Het rapport van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO met betrekking tot de Barro Blanco dam in Panama en de reactie van FMO |
|
Marianne Thieme (PvdD), Joël Voordewind (CU), Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de bevindingen van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO met betrekking tot de Barro Blanco dam in Panama1, waarin staat dat zaken in relatie tot de rechten van inheemse volkeren niet compleet in kaart zijn gebracht voorafgaand aan de goedkeuring van de lening? Hoe beoordeelt u deze conclusies, ook in het licht van uw eerdere uitspraken2 dat de effecten van dit project wél goed in kaart waren gebracht, en dit nu door de onafhankelijke klachtencommissie wordt weersproken?
Ja. Een essentiële conclusie in het rapport van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO is dat de informatie over de rechten van inheemse volkeren ten tijde van de goedkeuring van de lening in 2011 nog niet volledig was. De klachtencommissie constateert ook dat deze informatie nog voor de eerste betaling mede op initiatief van FMO werd gecompleteerd met een aanvullend onderzoek. Het kabinet hecht er veel belang aan dat FMO naar aanleiding van de bevindingen van de klachtencommissie heeft aangekondigd het goedkeuringsproces aan te scherpen zodat in de toekomst bij besluitvorming over investeringen alle relevante informatie tijdig beschikbaar is en relevante standaarden worden nageleefd. In het eerstvolgende overleg met FMO zal ik dit nadrukkelijk aan de orde stellen.
Heeft u tevens kennisgenomen van de bevindingen van de vorige Speciale rapporteur voor Inheemse volkeren van de Verenigde Naties3, James Anaya, dat het land van de Ngöbe bevolking niet onder water zou moeten worden gezet of negatief getroffen zou moeten worden zonder de voorafgaande overeenstemming van de representatieve autoriteiten van het volk? Bent u het met hem eens?
Ook het kabinet vindt dat er een akkoord moet zijn met de legitieme traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking. De vorige Speciale Rapporteur maakte deze aanbeveling in algemene zin in zijn rapport. Ten aanzien van het Barro Blanco project is destijds een overeenkomst met de traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking gesloten. Helaas wordt deze overeenkomst niet door alle betrokkenen binnen de inheemse bevolking gesteund. Daarom ondersteunt het kabinet van harte de recente poging tussen de Panamese overheid en traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking om de dialoog te hervatten. Om de directe en indirecte impact van de Barro Blanco dam op de inheemse bevolking en hun leefomgeving goed te kunnen begrijpen, zal deze dialoog tussen de Panamese overheid en vertegenwoordigers van de inheemse bevolking ondersteund worden door een technische commissie. Betrokken partijen hebben verklaard zich te verbinden aan de informatie van deze commissie.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van de klachtencommissie en de Speciaal Rapporteur worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft met tevredenheid kennis genomen van de reactie van FMO op het rapport van de klachtencommissie en zal toezien dat de aanbevelingen door FMO worden opgevolgd en geïmplementeerd. De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur gericht aan de Panamese overheid, betroffen overigens niet alleen het Barro Blanco project. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Panamese overheid met deze aanbevelingen rekening zal houden en zal dat via ambassade en FMO volgen.
Bent u bereid om zowel bij de Panamese regering als bij FMO te pleiten voor een bouwstop van de dam voor onbepaalde tijd, zodat een dialoog kan worden gevoerd om de toestemming van de Ngöbe bevolking voor het project te verkrijgen en daarmee de schending van de rechten van de Ngöbe bevolking te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Panamese overheid en andere betrokkenen om afspraken te maken over de condities voor deelname aan de dialoog. Het kabinet heeft begrepen dat de Panamese overheid vooralsnog heeft uitgesproken dat er geen start wordt gemaakt met elektromechanische werken en het vullen van het stuwmeer tot een akkoord is bereikt. Afronding van civiele werken en essentiële werkzaamheden in het belang van de veiligheid van omwonenden in het benedenstroomse gebied van de dam zullen wel plaatsvinden.
Kunt u de conclusies van de Algemene Rekenkamer4 bevestigen dat de Nederlandse overheid geen inspraak heeft in FMO’s investeringsbeslissingen behalve als het gaat om investeringen boven 654 miljoen euro, en dat dit bedrag zeer ruim boven de gemiddelde investering van FMO ligt?
In de statuten van FMO staat dat investeringsbeslissingen die hoger zijn dan 1/3 van het eigen vermogen plus reserves goedkeuring van de aandeelhouders vragen. De genoemde € 654 miljoen is het bedrag gebaseerd op de balans eind 2013. Met de cijfers over 2014 zou deze drempel € 712 miljoen bedragen. In het directiebesluit van FMO staat echter dat de aandeelhoudersvergadering om goedkeuring zal worden gevraagd bij beslissingen boven de € 360 miljoen. Dit ligt boven de gemiddelde investering van FMO. Hierbij moet worden opgemerkt dat betrokkenheid van de aandeelhouders bij de individuele kredietverlening een uitzondering moet blijven omdat het kabinet van mening is dat zij zich niet moeten mengen in de dagelijkse operationele activiteiten van de onderneming. Wel zal in het eerstvolgende beleidsoverleg met FMO besproken worden of de criteria waaraan investeringsbeslissingen moeten voldoen aangepast dienen te worden.
Heeft u genoeg zeggenschap om te verzekeren dat investeringen van FMO niet leiden tot mensenrechtenschendingen? Zo niet, hoe gaat u dit verbeteren? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe verhoudt zich dit tot zaken die op dit gebied aantoonbaar misgingen bij de investering van FMO in de Barro Blanca dam in Panama?
De Staat heeft geconstateerd dat FMO borgingsmechanismes heeft ingebouwd om ervoor te zorgen dat investeringen van FMO niet leiden tot mensenrechtenschendingen. Zo heeft FMO als een van de eerste ontwikkelingsbanken een onafhankelijk klachtenmechanisme opengesteld die het mogelijk maakt voor onder meer de lokale bevolking om hun bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk. Overigens heeft het onafhankelijke panel geen mensenrechtenschendingen geconstateerd bij het Barro Blanco project.
FMO werkt op basis van relevante standaarden zoals de IFC Performance Standards en de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten. Het goedkeuringsproces voor nieuwe kredieten is naar aanleiding van de opmerkingen van de klachtencommissie over het Barro Blanco project verder aangescherpt, zie ook het antwoord op vraag 1.
Ik zal medio november in gesprek gaan met de Raad van Commissarissen over het toezicht op besluitvorming van investeringen van de onderneming. Een meer intensieve dialoog tussen belanghebbenden en FMO vind ik in de context van een groeiende portefeuille en toenemende investeringen in met name infrastructurele projecten wenselijk. Ik zal bij FMO erop aandringen dat het openbaringsbeleid meer transparantie ten aanzien van dergelijke investeringen gaat geven. Als voorbeeld kijk ik hierbij naar een koploper als de International Finance Corporation. Bezwaren van belanghebbenden zullen in de toekomst beter worden gesignaleerd.
De Duitse overheid heeft een zetel in de Raad van Commissarissen van de Duitse ontwikkelingsbank DEG; deelt u de mening dat dit een goed middel voor de overheid zou zijn om meer controle over FMO uit te voeren? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit ook voor uzelf bij FMO realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreekt de Staat niet aan mogelijkheden om, zowel als beleidsmaker en als aandeelhouder, invloed uit te oefenen op FMO. Het kabinet is van mening dat de gehele Raad van Commissarissen oog hoort te hebben voor het publiek belang en voor een goede toepassing van het MVO beleid van de onderneming. Als meerderheidsaandeelhouder in FMO benoemt de Minister van Financiën de commissarissen en kan kandidaat leden hierop selecteren. Ik zal met de Raad van Commissarissen van FMO bespreken of er voldoende aandacht is voor inclusieve ontwikkeling in het beleid van FMO.
Bent u bereid om de Raad van Commissarissen van FMO te verzoeken een deel van haar vergaderingen publiekelijk open te stellen zodat de Raad informatie en terugkoppeling kan vragen aan belanghebbenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijk verzoek vind ik niet passend bij de positie van de Raad van Commissarissen. Zij heeft regelmatig contact met onder meer ministeries, Nederlandse bedrijven, NGO’s en andere ontwikkelingsbanken. Indien er vragen zijn van de Raad van Commissarissen aan belanghebbenden dan kan zij die stellen. Als belanghebbenden vragen hebben aan de Raad van Commissarissen kunnen zij zich richten tot de secretaris van de Raad van Commissarissen. Wel zal het kabinet er op aandringen dat het openbaringsbeleid van FMO tot meer transparantie moet leiden.
Kunt u bevestigen dat de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen5 en de VN-richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten6 vereisen dat bedrijven, inclusief financiële instituties, effectrapportages uitvoeren van de mensenrechtenimpacts van hun activiteiten, en dat een mensenrechteneffectrapportage verder gaat dan de vereisten van de IFC Performance Standards voor een milieueffectrapportage, zowel omdat een project aan andere standaarden wordt getoetst en vanwege de participatieve wijze waarop de rapportage wordt verkregen? Deelt u de mening dat een mensenrechteneffectrapportage de mensenrechtenimpacts van Barro Blanco zou hebben blootgelegd? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde VN- en OESO-richtlijnen staat het concept van due diligenceop het gebied van mensenrechten centraal. Due diligenceomvat onder andere de inventarisatie van feitelijke en potentiële gevolgen van de bedrijfsoperaties op gebied van mensenrechten. Dit zou de vorm kunnen krijgen van een effectrapportage, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs. De VN- en OESO-richtlijnen schrijven inderdaad ook voor dat betekenisvolle consultaties met mogelijk getroffen groepen en andere stakeholders onderdeel moeten vormen van het due diligence-proces. Ook de IFC Performance Standards benadrukken het belang van due diligenceop het gebied van mensenrechten en schrijven consultaties met de getroffen gemeenschappen voor. Een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) voor een project met potentiele impact op mensenrechten wordt conform FMO beleid uitgevoerd waarbij onder meer de IFC Performance Standards, de OESO Richtlijnen, het FMO Mensenrechtenbeleid en het Ruggie framework als basis dienen. Bij Barro Blanco is bovenstaande route gevolgd en heeft het onafhankelijke klachtenpanel geconstateerd dat mensenrechtenimpacts in kaart zijn gebracht, maar dat meer aanvullend onderzoek had moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan de goedkeuring van de lening om de rechten van de inheemse bevolking in kaart te brengen.
Bent u bereid om FMO te vragen om mensenrechteneffectrapportages op te stellen als standaardonderdeel van haar beoordelingsbeleid van projecten? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wilt u er dan voor zorgen dat de FMO niet nog een keer investeert in een project met zulke grote negatieve sociale en milieugevolgen?
FMO vraagt van haar klanten om effectrapportages op te stellen om milieu, sociale en mensenrechtenimpacts van hun activiteiten inzichtelijk te maken. Als een effectrapportage niet is uitgevoerd op het moment dat FMO een transactie overweegt wordt de klant hierin ondersteund. Het toetsingskader dat FMO hanteert en de wijze van onderzoek naar milieu/sociale effecten en risico’s is in lijn met de aanpak van multilaterale financieringsinstellingen zoals IFC en vergelijkbare bilaterale instellingen. In de praktijk betekent dit voor een ontwikkelingsbank als FMO dat de effectrapportages van bedrijven worden geëvalueerd en verbeteringen plaatsvinden indien nodig. In dit specifieke geval moet rekening worden gehouden met het feit dat de 2012 versie van de IFC Performance Standards en ook de actuele versie van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen toen nog niet van kracht waren.
De opslag van DNA-data bij onder andere Google en Amazon |
|
Renske Leijten (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er amper toezicht is op de opslag van DNA-data bij onder meer Google en Amazon?1
Het gaat hier om een ontwikkeling die relatief kort aan de gang is, in een veld waar steeds nieuwe bedrijven bij komen die diensten aanbieden rond het gebruik van DNA-data. Zoals de door u aangehaalde bron vermeldt zijn overheden in een aantal landen zich bewust van de (privacy-)problematiek die hiermee ontstaat. In Nederland kan het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) besluiten hierop te acteren; de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) en de in aantocht zijnde EU-verordening Dataprotectie zijn ook ten aanzien van de genoemde bedrijven van kracht.
Hoe krijgen onder meer Google, Amazon, Illumina en het Beijing Genomic Institute DNA-data in hun bezit? Gebeurt het afstaan van gegevens aan deze bedrijven op vrijwillige basis of ook op andere manieren? Geven de personen die hun DNA afstaan toestemming voor de doorverkoop van deze data?
Het betreft een in beginsel vrije markt, binnen nationale en internationale kaders gereguleerd door handels- en privacywetgeving. De overheid verzamelt niet systematisch gegevens over alle bedrijven die zich op deze markt begeven en hoe zij te werk gaan; wat dat laatste betreft is het aan een bedrijf zelf, gegeven de wettelijke kaders, transparant te zijn over de voorwaarden. Het is vervolgens aan de consument zelf om de voorwaarden waaronder de dienst wordt aangeboden al dan niet te accepteren.
In hoeverre is de werkwijze van deze bedrijven met betrekking tot het verzamelen, verwerken en doorverkopen van DNA-data rechtmatig?
DNA-data zijn persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen als bedoeld in artikel 21, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ingevolge deze bepaling is de verwerking van dergelijke gegevens in beginsel alleen toegestaan voor zover de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de betrokkene bij wie de betreffende gegevens zijn verkregen. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering in het geval dat een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert of de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek. Bij verwerking ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek, kan dit slechts geschieden met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Voorts geldt dat bij de uitvoering van het onderzoek of de statistiek moet zijn voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. In aanvulling op deze algemene bepalingen is het gebruik van erfelijke gegevens door werkgevers en verzekeraars nader geregeld in de Wet op de medische keuringen.
De verwerking van DNA-data door bedrijven moet plaatsvinden binnen de eerder genoemde wettelijke kaders. Een bedrijf moet een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van DNA-data melden bij het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) of bij de eventueel door het bedrijf aangestelde functionaris voor de gegevensbescherming. Het Cbp kan op basis van deze melding of eventuele andere signalen besluiten een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verwerking van DNA-data door het bedrijf starten. Gelet op de onafhankelijke positie van het Cbp, is het aan het Cbp zelf om te bepalen of het daartoe overgaat.
