Nieuwe technieken om genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) te ontwikkelen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe technieken om genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) te creëren, zoals bijvoorbeeld Oligonucleotide Directed Mutagenesis?1 Zo ja, wat is uw oordeel over deze technieken?
Ik ben bekend met deze nieuwe technieken. Nieuwe veredelingstechnieken kunnen een bijdrage leveren aan beleidsdoelstellingen zoals duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselkwaliteit. Door het gebruik van deze technieken is het mogelijk plantenveredeling gerichter te laten plaatsvinden dan met traditionele veredelingsmethoden. Belangrijke voorwaarde is uiteraard dat de organismen die ermee worden geproduceerd veilig zijn voor mens, dier en milieu.
Ik ben in afwachting van de juridische analyse van de Europese Commissie over de status van deze technieken in relatie tot de vraag of de toepassing ervan leidt tot een genetisch gemodificeerd organisme ingevolge de gg-richtlijnen (richtlijn 2001/18/EG en 2009/41/EG). Het standpunt van Nederland is dat, in afwachting van besluitvorming door de Europese Commissie, de genoemde technieken als genetische modificatietechnieken worden beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze technieken als ggo worden beschouwd en dus onder de Europese regelgeving ter zake vallen.
Voor Nederland is vrijstelling van producten van een genetische- modificatietechniek aanvaardbaar als de organismen die een dergelijke techniek voortbrengt niet méér risico’s met zich meebrengen dan organismen die met traditionele veredelingstechnieken zijn voortgebracht.
Vallen de gewassen die met deze technieken tot stand zijn gekomen onder de wet- en regelgeving voor ggo's? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ook voor deze technieken een labelingsplicht van kracht zou moeten zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit bij uw collega's in Europa aan te kaarten?
Voor het kabinetsstandpunt over etikettering van ggo’s verwijs ik naar de brieven van 4 april 2014 en 9 januari 2015 (Kamerstukken 27 428, nrs. 270 en 298). De nieuwe veredelingstechnieken worden zoals aangegeven momenteel als genetische modificatietechnieken beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze technieken vallen daarmee onder de richtlijn 2001/18/EC, zodat voor deze organismen een etiketteringsplicht geldt. De richtlijn bevat de mogelijkheid om organismen uit te zonderen van de ggo-regelgeving door de technieken waarmee zij zijn gemodificeerd te plaatsen in de bijlage 1B. De genoemde plicht tot etikettering vervalt zodra een organisme wordt geproduceerd met een techniek die is opgenomen in bijlage IB van de richtlijn.
Is de verwachting dat deze nieuwe soort ggo’s gekoppeld worden aan (nieuwe) specifieke bestrijdingsmiddelen, zoals nu het geval is bij sommige ggo’s? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
De koppeling van een specifiek gg-gewas aan een gewasbeschermingsmiddel vindt plaats in het geval van herbicideresistente gewassen. De genoemde nieuwe technieken staan als zodanig los van de koppeling van gg-gewassen aan een gewasbeschermingsmiddel. De nieuwe plantveredelingstechnieken kunnen worden toegepast voor verschillende andere doelen, waaronder vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Zo wordt er internationaal gewerkt aan resistentie tegen belangrijke gewasziektes, zoals bacterieziekte in rijst en meeldauw in tarwe. Voor deze virus- of schimmelresistente gewassen is er veel minder gewasbescherming nodig en daarmee leveren deze gewassen een bijdrage aan een duurzame landbouw. Een ontwikkeling dichter bij huis is de door WUR ontwikkelde aardappel die duurzaam resistent is tegen de aardappelziekte Phytophthora en die tot 80% reductie van gewasbeschermingsmiddelen kan leiden2.
Ik vind het een goede ontwikkeling dat nieuwe technieken in de plantenveredeling worden gebruikt om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer het nationaal afwegingskader ten aanzien van de teelt van ggo's op Nederlands grondgebied tegemoet zien?
Het Rathenau Instituut heeft een consultatie van maatschappelijke actoren uitgevoerd. Er hebben interviews met relevante stakeholders en met deskundigen plaatsgevonden en in een bijeenkomst is dieper ingegaan op de onderwerpen die in de interviews aan de orde zijn gekomen. Het Rathenau Instituut stelt een rapport op van deze consultatie en op basis daarvan zal ik u nader informeren over het afwegingskader voor besluitvorming over gg-teelt.
Het bericht dat veel gemeenten de beveiliging van persoonsgegevens in Suwinet niet op orde hebben |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onnacceptabele risico's Suwinet blijven in stand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vanwege de gebrekkige beveiliging van persoonsgegevens die met Suwinet worden uitgewisseld die gegevens in verkeerde handen kunnen vallen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Over de privacy van burgers moet goed worden gewaakt. Zeker door overheden die toegang hebben tot gevoelige informatie. Daarom vinden VNG, UWV, SVB en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het van groot belang dat deze partijen zorgvuldig omgaan met de informatie van burgers die zij tot hun beschikking hebben. Om deze partijen te bewegen zorgvuldig met deze informatie om te gaan is een escalatieprotocol «afsluiten Suwinet» opgesteld. Dit protocol is op 1 oktober 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd.
Gemeenten en de VNG hebben de afgelopen periode veel initiatieven genomen om de beveiliging van Suwinet te verbeteren (https://vng.nl/onderwerpenindex/werk-en-inkomen/suwinet). De VNG ondersteunt gemeenten met voorlichtingsmateriaal en heeft voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd. Met behulp van de door de VNG ontwikkelde zelftest kunnen gemeenten zelf controleren of zij aan de 7 essentiële normen van Suwinet voldoen. De zelftest is de eerste stap in het escalatieprotocol.
Deelt u de mening dat overheden ook als het om bescherming van persoonsgegevens gaat een voorbeeldfunctie hebben en dat handhaving door de Autoriteit Persoonsgegevens eigenlijk niet eens nodig zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u de desbetreffende gemeenten daar op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat overheden zorgvuldig omgaan met de informatie van burgers die zij tot haar beschikking heeft. Wat betreft het gebruik van SUWInet kan dat nog verbeterd worden. De bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht en het is niet acceptabel dat de overheid hierin tekortschiet. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gemeenten diverse malen gewezen op hun verantwoordelijkheid inzake de beveiliging van Suwinet. In 2015 heeft de Staatssecretaris de Inspectie SZW opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de beveiliging van Suwinet bij alle gemeenten. Op dit moment verstuurt de Staatssecretaris de eerste brieven met een aankondiging tot een aanwijzing aan gemeenten die niet voldoen aan alle 7 normen. De betreffende gemeente krijgt een beperkte tijd om de beveiliging op orde te brengen. Indien een gemeente daarin niet slaagt volgt een aanwijzing. Deze aanwijzing kan eruit bestaan dat de Staatssecretaris gemeenten verplicht om een externe deskundige aan te stellen die de beveiliging van Suwinet op orde moet brengen. De kosten van deze externe deskundige zijn voor rekening van de gemeente. Als uiterste consequentie kan een gemeente worden afgesloten van Suwinet.
Verbeteren gemeenten ook zonder daar eerst onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens voor af te wachten zelf de beveiliging van Suwinet? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Zo nee, wat gaat u doen om gemeenten daartoe aan te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er opgetreden tegen ambtenaren die misbruik maken van de gegevens in Suwinet bijvoorbeeld door zonder noodzaak de gegevens van bekende Nederlanders te raadplegen of de verblijfplaats van een (ex)partner in een blijf-van-mijn-lijf huis te achterhalen? Zo ja, door wie en met welke sancties? Zo nee, waarom niet?
Organisaties dienen een Security Officer aan te stellen en die laten sturen, toezien op en waarborgen van veilig gebruik van Suwinet. De Security Officer controleert onder meer op het verlenen van de autorisaties en het gebruik van Suwinet. Via algemene en specifieke rapportages, die opgevraagd kunnen worden bij de beheerder van Suwinet, kan achterhaald worden welke BSN wordt opgevraagd door een medewerker. Op basis van deze informatie kan opgetreden worden bij misbruik en oneigenlijk gebruik. Het is aan de betreffende organisatie passende maatregelen te nemen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van Suwinet variërende van een reprimande tot ontslag op staande voet.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens inmiddels voldoende sanctiemiddelen en personele capaciteit om tegen schendingen van de persoonlijke levenssfeer op te treden? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dat te verbeteren?
Per 1 januari 2016 is – vooruitlopend op de Europese verordening gegevensbescherming – de uitbreiding van de boetebevoegdheid in werking getreden. Op grond van het gewijzigde artikel 66 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kan de Autoriteit persoonsgegevens bij overtreding van de Wbp een bestuurlijke boete opleggen. In de regel gaat aan het opleggen van een bestuurlijke boete een bindende aanwijzing vooraf, tenzij de overtreding opzettelijk is gepleegd of het gevolg is van ernstig verwijtbare nalatigheid. Bij de bindende aanwijzing kan de Autoriteit een termijn stellen waarbinnen de aanwijzing moet worden opgevolgd. Het niet nakomen van de bindende aanwijzing kan met een bestuurlijke boete worden bestraft. Samen met de reeds bestaande bevoegdheid, tot het opleggen van een last onder dwangsom, heeft de Autoriteit mijns inziens voldoende bevoegdheden voor het uitoefenen van haar handhavende taken. Voor wat betreft de personele capaciteit merk ik het volgende op. Mijn departement heeft geregeld contact met de Autoriteit over de budgettaire en capacitaire kaders. In die gesprekken is van de zijde van de Autoriteit geen mededeling gedaan waaruit blijkt dat wordt gekampt met een ernstig capacitair tekort. Ook uit de begroting van de Autoriteit voor het jaar 2017 blijkt niet van een tekort dat er toe zou leiden dat de taken in onvoldoende mate kunnen worden uitgevoerd.
Het door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) verzorgen van huur- en zorgtoeslag voor statushouders |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wordt voor houders van verblijfsvergunningen met spoed huur- en zorgtoeslag geregeld en voor Nederlanders niet?1
Er is geen sprake van voorrang of versnelling van houders van een verblijfsvergunning ten opzichte van Nederlanders. Het gaat hier om de uitvoering van een pilot bij het COA, waarbij gekeken wordt of het centraal indienen van aanvragen voor toeslagen tot minder fouten bij de aanvragen en tot een snellere uitstroom uit de opvang leidt. De wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit vereist dat een burger die korter dan 1 jaar in de BRP staat ingeschreven persoonlijk naar de balie van een belastingkantoor moet komen om zich te identificeren. Een bezoek aan de belastingdienstbalie ter identificatie is bij vergunninghouders overbodig omdat de medewerkers van het COA de identificatie al hebben gedaan. Voor iedereen, ook voor de betrokken organisaties, is het dan (kosten)efficiënter als het COA de eerste aanvraag doet, waaruit blijkt dat het gaat om zulke vergunninghouders. De behandeling en controle van de aanvraag verloopt verder identiek aan andere aanvragen. Na het doen van de eerste aanvraag bemoeit het COA zich ook niet met de verdere procedure.
Gaat u nu ook de aanvragen voor huur- en zorgtoeslag voor gewone Nederlanders regelen, of blijft u Nederlanders structureel slechter behandelen dan statushouders?
Alle burgers die moeite hebben met het aanvragen of wijzigen van hun toeslagen kunnen hiervoor terecht bij de partners van Belastingdienst/Toeslagen op locatie, dit zijn de Toeslagenservicepunten (TSP) en Toeslagendienstverleners (TDV). Deze zitten door heel Nederland en zijn via de website van de Belastingdienst of via de belastingtelefoon op te vragen.
Bent u bereid om dit walgelijke meten met twee maten onmiddellijk te staken en het «toeslagenservicepunt» voor statushouders op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de geschetste gang van zaken ben ik van mening dat er geen sprake is van een verschil in behandeling dat leidt tot benadeling van wie dan ook.
Bent u eindelijk bereid om de Nederlandse grenzen te sluiten voor asielzoekers in plaats van hen hier op te vangen, hen met voorrang huurwoningen te geven en voor hen alle toeslagen te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer al eerder heb gemeld is de huidige vluchtelingenproblematiek een grote uitdaging, zowel op Europees, nationaal, als lokaal niveau. Op al deze niveaus werkt het kabinet samen met alle betrokkenen aan oplossingen en maatregelen om de huidige situatie het hoofd te kunnen bieden en de instroom te beperken, en zal dit blijven doen.
