramallah op tal van niveaus in voortdurend contact met de lokale autoriteiten over de zorgen omtrent de situatie in Gaza. Die zorgen worden bilateraal aangekaart, maar ook in VN-, EU-, Kwartet- en Quint-verband.
Klopt het dat het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) vorig jaar slechts 48% van de door landen toegezegde bijdragen voor de bezette gebieden heeft ontvangen? Klopt het dat het UN Relief and Works Agency (UNRWA) gestopt is met het assistentieprogramma voor huizenreparaties en huurtoelagen omdat het geen bijdragen van donoren heeft ontvangen?
Het humanitaire responsplan (Strategic Response Plan 2014) voor de Palestijnse gebieden was vorig jaar voor 48% gefinancierd. Dit gaat niet specifiek om bijdrages voor OCHA, maar voor alle humanitaire hulporganisaties die in het responsplan opgenomen waren.
In Gaza was UNRWA op 27 januari jl. genoodzaakt de hulp aan vluchtelingen wier huis beschadigd of onbewoonbaar werd tijdens de gevechten op te schorten wegens gebrek aan fondsen.
Kun u in een gespecificeerd overzicht aangeven welke individuele landen hun toezeggingen gedaan tijdens de Gaza-conferentie in Cairo in oktober 2014 niet of slechts gedeeltelijk zijn nagekomen?
Het kabinet heeft zelf geen gedetailleerd overzicht van alle toezeggingen. De VN stelt dat met name de Arabische donoren achterblijven op het toezeggingen. De ministers van Buitenlandse Zaken van Noorwegen en Egypte hebben, als voorzitters van de donorconferentie, per brief alle deelnemers opgeroepen hun toezeggingen na te leven. Beide landen inventariseren samen met de Wereld Bank wat de donoren tot nu toe gedaan hebben. Het kabinet verwelkomt deze gestructureerde aanpak en zal bij gelegenheid bij achterblijvende landen aandringen op nakoming van de gemaakte beloften. In bilaterale contacten met de belangrijkste donoren vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor Gaza en de noodzaak na te komen wat is toegezegd.
Bent u bereid deze landen zowel bilateraal als in multilaterale fora aan te spreken op hun verplichtingen en aan te dringen op spoedige nakoming van toegezegde beloften? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit zult doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De strafbaarheid van verhuurders van panden waarin wiet wordt geteeld |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Anonieme controle op verhuurd vastgoed via MeldpuntVerdacht» en kent u de website: https://www.meldpuntverdacht.nl?1
Ja.
Deelt u de mening dat er ook op basis van de recent in werking getreden wet tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt geen sprake is van een algemeen geldende onderzoekplicht die zou rusten op de verhuurders en andere dienstverleners, zoals ook door u betoogd tijdens de wetsbehandeling in de Eerste Kamer?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet (Ow) gaan niet uit van een algemeen geldende onderzoeksplicht. Afhankelijk van de delictsomschrijving dient sprake te zijn van de gradaties van «schuld» aan of «opzet» tot een strafbaar feit. Dat heeft mijn ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer betoogd en ik zie geen aanleiding tot een ander standpunt.
Voor overtreding van artikel 11a Ow is vereist dat de verdachte bepaalde handelingen heeft verricht, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die handelingen bestemd waren tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt dan wel het telen van een grote hoeveelheid hennep.
In hoeverre bestaat er een onderzoekplicht voor verhuurders van panden om te onderzoeken of er sprake is van wietteelt in een verhuurd pand?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening zoals verwoord in voornoemd nieuwsbericht dat op geen enkele wijze het duidelijk is in welke mate en hoe verhuurders en beheerders deze controles moeten uitvoeren? Zo ja, kunt u die duidelijkheid dan alsnog verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het genoemde nieuwsbericht geheel voor rekening komt voor degene die dit heeft opgesteld. De gedachte dat verhuurders controles zouden moeten registreren om aan strafbaarheid te kunnen ontkomen, is een lezing die uit de wettekst noch uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden.
Het lijkt mij in algemene zin verstandig dat potentiële verhuurders rekening houden met het feit dat panden, inclusief woningen, nogal eens worden misbruikt voor illegale hennepteelt. Alleen al met het oog op het voorkomen van schade aan het te verhuren object is het raadzaam om bij het aangaan van een huurovereenkomst waakzaam te zijn. Daartoe is op de website van het Centrum Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid een informatieblad ter beschikking gesteld, om verhuurders hierover te informeren.
Deelt u de mening dat de volgende zinsnede op voornoemde website niet klopt: «Dit betekent dat u als verhuurder bij een constatering van een hennepkwekerij in uw pand als verdachte aangemerkt zal worden. U bent dan schuldig totdat u uw onschuld bewijst.»? Zo ja, waarom is dit niet waar? Zo nee, waarom is dat wel waar?
Ook ten aanzien van de website geldt dat de inhoud daarvan geheel voor rekening komt van de oprichter/beheerder van die website. Dit geldt dus ook voor de juistheid of onjuistheid van hetgeen daar vermeldt wordt. Het valt te betreuren als op websites onjuistheden worden vermeld, zeker als dit de wetgeving betreft. Het is raadzaam voor burgers daarbij bronnen te raadplegen die verifieerbaar zijn, zoals www.overheid.nl.
Tegen personen kan een verdenking ontstaan van het plegen van een strafbaar feit; zij worden dan als verdachte aangemerkt. Het is algemeen bekend dat in Nederland het grondbeginsel geldt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze onschuldpresumptie is neergelegd in artikel 6, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Tegen een verhuurder kan ook onder omstandigheden de verdenking ontstaan van overtreding van artikel 11a Opiumwet. Ook ten aanzien van hen geldt de onschuldspresumptie onverkort. De zin op de website waarin staat dat een verhuurder schuldig is totdat deze zijn onschuld bewijst, is dan ook pertinent onjuist.
Deelt u de mening dat het niet waar is dat het nodig is voor verhuurders om controles digitaal bij de genoemde website te registreren om aan strafbaarheid te ontkomen? Zo ja, waarom en op welke andere wijze kan een verhuurder aantonen dat hij niet in strijd met de Opiumwet heeft gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording van de vraag of een verhuurder als verdachte kan worden aangemerkt en eventueel kan worden vervolgd, zal uit strafrechtelijk onderzoek moeten blijken of er concrete feiten en omstandigheden zijn, waaruit volgt dat de verhuurder wist dan wel ernstige reden had om te vermoeden dat in het door hem verhuurde pand hennep werd geteeld.
Zoals hierboven al is aangegeven, is de website gebaseerd op de pertinent onjuiste veronderstelling dat de verhuurder schuldig is totdat hij zijn onschuld heeft bewezen. Hieraan wordt door de website gekoppeld dat aan strafbaarheid kan worden ontkomen door registratie van uitgevoerde controles op de website. Ook dat is een onjuiste veronderstelling.
Als in een concrete zaak de verhuurder aangeeft dat hij controles heeft uitgevoerd op een door hem verhuurd pand, kan dit in het strafrechtelijk onderzoek worden betrokken. Dit is niet anders dan bij andere beweringen van de verhuurder. Welke betekenis daaraan zal worden toegekend, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen.
Heeft de website financieel belang bij het aanzetten van verhuurders de controles bij deze website digitaal te laten registreren dan wel tegen betaling andere diensten te leveren?
Welk belang (de oprichter van) genoemde website heeft, is mij niet bekend. Het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen.
Wat betreft de verwerking van persoonsgegevens volsta ik met verwijzing naar de Wet bescherming persoonsgegevens.
Welke bewijskracht heeft de registratie op voornoemde website van controles van verhuurde panden door verhuurders?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre past het registreren door de genoemde website van gegevens van controles van panden door verhuurders binnen de geldende regels ten aanzien van gegevensverwerking en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Wordt er bijvoorbeeld persoonlijke informatie over huurders op die site opgeslagen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de genoemde regels?
Zie antwoord vraag 7.
De antwoorden op eerdere vragen over de ICT-problemen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot het niet uitbetalen van pgb’s (persoonsgebonden budghetten) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Welke afspraken (zie antwoord op eerder gestelde vraag 1) zijn gemaakt over de ICT-werkzaamheden die na 1 januari 2015 moesten worden uitgevoerd, en op welke moment(en) werd die verdeling gemaakt c.q. bijgesteld? Hoe verhouden die zich tot de doorontwikkeling van plateaus 1 en 2 in ontwikkeling sinds 16 februari jl.? (antwoord 29)?
In het overleg tussen SVB en VWS in december 2014 is afgesproken om in het eerste kwartaal van 2015 deze resterende ICT-werkzaamheden uit 2014 op te pakken. Het afbouwen van het nieuwe ICT systeem Treks en het terugvalscenario hebben ertoe geleid dat deze planning is bijgesteld. In het tweede kwartaal van 2015 wordt met de ICT-werkzaamheden begonnen, die invulling geven aan de wensen van de ketenpartners.
Kunnen de beschikbare IT-pakketten de vrijwel direct ontvangen meldingen van wijzigingen vanuit de GBA's (Gemeentelijke Basisadministraties) elke dag voor de betaalrun verwerken? Heeft het nu beschikbare IT-pakket de mogelijkheid te muteren met terugwerkende kracht (zoals elke salarisadministratie), of vergt dit menselijk handelen? Wat zijn de consequenties?
Er is geen relatie tussen de GBA en de dagelijkse verwerking van betaalruns. Zorgverleners worden betaald aan de hand van de beschikbare IBAN-gegevens op de zorgovereenkomst en niet op basis van de GBA-gegevens. Wijzigingen van GBA gegevens van zorgverleners komen niet bij de SVB terecht. De budgethouder kan aangeven bij de SVB als er iets wijzigt dat van belang is voor de uitbetaling van de zorgverlener.
De SVB ontvangt vrijwel direct meldingen van wijzigingen in GBA gegevens en verwerkt deze wekelijks in het pgb-systeem. Afgesproken is dat de verstrekker van het budget aangeeft dat een pgb wordt beëindigd; dit geldt ook bij overlijden. De koppeling met de GBA kan voorkomen dat er onterechte post wordt verzonden.
Mutaties met terugwerkende kracht zijn mogelijk en het vergt menselijk handelen om deze mutaties klaar te zetten. De mate waarin menselijk handelen nodig is hangt af van de aard van de mutatie. Indien een mutatie betrekking heeft op een voorgaand jaar, dan is dit bijvoorbeeld zeer arbeidsintensief. Dit is volgens SVB niet afwijkend van veel andere salarisadministraties
Op welke wijze worden relevante betrokken partijen (Gemeenten, Zorgkantoren, Centraal Administratiekantoor/ CAK) daarvan op de hoogte gesteld?
Via de portals van gemeenten en zorgkantoren hebben betrokken partijen online inzicht in hun dossiers bij de SVB. Eventuele mutaties zijn zichtbaar in deze portals. Gemeenten en zorgkantoren geven mutaties door aan het CAK voor een eventuele herberekening van de eigen bijdrage. Door de inwerkintreding van de terugvalscenario’s werken de portals op dit moment nog niet optimaal.
Indien een correctie in een voorgaand jaar plaatsvindt en dit gevolgen heeft voor de eindafrekening van het budget, dan ontvangt de gemeente of het zorgkantoor een nieuw afsluitbericht met de gegevens na de mutatie. Hierover zijn afspraken gemaakt met de gemeenten en zorgkantoren.
Indien antwoord 2 inhoudt dat mutaties met terugwerkende kracht niet volledig automatisch kunnen worden verwerkt, kunt u dan aangeven wat het effect is op kosten en verwerkingstijden, en hoe administratieve fouten en fraude worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Gatewayreview 1 niet leidde tot de conclusie dat Nestor tekort schoot voor de administratie van trekkingsrechten, maar dat deze conclusie pas medio 2014 door de SVB werd getrokken? (antwoord 4 en 5)
De Gateway review uit maart 2014 heeft zich niet uitgesproken over Nestor. Om zeker te zijn dat de benodigde functionaliteiten op 1 januari 2015 beschikbaar waren en het systeem de groei aan kon heeft de SVB medio 2014 besloten om Nestor te vervangen door Treks. De achtergronden van deze keuze zijn toegelicht in de antwoorden (4 en 5) op de kamervragen van 27 februari jl. (TK, 2014–2015, 2015D07333).
Is het feit dat de blokkerende AWBZ-vinkjes (een van de redenen van niet uitbetalen) massaal uitgezet moeten worden toch reden te concluderen dat het bestaand IT-systeem juist niet een andere proceslogica dan «controle onderliggende stukken dan betalen» kent?