Deelt u de mening dat deze werkwijze op z’n minst misbruikgevoelig is? Zo ja, welke maatregelen worden of zullen worden genomen om misbruik tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt er met de verzamelde en verkochte DNA-data gedaan? Klopt het dat er op maat gemaakte medicijnen en cosmetica worden gecreeërd en dat er zelfs over wordt gesproken om DNA-data te combineren met andere persoonsgegevens afkomstig van smartphones en draagbare gadgets? Zo ja, wat is uw reactie hierop en is hier een juridische grondslag voor?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bedrijven verzamelen, verwerken en verkopen er nog meer DNA-data?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze het toezicht vooraf en achteraf is ingericht dat op het verzamelen, verwerken en doorverkopen wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er ondanks de geuite zorgen van de Gezondheidsraad over het mogelijke misbruik van genetica geen concreet beleid opgesteld? Bent u bereid om alsnog zo spoedig mogelijk over te gaan tot het opstellen van concreet beleid en tevens over deze zorgen in gesprek te gaan met andere lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In haar signalering over «Next generation sequencing» heeft de Gezondheidsraad aangegeven dat het belangrijk is om commerciële aanbieders van sequencing (het aflezen van de DNA-volgorde) voor onderzoek of klinische toepassingen die zich op de markt bewegen in de gaten te houden, omdat niet duidelijk is hoe de kwaliteit van de sequencing en met name de analyse en interpretatie wordt bewaakt.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, sinds 1 januari 2015 genaamd de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving, heeft in het advies «Screening en de rol van de overheid» uit 2008 gesignaleerd dat er risico’s kleven aan de genetische (zelf)tests door mogelijk misbruik van (genetische)gegevens. In de kabinetsreactie op dit advies heeft de vorige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat er reeds wetgeving bestaat die ziet op de bescherming van de privacy van burgers (Kamerstukken II, 22 894 nr. 179). De praktijk is dat mensen vrijwillig hun DNA afgeven of een app gebruiken waarbij informatie wordt verstrekt. Daarbij zal uiteraard sprake moeten zijn van toestemming voor het gebruik van het materiaal en de daaruit te verkrijgen data, in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Het is belangrijk dat de gevolgen van deze afgifte voor de gebruiker duidelijk worden gemaakt zodat men weet waarmee wordt ingestemd.
Ten aanzien van gegevensuitwisseling tussen zorgaanbieders ligt het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens in de Eerste Kamer. Hierin wordt geregeld dat elektronische uitwisseling van medische gegevens tussen zorgaanbieders via een elektronisch uitwisselingssysteem alleen is toegestaan met uitdrukkelijke toestemming van de cliënt. Aanvullend bereidt mijn ambtsgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook een wetsvoorstel voor ten aanzien van zeggenschap over lichaamsmateriaal. Daarnaast wordt in Brussel, in het kader van de vaststelling van een nieuwe Europese Data Protectie Verordening, gesproken over het opnemen van regels omtrent gebruik van genetische data.
Deelt u de mening van Google en Amazon waar zij aangeven dat hun bestaande privacy- en beveiligingsbeleid voldoende is om genetische data te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Biedt het privacy- en beveiligingsbeleid bij andere bedrijven die met DNA-data werken voldoende bescherming?
Welke rol kan het College bescherming persoonsgegevens spelen in het toezicht op het gebruik en potentieel misbruik van DNA-data?
Recente berichten dat Palestijnse landbouwgrond is vernietigd door Israël |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de bericht «Palestinian farmer's land leveled near Bethlehem» en «Israeli forces level Palestinian land near Nablus»?1
Het kabinet betreurt de vernielingen van landbouwgronden op de Westelijke Jordaanoever. De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. De EU roept de Israëlische autoriteiten op om uitvaardiging en uitvoering van slooporders te stoppen.
Kunt u de berichtgeving dat het Israëlisch leger landbouwgrond van Palestijnen heeft vernietigd, bevestigen?
Het genoemde gebied bij Bethlehem was inderdaad als landbouwgrond in gebruik op het moment dat het Israëlische leger de gewassen en infrastructuur vernielde. Het gebied bij Khirbet Tana was niet in gebruik op moment dat het Israëlische leger het vernietigde.
Kunt u aangeven wat de totale schade is van de vernielingen?
Het gebied bij Khirbit Tana was geen onderdeel van een Nederlands programma. Het kabinet beschikt niet over gegevens over de schade die daar is aangericht.
Nederland heeft in 2008 en 2010 met het landbouwprogramma «Improving Livelihood in Palestinian Territories» een financiële bijdrage geleverd aan projecten in het gebied tussen Bethlehem en Hebron. Het Israëlische leger heeft daar op vijf verschillende locaties gewassen en infrastructuur vernield. Via dit project is daar destijds ruim EUR 40.000 in de ontwikkeling van landbouwgrond geïnvesteerd. Boeren hebben door de vernielingen schade geleden, zoals verlies aan inkomsten.
Klopt het dat deze landbouwgronden zijn gesubsidieerd door de Nederlandse overheid? Zo ja, hoeveel bedraagt deze subsidie in totaal?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al actie ondernomen, mede in het licht van de eerdere uitspraak dat «het kabinet van mening is dat alle gevallen van schade aan door de EU en/of Nederland gefinancierde projecten aan de orde moeten worden gesteld bij de Israëlische autoriteiten»?2
De EU dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen en verzet zich tegen de sloop van Palestijnse bezittingen, zoals verwoord in de Raadsconclusies van 20 juli 2015. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah heeft bij de Israëlische autoriteiten de onvrede over de vernietiging van projectlocaties van het landbouwprogramma uitgesproken. Als de financiering van projecten is beëindigd, berust de verantwoordelijkheid voor de projecten bij de Palestijnse boeren. Nederland heeft daarmee geen juridische basis om een schadevergoeding te eisen. Er is geen schadevergoeding betaald aan de getroffen boeren.
Nederland vraagt geen vergunningen aan voor projecten in area C. Naar het oordeel van de internationale gemeenschap is het opwaarderen van landbouwgrond niet vergunningplichtig, omdat het van een andere orde is dan de constructie van bijvoorbeeld woningen, scholen of klinieken. In Israëlische optiek hadden de Palestijnse boeren dit stuk grond echter niet verder mogen ontwikkelen zonder vergunningen aan te vragen. Israël beschouwt daarom de sloop als legaal.
Is de schade reeds door Israël vergoed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er sprake van een trend, waarbij Israël overgaat tot vernietiging van eigendom van Palestijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens cijfers van OCHA zijn in de periode 1 januari tot 1 juli 2015 286 gebouwen op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem gesloopt. Dat is een daling van 20% in vergelijking met dezelfde periode in 2014. Deze zomer is echter weer sprake van een toename. Uit cijfers van de VN blijkt dat in augustus 142 Palestijnse gebouwen op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem zijn gesloopt. De EU ondersteunt uit humanitaire overwegingen lokale Palestijnse gemeenschappen in Area C. Deze gemeenschappen staan onder grote druk, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen, landbouwgronden en andere basisvoorzieningen. Het kabinet is, evenals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen waarin is overgegaan tot sloop van huizen of andere eigendommen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden.
Een smogplan voor hete zomers |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van Milieudefensie voor een smogplan voor hete zomers?1
Ja.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de noodzaak voor een dergelijk plan om mensen met luchtwegklachten tijdig te waarschuwing en gezondheidsrisico’s te beperken?
Uw Kamer heeft in de motie Cegerek/Van Veldhoven gevraagd het smogalarm zodanig vorm te geven dat mensen met luchtwegaandoeningen echt tijdig gewaarschuwd worden en daarbij zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de ons omringende landen. In een brief van 6 juli 2015 aan uw Kamer (Kamerstuk 30 175, nr. 220) is aangegeven dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu mede naar aanleiding van deze motie de opdracht heeft gegeven aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om een advies te geven over de verbetering van de smogwaarschuwing. In dit advies is onderzoek gedaan naar hoe mensen tijdig, efficiënt en op een betrouwbare manier geïnformeerd kunnen worden over de luchtkwaliteit in hun buurt. Daarnaast is onderzocht hoe Nederland zo goed mogelijk kan aansluiten bij de smogwaarschuwing in België, om verwarring – met name in de grensstreek – te voorkomen. Het RIVM adviseert daarnaast om naast ozon en stikstofdioxide ook fijn stof te betrekken bij de informatievoorziening en een bericht uit te laten gaan bij een verwachte daggemiddelde concentratie van fijn stof van 70 microgram per kubieke meter. In de brief van 6 juli is aangegeven dat dit advies door mij is overgenomen. De informatievoorziening aan het publiek wordt hiermee sterk verbeterd. Zo krijgt iedereen straks de mogelijkheid om via een applicatie of website voor fijn stof, stikstofdioxide en ozon een stand van zaken van de luchtkwaliteit en een bijbehorend handelingsadvies op straatniveau te ontvangen, worden er aparte adviezen voor mensen met luchtwegaandoeningen gegeven en wordt een verwachting toegevoegd voor de concentraties in de komende dagen, zodat iemand tijdig een keuze kan maken in wanneer naar buiten te gaan en/of inspanning te leveren. De status van de luchtkwaliteit en de adviezen kunnen op elk moment worden geraadpleegd via Teletekst, de website www.lml.rivm.nl of via een applicatie voor de smartphone of tablet. In september 2015 zal de vernieuwde informatievoorziening over de luchtkwaliteit worden gepresenteerd.
Bent u bereid om, als uit dit onderzoekt blijkt dat dit nodig is, een smogplan voor hete zomers op te stellen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben omringende landen een smogalarm en/of smogplan? Zo ja, hoe verhouden deze plannen en alarmen zich met de Nederlandse? Kunnen deze plannen gebruikt worden als basis voor een smogplan voor hete zomers in Nederland?
Voor ozon en stikstofdioxide bestaan alarmdrempels die voortvloeien uit Europese regelgeving. Voor ozon geldt ook nog een Europese informatiedrempel. Deze gelden dus in iedere Europese lidstaat. De manier waarop de informatie bij de burger terechtkomt, is niet Europees voorgeschreven. Het RIVM maakt in het advies een vergelijking met de situatie in België voor wat fijn stof betreft. Het uitgangspunt is om de verschillen in de gehanteerde drempelwaarde en methodiek te minimaliseren. Nu bestaat er – met name in de grensstreek – nog weleens verwarring, omdat in België eerder wordt gewaarschuwd voor hoge concentraties fijn stof. Straks wordt dat vrijwel gelijkgetrokken. De concentraties waarbij het publiek geïnformeerd wordt, zijn inhoudelijk onderbouwd in de door het RIVM opgestelde luchtkwaliteitsindex, waarin de gezondheidseffecten van ozon, fijn stof en stikstofdioxiden met elkaar zijn vergeleken en komen overeen met de in België gehanteerde waarden. Het enige verschil is dat er in België pas wordt gewaarschuwd als verwacht wordt dat er gedurende twee dagen een overschrijding van de informatiedrempel plaatsvindt. Het RIVM heeft mij geadviseerd om dit in Nederland al bij een verwachte overschrijding op één dag te doen, vanuit het oogpunt van gezondheid. Voor Duitsland geldt dat er op nationaal niveau (nog) niets officieel geregeld is rondom informatievoorziening aan het publiek over fijn stof, specifiek in verband met smog.
Kunt u de Kamer informeren over hoe het staat met de uitvoering van de motie Cegerek/ Van Veldhoven (Kamerstuk 34 000 XII nr. 31) waarin verzocht wordt om het smogalarm zodanig vorm te geven dat mensen met luchtwegaandoeningen tijdig gewaarschuwd worden en daarbij zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de ons omringende landen?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u, indien dit nog niet is gebeurd, deze motie zo snel mogelijk alsnog uitvoeren opdat deze zomer nog van het verbeterde smogalarm gebruik kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat slachtoffers van geweld te lang moeten wachten op hulp in Gelderland |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel dat slachtoffers van geweld te lang moeten wachten op hulp in Gelderland?1
Het is onwenselijk dat slachtoffers van geweld in huiselijke kring te lang moeten wachten voordat de Veilig Thuis-organisatie (VT-organisatie) de melding in behandeling neemt. Van het allergrootste belang is dat kinderen en andere potentiële slachtoffers geen acuut veiligheidsrisico lopen.
Van de VNG heb ik begrepen dat de betrokken gemeenten in de regio Gelderland Zuid inmiddels maatregelen hebben genomen om de problematiek aan te pakken. Veilig Thuis Gelderland Zuid heeft tijdelijk extra personeel aangetrokken. Daarnaast bekijken de gemeenten en Veilig Thuis hoe de situatie structureel verbeterd kan worden. De coördinerende gemeente Nijmegen houdt de vinger aan de pols, zo geeft men aan, door zich wekelijks te informeren over de ontwikkeling van de wachttijden.
Hoe verklaart u dat er in het hele land een toename van het aantal meldingen bij de meldpunten Veilig Thuis is, zoals uit het artikel blijkt?
De VNG signaleert dat vanaf de start van de VT-organisaties, deze te maken hebben met een stijging van het aantal meldingen van gemiddeld 20%. Ook het aantal adviesvragen is gestegen. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van deze stijging, maar een aantal redenen zou deze stijging kunnen verklaren. Ten eerste zijn in januari – gelijk met de start van Veilig Thuis (op 1-1-2015) – ook weer de spotjes van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» op radio en TV uitgezonden. Daarin is het nieuwe gratis landelijke telefoonnummer 0800–2000 bekend gemaakt. Dit nummer levert een verbeterde dienstverlening omdat 24/7 een deskundige medewerker bereikbaar is. Een tweede reden zou kunnen zijn dat betrokkenen, familieleden, maar wellicht ook een aantal professionals liever een organisatie bellen met de naam «Veilig Thuis» dan een organisatie die ook in haar naam direct verwijst naar kindermishandeling of huiselijk geweld, zoals dat voor 1 januari 2015 het geval was. Een derde reden kan zijn dat sinds 1
Welke consequenties hebben de lange wachttijden voor de kinderen en de gezinnen?
Voor mij is het cruciaal dat kinderen en andere slachtoffers van mishandeling geen acuut veiligheidsrisico lopen. Dat risico wordt geminimaliseerd door de triage die de VT-organisaties bij elke melding uitvoeren. Het doel van triage is dat de VT-organisatie op basis van de inhoud van de melding en op basis van een veiligheidstaxatie tot een besluit komt over de noodzakelijke vervolgstappen naar aanleiding van de melding. In de triage worden meldingen onderscheiden in urgent en minder urgent en ook wordt gekeken of de VT-organisatie de vervolgstappen zelf gaat zetten, of de meldingen doorgeleidt naar organisaties voor zorg- en hulpverlening.