Het kabinet heeft zijn visie op de huidige vluchtelingenproblematiek uiteengezet in de brief aan uw Kamer d.d. 8 september jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2030). Hierbij heeft het kabinet zowel een middellangetermijnstrategie uiteengezet als een tussenoplossing. Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer op 5 oktober jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2004) geïnformeerd over de appreciatie van de drie pakketten op het gebied van migratie van de Europese Commissie van september. Verder bent u geïnformeerd over de inzet van het kabinet middels de geannoteerde agenda’s van de recente JBZ-Raden. Tot slot is op 27 november 2015 het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom bekrachtigd tussen Rijk en gemeenten.
Met het akkoord wordt ingezet op een brede, gedragen en gezamenlijke aanpak van de asielinstroom. Het uitgangspunt ligt in passende oplossingen waarbij de kosten voor de maatschappij zo laag mogelijk worden gehouden: sober en rechtvaardig. Hiertoe zijn afspraken gemaakt over concrete maatregelen over de uitbreiding van de (nood)opvangcapaciteit, de sluitende aanpak van de huisvesting en de investeringen in integratie en werktoeleiding.
Als gevolg van de keuze voor een sobere huisvestingsvoorziening en de inzet op het realiseren van tijdelijke en betaalbare woningen, bereidt de Minister voor Wonen en Rijksdienst thans een wetsvoorstel voor, gericht op het schrappen van de voorrangsbepaling ten aanzien van vergunninghouders.
Het bericht Pakket kopzorgen PostNL |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Pakket kopzorgen PostNL»?1
Ja.
Kunt u zich de eerdere vragen herinneren over het feit dat de Belastingdienst pakketbezorger PostNL bevoordeelt?2
Ja. In de antwoorden is overigens aangegeven dat van bevoordeling geen sprake is.
Bent u ervan op de hoogte dat andere partijen in de pakketsector hebben gemeld dat grote klanten naar PostNL vertrekken vanwege de lagere prijs die PostNL kan aanbieden met de inzet van schijnzelfstandigen? Zo ja, waarom wordt dat toegestaan aan PostNL? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Er is geen sprake van dat schijnzelfstandigheid aan bepaalde bedrijven zou worden «toegestaan». Wel is het zo dat de handhaving moeizaam verloopt totdat de Wet DBA in werking treedt.
Deelt u de mening van arbeidsjuristen dat de onduidelijkheid rond de status van schijnzelfstandige pakketbezorgers bij PostNL is vergroot, nadat verschillende rechtbanken tot verschillende oordelen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De feitelijke omstandigheden zijn van belang bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Rechtbanken kunnen tot een verschillend oordeel komen op basis van het verschil in de gepresenteerde feiten zoals die aan de rechter zijn voorgelegd. Uit de acht tot heden gepubliceerde uitspraken blijkt dat in de voorgelegde casus, de achtergrond van en de omstandigheden waaronder elke pakketbezorger zijn werk uitvoert niet gelijk zijn. Het is de civiele rechter die deze feiten in onderlinge samenhang weegt. De rechter heeft voor elk van de acht gevallen op basis van onderling verschillende omstandigheden, een ander inhoudelijk oordeel gegeven.
Zolang de VAR nog bestaat zijn opdrachtgevers (bij een VAR-wuo/ -dga) gevrijwaard van loonheffingen, zelfs als de arbeidsrelatie alle kenmerken blijkt te hebben van een dienstverband. Handhaving door de Belastingdienst bij de opdrachtgever is nu dus vruchteloos. De civiele rechter, die niet gehinderd is door de vrijwaring, kan nog steeds tot de conclusie komen dat eigenlijk sprake is van een dienstverband, en dat is in een aantal van de casussen dan ook gebeurd. Zodra de Wet DBA van kracht wordt, is handhaving door de Belastingdienst beter mogelijk, en hoeven individuen niet naar de civiele rechter te stappen als zij een situatie van schijnzelfstandigheid vermoeden.
Deelt u de mening dat een jarenlange juridische strijd voor pakketbezorgers van PostNL in de schijnzelfstandigheid onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het kabinet vindt het niet wenselijk als partijen een jarenlange juridische strijd moeten voeren. Om vooraf zekerheid te krijgen over de gevolgen voor de loonheffingen, kunnen partijen hun overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst zal dan beoordelen of op grond van deze overeenkomst sprake is van een dienstbetrekking of juist niet. Door de geboden duidelijkheid en zekerheid wordt schijnzelfstandigheid vaker vermeden. Met de Wet DBA wordt bovendien de publieke handhaving verbeterd, waardoor juridisering al met al minder voor de hand ligt.
Hebt u de juiste manier gevonden om de Belastingdienst te wijzen op de verantwoordelijkheid om schijnzelfstandigheid te controleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De Belastingdienst heeft altijd het streven gehad om te controleren op mogelijke schijnzelfstandigheid. Dit vraagt echter mogelijkheden tot handhaving in die gevallen waarin sprake is van schijnzelfstandigheid. Op grond van de huidige wet- en regelgeving (vrijwarende werking van de VAR) is effectieve handhaving onmogelijk gebleken. De Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is op 2 februari 2016 aangenomen door de Eerste Kamer. Dit betekent dat aan het gebruik van de VAR met zijn vrijwarende werking per 1 mei 2016 een einde komt. De Belastingdienst kan per die datum handhavend optreden, maar zal dat in de periode tot 1 mei 2017 in principe niet repressief doen. Tot 1 mei 2017 wordt met opdrachtgevers en opdrachtnemers gewerkt aan een goede implementatie van het gebruik van modelovereenkomsten. Na de transitieperiode zal de Belastingdienst risicogericht handhaven.
Klopt het dat het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) veel werklozen doorverwijst naar PostNL om aan de slag te gaan als pakketbezorger in de schijnzelfstandigheid? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
In z’n algemeenheid geldt dat het UWV WW-gerechtigden ondersteunt bij het weer gaan werken in loondienst. UWV heeft geen afspraken met PostNL om geschikte kandidaten te leveren op openstaande vacatures. Van doorverwijzen van veel werklozen naar een functie van pakketbezorger door het UWV is geen sprake. Uiteraard is het mogelijk dat WW-gerechtigden zich uit eigen beweging tot PostNL richten om voor hen als pakketbezorger te gaan werken.
Bent u ervan op de hoogte dat Subco Partners een nieuwe ontwikkeling signaleert dat de problematiek van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) verschoven wordt door zelfstandige pakketbezorgers in opdracht te laten rijden van onderaannemers. Zo ja, vindt u dit een gewenste ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het is aan opdrachtgevers en opdrachtnemers zelf om te bepalen op welke wijze zij inhoud geven aan hun contracten. De Belastingdienst is een handhavingsorganisatie die de gepresenteerde feiten aan de werkelijkheid toetst. Onderaannemers, opdrachtgevers en opdrachtnemers moeten zich aan de wet houden. Ik wijs erop dat PostNL juist het omgekeerde beweert van wat SubcoPartners naar voren heeft gebracht. Het bedrijf geeft aan juist af te willen van zelfstandigen die voor andere zelfstandigen rijden.
Ben u ervan op de hoogte dat er op de website van Autocentrum Van Vliet informatie te vinden is voor alleen PostNL-subcontractors die met behulp van PostNL een bestelbus kunnen leasen? Deelt u de mening dat dit feit bewijst dat PostNL wel betrokken is bij de aankoop van de bestelbussen, wat PostNL altijd heeft ontkend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?3
Ja, ik heb kennis genomen van de website en kan hieruit afleiden dat het genoemde autobedrijf een door PostNL aanbevolen autobedrijf is waar pakketbezorgers hun bedrijfsbus kunnen leasen. Ik kan op grond van deze website geen verdere conclusies trekken. Het staat een pakketbezorger vrij om een andere autodealer te kiezen. Volgens PostNL gebeurt dat in de praktijk ook, en is er voor zelfstandige pakketbezorgers geen enkele verplichting om met een aanbevolen autobedrijf zaken te doen. Ook andere ondernemers dan de pakketbezorgers van PostNL kunnen bij genoemd autobedrijf hun bedrijfswagen of bedrijfsbus leasen.
De inkomenspositie van popmuzikanten |
|
Jasper van Dijk , Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Muziek blijft voor veel beroepsmuzikanten sappelen»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het onderzoek «Pop, wat levert het op?», dat stelt dat het inkomen van popmuzikanten de afgelopen vijf jaar gedaald is terwijl ze meer zijn gaan werken?
De uitkomsten van het onderzoek vind ik zorgelijk. Het rapport van de SER en de Raad voor Cultuur over de arbeidsmarktpositie van kunstenaars laat een vergelijkbaar beeld zien.
Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd mij te adviseren over de inzet van de € 2 miljoen euro die door uw Kamer in 2016 bestemd is voor verbetering van de positie van de kunstenaar op de arbeidsmarkt (amendement 34 300 VIII, nr. 118). Daar horen ook popmuzikanten bij. Het advies van de Raad voor Cultuur verwacht ik uiterlijk eind maart.
Op welke wijze betrekt u de inkomenspositie van popmuzikanten en -makers bij het onderzoek van de Raad voor Cultuur en de SER over de verbetering van de positie van de kunstenaar op de arbeidsmarkt? Hoe houdt u hierin rekening met de specifieke kenmerken van popmuzikanten en -makers ten opzichte van andere kunstenaars?
Zie onder 2.
Heeft u inzicht in de gages die gesubsidieerde poppodia betalen en de spreiding die daarin bestaat? Deelt u de mening dat deze podia een springplank zijn voor beginnende professionele bands, waardoor het van belang is dat zij een reële vergoeding ontvangen? Zo ja, op welke wijze wilt u meer lijn brengen in de gages die gesubsidieerde poppodia aan muzikanten betalen?
Op het niveau van individuele podia heb ik daar geen inzicht in. Met de leden Van Dekken en Van Dijk ben ik van mening dat podia een belangrijke rol spelen op gebied van talentontwikkeling. Beginnende artiesten en muzikanten moeten de mogelijkheid hebben om voldoende vlieguren te maken. Podia bieden die gelegenheid.
Wat betreft de vergoeding die daar tegenover moet staan, ben ik van mening dat dat een verantwoordelijkheid van de sector is. Podia kunnen hierover gezamenlijke afspraken maken, in overleg met muzikanten.
Poppodia worden voor het overgrote deel gesubsidieerd door de gemeenten. De gemeenten kunnen dit punt onderdeel maken van de subsidievoorwaarden. Ik ga echter niet over de subsidierelaties van de gemeenten. Wel zal ik hiervoor aandacht vragen in de overleggen die ik met de andere overheden voer. Samen met andere overheden houden we het cultureel landschap in stand. Daarin heeft ieder zijn rol.
Deelt u de mening dat de moderne, elektronische platforms voor massacommunicatie, zoals bijvoorbeeld Youtube, Soundcloud en Facebook, veel geld verdienen aan muziek zonder dat de rechthebbenden daarvoor gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier stimuleert u dat artiesten en andere rechthebbenden hun aandeel krijgen van de verdiensten van deze platforms?
Mij is bekend dat het veld zorgen heeft over de vraag of het geld dat wordt verdiend door sommige moderne elektronische platforms voor massacommunicatie van online-inhoud rechtvaardig wordt verdeeld in de markt. Dat is met name het geval indien rechthebbenden van die inhoud de licentievoorwaarden daarvoor onvoldoende zelf kunnen bepalen. Zij verkeren dan immers in een situatie waarin zij niet zelf rechtstreeks met potentiële gebruikers kunnen onderhandelen.
Mede in het licht van deze zorgen heeft de Europese Commissie in haar mededeling «Towards a modern, more European copyright framework» van 9 december 2015 aangekondigd te zullen onderzoeken of maatregelen nodig zijn betreffende een eerlijke markt op internet. Daarbij zal zij zich met name concentreren op de rol van internet service providers die auteursrechtelijk beschermde werken distribueren.
Daarnaast loopt momenteel een prejudiciële zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-610/15 Stichting Brein) over de vraag van de verwijzende Nederlandse Hoge Raad of, en wanneer internet service providers een auteursrechtelijk relevante handeling verrichten in het kader van de Auteursrechtrichtlijn.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Europese Commissie en de uitspraak van het Europese Hof met belangstelling af. Deze resultaten, evenals het te verwachten voorstel van de Europese Commissie, zullen naar verwachting in het voorjaar van 2016 worden gepubliceerd. Over de plannen van de Europese Commissie zal het Nederlands Kabinet op de te doen gebruikelijke wijze een standpunt bepalen en aan de Tweede Kamer communiceren.
Op welke wijze wilt u de ondersteuning van de talentontwikkeling, de internationale promotie en de inkomensondersteuning beter aan laten sluiten op de behoeften van popmuzikanten, componisten en tekstschrijvers? Ziet u hierin een rol weggelegd voor een popfonds?