In het systeem van de SVB moesten de tot 31 december 2014 lopende zorgovereenkomsten van bestaande budgethouders administratief worden stopgezet. Dit is een administratieve handeling die nodig was om te voorkomen dat vanaf 1 januari 2015 nog loonstroken worden aangemaakt onder de oude AWBZ of WMO, die niet meer bestaan vanaf 1 januari 2015.
Het uitvoeren van spoedbetalingen kan plaatsvinden zonder controle aan onderliggende stukken, het systeem kan dit dus faciliteren.
Waar worden de kosten, in verband met aanpassingen van IT-systeem gemeenten en zorgkantoren al dan niet als gevolg van terugvalscenario's, opgenomen?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kosten voor het aanpassen van hun ICT-systemen. De zorgkantoren worden hiervoor gecompenseerd in hun beheerskosten. Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de extra uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Dit is eerder toegelicht in de antwoorden op de kamervragen van 27 februari jl. (antwoord 11).
Bent u bereid gemeenten te vragen naar de extra kosten als gevolg van het SVB-debacle?
De gemeenten zullen naar verwachting extra uitvoeringskosten maken als gevolg van de terugvalscenario’s. Zoals aangegeven bij antwoord 7 zijn hierover afspraken gemaakt.
Waarom was het voor de invoering van het terugvalscenario niet nodig om de portalen voor budgethouders en gemeenten opnieuw te testen, daar een van de nu veel gehoorde klachten is dat de budgethouders juist niet het SVB-systeem in kunnen, of daar onjuiste of geen gegevens aantreffen? (antwoord 15)
Om de prioriteit bij het uitbetalen te leggen is er gekozen voor enkele terugvalscenario’s. De consequentie hiervan is bijvoorbeeld dat er een ambtshalve budget zichtbaar is, en niet het correcte budget dat een budgethouder op zijn toekenningsbeschikking heeft staan. De portals werken derhalve, zoals gemeld in de beantwoording van de Kamervragen van 27 februari jongstleden, door de inwerkingtreding van de terugvalscenario’s niet optimaal. In het herstelplan worden problemen met de weergave in de portals opgelost. Hierover is de Kamer geïnformeerd in mijn brief van 24 maart jl.
Deelt u de conclusie dat, hoewel blijkbaar de medische diagnose niet opgenomen is in het SVB-systeem, toch uit de zorgovereenkomst en/of de toekenningbeschikking te halen is wat iemands beperking is c.q. wat de omvang van iemands financiële zorgbehoefte is, en dat daarmee de noodzakelijke autorisatievereisten hoger moeten zijn dan nu het geval lijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
De informatie die bij de SVB beschikbaar is, is beoordeeld in de Privacy Impact Assessment (PIA) van mei 2014. Conform dat advies zijn de autorisaties aangepast.
Welke aanbevelingen heeft de SVB uit het Deloitte-rapport overgenomen? Waar staan deze in het rapport, aangezien Deloitte zelf in de aanbiedingsbrief stelt alleen bevindingen te rapporteren, en geen conclusies/aanbevelingen?
Het klopt dat het rapport van Deloitte bevindingen en geen aanbevelingen bevat over de haalbaarheid, performance en beveiliging. De onderzoekers hebben in een aanvullend gesprek hun bevindingen mondeling toegelicht. Op basis van het rapport en de mondelinge toelichting heeft de SVB in overleg met VWS een aantal maatregelen genomen.
Wat zijn de functionaliteiten van de Invoering van de Wmo? Komen die overeen met de door de VNG minimaal gestelde eisen, zoals opgenomen in zijn brief van 22 juli 2014, en werken deze zoals beoogd? (antwoord 21)
Het systeem van trekkingsrecht pgb was op 1 januari 2015 voldoende ingericht voor alle wettelijke domeinen. Met de VNG zijn afspraken gemaakt over de invulling van functionaliteiten voor gemeenten om het trekkingsrecht naar behoren te kunnen uitvoeren. De planning en de realisatie ervan is voor een deel naar achteren verschoven. Deze functionaliteiten waren niet essentieel voor de start van het trekkingsrecht per 1 januari.
Wat zijn de gevolgen van achteraf vastgestelde onjuist uitbetaalde pgb's? Mag er vanuit gegaan worden dat er geen boetes opgelegd gaan worden, noch strafrechtelijke vervolging gestart gaat worden in situaties dat de te hoge uitbetaling het gevolg is van het niet controleren van de zorgovereenkomst, en het uitbetalen zonder toekenningsbeschikking of andere malheur bij de SVB?
Indien er vanwege het ontbreken van een (gecontroleerde) zorgovereenkomst of toekenningsbeschikking teveel is uitbetaald is dat op zichzelf geen reden die aan de budgethouder verweten kan worden. Bij geconstateerde fraude zal er uiteraard wel adequaat opgetreden worden.
Bent u van mening dat de weigeringsgrond in de verschillende wetten voor het toekennen van een pgb, namelijk situaties waarin door een cliënt onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, niet de onjuiste uitbetaling van budgetten door de SVB als gevolg van de malaise nu kan zijn?
Onjuiste uitbetaling van declaraties als gevolg van het uitvoeren van het terugvalscenario is op zich geen reden om budgethouders uit te sluiten van een pgb. Als de onjuiste betaling het gevolg is van bewust onjuiste of onvolledige informatie van de budgethouder kan de weigeringsgrond, zoals genoemd in de verschillende wetten, uiteraard gebruikt worden.
Hebben gemeenten en zorgkantoren per dossier online inzicht? Is dit effectief, gezien de grote hoeveelheid dossiers (240.000 zorgovereenkomsten)? Gaat u de meerkosten hiervan vergoeden aan gemeenten zoals gevraagd in de brief van 22 juli 2014?
De gemeenten en de zorgkantoren kunnen alleen de zorgovereenkomsten van hun budgethouders inzien in hun portaal. Daarmee gaat het altijd om een deel van het totaal aantal budgethouders. Deze omvang was bij de invoering voorzien en leidt daarmee niet tot meerkosten.
Hoeveel keer per week, en in welke vorm, verstrekt de SVB aan betrokken partijen overzichten van de verrichte betalingen?
Gemeenten en zorgkantoren krijgen via hun portaal inzicht in de uitbetalingen per budgethouder. Deze gegevens worden dagelijks geactualiseerd.
Wat zijn de benodigde competenties voor het Ministerie van VWS om regie te voeren, en zijn die aanwezig?
Om de regie over de invoering van het stelsel van trekkingrechten goed te kunnen voeren, is kennis nodig over verander- en programmamanagement, ICT-systemen, complexe invoerings- en beleidsprocessen, kwaliteitsmanagement, finance & governance en communicatie. In het medio 2014 geformeerde VWS-programmateam is deze kennis en capaciteit aanwezig.
Op basis van welke criteria is op 27 november 2014 besloten dat 1 januari 2015 haalbaar en verstandig was? Als het doel van het onderzoek door Deloitte was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid van een werken systeem 1/1/15 dat qua performance en veiligheid voldeed, hoe kan dan op basis van dat Deloitterapport besloten worden door te gaan? (antwoord 28, 30 en 31)
De bevindingen die Deloitte heeft geconstateerd bij het aspect haalbaarheid gaven geen aanleiding om te twijfelen of de SVB in staat was om op 1 januari 2015 een werkend ICT-systeem te hebben. Deloitte heeft de haalbaarheid vastgesteld aan de hand van het ict ontwikkel-, test- en beheerproces.
Wat is de stip op de horizon die plateau 2 en 3 binnen bereik moet brengen? Wat zijn de functionaliteiten die nog opgenomen moeten worden in plateau 2 en 3, en wanneer zijn deze klaar? (antwoord 29)
Zoals aangegeven bij antwoord 1 is er een overzicht van zaken die in de eerste helft van 2015 worden aangepakt. In het algemeen overleg met uw Kamer over het trekkingsrecht pgb van 3 maart jl. heb ik toegezegd om voor deze zomer in overleg met betrokken partijen een verbeterplan op te stellen en de Kamer daarover te informeren. Bij dit plan staan verbeteringen voor de budgethouders centraal. Eventuele quick wins worden ondertussen gerealiseerd.
Kunt u duiden, gegeven dat het in de advisering zeer ongebruikelijk is in een opdrachtformulering een expliciete opsomming op te nemen van zaken die niet mogen worden onderzocht, waarom dat hier toch nodig werd geacht, en door wie (VWS of SVB) deze beperkingen zijn toegevoegd?
Zoals eerder toegelicht in de antwoorden op de kamervragen van 27 februari jl. (antwoord 30) zijn er in de opdrachtformulering geen zaken expliciet van het onderzoek uitgesloten. De doelstelling van het onderzoek was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid om op 1 januari 2015 een werkend systeem te realiseren dat qua performance en veiligheid voldoet.
Is onderdeel van de businesscase niet juist de vraag of met het in te voeren trekkingsrecht daadwerkelijk fraude wordt bestreden? Zo nee, waar hoort dat dan thuis? Is van te voren goed nagedacht waar het IT-systeem aan moest voldoen om fraude daadwerkelijk te bestrijden? Zo ja, wilt u het desbetreffende programma van eisen aan de Kamer doen toekomen?
De aanpak van fraude is vanaf de start van de ontwikkeling van het trekkingsrecht als zeer belangrijk gekenmerkt. Een belangrijke doelstelling van het trekkingsrecht is dat – behalve dat de budgetten niet meer direct op de rekening van de budgethouder staan – controles op uitbetalingen vooraf plaatsvinden. Daarmee wordt fraude vooraf tegengegaan. Het ICT-systeem van de SVB is ingericht op deze controles vooraf. Omdat de aanpak van fraude inherent is aan de systematiek van trekkingsrecht (met controles vooraf) is het niet nodig om hiervoor een apart programma van eisen voor fraudebestrijding op te stellen.
Was het feit dat de portals het terugvalscenario niet volledig ondersteunden bekend op 27 november 2014? Is het waar dat de zorgovereenkomst, de toekenningbeschikking en het benodigde budget handmatig ingevoerd moeten worden? Wanneer is dat opgelost? (antwoord 38)
De portalen zijn ingericht om het proces van controles op uitbetalingen te ondersteunen en niet ingericht op het terugvalscenario (ambtshalve accordering). Dit was bekend bij het vaststellen van dit scenario tijdens het bestuurlijk overleg met betrokken partijen (SVB, VNG en ZN) op 27 november 2014.
Het toekenningsbericht wordt digitaal aangeleverd door zorgkantoren en gemeenten. De uitwisseling tussen zorgkantoren en de SVB is volledig geautomatiseerd (via VECOZO/RINIS) en de berichten worden digitaal ingelezen en verwerkt door de SVB. In het gemeentelijke domein is deze automatiseringsgraad nog niet bereikt. De planning is om in het tweede kwartaal de berichtenstroom via het Inlichtingenbureau (RINIS) te laten verlopen. In het gemeentelijk domein kunnen gemeenten de toekenningsberichten uploaden via het portaal. De verwerking kan dan geautomatiseerd plaatsvinden.
Welke functies moeten op dit moment van Nestor nog worden overgezet op Treks? Welke functionaliteiten (die u niet cruciaal vindt (zie antwoord 41) zijn doorgeschoven naar 2015?
Het gaat hierbij vooral om functies ten aanzien van rapportage en beheer voor SVB-medewerkers, zoals het registreren van documenten en het koppelen van deze documenten aan de budgethouder.
Is het waar dat de Chief Information Officer (CIO) van VWS, doordat hij in maart 2014 zijn laatste oordeel heeft gegeven over het programma Trekkingsrecht, niet betrokken is geweest bij het bestuurlijk oordeel op 27 november 2014? Waarom is dat? Indien dat anders is, kunt u dan uw oordeel aan de Kamer kenbaar maken?
De departementale CIO heeft vastgesteld dat zijn aanbevelingen waren opgevolgd. Dit heeft hij geconcludeerd op basis van de stuurgroepstukken en door een tweewekelijks overleg met het programma Trekkingsrecht over de voortgang. Dit gaf geen aanleiding tot een nieuw CIO-oordeel, te meer daar nog een ICT-audit en een Gateway-review zouden plaatsvinden voor 1 januari 2015.
Op welke wijze heeft de CIO van VWS in maart 2014 zich een oordeel kunnen vormen over de situatie met betrekkign tot de ICT bij de SVB? Heeft hij inhoudelijk relevante informatie gevraagd aan zijn collega van SZW, of vanuit de SVB? Als dergelijke informatie niet kan worden opgevraagd, hoe kan een departementale CIO dan ooit zijn/haar werk doen bij interdepartementale ICT-projecten (waarvan er steeds meer zijn)?