Bij geen van de VT-organisaties, ook niet in de regio Gelderland Zuid, zijn er – zo geeft de VNG aan – wachttijden voor de triage van de meldingen. Urgente meldingen worden in alle situaties onmiddellijk in behandeling genomen.
Wel zijn er langere doorlooptijden voor meldingen die als minder urgent worden beoordeeld. De termijnen voor de behandeling van melding en onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en worden door professionals beschouwd als voor het slachtoffer aanvaardbare normen. Deze zijn voor het afhandelen van een melding maximaal vijf dagen en voor het afronden van een onderzoek maximaal tien weken. Het is nog niet bekend of deze termijnen worden overschreden. Dat inzicht – voor zover het kindermishandeling betreft – verwacht ik uiterlijk aan eind van het jaar te krijgen, wanneer het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de beleidsinformatie van de VT-organisaties publiceert. Via de voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties zal ik u hierover informeren.
Bent u voornemens om meer budget beschikbaar te stellen voor de meldpunten Veilig Thuis nu zij meer aanvragen voor hulp binnenkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet van plan. De organisatie van het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHK=Veilig Thuis-organisatie) is een aan de gemeenten opgedragen wettelijke taak in de Wmo 2015. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen om tot een goede wetsuitvoering te komen. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het oplossen van (te) lange doorlooptijden van meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling en het onderzoek hiernaar. De VNG verwacht dat de langere doorlooptijden een tijdelijk karakter hebben. Alle VT-organisaties geven namelijk aan dat de hoge werkdruk ook het gevolg is van de cultuuromslag die in de nieuwe VT-organisaties tot stand moet komen, namelijk de integrale aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Bovendien zijn ook de samenwerkingspartners van de VT-organisaties in transitie, zo zijn in veel gemeenten nieuwe wijkteams opgezet met verschillende taken, expertises en bevoegdheden. Het kost tijd om met deze nieuwe partners samenwerkingsafspraken te maken. De VNG heeft inmiddels een handreiking gemaakt voor gemeenten en VT-organisaties over hoe langere doorlooptijden het beste kunnen worden aangepakt.
Welke (aanvullende) maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat kinderen en gezinnen niet onnodig lang op hulp moeten wachten?
Vanwege het grote belang voor de veiligheid van kinderen volg ik nauwlettend, samen met de VNG, het werk van de VT-organisaties. Ik financier samen met de Staatssecretaris van VenJ het VNG-ondersteuningsprogramma Veilig Thuis. Dit programma volgt de ontwikkelingen in de regio’s op de voet en het helpt de VT-organisaties en de gemeenten in de opbouw en doorontwikkeling van Veilig Thuis. Het programma ondersteunt regio’s die te kampen hebben met langere doorlooptijden bij de analyse van de knelpunten en het snel vinden van oplossingen.
In juni 2015 zijn mijn ambtenaren samen met die van mijn collega van VenJ en met de VNG gestart met een ronde langs alle VT-organisaties. Ons doel is om de praktijk van de VT-organisatie goed te leren kennen en inzicht te krijgen in de successen en knelpunten van Veilig Thuis, inclusief de aansturing door de gemeenten in de regio. Na afloop van deze ronde, naar verwachting eind 2015, zal ik samen met de Staatssecretaris van VenJ, de bestuurlijk verantwoordelijke wethouders voor Veilig Thuis uitnodigen voor een gesprek over de praktijk van Veilig Thuis. Daarin zullen zeker de stijging van het aantal meldingen en de doorlooptijden voor melding en onderzoek aan de orde komen.
Tot slot zijn op grond van de Wmo 2015 de Inspectie voor de Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangewezen om toezicht te houden op de AMHK’s. Dus via die weg wordt de kwaliteit van het werk van de VT-organisaties gecontroleerd.
Het krantenartikel waarnaar in uw vragen wordt verwezen, gaat overigens over wachttijden bij de VT-organisaties, niet bij hulpverlenende instanties. VT-organisaties geven advies aan omstanders, slachtoffers en professionals, nemen meldingen in ontvangst en doen onderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling. De VT-organisaties maken een veiligheidsplan en een hulpverleningsplan en op basis hiervan geleiden zij door naar hulpverlenende instanties. Zij zijn daarmee geen formele toegangspoort tot hulpverlening; slachtoffers kunnen immers ook altijd zelf hulp zoeken bij hulpverlenende organisaties zoals de huisarts, maatschappelijk werk en de vrouwenopvang. Ze zijn voor die hulp niet afhankelijk van de VT-organisatie.
Wat gaat u als stelselverantwoordelijke doen om de wachttijden voor de meldpunten Veilig Thuis, waarop volgens het artikel geen zicht is, beter in beeld te krijgen?
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de beleidsinformatie die de VT-organisaties op basis van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (het informatieprotocol Veilig Thuis), dienen aan te leveren bij het CBS. Hierin zijn ook de doorlooptijden voor melding en onderzoek opgenomen. Ook in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juni jl ben ik hier op ingegaan2.
De aanhoudende onrust in Schilderswijk |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sfeer bij bureau Schilderswijk in Den Haag grimmig?1
Ja.
Deelt u de afschuw over zowel de vreselijke dood van het slachtoffer als de aanhoudende rellen in de Haagse Schilderswijk, waarbij vandalen zich schuldig maken aan bedreiging, brandstichting, vernieling, roof, antisemitisme en zelfs plundering?
Het is zeer treurig dat de heer Henriquez is overleden. Ik betuig mijn medeleven aan de nabestaanden. Het overlijden van de heer Henriquez heeft veel emotionele reacties opgeroepen. Dat mensen deze emoties wilden uiten is begrijpelijk.
Dat een aantal relschoppers misbruik heeft gemaakt van de situatie door geweld te gebruiken, vernielingen aan te richten en winkels te plunderen, keur ik echter ten zeerste af.
Bent u bereid, in navolging van de familie van het slachtoffer, u uit te spreken tegen de racisme-beschuldiging aan het adres van de politie?
De Rijksrecherche onderzoekt bij het overlijden van een arrestant alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden. Zo ontstaat een zo volledig mogelijk beeld van alle omstandigheden die een rol zouden kunnen hebben gespeeld. Nu het onderzoek nog in volle gang is, kan ik hierover geen uitspraken doen.
In zijn algemeenheid kan ik uw Kamer melden dat in onderzoeksrapporten geen aanwijzingen zijn gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken niet door onderzoek wordt bevestigd.
Hoeveel relschoppers zijn er in totaal opgepakt, wat is de totale schade en welke stappen zult u zetten om de schade en gemaakte kosten te verhalen op de daders?
Sinds de ongeregeldheden in de Schilderswijk zijn tot en met dinsdag 7 juli 246 verdachten aangehouden. Aangezien het onderzoek naar de geweldplegingen nog in volle gang is, kan het aantal aangehouden verdachten verder oplopen. De gemeente Den Haag geeft aan dat de schade in de openbare ruimte voor zover bekend € 77.600 bedraagt. Momenteel wordt gekeken naar mogelijkheden om de schade op de daders te verhalen.
Ik heb geen overzicht van schade aan particulier bezit. De afhandeling van particuliere schade loopt enerzijds via verzekeringsmaatschappijen. Ik heb geen zicht op bedragen die bij deze maatschappijen zijn geclaimd of door hen zijn uitgekeerd. Anderzijds kan geleden schade, strafrechtelijk of civiel, via de rechter verhaald worden op de veroorzaker van de schade. Hiervan heb ik op dit moment geen overzicht, onder meer omdat het strafrechtelijk onderzoek naar de geweldplegingen nog in volle gang is.
Wat is de reden dat de burgemeester opnieuw faalt in het handhaven van de orde in de stad?
Ik deel de analyse niet dat de burgemeester (opnieuw) zou hebben gefaald. De burgemeester is in dit geval het bevoegd gezag en hij heeft die maatregelen genomen die noodzakelijk waren om de openbare orde in zijn stad te handhaven.
Bent u bereid, indien de onrust blijft bestaan, de burgemeester aan te sporen een avondklok in te stellen en – mocht dit nodig zijn – de marechaussee in te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Stopzetten van toeslagen voor dak- en thuislozen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre wordt door de Belastingdienst gecontroleerd of het gaat om dak- of thuislozen wanneer toeslagen worden stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken?
Sec het feit dat er door meerdere personen gebruik wordt gemaakt van hetzelfde postadres is geen criterium om toeslagen stop te zetten. Ook als het gaat om dak- of thuislozen is dit geen reden om de toeslag stop te zetten.
Toeslagen kunnen worden gestopt als er gerede twijfel is over de juistheid van het adresgegeven, als er een adresgegeven ontbreekt of als aan één van de andere voorwaarden niet wordt voldaan.
Met het oog op risicoselectie is er wel een probleem geweest bij de toekenning van de zorgtoeslag aan burgers die voorheen een huisadres hadden en nu een wijziging doorgaven naar een postadres. Deze groep had met het oog op risicoselectie handmatig behandeld moeten worden en niet automatisch als niet toeslaggerechtigd moeten worden bestempeld. Dit probleem is ook als verstoring op de website van de Belastingdienst gemeld.
Dit probleem is dus niet verbonden aan het dak- en thuisloos worden of aan het hebben van een postadres, maar aan het in zijn algemeenheid wijzigen van een huisadres naar een postadres. Burgers die hierover contact hebben opgenomen met Belastingdienst/Toeslagen hebben inmiddels een nieuwe beschikking ontvangen. De burgers die geen contact hebben opgenomen, maar bij wie dit probleem na analyse is geconstateerd en die wel zorgverzekerd zijn, ontvangen een nieuwe beschikking.
Kunt u aangeven of het is voorgekomen dat toeslagen van dak- en thuislozen zijn stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken? Hoe vaak is dit voorgekomen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, niet mogen worden uitgesloten van toeslagen puur omdat meerdere daklozen de post op hetzelfde adres ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen vaak niet de financiële ruimte hebben om hun toeslagen te kunnen missen en dat moet worden voorkomen dat zij deze ondersteuning – al dan niet tijdelijk – niet krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dak- en thuislozen niet worden uitgesloten van toeslagen omdat zij met meerdere personen hetzelfde postadres gebruiken?
Zie antwoord vraag 1.
De overgangssituatie in de hybride Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Probeert u met de overgangssituatie, die u schetst in uw brief over de hybride WGA-markt, anticiperend en marktverstorend gedrag te voorkomen?1
Daarvoor is de overgangssituatie inderdaad bedoeld.
Klopt het dat werkgevers die op 1 juli 2015 (of eerder) zijn teruggekeerd naar het publieke bestel, na een aantal jaren van minimumpremie te hebben genoten, weer eigen risicodrager kunnen worden en zo de zogenaamde WGA-staartlast achterlaten? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Welke oplossing ziet u voor deze situatie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het klopt dat werkgevers die op of voor 1 juli 2015 zijn teruggekeerd naar het UWV in de nieuwe situatie bij terugkeer naar eigenrisicodragerschap hun (publieke) staartlasten in het publieke bestel kunnen achterlaten. Dit maakt onderdeel uit van de aanpassingen in de wijze waarop WGA-lasten bij UWV gefinancierd worden. Het totale pakket zorgt voor een verbetering in de verhouding tussen publieke uitvoerder en private verzekeraars en draagt bij aan een meer evenwichtig hybride stelsel. Hierdoor zal de focus meer op re-integratie van zieke en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers gericht worden.
Veel van de werkgevers die nu bij UWV verzekerd zijn hebben, tot 2012, een toeslag op de publieke WGA-premie betaald (de rentehobbelopslag). De opbrengsten van de rentehobbelopslag (ca. 1,5 mld) is toegevoegd aan de reserve van de Werkhervattingskas. De publieke staartlasten van de werkgevers die weer voor eigenrisicodragerschap kiezen worden uit deze reserve gefinancierd. Er is inderdaad een aantal werkgevers dat na 2012 naar UWV is teruggekeerd en die daardoor niet meebetaald heeft aan de rentehobbelreserve. Ook voor deze werkgevers worden bij een keuze voor eigenrisicodragerschap de staartlasten uit de rentehobbelreserve gefinancierd.
Klopt het dat werkgevers zonder consequenties kunnen profiteren van de minimumpremie in 20162, omdat zij op 1 januari 2017 weer terug kunnen stappen naar het private bestel? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Welke oplossing ziet u voor deze situatie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het klopt dat als de garantieverklaring van een werkgever van rechtswege eindigt, er nu geen minimale terugkeerperiode bij UWV geldt. Het gevolg is dat een werkgever die in 2016 terugkeert naar UWV op 1 januari 2017 weer voor eigenrisicodragerschap kan kiezen.
Om anticiperend en sterk marktverstorend gedrag te voorkomen geldt de nieuwe wijze van premiestelling en het achterlaten van publieke staartlasten per 1 januari 2017 ook voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 publiek verzekerd zijn of worden of die na een periode van publieke verzekering eigenrisicodrager zijn geworden. Eén van de overwegingen voor deze overgangsperiode is het wegnemen van een overstapbelemmering en het daardoor in stand houden van de gewenste mobiliteit op de verzekeringsmarkt. Werkgevers die nu bij UWV verzekerd zijn, kunnen bij een overstap naar eigenrisicodragerschap na 1 juli 2015 vanaf 2017 profiteren van de gunstigere voorwaarden.
Een ongewenst effect van dit overgangsrecht ontstaat wanneer werkgevers, die nu eigenrisicodrager zijn en die niet aan de rentehobbelreserve hebben bijgedragen, in 2016 naar het UWV terugkeren en in 2017 weer voor eigenrisicodragerschap kiezen. Zij profiteren inderdaad één jaar van de lage (minimum) premie en kunnen in 2017 de (publieke) staartlasten van werknemers die in 2016 ziek zijn geworden in het publieke bestel achterlaten. Dit vind ik uiteraard een ongewenst effect.
Ik zie echter geen oplossing voor dit ongewenste en eenmalige effect. Om de geconstateerde onevenwichtigheid op de hybride markt op te lossen moet het UWV langere tijd met twee verschillende premiesystemen werken. Het invoeren van een systeem dat daarnaast nog gebaseerd is op de bijdrage die werkgevers aan de rentehobbelreserve hebben bijgedragen is complex en uitvoeringstechnisch niet haalbaar.