In mijn brief over de popmuziek die ik uw Kamer in februari toestuur, ga ik in op de ondersteuning van talentontwikkeling en de internationale promotie.
Hoe vordert de uitwerking van uw popvisie, waarin u samenwerkt met de sector? Met welke partijen werkt u daarin samen? Wanneer verwacht u uw visie aan de Kamer te sturen?
In mijn brief van 26 november 2015 heb ik uw Kamer gemeld dat ik u mijn brief over popmuziek in februari toestuur. Voor de totstandkoming van de brief heb ik overleg gevoerd met verschillende partijen, waaronder de Popcoalitie.
De sluiting van het doveninternaat in Haren |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Paul van Meenen (D66), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de leerlingen en docenten van het doveninternaat in Haren die aangeven dat de aangekondigde sluiting van het internaat pure kapitaalvernietiging is? Kunt u dit toelichten?1
Dove leerlingen hebben net als andere leerlingen recht op passend onderwijs. In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs heb ik toegezegd dat er voldoende alternatieven moeten zijn voor leerlingen met een auditieve beperking. Zolang deze alternatieven er niet zijn, blijft verblijf in het internaat bekostigd vanuit de budgetten passend onderwijs en cluster 2. De organisatie van alternatieven in het regulier onderwijs voor leerlingen, die nu de diplomagerichte leerweg in het voorgezet speciaal onderwijs in Haren volgen, is tot nu toe nog niet voldoende van de grond gekomen. Vandaar dat ik nu samen met de VO-raad en Siméa in gesprek ben om deze mogelijke alternatieven te verkennen. Hierdoor hoop ik te komen tot een betere spreiding van het onderwijs aan leerlingen met een auditieve beperking die in staat zijn een diploma te halen. Omdat er ook leerlingen op het internaat verblijven die het uitstroomprofiel dagbesteding of arbeid volgen, moet er ook worden gekeken of er voor deze leerlingen voldoende mogelijkheden thuisnabij in het voortgezet speciaal onderwijs zijn.
Mochten er in de toekomst toch minder leerlingen instromen, dan is er voldoende tijd om de expertise van de Guyotschool te herbeleggen en over te dragen naar de alternatieve plekken waar dove leerlingen in het vervolg onderwijs zullen ontvangen. Er is dus geen sprake van kapitaalvernietiging.
Is het waar dat cluster 1 & 2 zijn uitgezonderd van het zogenaamde passend onderwijs? Zo ja, wat zijn dan voor u argumenten om over te gaan tot sluiting van het doveninternaat? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Nee, cluster 1 en 2 zijn niet uitgezonderd van passend onderwijs. Cluster 1 en 2 hebben vanwege de kleinschaligheid en specifieke expertise een landelijke systematiek en zijn daarom niet aangesloten bij de regionale samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Dat betekent niet dat passend onderwijs niet van toepassing is. Cluster 1 en 2 moeten leerlingen met een visuele, auditieve en/of communicatieve beperking een passend aanbod doen op de instelling of ondersteuning bieden als zij op het regulier onderwijs zitten.
Acht u het aantal dove leerlingen groot genoeg om op voldoende plekken clusterklassen te realiseren op aanvaardbare reisafstand van huis? Kunt u uw antwoord onderbouwen met cijfers? Kunt u tevens toelichten welke reisafstand en reistijd u aanvaardbaar vindt?
In totaal volgen circa 250 dove leerlingen onderwijs in het voortgezet (speciaal)onderwijs. Momenteel voert het ministerie met de VO-Raad en Siméa (de belangenorganisatie van het onderwijs en de begeleiding aan leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking) overleg over een betere spreiding van het onderwijs voor dove leerlingen. Vanuit cluster 2 is twijfel geuit over de mogelijkheid om clusterklassen te organiseren. Mocht blijken dat dit het geval is, dan zal ik samen met de VO-raad en Simeá onderzoeken op welke wijze er een goede infrastructuur voor dove leerlingen binnen het regulier onderwijs mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij is een aanvaardbare reisafstand een belangrijk aandachtspunt.
Hoe beoordeelt u de analyse van Koninklijke Kentalis dat zogenaamde clusterklassen geen oplossing zijn vanwege onvoldoende dove leerlingen?2
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe groot schat u het risico dat er expertise gaat verdwijnen op het gebied van onderwijs in gebarentaal op havo niveau wanneer het doveninternaat gaat verdwijnen? Op welke wijze gaat u deze kennis en expertise in stand houden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke gevolgen zal het verdwijnen van het internaat gaan hebben voor de Guyotschool? Kunt u uw antwoord toelichten?
In totaal staan er 109 leerlingen ingeschreven op de Guyotschool, waarvan er 60 in het internaat verblijven. Hiervan worden er circa 35 door OCW bekostigd. De kans is aanwezig dat het aantal leerlingen dat naar de Guyotschool gaat op termijn zal afnemen. Het aantal leerlingen zal echter niet onder de opheffingsnorm vallen. De Guyotschool hoeft dus niet te sluiten.
Bent u van mening dat een dove leerling zichzelf op een gelijkwaardige manier kan ontplooien op een reguliere school in vergelijking met een school voor dove leerlingen? Kunt u een uitgebreide analyse maken?
Een groot deel van de dove leerlingen kan passend onderwijs volgen in het regulier onderwijs en zich op een gelijkwaardige manier ontplooien. Deze leerlingen worden ondersteund vanuit cluster 2 en kunnen, als dat nodig is, een beroep doen op de tolkvoorziening.
Van de circa 250 dove leerlingen in de vo-leeftijd volgt ongeveer de helft onderwijs op een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Bij de dove leerlingen die havo of vwo onderwijs volgen, ligt dit deel nog aanmerkelijk hoger, namelijk op circa drie kwart. Er zijn 39 leerlingen die met ondersteuning vanuit cluster 2 havo/vwo volgen in het reguliere voortgezet onderwijs en 12 leerlingen die havo-onderwijs volgen op de Guyotschool, de school voor voortgezet speciaal onderwijs in Haren.
Zijn uw plannen om te stoppen met de subsidie voor de leerlingen op het internaat een verkapte bezuiniging? Zo nee, op welke wijze wordt het budget voor het huidige doveninternaat in de toekomst besteed aan onderwijs aan dove leerlingen? Kunt u een overzicht geven van de huidige situatie en de toekomstige situatie?3
Nee, de plannen om de subsidie af te bouwen zijn ingegeven door het feit dat de onderwijsbekostiging niet bedoeld is voor verblijf. De middelen voor verblijf zijn nooit structureel toegevoegd aan de onderwijsbegroting. Er zijn incidenteel middelen vrijgemaakt om deze kosten te dekken tot de invoering van passend onderwijs. Het internaat is niet nodig, als er thuisnabij ook voor deze leerlingen binnen het regulier of binnen het voortgezet speciaal onderwijs passend onderwijs kan worden geboden.
In de begroting is alleen voorzien in de extra bekostiging ten behoeve van het internaat voor de zittende leerlingen. De leerlingen die momenteel op het internaat verblijven, zullen dus tot ze hun opleiding hebben afgerond, op de oude manier worden bekostigd. Voor nieuwe leerlingen die vanaf 1 augustus 2017 instromen wordt, zolang er geen alternatieve beschikbaar zijn, dekking gevonden binnen het budget passend onderwijs Voor de leerlingen die het uitstroomprofiel diplomagericht volgen, gebeurt dit binnen het budget voortgezet onderwijs en voor de leerlingen die het uitstroomprofiel dagbesteding of arbeid volgen vanuit het budget van cluster 2.
Bent u van mening dat het volgen van onderwijs op de Guyotschool voor dove havoleerlingen niet het beste passende onderwijs is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet dat de Guyotschool voor alle havoleerlingen het beste passend onderwijs is. Zoals gezegd, kan een groot deel van deze leerlingen naar verwachting, net zoals de meerderheid van de dove havo/vwo-leerlingen op dit moment al doet met ondersteuning vanuit cluster 2, passend onderwijs volgen in het regulier onderwijs. Voor een kleiner deel van deze leerlingen is nog geen goed alternatief voorhanden, met name leerlingen die volledig afhankelijk zijn van de Nederlandse Gebarentaal.
Hoort in uw ogen het passend onderwijs voor een leerling volledig gefaciliteerd te worden, met name bij leerlingen met een specifieke beperking, bijvoorbeeld doofheid? Zo ja, waarom wordt het verblijf op een internaat daar niet toe gerekend terwijl het verblijf essentieel is voor het kunnen volgen van passend onderwijs op de Guyotschool voor leerlingen die buiten de regio wonen? Zo nee, wat stelt het passend onderwijs volgens u dan wel voor?
Ja, ik vind ook dat elke leerling een passend aanbod moet krijgen. Vandaar dat ik hierover met Siméa en de VO-raad in overleg ben. Een groot deel van de dove leerlingen die nu diplomagericht onderwijs volgt op de Guyotschool kan naar verwachting, net zoals de meerderheid van de dove havo/vwo-leerlingen op dit moment al doet, onderwijs volgen in het regulier onderwijs. Dat onderwijs zal doorgaans gefaciliteerd worden met de inzet van een tolkvoorziening. Voor een kleiner deel van deze leerlingen is nog geen goed alternatief voorhanden. Zolang er geen passende alternatieven zijn voor alle leerlingen, blijft het verblijf in het internaat bekostigd. Zie verder de antwoorden op vraag 1 en 8.
Ziet u mogelijkheden om in de nieuwe Wet langdurige zorg opnieuw een aanspraak voor verblijf te organiseren voor deze leerlingen, zoals voorheen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) mogelijk was? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheden zie ik niet. Al vanaf 2011 is het toekennen van verblijfszorg alleen in verband met onderwijsdeelname niet meer mogelijk in de AWBZ. In lijn hiermee biedt ook de Wet langdurige zorg (Wlz) geen ruimte voor het toekennen van verblijfszorg alleen voor onderwijsdeelname, en is de zorgbehoefte bepalend. Dat betekent dat jongeren vanaf 2015 alleen in aanmerking kunnen komen voor Wlz-verblijfszorg als is vastgesteld dat zij vanwege hun zintuiglijke beperking blijvend, dus voor de rest van hun leven, zijn aangewezen op zorg waarbij permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over passend onderwijs voorzien op 10 februari 2016?
Ja.
Een dreigend tekort van menskracht bij de GGD door de toestroom van vluchtelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «asielcrisis wordt immense opgave»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht waaraan uw Kamer refereert. Ook deel ik de mening dat – indien noodzakelijk – medische zorg en publieke gezondheidszorg (al dan niet uitgevoerd door de GGD) voor vluchtelingen toegankelijk moet zijn.
Deelt u de mening dat vluchtelingen die naar Nederland komen in alle fasen van de asielprocedure en in de doorstroom van statushouders, indien nodig, goede zorg moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat dit ook zinvolle screening, voorlichting, consultatie en follow-up door de GGD betreft?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre verwacht u, evenals de GGD-baas, dat de huidige toestroom van vluchtelingen leidt tot een tekort aan menskracht bij de GGD?
In welke mate de instroom van vluchtelingen zal leiden tot een hogere zorgvraag is nu nog moeilijk te voorspellen omdat harde gegevens over het zorggebruik en mogelijke gezondheidsrisico’s van deze nieuwe groep vluchtelingen ontbreken. Daardoor is het op voorhand niet aan te geven of er zich een tekort aan menskracht bij GGD’en gaat voordoen. Het is een verantwoordelijkheid voor gemeenten om voldoende GGD capaciteit beschikbaar te hebben. Het eventueel optreden van een capaciteitstekort bij GGD regio’s kan worden beïnvloed door de spreiding van het aantal nieuwe vergunninghouders over alle gemeenten in Nederland. Niet alleen wat aantallen betreft, maar ook qua samenstelling.
Ook speelt de manier waarop de gemeenten de publieke gezondheid lokaal hebben georganiseerd een rol.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van een eventueel tekort aan menskracht bij de GGD voor de invulling van zijn taken voor vluchtelingen en zijn reguliere taken? Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van vluchtelingen en inwoners van Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat GGD-en door gebrek aan menskracht hun taken niet volledig kunnen uitvoeren?
Het Ministerie van VenJ is verantwoordelijk om de toegang tot de zorg voor asielzoekers te regelen en de zorg te financieren. Vanaf 1 januari 2010 voeren de regionale GGD’en de Publieke Gezondheid Asielzoekers (PGA)-taken uit in de asielzoekerscentra in hun gemeente(n). GGD GHOR Nederland sluit hiervoor een overeenkomst af met alle GGD’en, en daar waar van toepassing, met de plaatselijke jeugdgezondheidszorg (JGZ) instelling. GGD GHOR Nederland voert de landelijke coördinatie en ondersteuning uit met betrekking tot PGA. Hiervoor heeft het COA een overeenkomst met GGD GHOR Nederland.