De CIO van VWS geeft kaders mee aan programma's met een i-component, stelt CIO-oordelen op, toetst de opvolging daarvan en beoordeelt of er voldoende proceswaarborgen zijn, waaronder het bestaan van audits en reviews. Op basis hiervan sturen programma’s hun leveranciers aan (waaronder de SVB). De CIO heeft zich bij het opstellen van het oordeel mede gebaseerd op plannen van SVB en gekeken naar de sturing op het programma, de te realiseren functionaliteit vanuit het oogpunt van fraudebestrijding, de veiligheid en de duurzaamheid van de voorziening. In dat kader heeft de CIO onder andere geadviseerd om het ICT-systeem te toetsen op schaalbaarheid en eisen te stellen aan de technische oplossing vanuit bovengenoemde gezichtspunten. Ook heeft hij geadviseerd de verwachtingen te managen ten aanzien van het niveau van de ICT-ondersteuning begin 2015 en IT- audits te organiseren om te bezien of de door de SVB voorgestelde oplossingen voldeden aan de gestelde eisen.
Wat doet u om te voorkomen dat belastingdiensten budgethouders/zorgverleners boetes opleggen vanwege achterstand met het betalen van een voorlopige aanslag? Wat doet u om te voorkomen dat budgethouders/zorgverleners rente moeten betalen vanwege roodstaan? Bent u bereid budgethouders/zorgverleners te compenseren?
In het algemeen overleg over het trekkingsrecht pgb van 3 maart jl. heb ik nogmaals toegezegd dat ik prioriteit blijf leggen bij een tijdige uitbetaling. In schrijnende situaties gaat het Rapid Response Team direct tot betaling over zonder een toetsing aan de onderliggende stukken (zorgovereenkomst en toekenningbeschikking).Wat betreft de gevraagde compensatie verwijs ik u naar de brief die ik u op 24 maart heb gezonden.
Worden bijvoorbeeld bestandvergelijkingen gedaan tussen de GBA, administraties zorgkantoren, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), het CAK en UWV? Zo nee, zijn die voorzien?
In het herstelplan, waarover de Kamer op 24 maart jl. is geïnformeerd, is voorzien in een bestandsvergelijking tussen gegevens van de SVB en de budgetverstrekkers (gemeente en zorgkantoor). Overige bestandsvergelijkingen zijn in het kader van het herstelplan niet aan de orde. In het kader van de fraude aanpak vinden andere bestandsvergelijkingen plaats.
Ligt het, gegeven: niet zeer voor de hand dat het in alle opzichten de beste oplossing is om terug te vallen op de situatie van voor 1 januari 2015, aangevuld met een extra inspanning gericht op fraudebestrijding binnen de oude systematiek? Bent u bereid daarnaar onderzoek te laten doen door een onafhankelijke partij?
Zoals aangegeven tijdens het algemeen overleg trekkingsrecht pgb van 3 maart jl. vind ik een dergelijke terugvaloptie niet in het belang van de budgethouder. Het betekent een omschakeling voor budgethouders die opnieuw moet worden ingeregeld bij gemeenten en zorgkantoren. Met deze terugvaloptie wordt een aanpak van fraude losgelaten die op brede steun van de Kamer kan rekenen. Verder deel ik de veronderstellingen niet die aanleiding zouden geven om het huidige systeem van trekkingsrecht los te laten. Daarmee vind ik een haalbaarheidsonderzoek niet nodig.
Kunt u aangeven met hoeveel mensen het rapid responseteam is uitgebreid, zoals is toegezegd in het Algemeen overleg van 12 februari 2015?
Het Rapid Respons Team is in de afgelopen periode stapsgewijs uitgebreid naar 25 fte. Aanvullend is er binnen de SVB een capaciteit van 25 fte beschikbaar om specifiek voor dit team te worden ingezet als de situatie daartoe aanleiding geeft.
Het aanstellen van conciërges en klassenassistenten |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel conciërges en klassenassistenten zijn er sinds 1 januari 2015 aangesteld met de structurele middelen (vijftig miljoen euro) uit het Begrotingsakkoord 2014?1
Deze aanvullende structurele middelen zijn eerst begin dit jaar beschikbaar gekomen voor de scholen. Het is dan ook niet de verwachting dat deze middelen al geheel of grotendeels per 1 januari 2015 door hen zijn ingezet.
Er zijn in de bestuursakkoorden met de sectororganisaties geen afspraken gemaakt over het aantal conciërges en klassenassistenten dat met deze € 50 miljoen aangesteld zal worden. Wel zijn daarin met de sectororganisaties afspraken gemaakt over de doelen die met het totaal aan investeringen bereikt moeten worden. Bij de inzet van de € 50 miljoen voor conciërges en klassenassistenten zijn de afspraken die zijn gemaakt over meer tijd, geld en ruimte voor professionele ontwikkeling van leraren, over minder werkdruk en over het versterken van de werkgelegenheid relevant. De voortgang op de afgesproken doelen rapporteer ik regelmatig aan uw Kamer. Daarbij wordt bijgestuurd als de doelen niet worden gehaald.
Ik kan u wel cijfers verstrekken over het totaal aangesteld onderwijsondersteunend personeel en ondersteunend en beheerspersoneel (OOP/OBP). Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2. Cijfers over OOP/OBP in 2015 zijn pas in het voorjaar van 2016 beschikbaar.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van het aantal conciërges en klassenassistenten op 1 januari in de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014?
Jaarlijks publiceert het Ministerie van OCW in het voorjaar de werkgelegenheidscijfers in het onderwijs met als peildatum 1 oktober van het voorgaande jaar. Deze gegevens worden aangeleverd bij DUO door de (salarisadministrateurs van de) onderwijsinstellingen. Daarbij maakt DUO onderscheid tussen de functiecategorieën directie, onderwijsgevend personeel en OOP/OBP. Conciërges en klassenassistenten vallen onder deze laatste categorie en voor het basis- en voortgezet onderwijs zijn hierover de volgende gegevens beschikbaar (zie tabel 1).
2010
2011
2012
2013
Basisonderwijs; in fte
11,9
11,5
10,9
10,6
Basisonderwijs; in personen
19,8
19,3
18,2
17,6
Voortgezet onderwijs; in fte
20,4
20,2
19,9
19,8
Voortgezet onderwijs; in personen
27,2
26,9
26,3
26,3
De daling in OOP/OBP wordt vooral veroorzaakt door de dalende leerlingaantallen en de daarmee gepaard gaande daling van de werkgelegenheid. De ontwikkeling van de werkgelegenheidscijfers in het onderwijs met als peildatum 1 oktober 2014 zullen later dit voorjaar op www.ocwincijfers.nl beschikbaar komen, ter voorbereiding op verantwoordingsdag op de derde woensdag in mei. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren als deze cijfers beschikbaar komen.
Kunt u toelichten hoeveel uren leraren sinds 1 januari 2015 meer aan onderwijs kunnen besteden vanwege de nieuw aangestelde conciërges en klassenassistenten?2
Zoals uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, kan ik dit niet aangeven.
Het vermeende ongemak van politie en Openbaar Ministerie over de rol van de AIVD bij het onderzoek naar de ramp met de MH-17 |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel (SP), Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (GrBvK), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek», waarin naar voren komt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek naar de MH17-ramp zouden frustreren door informatie achter te houden?1
In reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek» weerspreekt het kabinet met klem dat in het onderzoek naar de vliegramp met de MH17 door de AIVD informatie wordt achtergehouden. De samenwerking binnen het onderzoek is goed. Alles is er op gericht de oorzaak van de vliegramp te achterhalen en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er ergernis bestaat bij de politie en het OM over de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het onderzoek?
Nee.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er, met een beroep op wetten en regels, informatie wordt onthouden door de AIVD die volgens de politie en het OM nodig is voor een adequaat onderzoek?
Nee.
Wanneer heeft u voor het laatst aan tafel gezeten met de politie, het OM en de AIVD om te spreken over het onderzoek naar de MH17-ramp en de praktische afhandeling af te stemmen?
Elke twee weken vindt binnen de Interdepartementale en de Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne intensief overleg plaats, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. De beide onderzoeken komen daar steevast aan de orde.
De verantwoordelijke ministers hebben minimaal één keer per week, maar in de praktijk nog vaker, contact met de leiding van respectievelijk de politie, het OM en de AIVD. Daarbij komt ook zeer regelmatig het onderzoek naar de MH17 aan de orde.
Op welke manier en hoe vaak houdt u de vinger aan de pols bij deze organisaties ten aanzien van het onderzoek?
Het OM onderzoek naar de ramp vindt plaats in het kader van het JIT en is onafhankelijk. De Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne bespreekt elke twee weken de door het kabinet te nemen stappen met betrekking tot de afwikkeling van de MH17, daarbij komt ook de voortgang van de onafhankelijke onderzoeken aan bod voor zover relevant voor het kabinet.
Bent u bereid, als u geen signalen hebt ontvangen over ergernis, zo snel mogelijk in overleg te treden met de genoemde organisaties om eventuele onduidelijkheden of frustraties weg te nemen?
Alle genoemde organisaties hebben duidelijk uitgesproken dat er goed wordt samengewerkt en dat er geen sprake van is dat de AIVD informatie achterhoudt. Een nader overleg over eventuele onduidelijkheden of frustraties is dan ook niet aan de orde.
Kunt u, gezien het belang en de urgentie van het onderzoek, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
De brandveiligheid van windmolens |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over de brand in de windturbine in Ooltgensplaat en de brandveiligheid van windmolens?1
Ja.
Is het waar dat er diverse onderzoeken, waaronder een onderzoek van de gemeente Rotterdam, naar de oorzaken van de brand en eventuele verbetermaatregelen nog niet zijn afgerond? Zo ja, welke redenen liggen eraan ten grondslag dat deze onderzoeken nog niet zijn afgerond? Kunt u inzicht geven in welke onderzoeken er momenteel gaande zijn en op welke termijn deze naar verwachting afgerond zullen zijn?
Politie Rotterdam Rijnmond, het Nederlands Forensisch Instituut, de brandweer van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben onderzoeken uitgevoerd op de ongevalslocatie en aan het restant van de windturbine. Verder zijn tientallen getuigen gehoord en is documentatie in beslag genomen.
Het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut moet inzicht geven in de oorzaak van de brand. Momenteel werkt het Nederlands Forensisch Instituut aan haar rapportage.
Zodra de resultaten van het forensisch onderzoek bekend zijn, naar verwachting voor de zomer, ronden de brandweer van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid hun rapportages af, naar het brandverloop en de repressieve inzet respectievelijk de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Publicatie van de rapportages volgt zo spoedig mogelijk, voor zover het Openbaar Ministerie dit niet bezwaarlijk acht vanwege de strafrechtelijke aspecten.
Heeft u sinds de brand al maatregelen genomen om de veiligheid van windturbines te vergroten? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De windenergiebedrijven zijn verantwoordelijk voor de veiligheid in en rond de windturbines. Binnen de Nederlandse Windenergie Associatie NWEA werken commissies en werkgroepen voortdurend aan de verbetering van voorschriften en veiligheidsregels. Deze zijn opgenomen in een sectorbrede arbocatalogus windenergiebedrijven (http://windenergiebedrijven.dearbocatalogus.nl).
In afwachting van de uitkomsten van het bij 2 genoemde onderzoek hebben leden van de Nederlandse Windenergie Associatie NWEA nogmaals kritisch gekeken naar de veiligheid bij windturbines. Omdat de uitkomsten van het onderzoek naar de brand echter nog niet beschikbaar zijn, is het nog niet mogelijk om specifieke verbeteracties te ondernemen.
Gaat u uw eerdere toezegging nakomen om de Kamer te voorzien van de uitkomsten van de onderzoeken en uw reactie daarop?
Ja. Over afronding van de onderzoeken, de eventuele adviezen die daaruit voortvloeien en onze reactie daarop, zal de Kamer geïnformeerd worden.
Het bericht dat een grootmoeder is beboet omdat ze op haar kleinkinderen paste |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat een bijstandsgerechtigde is beboet omdat ze op haar kleinkinderen paste?1
De Participatiewet is gedecentraliseerd aan colleges van burgemeester en wethouders. Ik kan mij dan ook niet mengen in individuele zaken. Het betreft hier een kwestie tussen een gemeente en een bijstandsgerechtigde.
In het algemeen geldt dat grootouders natuurlijk op hun kleinkinderen mogen passen als zij een bijstandsuitkering ontvangen. Daarbij staat voorop dat het primaire doel van de bijstand is, het weer zelf kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De oppaswerkzaamheden mogen dan ook niet in de weg staan van het vinden en accepteren van werk.