Ik heb van het Verbond van Verzekeraars3 begrepen dat de gekozen oplossing, ondanks dit eenmalige ongewenste effect, perspectief biedt op een effectiever WGA-stelsel.
Gemeente Kampen die weigert passend vervoer te regelen voor leerlingen met een beperking |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente Kampen – ondanks een wettelijke verplichting – weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs?1
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Kampen weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Kampen heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. Uit een benchmark kwam volgens de gemeente naar voren dat Kampen een veel ruimhartiger toepassing aan de regeling gaf dan andere gemeenten. Daarop heeft de gemeente besloten meer in de pas te gaan lopen met andere gemeenten en het taxivervoer te beperken tot uitsluitend die gevallen waarbij dat echt nodig is. Dit wordt volgens de gemeente per geval bekeken en met de ouders besproken. Indien de ouders het niet eens zijn met het besluit van de gemeente kunnen zij daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep gaan.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Kampen, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal basisonderwijs per definitief geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar verover, omdat de gemeente van mening is dat alle kinderen die naar het speciaal basisonderwijs gaan onder begeleiding kunnen reizen met het openbaar vervoer?2
Zoals uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat de gemeente Kampen haar wettelijke verplichtingen niet voldoende uitvoert.
Wat is de reden dat de gemeente Kampen wel aangepast leerlingenvervoer organiseert voor leerlingen van het speciaal onderwijs, maar niet voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs? Bent u van mening dat hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat tussen ouders van leerlingen?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u van het argument van de gemeente Kampen dat leerlingen van het speciaal basisonderwijs een beter uitstroomperspectief hebben dan leerlingen van het speciaal onderwijs en daarom geen aangepast vervoer nodig hebben? Is het uitstroomperspectief van leerlingen een juist criterium voor de toekenning van aangepast leerlingenvervoer?
De gemeente Kampen heeft aangegeven, conform de verordening leerlingenvervoer, aangepast vervoer alleen nog toe te kennen aan die leerlingen die het echt nodig hebben. Schooltype of uitstroomperspectief speelt daarbij geen rol.
Wordt in uw ogen de verordening van de gemeente Kampen voldoende nageleefd, waarin staat dat er per leerling een individuele afweging wordt gemaakt, maar in de praktijk per school een regeling gaat gelden?3
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord, geeft de gemeente Kampen aan dat ze, conform de verordening, per leerling een individuele afweging maakt.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden? Bent u van mening dat de gemeente Kampen passend vervoer biedt aan leerlingen die weliswaar soms fysiek in staat zijn om met het openbaar vervoer te reizen, echter niet zonder de benodigde begeleiding van een derde? Acht u het wenselijk dat ouders in de situatie worden geplaatst door de gemeente om ontslag te nemen van hun werk, om de benodigde begeleiding te bieden tijdens de reis naar school van hun kind?4
De onderwijswetgeving schrijft aan de gemeenten voor dat ze vervoer moeten aanbieden dat voor de leerling passend is. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor eventuele begeleiding bij de ouders. Tot hoe ver de verantwoordelijkheid gaat is ter beslissing aan de gemeente en ter toetsing, uiteindelijk, aan de rechter.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de Wet op het primair onderwijs, waarin wordt gesteld dat er rekening wordt gehouden met de, van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en dat erin wordt voorzien dat het vervoer plaats kan vinden op een wijze die voor de leerling passend is? Is er in uw ogen door de gemeente Kampen voldoende rekening gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders»? Kunt u dit toelichten?5
Het oordeel of door de gemeente voldoende rekening wordt gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders» is door de wetgever neergelegd bij de rechter.
Deelt u de mening dat in deze situaties geen sprake is van passend vervoer en dat de betreffende gemeente dus de wet overtreedt? Gaat u ingrijpen om deze gemeente aan de wettelijke verplichtingen te houden? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord geeft de gemeente Kampen aan conform de regelgeving per individueel geval te oordelen en is er dus geen sprake van overtreding van de wet. Of de gemeente de wet goed toepast is, zoals beantwoord bij vraag 7, een taak van de rechter.
Zijn er meer gemeenten die leerlingenvervoer weigeren voor leerlingen die dit wel nodig hebben? Om welke gemeenten gaat dit en kunt u cijfers geven over het aantal leerlingen dat geen indicatie meer heeft gekregen voor leerlingenvervoer? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor het leerlingenvervoer is een naar de gemeenten gedecentraliseerde regeling. Ik heb daar geen gegevens over en mij zijn ook geen signalen bekend.
Ziet u mogelijkheden om het aanbestedingscircus voor het leerlingenvervoer af te schaffen en van het leerlingenvervoer een publieke voorziening te maken?
Nee, de nationale en internationale regels omtrent aanbesteding kunnen niet voor het leerlingenvervoer opzij worden gezet.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om scholen voor het speciaal (basis)onderwijs zelf het leerlingenvervoer te laten organiseren en hen hiervoor ook te bekostigen?
In mijn brief van 2 juli 2015, «Meer ruimte voor nieuwe scholen: naar een moderne interpretatie van artikel 23» (Kamerstuk 31 135, nr. 53), heb ik ook varianten opgenomen voor aanpassing van de regeling voor het leerlingenvervoer. Daar is onder meer bij opgenomen overheveling van het leerlingenvervoer naar de samenwerkingsverbanden. Naar deze overheveling is als uitvloeisel van het Bestuursakkoord 2011–2015 tussen de rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wat betreft het speciaal onderwijs, onderzoek gedaan door Sardes. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de brief over de eerste voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 93) aan de Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat de school die het beste past bij de leerling leidend moet zijn voor de vergoeding van het leerlingenvervoer? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk vast te leggen als recht?
Ik vind het huidige voorschrift van vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school toereikend en het meest objectief vast te stellen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat voor het vervoer van leerlingen met een beperking naar het speciaal (basis)onderwijs alleen professionele chauffeurs ingezet, dus geen vrijwilligers? Op welke wijze geeft u chauffeurs voldoende instrumenten in handen om met deze bijzondere doelgroep om te gaan?
Van belang is niet zo zeer of de chauffeur professioneel dan wel vrijwilliger is, maar of de chauffeur adequaat met de te vervoeren doelgroep kan omgaan. Daarom doen veel gemeenten, vervoerders en scholen er al van alles aan om de chauffeurs zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de problematiek waarmee ze geconfronteerd kunnen worden bij het vervoer van leerlingen. Hieraan is ook veel aandacht besteed in de Handboeken leerlingenvervoer.
Twee omstreden wetsvoorstellen in Oeganda |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uganda: NGO bill aims to muzzle civil society, say activists»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit wetsvoorstel een trend volgt in de Hoorn van Afrika (Ethiopië, Zuid-Soedan, Kenia), waarbij regeringen meer greep proberen te krijgen op het werk van non-gouvernementele organisaties (NGO's)?
Het wetsvoorstel past in een wereldwijde trend, ook in de Hoorn van Afrika, waarin restrictieve wetgeving ten aanzien van ngo’s wordt aangenomen. Het is nog niet duidelijk hoe de wet er uiteindelijk uit zal zien. Het is daarom nog niet mogelijk om het voorstel te vergelijken met bestaande wetgeving in andere landen.
Hoe beoordeelt u dit wetsvoorstel dat in komende maanden voorgelegd zal worden aan het Oegandese parlement?
Het wetsvoorstel is deels het gevolg van terechte zorgen van overheid en ngo’s zelf over de transparantie van ngo’s. Tegelijkertijd roept het wetsvoorstel in zijn huidige vorm vragen op over de mate van controle die uitgeoefend zal worden op ngo’s en de mogelijke impact op de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Wordt de wet zonder substantiële wijzigingen aangenomen, dan zal de toepassing ervan de vrijheid van ngo’s flink kunnen inperken.
Deelt u de zorgen van mensenrechtenactivisten dat de Oegandese NGO Board teveel macht naar zich toe zal trekken en dat kritische NGO’s die bijvoorbeeld misstanden rondom corruptie, landrechten en mensenrechtenschendingen aan de kaak willen stellen de mond zal worden gesnoerd? Verwacht u dat door deze wet organisaties die opkomen voor homorechten zullen worden belemmerd?
Tijdens de consultaties en publieke hoorzittingen over het wetsvoorstel heeft het maatschappelijk middenveld in Uganda inderdaad zorgen over ruimte voor tegenspraak naar voren gebracht. De NGO Board bracht samen met het platform van Ugandese ngo’s (NGO Forum) eerder dit jaar een werkbezoek aan Nederland. Het bezoek heeft bijgedragen aan een betere dialoog tussen het NGO Forum en de Board en een meer open houding van de Board ten aanzien van het aanstellen van vertegenwoordigers van ngo’s binnen de Board en bij monitoringscomités op districtsniveau.
Het wetvoorstel gaat niet specifiek in op ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda. Wel zal, indien de wet zoals deze nu voorligt wordt aangenomen, de toepassing ervan ngo’s belemmeren op alle terreinen, ongeacht doelstellingen, werkwijzen of doelgroepen. Dit geldt dus ook voor ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda.
Kunt u toelichten hoe de Oegandese regering gereageerd heeft op de geuite zorgen in het kader van de artikel 8 dialoog? Wat zijn de vervolgstappen die worden ondernomen door Nederland en de EU?
De Ugandese regering heeft met belangstelling kennis genomen van de zorgen die in het kader van de artikel 8 dialoog zijn geuit. De EU sprak eveneens haar zorgen uit tijdens gesprekken met de premier van Uganda, met leden van het kabinet en met parlementariërs. De EU heeft specifieke opmerkingen en zorgen over het wetsvoorstel onder de aandacht gebracht van de Ugandese parlementaire commissie van Defensie en Binnenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor hoorzittingen over het wetsvoorstel.
Bent u bereid consequenties te verbinden aan de hulp die weer is hervat als deze wet wordt aangenomen? Zo ja, aan welke gevolgen denkt u? zo nee, waarom niet?
Afgewacht moet worden hoe het uiteindelijke voorstel eruit ziet en wanneer het wordt aangenomen. Pas dan kunnen de mogelijke effecten van de nieuwe wet worden beoordeeld.
Kunt u uw veronderstelling dat het andere omstreden wetsvoorstel – de anti-homo wetgeving – voorlopig niet in stemming wordt gebracht toelichten?2 Kunt u aangeven wat de laatste ontwikkelingen zijn rondom de nieuwe anti-homo wet, die in november jl. is ingediend door Oegandese parlementariërs, die deze wet eind december jl. in stemming hadden willen brengen? Klopt het dat die stemming uitgesteld is? Is het bekend wanneer- en of die stemming gaat plaatsvinden?
Er zijn nog steeds geen ontwikkelingen die er op wijzen dat een nieuw anti-homo wetsvoorstel zal worden ingediend. Er was eind vorig jaar even sprake van een wetsvoorstel waarvan de oorsprong en status niet konden worden vastgesteld. Dit voorstel is nooit officieel ingediend voor parlementaire behandeling en er is dus geen sprake van een al dan niet uitgestelde stemming.
Klopt het bericht dat na verwerping van de wet door het Constitutionele Hof in augustus jl. voorstanders van de wet de zaak hebben opgebracht bij het hooggerechtshof? Zo ja, kunt u toelichten hoe die zaak verlopen is en wat de uitkomst hiervan is?
Nee, dit bericht klopt niet. Deze zaak is verder niet meer aanhangig gemaakt.
Hoe beoordeelt u deze twee omstreden wetsvoorstellen in het kader van het hervatten van de hulp aan de regering van Oeganda? Hoe beoordelen de andere donoren waarmee Nederland actief is in het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma bovengenoemde ontwikkelingen?
Het gaat om één wetsvoorstel dat los staat van de beslissing van het kabinet om een deel van de hulp aan de Justice, Law and Order Sector (JLOS) te hervatten. Zoals al toegelicht, heeft het voorstel geleid tot consultaties over specifieke zorgpunten. De dialoog over het wetsvoorstel wordt gevoerd in EU-verband. De overige JLOS donoren zijn lidstaten van de EU en hebben dezelfde zorgen als Nederland.
Verwoesting van landbouwgrond nabij Bethlehem door Israël |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Palestinian farmer’s land leveled near Bethlehem»?1 Kunt u bevestigen dat Israël landbouwgrond nabij Bethlehem heeft verwoest? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Ja. Dit bericht klopt.
Wat is, bij benadering, de financiële omvang van de aangerichte schade?
Nederland heeft in 2008 en 2010 met het landbouwprogramma «Improving Livelihood in Palestinian Territories» een financiële bijdrage geleverd aan projecten in het gebied tussen Bethlehem en Hebron. Het Israëlische leger heeft daar op vijf verschillende locaties gewassen en infrastructuur vernield. Via dit project is daar destijds ruim EUR 40.000 in de ontwikkeling van landbouwgrond geïnvesteerd. Boeren hebben door de vernielingen schade geleden, zoals verlies aan inkomsten.
Het kabinet is, evenals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen waarin is overgegaan tot sloop van huizen of andere eigendommen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden. De EU dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen en verzet zich tegen de sloop van Palestijnse bezittingen, zoals verwoord in de Raadsconclusies van 20 juli 2015.
De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah heeft bij de Israëlische autoriteiten de onvrede over de vernietiging van projectlocaties van het landbouwprogramma uitgesproken. Als de financiering van projecten is beëindigd, berust de verantwoordelijkheid voor de projecten bij de Palestijnse boeren. Nederland heeft daarmee geen juridische basis om een schadevergoeding te eisen. Er is geen schadevergoeding betaald aan de getroffen boeren.
Is het waar dat door het optreden van Israël projecten zijn vernield die (mede) door Nederland zijn gefinancierd?
Zie antwoord vraag 2.
Indien ja, wat was de omvang van de financiering door Nederland en bent u bereid bij Israël aan te dringen op volledige compensatie voor de vernielingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kinderarbeid in Syrië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Small hands heavy burden: how the Syria conflict is driving more children into the workforce»1 van Unicef en Save the Children?
Ja.
Klopt het bericht dat in driekwart van de Syrische gezinnen kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen, zowel in Syrië zelf als in omliggende landen zoals Libanon en Jordanië waar ze hun toevlucht hebben gezocht?