Als een statushouder in een gemeente instroomt, dan is deze gemeente – net als bij alle andere inwoners – verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg.
Vanuit deze verantwoordelijkheden is in het tussen Rijk en VNG op 27 november 2015 gesloten Bestuursakkoord Verhoogde Instroom Asielzoeker aandacht gevraagd voor gezondheid en zorg aan statushouders. In dit Bestuursakkoord is hierover volgende opgenomen: «Op korte termijn zullen VNG en Rijk een werkgroep instellen om de inhoudelijk en financiële knelpunten in kaart te brengen. Het betreft hier zowel uitvoeringsvraagstukken als ook de financiële vraagstukken die de uitvoering raken». Deze werkgroep is in januari 2016 van start gegaan.
Het binden en bijscholen van werkloze leraren |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorstellen van «Ouders van Waarde» met betrekking tot werkloze leraren?1
Ja, ik ben bekend met de voorstellen van de ouderorganisatie «Ouders van Waarde».
Hoeveel leraren, verdeeld per sector en per leeftijdscategorie, staan er op dit moment als werkloos of werkzoekend geregistreerd?
Gegevens over het aantal WW-uitkeringen in de gehele publieke sector worden ieder kwartaal gepubliceerd door het Ministerie van BZK op de «Kennisbank Directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties». De meest recente cijfers hebben betrekking op de stand ultimo derde kwartaal 2015 en bevatten de onderstaande aantallen uitkeringen voor de verschillende onderwijssectoren.
Primair Onderwijs
Voortgezet Onderwijs
Middelbaar Beroeps Onderwijs
Hoger Beroeps Onderwijs
Wetenschappelijk Onderwijs
Onderzoek- instellingen
< 25 jaar
461
61
19
9
18
0
25 tot 35 jaar
2.281
458
155
171
661
36
35 tot 45 jaar
1.111
452
166
237
278
26
45 tot 55 jaar
1.753
780
334
324
196
8
55 of ouder
3.913
1.333
569
329
192
10
Totaal
9.519
3.084
1.243
1.070
1.345
80
Het is niet mogelijk exact aan te geven hoeveel mensen momenteel als werkzoekend binnen de sector onderwijs kunnen worden beschouwd. Het gaat hier immers om een diverse groep. Deze groep bestaat bijvoorbeeld uit leraren die werkloos zijn geraakt, maar ook mensen die onlangs de lerarenopleiding hebben afgerond of mogelijke zij-instromers.
Welke mogelijkheden hebben werkloze leraren om zich te blijven bij- en nascholen, ook gelet op de verplichting voor leraren om zich de komende jaren te registreren in het lerarenregister?
Werkloze leraren hebben in het kader van hun re-integratie naar werk op grond van artikel 76 van de Werkloosheidswet de mogelijkheid om noodzakelijke scholing te volgen. Er moet dan sprake zijn van arbeidsmarktrelevantie. De beoordeling of scholing noodzakelijk is, vindt plaats op basis van de «Beleidsregels Protocol scholing 2014» (stcrt. 3772, 12 februari 2014).
Tevens geldt voor eigen risicodragers WW, dit zijn onder meer de onderwijswerkgevers, dat men toestemming moet geven voor scholingsvouchers 50+ in het kader van de noodzakelijke scholing. Eigen risicodragers WW dragen ook de kosten van re-integratie.
Tot slot hebben sociale partners in het onderwijs desgewenst de mogelijkheid om in de cao nadere afspraken te maken over bij- en nascholing van werkloze leraren.
Het lerarenregister wordt verplicht voor alle leraren die werkzaam zijn bij een schoolbestuur in het po, vo of mbo. Voor degenen die wel een onderwijsbevoegdheid hebben maar (tijdelijk) niet in het onderwijs werkzaam zijn, geldt deze verplichting niet. Zij kunnen zich wel vrijwillig registreren en zelf kiezen voor het bijhouden van hun bekwaamheid. Zij houden hun bevoegdheid en blijven benoembaar, ook als ze er voor kiezen zich niet te registreren.
Wat wordt er op dit moment door de overheid, de sectorraden en de schoolbesturen afzonderlijk en in gezamenlijkheid gedaan om werkloze leraren voor het onderwijs te behouden en te voorkomen dat zij het onderwijs de rug toe keren?
Op verzoek van PO-Raad en VO-raad zijn via het NOA onder meer extra middelen beschikbaar gekomen (€ 150 mln) voor behoud van (beginnende) leraren. Via het project «Vierslagleren», een initiatief dat in samenwerking met lerarenopleidingen tot stand is gekomen, kunnen startende leraren samen met een ervaren leraar met de Lerarenbeurs een masteropleiding volgen.
In het kader van de Lerarenagenda en de sectorakkoorden investeren we in de begeleiding van startende leraren. Ook dit draagt er toe bij dat jonge leraren behouden blijven voor het onderwijs.
Hoe beoordeelt u de suggesties van «Ouders van Waarde» om werkloze leraren in dienst te nemen om hen zo voor het onderwijs te behouden én de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan bij- en nascholingsactiviteiten?
De suggesties van «Ouders van Waarde» komen neer op het werken met behoud van uitkering. Dit is slechts in beperkte mate toegestaan in het kader van de re-integratie naar (betaald) werk. Er is de mogelijkheid van een proefplaatsing voor een periode van maximaal twee maanden. Het is hierbij de bedoeling om te bekijken of de werknemer geschikt is en de werkgever betaalt dan geen loon. Ook is het mogelijk onder bepaalde voorwaarden vrijwilligerswerk te doen met behoud van de WW-uitkering. Dit moet ondersteunend zijn aan de re-integratie naar betaald werk en er mag geen verdringing plaatsvinden van betaalde arbeidsplaatsen. Of er sprake is van vrijwilligerswerk, moet altijd worden beoordeeld door het UWV.
Ik waardeer de betrokkenheid die ouderorganisatie «Ouders van Waarde» toont ten aanzien van de werkloosheidsproblematiek in het onderwijs. De suggesties zijn om bovengenoemde redenen echter niet uitvoerbaar.
Voor het antwoord op de vraag over bij- en nascholingsactiviteiten verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Een nieuw megalomaan project in de zorg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de plannen van zorgorganisatie Daelzicht in Limburg die voornemens is een megalomaan recreatiepark op te zetten voor mensen met een beperking?1
Ik ken het voornemen. Daelzicht heeft inmiddels besloten het plan te beëindigen.
Deelt u de mening dat Daelzicht onder het mom van een belevenispark bezig is met het centraliseren van de dagbesteding? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo neen, waarom niet?
Bij brief van 29 februari 2016 gericht aan de relaties van Daelzicht (en via een persbericht met dezelfde strekking) heeft Daelzicht laten weten niet door te gaan met de ontwikkeling van het plan van een Belevenispark Heel om de «rust in de organisatie en omgeving terug te brengen». Uit het persbericht leid ik af dat de meningen van verschillende partijen in de omgeving hebben meegewogen bij de beslissing te stoppen met de ontwikkeling.
Op basis van welke zorginhoudelijke gronden heeft de zorginstelling gekozen voor de vorm van een «belevenispark»? Welke wetenschappelijke kennis ligt ten grondslag aan de aanname dat deze vorm goed is voor mensen met een beperking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denken de ondernemingsraad, de cliëntenraad en mogelijke verwantenraad over de investering in de aanleg van dit recreatiepark? Is er in uw ogen sprake van optimale inspraak op deze mega-investering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de zorgprofessionals worden wegbezuinigd en de kwaliteit van zorg achteruit gaat ten gevolge van de oprichting van dit belevenispark? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat zorgorganisatie Daelzicht zorggeld uitgeeft voor het opzetten van een belevenispark, en het onderhouden van het terrein? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor mij staat voorop dat met het beschikbare geld goede zorg moet worden geleverd. Zoals aangegeven heeft Daelzicht besloten te stoppen met het plan voor Belevingspark Heel.
Vindt u het bouwen van een belevenispark met behulp van zorggeld een goede investering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u de keuze voor de bouw van dit belevenispark getuigen van goed bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2 t/m 5.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Het park wordt ook een plek om te leren en te werken. Het is de bedoeling dat dagelijks 200 à 300 mensen met een hulpvraag gaan werken in het park»? Betekent dit dat Daelzicht onder het mom van dagbesteding mensen met een beperking als goedkope werknemers aan het werk zet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Hoe oordeelt u over dergelijke zorgorganisaties, zoals Daelzicht, die de zorgbezuinigingen als excuus gebruiken om met zorggeld prestigieuze projecten te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat de gevolgen die ontstaan als dit vastgoedavontuur ontspoort voor personeel en zorgbehoevenden zijn en niet voor bestuurders en toezichthouders? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich nog de situatie van zorginstelling Philadelphia, waarbij het bestuur allerlei vastgoedavonturen aanging en een kasteel, een klooster, een sleepboot en een hotel op Schiermonnikoog aankocht? Erkent u dat dit gedrag de zorginstelling aan de rand van faillissement bracht? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Daelzicht stopt met het plan voor Belevingspark Heel. Nu er geen sprake zal zijn van een definitief plan dat zal worden uitgevoerd, is alleen al om die reden geen vergelijking te maken met de zorginstellingen Philadelphia of Meavita.
Herinnert u zich nog de situatie van zorginstelling Meavita waar het bestuur investeerde in verliesgevende projecten, zoals de TVfoon en zorgdorpen in Spanje? Erkent u dat dit mede leidde tot het faillissement van deze zorggigant?5
Zie antwoord vraag 12.
Welke lessen zijn geleerd van deze twee zorgorganisaties die vastgoedavonturen ten koste lieten gaan van hun echte taak, waardoor uiteindelijk zorgpersoneel en zorgbehoevenden de prijs betaalden? Kunt u uw antwoord toelichten
Zie antwoord vraag 12.
Is het mogelijk de aanleg van Daelzicht te blokkeren? Zo ja, welke instrumenten heeft u daarvoor, en bent u bereid deze instrumenten in te zetten?
Daelzicht heeft besloten te stoppen met het plan voor Belevingspark Heel en heeft meegedeeld de rust binnen de organisatie en in de omgeving belangrijk te vinden.
Bent u bereid bestuurders die het belang van hun personeel en de zorg aan hun cliënten niet voorop stellen, en megalomane plannen uitvoeren met zorggeld, per direct een halt toe te roepen, en bijbehorende sancties op te leggen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht “Nieuw rapport: ‘Europese boeren kansloos door TTIP’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Nieuw rapport: «Europese boeren kansloos door TTIP»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese landbouwsector miljarden aan inkomsten dreigt mis te lopen door het Vrijhandelsakkoord tusen de EU en de VS (TTIP), aangezien de export van landbouwproducten door de VS naar verwachting zal toenemen met 6.3 tot 11.6 miljard dollar per jaar? Vindt u dit een zorgwekkende ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2 3
De EU is de grootste exporteur en importeur van landbouw- en voedingsproducten ter wereld. De exportwaarde is circa 129 miljard euro per jaar en de import circa 113 miljard euro per jaar. De in vraag 2 en 3 genoemde cijfers zijn afkomstig uit een rapport van het Amerikaans Ministerie van landbouw naar de potentiële effecten van TTIP op de agrarische sector onder drie verschillende scenario’s. De onderzoekers concluderen dat de totale agrarische handel tussen de EU en de VS kan toenemen met 6,3 tot 11,6 miljard dollar per jaar. Daarbij wordt voor de VS een toename van de export naar de EU verwacht van 5,5 tot 9,6 miljard en voor de EU een toename van de export naar de VS met 0,8 tot 2,0 miljard dollar, afhankelijk van het scenario. Een belangrijke reden voor het verschil in potentiële exporttoename tussen de VS en de EU is het feit dat de huidige invoertarieven in de EU hoger liggen dan in de VS. Bij opheffing van alle tarieven, tariefcontingenten en bepaalde non-tarifaire belemmeringen laten de resultaten een toename van de Europese import uit de VS zien van, zoals genoemd, varkensvlees, rundvlees en soja en een toename van de export naar de VS van kaas, groenten en fruit.