In dit kader is het van belang op te merken dat er een verschil is tussen af en toe op de kleinkinderen passen of zoveel op de kleinkinderen passen dat dit als werk kan worden beschouwd. De bijstandsgerechtigde dient dan ook te allen tijde te melden als zich feiten en omstandigheden voordoen waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit is de zogenaamde inlichtingenplicht. Het is aan gemeenten om in het individuele geval en de individuele omstandigheden te oordelen of oppasactiviteiten gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Ik vertrouw erop dat gemeenten hier een gedegen afweging over maken.
Bent u het met de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam eens dat het oppassen op de kleinkinderen kan worden gezien als geld waardeerbare arbeid? Zo ja, waarom?
Zoals gesteld in het antwoord op de eerste vraag, ga ik niet in op het individuele geval waar u naar vraagt. Daarbij is in deze zaak hoger beroep ingesteld.
Als het gaat om het begrip «op geld waardeerbare arbeid» verwijs ik naar de uitspraken hierover door de hoogste rechter, de Centrale Raad van Beroep. In 2011 heeft de Raad geoordeeld dat in de toen voorliggende zaak oppaswerkzaamheden gelet op de aard, de omvang, de duur en het structurele karakter daarvan, als op geld waardeerbare arbeid moest worden aangemerkt.2 Hieruit volgt dat de aard, duur en omvang van de werkzaamheden en of deze al dan niet structureel zijn, bepalen of er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Dat is ook het geval bij werkzaamheden die in de huiselijke/familiaire sfeer (kunnen) plaatsvinden. Het is aan de gemeente om in individuele gevallen te beoordelen of er gevolgen zijn voor de bijstand.
Vindt u het een wenselijke situatie als opa’s en oma’s die in de bijstand zitten niet meer op hun kleinkinderen mogen passen? Deelt u de mening dat bijstandsgerechtigden bij de sociale dienst moeten melden als ze op hun kleinkinderen passen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke wettelijke basis is er voor het aanmerken van oppassen op de kleinkinderen als werkzaamheden? Hoe verhoudt dat zich tot bijvoorbeeld vrijstelling van de sollicitatieplicht vanwege een nekhernia?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 bepalen de aard, omvang en duur van werkzaamheden of er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Af en toe oppassen op de kleinkinderen zal doorgaans geen gevolgen hebben voor de bijstandsuitkering van grootouders. Een vrijstelling van de sollicitatieplicht verandert niets aan de inlichtingenplicht die geldt voor bijstandsgerechtigden. Alle feiten en omstandigheden die zich voordoen en waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, dienen gemeld te worden bij de gemeente.
Hoe past het beboeten van grootouders die op de kleinkinderen letten, in de kabinetsvisie op de participatiesamenleving?
In de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik reeds aangegeven dat bijstandsgerechtigden uiteraard op hun kleinkinderen kunnen passen. Dit vind ik een groot goed dat past bij een betrokken samenleving. Dat sluit echter niet uit dat mensen die beroep doen op de bijstand naast rechten ook plichten hebben. Bijstandsgerechtigden moeten er alles aan doen om zo snel mogelijk weer onafhankelijk te worden van deze voorziening. Als zij niet voldoen aan de inlichtingenplicht of andere verplichtingen, dan is het logisch dat daar gevolgen aan worden verbonden met inachtneming van individuele omstandigheden. Maatregelen en sancties zijn van belang om de solidariteit en houdbaarheid van de sociale zekerheid te waarborgen.
Deelt u de mening dat de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving leidt tot disproportioneel harde straffen? Zo ja, komt er een aanpassing? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 16 december 2014 aan de Tweede Kamer aangegeven dat door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aanpassing van de Fraudewet, de socialezekerheidswetten en het Boetebesluit socialezekerheidswetten noodzakelijk is.3 Op 9 februari heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning van de aanpassing van wet- en regelgeving.4
Het bericht “Sociale Dienst eist van huisartsen dossier op” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sociale Dienst eist van huisartsen dossier op»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat enkele huisartsen in een rondetafelgesprek met de Eindhovense wethouder van Jeugd en onderwijs verklaard hebben dat zij, en hun patiënten, in enkele gevallen onder druk zijn gezet door de lokale sociale dienst om (delen van) hun medisch dossier te overleggen?
Deze zaak is primair de verantwoordelijkheid van de gemeente Eindhoven. Vandaar dat ik dan ook verwijs naar de beantwoording van raadsvragen over het zelfde onderwerp door het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven. Onderstaande link betreft een verwijzing naar deze antwoorden.
Uit het antwoord kan worden afgeleid dat het in deze casus niet ging om het opvragen van medische dossiers, maar om een verklaring van de huisarts in het kader van de Participatiewet. Het college van burgemeester en Wethouders is van oordeel dat haar handelwijze past binnen de huidige wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat deze handelwijze indruist tegen de huidige wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bericht dat vooral cliënten onder druk worden gezet, onder dreiging van juridische stappen of het stopzetten van hun uitkering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mensen in een financieel kwetsbare positie op deze wijze op ontoelaatbare wijze onder druk worden gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid na te gaan om welke ambtenaren het gaat, om hen hierop aan te spreken, en waar nodig maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat, als dit in Eindhoven voorkomt, deze praktijken mogelijk ook elders in het land plaatsvinden? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dit gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u verder nemen om te voorkomen dat dit soort zaken plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een gedetineerde een drone heeft binnengesmokkeld en laat vliegen binnen de penitentiaire inrichting |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het filmpje gezien waarin een gedetineerde een drone laat vliegen binnen een penitentiaire inrichting?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze beelden zijn opgenomen in de Extra Beveiligde Inrichting te Vught? Indien dat niet het geval is: in welke inrichting is dit filmpje dan wel opgenomen?
Deze beelden zijn niet opgenomen in de Extra Beveiligde Inrichting te Vught. Zij zijn evenmin opgenomen door een gedetineerde of vanuit een operationele inrichting. Het betreft hier beelden van een drone in de voormalige penitentiaire inrichting De Blokhuispoort te Leeuwarden. Het gebouw van deze voormalige penitentiaire inrichting is thans in gebruik als een bedrijvencentrum. Het is aan de eigenaar van dit bedrijvencentrum om het filmen in zijn pand al dan niet toe te staan. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de hier mogelijk aan verbonden risico’s.
Kunt u bevestigen dat deze beelden zijn genomen door een gedetineerde in een penitentiaire inrichting?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de antwoorden op de vorige twee vragen bevestigend luiden, kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een gedetineerde in de gelegenheid is een drone te bestellen binnen de inrichting, deze te laten rondvliegen, dit te filmen en ook nog beeldmateriaal hiervan te verspreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de antwoorden op de vragen 2 en 3 ontkennend luiden, kunt u aantonen dat deze beelden zijn opgenomen in een inrichting die niet meer in gebruik is?2 Om welke inrichting gaat het en is deze inrichting vrij toegankelijk voor een ieder die daarin wil filmen? Welke risico’s behelst dat laatste volgens u, gelet op dit voorval?
Zie antwoord vraag 2.
Het TTIP- vrijhandelsverdrag en het Nederlandse zorgstelsel (Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag/Transatlantic Trade and Investment Partnership) |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «TTIP: Transatlantic trade deal text leaked to BBC»?1
Ja.
Klopt het dat de EU in het TTIP-vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS stelt dat zij «het recht voorbehoudt om iedere noodzakelijke maatregel te nemen met betrekking tot gezondheidsdiensten, die publieke financiering ontvangen»? Zo ja, wat betekent dit concreet voor ons zorgstelsel?
Ja, in het TTIP concept-vrijhandelsverdrag stelt de EU dat zij «het recht voorbehoudt om iedere noodzakelijke maatregel te nemen met betrekking tot gezondheidsdiensten, die publieke financiering ontvangen». Dit is een standaard voorbehoud dat de EU in haar vrijhandelsakkoorden heeft om onder meer gezondheidsdiensten te beschermen. Hierdoor kunnen EU Lidstaten zelf bepalen hoe zij hun publieke diensten inrichten. Zo kunnen de lidstaten bijvoorbeeld in de gezondheidszorg er voor kiezen het systeem geheel publiek te laten zijn of exclusieve rechten te verlenen aan private aanbieders. Concreet betekent dit dat de EU in TTIP geen verplichtingen zal aangaan op het gebied van de publieke gezondheid en de gezondheidszorggezondheidszorg.
Bovenstaande werd onlangs ook bevestigd door Europees Commissaris Cecilia Malström en US-Trade Representative Michael Froman in een gezamenlijke verklaring over publieke diensten (http://europa.eu/rapid/press-release_STATEMENT-15–4646_en.htm)
In hoeverre bent u bekend met de zorg van politieke partijen in Groot-Brittannië, waaronder UKIP, dat de EU buitenlandse organisaties in staat stelt – door middel van het TTIP-verdrag – om nationale overheden aan te klagen wanneer die als autonoom land hun zorgsysteem vormgeven?
De zorg van UKIP en andere politieke partijen in Groot-Brittannië is mij bekend. Zij werpen de vraag op of TTIP in de praktijk kan leiden tot hoge juridische (schade)claims als een overheid bijvoorbeeld besluit om een private dienst (weer) publiek te maken.
Investeerders kunnen aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investeringsbescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau.
In de TTIP onderhandelingen ijvert Nederland voor maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Bent u van plan verschillende opt-outs te realiseren, waardoor onder andere de organisatie van het Nederlandse zorgstelsel een nationale aangelegenheid blijft, en niet bepaald kan worden door de EU? Zo neen, waarom niet?
Zoals hierboven is beschreven, staat het de EU-Lidstaten vrij om hun publieke diensten vorm te geven zoals zij dat wensen. Opt-outs zullen daarom niet nodig zijn. Het EU-werkingsverdrag stelt verder in art. 168 dat gezondheidszorg een nationale aangelegenheid is met alleen aanvullende bevoegdheden van de EU. Dat wil zeggen dat de overheid zelf het zorgsysteem inricht binnen de kaders van de EU-richtlijnen zoals bijvoorbeeld de Patiëntenrichtlijn en de Schaderichtlijn. Nederland zal hier scherp op blijven toezien om belangrijke waarborgen over de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van de zorg te blijven hanteren.
Bent u bereid binnen het Nederlandse zorgstelsel meer individuele keuzevrijheid te realiseren, waardoor de nominale premie daalt, het eigen risico kan zakken en de zorg betaalbaarder wordt? Zo neen, waarom niet?
De kaders van de zorg worden door de Nederlandse politiek gesteld. De Nederlandse politiek gaat bijvoorbeeld over de omvang van het pakket. De Nederlandse politiek kan besluiten tot verkleining van het basispakket (met als uitzondering een aantal voorzieningen zoals verloskundige zorg en kraamzorg). Ook de hoogte van het verplicht eigen risico en het vrijwillig eigen risico worden door de Nederlandse politiek bepaald.
Het bericht ‘Hulp stelt DNA-bank enigszins teleur’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hulp stelt DNA-bank enigszins teleur»?1
Ja.
Is het waar dat ongeveer de helft van de Nederlandse gemeenten de afgelopen jaren niet reageerde op oproepen van het Landelijk Bureau Vermiste Personen om aan te geven waar op hun grondgebied onbekende doden begraven liggen?
Ja.
Wat kunnen redenen zijn voor gemeenten om niet mee te werken aan het project DNA-databank Vermiste Personen? Welke maatregelen neemt u om deze bezwaren weg te nemen?
Uit de reacties van de gemeenten die wel hebben gereageerd op de oproep van het Landelijk Bureau Vermiste Personen kan worden afgeleid dat er bij gemeenten sprake is van onbekendheid met het opgraven van begraven personen. Het beter informeren van gemeenten over het belang van identificatie, de relevante wetgeving, de procedures en de rol van betrokkenen (burgemeester, begraafplaatsbeheerder, NFI, Politie) zou de medewerking van gemeenten kunnen bevorderen. Voor dit doel is een brochure uitgebracht door de politie, het NFI en mijn ministerie getiteld «Vaststellen van de identiteit van een Nomen Nescio».2
Een andere reden waarom gemeenten niet hebben gereageerd kan zijn dat de administratie van onbekende doden niet altijd op orde is. De oproep die is gedaan betrof het verstrekken van inzicht in alle begraven onbekenden van voor 2010. Na de Tweede Wereldoorlog is de administratie eerst met de hand vastgelegd. Vervolgens zijn er verschillende geautomatiseerde systemen gebruikt.