Hoewel exacte metingen in conflictgebieden erg lastig zijn, heeft het kabinet geen reden te twijfelen aan de bevindingen van UNICEF en Save the Children. Het rapport geeft aan dat kinderen in driekwart van de gezinnen binnen Syrië bijdragen aan het gezinsinkomen. Onder Syrische vluchtelingen in Jordanië geldt dat voor de helft van de gezinnen. Over Libanon geeft het rapport geen vergelijkbare cijfers. Hoe dan ook is de situatie zeer zorgelijk.
Kunt u bevestigen dat op dit moment 2.7 miljoen Syrische kinderen geen toegang hebben tot onderwijs?
Zoals UNICEF en Save the Children in hun rapport aangeven, is het aantal kinderen in Syrië dat onderwijs volgt recentelijk sterk afgenomen. Hierover is ook gerapporteerd door onder andere de VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA).2 Deze afname wordt veroorzaakt door meerdere factoren die samenhangen met het conflict: veel gezinnen zijn binnen Syrië op de vlucht; scholen zijn vernietigd; en onderwijzend personeel is gevlucht of omgekomen.
Over het onderwijs in Libanon is bekend dat ongeveer 400.000 Syrische kinderen in de leeftijdscategorie 4 t/m 17 jaar zijn geregistreerd en ongeveer 30% daarvan regulier onderwijs heeft kunnen volgen in 2014. In Turkije heeft iedere Syriër recht op onderwijs (primair en secundair), maar pas recentelijk is onderwijs in het Arabisch mogelijk gemaakt.
Bent u bereid er in internationaal verband voor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprgramma’s de toegang tot kwalitatief goed onderwijs als prioriteit wordt aangewezen?
Nederland gaat een actieve rol vervullen in de door de VN Speciaal Gezant voor Wereldwijd Onderwijs, Gordon Brown, in het leven geroepen Champions» Group on Education in Emergencies and Protracted Crisis. Deze groep wordt mede gedragen door Noorwegen, UNICEF, UNHCR en het Global Partnership for Education. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de VN vindt een side-event plaats over dit thema. Het doel is meer aandacht te genereren voor het belang van onderwijs in noodsituaties, ideeën uit te wisselen over verbetering van de hulparchitectuur, en nieuwe bronnen van financiering aan te boren. Uitgewerkte voorstellen zullen op de World Humanitarian Summit (mei 2016) gepresenteerd worden.
Op wat voor manier zet u zich in internationaal verband in om kinderarbeid onder Syrische kinderen – die al het hardste geraakt worden door de humanitaire crisis – tegen te gaan en te voorkomen dat er een «verloren generatie» ontstaat? Hoe past dit binnen uw huidige activiteiten om kinderarbeid te bestrijden?
Nederland zet zich actief in voor de strijd tegen kinderarbeid. Alleen wanneer kinderen kunnen leren en spelen krijgen zij de kans om te bouwen aan hun toekomst en kunnen ze opgroeien tot de geschoolde werknemers en mondige burgers die nodig zijn voor welvaart en ontwikkeling in hun land. Nederland maakt zich in multilateraal verband sterk voor de strijd tegen kinderarbeid en dringt ook in EU-verband bij verschillende landen aan op betere uitvoering van ILO-conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Daarnaast draagt Nederland met verschillende projecten, die deels door de ILO worden uitgevoerd, bij aan de strijd tegen kinderarbeid en bewustwording rond «fatsoenlijk werk» in toeleveringsketens. Voor meer algemene details over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid wordt verwezen naar de Kamerbrief in reactie op de recente initiatiefnota van Kamerlid van Laar (Kamerstukken 33 963, nr. 3).
In Syrië zelf is het, vanwege het voortslepend conflict, lastig om directe activiteiten tegen kinderarbeid te steunen. Het door Nederland gesteunde Child Labour Free Zones-programma bijvoorbeeld, dat in verschillende landen goede resultaten laat zien, vereist een zekere mate van stabiliteit in de gemeenschap om te kunnen slagen. In de buurlanden van Syrië valt makkelijker te opereren. Nederland steunt in Turkije bijvoorbeeld een project dat kinderarbeid in de hazelnootoogst bestrijdt. Dit project wordt in verschillende Turkse regio’s uitgevoerd door de ILO in samenwerking met de hazelnootbranchevereniging CAOBISCO en Turkse autoriteiten. Het project is onlangs met drie jaar verlengd. Er zijn geen cijfers over eventuele betrokkenheid van de omvangrijke groep Syrische vluchtelingen in Turkije bij kinderarbeid in de hazelnootsector.
Om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat, is het van groot belang te investeren in onderwijs. Daarom levert Nederland voor de periode januari 2014 tot december 2015 een bijdrage van 7 miljoen euro aan het «No Lost Generation Initiative» van UNICEF ten behoeve van onderwijs voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Verder ondersteunt Nederland op voorstel van de Tweede Kamer 80 Syrische studenten door een gezamenlijk project van stichting SPARK en de universiteit van Gaziantep.
Daarnaast zijn de volgende maatregelen aangekondigd in de Kamerbrief over humanitaire hulp in de Syriëregio en Irak, die u kort voor deze antwoorden toeging:
Ondanks deze initiatieven en de inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, blijft het risico van een «verloren generatie» levensgroot. Ook de Syriërs zelf zijn hierover zeer bezorgd. Uiteindelijk ligt de oplossing in een beëindiging van de conflicten en het initiëren van een vredesproces in Syrië. Nederland tracht daar een actieve bijdrage aan te leveren door steun aan de VN en de initiatieven van Speciaal Gezant De Mistura.
Bent u bereid in internationaal verband ervoor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprogramma’s geld beschikbaar wordt gesteld voor inkomensgenererende activiteiten van vluchtelingen, zowel in Syrië als in de landen in de regio waar veel Syriërs onderdak hebben gevonden? Zo ja, op wat voor manier krijgt dat vorm? Zo nee, waarom niet?
In crises als deze is het van groot belang om vluchtelingen zoveel mogelijk in staat te stellen voor zichzelf te zorgen. In de eerste plaats omdat vluchtelingen zelf niets liever willen dan een menswaardig bestaan opbouwen. In de tweede plaats wordt het voor de internationale gemeenschap steeds lastiger om grote aantallen vluchtelingen voor langere perioden van voldoende hulp te voorzien. Hoe meer vluchtelingen in staat worden gesteld om inkomensgenererende activiteiten te ondernemen, hoe beter de hulp kan worden gericht op de meest kwetsbare groepen. In de derde plaats kunnen vluchtelingen ook bijdragen aan de lokale economie in de landen van opvang. Er zijn echter ook vaak beperkende factoren. Dit kan gaan om economische problemen in landen van opvang, zoals werkloosheid, of het wordt de vluchtelingen niet toegestaan om te werken.
Met het Nederlandse innovatieve beleid op humanitair terrein en de additionele middelen die daarvoor zijn gereserveerd wordt onder andere beoogd de zelfredzaamheid van vluchtelingen te vergroten door bijvoorbeeld contant geld aan te bieden in plaats van hulpgoederen zodat dit kan worden gebruikt voor het opstarten van eigen ondernemingen. Dit heeft niet alleen een positief effect op het welzijn van de vluchteling, maar ook op de economie van het gastland. Nederland ondersteunt waar mogelijk overheden die bereid zijn economische activiteiten van vluchtelingen mogelijk te maken. Op internationaal niveau wordt bekeken hoe de belemmerende factoren hierbij zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden.
Bent u op de hoogte van het «No Lost Generation Initiative»? Op wat voor manier is Nederland betrokken bij dit initiatief?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzicht geven hoe de aangenomen VN-Mensenrechtenraad resolutie dat kindhuwelijken worden aangemerkt als mensenrechtenschendingen, heeft geleid tot een verbetering van de positie van Syrische meisjes?2 Op wat voor manier zet Nederland zich in internationaal verband in om hier vervolg aan te geven?
De VN-Mensenrechtenraad nam tweemaal (september 2013 en juni 2015), mede op Nederlands initiatief, een resolutie aan inzake de bestrijding van kindhuwelijken. Er valt geen direct verband te leggen tussen de resoluties en eventuele verbeteringen voor Syrische meisjes. Hoewel resoluties van de VN-Mensenrechtenraad niet bindend zijn, hebben ze een sterk normerend karakter; beide resoluties erkennen expliciet dat kindhuwelijken resulteren in mensenrechtenschendingen. Algemeen wordt erkend dat de relatief nieuwe aandacht voor dit fenomeen in VN-fora heeft bijgedragen aan het internationale bewustzijn over de schadelijke effecten van, alsmede aan steun (financieel en anderszins) aan organisaties die zich inzetten voor de bestrijding van kindhuwelijken, waaronder het consortium Girls not Brides.
Nederland zet zich actief in om uitvoering van de twee genoemde resoluties te bevorderen, maar die inspanningen richten zich niet specifiek op Syrië. Waar mogelijk en noodzakelijk stellen onder meer de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Mensenrechtenambassadeur tijdens hun reizen de resoluties aan de orde. Nederland maakt tevens gebruik van de Universal Periodic Review om VN-lidstaten, zoals Jemen, aanbevelingen te doen op het gebied van kindhuwelijkenbestrijding.
Nederland draagt verder via een bijdrage van EUR 20 miljoen aan UNICEF, bij aan het «Global Programme to accelerate action to end child marriages»dat door UNICEF en UNFPA wordt uitgevoerd in 12 landen.4 Syrië maakt geen deel uit van de geselecteerde landen voor dit programma.
In welke mate wordt er binnen lopende noodhulpprogramma’s extra aandacht besteed aan de bescherming van meisjes tegen uithuwelijking?
In zowel het Syria Regional Refugee & Resilience Plan en het Syria Response Plan (SRP) van de VN wordt aandacht besteed aan vroegtijdige huwelijken en huwelijksdwang. In het Syria Regional Refugee & Resilience Plan 2015–2016 voor Irak, Jordanië, Egypte, Turkije en Libanon zijn activiteiten opgenomen die nationale kinderbeschermingssystemen ondersteunen, en die families en gemeenschappen helpen om kinderen te beschermen, o.a. als antwoord op vroegtijdige huwelijken en uitbuiting. Binnen dit programma kunnen 895.000 jongens en meisjes deelnemen aan gestructureerde, duurzame kinderbescherming of psychosociale hulpprogramma’s en 18.000 mensen getraind worden over kinderbescherming en seksueel geweld. Door een geldige huwelijksakte als vereiste te nemen voor geboorteregistratie van kinderen, wordt eveneens beoogd het aantal illegale of informele huwelijken, waaronder vroegtijdige huwelijken, te verminderen.
Naast de aandacht in de plannen van de VN zijn meisjes door de Dutch Relief Alliance voor Syrië, Jordanië en Libanon geïdentificeerd als kwetsbare groep. Specifieke programma’s zijn voorzien, zoals het bieden van veilige ruimtes voor vrouwen en life skills-trainingen voor tienermeisjes. Daarnaast word gewerkt aan capaciteitsopbouw van lokale partners in het bieden van diensten die bescherming vergroten, zoals psychosociale hulp aan vrouwen en kinderen, vooral slachtoffers van gender based violence. Ook wordt beoogd bewustzijn in de gemeenschappen te creëren over kinderbescherming en weerbaarheid.
Bovendien bieden de door Nederland direct gesteunde programma’s van UNICEF en UN WOMEN in Libanon en Jordanië seksuele voorlichting, psychologische ondersteuning en trainingen om zelfstandigheid van meisjes te vergroten. UNICEF-interventies om seksueel geweld te voorkomen en de gevolgen te beperken zijn gericht op individuele ondersteuning, politieke lobby en dialoog met religieuze leiders. Individuele ondersteuning richt zich op:
Samenwerking met religieuze leiders om geloofsgemeenschappen voor te lichten over de risico’s van vroegtijdig huwelijk is effectief. Zo schrijven lokale partnerorganisaties mee aan de teksten van religieuze voordrachten. Op nationaal niveau zetten partnerorganisaties zich in om wetgeving over de minimumleeftijd van huwelijken te handhaven.
De mogelijke inperking van de vrije artsenkeuze door het makrobeheersinstrument |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de Landelijke Vereniging Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (LVVP) over de gevolgen van de wijzigingen in het macrobeheersinstrument (mbi) voor de vrije artsenkeuze?1
Klopt het dat u kiest voor een kostenbeheersingssysteem dat de lasten voornamelijk bij ongecontracteerde zorgaanbieders neerlegt?
Bent u het eens met de stelling dat u met deze aanpassing van het mbi kiest voor een kostenbeheerssysteem waarin de macht eenzijdig bij zorgverzekeraars wordt neergelegd?
Erkent u dat zorgaanbieders door de aanpassing van het mbi druk voelen om een contract te sluiten met een zorgverzekeraar? Hoe reageert u op de stelling van de LVVP dat, door het mbi nu op deze manier in te vullen, zorgaanbieders gedwongen worden alsnog contracten met zorgverzekeraars te sluiten, ook als deze laatste wurgcontracten aanbieden?
Vindt u dat ongecontracteerde zorg per definitie kwalitatief slechtere zorg is? Vindt u het dan wenselijk wanneer er alleen nog maar gecontracteerde aanbieders overblijven?
Vindt u het belangrijk dat de patiënt de ruimte heeft om te kiezen voor een gekwalificeerde, maar ongecontracteerde zorgaanbieder?
Hoe reageert u op de stelling van de LVVP dat met het concept-wetsvoorstel een omslag wordt gemaakt van een centraal aanbodgestuurd zorgstelsel richting een vraaggestuurd stelsel?
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot het signaal dat de Eerste Kamer eind 2014 heeft afgegeven?
Het bericht dat één derde van de medewerkers in de gehandicaptenzorg zich onveilig voelt |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat één derde van de medewerkers in de gehandicaptenzorg zich onveilig voelt, meer dan 85% geconfronteerd wordt met schelden, slaan, dreigen of andere vormen van geweld, en er een toename van het aantal meldingen van geweld te zien is?1
Ja, ik ken het bericht.
Wat vindt u ervan dat een kwart van de werknemers zich onder druk gezet voelt door zijn of haar leidinggevende om te zwijgen over de agressie, en geen aangifte te doen?
Ik acht dat zeer onwenselijk. Daarom ondersteun ik het actieplan Veilig Werken in de Zorg. Een van de kernboodschappen van het actieplan is: altijd melden, altijd bespreken en altijd handelen.
Wat vindt u ervan dat afdelingen binnen de gehandicaptenzorg te maken hebben met een onderbezetting?
Instellingen moeten tekorten zoveel mogelijk voorkomen en samen met de OR werken aan een optimale bezetting.