Er zijn meerdere rapporten verschenen die verschillende resultaten laten zien van mogelijke TTIP-uitkomsten voor de agrarische sector. De conclusie in alle studies is dat er door TTIP kansen en bedreigingen zijn, afhankelijk van de sectoren. De verschillen in uitkomsten ontstaan onder andere doordat er uiteenlopende aannames worden gemaakt. De Amerikaanse onderzoekers maken in deze studie (in twee scenario’s) de aanname dat de in de EU bestaande non-tarifaire maatregelen op het gebied van hormoonvlees, gebruik van decontaminerende middelen, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen met TTIP zullen worden weggenomen. Deze aanname is niet realistisch gezien het kabinet, de Europese Commissie en de Raad herhaaldelijk hebben bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu door TTIP niet ter discussie staan. Nederland zet zich in om sectoren die mogelijk nadelen ondervinden te identificeren en dit te adresseren in de EU-inzet bij de onderhandelingen. Zo zijn in de onderhandelingen enkele opties voor gevoelige sectoren het uitsluiten van gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten.
Deelt u de volgende conclusies uit het onderzoek van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw dat bij schrappen van tarieven, importquota en het verlagen van non-tarifaire maatregelen (waaronder maatschappelijke standaarden): de EU te maken krijgt met extra importen: Varkensvlees: 2,4 miljard dollar, rundvlees: 1,5 miljard dollar (alleen al bij opheffen tarieven), soja: 861 miljoen dollar; de EU voor 1,1 miljard dollar extra groente en fruit kan exporteren naar de VS, en er binnen de zuivel alleen voor kaas extra export is te verwachten? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door verlaging van importtarieven en wederzijdse erkenning van standaarden binnen TTIP, de Europese dierlijke sectoren worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten die aan veel lagere dan wel niet bestaande milieu en dierenwelzijnsstandaarden moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
De zorg over een ongelijk speelveld en verschil in concurrentieverhoudingen door andere standaarden is reëel en de inzet van het kabinet is om dat te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per dierlijke sector. Tevens zijn zaken als sectorstructuur, logistiek, kennisinfrastructuur en nabijheid van consumentenmarkten bepalend. Nederland heeft op veel van deze aspecten een goede positie. Op basis van onderzoeken van Wageningen UR en het LEI (Landbouw Economisch Instituut)5, 6, 7, 8 kan worden geconcludeerd dat in veel gevallen de voederkosten in de EU hoger liggen dan andere producentenlanden. De overheidsmaatregelen van de EU (milieu, gezondheid en dierenwelzijnsstandaarden) vergroten het kostprijsverschil in relatief beperkte mate, afhankelijk van de sector. Daarnaast is de wisselkoers sterk bepalend, die de afgelopen periode overigens gunstig is geweest voor de Europese producenten. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, heeft de EU herhaaldelijk bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu bij TTIP niet ter discussie staan.
Hoe gaat u voorkomen dat de Europese rundvlees-, varkens- en de hier niet genoemde pluimveesector op deze manier worden weggeconcurreerd? Bent u van plan bepaalde tarieven in stand te houden of minder te verlagen en/of gaat u inzetten op tariefvrije importquota?
Vereenvoudiging van de handel tussen de VS en de EU biedt volgens verschillende onderzoeken zowel kansen als bedreigingen voor de landbouw- en voedingsindustrie. Afspraken over het uitsluiten van enkele gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten kunnen de bedreigingen voor bepaalde gevoelige sectoren beperken. Voor de EU vormt dit in de onderhandelingen één van de opties. Het kabinet steunt deze optie en vindt het van groot belang dat in TTIP wordt zorg gedragen voor een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat Europese veeboeren door toegenomen concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten ook gedwongen worden hun vee te voeren met genetische gemodificeerd (GMO)-veevoer? Deelt u de constatering dat boeren die hun vee GMO-vrij veevoer willen voeren, zullen worden weggeconcurreerd? Zo nee, waarom niet?5
Soja is al jaren de belangrijkste grondstof voor het eiwitbestanddeel in de Nederlandse veevoeders. De belangrijkste exporteurs van soja naar de EU zijn Brazilië en Argentinië. De daar geproduceerde soja is voor meer dan 90% genetisch gemodificeerd. De specifieke genetisch gemodificeerde sojavarianten die in Europa worden geïmporteerd zijn, op grond van de EU regelgeving, voor import in de EU toegelaten op basis van een milieuveiligheidsbeoordeling.
De in de EU gebruikte niet genetisch gemodificeerde soja wordt vooral verbouwd in de zuid(oost)elijke EU-lidstaten en in Oekraïne. De invoer van niet genetisch gemodificeerde soja voor veevoeders vanuit andere delen van de wereld is beperkt. Er zijn, zoals aangeven in antwoord 4, meerdere factoren van invloed op de vraag en kostprijs van dierlijke producten. Aangezien een groot deel van de soja die in de EU in veevoer wordt gebruikt genetisch gemodificeerd soja betreft, zal TTIP naar verwachting slechts beperkte invloed hebben op de kostprijs van veevoer.
Deelt u de mening dat toekomstige Duitse wetgeving om dierlijke producten die afkomstig zijn van dieren die gevoerd zijn met GMO-veevoer te labelen, wordt bemoeilijkt door TTIP? Zo nee, waarom niet?6
De Europese verordening 1829/2003 stelt eisen aan de etikettering van genetisch gemodificeerde producten: als meer dan 0,9% van het product uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dient op het etiket vermeld te worden dat het product »genetisch gemodificeerde organismen» omvat. Deze verordening is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die een genetisch gemodificeerde organisme bevatten, maar is niet van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die «met behulp van» een genetisch gemodificeerde organisme zijn geproduceerd. Dat betekent dat producten van dieren die met genetisch gemodificeerd diervoeder gevoerd zijn of met genetisch gemodificeerde geneesmiddelen zijn behandeld, niet onder de voorschriften inzake vergunningverlening en etikettering van deze verordening vallen. Voor het stellen van eisen aan de etikettering van deze dierlijke producten zou de Europese verordening gewijzigd moeten worden. Nederland ziet geen noodzaak om in te zetten op wijziging van deze verordening. De keuzevrijheid van de consument is gewaarborgd door het feit dat er kan worden gekozen voor biologische dierlijke producten, die afkomstig zijn van dieren die niet met genetisch gemodificeerd diervoeder zijn gevoed.
De Europese Commissie heeft in de onderhandelingen met de VS aangegeven dat de basiswetgeving ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen niet verandert door TTIP. Etikettering maakt onderdeel uit van deze genetisch gemodificeerde organisme-regelgeving. TTIP zal geen invloed hebben op de beoordeling in de EU van een eventueel Duits voorstel tot wijziging van de verordening.
Is de Nederlandse regering ook voornemens producten afkomstig van dieren gevoerd met GMO-veevoer te labelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de wettelijke maximale niveaus voor pesticide-residuen ongeveer 5000% hoger zijn in de VS dan in de EU? Heeft de Europese Commissie inderdaad voorstellen gedaan om de maximale niveaus voor pesticide-residuen te verhogen in 2015? Zo ja, in hoeverre rijmt u dat dan met uw belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet verlaagd zullen worden?7
De stelling dat de maximumresidugehalten van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen in de VS ongeveer 5000% (ofwel 50 keer) hoger zijn dan in de EU is afkomstig uit het artikel van Euractiv.com dat gebaseerd is op een rapport van UnternehmensGrün12, een branchevereniging voor Duitse duurzame ondernemers. Dit rapport bevat echter geen informatie waaruit blijkt dat maximumresidugehalten in de VS standaard 50 keer hoger liggen.
Er kunnen echter grote verschillen bestaan tussen individuele maximumresidugehalten in de EU en in de VS. Daar zijn goede verklaringen voor. Het kan voorkomen dat een producent in de VS een maximumresidugehalte heeft aangevraagd, maar in de EU niet. In dat geval wordt er in de EU uit voorzorg automatisch de standaardwaarde van 0,01 mg/kg aangehouden, zonder dat daarvoor een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Hiervoor was immers geen aanvraag gedaan. In de VS zal op basis van de aanvraag op maat een specifieke maximumresidugehalte worden vastgesteld die in de praktijk meestal hoger zal zijn.
Naast Europese gegevens worden voorts ook internationale normen van de Codex Alimentarius overgenomen in de Europese wetgeving, tenzij deze op grond van risicobeoordelingen onvoldoende beschermend worden geacht voor Europese consumenten. De Codex Alimentarius is een dochterorganisatie van FAO (Land- en Tuinbouworganisatie van de VN) en WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en omvat internationale normen en richtlijnen voor de veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen waarover alle deelnemende landen, inclusief de EU en VS, gezamenlijk beslissen. Als een Codex maximumresidugehalte vanuit volksgezondheidsoogpunt acceptabel is, zal de EU deze waarde invoeren.
De inzet van de Europese Commissie is om dit principe, zoals opgenomen in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, ook op te nemen in TTIP. Een Codex maximumresidugehalte dat acceptabel is vanuit volksgezondheidsoogpunt zal ook worden ingevoerd als er al een Europese maximumresidugehalte bestond dat op een lager niveau was vastgesteld. Dit heeft ook in 2015 plaatsgevonden. Het is een gevolg van staand beleid en dit is daarom niet in strijd met de belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet door TTIP verlaagd zullen worden.
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigd vanwege gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 december jl. dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigt vanwege het gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden?1
In de uitspraak staat dat de gecertificeerde instelling (GI) pas tot een terugplaatsing van de betreffende jongere bij de moeder wil besluiten als hij een zinvolle dagbesteding heeft en multi systeem therapie (MST) kan worden ingezet. De dagbesteding is een voorwaarde voor de inzet van MST. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat een zinvolle en structurele dagbesteding niet verzekerd was. Het is dus niet zo dat alleen het gebrek aan financiële middelen voor een MST-traject de grondslag was voor de rechter om het verzoek tot beëindiging van de machtiging af te wijzen. Overigens staat in de uitspraak ook dat de GI in een brief van 16 december 2015 heeft gemeld dat in januari 2016 MST kan worden ingezet.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich ten opzichte van artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet, waarin wordt aangegeven dat een gesloten plaatsing slechts mogelijk is wanneer wordt toegewerkt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp?2
Artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet heeft betrekking op een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is. In de onderhavige uitspraak gaat het over een minderjarige. Het aangehaalde artikel uit de Jeugdwet is daarom in dit geval niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het ontbreken van financiële middelen geen beperking mag zijn voor het doorlopen van een hulpverleningstraject of het verlengen van een gesloten machtiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan alleen verleend worden als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen en opname in een gesloten accommodatie noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich ontrekt aan deze noodzakelijke jeugdhulp of daaraan onttrokken wordt. De eis van de noodzakelijkheid omvat ook de duur van de machtiging en het verblijf. Het is niet aanvaardbaar als een jeugdige langer dan nodig op grond van een machtiging in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zou verblijven. Daarom stelt artikel 6.1.12 van de Jeugdwet ook grenzen aan de maximale geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging en bepaalt het artikel dat de machtiging vervalt zodra de GI bepaalt dat jeugdhulp met verblijf niet meer nodig is. Louter financiële overwegingen kunnen geen grond vormen voor het verlengen (of het niet beëindigen) van een machtiging gesloten jeugdhulp. Zoals in het antwoord van vraag 1 aangegeven, was hiervan in deze situatie geen sprake.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de desbetreffende gemeente voldoende financiële ruimte heeft, en voldoende plaatsen in de gesloten jeugdzorg inkoopt?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Wat gaat u doen om de precedentwerking van deze zaak te ondervangen, zodat niet vaker gesloten plaatsingen verlengd worden vanwege het ontbreken van financiële middelen?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer en/of vergelijkbare zaken spelen of hebben gespeeld waarbij machtigingen voor gesloten plaatsing worden verlengd om andere dan in de Jeugdwet aangegeven redenen? Zo ja, hoe wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De onderhavige zaak geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is u bekend hoeveel jongeren momenteel wachten op een plek in de gesloten jeugdzorg? Zo ja, hoeveel zijn dit, en wat is de gemiddelde wachttijd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Indien u daartoe niet bereid bent, kunt u dan aangeven wat daarvan de reden is?
Mij zijn geen signalen bekend dat er een tekort aan plekken in de gesloten jeugdhulp zou zijn.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in alle residentiële en semi-residentiële jeugdzorginstellingen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS houdt geen wachtlijsten bij voor brede jeugdhulp, omdat gemeenten de toegang verschillend hebben georganiseerd en vormen van jeugdhulp op uiteenlopende wijze inkopen. Uit ons nader onderzoek naar de toegang komt het signaal naar voren dat er vooral sprake is van plaatsingsproblematiek: hoe vinden huisartsen en gemeenten aanbieders van jeugdhulp waar wel plaats is. Soms gaat het om het bereiken van een budgetplafond bij een specifieke aanbieder. In zo’n geval gaat de gemeente (of gemeenten) die het betreft met de aanbieder in gesprek over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Bent u bereid alle vragen afzonderlijk te beantwoorden, aangezien ze niet voor niets afzonderlijk zijn gesteld?