Ik verwijs u in dit verband tevens naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat identificatie van vermiste personen ook na vele jaren van groot belang is voor nabestaanden?
Ja. Identificatie van vermiste personen is de laatste kans voor achterblijvers om de onzekerheid over het lot van hun dierbare weg te nemen. Dit kan van groot belang zijn voor de verwerking van het verdriet van de achterblijvers.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bevorderen dat gemeenten alle medewerking verlenen aan het Landelijk Bureau Vermiste Personen?
Ja, gelet op het grote belang van identificatie van vermiste personen wil ik samen met de VNG bezien hoe de medewerking door gemeenten nog verder bevorderd kan worden.
Mogelijke terugkeer van het standenonderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat klopt er van het oordeel van onderwijssocioloog Jungbluth dat arm en rijk elkaar haast niet meer tegenkomen op school?1 Indien dit in belangrijke mate niet het geval mocht zijn, op welk onderzoek baseert u dan dit oordeel?
Toegankelijk onderwijs waarin iedere leerling, ongeacht zijn afkomst, de kans krijgt zijn talenten te benutten, is voor ons van grote waarde. Het is voor de kansen van leerlingen niet gunstig als de populatie van scholen een afspiegeling worden van maatschappelijke scheidslijnen naar inkomen of opleiding van ouders. Op dit moment zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om te beoordelen of er sprake is van een toenemende segregatie naar inkomen van de ouders in het onderwijs, zoals de heer Jungbluth stelt. In de onderwijsadministratie van DUO wordt het inkomen van de ouders niet systematisch bijgehouden. Wij achten dat ook geen taak van DUO.
Wij nemen de signalen van de heer Jungbluth zeer serieus en de toegankelijkheid van het stelsel heeft daarom onze volle aandacht en volgen wij op de voet, in het bijzonder de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Daarnaast gaan we zowel de behaalde eindprestaties van leerlingen in het po en vo, als ook het in bereikte onderwijsniveau in het vo, naar sociaal economische status structureel volgen op de nieuwe website Onderwijs in Cijfers. In 2011 heeft het CBS laten zien dat hoe hoger de sociaaleconomische status van de ouders, hoe vaker de kinderen een inschrijving in het ho hebben (gehad). Het CBS zal op ons verzoek dit onderzoek in 2016 herhalen.
Hoe beoordeelt u het dat het armste kwart van de leerlingen (met ouders met een jaarinkomen lager dan € 37.000) in vergelijking met leerlingen uit het rijkste kwart (ouders met een jaarinkomen van meer dan € 68.000) vier keer zoveel kans loopt om rond zijn zestiende op een onderwijsniveau te zitten lager dan de mavo?
Het is bekend dat er een sterk verband is tussen het inkomen van ouders en hun hoogst genoten opleidingsniveau. Daarnaast is bekend dat het opleidingsniveau van de ouders grote invloed heeft op het opleidingsniveau van hun kinderen.
Wij vinden het belangrijk dat alle leerlingen hun talenten volledig kunnen ontplooien op de onderwijssoort die bij hun talenten past, onafhankelijk van het inkomen of opleidingsniveau van hun ouders. Om leerlingen kansen te geven steunen wij scholen om onderwijsachterstanden weg te werken, investeren we in overgangen in het onderwijs en bewaken we de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Welke stappen heeft u gezet en gaat u zetten om te waarborgen dat het Nederlandse onderwijs eindelijk wèl gaat functioneren als een echte emancipatiemotor?
Uit cijfers van de OECD (2012) blijkt dat in Nederland ongeveer 45% van de volwassenen hetzelfde opleidingsniveau als hun ouders heeft. Ongeveer 10% heeft een lager opleidingsniveau dan hun ouders, maar ongeveer 45% heeft een hoger opleidingsniveau dan zijn of haar ouders. Wij zijn er trots op dat deze opwaartse mobiliteit in Nederland mogelijk is en zetten met kracht het ingezette beleid voort om sociale stijging via het onderwijs mogelijk te maken.
Daarnaast plegen we extra inspanningen om scholen te helpen. Zo zijn er diverse methoden ontwikkeld die de leerprestaties van kinderen met een niet-Nederlandstalige achtergrond proberen te verbeteren. Daarnaast worden er extra middelen ingezet om leerlingen met een achterstand kansen te geven, zowel op landelijk niveau (zoals de gewichtenregeling, impulsregeling primair onderwijs, leerplusarrangement) als via de gemeenten (extra investering van € 95 miljoen in de kwaliteit van vve in de G37).
Biedt het gegeven dat de 20% best presterende scholen die achterstandsleerlingen wèl verder krijgt, u aanknopingspunten om de ongelijke kansen binnen het Nederlandse onderwijs tegen te gaan?
Wij stimuleren scholen om van elkaar leren. Dit past in een permanente cultuur van verbetering in het onderwijs. Dit geldt ook voor scholen met veel achterstandsleerlingen. Zo kreeg basisschool ’t Mozaïek in Roermond het predicaat Excellente School toegekend. Deze school heeft 55% gewogen leerlingen met veel taalachterstanden waarbij Nederlands meestal niet de thuistaal is. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat andere scholen leren van de aanpak van excellente scholen (zie www.excellentescholen.nl).
Deelt u de analyse van de heer Jungbluth dat het cruciaal is om achterstandsleerlingen vooruit te helpen, dat leerkrachten beter worden?
Onderzoek laat zien dat goede leerkrachten leerwinst en hogere leerprestaties boeken met hun leerlingen. Wij zijn het dan ook met de heer Jungbluth eens dat de kwaliteit van de leraar een belangrijke factor is in het onderwijs, ook voor achterstandsleerlingen.
Leerlingen hebben er baat bij als leraren de lessen goed afstemmen op onderlinge verschillen in ontwikkeling. Dat geldt vooral voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De Inspectie van het Onderwijs stelt in het Onderwijsverslag al jaren dat het voor leerlingen echter niet vanzelfsprekend is dat lessen worden afgestemd op hun ontwikkeling. Veel leraren hebben moeite om goed te differentiëren naar de individuele leerbehoeften van hun leerlingen en in hun lessen op een planmatige wijze aan te sluiten bij het niveau en tempo van de leerlingen.
Om daarin verandering aan te brengen gaan we door met extra aandacht voor de begeleiding van starters. In de afspraken uit het bestuursakkoord po en het sectorakkoord vo staat dat alle schoolbesturen gaan zorgen voor een planmatige begeleiding van starters (ook op basis van een jaarlijkse vaardigheidsmeting in het po). Daarnaast zijn er in de cao’s afspraken gemaakt over extra uren voor verdere professionalisering bij startende leraren. Ook de ervaren leraren vragen onze aandacht. Zo is het bestuursakkoord po afgesproken dat de vaardigheden van leraren in beeld worden gebracht en zijn in het bestuursakkoord mbo afspraken gemaakt over verdere professionalisering van het onderwijsgevende personeel. Daarnaast is eind 2014 de pilot «Excelleren door differentiëren» in het po en vo gestart. Halverwege 2015 hopen we daarmee een praktische toolbox van vakspecifieke uitwerkingen en benaderingen te hebben waarmee leraren hun lessen meer of beter kunnen afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Ten slotte is er volop aandacht voor differentiëren met behulp van ICT in het ICT-doorbraakproject.
Welke stappen heeft u gezet en gaat u zetten om de kwaliteit van de leraren te verbeteren?
Vanwege het grote belang van goede leraren hebben wij, voortbouwend op het Regeerakkoord, het Nationaal Onderwijsakkoord en de Lerarenagenda, in de sectorakkoorden voor het po, vo en mbo een aantal afspraken gemaakt over de kwaliteit van leraren (zie ook antwoord op vraag2. In de Lerarenagenda zijn verschillende maatregelen opgenomen om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van lerarenopleidingen te vergroten. Zo zijn er landelijke kennistoetsen ingevoerd, wordt er gestart met een afstuurrichting speciaal gericht op het beroepsonderwijs, bieden we ruimte voor scholen met ambitie door de voorlopersaanpak en hebben we in beeld gebracht hoe scholen en lerarenopleidingen hun onderlinge relaties kunnen verbeteren.
Schoolbesturen in po en vo zetten via hun wervings-, selectie-, en scholingsbeleid in op breed samengestelde schoolteams. Voor het po gaat het om meer leraren met wo-bachelor, hbo-master of universitaire master (30 procent in 2020). Voor het vo zetten besturen in op meer (50 procent in 2020) hbo- en wo-masteropgeleide docenten. Specifiek voor de bovenbouw van het vwo zetten we in op meer wo-masteropgeleide docenten (80–85 procent in 2020). Wij stellen hiervoor extra middelen ter beschikking via een verhoging van de lerarenbeurs, uitbreiding van (academische) opleidingsscholen en via de prestatiebox.
Met de ontwikkeling van het lerarenregister willen we, samen met de beroepsgroep, duurzaam borgen dat leraren hun bekwaamheid systematisch bijhouden en ontwikkelen en daarover verantwoording afleggen. In 2017 zijn alle leraren ingeschreven in het lerarenregister, krijgt het register een wettelijke status en krijgt de registratie een civiel effect: alleen de leraren die zich geregistreerd hebben, mogen onderwijs geven.
Het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen |
|
Roelof Bisschop (SGP), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat onder meer bij de stadsdeelkantoren in de gemeente Amsterdam pasfoto’s voor identiteitsdocumenten kunnen worden gemaakt?1
Ja.
Weet u of er meer gemeenten zijn die een dergelijke faciliteit aanbieden of overwegen dit te doen?
Het is mij bekend dat er meerdere gemeenten zijn waar een burger in of in de onmiddellijke nabijheid van het gemeentehuis een pasfoto kan laten maken.
Hoe verhouden zulke voornemens zich tot uw eerdere uitspraken in de Kamer en in de richting van de fotobranche dat er geen voornemens zijn om het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen mogelijk te maken, zoals ook gevraagd is in de motie-Knops c.s. over dit thema?2
Deze vorm van dienstverlening is daar niet strijdig mee. De betreffende gemeenten kunnen een fotohokje in het gemeentehuis (laten) plaatsen dan wel bieden een fotograaf de ruimte om in het gemeentehuis te opereren; de huidige regelgeving staat dat niet in de weg. Het staat aan burgers vrij te beslissen waar zij hun foto laten maken. Op de website van de gemeente Amsterdam wordt zelfs expliciet gemeld dat als een burger zeker wil weten dat zijn foto aan de gestelde eisen voldoet, hij naar de professionele fotograaf moet gaan.
Behoort het maken van pasfoto’s tot de taken van de gemeente?
Er is geen sprake van het maken van pasfoto’s door gemeenten. Gemeenten zijn wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van de in te nemen gezichtsopnames. Daarvoor heb ik de zogenaamde fotomatrix beschikbaar gesteld, welke te raadplegen is op de website van Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG, zie onderstaande link3) en op rijksoverheid.nl. Uitgevende instanties, fotografen en burgers kunnen deze fotomatrix gebruiken om te controleren of een pasfoto aan de gestelde eisen voldoet. De fotomatrix wordt veel gebruikt, op rijksoverheid.nl wordt deze zo’n 6.000 keer per maand gedownload. De gemeente beschikt over hulpmiddelen om de eisen van de foto te controleren. Het digitaliseren van een analoge foto door een gemeente levert kwaliteitsverlies op. Ontwikkelingen zoals het geautomatiseerd verifiëren van documenten (zoals zich dat bijvoorbeeld bij grenscontroles ontwikkeld, waarbij ook de foto geautomatiseerd wordt geverifieerd) hebben ervoor gezorgd dat ik momenteel nadenk over de verbetering van de kwaliteit van de foto. Het spreekt voor zich dat indien een foto niet aan de vereiste kwaliteitscriteria voldoet, dat van invloed is op de betrouwbaarheid van geautomatiseerde verificatie.
Zijn er ontwikkelingen rond bijvoorbeeld veiligheid die het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen noodzakelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is de kwaliteit van de pasfoto’s gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over het maken van foto’s op gemeentehuizen in het licht van concurrentie met de particuliere fotobranche? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?
De exploitatie van fotohokjes levert in zijn algemeenheid concurrentie op voor de fotobranche, of die nu binnen of buiten de gemeentelijke muren plaatsvindt. Het is aan de burger om zijn foto bij de vakfotograaf dan wel in een pasfotohokje te laten maken. Van belang is dat aangeleverde foto’s aan de gestelde eisen voldoen; de wijze waarop de foto’s tot stand komen, is daarvoor niet relevant. Ik zie dan ook geen reden hierover in gesprek met gemeenten te gaan. Zoals in het voorgaande is gemeld, onderzoekt mijn ministerie wel mogelijkheden voor het verbeteren van de kwaliteit van de foto’s.