Het UWV voorziet in de werkgelegenheidsprognose voor 2015 voor de gehandicaptenzorg overigens geen daling van werkgelegenheid. Daarmee is niet gezegd dat er geen tekorten zijn. Lokaal kunnen om uiteenlopende oorzaken tijdelijke tekorten aan specifiek personeel ontstaan. Zeker bij complexe gedragsproblematiek is het van belang dat de personeelsbezetting niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief op orde is.
Wat is uw oordeel over de mening van de voorzitter van CNV Zorg en Welzijn dat de toename van het aantal meldingen over geweld te koppelen is aan marktwerking en bezuinigingen in de zorg, omdat marktwerking en bezuinigingen ertoe geleid hebben dat er minder personeel beschikbaar is, en er minder tijd voor cliënten is?
Het aangrijpingspunt voor beter omgaan met agressie en geweld ligt zowel in de organisatiecultuur als in voldoende personeel met competenties om signalen van opbouwende agressie tijdig op te pikken en er goed mee om te gaan. Het gaat ook om altijd melden van incidenten, altijd handelen en altijd bespreken. Geweld is niet normaal. Altijd duidelijk zijn over agressie verandert de cultuur in een organisatie. Goede rekrutering, personeelsplanning, opleiding, organisatie van het werk, communicatiemiddelen en inrichting dragen bij aan een sociaal veilige omgeving. Dat is de primaire verantwoordelijkheid van betrokken bestuurders.
In hoeverre kan de op te stellen bezettingsnorm in de intramurale langdurige zorg bijdragen aan een verminderd gevoel van onveiligheid van medewerkers en een afname van agressie incidenten, doordat er tot een beter afgestemde personeelsbezetting gekomen wordt en de personeelsmix beter wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan agressie op de werkvloer binnen opleidingen voor toekomstige en huidige medewerkers in de gehandicaptenzorg? Hoe kan de aandacht hiervoor versterkt worden? Bent u bereid hier actie op te ondernemen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten? Zo nee, waarom niet?
Het omgaan met agressie en geweld is een van de competenties waarover iedere professional in de gehandicaptenzorg moet beschikken of die nu op mbo-, hbo- en wo-niveau opgeleid is. Verbetering van het onderwijs over agressie in zorgopleidingen is een van de doelstellingen van het Actieplan Veilig Werken in de Zorg. In dat kader wordt een serie bijeenkomsten over het onderwerp georganiseerd om deze thematiek optimaal in de medische en agogische opleidingen te verwerken. Daarbij leren de verschillende zorgsectoren van elkaar en delen elkaars opleidingsmaterialen.
Hoe kunnen medewerkers door hun leidinggevenden beter opgevangen worden na een agressie-incident? Deelt u de mening dat medewerkers beter begeleid moeten worden, indien zij aangifte wensen te doen na een agressie-incident? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Agressie of geweld op het werk heeft een grote impact op alle betrokkenen, zowel op de werknemer als ook op de cliënt. Leidinggevenden en collega’s hebben een belangrijke rol in de nazorg bij een incident. De zorgverleners moeten leren omgaan met agressie en geweld en zich gesteund weten. De benadering van de cliënt moet het ontstaan van agressie en geweld waar mogelijk voorkomen en tegelijk moet de cliënt ook binnen het mogelijke worden aangesproken op zijn gedrag. De behandelrelatie moet daarbij in stand blijven. Vooral snel en gericht handelen bevestigt voor zowel cliënt als personeel de grenzen die nodig zijn voor een veilige werk- en of woonomgeving.
In de gehandicaptenzorg kan de beperking van de cliënt mede de oorzaak van agressie zijn. Indien de cliënt een verstandelijke beperking heeft, kost het vaak tijd om de achterliggende reden van het agressie-incident te achterhalen en de ondersteuning hierop aan te passen. Er is een spanningsveld tussen het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen bij cliënten én de veiligheid van medewerkers. Het is in iedere situatie zoeken naar een goede aanpak voor het realiseren van gedragsverandering bij de cliënt en het reflecteren op eigen handelen door de werknemer.
Na een incident, moet de medewerker zijn eigen optreden en zijn omgang met de agressieve cliënt evalueren. Eventueel kan na een incident aangifte tegen de cliënt aan de orde zijn of kan schade worden verhaald. Over de omgang met cliënten en het behoud van een goede behandelrelatie zijn en worden met politie en het OM afspraken gemaakt. Juist programma’s als Veilig Werken in de Zorg maken het doen van aangifte makkelijker.
Welke doelstellingen heeft u op het gebied van het terugdringen van agressie, en het gevoel van onveiligheid van medewerkers binnen de gehandicaptenzorg? Bent u bereid concrete doelen samen met de branche op te stellen? Zo ja, wanneer? Hoe gaat u dit doen? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
De programma’s Veilige Publieke Taak, Veilig werken in de zorg (Vwiz), Duurzame Inzetbaarheid gericht op verminderen van psycho-sociale arbeidsbelasting zijn speerpunten van beleid. De specifieke uitwerking van anti-agressiebeleid is aan sociale partners. Zij hebben in de zorg een gezamenlijk aanpak gekozen met het Actieplan Vwiz. De gehandicaptenzorg is een van de deelnemende sectoren. Uiteindelijk helpt dat om in de zorginstellingen en op werkvloer tot een goede aanpak te komen. Ik ondersteun de initiatieven om agressie en geweld te verminderen en heb om die reden ook middelen vrijgemaakt voor een extra impuls aan het programma van sociale partners over veilig werken in de zorg. Daarnaast ontwikkelen de werkgeversorganisatie (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland) en de vakbonden een aanvullend project gericht op een integrale aanpak om de veiligheid van zowel de cliënten als de medewerkers te verhogen. Hierin wordt veel aandacht besteed aan emotionele en fysieke veiligheid door het bespreekbaar maken van agressie en reflecteren op incidenten. Wat betreft te stellen doelen aan sociale veiligheid voor werknemers in de gehandicaptenzorg geldt dat de sociale partners die binnen de doelen van de Arbowet geoperationaliseerd hebben in de arbocatalogus voor de gehandicaptenzorg: «profijt van arbobeleid». Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de geleerde lessen met de aanpak van veroorzakers van agressie in de zorg in 27 instellingen die aan het programma «Veilig Werken in de Zorg» hebben meegedaan. Daaronder ook een aantal uit de gehandicaptenzorg.
Het bericht ‘Inval pgb-kantoor in Appingedam’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inval pgb-kantoor in Appingedam»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Deelt u de mening dat in deze zaak de daders en niet de cliënten moeten worden gestraft?
Op grond van enkel dit artikel heb ik te weinig informatie om op deze specifieke zaak in te gaan. In de beantwoording van eerdere Kamervragen2 over mogelijk frauduleuze praktijken van een zorgverlener heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat wanneer een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld hij niet moet worden geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor.
Kunt u aangeven in hoeverre er voor de cliënten sprake is van ondermaatse zorg?
Het betreffende zorgkantoor heeft mij gemeld dat zij op grond van huisbezoeken heeft geconstateerd dat er geen zorg is verleend aan de budgethouders door dit pgb-kantoor. Het zorgkantoor is met alle budgethouders in gesprek gegaan over de benodigde zorg. Sommige budgethouders zijn bemiddeld naar zorg in natura, anderen ontvangen de zorg nog steeds via het pgb maar van andere zorgverleners. Een aantal budgethouders heeft aangifte gedaan tegen dit pgb-kantoor.
Kunt u voorts aangeven in hoeverre de zorg voor de cliënten is gegarandeerd? Op welke manier wordt voorkomen dat deze mensen dubbel slachtoffer worden?
Voor mij staat voorop dat budgethouders de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. Door het huisbezoek van het zorgkantoor aan de budgethouder is deze situatie aan het licht gekomen. Door het zorgkantoor werd geconstateerd dat er geen zorg werd geleverd, waarop het zorgkantoor direct met de budgethouders in gesprek is gegaan over het verkrijgen van passende zorg. Ik ben van mening dat wanneer een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld hij niet moet worden geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor. In de beantwoording van de Kamervragen over Fundament, dragers in zorg, heb ik daarom aangegeven dat VWS, ZN en de zorgkantoren een uniforme aanpak zullen ontwikkelen hoe frauderende zorgaanbieders kunnen worden aangepakt. Tot de mogelijkheden behoren een civielrechtelijk en/of strafrechtelijk traject tegen de zorgverlener.
Helaas verneem ik regelmatig berichten over budgethouders die niet weten dat zij een pgb hebben. Het pgb is juist bedoeld voor mensen die zelf de regie kunnen voeren over hun zorg. In de Wet langdurige zorg (Wlz) heb ik reeds meer eisen gesteld aan de toegang tot een pgb, juist om te voorkomen dat kwetsbare mensen in deze positie terecht komen.
Kunt u duiden welke mogelijkheden er zijn om de daders in dit geval aan te pakken en te straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voorts duiden of het mogelijk is de daders een beroepsverbod op te leggen? Zo ja, door wie? In welk geval kan dat verbod worden opgelegd? Zo nee, bent u bereid met spoed een voorstel uit te werken waardoor deze mogelijkheid er komt?
De rechter heeft op basis van artikel 28, lid 1, sub 5 van het wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om, in de bij de wet bepaalde gevallen, de schuldige de bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen («beroepsverbod») op te leggen. Of een verbod daadwerkelijk wordt opgelegd is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, en ter beoordeling van de rechter.
Heeft u signalen dat deze vorm van fraude ook op andere plaatsen speelt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, bent u bereid met gemeenten en zorgkantoren in gesprek te gaan om signalen over deze vorm van fraude boven tafel te krijgen?
Deze vraag kan pas worden beantwoord op het moment dat duidelijk is wat zich in dit geval heeft voorgedaan. In algemene zin geldt dat de Minister en ik inzetten op én het voorkomen van fraude én het aanpakken van fraude. Het boven tafel krijgen van concrete signalen van fraude, onder andere van zorgkantoren en gemeenten, is in dit kader belangrijk. Vanuit het programmaplan Rechtmatige Zorg werken wij daarom aan een centraal meldpunt waar signalen van zorgfraude kunnen worden gemeld en opgepakt. Vooruitlopend op het centraal meldpunt zal ik bevorderen dat gemeenten en zorgkantoren met elkaar in gesprek gaan over het delen van informatie over fraudesignalen.
Het bericht ‘Fikse rekening voor lopen naar station’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fikse rekening voor lopen naar station?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat iemand die vanwege zijn zware epilepsie gebruik mag maken van de bovenregionale vervoersdienst Valys Vrij, die zuinig wil omgaan met belastinggeld, dat die persoon een rekening krijgt omdat hij geen verplichte taxirit van 800 meter naar het station zou hebben besteld omdat hij dit ook lopend af kan?
Ik heb bij de vervoerder navraag gedaan over de reis van de cliënt waaraan in dit artikel wordt gerefereerd. De vervoerder heeft aangegeven dat de informatie in het artikel niet correct is en dat er sprake is van een misverstand. De betreffende cliënt heeft met de Valys Treinpas reizen gemaakt met het (reguliere) OV waarvoor deze pas niet bedoeld was. Dit betrof reizen, zonder voorafgaand en/of aansluitend Valys taxivervoer, dus geen ketenrit door toedoen van de Valys uitvoerder, waarvoor de cliënt dan ook zelf voor een vervoersbewijs had moeten zorgen. De kosten voor trein-, bus-, tram- en metroreizen die deze cliënt daadwerkelijk (ten laste van de Valyspas) heeft gemaakt zijn bij hem in rekening gebracht. Er is dus geen sprake van dat een rekening is gestuurd omdat de cliënt lopend naar het station is gegaan. De cliënt was zich naar eigen zeggen niet bewust dat hij de Valys treinpas foutief gebruikte. Inmiddels is dit, na contact tussen de vervoerder en de cliënt, duidelijk geworden voor hem.
Deelt u de mening dat het juist te prijzen is wanneer gebruikers van belastinggeld hier spaarzaam mee om willen gaan?
Die mening deel ik.
Kunt u aangeven of er nog meer voorbeelden zijn van mensen die zuinig willen omgaan met de vervoersdienst Valys Vrij en/of hun treinpas bij de NS, maar daarvoor wel een hoge rekening krijgen? Zo ja, hoeveel voorbeelden kent u precies?
Deze voorbeelden zijn niet bekend bij de uitvoerder van Valys. Ik ben overigens van mening dat de Valys vervoersregeling eenduidig is voor wat betreft voorwaarden en tarifering. Het feitelijk gebruik wordt volgens de geldende voorwaarden in rekening gebracht.
Kunt u aangeven op welke manier u kan voorkomen dat dergelijke rekeningen niet meer verstuurd worden?
Gezien het feit dat er volgens de uitvoerder geen sprake is van een onterechte rekening zie ik geen noodzaak om hier verdere actie in te ondernemen.
Bent u bereid om Valys en de NS te vragen om tafel te gaan zitten, om zo tot een betere afstemming te komen en zo fikse rekeningen voor zuinige gebruikers te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Een uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) d.d. 29 april jl. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) dat de Van der Hoeven Kliniek artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou hebben geschonden door feitelijke informatie over een tbs-er in een inrichtingsblad te vermelden?1
Ja.
Kunt u aangeven, aan de hand van het openbaar te raadplegen vonnis, op welke wijze de RSJ een toets heeft aangelegd naar de toepasselijkheid van artikel 8 EVRM, behalve dan dat enkel de in het vonnis genoemde stellingnames dat deze schending van de privacy niet gegrondvest is op een uitzonderingsgrond als vermeld in artikel 8 EVRM en de behandelfilosofie van de Van der Hoeven kliniek deze schending niet rechtvaardigt?
Uit de uitspraak blijkt dat de beroepscommissie van de RSJ (hierna: de beroepscommissie) aanneemt dat de privacy van de betrokken patiënt is geschonden door regelmatig in het inrichtingsblad te vermelden dat hij niet naar arbeid gaat en laat naar bed gaat. Verder blijkt uit de uitspraak dat de beroepscommissie de mededelingen in het inrichtingsblad over de (voorgenomen) beslissing dwangbehandeling toe te passen bij de betrokken patiënt een grove schending van de privacy van betrokkene acht. Daarnaast is het vermelden van de (voorgenomen) beslissing tot a-dwangbehandeling volgens de beroepscommissie een schending van het medisch beroepsgeheim.