Ja.
Privacybelemmeringen bij de uitwisseling van bijzondere persoonsgegevens van prostituees ten behoeve van een intakegesprek |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u al bijna een jaar, sinds februari 2015, in gesprek bent met de burgemeester van Amsterdam over het door hem aangekaarte probleem dat de uitvoering van het Amsterdamse prostitutiebeleid ernstig wordt belemmerd door knellende privacy-regels?1
In februari 2015 heeft de burgemeester van Amsterdam aandacht gevraagd voor het feit dat de privacywetgeving belemmerend werkt voor de uitvoering van een onderdeel van het Amsterdamse prostitutiebeleid. Sindsdien zijn er enkele ambtelijke contacten geweest. Vanuit het ministerie is daarbij aangegeven dat de geldende privacyregels het uitgangspunt zijn en blijven, en dat het in de rede ligt dat de gemeente zoekt naar een werkwijze die past binnen de bestaande regels. Inmiddels is deze opvatting ook in een formeel antwoord aan Amsterdam medegedeeld.
Waarom duurt het zo lang om tot een wettelijke oplossing te komen, wat bijvoorbeeld geregeld zou kunnen worden bij de behandeling in de Kamer van de wijziging van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 33 885)?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de aangekaarte belemmeringen zo spoedig mogelijk opgelost dienen te worden zodat op de door Amsterdam voorgestane wijze intakegesprekken met prostituees kunnen plaatsvinden om inzicht te krijgen in hun psychische en fysieke gezondheid indien daar twijfels over bestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u navraag doen bij de gemeente Amsterdam wat de uitkomst is van de evaluatie van het zogeheten Adviesteam, welk team vrijblijvende gesprekken houdt met prostituees over wie twijfel bestaat rondom hun zelfredzaamheid?2
De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat het adviesteam nog wordt geëvalueerd. Deze evaluatie is een aangelegenheid van de gemeente Amsterdam. Zodra deze gereed is zal ik er met belangstelling kennis van nemen.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze evaluatie in Amsterdam gelet op de wens om de genoemde belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten van het gesprek zijn dat in februari zal plaatsvinden tussen uw ministerie en de burgemeester van Amsterdam over bovengenoemde problematiek?
Ambtenaren van mijn departement spreken met enige regelmaat met de gemeente Amsterdam en de burgemeester. In gesprekken met de burgemeester komen doorgaans diverse onderwerpen aan de orde. Indien de burgemeester daaraan behoefte heeft, kan de brief vanzelfsprekend in het gesprek nader worden toegelicht.
Heeft u signalen dat de genoemde belemmeringen ook in andere gemeenten van invloed zijn op het aldaar gevoerde prostitutiebeleid? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en bent u ook met hen in gesprek om tot oplossingen te komen?
Van andere gemeenten heb ik geen signalen ontvangen dat de gemeenten dezelfde problematiek ervaren zoals de gemeente Amsterdam in haar brief heeft uiteengezet.
De ‘verdwenen’ radarbeelden van MH17 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering geen enkele actie heeft ondernomen om de «verdwenen» radarbeelden van MH17 via VN-luchtvaartorganisatie ICAO boven water te krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat heeft de Nederlandse regering dan gedaan?
In de brief van 21 januari 2016 over radar- en satellietbeelden MH17 is deze vraag reeds ten dele beantwoord. De Nederlandse regering heeft zowel het onderzoek naar de toedracht (Onderzoeksraad voor Veiligheid, OVV) als het strafrechtelijk onderzoek (in het Joint Investigation Team, JIT) gesteund door in alle bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aan te dringen op medewerking aan beide onderzoeken.
Het OM heeft laten weten dat het ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek op dit moment over voldoende informatie beschikt op het gebied van radar- en satellietgegevens. Er bestaat op dit moment bij het OM dan ook geen behoefte aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen.
Ook de OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. De OVV heeft voldaan aan de verdragsrechtelijke verplichting om het onderzoek uit te voeren en af te ronden conform de voorschriften en werkwijzen die in het ICAO-verdrag zijn vastgelegd. Daarmee is er geen reden om ICAO om assistentie te vragen in relatie tot die verplichting. Daarom is in ICAO-verband door de Nederlandse regering geen actie ondernomen om alsnog te verzoeken om aanvullende radar- en satellietgegevens.
Heeft de ICAO rechtshulpverzoeken ontvangen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en/of het Joint Investigation Team over de radarbeelden? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijst het kabinet naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV. Voorts heeft de OVV in de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens bekend is bij ICAO.
Rechtshulpverzoeken gericht op bewijsvergaring worden gericht aan het land waar de betreffende informatie zich mogelijk bevindt. Het JIT heeft in dat kader dan ook rechtshulpverzoeken gedaan aan de landen die over de hier bedoelde radarbeelden zouden kunnen beschikken. In reactie op deze verzoeken is van de aangezochte landen informatie ontvangen. Tot de ICAO heeft het JIT zich niet met een rechtshulpverzoek gericht.
Hoe werkt de klachtenprocedure bij de ICAO?
De ICAO kent geen formele klachtprocedure, wel een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij een verdragspartij bij de Raad van de ICAO een zaak aanhangig maakt tegen een andere verdragspartij met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
De procedure staat in de artikelen 84, 85, 88 van het ICAO-verdrag en houdt het volgende in:
In de antwoorden op de eerdere aangehaalde vragen van het lid Omtzigt (kenmerk 2015Z22114) is ook ingegaan op het feit dat Nederland zich binnen ICAO inzet om een bewaarplicht voor radargegevens te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de beelden ter vervolmaking van het onderzoek en dat de voorzitter en een lid van de Raad reeds inzage hebben gehad in een weergave van de satellietbeelden en primaire radarbeelden?
Het internationale onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de OVV is afgerond en gepubliceerd. Derhalve is geen sprake van een «vervolmaking» van dit afgeronde onderzoek. De OVV had tijdens het onderzoek graag de beschikking gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» over voldoende informatie te beschikken om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat de radarbeelden van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team?
Alle informatie die kan bijdragen tot de waarheidsvinding is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Wat betreft radar- en satellietgegevens heeft het OM laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radargegevens. De bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over de radargegevens van de MH17?
Ja.
De komst van een haat- en geweldprediker naar Utrecht |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat haat- en geweldprediker Haitham al Haddad naar Utrecht komt voor een islamconferentie?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die predikt dat ongelovigen, net als overspeligen, moeten worden gestenigd en dat de democratische rechtstaat genegeerd moet worden ten faveure van de sharia, niet moet worden toegelaten tot Nederland om hier de islam te promoten? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan een EU-burger de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Voor de aanpak van onverdraagzame en antidemocratische gedragingen verwijs ik u naar de antwoorden op de hieraan gerelateerde vragen, gesteld door de leden Van Klaveren en Bontes (vraagnummer 2016Z01088).
Bent u bereid om eindelijk daadkracht te tonen en deze man de toegang tot Nederland voor eeuwig te ontzeggen? Zo neen, wat is dan uw uitleg om Haddad wèl toe te laten op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
De komst van een geweldsprediker naar Utrecht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Britse islamgeleerde naar Utrecht»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de komst van geweldspredikers als al-Haddad, die stelt dat overspeligen en afvalligen gedood moeten worden, een gevaar vormt voor de openbare orde en dat hem daarom de toegang tot Nederland moet worden ontzegd?
In de brief van het kabinet van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over de nadere invulling van maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld) is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Derde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma.
Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als een podium wordt geboden aan predikers die onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijk instrument in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de prediker. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) wordt nader uitgewerkt in deze brief die de kamer in februari tegemoet kan zien.
Begrijpt u dat het steeds opnieuw toelaten van geweldspredikers de integratie maximaal tegenwerkt en gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de komst van deze geweldsprediker naar Nederland zich tot de motie-Bontes over het te allen tijde uit Nederland weren van geweldspredikers? 2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitnodiging van (deze) geweldspredikers te verbieden, op grond van art.20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek? Zo neen, waarom niet?
Het OM kan op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter vragen een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden, indien de werkzaamheid daarvan in strijd is met de openbare orde.
In navolging van de motie Heerma3 en de discussie met uw Kamer, heeft het kabinet opdracht gegeven tot een onderzoek naar de wijze waarop in verschillende landen in de praktijk invulling wordt gegeven aan het «gevaarscriterium». Dit is één van de criteria om een antidemocratische groepering te kunnen verbieden of ontbinden. Naar aanleiding daarvan wordt bezien of alsnog aanpassing van het Nederlands instrumentarium aangewezen is. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar van 2016 opgeleverd.
Hoe staat het met de aanleg van een database van geweldspredikers en staat deze persoon daarin?
Er bestaat geen zogenaamde «zwarte lijst» of database van personen die, omwille van onverdraagzame uitingen of anderszins, te allen tijde toegang tot Nederland ontzegt wordt. In het kader van het weigeren van visumplichtige predikers die oproepen tot haat of geweld, wordt gewerkt met een zogenaamde alerteringslijst. Vermelding op deze lijst betekent niet dat de visumaanvraag per definitie wordt geweigerd. De alerteringslijst is dus geen zwarte lijst.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 31 januari 2016?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de vragen voor 31 januari 2016 te beantwoorden.
De spelregels WMO van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van de ouderenbond ANBO |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de «Spelregels WMO 2015 inzake «het onderzoek»» van de ANBO?1
Ja.
Deelt u de mening van de ANBO dat de aanzet die hij hier gedaan heeft in lijn is met het verzoek, zoals gedaan in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wmo 2015, veldpartijen en gemeenten een kwaliteitsstandaard te laten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Ik waardeer het dat de ANBO de verantwoordelijkheid heeft genomen om de van leden ontvangen signalen door te vertalen naar een leidraad «spelregels» voor de toegang tot Wmo-voorzieningen. De spelregels expliciteren de eisen die de Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht aan de toegang stellen en zijn tevens op jurisprudentie gebaseerd. Met de ANBO ben ik van mening dat de organisatie van de toegang tot de Wmo 2015 door gemeenten verder kan worden verbeterd. Die verbetering is cruciaal nu de kwaliteit van het contact tussen gemeenten en cliënten van doorslaggevend belang is voor het realiseren van het met de wet beoogde maatwerk. De ANBO levert hiermee een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de uitvoering; de spelregels kunnen de positie van de cliënt versterken en ook gemeenten kunnen met de leidraad hun voordeel doen.
De in de memorie van toelichting Wmo 2015 genoemde kwaliteitstandaarden zijn reeds eerder in goed overleg tussen de daarbij betrokken partijen, waaronder cliëntorganisaties, tot stand gebracht. De VNG heeft hiertoe in 2014 een uitgebreid traject doorlopen om met expertise van aanbieders, gemeenten en patiënt- en cliëntorganisaties tot een basisset kwaliteitsstandaarden voor Wmo-ondersteuning te komen, dit ter uitwerking van de in de wet opgenomen basisnorm voor kwaliteit. Deze basisset is volgens plan aan gemeenten aangeboden als handreiking voor het vaststellen van (lokaal) kwaliteitsbeleid voor gemeentelijke Wmo-voorzieningen.2
De «Spelregels WMO 2015 inzake het onderzoek» van de ANBO zijn een nadere, waardevolle operationalisering van de reeds gepubliceerde kwaliteitsstandaarden (breder dan toegang)
In welke mate ziet u de genoemde spelregels als een aanzet voor een landelijke kwaliteitsstandaard?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de «Spelregels WMO 2015» via een brief aan de gemeenteraden specifiek onder de aandacht van de gemeenten te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, dit voorjaar start een opleidingsaanbod vanuit de VNG academie voor gemeenten gericht op de professionalisering van de gespreksvoerders Wmo. De VNG heeft mij aangegeven daarbij de «wettelijke spelregels» te betrekken. De ANBO is één van de partijen die door de VNG is uitgenodigd om mee te denken over de opzet en inrichting van het opleidingsaanbod. De VNG zal ruime bekendheid geven aan dit opleidingsaanbod.
De aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse investeerders |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toptalent loopt stuk op regels»1?
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de uitkomsten van het in de berichtgeving genoemde rapport van universiteit Insead, Adecco en het Human Capital Leadership Institute dat Nederland achterop raakt wat betreft het aantrekken van talentvolle werknemers uit het buitenland? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar?