Bent u bereid om met de gemeenten in gesprek te gaan of het maken van pasfoto’s wel tot de gemeentelijke taken behoort en niet leidt tot oneerlijke concurrentie?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat extremistische sjeiks welkom zijn in Utrecht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht: haatpredikers welkom»?1
Ja.
Klopt het dat de bijeenkomst in Utrecht, waar onder andere ook de Saoedische prediker Al-Hakeem bij aanwezig zal zijn, toch doorgang vindt?
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Bent u bekend met het gegeven dat Al-Hakeem een virulente geweldsprediker is die stelt dat afvalligen en critici van de islam gedood dienen te worden en vrouwen genitaal moeten worden gemutileerd?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden.
In hoeverre begrijpt u dat het binnenlaten van Saoedische geweldspredikers niets bijdraagt aan het tegengaan van radicalisering en extremisme?
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. Een van de maatregelen die hierbij genoemd is, is het weigeren van een visum voor predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f). Uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, zijn zoals ik aan uw Kamer heb gemeld in de brief van 3 maart 2015 niet welkom. Voor de nadere uitwerking van maatregel 20f verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Kunt u aangeven waarom van geweldspredikers die zouden spreken in Rijswijk wel het visum is ingetrokken en waarom dat bij deze geweldsprediker blijkbaar niet gebeurt?
Deze afweging was niet aan de orde. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Bent u bereid de burgemeester van Utrecht wakker te maken, hem te wijzen op het tot geweld oproepende karakter van de boodschap van Al-Hakeem en te zorgen dat het «gala» alsnog wordt afgeblazen? Zo neen, waarom niet?
Het evenement heeft reeds plaatsgevonden. De locatie-eigenaar heeft aanvankelijk het huurcontract ontbonden, mede op basis van de ontstane ophef. Er was geen strafrechtelijke grond om dit evenement te verbieden. De locatie-eigenaar heeft uiteindelijk besloten de locatie voor het evenement alsnog ter beschikking te stellen.
Bent u bereid, behalve de geweldspredikers, ook organisaties die deze figuren (blijven) uitnodigen aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten, is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Wat betreft eventuele maatregelen tegen organisaties geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
De uitvoering van het persoonsgebonden budget (pgb) in de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor intensieve kindzorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de uitvoering van het pgb in de Zvw voor intensieve kindzorg (IKZ) in sommige situaties hapert? Welke signalen heeft u hierover ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het?
Signalen die mij bereiken, zijn als volgt samen te vatten:
Daar waar uit de melding blijkt dat een verzekerde er zelf niet uitkomt met zijn zorgverzekeraar of gemeente, zorg ik ervoor dat het signaal bij het Signaalpunt Juiste Loket komt dat ik heb ingesteld om «tussen wal en schip»-situaties op te pakken;
Ik heb dit signaal aangekaart bij ZN en Per Saldo. Sommige zorgverzekeraars bieden de mogelijkheid om, als in het budgetplan flexibele inzet van zorg is voorgesteld, ook bij de declaratie meer flexibiliteit toe te passen tussen de zorgvormen. Dat neemt niet weg dat verpleging en verzorging aparte door de NZa beschreven prestaties zijn die in principe apart gedeclareerd moeten worden. Ik bekijk op dit moment met partijen op welke wijze de bekostiging van de verpleging en verzorging, inclusief intensieve kindzorg, vanaf 2016 vormgegeven zal worden. Ik neem dit signaal daarbij mee. Bovendien bekijk ik samen met partijen of een praktische oplossing kan worden gevonden, totdat de wijze van bekostiging is aangepast.
Zoals ook met uw Kamer besproken tijdens het AO Intensieve kindzorg op 2 april jl. leidt een tarief van € 20 per uur tot een behoorlijk salaris. Als een zorgverlener 40 uur per week werkt, ontvangt hij daarmee bruto een modaal inkomen. Het gaat dan ook niet zozeer over de hoogte van het tarief; wel ontvangen bestaande budgethouders op dit moment in sommige gevallen een hoger bedrag. Zij gaan daardoor terug in de hoogte van hun budget. Ik kan me goed voorstellen dat dat lastig is voor de budgethouders die daarmee te maken krijgen. Daarom hebben de Minister en ik eind vorig jaar gekozen voor een overgangstermijn tot 1 mei 2015, om mensen de tijd te geven hun bestaande contracten aan te passen. Verzekerden hebben daarmee de tijd gekregen om zich op de verandering voor te bereiden.
Ten aanzien van de AWBZ bestond reeds het voornemen om het niet-professionele tarief te evalueren. Zoals al eerder aan uw Kamer aangegeven, zullen wij het niet-professionele tarief in de Zvw daarin meenemen.
Ik heb zorgverzekeraars eind vorig jaar aangesproken op de voorgenomen kortingen in verband met enkele kwetsbare groepen. ZN heeft op basis daarvan aan haar leden een oproep gedaan om aandacht te hebben voor individuele situaties, met name waar het gaat om de kwetsbaarste cliënten. Zorgverzekeraars hebben vervolgens zelf een afweging gemaakt wat zij hiermee doen. Ik heb van ZN begrepen dat zorgverzekeraars welwillend hebben gereageerd op de oproep om iedere situatie goed te bekijken. Ik heb geen inzicht in of dit betekent dat er in geen enkele situatie meer een korting is toegepast bij intensieve kindzorg. In algemene zin geldt dat, als een verzekerde van mening is dat de zorgverzekeraar hem onvoldoende budget biedt om de zorg goed te kunnen inkopen, hij zijn zorgverzekeraar daarop kan aanspreken. De reguliere klachten- en geschillenregeling is, zo nodig, van toepassing.
Hierover heb ik intensief contact met uw Kamer.
Is u bekend dat declaraties in tijdseenheden moeten worden ingevuld, terwijl veel ouders van kinderen met Intensieve kindzorg met vaste maandbedragen werken, zoals dat in de AWBZ mogelijk was? Hoe verhoudt dit zich tot uw opvatting dat de minutenregistraties in de zorg moeten worden afgeschaft?
Ik heb veel bewondering en waardering voor ouders die zelf een deel van de zorg op zich nemen, als hun kinderen een intensieve zorgvraag hebben. Ik deel dan ook zeker met u dat dat mogelijk moet zijn met een Zvw-pgb. Daarbij moeten administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt worden. Wel is het zo dat de keuze om zelf het beheer te hebben over een pgb onvermijdelijk administratieve lasten met zich meebrengt.
In antwoord op Kamervragen van de leden Keijzer en Bruins Slot heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de wijze waarop is omgegaan met het geconstateerde knelpunt rond minutenregistratie.1
Zoals in de beantwoording van die vragen aangegeven, is in overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo besproken dat de minutenregistratie voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Daarmee worden de administratieve lasten voor verzekerden verlaagd.
Hoe verhoudt dit zich tot uw streven om onnodige administratieve lasten zoveel mogelijk te voorkomen en administratieve lasten terug te brengen tot een niveau dat passend is voor het doel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn dat ouders zelf gespecialiseerde kindzorg aan hun kind kunnen geven, zonder dat daar ingewikkelde administratieve lasten bij komen, en dat voor het declareren van het pgb in de Zvw ook gewerkt moet kunnen worden met vaste maandbedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat mogelijk te maken? Wanneer kunnen maandbedragen worden ingediend?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke concrete veranderingen in de praktijk hebben mensen die een pgb voor IKZ krijgen per 2015 te maken gekregen betreffende administratie en organisatie, en financiële aspecten?
De veranderingen die gepaard gaan met de overheveling van de verpleging en verzorging van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet gelden niet specifiek voor verzekerden uit de doelgroep intensieve kindzorg. De veranderingen zijn divers. Zo wordt de indicatiestelling niet meer uitgevoerd door het CIZ, maar komt de wijkverpleegkundige langs om de zorgvraag van de verzekerde in beeld te brengen. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de uitvoering van het Zvw-pgb in lijn gebracht met de manier waarop zij de rest van de Zvw uitvoeren. Dat wil zeggen dat de polisvoorwaarden die tussen zorgverzekeraar en verzekerde gelden het belangrijkste document zijn op basis waarvan de verzekerde kan opmaken op welke wijze hij in aanmerking komt voor een pgb en op welke manier het pgb door de betreffende zorgverzekeraar wordt uitgevoerd. In veel gevallen zal dat bijvoorbeeld betekenen dat een verzekerde voor de geleverde zorg achteraf een declaratie moet indienen. Dat is vergelijkbaar met de uitvoering van het trekkingsrecht onder de Wmo 2015, Jeugdwet en Wlz, maar anders dan onder de AWBZ. Ook kan het zijn dat verzekerden die vóór 1 januari 2014 al een pgb hadden onder de AWBZ per 1 mei 2015 voor het eerst te maken krijgen met het niet-professionele tarief. Dat gold onder de AWBZ per 1 januari 2014 al voor nieuwe budgethouders, maar wordt nu in de Zvw (met een overgangstermijn tot 1 mei 2015) ook ingevoerd voor verzekerden die voor die datum al een pgb hadden voor verpleging en verzorging. Zoals aangegeven zal bij de evaluatie van het niet-professionele tarief onder de AWBZ ook de Zvw worden meegenomen.
Er zijn ook zaken hetzelfde gebleven. Net als onder de AWBZ, maar ook onder de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wlz, is ervoor gekozen om de beslissing of een verzekerde in aanmerking komt voor een pgb te toetsen op basis van een door de verzekerde ingediend budgetplan. Voorwaarden als zelf (of met hulp van een vertegenwoordiger) in staat kunnen zijn om het pgb uit te voeren en kwalitatief goede zorg in te kopen gelden in alle domeinen. Ook is de ondersteuning bij werkgeverstaken door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voortgezet voor verzekerden onder de Zvw.
Het succes van Buurtzorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er ook trots op dat Buurtzorg een voorbeeld is tot ver over onze landsgrenzen?1
Het is goed dat Buurtzorg een positief voorbeeld is, buiten Nederland maar zeker ook in Nederland.
Kunt u uitleggen waarom het zo ingewikkeld is om – ondanks het evidente kwalitatieve succes van Buurtzorg – de werkwijze van Buurtzorg de norm te laten zijn in de Nederlandse thuiszorg? Hoeveel echt zelfsturende teams, dus zonder manager en hiërarchie, zijn er te vinden buiten Buurtzorg Nederland?
Mede vanwege het succes van de werkwijze van Buurtzorg zijn er inmiddels meerdere andere aanbieders die er voor hebben gekozen om te werken met zelfsturende teams. Dat stimuleer ik ook via programma’s als In Voor Zorg!; het programma waaraan ook Buurtzorg heeft meegedaan. Of via de experimenten Regelarme instellingen, waaraan Buurtzorg heeft meegedaan. Voorbeelden hiervan zijn Zorgaccent, Omring, Thuiszorg Rotterdam en Vierstroom. Er is geen registratie van «echt zelfsturende teams».
Hoeveel mensen zijn er in zowel de wijkverpleging als in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) druk met controle van de werkzaamheden van wijkverpleegkundigen en/of wijkteams? Kunt u deze kwantitatieve gegevens aan de Kamer sturen?
Ik laat hier geen registratie over bijhouden, dat zou – evenals bovengenoemde registratie – extra onnodige lasten met zich meebrengen.
Werken de nieuwe wijkverpleging en de Wmo in voldoende mate volgens het adagium van directeur Jos de Blok «Hoe minder je organiseert, hoe beter», met andere woorden de professional weet zelf goed te handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de wettelijke kaders van de Wmo 2015 hebben gemeenten de beleidsruimte om op eigen manier invulling te geven aan het bieden van maatschappelijke ondersteuning. De afgelopen periode hebben de betrokken partijen veel energie gestoken in een zorgvuldige transitie om de continuïteit van zorg en ondersteuning te waarborgen. De komende periode staat in het teken van de doorontwikkeling van de Wmo, waarin gemeenten ook andere mogelijkheden van sturing, bekostiging en het anders organiseren van zorg en ondersteuning bezien. Het platform directeuren sociale pijler (PDSP) heeft een werkgroep ingericht om de komende periode stappen te maken op dit onderwerp. Daarnaast evalueert het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD) de eerste gemeentelijke ervaringen met resultaatbekostiging in de Wmo 2015. Deze ervaringen kunnen andere gemeenten verder helpen bij de doorontwikkeling van opdrachtgeverschap.