Artikel 8 EVRM beschermt, onder meer, het recht op respect voor het privéleven. Het begrip «privéleven» dient volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ruim te worden uitgelegd. De beroepscommissie heeft, hoewel niet expliciet overwogen in de uitspraak, aangenomen dat informatie over het werk- en slaapgedrag van betrokkene en informatie over een (voorgenomen) dwangbehandeling binnen de reikwijdte van dit begrip vallen en heeft het verspreiden van die informatie aangemerkt als een inmenging in dit recht. Dat is overigens ook niet betwist. In het geval van een inmenging dient de rechter te toetsen of deze gerechtvaardigd is. Bij die toets dient de rechter te beoordelen of in het concrete voorliggende geval voldaan is aan de in het tweede lid van artikel 8 EVRM neergelegde eisen: de inmenging moet voorzien zijn bij wet, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit vergt een individuele toets en hierbij spelen het proportionaliteitsvereiste en het subsidiariteitsvereiste een rol. De beroepscommissie heeft langs die lijn geoordeeld.
Wat is uw reactie op de constatering van de RSJ dat geen beroep kan worden gedaan op de genoemde uitzonderingsgrond, gelet op in de in het tweede lid van artikel 8 EVRM genoemde uitzonderingsgrond «het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten»?
De beroepscommissie oordeelt dat de Van der Hoeven Kliniek onvoldoende heeft gemotiveerd dat het voor de handhaving van de orde en veiligheid in het concrete geval noodzakelijk was de informatie te verspreiden. Met de RSJ ben ik van mening dat het verspreiden van dergelijke privacy-gevoelige informatie alleen toelaatbaar is wanneer dit voldoende gemotiveerd is.
In hoeverre komt deze laatste genoemde uitzonderingsgrond niet op hetzelfde neer als – zoals de RSJ zelf stelt in het vonnis – dat het belang van het delen van informatie in het kader van de openbare orde en veiligheid in de kritiek evident is?
De in artikel 8, tweede lid EVRM opgenomen beperkingsclausule kan niet zo worden uitgelegd dat het verspreiden van privacygevoelige informatie van een terbeschikkinggestelde in alle gevallen is gerechtvaardigd wanneer een legitiem doel wordt nagestreefd. Bij de vraag of in het belang van de orde en veiligheid dergelijke informatie mag worden verspreid, zullen het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel in acht moeten worden genomen. Dat vergt een belangenafweging aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval.
Kunt u zich voorstellen dat de vraag rijst in hoeverre hier sprake is van een daadwerkelijke schending van privacy van de tbs-er, gelet op de behandelfilosofie van de kliniek en dat de vermelde informatie feitelijk correct is, geen beschuldiging bevat en niet vertrouwelijk van aard is?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. De omstandigheid dat de informatie feitelijk juist is, geen beschuldiging bevat en niet vertrouwelijk van aard is, gezien in het licht van de omgeving van de kliniek waarin de ter beschikking gestelde zich bevindt, zijn omstandigheden die betrokken dienen te worden bij de beoordeling van de noodzaak voor en de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Voor medische gegevens is dat anders. Deze gegevens vallen onder het medisch beroepsgeheim en zijn vertrouwelijk van aard.
Kunt u meer uitleg geven over de achtergrond van de behandelfilosofie die de Van der Hoeven Kliniek hanteert en de mate waarin deze behandelfilosofie uniek is voor het tbs-stelsel en zowel nationaal als internationaal op grote belangstelling en waardering kan rekenen?
De Van der Hoeven Kliniek geeft aan dat de behandelfilosofie onder meer is geënt op de meest recente evidence based behandelmethodieken. De kliniek hanteert daarbij een prosociaal behandel- en leefklimaat. Doelstelling is de patiënt (zijn of haar) verantwoordelijkheidsgevoel (terug) te geven. In de kliniek wordt geoefend met het dragen van verantwoordelijkheid voor de patiënt zelf, voor anderen en voor de maatschappij als geheel. Het uiteindelijke doel van de behandeling is dat de patiënt in staat is aan het maatschappelijk leven deel te nemen zonder een gevaar (voor anderen) te vormen. Om dit doel te bereiken is eigen inzet en eigen streven van de patiënt essentieel, maar even belangrijk daarbij is dat aan de patiënt medewerking en steun wordt verleend door medewerkers van de kliniek en medepatiënten. Voor de Van der Hoeven Kliniek is dan ook typerend dat van de patiënten niet alleen wordt verwacht dat zij zich inzetten voor hun eigen behandeling, maar dat zij ook een bijdrage leveren aan een veilig leef- en behandelingsklimaat en daarmee medeverantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid binnen en buiten de kliniek.
In hoeverre acht u het wenselijk dat door deze uitspraak de Van der Hoeven Kliniek in het kader van haar eigen behandelfilosofie niet de eigenstandige bevoegdheid toekomt dergelijk informatie te delen in het inrichtingsblad?
Uit de uitspraak blijkt dat in deze zaak de kliniek het in het inrichtingsblad opnemen van dergelijke privacygevoelige informatie niet heeft kunnen rechtvaardigen.
Ik heb de kliniek daarom gevraagd te zoeken naar alternatieven die minder ver gaan dan vermelding in het inrichtingsblad. De kliniek heeft mij laten weten op zoek te gaan naar alternatieven waarmee zowel de privacy als een veilig leef- en behandelklimaat zijn gediend. Zij zal hierbij indien nodig actief in overleg gaan met betrokken partijen, zoals de RSJ, het departement en de patiëntenvertegenwoordiging.
Kunt u de kaders schetsen waarbinnen tbs-instellingen en justitiële inrichtingen volgens u wél de ruimte toekomt om wél feitelijk informatie te verspreiden over tbs-ers en gedetineerden door onder andere het intranet en/of een inrichtingsblad?
Voor het toetsingskader verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7.
Het bericht dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen bij het Sudanese leger |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving1 dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen in het leger van de omstreden Soedanese president Omar al-Bashir?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving omtrent de gedemilitariseerde vrachtwagens die door een Nederlands handelsbedrijf gekocht zijn van het Duitse Ministerie van Defensie en vervolgens zijn doorverkocht aan een Sudanese private partij. Aangezien deze trucks gedemilitariseerd zijn en qua eigenschappen gelijk zijn aan civiele voertuigen, hoeft voor de uitvoer ervan volgens de Nederlandse exportcontrolewetgeving geen vergunning aangevraagd te worden. Om deze reden is er geen speciale controle geweest bij de uitvoer van deze trucks, en beschikt het kabinet niet over exacte cijfers van het aantal gedemilitariseerde trucks dat de afgelopen tien jaar is verkocht door Nederlandse handelaren.
Heeft de Nederlandse regering vooraf van deze transfers geweten? Zo nee, kunt u verklaren waarom bij de Douane noch inlichtingendiensten alarmbellen zijn afgegaan bij de uitvoer van dergelijke toch vrij omvangrijke transporten? Zo ja, op basis waarvan heeft de regering hiervoor groen licht gegeven en kennelijk gemeend dat er geen risico op militair gebruik bestond, in het bijzonder met het oog op het feit dat de EU een wapenembargo heeft afgekondigd tegen Soedan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een idee hoeveel oud-legertrucks de afgelopen tien jaar door Nederlandse handelaren aan Soedan zijn verkocht? Zo ja, kunt u een zo precies mogelijk overzicht geven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beschouwt u deze affaire achteraf? Worden maatregelen overwogen om een vergelijkbare affaire te voorkomen, mede ook in het licht van eerdere affaires?2
Het kabinet is bezorgd over de veiligheidssituatie in onder meer de door u genoemde bestemmingen. Vergunningplichtige export wordt, wanneer aangemeld bij Ministerie van Buitenlandse Zaken, secuur en op een case-by-case-basis bekeken om zoveel mogelijk uit te sluiten dat te exporteren goederen voor onwenselijke doeleinden worden ingezet. Daarnaast is er contact tussen het ministerie en het bedrijfsleven over beperkingen op export naar gevoelige bestemmingen.
Het beleid sinds 2008 heeft betrekking op overtollige vrachtwagens die door het Nederlandse Ministerie van Defensie worden verkocht. De vrachtwagens die in Sudan zijn aangetroffen, waren gekocht van het Duitse Ministerie van Defensie. Het in 2008 verruimde beleid voor de afstoting van vrachtwagens van het Nederlandse Ministerie van Defensie is in dit kader niet van toepassing, aangezien dit geen betrekking heeft op de verkoopprocedures voor trucks van het Duitse Ministerie van Defensie.
Het toezicht op te exporteren goederen is afhankelijk van het al dan niet vergunningplichtig zijn van die goederen. Duitsland en Nederland hanteren evenals de andere EU-lidstaten de (EU) Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen als controlelijst. Navraag bij de Duitse autoriteiten leert echter dat er een interpretatieverschil is tussen Duitsland en Nederland van deze lijst. De Nederlandse exportautoriteiten beschouwen vrachtwagens die na demilitarisatie qua eigenschappen niet te onderscheiden zijn van civiele voertuigen als civiel en derhalve niet vergunningplichtig en dus niet vallend onder het EU-wapenembargo. Duitsland blijft voertuigen die specifiek ontworpen zijn voor militair gebruik beschouwen als militair en dus vergunningplichtig, ook als zij gedemilitariseerd zijn.
Vanwege de uiteenlopende interpretaties van dit specifieke onderdeel van de militaire lijst, is Duitsland ertoe overgegaan expliciet in zijn contracten op te nemen dat ook bij doorverkoop na demilitarisatie aan derde landen toestemming aan Duitsland moet worden gevraagd. Deze aanpassing van zijn contractteksten heeft Duitsland al in 2014 doorgevoerd, overigens niet naar aanleiding van deze specifieke casus.
Een eventuele aanscherping van de vergunningplicht door Nederland op deze goederen overeenkomstig de Duitse interpretatie dient zorgvuldig te gebeuren in overleg niet alleen met Duitsland maar ook met de andere EU-lidstaten, in het licht van het Nederlandse streven naar verdergaande harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid. Wij zullen de mogelijkheden onderzoeken om het Nederlandse beleid nauwer af te stemmen op het Duitse beleid. Tevens zullen wij nagaan hoe andere Europese lidstaten hier tegenaan kijken.
Herinnert u zich het in 2008 aangekondigde beleid3, mede naar aanleiding van eerdere incidenten met (al dan niet gedemilitariseerde) oud-legervoertuigen om ongewenste wederverkoop van voormalige legervoertuigen tegen te gaan? Zou het niet logisch en wenselijk zijn dat Nederland ook zulk/vergelijkbaar toezicht houdt op dergelijke goederen die niet door Defensie, maar andere, Nederlandse of buitenlandse, bedrijven of overheden worden verkocht aan Nederlandse bedrijven, zoals in het geval als bij Bureau Buitenland naar voren kwam?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te overwegen om met het bedrijfsleven opnieuw, en betere afspraken te maken over handel met een ruim handvol bijzonder gevoelige bestemmingen (zoals Syrië, Noord-Korea, Soedan, Birma en Iran), zodat beter voorkomen kan worden dat potentieel gevoelige, doch niet-strategische goederen niet militair aangewend worden? Kan daarmee, zonder al te grote administratieve lasten, bijvoorbeeld ook het «catch-all mechanisme» (dat voor embargolanden en potentiële proliferatie van MVW geldt) versterkt worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u ook vernomen dat Duitsland inmiddels stappen heeft ondernomen om het gat in haar exportcontrole te dichten door alle afnemers van overtollige legertrucks toestemming voor wederuitvoer te laten vragen?4 Zou het niet goed zijn op EU-niveau maatregelen te nemen om de controle op gedemilitariseerde voertuigen (en vergelijkbare zaken) voor gevoelige bestemmingen te verbeteren en harmoniseren, bijvoorbeeld zoals Duitsland nu heeft voorgesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met berichten5 over bombardementen op de school en ziekenhuis van de bisschop in Kauda, Nuba Mountains in Zuid-Kordofan op 25 mei j.l. en het rapport van Human Rights Watch6 over schendingen in Blue Nile en Zuid-Kordofan? Bent u van mening dat er sprake is van een strategie van Sudanese strijdkrachten waarbij zij bewust geweld gebruiken richting burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile, onder andere middels seksueel geweld en bijna dagelijkse bombardementen?
Deze berichten zijn ons bekend. Er lijkt inderdaad sprake van een strategie van de Sudanese strijdkrachten om bewust geweld tegen burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile te gebruiken, zoals beschreven in het desbetreffende HRW-rapport.
Deelt u de zorg dat bij het ontbreken van afdoende regionale en internationale politieke druk op de regering in Khartoum de mensenrechtenschendingen door blijven gaan er de komende tijd meer bombardementen op burgers zullen plaatsvinden?
Wij delen uw zorgen over de mensenrechtenschendingen in Sudan. Nederland brengt die ook over aan de Sudanese regering. De internationale gemeenschap zal de druk op de Sudanese regering maximaal moeten houden, ook al leert de ervaring dat dit geen garantie geeft op het voorkomen van nieuwe schendingen.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor veroordeling van het regime in Khartoum voor het bewust en gericht bombarderen van haar burgers in Blue Nile en Zuid-Kordofan?
Ja.
Klopt het dat burgers in de door rebellen gecontroleerde gebieden zijn nog altijd verstoken van humanitaire hulp omdat de Soedanese regering hulporganisaties hier niet toe laat en cross border hulp enkel mondjesmaat plaats vindt? Bent u bereid alsnog te overwegen over te gaan tot cross border hulp aan deze gebieden, hetzij met directe hulp of door middel van ondersteuning van hulpverleners, mensenrechtenactivisten en monitors, hiervoor de mogelijkheden te onderzoeken en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Ondanks druk van de internationale gemeenschap laat de Sudanese overheid formeel geen hulp toe tot gebieden die door rebellen worden gecontroleerd. In de praktijk wordt echter wel hulp geboden. Dit gebeurt deels door grensoverschrijdende activiteiten (o.a. naar Zuid-Kordofan) en deels door activiteiten over de strijdlijnen heen. Omdat het leveren van deze hulp voor betrokken organisaties en hun medewerkers een riskante activiteit is in het licht van de veiligheidssituatie en de houding van de Sudanese overheid is de regering zeer terughoudend ten aanzien van openbare rapportage hierover. Nederland geeft dit jaar 2 mln. euro aan directe humanitaire steun via het Common Humanitarian Fund. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan humanitaire hulp in Sudan via de algemene ongeoormerkte bijdragen aan ICRC, WFP, UNHCR en OCHA.