The Global Talent Competitiveness Index 2015–2016 beoordeelt aan de hand van meerdere criteria 109 landen op hun aantrekkingskracht voor toptalent. Nederland neemt op deze index de twaalfde plaats in. Door ons – toegankelijke – onderwijssysteem en de aandacht voor levenlang leren, staan wij in de categorie «Grow» (Talentontwikkeling) zelfs op de eerste plaats. De Index laat ook zien op welke punten Nederland zich kan verbeteren. Dit geldt bijvoorbeeld voor de categorie arbeids- en beroepsvaardigheden, waar wij de zesentwintigste plaats innemen. De aansluiting van het technisch beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt heeft al volop aandacht in het kabinetsbeleid. Het gaat daarbij zowel om de kwantitatieve als kwalitatieve aandacht. Het in 2013 door een groot aantal partijen (EZ, SZW, OCW, bedrijfsleven, onderwijsinstellingen) gesloten techniekpact is daar een sprekend voorbeeld van. Het techniekpact loopt nog tot 2020.
Ook op andere indexen behoort Nederland tot de voorlopers. Nederland staat zesde op de Global Competitiveness Index (2015) van de OESO als het gaat om concurrentie op innovatie. In 2006 was dit nog de twaalfde plaats.
Ik ben het overigens met de vragensteller eens dat het aantrekken van investeerders gunstig is voor de werkgelegenheid in Nederland. Daarom heeft het kabinet onlangs aangekondigd dat de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders per 1 juli 2016 gewijzigd wordt om meer buitenlandse investeerders aan te trekken die positief bijdragen aan de Nederlandse economie. (Vergaderjaar 2015–2016, Kamerstuk 30 573, nr. 134).
Ook zijn start-ups, scale-ups en creatieve ondernemers belangrijk voor het scheppen van nieuwe banen. Uit cijfers van de OESO blijkt dat jonge bedrijven 42% nieuwe banen creëren.
Wat is uw reactie op de stelling uit het rapport dat het in Nederland schort aan belangrijke beroepsvaardigheden, met name op het gebied van techniek, en dat dit buitenlandse investeerders afschrikt? In hoeverre kan het aantrekken van meer buitenlandse investeerders leiden tot het scheppen van meer werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is momenteel de stand van zaken wat betreft het aantal studenten in technische richtingen? Welke ontwikkeling is er de afgelopen jaren geweest in dit aantal?
Onderstaande tabel laat de instroom van studenten in de technische opleidingen zien:
2000/2001
2014/2015
Groei
hbo
17.085
21.507
26%
wo
8.595
19.123
122%
De toename van het aantal wo-studenten in de bètavakken is niet alleen in absolute zin gestegen. Het aandeel instromende bètatechniekstudenten ten opzichte van de totale studentenpopulatie steeg van 26% in 2004/05 naar 35% in 2014/15.
Ziet u aanleiding in de uitkomsten van het rapport om maatregelen te treffen om meer buitenlandse investeerders aan te trekken? Zo ja, welke maatregelen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet? Hoe denkt u in dit kader over verruiming van de regeling voor kennismigranten?
Nederland wil haar positie als internationaal concurrerende kenniseconomie blijven versterken. Om leidend te blijven in de internationale concurrentieslag is een excellent vestigingsklimaat noodzakelijk, en daar hoort bij dat bedrijven internationaal toptalent kunnen aantrekken. Zo kan een klimaat waarin kennismigranten zich welkom voelen uiteindelijk bijdragen aan innovatie en groei. In zijn reactie op het SER-advies over arbeidsmigratie heeft het kabinet daarom een aantal maatregelen aangekondigd die Nederland aantrekkelijker moeten maken voor kenniswerkers (Vergaderjaar 2014–2015, Kamerstuk 29 861 nr. 38). Zij krijgen meer mogelijkheden om naast hun studie of werk de mogelijkheid andere – innovatieve – werkzaamheden te verrichten. De Kennismigrantenregeling stelt bedrijven in Nederland goed in staat om via een eenvoudige en snelle (administratieve) toelatingsprocedure kenniswerkers aan te trekken. De SER heeft echter geconstateerd dat nogal wat bedrijven de kosten voor het vereiste referentschap voor kennismigranten hoog vinden, zeker als slechts beperkt gebruik wordt gemaakt van de regeling. Om hieraan tegemoet te komen komt het kabinet met een voorstel voor een gedifferentieerd legestarief voor de aanvraag om erkenning als referent.
Ook is vorig jaar besloten het Zoekjaar Afgestudeerden en de Regeling Hoogopgeleiden samen te voegen, om het voor studenten aantrekkelijker te maken in Nederland te blijven na de studie. Dit sluit aan op het beleid van de Nederlandse overheid om talent aan Nederland te binden, via het programma Make it in the Netherlands.
De verslechtering van de situatie in Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Venezuela roept economische noodtoestand uit» en «President Maduro van Venezuela wil per decreet regeren»?1
President Maduro heeft op 14 januari per decreet de economische noodtoestand uitgeroepen voor zestig dagen. Op 22 januari heeft het Venezolaanse parlement het decreet echter verworpen (107 stemmen tegen, 53 stemmen voor). Het Hooggerechtshof heeft op 11 februari aangegeven dat het economisch decreet wel van toepassing is, omdat de verwerping door het parlement strijdig zou zijn met «de procedures die garanderen dat de uitvoerende macht zijn bestuurlijke bevoegdheden kan uitvoeren». De patstelling tussen de executieve en wetgevende macht wordt hiermee onderstreept. Het decreet van de regering vermindert de kans op dialoog tussen regering en parlement en de kansen op constructieve samenwerking in de aanpak van de zware economische crisis waarin Venezuela zich bevindt.
Is het terecht dat president Maduro heeft besloten de noodtoestand uit te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Venezolaanse economie staat er slecht voor. Analisten waarschuwen voor een mogelijke default dit jaar. De Venezolaanse regering heeft reeds vergaande bevoegdheden om de economische situatie in het land aan te pakken, maar heeft tot nu toe nagelaten echt in te grijpen. Het uitroepen van de economische noodtoestand lijkt vooral een symbolische en politieke daad. Vooralsnog zijn de recente maatregelen van de regering Maduro (onder meer aanpassing van minimumloon, benzineprijs en wisselkoers) niet zodanig, dat het te verwachten is dat deze zullen leiden tot structurele verbetering van de nationale economie.
Kunt u toelichten wat die noodtoestand in de praktijk inhoudt?
Het decreet geeft de President en zijn regering de mogelijkheid om gedurende zestig dagen eenzijdig economische maatregelen af te kondigen die niet door het parlement goedgekeurd zouden hoeven te worden. Het geeft de President bijvoorbeeld verdergaande bevoegdheden om bedrijven te onteigenen ten behoeve van de nationale productie. Daarnaast geeft het de President meer begrotingsvrijheid om zo de controlerende functie van het parlement te omzeilen, maar ook meer controle over het importbeleid. Tevens brengt het decreet toegang tot buitenlandse deviezen (nog) verder onder staatscontrole. Bovendien geeft het de regering de bevoegdheid om het bedrijfsleven opdracht te geven «meer te produceren». Volgens de Venezolaanse regering is dit soort maatregelen nodig om de toegang tot voedsel, onderwijs en gezondheidszorg van de bevolking veilig te stellen.
Hoe beoordeelt u het voornemen van president Maduro om per decreet te regeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgestelde maatregelen in het decreet verschillen wezenlijk niet van maatregelen in het kader van het economische beleid dat wordt gevoerd sinds het aantreden van voormalig president Chávez en het begin van de regeringsperiode van de socialistische partij in Venezuela. Dit beleid wordt gekenmerkt door nationalisaties, vergaande staatscontrole op productie en importen, ingrijpende prijs- en deviezencontroles en instelling van verschillende wisselkoersen. Het decreet zal de staatscontrole op de economie verder versterken. Niets in het decreet lijkt op korte termijn bij te dragen aan een meer productief economisch model in Venezuela.
Wat zullen de eventuele consequenties zijn als president Maduro per decreet kan gaan regeren? In hoeverre wordt zijn macht daarmee vergroot en kan de oppositie in het parlement buitenspel worden gezet?
Zie antwoorden vragen 1 en 4. De staatscontrole op de economie zal verder worden versterkt en de invloed van het parlement op het economische beleid wordt ingeperkt. Dit maakt dat de kans op economisch herstel helaas als zeer klein moet worden ingeschat, mochten de prijzen op de internationale oliemarkt laag blijven.
Klopt het dat het voornemen van president Maduro om per decreet te regeren een poging is om de bewegingsruimte van zijn politieke tegenstanders in te perken?
Met het decreet wordt de invloed van het parlement op het economisch beleid flink ingeperkt.
Op welke wijze beoordeelt u het feit dat president Maduro het parlement de zeggenschap over de Centrale Bank heeft ontnomen?
Dit kan worden gezien als een poging van de regering om de invloed van het parlement in het algemeen te beperken en in het bijzonder eventuele door het parlement voor te stellen maatregelen te voorkomen, zoals bijvoorbeeld een verandering van het wisselkoersbeleid of een verplichting aan de Centrale Bank om meer inzage te geven in de economische toestand van het land.
In hoeverre staat het Hooggerechtshof van Venezuela onder controle van de Venezolaanse regering en president?
Het Venezolaanse Hooggerechtshof bestaat uit zes kamers en 32 rechters. Op basis van de Grondwet is het volledig onafhankelijk. De Grondwet bepaalt ook dat rechters worden benoemd door de zittende president van Venezuela, zij het met de benodigde instemming van het parlement. In de afgelopen regeringsperiodes hebben president Chávez en zijn opvolger Maduro dus ook alle 32 rechters benoemd. Het vorige parlement heeft in een extra zitting op 23 december jl. (dus ná de verkiezingen van 6 december, maar vóór de installatie van het nieuwe parlement op 5 januari) ingestemd met de vervanging van dertien rechters van het Hooggerechtshof, voordat hun termijnen afliepen.
In de praktijk betekent dit dat het Hooggerechtshof in Venezuela al sinds jaar en dag in vergaande mate onder invloed staat van de regering, zoals ook internationaal wordt geconstateerd door mensenrechtenorganisaties en organisaties als de VN en de OAS.
Deelt u de zorgen over de onafhankelijkheid van het Hooggerechtshof?
Ja. Zie antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het Hooggerechtshof heeft geoordeeld dat drie oppositieleden in het parlement geen zitting mogen nemen omdat er tijdens het kiesproces onregelmatigheden waren? Klopt het tevens dat de oppositie hierdoor niet langer beschikt over de tweederde meerderheid van het parlement en daardoor geen grondwetswijzigingen kan doorvoeren? Worden deze parlementariërs vervangen door andere leden van de oppositie? Zou u precies kunnen toelichten hoe dit precies zit en wat er van deze berichtgeving klopt?
Ja. Op 30 december 2015 heeft de electorale kamer van het Hooggerechtshof geoordeeld dat de accreditering van vier in de deelstaat Amazonas verkozen gedeputeerden dient te worden opgeschort, nadat het Hof klachten had ontvangen van kandidaten van het socialistische blok in deze deelstaat. Deze klachten hielden in dat de verkiezing van de vier gedeputeerden niet op eerlijke wijze tot stand zou zijn gekomen. In afwachting van nader onderzoek naar de verkiezing van deze gedeputeerden kan van vervanging geen sprake zijn. Mocht het onderzoek de klachten gegrond verklaren, dan lijkt een nieuwe verkiezing in Amazonas voor betrokken zetels het meest waarschijnlijk.
De Venezolaanse Grondwet geeft op dit punt ruimte voor verschillende interpretaties, maar in het algemeen wordt aangenomen dat de oppositie hierdoor voorlopig niet over een tweederde meerderheid beschikt.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van een amnestieregeling en/of -wetgeving voor activisten en oppositieleiders, zoals Leopoldo Lopez?
Het Venezolaanse parlement heeft op 11 februari een ontwerpamnestiewet besproken. De tweede lezing wordt verwacht medio maart. Vervolgens zal de wet naar verwachting worden aangenomen en naar de President worden gestuurd. Het lijkt er momenteel niet op dat de President de wet zal ondertekenen. De EU blijft de situatie van politieke activisten en oppositieleiders nauwgezet en kritisch volgen (hetgeen ook landen in de regio doen, zoals Argentinië, Costa Rica, Chili en Mexico). De EU heeft een monitoringsmechanisme ingesteld, waarbinnen verschillende lidstaten op rotatiebasis rechtszaken tegen oppositieleden bijwonen. Nederland neemt hier actief aan deel (ref. motie Sjoerdsma 29 653 nr. 20, d.d. 25 juni 2015).
Hebt u op enige wijze contact met de Venezolaanse oppositie? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet?