Herkent u de stelling dat mannen niet gemakkelijk managementtaken schrappen, in ieder geval minder gemakkelijk dan vrouwen? Is de verhouding uitvoerende krachten en leidinggevend/management/bestuurlijk in de zorg niet juist andersom? Zou dit volgens u de verklaring kunnen zijn dat er onvoldoende in management wordt gesneden?
Deze stelling heb ik eerder gehoord. Ik zou er alleen geen conclusies aan kunnen en willen verbinden, zeker gezien het succes van Buurtzorg. Vanwege de hervormingen en de taakstellingen die daarmee gepaard gaan, is de prikkel voor zorgaanbieders om te kijken naar de mogelijkheden om de kosten te beperken groot. Ik ga er dan ook van uit dat deze prikkel ertoe bijdraagt dat onnodige managementlagen zullen verdwijnen. Zoals eerder geschetst zien we dat ook steeds vaker terug in de organisaties die werken met wijkverpleegkundige zelfsturende teams.
Bent u ervan op de hoogte dat een van de zaken die Buurtzorg wil voorkomen het «achter elkaar racen» van verschillende zorgverleners bij één persoon is? Lukt dit voldoende met de nieuwe wijkverpleging? Wordt er niet meer afgerekend op minuten en opleiding van een medeweker per handeling per patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle partijen die zijn betrokken bij wijkverpleegkundige zorg vinden het van belang dat een patiënt niet onnodig met verschillende gezichten wordt geconfronteerd. Dat geldt niet alleen voor Buurtzorg. Indien een persoon heeft gekozen voor een aanbieder zal de betrokken wijkverpleegkundige de indicatie stellen. Op basis daarvan wordt een zorgplan opgesteld waarin meerdere zorgverleners een rol kunnen spelen. Het behoort tot de professionele autonomie van de zorgverlener om de afstemming te zoeken met elkaar.
De bekostiging zoals die in 2014 was in de AWBZ met prestaties verpleging en verzorging geldt in 2015 ook in de Zvw. Daar waar prestaties gebundeld konden worden is dat ook gebeurd om de administratieve lasten te beperken. Bij de uitwerking van de toekomstige bekostiging, waar ik u zo spoedig mogelijk over zal berichten, geldt als uitgangspunt dat de registratieverplichtingen worden verminderd.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het onderzoek van Plexus blijkt dat Buurtzorg op de lange termijn de zorg goedkoper maakt, zeker omdat zij inzet op herstel van zelfstandigheid van de patiënt of het fors verminderen van de zorgafhankelijkheid? Zo ja, waarom stelt u in uw brief dat dit enkel leidt tot een «dialoog met het veld»? Vindt u een dialoog voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Uit het onderzoek blijkt dat de ervaren kwaliteit die Buurtzorg levert hoog is en dat 62% van alle thuiszorgaanbieders duurder is per cliënt dan Buurtzorg. Dit komt door de combinatie van een relatief hoog uurtarief terwijl er sprake is van een relatief beperkt aantal uren zorg per cliënt (terwijl de ervaren kwaliteit hoog is). Dit is wezenlijke informatie voor zowel de zorgaanbieders als de
zorgverzekeraars om (inkoop)afspraken te maken over hoe de kwaliteit/kostenverhouding ook bij andere zorgaanbieders kan worden verbeterd. Deze afspraken worden gemaakt in dialoog tussen genoemde partijen.
Welke andere thuiszorgorganisaties zijn in het vergelijkende onderzoek van KPMG Plexus meegenomen en vergeleken met Buurtzorg? Waarom blijven deze onbenoemd in het onderzoek?
Het onderzoek is een vergelijkende studie naar de waarde van ca. 600 thuiszorginstellingen, waartegen Buurtzorg is afgezet. In § 2.5 van het onderzoek is aangegeven hoe de aanbieders zijn geselecteerd in deze vergelijkende studie. De namen van deze zorgaanbieders mogen alleen met toestemming van deze zorgaanbieders worden gepubliceerd. VWS beschikt niet over de namen van de zorgaanbieders of hun scores in de vergelijking. Buurtzorg is wel zichtbaar omdat het een studie naar de doelmatigheid van Buurtzorg betrof en Buurtzorg expliciet heeft ingestemd met de publicatie op deze manier.
Bent u van mening dat het gemiddelde kwaliteitsniveau, op basis van 179 aanbieders – dat te zien is in de figuur op pagina 3 – niet te laag ligt, wanneer u kijkt naar het kwaliteitsniveau van Buurtzorg (respectievelijk iets hoger dan 15 ten opzichte van het niveau van Buurtzorg net onder de 23)? Hoe hoog zou u het gemiddelde willen zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
De CQ-index betreft ervaren kwaliteit. Uiteraard is het streven om de ervaren kwaliteit van de geleverde thuiszorg over de gehele linie zo hoog mogelijk te hebben. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken om streefwaardes voor wat betreft de ervaren kwaliteit. Ik stimuleer dat via verschillende wegen.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het overzicht van aanbieders dat onder het gemiddelde kwaliteitsniveau valt? Zou zij die niet moeten hebben voor haar toezicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ beschikt over de gegevens in de CQ-index en benut deze ook bij haar toezicht.
Kunt u aangeven welke aanbieder onder het gemiddelde scoort, en welke daarboven? Vindt u dat deze informatie openbaar beschikbaar moet zijn voor zowel de zorginkoper als de patiënt die toch keuzevrijheid heeft?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8.
Denkt u dat u met «dialoog» het gemiddelde kwaliteitsniveau omhoog gaat brengen, of denkt u aan andere maatregelen om de kwaliteit (fors) omhoog te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de inkoop van de wijkverpleegkundige zorg is het aan verzekeraars om ook de kwaliteit van de geleverde zorg als vertrekpunt voor de contractbespreking mee te nemen. Verzekeraars geven aan de bestaande praktijkvariatie terug te willen dringen. Ik ben van mening dat ook in de toekomstige bekostiging ruimte gecreëerd moet worden voor het belonen van kwaliteit en uitkomsten van zorg om op die manier de prikkel voor kwaliteit en innovatie in te bouwen.
Daarnaast is het zo dat ook verpleegkundigen werken volgens richtlijnen. V&VN is momenteel bezig met de ontwikkeling van een aantal nieuwe richtlijnen, zoals een richtlijn voor intensieve kindzorg.
Welke andere middelen wilt u inzetten – naast de dialoog met het veld – om in de thuiszorg enerzijds een kwalitatieve slag te maken, en anderzijds een organisatorische slag (in casu minder management en overhead) voor elkaar te krijgen?
Een toenemende kwaliteit staat niet geheel los van de wijze waarop aanbieders zijn georganiseerd. Eerder heb ik al aangegeven dat aanbieders noodgedwongen naar de kostenkant moeten kijken. Onnodig management en overhead zal daarbij ook punt van discussie zijn.
Daarnaast hebben partijen in het onderhandelaarsresultaat transitie verpleging en verzorging een kwaliteitsagenda opgesteld. Het tot stand brengen van zorgvernieuwing is een van de onderwerpen van de agenda. Dit gebeurt onder andere uit ervaringen die zijn opgedaan in de experimenten regelarme instellingen (ERAI) en «In Voor Zorg!» projecten. Verder maakt het ontwikkelen van richtlijnen deel uit van de agenda, kwaliteitsmeting en keuze-informatie is een belangrijk speerpunt en het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en competenties bij wijkverpleegkundigen.
Vindt u het uit te leggen dat er zorgverzekeraars zijn die Buurtzorg passeren in hun zorginkoop, terwijl Buurtzorg zowel kwalitatief, als kosteneffectief, zeer hoog scoort?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel waarnaar wordt verwezen, komt naar voren dat Buurtzorg niet is gecontracteerd voor de activiteiten die niet direct te koppelen zijn aan een individueel zorgtraject van een patiënt (en vallen binnen de prestatie «wijkgericht werken». Verzekeraars (en aanbieders) zijn vrij om hier een eigen afweging in te maken. Voor het overgrote deel van de zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging, namelijk de verpleging en verzorging die te herleiden is naar individuele patiënten is Buurtzorg wel gecontracteerd. Ook daar zijn verzekeraars vrij om de beste keuze voor hun cliënten te maken.
De ontvoering van tenminste 150 Syrische christenen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zeker 150 christenen zouden zijn ontvoerd in het Noord-Oosten van Syrie?1
Ja.
Welke materiële en militaire steun heeft Nederland inmiddels gegeven aan de Koerden in Irak?
De Nederlandse materiële steun aan de Koerdische Autonome Regio (KAR) bestaat uit 1.000 stuks gevechtshelmen en kogelwerende vesten. Daarnaast heeft Nederland, zoals aangegeven in de artikel-100 brief, het transport verzorgd van wapens die door Oost-Europese landen en Duitsland aan de Koerdische Autonome Regio beschikbaar zijn gesteld. De Nederlandse militaire steun bestaat uit de inspanningen van de Nederlandse opleiders voor de training van de Koerdische Peshmerga. Sinds medio februari nemen 3 teams van Nederlandse instructeurs deel aan de opleidingscyclus van de internationale coalitie in Koerdistan. Zie hiervoor ook de brieven aan uw Kamer, d.d. 21 augustus 2014 (Kamerstuk 27 925, nr. 495) en 5 februari 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 528).
Voorts wordt via de VN, de ICRC en NGO’s humanitaire hulp gegeven aan ontheemden en Syrische vluchtelingen in Irak (het grootste gedeelte van de vluchtelingen uit Syrië in Irak bevindt zich in de KAR). De Nederlandse bijdrage hieraan sinds juni 2014 bedraagt 20,3 mln. euro. Tot slot draagt Nederland bij aan ontmijningsactiviteiten in Irak. De Nederlandse bijdrage hiervoor is 5,3 mln. voor het tijdvak 2012–2016.
Wordt die steun ook gekoppeld aan inzet van de Koerden voor bescherming van de overige minderheden zoals de Yazidi's en christenen? Op welke wijze gebeurt dat?
Het kabinet hecht er op de eerste plaats aan waardering voor de autoriteiten en bevolking van de Koerdische Autonome Regio, gezien de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden – waaronder veel christenen en yezidi’s – die opvang krijgen in de KAR.
De steun aan de Koerden is primair gericht op het opleiden van Iraaks Koerdische Peshmerga, zodat zij kunnen voorzien in veiligheid voor en de bescherming van alle burgers in de KAR. Het kabinet is zich bewust van de kwetsbare positie die minderheden hier innemen. Mede om die reden zijn respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht als dwarsdoorsnijdend thema opgenomen in de door de Nederlandse missie verzorgde trainingen van de Iraakse strijdkrachten en de Koerdische Peshmerga. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 5 februari 2015 streeft zowel het Ministry of Peshmerga als de coalitie naar inclusiviteit van de trainingen. Eind vorig jaar is bijvoorbeeld al een groep Yezidi’s opgeleid. De selectie van de te trainen eenheden is aandachtspunt en onderwerp van gesprek met lokale en coalitiepartners.
Op welke wijze maakt de bescherming van minderheden onderdeel uit van de integrale veiligheidsvisie in de strijd tegen ISIS? Welke mogelijkheden tot verbeteringen ziet u hier nog? Welke inzet zou Nederland en de Europese Unie kunnen plegen op dit punt?
De dreiging ten aanzien van yezidi’s op Mount Sinjar en de val van Mosul waren belangrijke triggers voor het militaire optreden van de coalitie tegen ISIS in Irak. De bescherming van religieuze minderheden is derhalve een belangrijke doelstelling van de inzet van de coalitie. In de bredere politieke inzet om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen is veel aandacht voor de root causes van het conflict, hetgeen zich onder meer vertaalt in een voortdurend aandringen op dialoog en inclusiviteit in Irak.
Op dat vlak zijn inmiddels belangrijke stappen gezet. Niet in het minst de formatie van een inclusieve regering, die vooralsnog een voortvarende aanpak betracht. Het kabinet is zich bewust van de complexe omstandigheden waarin de Iraakse regering moet opereren. Evenwel is het zaak dat de regering voortgang blijft maken met zaken als nationale verzoening en hervorming van de veiligheidsstructuren, zodat de vrijheid en veiligheid van alle Iraakse bevolkingsgroepen gewaarborgd wordt. Daarover wordt met de Iraakse autoriteiten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, frequent overlegd.
In de Gemeenschappelijke Mededeling van de Europese Commissie en EDEO «Elements for an EU regional strategy for Syria and Iraq as well as the Da'esh threat», wordt eveneens stilgestaan bij het lot van religieuze en etnische minderheden in Irak (en Syrië). De verschillende elementen van de Gemeenschappelijke Mededeling worden nader uitgewerkt, hetgeen kansen biedt voor extra inzet van middelen gericht op inclusiviteit, sektarische verzoening en de verbetering van de positie van minderheden. Het kabinet heeft actief meegewerkt aan de Gemeenschappelijke Medewerking en blijft nauw betrokken bij de nadere uitwerking.