Deelt u de teleurstelling dat Rusland en China de mening zijn toegedaan dat VN-gezant Menkerios niet het mandaat heeft om aan de VN-Veiligheidsraad te rapporteren over de situatie in Soedan? Bent u bekend met VN-Veiligheidsraad Resolutie 2046 waarin de VNVR aangeeft dat zij «actively seized of this matter» blijft?
Resolutie 2046 en het mandaat van Haile Menkerios, Speciaal Gezant van de Secretaris Generaal voor Sudan en Zuid-Sudan zijn ons bekend. Dit mandaat behelst rapportage over de situatie in Sudan en Zuid-Sudan. De gespannen situatie in relatie tussen Sudan en Zuid-Sudan vereist zorgvuldige rapportage aan de VN-Veiligheidsraad. Op 8 juli jl. vonden consultaties plaats in de VN-Veiligheidsraad over Sudan en Zuid-Sudan en de implementatie van het mandaat van de United Nations Interim Security Force for Abyei (UNISFA). Zowel Speciaal Gezant Menkerios als Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor UNISFA Gebremariam heeft de VN-Veiligheidsraad geïnformeerd over deze onderwerpen.
Bent u bereid met gelijkgestemden leden van de Veiligheidsraad de mogelijkheden te onderzoeken om aan de hand van resolutie 2046 alsnog mandaat te verzorgen voor VN gezant Menkerios om te rapporteren over de situatie in Soedan, waaronder in Zuid-Kordofan en Blue Nile?
Het is in principe aan Speciaal Gezant Menkerios om invulling te geven aan zijn mandaat, in overleg met de SGVN en de leden van de VN-Veiligheidsraad. Nederland vraagt wel op verschillende manieren aandacht voor de situatie in Zuid-Kordofan, Blue Nile en Darfur, onder meer in onze rol als co-voorzitter van de humanitaire donorwerkgroep in Sudan en door de situatie te agenderen in internationale fora waaronder de VN.
Bent u bekend met de uitspraken van president Bashir dat Soedan de gewapende opstand zal neerslaan en een nationale dialoog opzet die wordt gerund door de overheid en de National Congress party (NCP)?7 In het licht van deze uitspraken en gezien de Nederlandse en Europese steun aan het African Union High Implementation Panel (AUHIP), die de dialoog probeert de faciliteren maar hierin door Bashir dus wordt tegengewerkt, kunt u aangeven hoe u denkt dat de door AUPSC’s September 2014 Communique 456 gestelde voorwaarden8 aan de dialoog gerealiseerd zouden moeten worden?
De door u genoemde documenten zijn ons bekend, evenals de weergave van president Bashirs woorden in het door u aangehaalde artikel.
De internationale gemeenschap (AU, EU, VN) blijft van mening dat alleen politieke oplossingen een antwoord op Sudans crises kunnen zijn. Daartoe is echter politieke wil en medewerking vereist van de betrokken partijen, die op dit moment lijkt te ontbreken. De AUPSC heeft in het genoemde Communiqué het belang van de voorwaarden benadrukt, maar het is onwaarschijnlijk dat deze in de huidige opzet van de dialoog worden gerealiseerd.
Bent u van mening dat de EU, de VN en de Afrikaanse Unie de dialoog niet zouden moeten steunen wanneer aan deze voorwaarden niet wordt voldaan?
Ja, zeker voor wat betreft de huidige Nationale Dialoog in de door de overheid gekozen vorm. Tegelijk geldt dat een oprechte dialoog en een politieke oplossing voor de verschillende conflicten en crises van onverminderd groot belang blijven. Hier dringen Nederland en de EU dan ook voortdurend op aan.
Het bericht ‘OM trekt verklaring over dode arrestant in’ |
|
Michiel van Nispen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de mededeling die in eerste instantie door het Openbaar Ministerie (OM) werd gedaan over een arrestatie bij Night at the Park1 waarin stond dat de intussen overleden arrestant onderweg naar het politiebureau onwel werd, door het OM is ingetrokken?2, 3, 4
Wanneer sprake is van een overlijden na gebruik van geweld door de politie is het van groot belang daar snel duidelijkheid over te geven. De Rijksrecherche zal in deze zaak alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden onderzoeken.
Indien dit inderdaad het geval is, waarom heeft het OM dan uitspraken gedaan over het moment van onwel worden terwijl de feiten hierover nog onduidelijk zijn en de toedracht nog dient te worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam het OM aan de informatie dat de intussen overleden man onwel werd tijdens het vervoer naar het bureau? Bent u op de hoogte van het bestaan van videobeelden die gemaakt zijn ten tijde van de arrestatie van de intussen overleden man waarbij hij duidelijk in beeld is? Zijn het OM alsook de Rijksrecherche inmiddels op de hoogte van deze beelden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke voorbarige uitlating van het OM het vertrouwen beschadigt van de samenleving in de onafhankelijkheid van onderzoek dat nu nog moet plaatsvinden? Zo ja, hoe bent u van plan dit vertrouwen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af voordat ik hierover uitspraken doe.
Wanneer zijn de resultaten van het onderzoek door de Rijksrecherche bekend?
Het onderzoek van de Rijksrecherche zal naar verwachting zeker nog enkele maanden duren. Alsdan zal over de uitkomsten ervan worden gecommuniceerd.
Welke protocollen/procedures hanteren agenten in het geval dat een arrestant onwel wordt? Worden agenten hiervoor getraind en bijgeschoold? Zo ja, hoe vaak?
Iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie. Er worden handvatten gegeven aan de politiefunctionaris op straat om eerste hulp te verlenen en daarbij te bepalen in hoeverre medische zorg noodzakelijk is. De training is een afgeleide van een EHBO-opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
De praktijk van landjepik in Europa |
|
Eric Smaling (SP), Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Landjepik irriteert Europa»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de term «landroof» die door critici gebruikt wordt om de grootschalige grondinvesteringen te beschrijven?
De term «landroof» impliceert onrechtmatige verwerving van land. Het rapport van het Transnational Institute waarnaar in het artikel wordt verwezen, «Extent of farmland grabbing in the EU», focust op grootschalige grondverwerving (populair aangeduid als «land grabbing»). Wij hebben geen aanwijzing dat er in de Europese Unie stelselmatig sprake is van onrechtmatige grondverwerving.
Deelt u de mening dat de lokale bevolking benadeeld wordt door het grootschalig opkopen van landbouwgrond door buitenlandse investeerders? Zo nee, kun u uw antwoord onderbouwen?
In algemene zin kan niet worden gesteld dat de lokale bevolking wordt benadeeld door verwerving van landbouwgrond door buitenlandse investeerders. Uiteraard is het belangrijk aandacht te besteden aan de consequenties voor de lokale bevolking. Als de grond wordt gebruikt voor landbouwproductie, kan het leiden tot positieve impulsen voor de lokale economie en werkgelegenheid. Ook de verwerving van landbouwgrond om industriële activiteiten of andere vormen van bedrijvigheid te ontplooien kan een dergelijke positieve bijdrage leveren.
Kunt u puntsgewijs ingaan op de door het Transnational Institute (TNI) genoemde gevolgen voor mens en milieu van dergelijke grondinvesteringen, te weten: de afkalvende voedselveiligheid en voedselsoevereiniteit binnen Europa, de bedreiging van het Europese model van een klein boerenbedrijf in familiebezit, de verslechterde economische positie van de lokale boeren, de opwaartse werkloosheid onder de lokale bevolking en de negatieve impact op natuurlijke bronnen?2
De gevolgen van grondinvesteringen die het Transnational Institute in haar rapport aanhaalt, zijn naar onze mening onvoldoende onderbouwd. Zo hebben investeringen in grond geen directe relatie met de Europese afzetstructuren in de voedselmarkten. De voedselzekerheid binnen Europa is naar onze mening niet in het geding. Bovendien houdt de Europese Commissie toezicht op de voorzieningszekerheid wat betreft voedsel in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. Voorzieningszekerheid is immers een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook achten wij de erosie van de Europese voedselcultuur onwaarschijnlijk in regio’s die traditioneel gekenmerkt worden door grootschalige staatsbedrijven en coöperatieve landbouwbedrijven.
Kunt u uw visie geven op de oorzaken van het snel stijgende opkoopgedrag van investeerders? In hoeverre speelt speculatie hierin volgens u een rol?
Het aflopen van de tijdelijke overgangsbepalingen in de toetredingsverdragen van de Midden-Europese lidstaten maakt het verwerven van grond door andere EU-ingezetenen eenvoudiger. Boeren uit andere Europese landen kopen in beperkte mate grond in Midden- en Oost-Europa om daar landbouw te bedrijven. Het gaat dan bijvoorbeeld om Nederlandse akkerbouwers of veehouders die in Nederland hun bedrijf niet kunnen uitbreiden en ervoor kiezen om in Midden-Europese lidstaten hun landbouwactiviteiten te gaan ontplooien. Dit kwalificeren wij niet als speculatie.
Klopt het dat de Roemeense landbouwgrond voor 80% in handen is van niet-Roemeense investeerders? Wat betekent dit volgens u voor de economische kansen van de Roemeense boeren?
Ons zijn op dit punt geen recente officiële gegevens bekend. Volgens informatie van het Roemeense Ministerie van landbouw ging het in 2011 om zo’n 10%.
Erkent u dat op deze wijze EU-subsidies, bestemd voor lokale boeren, ten deel vallen aan enkele internationale grootgrondbezitters?
Voor de verstrekking van subsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zijn duidelijke criteria van kracht. Voor de directe hectarebetalingen moet onder andere sprake zijn van een «actieve landbouwer». Op de grond in kwestie moet dus landbouw worden bedreven. Dit criterium is van toepassing op alle aanvragers van directe betalingen, ongeacht of ze groot of klein zijn.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is dat Europese landbouwgrond wordt opgekocht door financiële investeerders met een winstoogmerk, terwijl de lokale bevolking daar niet van profiteert?
Zie antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Welke gevolgen heeft de grootschalige opkoop van landbouwgrond voor de prijsontwikkeling van deze grond? Indien de prijs van deze grond in korte tijd gestegen is, erkent u dan dat dit de lokale bevolking benadeelt? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
De prijzen van landbouwgrond stijgen trendmatig in de hele Europese Unie, dit is geen lokale aangelegenheid. In veel Midden-Europese landen bestaan traditioneel grote landbouwbedrijven die voorheen werden geëxploiteerd door de staat of door grote coöperaties en die nu zijn overgegaan in de handen van particuliere investeerders. De lokale bevolking wordt daardoor niet benadeeld.
In hoeverre deelt u de conclusies uit het rapport van TNI, waarin onder meer gepleit wordt voor het beperken van de Europese landbouwsubsidies om te voorkomen dat landbezit en inkomensondersteuning eenzijdig bij dezelfde partijen terechtkomen? Kunt u daarbij ingaan op de rol die u ziet weggelegd voor de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tunure of Land, Fisheries and Forests?3
Wij delen de conclusies van TNI op dat punt niet en vinden dat de bestaande mogelijkheden voor aftopping van de hectarebetalingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voldoende waarborg bieden. De «Voluntary guidelines on the responsible governance of tenure» zijn een goede basis voor (inter-) nationaal grondbeleid, maar binnen de EU geldt ook het principe van de vrijheid van vestiging, het vrije verkeer van diensten en het vrij verkeer van kapitaal en is er sprake van een gemeenschappelijk landbouwbeleid met bijbehorende marktordening en inkomensondersteuning.
Leeft er bij de regering zorg over het feit dat steeds meer grond in met name Oost-Europa wordt opgekocht door buitenlandse investeerders? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling op Europees niveau aan te kaarten? Welk type oplossingen acht u geschikt om te voorkomen dat buitenproportionele delen van de landbouwgrond Europa in handen vallen van buitenlandse investeerders?
Welke Europese wetgeving vormt een hindernis voor nationale regeringen om de eigen landbouwgrond te beschermen tegen grootschalige opkoop vanuit het buitenland?
Bent u bereid om ervoor te pleiten dat landen waar veel landbouwgrond wordt opgekocht, maar waar geen goed kadaster bestaat, ondersteuning krijgen vanuit de EU om een fatsoenlijk kadaster op te stellen?
Het lijkt ons een goede zaak om Europese landen waar geen goed kadaster bestaat te helpen met de opzet van dit belangrijke instrument. Dit kan zowel vanuit de EU als bilateraal vanuit de lidstaten. Nederland geeft ondersteuning aan enkele lidstaten voor het opzetten en verbeteren van een kadaster. Eén van de lidstaten die daarin is ondersteund, is Griekenland. Op 11 juni 2015 is onder andere door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking samen met het Kadaster het «Land Administration for National Development» opgericht om wereldwijd in lage en middeninkomenslanden bij te dragen aan de verbetering en versnelling van de registratie van eigendom en gebruik van land.
Kunt u toelichten of er volgens u een verband bestaat tussen de grootschalige grondaankopen en het feit dat er in veel bilaterale en internationale investeringsverdragen een investeerdersbeschermingsclausule is opgenomen? Zijn er gevallen bekend waarbij een beroep is gedaan op een investeerdersbeschermingsclausule omdat een overheid landbouwgrond wilde nationaliseren?
In principe zijn grondaankopen volgens de Nederlandse bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) en andere internationale investeringsverdragen een investering en worden daaronder beschermd. Maar er is voor zover ons bekend geen direct verband tussen grootschalige grondaankopen en een investeringsverdrag. Het feit dat er een IBO is, is niet de reden dat er land gekocht wordt. Daaraan liggen andere investeringsmotieven ten grondslag. Wel dragen bilaterale en internationale investeringsverdragen bij aan een rechtszeker investeringsklimaat. Deze verdragen bieden basisregels voor een eerlijke en non-discriminatoire behandeling van investeerders en hun investering en stellen voorwaarden bij onteigening. Onteigening is niet verboden, mits dit het publieke belang dient, volgens een ordelijk proces verloopt, niet discriminatoir is en een gepaste schadevergoeding wordt betaald. Deze basisregels zijn als zodanig ook diep verankerd in het Nederlandse recht. Uit de gevallen die bekend zijn waarbij een investeerder zich beriep op een IBO bij grondonteigening, ging het dan ook om een vermeende schending van de voorwaarden van onteigening zoals hierboven beschreven. Een voorbeeld is de zaak Funnekotter tegen Zimbabwe (ICSID ARB/05/6).