Ja. Zoals in vele landen gebruikelijk heeft de regering contact met zowel de regeringspartij als met partijen uit de oppositie. De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Caracas staat in continu contact met zowel de autoriteiten als de oppositie.
Wanneer staat de volgende handelsmissie van de Nederlandse regering naar Venezuela gepland?
Er staat geen handelsmissie gepland naar Venezuela.
Bent u bereid de besluiten en de opstelling van Maduro, te weten het uitroepen van de noodtoestand, het voornemen per decreet te regeren, het ontnemen van de zeggenschap van het parlement over de Centrale Bank en de aantasting van de onafhankelijkheid van het Hooggerechtshof, te veroordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering onderhoudt zowel bilateraal als in EU-kader een constante dialoog met de Venezolaanse regering waarin ook dit soort onderwerpen kritisch aan de orde wordt gesteld. Hierbij wordt tevens en expliciet opgeroepen de dialoog met de oppositie aan te gaan teneinde gezamenlijk de economische crisis het hoofd te bieden en de sociale- en veiligheidsproblemen aan te pakken.
‘Toenemende twijfels over neerhalen Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije’ |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het neerhalen van een Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «The real reason for Turkey’s shoot-down of the Russian jet» van onderzoeksjournalist Gareth Porter?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de analyse van Porter dat Turkije niet de waarheid vertelt over het neerhalen van de Russische Su-24?
Zoals ook in antwoord op vraag 6 van uw vorige set Kamervragen is gesteld (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136) kunnen op grond van een enkele variabele geen conclusies worden getrokken. Het kabinet beschikt niet over informatie die de lezing van Porter ondersteunt.
Hoe beoordeelt u de nadere analyse van zowel Turkse als Russische radarbeelden van de vliegroute van de neergeschoten Su-24, dat het eerste moment waarop de Su-24 zich mogelijk richting het Turkse luchtruim begaf, ongeveer 16 mijl vanaf de Turkse grens was, hetgeen betekent dat het ongeveer 1 minuut en 20 seconden van het Turkse luchtruim verwijderd was?
Op grond van uitsluitend de beelden die door Rusland en Turkije naar buiten zijn gebracht kan de exacte toedracht van het incident niet worden nagegaan.
Hoe beoordeelt u bovendien de analyse – eveneens op basis van radarbeelden van Turkije en Rusland – dat de Su-24 vijf minuten voor het neerschieten juist in tegengestelde richting van de Turkse grens vloog, namelijk in oostelijke richting?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt zich deze analyse tot de bewering van Turkije dat het de Su-24 in vijf minuten tijd tien keer gewaarschuwd zou hebben voordat het toestel neerhaalde?
Zie antwoord vraag 4.
Blijft u in het licht hiervan en de vele eerdere vragen over de toedracht van het incident, nog steeds van mening dat er «geen reden is te twijfelen aan de Turkse lezing van de gebeurtenissen»? Zo ja, hoe geloofwaardig vindt u het om dit vol te blijven houden?
De Secretaris-Generaal van de NAVO heeft meerdere malen gesteld de lezing van Turkije bevestigd te zien door de analyse van diverse bondgenoten. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vorige set van Kamervragen (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136).
Kunt u uw eerdere antwoord «het kabinet beschikt niet over andere informatie» nader toelichten? Moet hieruit worden geconcludeerd dat u zich bij de beoordeling van het neerhalen van de Su-24 uitsluitend baseerde op de uitleg van Turkije en de beoordeling daarvan door enkele andere NAVO-lidstaten, alsmede uitspraken van de Secretaris-Generaal van de NAVO?3
Met de woordkeuze «het kabinet beschikt niet over andere informatie» doelde het kabinet er op dat het geen overtuigende informatie heeft die afwijkt van de beoordeling en lezing van andere NAVO-lidstaten over de toedracht van het incident. Het gaat hier om een samengesteld beeld. De Minister-President doelde in dit verband op de openbare informatie van de SG NAVO: «The Allied assessments we have got from several Allies during the day are consistent with information we have been provided with from Turkey».4
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak van de Minister-President dat «de Nederlandse inlichtingen (en die van andere NAVO-landen) bevestigen wat Turkije in de NAVO naar voren heeft gebracht»?
Zie antwoord vraag 8.
Beschikte Nederland op dat moment over eigen inlichtingen die het verhaal van Turkije bevestigden?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de informatiepositie of bronnen van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Zo nee, waarom heeft de Minister-President deze uitspraak dan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u nu wel bereid tot nadere eigenstandige analyse van het incident, te pleiten voor internationaal onderzoek, dan wel opheldering te vragen bij Turkije en bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de vorige set Kamervragen (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136) is toegelicht, schaart het kabinet zich achter de verklaring van de Secretaris-Generaal van de NAVO op 24 november 2015, waarin wordt aangedrongen op de-escalatie en overleg tussen Rusland en Turkije. De NAVO ziet geen aanleiding tot het starten van een internationaal onderzoek. Het kabinet volgt deze lijn. Turkije heeft geen beroep gedaan op artikel 4 of 5 van het NAVO-verdrag.
Het bericht “Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB»?1 Wat vindt u van dat bericht?
Ja.
Ik begrijp uit het bericht dat de bedoelde verzekeraar in liquidatie is. Als Minister van Financien heb ik geen inzicht in individuele achtergronden. De bewering dat de druk van de Nederlandsche Bank (DNB) de oorzaak zou zijn, laat ik dan ook voor rekening van de verzekeraar.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) het voortbestaan van de kleine Onderlinge Hagel Verzekering Maatschappij onmogelijk gemaakt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet volgens u? Welke eisen heeft DNB deze verzekeraar opgelegd, die het bedrijf de das om hebben gedaan?
Voor kleine verzekeraars, «verzekeraars met beperkte risico-omvang», geldt vanaf 1 januari 2016 een aangepast toezichtkader, Solvency II Basic. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wet- en regelgeving en behandelt kleine verzekeraars waarop dit toezichtkader van toepassing is gelijk. Ik heb geen aanwijzing dat DNB kleine verzekeraars of deze verzekeraar in het bijzonder onnodig streng behandelt. Alle bestuurders van verzekeraars worden getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid.
Wat vindt u van het feit dat hagelstenen zo groot als pingpongballen deze kleine verzekeraar uit Zeeuws-Vlaanderen nooit klein heeft gekregen, maar de regelgeving blijkbaar wel?
DNB kan geen uitspraken doen over individuele ondernemingen. Solvency II Basic is bedoeld om proportioneel toezicht te houden op kleine verzekeraars. Op dit moment zijn er bijna dertig, overwegend kleine, verzekeraars die aan de betrouwbaarheids- en geschiktheidseisen en andere eisen van het nieuwe toezichtkader voldoen. Bestuurders van deze verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid. Zij hebben zich in aanloop naar het nieuwe toezichtkader goed kunnen voorbereiden, onder meer door het invullen van oefenrapportages en door het bijwonen van bijeenkomsten van DNB over het nieuwe toezichtkader. Voorts houd ik bij het ontwerpen van regelgeving rekening met de proportionaliteit van die regelgeving (zoals ook via een motie (Kamerstuk 34 100, nr. 12 is gevraagd), en kijk ik naar de reacties op de consultatie van die regelgeving. Zo heb ik naar aanleiding van de consultatiereacties op de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft versoepelingen daarin doorgevoerd en is met betrekking tot natura-uitvaartverzekeraars de onder Solvency I bestaande regeling voor de risicomarge vooralsnog gehandhaafd.
Wat is de reden dat deze kleine verzekeraar het niet meer kan bolwerken volgens u? Welke regels c.a. knellen het meest in relatie tot «too small to comply»? Wat kunt en wilt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de betrouwbaarheids- en geschiktheidstoets een belemmering voor dit soort kleine, onderlinge verzekeraars?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4. In aanvulling daarop wordt nog opgemerkt dat rekening wordt gehouden met aard, omvang en complexiteit van een onderneming. De geschiktheidseisen worden dus proportioneel toegepast. Van de bestuursleden wordt bijvoorbeeld kennis verwacht van het nieuwe Solvency II Basic-toetsingskader en die kennis gaat duidelijk minder ver dan de kennis die van een Solvency II-verzekeraar wordt verwacht. De betrouwbaarheidstoets maakt geen onderscheid tussen grote en kleine verzekeraars. De betrouwbaarheid van bestuurders dient in alle gevallen buiten twijfel te staan.
In hoeverre is er nog een financieel risico als de schades van deze kleine verzekeraar volledig zijn herverzekerd bij Achmea?
Ook bij volledige herverzekering is nog steeds sprake van een financieel risico. Het tegenpartijrisico blijft immers bestaan omdat de herverzekeraar failliet kan gaan. Bij faillissement van de herverzekeraar blijven de verplichtingen van de verzekeraar jegens de polishouders volledig bestaan. Indien de verzekeraar zijn risico’s bij slechts één herverzekeraar heeft ondergebracht, is de kans groot dat ook de verzekeraar failliet gaat ingeval de herverzekeraar failliet gaat. In het verleden heeft dit tot problemen geleid. Solvency II ontmoedigt dan ook het herverzekeren bij slechts één herverzekeraar.
Waarom valt deze kleine verzekeraar niet onder de recent opgehoogde vrijstellingsgrenzen voor Solvency Basic?
Vrijgestelde kleine verzekeraars mogen geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per potentieel schadegeval. De dekking van deze kleine verzekeraar gaat aanzienlijk verder dan 12.500 euro.
Hoe moet deze ontwikkeling gezien worden in relatie tot uw toezegging tijdens het debat over het verslag van het Algemeen overleg Toekomst van de verzekeringssector d.d. 9 december 2015 om nogmaals in overleg te gaan met De Nederlandsche Bank over een discretionaire bevoegdheid c.q. vrijstelling met betrekking tot kleine, onderlinge verzekeraars die zichzelf (genoegzaam) herverzekeren, op basis waarvan een motie daarover is aangehouden? Waarom heeft DNB vooruitgelopen op de uitkomst daarvan? Wanneer wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd?
Ik acht het van groot belang dat in het toezichtkader alle relevante risico’s worden meegenomen, zij het op een proportionele manier. Mijn toezegging hield in dat ik in overleg met DNB zou bezien of er nog modaliteiten denkbaar zijn om tegemoet te komen aan de ervaren toezichtdruk en dat ik daar schriftelijk op terug zou komen. Met betrekking tot die toezegging kan ik het volgende meedelen.
In overleg met DNB is gekeken naar bestuurderstoetsingen, kapitaal en rapportagekader; hierbij is gebleken dat mogelijkheden voor een verdere proportionele aanpak beperkt zijn.
De bestuurders van de categorie Basic-verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid en die werkzaamheden zijn afgerond. Over de kapitaaleisen zijn van deze schadeverzekeraars geen klachten ontvangen; dit in tegenstelling tot natura-uitvaartverzekeraars die opmerkingen hebben gemaakt over de risicomarge. Voor die risicomarge wordt op dit moment samen met DNB gewerkt aan een aanpak, waardoor de kapitaaleis voor deze verzekeraars mogelijk lager zal uitvallen.
Met de rapportagekaders wordt nu ervaring opgedaan. Voorgesteld wordt bij de evaluatie te bezien of hierin nog verbeteringen kunnen worden aangebracht. Hiervoor is nodig dat onderlinge verzekeraars hun ervaringen melden met het Solvency II Basic-regime dat sinds 1 januari jl. is ingevoerd.
Overigens wordt nog volledigheidshalve opgemerkt dat de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft naar aanleiding van de consultatie recent nog is versoepeld. In de nieuwe artikelen 1d en 1e Vrijstellingsregeling Wft zijn de eisen opgenomen voor vrijstelling van het prudentieel toezicht van DNB voor kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars. Zo mag bijvoorbeeld nu het bruto premie-inkomen van deze verzekeraars niet meer dan 2 miljoen euro (was 1 miljoen euro) bedragen, de bruto technische voorziening niet meer dan 10 miljoen euro (was 5 miljoen euro) zijn en mag de dekking voor verzekeringen van deze verzekeraars niet meer dan 12.500 euro (was 10.000 euro) zijn per overlijdensgeval (bij natura-uitvaartverzekeringen) of per begunstigde per potentieel schadegeval (bij schadeverzekeringen).
Als het regime in 2017 volledig van kracht is, dan wordt het in 2018 geëvalueerd. Dan wordt bezien waar verbeteringen en eventuele vereenvoudigingen mogelijk zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd. Vanzelfsprekend kan de Nederlandsche Bank niet vooruitgelopen op de uitkomsten van deze evaluatie.