In EU-verband wordt eveneens gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw actieplan mensenrechten (2015–2019), waarin het mensenrechteninstrumentarium wordt aangepast aan de veranderende aard van conflicten, waarbij steeds vaker niet-statelijke actoren als ISIS grootschalige mensenrechtenschendingen begaan.
Op welke manier zou de internationale gemeenschap zich kunnen inzetten om de nu ontvoerde christenen in Syrië vrij te krijgen? Wat zou Nederland of de Europese Unie daartoe kunnen bijdragen?
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de berichten over de ontvoering. Op politiek niveau hebben verschillende actoren zich, tot op het hoogste niveau, uitgesproken tegen de ontvoering van de christenen in Syrië (w.o. de VN Veiligheidsraad, de VS, Duitsland en Nederland). Openbare bronnen maken inmiddels melding van de vrijlating van circa twintig van de ontvoerde christenen. Ook is bekend dat ISIS door coalitievliegtuigen bestookt wordt in het gebied waar de christenen ontvoerd zijn. Resultaten van deze acties zijn het kabinet nog niet bekend. Mogelijkheden om op de grond te acteren zijn er binnen het door ISIS bezette gebied niet, omdat de coalitie geen grondtroepen binnen het land heeft en omdat het de coalitie op dit moment ontbreekt aan een geloofwaardige partner op de grond. Niettemin is het van groot belang dat prioriteit wordt gegeven aan deze ernstige misdaden tegen christenen.
Wat zou de internationale gemeenschap kunnen doen om achtergebleven ouderen en vrouwen van wie de dorpen nu ook dreigen te worden ingenomen door ISIS te ontzetten of te evacueren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Wegpiraat ontloopt zijn straf’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wegpiraat ontloopt straf»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal bekeuringen voor «hufter-overtredingen» in het verkeer de afgelopen jaren drastisch is gedaald? Zo nee, welke in het artikel genoemde feiten zijn onjuist?
Nee. De cijfers in de media gaan over de lichtere verkeersovertredingen die worden gehandhaafd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder). De zwaardere en gevaarlijke verkeersovertredingen worden afgedaan op grond van het strafrecht. In 2014 werd de bestuurder in bijna 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag. Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel.
2012
84.443
2013
84.951
2014
83.235
Totaal
252.629
Instroom CJIB strafrechtelijke verrkeersovertredingen te land inclusief alcohol
Hoe verklaart u de forse daling – ten opzichte van 2007 – van het aantal mensen dat afgelopen jaar staande is gehouden voor een overtreding? Kunt u de Kamer – voor zover mogelijk – inzicht verschaffen in de pakkans anno 2015 ten opzichte van de pakkans anno 2007?
Het WODC heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de afname van het aantal verkeersovertredingen. Uit dit onderzoek, dat naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 398, nr. 359), bleek dat de daling van het aantal staandehoudingen in de periode 2007 tot en met 2010 voor 78% was toe te schrijven aan de afname van de verkeersdrukte als gevolg van de economische crisis, voor 9% aan de afschaffing van de bonnenquota (in november 2010) en voor 13% aan gedragseffecten van burgers of politie.
Het aantal staandehoudingen voor strafbare verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel. Na de door het WODC onderzochte periode is het aantal staandehoudingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) verder gedaald, maar naar de oorzaken hiervan is geen systematisch onderzoek gedaan. De bovengenoemde oorzaken lijken voor een deel (met name het afschaffen van de bonnenquota en gedragseffecten van burgers en/of politie) nog steeds relevant. Daarnaast geschiedt de verkeershandhaving enerzijds door de verkeershandhavingsteams en anderzijds door de basisteams. De inzet van de basisteams wordt enerzijds bepaald aan de hand van landelijke prioriteiten en anderzijds in de lokale driehoeken. Daarbij kan het voorkomen dat minder voorrang wordt gegeven aan de verkeershandhaving. Dit laat onverlet dat de strafrechtelijke en administratiefrechtelijke verkeershandhaving een belangrijk onderdeel blijft van de inzet van de politie.
De pakkans is afhankelijk van meerdere factoren en verschilt per feit. Ik beschik dan ook niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. De gepercipieerde pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het lokaal gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen en capaciteit zo hoog mogelijk gehouden.
Hoe beoordeelt u de kans van slagen van de aanpak van verkeershufters gezien de noodzaak om zowel beginnende bestuurders als recidivisten staande te houden?
Er zijn van 1 januari 2015 tot 30 maart van dit jaar 2.151 zaken binnen het CJIB geregistreerd op het terrein van de veelpleger feiten. Het gaat dan om feiten zoals het (negeren van een rood kruis, het niet stoppen voor een stopteken van de politie, of het op de snelweg onterecht de vluchtstrook gebruiken). Hiervan zijn 662 zaken geconstateerd op kenteken en 1.489 zaken geconstateerd middels staandehouding. Bijna 70% van deze veelplegerzaken wordt dus door staandehouding geconstateerd en de bestuurder wordt direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald. Enige voorzichtigheid ten aanzien van de conclusies is hier wel geboden. De aanpak is immers pas op 1 januari 2015 van start gegaan.
Hoe verhoudt de drastische daling van bekeuringen voor «hufter-overtredingen» zich tot uw doelstelling om het aantal verkeersdoden en ernstige gewonden voor 2020 substantieel terug te dringen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, is er geen sprake van een significante daling van bekeuringen voor de strafrechtelijke overtredingen. Per 1 januari 2015 is gestart met een nieuwe aanpak van de veelplegers in het verkeer en in mijn antwoord op vraag 4 heb ik de eerste resultaten genoemd. De instroom van zaken op grond van deze nieuwe regeling voor de veelplegeraanpak monitor ik nauwkeurig.
Welke acties onderneemt u om het aantal geconstateerde en beboete ernstige overtredingen de komende jaren weer omhoog te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de verhoogde straffen – die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd – weinig effect hebben op het moment dat dit type overtredingen nauwelijks nog geconstateerd wordt?
Kunt u uw opmerking – zoals geciteerd in het artikel – dat u niet van mening bent dat verkeershufters ruim baan hebben, nader toelichten, mede in het licht van de daling met tweederde van geconstateerde overtredingen?
Zie antwoord vraag 5.
De onttrekking van een TBS-er tijdens zijn verlofperiode in de Rooyse Wissel op 19 februari 2014 |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat was de inhoud van het burgernet-bericht dat in de omgeving verzonden werd na de ontsnapping van een tbs-er op 19 februari jl. tijdens diens verlof uit de tbs-instelling de Rooyse Wissel? Wat was de reikwijdte van deze verzending?
Hieronder geef ik het startbericht en het afloopbericht weer zoals dat door Burgernet via sms is verzonden op 19 februari 2015.
Waarom is geen signalement bekend gemaakt noch informatie over de aard van het delict waarvoor de tbs-er vastzit, noch of deze man vuurwapengevaarlijk was?
Zoals uit bovenstaande weergave van het burgernetbericht blijkt, is er wel degelijk een signalement verstrekt. Tevens wordt expliciet gewaarschuwd geen actie te ondernemen.
Het Openbaar Ministerie en de politie beschikken over verschillende middelen die bij ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde ingezet kunnen worden voor de opsporing. Verspreiding van een signalement kán bijdragen aan spoedige opsporing, maar kan in sommige gevallen ook averechts werken. Politie en OM moeten zelf, op basis van hun deskundigheid en ervaring, per casus kunnen beslissen over de wenselijkheid van de inzet en timing van bepaalde opsporingsmiddelen.
Is het niet verstandiger dergelijke informatie te delen omdat het zonder meer duidelijk was dat om een serieuze bedreiging ging, gelet op de zoektocht met helikopters en het binnenhouden van jongeren?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat het Openbaar Ministerie, dat de woordvoering over deze zaak verzorgde, als laatste instantie informatie verstrekte over de arrestatie?2 Kunt u het proces beschrijven van de informatie-uitwisseling tussen de betrokken instanties bij deze zaak en wat in het algemeen de standaardprocedure hiervoor is?
Voor een beschrijving van de standaardprocedure verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen uit oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 391)
Bij een harde onttrekking, dat wil zeggen een onttrekking aan begeleid verlof zoals in het onderhavige geval, is het reeds de standaardprocedure dat er direct melding van de onttrekking wordt gedaan aan de regionale korpsen via de meldkamer van de politie (112-melding). De persoon bevindt zich dan vaak nog in de nabije omgeving van de locatie waar hij of zij zich onttrok aan de begeleider. Om die reden wordt standaard een signalement van de tbs-gestelde onder het regioteam verspreid. Daarnaast wordt de onttrekking gemeld aan de Groep Opsporing Onttrekkingen (GOO) van de Landelijke Eenheid van de politie. Indien daartoe aanleiding is, wordt het signalement van de tbs-gestelde ook landelijk verspreid. In een situatie waarin een tbs gestelde niet terugkeert van onbegeleid verlof (een zogenaamde «zachte onttrekking»), wordt eveneens altijd gemeld aan de GOO. Omdat dan veelal enige tijd verstreken is, doet de GOO van de onttrekking echter een landelijke melding. Indien een concreet vermoeden bestaat waar de onttrokkene zich bevindt, wordt ook de betreffende eenheid van politie over de onttrekking geïnformeerd, zodat ook lokaal naar de onttrokkene kan worden uitgekeken. In dat geval wordt ook een signalement van de onttrokkene verstrekt.
In de onderhavige casus zijn de regionale procedure-afspraken met FPC de Rooyse Wissel gevolgd. Naast de 112-melding van de onttrekking is ook een melding gedaan bij de regionale meldkamer, de Meldkamer Basiseenheid Venray. Na overleg tussen de burgemeester en de politiechef is direct een Burgernet-bericht uitgestuurd om de bevolking te informeren.
De aanhouding van de onttrokkene is aan alle betrokken partijen gemeld. Er is geen Burgernet bericht verzonden over de aanhouding en derhalve heeft de burgemeester vervolgens besloten de aanhouding direct te melden via Twitter en de reguliere nieuwskanalen.
Wat was de bestemming en de aard van het begeleid verlof van de ontsnapte tbs-er en kunt u aangeven wat de mate van beveiliging was tijdens dit verlof?
Het verlof bestond uit een wandeling in het bos, onder begeleiding van een sociotherapeut.
Kunt u uitsluiten dat vooraf indicaties bestonden bij het personeel dat deze tbs-er zich mogelijk zou onttrekken aan zijn verlof? Is conform alle procedures gehandeld, incluis een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing TBS?
Betrokkene heeft vanaf november 2014 vijftien verlofbewegingen gehad conform de in het verlofplan gestelde doelen en afbouw in beveiliging/begeleiding. De eerdere verloven zijn zonder problemen verlopen. In aanloop naar het verlof op 19 februari jl. bestond bij de kliniek geen aanwijzing dat betrokkene zich aan het verlof zou onttrekken. De verlofaanvraag is conform de procedure afgehandeld, waarbij positief is geadviseerd door het Adviescollege Verloftoetsing TBS, resulterend in een positieve beslissing van mijn voorganger.
Is dit een van de tbs-ers die in de uitzendingen van «Dit is de Dag» over de drugs- en wapenproblematiek in beeld zijn gekomen of anderszins betrokken zijn geweest bij een van deze incidenten?3
Nee.
Kunt u aangeven welke de door u toegezegde verbeteringen zijn doorgevoerd in het toezicht op en binnen de Rooyse Wissel naar aanleiding van de incidenten in 2014 in deze kliniek?4
Uw Kamer is bij brief van 1 september 2014 geïnformeerd over de rapporten van de inspecties en de te nemen maatregelen. FPC de Rooyse Wissel heeft alle maatregelen voortvarend opgepakt en geïmplementeerd.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is de Kamer te informeren over onttrekkingen en ontsnappingen die vanuit de Rooyse Wissel plaatsvinden zoals de Kamer ook in dit geval enkel via de media en niet via u hierover is geïnformeerd?5
Mijn voorganger heeft hierover in september 2014 met de Kamer van gedachten gewisseld naar aanleiding van de motie van de heer Oskam. Afgezet tegen het totale aantal van circa 70.000 gepraktiseerde verlofbewegingen, vormen de 38 ongeoorloofde afwezigheden en de afwezigheid van ontvluchtingen uit klinieken in 2014, geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen.