Het bericht ‘Experts bezorgd om vogelgriep bij Amerikaanse koeien: is Nederland voorbereid op een uitbraak? 'Tests liggen klaar'’ |
|
Harm Holman (NSC), Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u een volledig beeld van de omvang van de vogelgriep uitbraak met H5N1-influenza in de Verenigde Staten?1
De situatie in de Verenigde Staten (VS) is nog steeds in ontwikkeling en de VS is zelf ook nog bezig met het verzamelen van alle informatie om een compleet beeld te krijgen van de situatie. Via verschillende kanalen ontvang ik informatie vanuit de VS. Het U.S. Department of Argiculture (USDA) communiceert over het aantal besmette bedrijven. Daarnaast informeren de Amerikaanse autoriteiten de Europese Commissie over de situatie in de VS, die de EU-lidstaten vervolgens weer informeert. Ook komt er via onze LNV-raad in de VS en directe contacten tussen onderzoekers in de VS en in Nederland informatie binnen. Op deze manier ben ik goed op de hoogte van de actuele situatie in de VS. Zoals ik in de Kamerbrief van 28 mei jl. heb toegezegd (Kamerstuk 28 807, nr. 300), blijf ik de situatie wereldwijd goed volgen. Als er meer informatie is uit de VS, zullen de Minister voor Medische Zorg en ik samen bepalen of verdere acties nodig zijn en de Tweede Kamer hierover informeren.
Wat is nu bekend over de duur, de omvang van de uitbraak, de transmissieroutes, de genetica en de besmettelijkheid?
Medio maart is hoogpathogene vogelgriepvirus (HPAI) vastgesteld bij enkele herkauwers in de VS. Het virus werd het eerst gevonden bij geitenlammeren en later ook bij melkkoeien en alpaca’s. Inmiddels zijn er 84 melkveebedrijven met besmette runderen in negen staten: Texas, Kansas, Michigan, New Mexico, Idaho, Ohio, North Carolina, South Dakota en Colorado. Ook zijn er virusdeeltjes aangetoond in de monsters die genomen zijn van melk die in de winkels in de VS wordt verkocht. Deze melk is gepasteuriseerd en daarom veilig voor humane consumptie. Pasteurisatie inactiveert het virus. Recent zijn er ook sporen van het virus in weefsel van het vlees van een melkkoe gevonden bij een Amerikaanse vleesverwerkingsfabriek. Dit vlees is niet in de voedselketen terecht gekomen. Over deze zaken heb ik de Kamer 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het type virus dat bij de melkkoeien is gevonden, is hetzelfde type virus als het virus dat bij wilde vogels in de omgeving is gevonden. Vermoed wordt dat, na eenmalige overdracht van het virus van een wilde vogel naar een melkkoe, de verspreiding tussen melkkoeien heeft plaatsgevonden via de melkmachine en dat verdere verspreiding tussen bedrijven heeft plaatsgevonden door vervoer van besmette koeien. Recent is ook bij vier van de achttien alpaca’s op een hobbybedrijf in Idaho vogelgriep vastgesteld. De alpaca’s werden in dezelfde stal gehouden als waar recent besmet pluimvee is geruimd.
Hoe tevreden bent u met de surveillance en het delen van data door de Amerikaanse autoriteiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvang ik via verschillende kanalen informatie over de situatie in de VS. Op deze manier word ik breed geïnformeerd. Ik stel deze openheid op prijs.
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de omvang van de uitbraak duidelijk werd?
Het is momenteel niet bekend waarom het enige tijd heeft geduurd voordat de omvang van de uitbraak in de VS duidelijk werd. Het is de eerste keer dat vogelgriep is gevonden bij herkauwers. Tot nu toe werd vogelgriep wel aangetroffen bij zoogdieren, maar dan altijd bij carnivoren. Ik kan niet oordelen over de tijd dat het heeft gekost om meer inzicht te krijgen in de omvang van deze uitbraak. De hele wereld was verrast door deze nieuwe ontwikkeling. Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om dit te onderzoeken.
Hoe schat u de risico's in voor de Nederlandse melkveehouderij?
Ik acht de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven. In Nederland hebben we met de basismonitoring een goed monitoringsysteem waar we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen. De Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) let extra op vogelgriep na de signalen uit de VS. Er wordt goed samengewerkt met dierhouders en dierenartsen, en ook zij zijn erg alert. Daarnaast wordt er bij iedere nieuwe uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, deze herkauwers direct gescreend door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op vogelgriep en geldt er een meldplicht voor H5-positieve laboratoriumuitslagen voor zoogdieren. Royal GD is momenteel bezig met een retrospectief bloedonderzoek bij herkauwers, zoals ik heb aangegeven in de kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Op deze manier kunnen eventuele infecties met het vogelgriep virus uit het verleden worden opgespoord. Zodra de onderzoeksresultaten bekend zijn, naar verwachting kort na de zomer van 2024, zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.
Welke landen hebben nu handelsbeperkingen opgelegd, op welke producten liggen deze handelsbeperkingen en waarom?
Ik heb geen informatie over eventuele handelsbeperkingen die door de handelspartners van de VS zijn opgelegd aan exporteurs van producten van dierlijke oorsprong. Navraag bij contacten bij de Amerikaanse overheid levert op dat handelsbeperkingen vooralsnog minimaal zijn. Zij geven aan dat de meeste handelspartners van de VS de internationale standaarden van de World Organisation for Animal Health (WOAH) volgen en dat zij importbeperkende maatregelen nemen als deze wetenschappelijk onderbouwd zijn en in lijn met de WOAH-richtlijnen.
Kan u een overzicht geven van alle producten die mogelijk risicovol zijn voor de veehouderij of voor consumenten en geïmporteerd worden in Europa?
Er worden geen levende koeien van Amerika naar Nederland vervoerd. Wel zijn er zendingen van onder andere vers rundvlees en melkproducten binnengekomen. Deze zendingen zijn in de EU geïmporteerd op basis van de geldende vereisten ten aanzien van zowel diergezondheid als voedselveiligheid. The European Food Safety Authority (EFSA) heeft tijdens het recent plaatsgevonden Health Security Committee van de EU aangegeven dat er op dit moment geen wetenschappelijk bewijs is dat levensmiddelen een besmettingsroute zijn. Rundersperma zou daarnaast een eventuele bron voor virusverspreiding kunnen zijn. Hier zijn op dit moment geen situaties van bekend in de VS, daar wordt nog nader onderzoek naar gedaan.
Is er nu voldoende zicht op besmettingen buiten de Verenigde Staten in landen waar wij wel risicovolle producten van importeren?
Er zijn momenteel geen aanwijzingen van besmettingen van herkauwers buiten de VS bekend.
Wat zijn andere besmettingsroutes waardoor deze voor koeien besmettelijke variant Nederland kan bereiken?
Mogelijk zou een besmetting plaats kunnen vinden via wilde vogels. Er worden momenteel echter nauwelijks wilde vogels met vogelgriep in Nederland gevonden. Besmetting van wilde vogels vanuit de VS naar Nederland ligt bovendien niet voor de hand, aangezien er geen migratieroute loopt van de VS naar Europa.
Eventuele besmetting van een herkauwer met het vogelgriepvirus in Nederland, of in een willekeurig ander land, kan niet worden voorkomen. Wel zal dit in Nederland door middel van het bestaande monitoringssysteem naar verwachting snel worden gesignaleerd en kan daar vervolgens actie op worden ondernomen. Zoals eerder aangegeven bij vraag 5 acht ik de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven.
Is er een plan wanneer een eerste infectie in Nederland wordt gedetecteerd?
Landen in de EU, dus ook Nederland, hebben voor de bestrijding van dierziekten beleidsdraaiboeken. Er is een algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten. Hier staan maatregelen beschreven zoals bijvoorbeeld een stand still en vervoersbeperking voor dierlijke producten en mest. Op korte termijn wordt een bijeenkomst georganiseerd waar de NVWA, dierenartsen en sectorpartijen samen met partners uit de volksgezondheid verschillende scenario’s uitwerken die kunnen ontstaan als er een eerste infectie bij herkauwers in Nederland wordt gedetecteerd.
We werken in Nederland volgens de bestaande zoönosestructuur waarin de humane en veterinaire risico’s worden beoordeeld en krijgen adviezen over maatregelen om de risico’s te mitigeren, en daar worden besluiten over genomen. Daarnaast hebben we vaker uitbraken gehad met opkomende ziekten, zoals SARS-CoV2 bij nertsen. Zowel de NVWA, medewerkers van het referentielaboratorium in Lelystad en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn ervaren in dierziektebestrijding en preventie.
Heeft u zicht op de ontwikkeling en wereldwijde beschikbaarheid van vaccins en medicatie?
Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. is aangegeven (Kamerstuk 28 807, nr. 300), is de Minister voor Medische Zorg akkoord gegaan met de aankoop van een beperkte voorraad van een humaan vaccin, dat beschermt tegen de vogelgriepvariant die nu circuleert. Dit vaccin wordt aangekocht door de Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) van de EU via een Joint Procurement Initiative (JPI). Daarnaast neemt Nederland deel aan een langjarige advance puchase agreement (APA) voor pandemische vaccins in Europees verband. Daarmee is levering van een pandemisch vaccin, dat snel ontwikkeld en geproduceerd kan worden op basis van reeds eerder goedgekeurde vaccinplatforms, gegarandeerd. De productiecapaciteit voor vaccins wordt door de World Health Organization (WHO) voor bestaande platforms geschat op ongeveer 4 miljard doses per jaar. Nieuwe platforms die in ontwikkeling zijn, zullen de totale capaciteit verhogen als ze worden toegestaan.
Nederland heeft, sinds de influenzapandemie van 2009, virusremmende middelen tegen influenza op voorraad, waarvan de houdbaarheid en werkzaamheid regelmatig gecontroleerd wordt. HERA houdt daarnaast de markt voor nieuwe virusremmende middelen in de gaten.
Voor runderen is momenteel geen vaccin tegen HPAI beschikbaar.
Het bericht dat in Nederland tussen 2013-2022 de oppervlakte van natuur- en bosgebieden met bijna 2,5 procent is afgenomen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de natuur tussen 2013–2022 is afgenomen met 15.800 hectare, ondanks te doelstelling om tussen 2011–2027 80.000 hectare natuur te realiseren in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)?1
Het CBS heeft geconstateerd dat er problemen zijn ontstaan bij de gegevens die gebruikt zijn voor dit nieuwsbericht. Daarvoor heeft het CBS inmiddels onderstaande toelichting gepubliceerd:
Het is dus niet mogelijk om conclusies te ontlenen aan het bericht. Zodra het CBS een consistente tijdsreeks heeft geformuleerd, zal ik uw Kamer hierover informeren. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben. Het CBS laat overigens weten dat de impact van de onvolkomenheden zeer beperkt zal zijn. In afwachting van de gecorrigeerde gegevens is het goed om te benadrukken dat de natuur- en bosgebieden in de CBS- publicatie zijn bepaald aan de hand van een bredere definitie van natuur dan het NNN. De oppervlakte natuur in het NNN nam, blijkens de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362), in de periode 2011–2022 juist toe met 48.511 ha.
In deze periode heeft wel een afname van het bosgebied plaatsgevonden3. Deze afname is ten dele het gevolg van omvorming van bossen naar andere typen natuur voor het realiseren van de Natura 2000-instandhoudingsdoelen (inmiddels is de afspraak dat deze kap met terugwerkende kracht tot 2017 wordt gecompenseerd). Er is ook bos verdwenen door kap van tijdelijke bossen die in de jaren tachtig en negentig op landbouwgrond zijn aangelegd ten behoeve van de houtproductie. In de negende Voortgangsrapportage Natuur is gerapporteerd over de aanleg van nieuw bos in 2021 en 2022. Hieruit blijkt dat 823 hectare is aangelegd. De uitvoering zal dus wel versneld moeten worden om de beleidsdoelen uit de Bossenstrategie te behalen om 37.400 hectare aan nieuw bos te realiseren.
Valt de afname van natuur- en bosgebied op percelen binnen het NNN?
Dat ligt niet in de rede. Daar waar omvorming van bos naar een ander natuurtype heeft plaatsgevonden, is het effect op de oppervlakte natuur- en bosgebied per saldo nul.
Kunt u toelichten welke delen natuur verloren zijn gegaan, wat de bestemming van die grond is geworden en waarom het omgevormd is?
Deze vraag is pas te beantwoorden als de onvolkomenheden in de dataset zijn hersteld. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben.
Deelt u de mening dat het oppervlakte natuur- en bosgebied juist met een versneld tempo zou moeten toenemen?
Ja. De te nemen maatregelen in het kader van onder andere het Natuurpact, het Programma Natuur en Bossenstrategie hebben ook een toename van omvang en kwaliteit van het areaal natuur en bos tot doel. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de tweede fase van het Programma Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 375), waarin maatregelen ten behoeve van natuurherstel, inclusief areaalgroei, kunnen worden gefinancierd. Ook de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, bevatten diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192). Verder is areaaluitbreiding ook benodigd voor het behalen van de wettelijke doelen voor klimaatmitigatie, zoals onderbouwd in de Klimaat- en Energieverkenning 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).4
Deze opgave beperkt zich overigens niet tot de natuur binnen het NNN. Ook buiten het NNN is groei van het natuurareaal, waar mogelijk gecombineerd met andere functies, van belang. Ook hier bevinden zich bossen, landschapselementen en andere natuurtypen die een essentiële bijdrage leveren aan de instandhoudings- en klimaatdoelen, en een belangrijke recreatieve en landschapshistorische functie hebben.
Welke gevolgen heeft de afname van deze natuur voor andere doelen en ambities op het gebeid van biodiversiteit en een gezonde leefomgeving?
Afname van natuur- en bosgebied heeft een negatieve invloed op biodiversiteit en een gezonde leefomgeving. Uit onder meer de Natuurverkenning 2050 van het PBL5 en een quick scan van WUR en SOVON Vogelonderzoek6 blijkt dat groei van het natuurareaal nodig is om toe te kunnen werken naar een gunstige staat van instandhouding van onze natuur.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat wij, als Rijk en provincies, ons niet aan de afspraken in het Natuurpact houden?2
Ik blijf er bij de provincies op aandringen dat de overeengekomen afspraken worden gerealiseerd. De provincies hebben mij laten weten alles op alles te zetten om dat ook voor elkaar te krijgen.
Uit bijlage 1 van de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362) blijkt dat de provincies van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur naar verwachting op 6.888 ha na het afgesproken eindjaar 2027 zullen realiseren.
Welke resultaten heeft de Taskforce Versnelling NNN geboekt sinds de laatste update in 2022?3
De provincies nemen het advies van de Taskforce mee in de realisatie van hun eigen deel van het NNN. In de tiende Voortgangsrapportage Natuur zullen Rijk en provincies verslag doen van de voortgang in de realisatie van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur. Deze Voortgangsrapportage over het jaar 2023 wordt verwacht in november 2024.
Wat gaat u doen om te zorgen dat we de Europees afgesproken doelstelling van 30 procent beschermd landoppervlak in 2030 gaan halen?
Deze ambitie, opgenomen in de EU-Biodiversiteitstrategie, geldt EU-breed en niet per lidstaat. Voor natuur op land (inclusief binnenwater) komt Nederland, na realisatie van het staande beleid, zoals de realisatie van het NNN, uit op ongeveer 27%. Door onder meer uitvoering van de landelijke Bossenstrategie en het Programma Natuur zou dit percentage verder kunnen stijgen.
Hoe verhoudt de afname van de natuur zich tot het Nationaal Programma Landelijk Gebied?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 4, bevatten de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192).
Betekent dit dat het Rijk zich extra zal gaan inspannen voor de creatie van nieuwe natuur met goede natuurkwaliteit?
Het Rijk zal zich inspannen om de realisatie van de gestelde natuurdoelen in onder andere het Natuurpact, Programma Natuur en de Bossenstrategie te bevorderen.
Wat is de relatie tussen de dalende insectpopulaties, het massaal verdwijnen van bloeiende planten en de afname van het Nederlandse natuurareaal?4
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Het is niet mogelijk deze conclusie te verbinden aan het CBS-bericht.
De in het NOS-bericht aangehaalde studie laat zien dat het verdwijnen van bestuivers een van de drukfactoren op bloeiende planten is. Ook verdroging en stikstofdepositie worden als drukfactor geïdentificeerd op bloeiende planten.
Door uitvoering van de genoemde maatregelen ter versterking van het landelijk gebied wordt de natuur in natuurgebieden en specifiek de daarvoor benodigde milieucondities verbeterd. Dit kan een positief effect hebben op de aanwezigheid van bloeiende planten in natuurgebieden. Door actief te werken aan de realisatie van Basiskwaliteit Natuur worden omgevingscondities buiten VHR- en NNN-gebieden verbeterd. Dit zal ook een positief effect hebben op de natuurkwaliteit binnen het natuurareaal.
Hoe belangrijk is sterke en verbonden natuur voor bestuiving van onze landbouwgewassen en in welke mate staat dit onder druk?
De productie van onder meer bonen, verschillende soorten groente en fruit is afhankelijk van bestuiving. Aanwezigheid van geschikt (voortplantings)habitat op korte afstand van deze gewassen is hierbij van belang. Ik erken het belang van een sterke en verbonden natuur voor bestuiving van landbouwgewassen. Een sterk en verbonden natuur die voldoet aan wat minimaal nodig is, gedefinieerd binnen de realisatie van Basiskwaliteit Natuur, is ook van belang voor natuurlijke plaagdierbestrijding en het bieden van andere ecosysteemdiensten.
Door onder meer het realiseren van de 10% groenblauwe dooradering, het bereiken van Basiskwaliteit Natuur en het faciliteren van het ANLb- en SNL-subsidies ondersteun ik het creëren en verbeteren van het leefgebied van bestuivers in het landelijk gebied en een sterke en verbonden natuur.
Het artikel ‘Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra»?1
Ja.
Kunt u de notitie over de oplopende kosten van de hersteloperatie, waarnaar in dit artikel verwezen wordt, naar de Kamer sturen?
Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer zal op basis van een evaluatie van de pilot van deze nieuwe schaderoute binnenkort een kabinetsbesluit worden genomen. Over het vervolg van deze route zal de Tweede Kamer met een brief worden geïnformeerd.2 Zoals uw Kamer heeft gevraagd, is het streven de brief over de aanvullende schaderoutes eind mei aan uw Kamer te sturen. Deze nota zal in het kader van actieve openbaarmaking met uw Kamer gedeeld worden op het moment dat de hiervoor genoemde brief wordt verstuurd.
Kunt u deze € 5 miljard aan extra kosten nader uitsplitsen? Welk deel komt door een hoger aantal gedupeerden? Welk deel door hogere uitvoeringskosten? En welk deel door het gebruik van de herstelroute van de Stichting Gelijkwaardig Herstel?
Dit bedrag is geen vaststaand bedrag. Het kabinet zal in de hiervoor genoemde brief ingaan op de totstandkoming van dit bedrag.
Kunt u beschrijven wat de oorzaak is van het feit dat de compensatiebedragen in deze herstelroute gemiddeld hoger lijken dan bij de andere herstelroutes? Betekent dit dat andere herstelroutes de gedupeerde ouders niet volledig compenseren?
Deze analyse wordt in de hiervoor genoemde brief gedeeld met uw Kamer. De evaluatie die is gedaan op de pilot van de nieuwe schaderoute route gaat in op dit punt.
Kunt u een overzicht maken van de uitvoeringskosten per onderdeel van de hersteloperatie, en per herstelroute? Kunt u eventuele verschillen in uitvoeringskosten tussen de verschillende herstelroutes verklaren?
Een vergelijking van de schaderoutes komt aan bod in de hiervoor genoemde brief en evaluatie.
Wordt deze € 5 miljard aan extra kosten betaald door de staatsschuld te verhogen of kiest u voor een andere dekking?
Het gaat hierbij niet om één vaststaand bedrag. In de hiervoor genoemde brief zal nader worden ingegaan op de bedragen. Uw Kamer heeft hierin uiteraard het budgetrecht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat met de Minister-President over de hersteloperatie (aangevraagd door het lid Omtzigt)?
Ja, de precieze antwoorden op uw vragen kunnen helaas nog niet worden gegeven. Naar aanleiding van de evaluatie wordt binnenkort een besluit genomen. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd middels de eerdergenoemde brief, die nog voor dit debat naar u wordt gezonden. Hiermee vertrouw ik erop dat uw vragen beantwoord worden.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
De Nieuwsuur-uitzending over de zorgen van plastische chirurgen betreffende bekwaamheid van cosmetische artsen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 12 mei jl. en het fragment daarin over cosmetische ingrepen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het overleg tussen cosmetische artsen en plastisch chirurgen is geklapt?
Ik vind het teleurstellend dat de cosmetische sector nog niet voor alle ingrepen bekwaamheidseisen heeft kunnen opstellen. Dat is niet in het belang van goede en veilige zorg.
Waarom heeft u in een reactie aangegeven toch op verder overleg te hopen, terwijl dit in drie jaar tot niets heeft geleid?
Het stellen van bekwaamheidseisen is een verantwoordelijkheid van de sector. De sector beschikt over de hiervoor noodzakelijke kennis en praktijkervaring. Mijn voorganger heeft in de reactie het vertrouwen uitgesproken dat de cosmetisch artsen KNMG en de plastisch chirurgen vanuit hun professionaliteit de kwaliteit van de zorg, waarbij zij de patiëntveiligheid hoog in het vaandel hebben staan, gezamenlijk verantwoordelijkheid zullen nemen voor het opstellen van bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen, daar waar deze nu nog ontbreken.
Wat vindt u van de reactie van stuurgroepvoorzitter Keuzenkamp, die vindt dat het ministerie de regie moet pakken?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de cosmetische sector mijn aandacht heeft en er de afgelopen jaren vanuit de rol en verantwoordelijkheid die past bij het Ministerie van VWS, diverse initiatieven genomen zijn om de kwaliteit en veiligheid van de cosmetische zorg te borgen. In 2014 heeft het Ministerie van VWS subsidie verleend aan de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde voor het opstellen van multidisciplinaire richtlijnen en normen voor cosmetische zorg. In 2017 heeft mijn voorganger de ontwikkeling van een Kwaliteitskader cosmetische zorg op de Meerjarenagenda van het Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) laten plaatsen. Dit Kwaliteitskader is, nadat het Zorginstituut gebruik heeft moeten maken van zijn wettelijke doorzettingsmacht, in 2019 opgenomen in het openbare Register van het Zorginstituut.
Het Kwaliteitskader cosmetische zorg beschrijft wat goede en veilige cosmetische zorg is en hoe alle betrokkenen daaraan kunnen bijdragen. Hierin worden algemene kwaliteitseisen aan de opleiding en ervaring van zorgverleners gesteld. Dit Kwaliteitskader bevat (onder andere) de opdracht aan de sector om binnen deze algemene kwaliteitseisen nog verdere bekwaamheidseisen te stellen. Over een aantal van deze bekwaamheidseisen is inmiddels overeenstemming bereikt.
Wat betreft de bekwaamheidseisen waarover nog geen overeenstemming is bereikt, ben ik het ermee eens dat partijen in de cosmetische zorg die impasse moeten doorbreken. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is het in eerste instantie de rol van het Zorginstituut om in te grijpen in de (ontbrekende) afspraken van veldpartijen over de beschrijving van kwaliteit van zorg. Mijn rol is hierbij dat ik het Zorginstituut kan verzoeken om het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op hun Meerjarenagenda te plaatsen. Het is aan het Zorginstituut als zelfstandig bestuursorgaan om te besluiten om het onderwerp aan de Meerjarenagenda toe te voegen en om, mochten veldpartijen zelf niet tot een invulling komen, te besluiten om doorzettingsmacht in te zetten of niet.
Het heeft echter mijn sterke voorkeur dat de partijen in de cosmetische sector zelf hun verantwoordelijkheid nemen en professionaliteit laten zien door de eigen bekwaamheidseisen te stellen. Hierbij speelt mee dat mij geen specifieke signalen bereiken over eventuele misstanden bij deze beroepsgroepen ten gevolge van het ontbreken van deze bekwaamheidseisen, en mijns inziens ingrijpen daarom op dit moment buitenproportioneel is. Vanaf januari 2023 tot 15 mei 2024 zijn er in totaal 255 signalen en meldingen over de gehele breedte aan cosmetische ingrepen en behandelaren ontvangen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Deze meldingen kunnen complicaties betreffen en bijvoorbeeld ook ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening of de financiële afwikkeling. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, of hoeveel van deze meldingen zorg door een plastisch chirurg of cosmetisch arts KNMG betrof, is niet te achterhalen. Ook speelt bij mijn overweging mee dat patiënten wettelijk beschermd zijn tegen onzorgvuldig handelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Wat let u om zelf de regie te nemen? Zijn er inhoudelijke redenen waarom u dit niet doet en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere verminking er een teveel is, dat dit zo snel mogelijk moet stoppen en wat is uw inzet daartoe?
Ik deel de mening dat iedere verminking er één teveel is. Daarom is iedere zorgverlener ten alle tijden gebonden aan een aantal wetten die patiënten moeten beschermen tegen het nemen van onverantwoorde risico’s. Ten eerste schrijft de Wkkgz voor dat er goede zorg geleverd moet worden. Onder goede zorg wordt verstaan: zorg van goede kwaliteit en van goed niveau die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst schrijft voor dat aanbieders van (cosmetische) behandelingen verplicht zijn om patiënten goed te informeren over de risico’s van een (cosmetische) ingreep. Artsen die cosmetische zorg verlenen, waaronder zowel de plastisch chirurgen als de cosmetisch artsen KNMG, hebben bovendien een BIG-registratie en zijn hiermee tuchtrechtelijk aansprakelijk als zij onverantwoorde risico’s nemen. Het veroorzaken van (een aanmerkelijke kans op) schade aan iemands gezondheid door ondeskundig te handelen is een strafbaar feit conform art. 96 Wet BIG.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk afspraken moeten komen over bekwaamheidseisen voor cosmetische artsen en wat is uw inzet daartoe?
Ik ben van mening dat de partijen in de cosmetische sector zo snel als mogelijk bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen moeten stellen, daar waar deze nu nog ontbreken. Mijn voorganger heeft tijdens het debat ziekenhuiszorg van 25 oktober 2023 opnieuw de medisch specialisten en cosmetisch artsen KNMG opgeroepen om overeenstemming te bereiken. Ook is het Ministerie van VWS naar aanleiding van de motie van den Berg2 in contact getreden met de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de IGJ. In deze gesprekken is het belang van goede afspraken tussen partijen nogmaals benadrukt en zijn partijen opgeroepen om afspraken over bekwaamheidseisen te maken. Ik zal met deze partijen, als ook de Federatie Medisch Specialisten, halfjaarlijks in gesprek blijven over het aantal en soort meldingen over basisartsen, cosmetisch artsen KNMG en plastisch chirurgen. Hierbij hoort ook de voorlichting aan patiënten over de mogelijkheden om een melding te doen.
Zoals ik in de beantwoording hierboven toelicht, acht ik het in dit stadium niet opportuun om in te grijpen in de kwaliteitsafspraken van een sector. Mocht de sector er niet in slagen om binnen een jaar de impasse rond de bekwaamheidseisen in de cosmetische sector te doorbreken, en mocht op basis van de meldingen bij de IGJ ingrijpen proportioneel lijken, dan zal ik overwegen om het Zorginstituut te verzoeken het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op de Meerjarenagenda te plaatsen.
Grondgebonden boeren in het licht van de afbouw van de derogatie |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat grondgebondenheid tot op heden afhankelijk was van de hoeveelheid fosfaat die een boer uitreed, waarbij er geen fosfaatoverschot mocht optreden?
Klopt het dat grondgebonden boeren nu rond de twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare hanteren op basis van die fosfaatnorm?
Hoe kan het dat er geen eenduidigheid is over wat grondgebonden is?
Deelt u de mening dat grondgebonden betekent dat een melkveehouder het aantal dieren houdt dat aansluit op de mestplaatsingsruimte van het land dat diegene bezit? Zo nee, wat is uw definitie van grondgebondenheid?
Deelt u de mening dat er een duidelijke en eenduidige definitie zou moeten zijn van grondgebondenheid waarbij stikstof en fosfaat op elkaar afgestemd zijn?
Kunt u toelichten hoe een graslandnorm van 0.35, wat ongeveer 2.8 GVE per hectare is, zich verhoudt tot grondgebondenheid met de nieuwe stikstof-mestplaatsingsnorm van 170 kilogram stikstof per hectare per jaar?
De graslandnorm heeft, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 t/m 5, niet tot doel dat alle mestproductie in stikstof en fosfaat geplaatst kan worden binnen de mestplaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat van het bedrijf.
Bij een graslandnorm van 0.35 GVE per hectare zullen bedrijven die op die norm zitten, en geen bouwland ter beschikking hebben waar zij nog mest op kunnen afzetten, een deel van de mest op eigen grond kunnen plaatsen, maar niet alle mest. Afhankelijk van de mestproductie en de mestplaatsingsruimte zal meer of minder mest buiten het bedrijf verantwoord moeten worden afgezet.
De stikstofgebruiksnorm van 170kg stikstof per hectare uit dierlijke mest is geen nieuwe norm, maar een bestaande norm die sinds jaar en dag in de Nitraatrichtlijn staat. Nederland heeft sinds 2005 een derogatie onder bepaalde voorwaarden gehad op deze norm. Met de huidige derogatiebeschikking (2022–2025) wordt de derogatie afgebouwd. Door de afbouw van de derogatie zal minder stikstof uit dierlijke mest geplaatst kunnen worden op het eigen bedrijf, te weten maximaal 170 kg per hectare per jaar. Dat betekent dat deze stikstof in de dierlijke mest die mogelijk niet meer op eigen grond kan worden geplaatst verantwoord afgevoerd zal moeten worden van het bedrijf, of mogelijk in de nabije toekomst verwerkt kan worden tot Renure-meststoffen waaraan – bovenop de 170 kg per hectare per jaar uit dierlijke mest – ruimte geboden wordt voor maximaal 100 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar, indien aan de daarvoor dan geldende voorwaarden wordt voldaan.
Bent u van mening dat een graslandnorm van 0.35 de mestproductie en mestplaatsing op bedrijfsniveau met elkaar in evenwicht brengt, of meer in evenwicht brengt vergeleken met de huidige situatie?
Een graslandnorm van 0,35 ha grasland/GVE brengt de mestproductie en mestplaatsingsruimte, met name in gebieden met meer intensieve melkveehouders, meer in balans. Intensievere melkveebedrijven met relatief veel koeien ten opzichte van het areaal waarover zij beschikken zullen om aan de norm te kunnen voldoen of bouwland moeten omzetten in grasland of grasland moeten betrekken bij het bedrijf of het aantal dieren moeten verminderen.
Druist mestverwerking, benoemd als steunmaatregel voor grondgebonden melkveehouders in het plan van aanpak, niet in tegen de principes van grondgebondenheid?1
Dat is niet het geval. Als aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 t/m 5 wordt met de graslandnorm grondgebondenheid benaderd vanuit verschillende invalshoeken, waarbij een deel van de mest op eigen grond geplaatst kan worden maar niet noodzakelijkerwijs alle mest. Melkveehouders kunnen mest verwerken of laten verwerken en de verwerkte mest op eigen grond toepassen of verantwoord afvoeren naar andere bedrijven. Met de mogelijke extra ruimte voor bepaalde Renure-meststoffen zou het mogelijk worden om meer stikstof uit dierlijke mest toe te passen op het eigen bedrijf en daarmee de kringloop nog beter te sluiten en mestproductie meer in evenwicht te laten zijn met de plaatsingsruimte.
Erkent u dat, ook als de mestmarkt in balans is, huidige grondgebonden boeren in de knel kunnen raken vanwege de verlaagde mestplaatsingsnorm waardoor zij toe zullen moeten naar een lagere GVE, mits ze grondgebonden willen blijven?
Indien een boer door de afbouw van de derogatie niet meer alle mest op het eigen bedrijf kan afzetten, en een boer ervoor kiest om vanuit zijn perspectief op grondgebondenheid alle mest op eigen grond te willen afzetten, kan hij ervoor kiezen om minder dieren te houden of grond aan te kopen. In beide gevallen gaat hij minder koeien per hectare houden.
Verwacht u dat de meerprijs voor grondgebonden melkveehouders, als onderdeel van de steunmaatregelen vanuit de sector, voldoende zal zijn om de gederfde inkomsten te compenseren?
Zoals ik in het plan van aanpak heb aangegeven is het voor een succesvolle aanpak van belang dat ketenpartijen en banken in de aankomende jaren ondersteuning bieden aan die bedrijven die passen bij het toekomstbeeld van een grondgebonden melkveehouderij. Zolang de mestmarkt nog niet in balans is, krijgen ook deze bedrijven in de aankomende jaren te maken met een verhoging van hun kosten. Daarom zijn gesprekken gevoerd met de verwerkende industrie en banken en zijn zij opgeroepen om urgent concrete maatregelen te treffen die de liquiditeitspositie van deze bedrijven in de aankomende jaren versterkt en in te zetten op het halen van meeropbrengsten uit de markt juist voor deze bedrijven (Kamerstuk 28 973, nr. 255 en Kamerstuk 33 037, nr. 542). Op dit moment is mij onvoldoende bekend over mogelijke plannen daartoe van de sector om daar een oordeel over te kunnen geven.
Bent u voornemens om maatregelen te nemen om grondgebonden melkveehouders te ondersteunen de komende periode?
Het kabinet heeft besloten de subsidie behoud graslandareaal te verhogen voor 2024 en 2025 (zie hiervoor de Kamerbrief van 31 mei jl., Kamerstuk 33 037, nr. 542). Met deze regeling en deze verhoging kom ik met het oog op het behoud van het areaal grasland melkveehouders die deelnemen aan de derogatie tegemoet in een deel van de kosten.
Het bericht 'Etnische zuiveringen in Darfur en mogelijk zelfs genocide, stelt Human Rights Watch' |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Massalit Will Not Come Home» van Human Rights Watch?1, 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Human Rights Watch dat in het westen van Darfur sprake is van etnische zuivering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in Darfur. De feiten zoals die in het Human Rights Watch rapport worden beschreven, wijzen erop dat wordt geprobeerd door geweld en intimidatie personen van bepaalde groepen uit het gebied te verwijderen. Het is niet aan het kabinet hier een kwalificatie aan te verbinden.
Bent u bereid de aanbevelingen van Human Rights Watch op te volgen en in de relevante gremia te pleiten voor sancties tegen commandanten en militieleiders die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in West-Darfur? En bent u bereid te pleiten voor uitbreiding van het wapenembargo en sancties voor individuen en bedrijven die het wapenembargo schenden? Zo nee, waarom niet?
Mede op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties, onder andere tegen commandanten verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in West-Darfur, voorbereid en besproken. Het doel van de sancties is het verder onder druk zetten van beide strijdende partijen en daarmee het geweld een halt toe te roepen. Daarbij wordt de timing van sancties en het niveau waarop sancties worden ingesteld meegewogen, zodat het bemiddelingspogingen niet belemmert, maar juist versterkt.
De VN-Veiligheidsraad heeft op 8 maart 2024 het mandaat van het panel van deskundigen dat zijn sanctiecomité voor Soedan moet bijstaan, verlengd tot 12 maart 2025. De Raad besloot tegelijkertijd om de sanctieregeling (waaronder wapenembargo Darfur) tegen Soedan te bevestigen en te verlengen tot 12 september 2024. Voor die tijd moeten eventuele nieuwe sancties worden verkend.
Nederland onderhoudt contact met gelijkgezinde landen in de VN-Veiligheidsraad, waaronder het VK (penvoerder) en met EU lidstaten over de mogelijkheid van uitbreiding van huidige sancties. Deze zullen zoals gebruikelijk afhankelijk zijn van de dynamiek in de Veiligheidsraad.
Kunt u garanderen dat er geen Nederlands of Europees ontwikkelingsgeld terechtkomt bij de strijdende partijen, zoals eerder het geval was in verband met de rol die de RSF speelde in het bewaken van de grenzen?
Sinds de staatsgreep van 2021 lopen de ontwikkelingsprogramma’s in Soedan uitsluitend via iNGO’s, private sector en multilaterale kanalen. Er gaat geen directe OS-financiering naar de de facto overheid, noch naar de RSF.
Bent u in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en bereid de politieke en praktische steun te bieden die nodig is om het onderzoek af te ronden? Kunt u daarnaast toezeggen alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten om te zorgen dat alle partijen medewerking verlenen aan het onderzoek?
Ja, Nederland is in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en is bereid, met inachtneming van de onafhankelijkheid van het Strafhof, om waar mogelijk politieke en praktische steun te bieden om het onderzoek van het Strafhof naar de situatie in Darfur te faciliteren. Nederland benadrukt in diverse fora en in bilaterale contacten het belang van het investeren in accountability, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof. Daarnaast heeft Nederland in de afgelopen jaren door middel van een vrijwillige bijdrage van in totaal 6 miljoen euro een bijdrage geleverd aan de versterking van de algehele onderzoekscapaciteit van het Strafhof. Met behulp van deze vrijwillige bijdrage heeft het Parket van de Aanklager onder meer geïnvesteerd in nieuwe ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, die ook voor dit onderzoek kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid zich in te zetten voor het uitbreiden en verlengen van de Independent International Fact-Finding Mission for the Sudan, in lijn met de aanbeveling van Human Rights Watch?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Nederland zal zich inzetten voor verlenging van het mandaat van de FFM. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Deelt u de zorgen over gebrekkige toegang tot alle relevante gebieden in het kader van de Fact-Finding Mission en het gebrek aan toegang voor journalisten en hulpverleners? Zo ja, welke rol kan Nederland – zowel individueel als in Europees of internationaal verband – spelen in het verbeteren van deze toegang?
Die zorgen deel ik. Nederland steunt daarom onder andere een lokale media organisatie om onafhankelijk nieuws te brengen. Ook steunt Nederland organisaties die mensenrechtenverdedigers helpen en die ondersteunen bij het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen. Wat betreft de Fact Finding Mission wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6. De EU heeft afgelopen jaar een sanctieregime aangenomen waarop momenteel 6 bedrijven gelist staan die hebben bijgedragen aan mensenrechtenschendingen in Soedan. Zoals vermeld bij vraag 3, wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties voorbereid en besproken.
Op welke manier zet Nederland druk op het naleven van resolutie 2724 (2024) van de VN Veiligheidsraad om ervoor te zorgen dat alle belemmeringen worden weggenomen en volledige, snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang mogelijk te maken, ook over de grenzen heen, en te voldoen aan verplichtingen op grond van het internationaal humanitair recht?3
Tijdens de humanitaire conferentie in Parijs van 15 april jl., georganiseerd door Frankrijk en de EU met deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, is een declaration of principles ondertekend waarin o.a. wordt opgeroepen humanitaire toegang te verbeteren. Nederland zegde EUR 10 miljoen extra toe aan het World Food Programme als onderdeel van een totaalpakket van EUR 80 miljoen aan Soedan en buurlanden. De EU zet zich in voor verbetering van humanitaire toegang via diplomatieke inzet van met name de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika. Daarnaast is Nederland in gesprek met verschillende VN organisaties, waaronder World Food Programme en de Food and Agriculture Organization, in New York, Geneve en Rome om de urgentie van de situatie te benadrukken, inspanningen waar mogelijk te vergroten, en mogelijke acties te identificeren en coördineren.
De EU heeft op 12 april jl. een verklaring uitgebracht waarin ook wordt opgeroepen het geweld te staken en humanitaire hulp toe te laten. Hierin is tevens gerefereerd aan het EU sanctie-regime, waarin het blokkeren van humanitaire hulp een criterium is voor listing. Op 13 mei jl. heeft de EU bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU een verklaring gepubliceerd naar aanleiding van gevechten in Noord-Darfur waarbij wederom dezelfde oproep wordt gedaan.
Op welke manier kan Nederland bijdragen aan het hervestigen van de meest kwetsbare vluchtelingen?
Hervestiging gebeurt op voordracht van de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) vanuit een land van eerste opvang. UNHCR selecteert daarvoor de meest kwetsbare vluchtelingen en draagt hen voor. Om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland moet een persoon daarnaast op grond van het geldende nationale asielbeleid in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.
Op dit moment geldt een besluit- en vertrekmoratorium (BVM) voor asielzoekers afkomstig uit Soedan, omdat de huidige situatie in Soedan te onduidelijk en instabiel is om adequaat asielbeleid te kunnen opstellen. Aan de hand van het binnenkort te verschijnen Ambtsbericht Soedan zal het land-gebonden asielbeleid voor Soedan opnieuw bezien worden. Zolang het besluit- en vertrekmoratorium geldt, kan de beoordeling van asielaanvragen niet worden gemaakt en is het niet mogelijk om Soedanezen te hervestigen4. Het geldende besluit- en vertrekmoratorium zal op 8 juli 2024 van rechtswege verlopen. Het vertrekmoratorium kan niet meer verlengd worden gelet op de maximale termijn. Zodra het BVM wordt opgeheven en weer kan worden beslist op asielverzoeken van Soedanezen, kunnen Soedanezen ook weer door UNHCR worden voorgedragen voor hervestiging naar Nederland.
Welke steun biedt Nederland aan de opvang van Soedanese vluchtelingen in de omringende landen? Hoe kan deze steun worden verbeterd zodat vluchtelingen humaan en met toekomstperspectief kunnen worden opgevangen?
Nederland financiert humanitaire partners (VN, Rode Kruis/ICRC en NGO’s van de Dutch Relief Alliance/DRA) die werkzaam zijn in Soedan en in de buurlanden waar vluchtelingen en terugkeerders opgevangen worden. Nederland heeft in april besloten tot een extra bijdrage aan WFP van EUR 10 miljoen voor de crisis in Soedan en WFP zal deze bijdrage deels in Tsjaad inzetten voor de opvang van Soedanese vluchtelingen. Ook heeft DRA EUR 3 miljoen vrijgemaakt voor een acute response in het Oosten van Tsjaad. Nederland is daarnaast een van de grootste donoren van het Central Emergency Response Fund (CERF) dat voor steun aan Soedanese vluchtelingen al USD 10 miljoen vrijmaakte voor Zuid-Soedan en USD 15 miljoen voor Tsjaad.
Door middel van het door Nederland gefinancierde PROSPECTS partnerschap wordt daarnaast steun geboden aan Soedanese vluchtelingen in Egypte en Ethiopië. Dit partnerschap biedt vluchtelingen perspectief in hun gastlanden door sociale en juridische bescherming, onderwijs, werk en kritieke infrastructuur (WASH, huisvesting). Recentelijk is een tweede fase van PROSPECTS gestart met een verhoogd budget voor de periode 2024 -2027.
Correspondentie tussen IGJ en een huisarts |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kan de Kamer de volledige correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de huisarts, waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
Na inventarisatie is gebleken dat de IGJ geen correspondentie heeft gehad met de persoon waarnaar werd gerefereerd als «deze man».
Kan de Kamer de eventuele correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen IGJ en Twitter met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
De IGJ heeft geen correspondentie met Twitter gehad met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts.
Lucratief belang en partiële buitenlandse belastingplicht |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen toucheren, nul belasting betalen: hoe twee expat-managers van Action buiten bereik van de fiscus bleven»?1
Ja.
Bent u na het lezen van dit artikel nog steeds van mening dat het combineren van de keuzeregeling partiële buitenlandse belastingplicht en de doorstootverplichting in de lucratiefbelangregeling niet mogelijk is, zoals u aangaf in antwoorden op Kamervragen van het lid Maatoug uit november 2022?2
Ja. Zoals ik ook bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug van november 2022 heb aangegeven, ben ik van mening dat de doorstootverplichting van artikel 3.95b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) niet kan samengaan met de optionele partiële buitenlandse belastingplicht van artikel 2.6 Wet IB 2001. Bij de optionele partiële buitenlandse belastingplicht wordt bij de belastingplichtige het inkomen uit box 2 (aanmerkelijk belang) en box 3 (sparen en beleggen) alleen in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken voor zover Nederlands inkomen wordt genoten. Als sprake is van een aanmerkelijk belang in een in niet in Nederland gevestigde vennootschap (vergelijk artikel 7.5 Wet IB 2001) worden voordelen daaruit niet in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken. Deze voordelen worden op grond van artikel 2.6 Wet IB 2001 buiten beschouwing gelaten. Hierdoor kan naar mijn mening niet worden voldaan aan de doorstootverplichting. De doorstootverplichting vereist immers dat er voor ten minste 95% van de lucratiefbelangvoordelen inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten. Dat kan alleen als iemand belastingplichtige is voor het aanmerkelijk belang, hetgeen belanghebbende niet is, omdat hij gebruik heeft gemaakt van de optionele partiële buitenlandse belastingplicht. Daarnaast acht ik het standpunt van belanghebbende dat de doorstootregeling in zijn geval kan worden toegepast, in strijd met doel en strekking van deze bepaling. Duidelijk is immers dat de wetgever voor ogen stond dat box 1-heffing terugtreedt in verband met box 2-heffing, en niet in verband met geen heffing op grond van die wet.
Indien deze combinatie toch mogelijk blijkt te zijn en expats door gebruik van de doorstootverplichting in de lucratiefbelangregeling én de keuzeregeling partiële buitenlandse belastingplicht over een deel van hun inkomen überhaupt geen belasting in Nederland betalen, zou u dit dan classificeren als een concreet signaal van onbedoeld ontwijkgedrag van de lucratiefbelangregeling?
Ja. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik het ongewenst als belastingplichtigen bij de lucratiefbelangregeling kiezen voor de partiële buitenlandse belastingplicht in combinatie met een buitenlandse houdstervennootschap en daarbij voor de doorstootverplichting kiezen ter zake van in Nederland gerealiseerde lucratiefbelangvoordelen. Deze samenloop kan er niet toe leiden dat geen belastingheffing plaatsvindt ter zake van het lucratieve belang. Tegen de andersluidende oordelen van rechtbank Noord-Holland en Zeeland-West-Brabant heeft de Belastingdienst daarom terecht hoger beroep aangetekend.3
Klopt het dat deze manier van belasting ontwijken vanaf 2025 niet meer mogelijk is door het amendement Grinwis waarmee de partiële buitenlandse belastingplicht wordt afgeschaft? Zo nee, wat gaat u doen om deze ontwijkingsconstructie onmogelijk te maken?
Het aangenomen amendement van het lid Grinwis is onderdeel van het Belastingplan 2024.4 Het amendement regelt dat artikel 2.6 Wet IB 2001 per 1 januari 2025 vervalt en leidt daarmee tot afschaffing van de keuzemogelijkheid voor de partiële buitenlandse belastingplicht. Zoals hiervoor toegelicht ben ik van mening dat het nu ook niet mogelijk is om de partiële buitenlandse belastingplicht in combinatie met de doorstootregeling van het lucratief belang toe te passen. Vanaf 2025 zal de partiële buitenlandse belastingplicht voor nieuw ingekomen werknemers, die gebruikmaken van de 30%-regeling, worden afgeschaft zodat er voor die belastingplichtigen ook geen mogelijkheid meer is om dit standpunt in te nemen. Bij de afschaffing van dit keuzerecht geldt overgangsrecht voor een periode van twee jaar. Hierdoor zal er in ieder geval vanaf 2027 geen discussie meer bestaan tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst over de constructie van de partiële buitenlandse belastingplicht in combinatie met de lucratiefbelangregeling.
Is bekend hoe vaak de lucratiefbelangregeling jaarlijks sinds het invoeren ervan in 2009 wordt toegepast? Hoe vaak wordt jaarlijks sinds 2009 de doorstootverplichting toegepast? Is er volgens u sprake van een toename? Zo ja, wat is daarvan volgens u de oorzaak?
Het is niet mogelijk om op basis van Belastingdienstgegevens in beeld te brengen in hoeveel gevallen de lucratief belangregeling van toepassing is. Er zijn geen gegevens beschikbaar bij de Belastingdienst over het aantal situaties waarin de lucratiefbelangregeling een rol speelt, aangezien deze niet afzonderlijk worden geregistreerd in de aangiften inkomstenbelasting. Het is daarom evenmin bekend hoe vaak de doorstootverplichting wordt toegepast.
Wat vindt u van het bestaan van andere ontwijkingsmogelijkheden met de fiscale regelingen voor buitenlandse werknemers, bijvoorbeeld door brutoloon uit te ruilen tegen vergoedingen voor extraterritoriale kosten, waarover geen belasting hoeft te worden betaald? Hoe kijkt u aan tegen het vergoeden van kosten die in werkelijkheid helemaal niet gemaakt zijn of het standaard vergoeden van kosten in ruil voor een lager brutoloon zonder dat dit met de desbetreffende werknemer is besproken?
Voor werkgevers en werknemers bestaat -binnen bepaalde grenzen (bijvoorbeeld het minimumloon)- contractsvrijheid om de hoogte van het loon onderling af te spreken. Dat houdt ook in dat werkgevers en werknemers kunnen afspreken dat een werknemer hetzelfde werk verricht tegen een lager loon en daarnaast een vergoeding ontvangt voor extraterritoriale kosten. Dit biedt werkgevers en werknemers de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaarden en in het bijzonder de (samenstelling van de) beloning, naar eigen voorkeur samen te stellen, rekening houdende met de wettelijke mogelijkheden. Deze ruil van bruto loon voor een onbelaste kostenvergoeding vindt overigens niet alleen plaats in het kader van extraterritoriale kosten, maar ook voor diverse andere onbelaste kostenvergoedingen zoals reiskosten en studiekosten. Dergelijke regelingen worden ook op CAO-niveau afgesproken. De fiscale spelregels voor het uitruilen van bruto loon voor een onbelaste kostenvergoeding zijn opgenomen in het besluit Loonheffingen, wijziging beloningen; cafetariaregelingen5 (hierna: het besluit).
Ingekomen werknemers maken vanwege hun uitzending naar Nederland extra kosten (zogenoemde extraterritoriale kosten (ETK)). Dat zijn onder meer extra kosten voor levensonderhoud door een hoger prijspeil in Nederland, de kosten voor een kennismakingsbezoek aan Nederland, kosten voor het aanvragen of omzetten van officiële persoonlijke papieren (zoals verblijfsvergunningen, visa en rijbewijzen), reiskosten van en naar het land van herkomst en dubbele huisvestingskosten. Het doel van de ETK-regeling is het creëren van een gelijk speelveld tussen Nederlandse en buitenlandse arbeidskrachten voor dezelfde functie door de compensatie van extraterritoriale kosten die Nederlanders niet hebben. Voor ingekomen werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen, bestaat een forfaitaire variant van de ETK-regeling, de zogenoemde 30%-regeling.
Om een onbelaste kostenvergoeding toe te kunnen kennen aan een werknemer geldt in beginsel als basisvoorwaarde dat er daadwerkelijk gemaakte kosten tegenover dienen te staan. Het onbelast vergoeden van kosten die in werkelijkheid niet zijn gemaakt is, uitzonderingen daargelaten, niet toegestaan en zal door de Belastingdienst worden bestreden wanneer dit bij een controle wordt geconstateerd.
Een uitruil van bruto loon in ruil voor een onbelaste kostenvergoeding maakt deel uit van de arbeidsvoorwaarden die werkgever en werknemer overeenkomen in de arbeidsovereenkomst of in aanvulling daarop. Een arbeidsovereenkomst vraagt instemming van zowel werkgever en werknemer. Het besluit stelt bovendien als eis aan een uitruil dat de partijen de gevolgen van een dergelijke uitruil, bijvoorbeeld voor bepaalde loonafhankelijke regelingen, zoals sociale zekerheidsuitkeringen en vakantiegeld, bewust aanvaarden. Een uitruil van bruto loon voor een onbelaste kostenvergoeding die niet met de werknemer is besproken en waar de werknemer niet expliciet mee akkoord is gegaan, is daarom niet toegestaan.
De gerichte vrijstelling van extraterritoriale kosten wordt op dit moment geëvalueerd (tezamen met de 30%-regeling en de keuzeregeling partiële buitenlandse belastingplicht). De eerste conceptrapportage naar aanleiding van de evaluatie kan ik in juni met uw Kamer delen. Daarna ontvangt u ook een inhoudelijke reactie van het kabinet op de bevindingen van de onderzoekers.
Bent u het ermee eens dat de discussie over of iets een beloning voor geleverde arbeid of voor verstrekking van kapitaal is, niet relevant is op het moment dat inkomsten uit kapitaal en uit arbeid gelijk worden belast?
Ja. Als inkomen uit kapitaal en inkomen uit arbeid gelijk worden belast, dan wordt de discussie over de kwalificatie van het inkomen als ofwel inkomen uit arbeid ofwel inkomen uit kapitaal niet of minder relevant.
Worden inkomsten uit kapitaal en uit arbeid volgens u op dit moment gelijk belast? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Nee. Het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief» laat zien dat er behoorlijke verschillen zijn in belastingdruk, zowel tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit vermogen als tussen verschillende vormen van (inkomen uit) arbeid en tussen verschillende vormen van (inkomen uit) vermogen.6
Bij het inkomen uit arbeid wordt de belastingdruk voor werknemers, IB-ondernemers en directeur-grootaandeelhouders (dga’s) vergeleken, zowel de gemiddelde belastingdruk als de toptarieven. Omdat het inkomen van de IB-ondernemer en de dga ook een vermogenscomponent kan hebben, is dit ook een vergelijk van de belastingdruk op inkomen uit arbeid en op inkomen uit kapitaal. Bij deze vergelijking wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met relevante verschillen tussen werkenden. Het gaat dus niet alleen om de tarieven in de inkomstenbelasting. De vergelijking houdt bijvoorbeeld ook rekening met de vennootschapsbelasting die de vennootschap van de dga verschuldigd is over de winst. Tegelijkertijd wordt geen rekening gehouden met het fiscale voordeel dat een dga kan bereiken door (een deel van) de winst in de vennootschap niet uit te keren. Uit recent onderzoek van het CPB blijkt dat die mogelijkheid in de praktijk over een langere periode kan leiden tot een lagere belastingdruk.
Bij inkomen uit kapitaal wordt de belastindruk op (inkomen uit) verschillende vormen van vermogen vergeleken. Het gaat dan niet alleen over verschillende vormen van vermogen in box 2 en box 3, maar ook over bijvoorbeeld de eigen woning, ondernemingsvermogen en pensioenvermogen in box 1.
Het genoemde bouwstenenrapport schetst concrete opties om desgewenst meer evenwicht in de belastingdruk te brengen. Er kunnen overigens ook goede redenen zijn om niet alle vormen van inkomen of vermogen tegen een gelijk tarief te belasten. Inkomen uit vermogen kan bijvoorbeeld naast een reële component ook een inflatiecomponent hebben. En de eigen woning heeft naast een vermogensaspect ook een belangrijk consumptieaspect. Ook is bij sommige vormen van inkomen belastingheffing meer verstorend dan bij andere vormen van inkomen, bijvoorbeeld vanwege verschillen in internationale mobiliteit. Tot slot kunnen er redenen zijn bepaalde vormen van inkomen of vermogen fiscaal gunstig te behandelen, zoals bijvoorbeeld pensioenen. Ook vermogen dat bijvoorbeeld wordt geïnvesteerd in innovatie kan positieve externe effecten met zich meebrengen.
Bent u van plan maatregelen te nemen om inkomsten uit kapitaal en inkomsten uit arbeid gelijker te gaan belasten?
Het kabinet heeft in deze kabinetsperiode diverse maatregelen genomen om het inkomen uit arbeid en vermogen evenwichtiger te belasten. Dit mede in reactie op het IBO Vermogensverdeling.7 Het Belastingplanpakket 2023 en Belastingplanpakket 2024 bevatten vele maatregelen daartoe. In antwoorden op de Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief» van 12 februari 2024 heb ik recent nog een opsomming daarvan gegeven.8 Het is aan een volgend kabinet om eventuele verder stappen te zetten.
Klopt het dat de insteek van het boxenstelsel is dat een «globaal evenwicht» in tarieven bereikt wordt, waarbij in box 2 ook de vennootschapsbelasting wordt meegerekend? Hoe zit dit met box 3?
Hieronder volgt een uiteenzetting zoals die ook te vinden is in Bouwstenen voor een beter belastingstelsel 20209 respectievelijk in het IBO Vermogensverdeling. In 2001 is het boxensysteem ingevoerd in de inkomstenbelasting. De hoofddoelstelling van de invoering van het boxenstelsel in 2001 was een neutralere belastingheffing van verschillende soorten vermogens en het verminderen van arbitragemogelijkheden door de keuze van een gelijk tarief voor verschillende vormen van vermogenswinsten. Box 3 vormde in 2001 de basis van het in 2001 ingevoerde boxenstelsel. De invoering van box 3 met een forfaitaire vermogensrendementsheffing betekende op dat moment een forse grondslagverbreding en een einde aan een grondslagerosie in de inkomstenbelasting. Het oorspronkelijke wetsvoorstel voor de Wet IB 2001 beoogde neutraliteit voor vermogensinkomens en daarmee ook een tarief van 30% voor het inkomen in box 2. De gedachte daarachter was dat een dga fiscaal deels vergelijkbaar is met een ondernemer die progressief belaste winst uit onderneming geniet én deels met een particuliere belegger van wie de beleggingen onder het forfaitaire rendement van box 3 valt, terwijl de gecombineerde druk van de Vpb- en box 2-heffing vergelijkbaar was aan het toptarief in box 1. Hoewel die gedachtegang in die tijd algemeen werd onderschreven, werd de gecumuleerde druk van 54,5% door de Tweede Kamer te hoog bevonden ten opzichte van het toptarief van 52% in box 1.10 Het oorspronkelijk box 2-tarief van 25% is destijds in de uiteindelijke Wet IB 2001 gehandhaafd als box 2-tarief. Met de invoering van het boxenstelsel in 2001 is ook beoogd om ondernemerschap gelijkwaardig te belaste ongeacht de rechtsvorm. Anders gezegd: het box 2-regime voor dga’s legde een koppeling tussen de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting waarmee een globaal evenwicht tussen het belasten van een IB-ondernemer en een dga werd verkregen,11 en een globaal evenwicht met de werknemer. Zie onderstaande tabel voor de (gecumuleerde) toptarieven van een werknemer, IB-ondernemer en dga in 2001.
Tabel 2.1: Vergelijking (cumulatief) toptarieven 2001
Werknemer
52%
IB-ondernemer
52%
DGA winst ≤ ƒ 50.000
47,50%
DGA winst > ƒ 50.000
51,25%
Bij de invoering van het boxenstelsel was er dus sprake van globaal evenwicht in de fiscale behandeling van werkenden (werknemers, IB-ondernemers en directeurgrootaandeelhouders (dga’s)) en op dat moment ook min of meer evenwicht tussen box 2 en box 3. Nadien heeft internationale belastingconcurrentie ertoe geleid dat al snel na 2001 het Vpb-tarief in een rap tempo is verlaagd. Omdat dit leidde tot een vlucht naar bv’s is in 2007 de mkb-winstvrijstelling van 10% ingevoerd, om het evenwicht tussen de dga en de IB-ondernemer te bewaren. Het effectieve tarief in box 1 voor IB-ondernemers was door de mkb-winstvrijstelling op dat moment weer ongeveer gelijk aan de gecumuleerde druk op de aanmerkelijkbelanghouders in box 2. Vanaf toen is het evenwicht met de werknemer echter vrijwel geheel verloren gegaan. Onderstaande – inmiddels welkbekende – figuur laat de ontwikkelingen in de marginale toptarieven zien als gevolg van gemaakte beleidskeuze.
In reactie op het IBO Vermogensverdeling heeft dit kabinet met de opeenvolgende belastingplanpakketten 2023 en 2024 de nodige maatregelen genomen, die de trend hebben gekeerd van steeds meer uiteenlopende tarieven. Dat durf ik best historisch te noemen. Eén van de belangrijkste maatregelen betrof het verhogen van het lage Vpb-tarief van 15% naar 19% en het verlagen van de schijfgrens van € 395.000 naar € 200.000 tot waar het lage Vpb-tarief geldt. Daarnaast is het lenen van de eigen vennootschap ingeperkt tot € 500.000, is de mkb-winstvrijstelling verhoogd en is een gedifferentieerd tarief in box 2 ingevoerd. Een opsomming van alle maatregelen is opgenomen in de antwoorden op de Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief» van 12 februari 2024.12 De figuur hieronder illustreert een deel van het resultaat hiervan.
Met deze historische ontwikkelingen wil ik duidelijk maken dat het boxenstelsel op zichzelf bezien niet zorgt voor onevenwichtigheden, maar wel de beleidskeuzes om tarieven aan te passen en kortingen en vrijstellingen al dan niet in te voeren. Het synthetische stelsel zoals Nederland voor 2001 kende bleek ook verre van ideaal. Het ligt dan ook aan gemaakte keuzes dat verschillen ontstaan.
In hoeverre acht u het meerekenen van de vennootschapsbelasting voor het bepalen van dit «globaal evenwicht» nog terecht als beloningen voor geleverde arbeid via constructies in box 2? Zijn er situaties waarin inkomsten in box 2 vallen zonder dat er vennootschapsbelasting wordt betaald?
Bij de bepaling van het globaal evenwicht voor aanmerkelijkbelanghouders wordt voor box 2 gerekend met het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en het box 2-tarief, waarbij het box 2-tarief pas geldt als daadwerkelijk dividend wordt genoten. Bij de heffing van inkomen uit box 2 wordt dus rekening gehouden met de vennootschapsbelasting ook al wordt niet altijd vennootschapsbelasting betaald door de vennootschap waarin direct het aanmerkelijk belang wordt gehouden. Bijvoorbeeld omdat de vennootschap voordelen geniet die zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling. In dat geval heeft de deelneming al vennootschapsbelasting betaald over haar winst en worden de voordelen bij de vennootschap die de aandelen houdt in de deelneming niet belast. Hiermee wordt dubbele heffing voorkomen. Deze deelneming kan in het buitenland zijn gevestigd waardoor er in het buitenland belasting wordt geheven over de winst. Het is dan ook niet altijd duidelijk hoeveel en waar vennootschapsbelasting is betaald. Ook kunnen er andere factoren spelen zoals verliesverrekeningen die van invloed zijn op de te betalen vennootschapsbelasting. In beginsel geldt echter wel dat over bijvoorbeeld uitgekeerde winsten die inkomen vormen in box 2 eerst vennootschapsbelasting of buitenlandse winstbelasting is geheven.
In het dertigledendebat over een extra belasting voor extreem rijken heb ik aanleiding van motie Idsinga toegezegd een onderzoek te doen naar een aanpassing van de lucratiefbelangregeling waarbij managers in de private-equity sector worden belast naar het progressieve tarief van box 1.13 De doorstootregeling (belastingheffing via box 2) is ook onderwerp van dit onderzoek. Het streven is de Kamer voor het zomerreces hierover te informeren.
In hoeverre draagt het boxenstelsel volgens u nog bij aan het gelijk behandelen van verschillende inkomsten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 10 is aangegeven is het niet zozeer het boxenstelsel dat zorgt voor ongelijke behandeling maar gaat het vooral om de gemaakte keuzes over tarieven, kortingen en wat wel of niet tot de te belasten grondslag wordt gerekend.
Bent u van mening dat het boxenstelsel heroverwogen moet worden bij de eerstvolgende grote herziening van het belastingstelsel?
Een herziening van het belastingstelsel zoals het aanpassen van het boxenstelsel zal een ingrijpende verandering betekenen en zal een lange periode beslaan. Het boxenstelsel is in 2001 ingevoerd uit onvrede over het synthetisch stelsel daarvoor. De combinatie van progressieve tarieven voor rente- en dividendeninkomsten voor particulieren en de niet uniforme behandeling van verschillende beleggingsvormen leidde tot steeds meer belastingconstructies om zoveel mogelijk belasting op (inkomen uit) vermogen te ontwijken.14 Zoals in voorgaande antwoorden beschreven en zoals maatregelen van dit kabinet hebben laten zien, kunnen bestaande onevenwichtigheden ook worden geadresseerd door aanpassingen binnen het huidige belastingstelsel, dus zonder een stelselherziening. Dit (demissionaire) kabinet acht het van belang om voortdurend kritisch te blijven kijken naar het belastingstelsel, en daarmee ook de vormgeving van het boxenstelsel. Daarmee wordt juist handelingsperspectief op korte en middellange termijn geboden. In een onderzoek naar het boxenstelsel zou de vraag centraal kunnen staan om – in lijn met de aanbeveling uit het IBO Vermogensverdeling – tot een stelsel te komen waarbij inkomen uit werk en verschillende vermogensvormen neutraler worden behandeld. Een eventueel initiatief voor een dergelijk onderzoek is aan het volgende kabinet.
Het bericht 'Voor miljarden aan zorgfraude gepleegd, maar pakkans nihil: ’En zorgpremies stijgen steeds meer’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Voor miljarden aan zorgfraude gepleegd, maar pakkans nihil: «En zorgpremies stijgen steeds meer»»?1
Ik vind het verwerpelijk dat er misbruik wordt gemaakt van publieke zorggelden en dat patiënten daar de dupe van worden. Het bericht ondersteunt het belang van de ingezette aanpak om meer te sturen op het voorkomen en aanpakken van zorgfraude. Onder andere door betere gegevensdeling middels de Wet bevorderen samenwerken en rechtmatige zorg (Wbsrz), en de uitbreiding van de vergunningsplicht tot alle zorginstellingen, met het onlangs door uw Kamer aangenomen amendement Bushoff. Naar aanleiding van de pilot screening van nieuwe zorgaanbieders, uitgevoerd met de DSW, NZa, IGJ en CIBG, wordt gewerkt aan andere mogelijkheden om de screening te verbeteren. Daarnaast werk ik met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) onder andere aan de uitbreiding van mogelijkheden om in te grijpen, door een vergunning te weigeren dan wel in te trekken.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de aanpak van zorgfraude wordt verbeterd? Hoe wordt daarbij geborgd dat onschuldige mensen niet in de problemen komen?
Ik vind samen met de partijen in het veld dat de aanpak van zorgfraude beter kan en moet, en werk samen met hen aan diverse maatregelen die de aanpak van zorgfraude moeten verbeteren. Er zijn daarin ook al belangrijke stappen gezet.
Enkele maatregelen zijn:
Voor een breder overzicht verwijs ik u graag naar de jaarbrief die ik uw Kamer op 26 oktober 2023 stuurde.2
Helaas is de bestrijding van zorgfraude niet eenvoudig. Het is complexe materie en het vergt veel inspanning van betrokken partijen: het is daarom belangrijk om de eerlijke boodschap mee te geven, dat als we ons zorgsysteem toegankelijk en
werkbaar willen houden we nooit alle mazen voor niet-integere zorgaanbieders kunnen dichten. De aspecten van privacy en regeldruk komen in dit kader ook in uw Kamer regelmatig aan de orde.
Hoe voorkomt u dat er nu meer zorggeld naar de fraudebestrijding gaat, zonder dat dit zorgt voor minder fraude?
Het effect van fraudebestrijding is moeilijk te kwantificeren, maar er wordt ingezet op effectieve fraudebestrijding door een combinatie van maatregelen ten behoeve van het voorkomen, stoppen en bestraffen van fraude. Voor de verschillende maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Waarom kiest u ervoor om nu honderden miljoenen te bezuinigingen op de zorg voor mensen, terwijl er nog voor miljarden euro’s per jaar wordt gefraudeerd in de zorg en prioriteit zou moeten zijn om dit zorggeld naar zorg te laten gaan? Bent u het ermee eens dat door nu te bezuinigen op de zorg de zorg dubbel financieel wordt geraakt: een verlies van miljarden aan zorggeld door fraude dat niet aan zorg wordt besteed en daar bovenop nog extra bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw conclusie niet. Bovendien is er geen sprake van een vermindering van de zorguitgaven, maar beperking van de groei. De maatregelen van het huidige demissionaire kabinet zijn erop gericht om door beheersing van de groei van de zorguitgaven de zorg ook in de toekomst toegankelijk en betaalbaar te houden. Naast financiële houdbaarheid speelt ook personele houdbaarheid een rol, want de zorg doet een steeds groter beroep op de krappe, en steeds krapper wordende, arbeidsmarkt. De zorg toegankelijk en betaalbaar houden, willen we realiseren door verschillende maatregelen te nemen, zoals het bevorderen van passende zorg en stimuleren van doelmatigheid. Zoals eerder aangegeven is in de context waarin we ons zorgsysteem toegankelijk, en de werkdruk beheersbaar willen houden, het aanpakken van zorgfraude complexe materie die veel inspanning vergt. Ik hecht eraan op te merken dat de omvang van zorgfraude een schatting is. Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat de omvang van zorgfraude niet goed is te kwantificeren.
Bent u het ermee eens dat de huidige manier waarop de zorg nu is ingericht, met een onoverzichtelijke «markt», met een wildgroei aan aanbieders die onder andere via open-house procedures gestimuleerd wordt, het makkelijker maakt om weg te komen met zorgfraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment voert de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een verkenning uit naar de effecten van een zgn. open house constructie ter uitvoering van de motie van Kamerleden Peters en Hijink, waarin de regering wordt gevraagd hoe winstuitkeringen, private-equity beleggers en open-houseconstructies beperkt, afgeschaft en/of geweerd kunnen worden binnen de Jeugdwet.3 Daarin wordt onder meer het antwoord op uw vraag onderzocht, ook in relatie tot bijvoorbeeld het contractmanagement en het toezicht. Op een conclusie op die vragen wil de Staatssecretaris van VWS nu dan ook niet vooruitlopen. Het onderzoek wordt naar verwachting in de zomer van 2024 afgerond. Na afronding van dit onderzoek zal de Staatssecretaris van VWS uw Kamer berichten over de uitkomsten van dit onderzoek.
Bent u het ermee eens dat het minder aantrekkelijk zou worden om te frauderen met zorggeld als het in de gehele zorg verboden zou worden om winst uit te keren, aangezien het dan lastiger zou worden om als fraudeur persoonlijk te profiteren van fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik ben van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg, zoals prikkels tot innoveren en efficiëntie, of een bijdrage aan de toegankelijkheid van zorg. Dat neemt niet weg dat aanbieders die frauduleus omgaan met zorggeld niet in de zorg thuishoren. In relatie tot het uitkeren van winst, zie ik wel risico’s voor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de publieke belangen. Alle aanbieders, ook commerciële aanbieders, dienen zich daarom te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Dat vraagt om integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders, waarbij zij verantwoord omgaan met keuzes rondom winstuitkering. Op dit moment heb ik het wetsvoorstel voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel wordt ook de mogelijkheid gecreëerd voorwaarden te kunnen stellen aan winstuitkeringen die risico’s vormen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.
Bent u het ermee eens dat als er geen marktwerking zou zijn in de zorg, er ook minder tot geen sprake zou zijn van malafide zorgondernemers en zorgcowboys? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 6 ben ik van mening dat gereguleerde marktwerking en daarmee commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg. Daarnaast kunnen zorgverzekeraars in hun inkoopbeleid voorwaarden stellen aan zorgaanbieders en kiezen zij ervoor om wel of geen contract aan te gaan. Tot slot dienen alle zorgaanbieders zich te houden aan geldende wet- en regelgeving in de zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien daarop toe. Ik ben van mening dat dit toezicht op verschillende manieren nog verder versterkt kan worden, bijvoorbeeld met het eerder genoemde wetsvoorstel voor de Wibz. Daarnaast hebben de Minister voor Medische Zorg en ik een brief gestuurd aan uw Kamer, naar aanleiding van een rapport van de Nza en IGJ over de opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg. Daarin gaan wij uitgebreider in op de aanbevelingen die beide toezichthouders doen om beter toezicht te kunnen houden op bedrijfsketens.4 Tot slot heb ik recent een brief gedeeld met uw Kamer waarin ik enkele maatregelen benoem om mogelijke risico’s op nadelige effecten van investeringen door commerciële partijen voor de kwaliteit, toegankelijkheid of betaalbaarheid van zorg te mitigeren.5
Bent u het ermee eens dat als er geen marktwerking zou zijn in de zorg, er minder zorgaanbieders zouden zijn en toezicht op de kwaliteit en besteding van geld makkelijker zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik vind het van belang dat zorgverzekeraars in de zorginkoop voldoende speelruimte hebben om te sturen op het aantal zorgaanbieders in hun werkgebied, om daarmee de toegankelijkheid van zorg te borgen. Dat kan ook betekenen dat een zorgverzekeraar juist meer zorgaanbieders contracteert, rekening houdend met de effecten daarvan op de betaalbaarheid en kwaliteit van zorg. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 en 7, dienen zorgaanbieders zich vervolgens te houden aan de geldende wet- en regelgeving in de zorg. Daar waar nodig vergt dit mogelijk aanpassing van bestaande wet- en regelgeving, om de toezichthouder beter in staat te stellen ongewenste praktijken te bestrijden.
Bent u tot het inzicht gekomen dat de zorg geen markt is en door het wel als markt te organiseren de zorg duurder, slechter en fraudegevoeliger is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke stappen gaat u zetten om de markt uit de zorg terug te dringen? In hoeverre ziet u een zorgstelsel zonder marktwerking, zoals een Nationaal Zorgfonds, als onderdeel van de oplossing van de problemen met zorgfraude?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8 vind ik het van belang dat er voldoende prikkels bestaan voor innovatie en efficiëntie, om daarmee de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg te verbeteren. Dat is in het belang van patiënten, cliënten en burgers. Zoals eerder aangegeven richt ik mij daarom op het verbeteren van bestaande wet- en regelgeving, om daar waar nodig inkopers en de toezichthouder beter in staat te stellen ongewenste praktijken te bestrijden.
Welke gevolgen heeft zorgfraude voor de kwaliteit van de zorg voor mensen die zorg nodig hebben, en hoe garandeert u dat deze kwaliteit niet in het geding komt?
Zorgfraude kan een risico vormen voor de kwaliteit van zorg. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en kan in voorkomende gevallen maatregelen treffen. Onlangs heeft uw Kamer het amendement Bushoff aangenomen, waarmee
de vergunningsplicht wordt uitgebreid tot alle zorginstellingen. Doel van de uitbreiding van de vergunningplicht is een extra drempel om te kunnen starten met zorgverlening, en zo het kaf van het koren te scheiden en de risico’s voor de kwaliteit te beperken.
In hoeverre is de capaciteit van de arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie voldoende om mensen die structureel frauderen met zorggeld te vervolgen?
De opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie pakt fraude met zorggeld aan door strafrechtelijke onderzoeken te doen. Zij doet dat door het strafrecht – een arbeidsintensief middel – in overleg met het Openbaar Ministerie, weloverwogen in te zetten. Strafrecht alleen kan een maatschappelijk probleem als fraude met zorggeld niet oplossen. Meer capaciteit maakt dit niet anders. De aanpak van fraude met zorggeld vergt een ketenbrede inspanning. Deze strekt zich uit van preventieve maatregelen, zoals fraudebestendige regelgeving, beleid en uitvoeringspraktijk, tot aan de inzet van handhavingsmiddelen als controle, toezicht, opsporing en afdoening.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden en niet te clusteren?
Ja.
Het artikel ‘Russia plotting sabotage across Europe, intelligence agencies warn’. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Russia plotting sabotage across Europe, intelligence agencies warn»1?
Ja.
Herkent u de waarschuwingen die door verschillende Europese inlichtingendiensten worden gegeven over een significant grotere dreiging voor gewelddadige sabotageacties door Rusland binnen Europa?
Ik herken de waarschuwingen. In algemene zin is er sprake van een toegenomen dreiging sinds de grootschalige invasie van Oekraïne in februari 2022. Zoals in het jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) vermeld kan bijvoorbeeld de vitale maritieme infrastructuur in het Nederlandse deel van de Noordzee kwetsbaar zijn voor sabotage. We zien dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die mogelijk duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.
In hoeverre is deze dreiging voor gewelddadige sabotageacties ook op Nederlands grondgebied toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze dreiging serieus genomen moet worden en dat de waarschuwing van Europese inlichtingendiensten ook in Nederland zou moeten leiden tot hogere waakzaamheid?
Deze mening deel ik. De MIVD en Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) zijn zeer waakzaam ten aanzien van de Russische intenties tegen Nederland. De diensten hebben hierover gerapporteerd in de onlangs verschenen jaarverslagen en staan hierover in contact met partnerdiensten.
Heeft u goed in beeld wat de mogelijke doelwitten van Russische sabotageacties in ons land kunnen zijn? In hoeverre is het identificeren van deze potentiële doelwitten een continu proces?
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding wordt er in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze dan wel het actuele kennisniveau van de diensten. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten rapporteren hierover via de geëigende kanalen. In algemene zin geldt dat de diensten indien nodig andere partijen, zoals bedrijven in de vitale infrastructuur, informeren, zodat zij in staat worden gesteld om passende maatregelen te nemen. Daarnaast is in november 2023 het Rijksbreed Responskader (RBRK) vastgesteld omdat Nederland en partners/bondgenoten geconfronteerd worden met een groeiende hybride dreiging die uitgaat van statelijke actoren. Bij de opzet van dit kader zijn alle departementen betrokken zodat een breed beeld ontstaat over de activiteiten van statelijke actoren.
Welke maatregelen neemt u om de mogelijke dreiging van gewelddadige Russische sabotageacties in Nederland nog beter in kaart te brengen en om deze informatie continu up-to-date te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de Kamermotie uit november 2021 waarin de regering werd verzocht om samen met andere landen een strategie te ontwikkelen voor de bescherming van cruciale infrastructuur in de Noordzee2?
Ja. Onlangs heeft Nederland een intentieverklaring getekend met België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken en Noorwegen om gezamenlijk te werken aan een verhoogde bescherming van de Noordzee infrastructuur.
Is de financiering van het actieplan voor de Strategie ter bescherming van de Noordzee Infrastructuur inmiddels rond3? Zo nee, waarom niet?
Om uitvoering te kunnen geven aan het Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee Infrastructuur heeft het kabinet besloten voor de jaren 2024 en 2025 financiële middelen beschikbaar te stellen, zodat verder kan worden gewerkt aan de bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. Specifiek worden de middelen in 2024 en 2025 ingezet voor o.a. het opschalen van sensorcapaciteit, investeringen in ICT hardware en software, het maken van een gezamenlijk opleidings, -trainings en oefenprogramma en de ontwikkeling van een responssysteem. Met deze financiële middelen voor 2024 en 2025 worden geen onomkeerbare stappen gemaakt en wordt door het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur (PBNI) een projectmatige aanpak gehanteerd. Het is aan het volgende kabinet om vast te stellen hoe na 2025 invulling wordt gegeven aan de financiering van het programma.
Op welke termijn verwacht u het actieplan voor de Strategie ter bescherming van de Noordzee Infrastructuur met de Kamer te kunnen delen?
De Kamerbrief inclusief het actieplan Strategie ter bescherming Noordzee Infrastructuur is op 10 juni aan de Kamer verstuurd.
Welke aanknopingspunten biedt dit actieplan voor de eventuele ontwikkeling van een breder actieplan ter bescherming van andere cruciale en/of kwetsbare infrastructuur? Wordt daar al over nagedacht en/of aan gewerkt?
Om de vitale infrastructuur te beschermen heeft dit kabinet geïnvesteerd in een aanpak Vitaal.4 Met de maatregelen in deze aanpak wordt de weerbaarheid van de vitale infrastructuur integraal en structureel versterkt. Het actieplan Bescherming Noordzee Infrastructuur sluit hierop aan.
Daarnaast vraagt de bescherming van de vitale infrastructuur op de Noordzee ook om een speciale aanpak, gezien de aard van de dreiging en dit type infrastructuur. Zo gelden er op de Noordzee andere wet- en regelgeving en andere geografische en fysieke omstandigheden dan op het vasteland. Ook de transnationale aard van de pijpleidingen en datakabels op de Noordzee betekent dat de vereiste maatregelen zo veel mogelijk moeten worden ingericht in afstemming met bondgenoten rondom de Noordzee. Het actieplan is toegespitst op deze specifieke omstandigheden en eigenschappen.
In het kader van de bescherming van onderzeese elektriciteitskabels wijs ik u ook op de 1e nota van wijziging bij de Energiewet die de Minister voor Klimaat en Energie recent met uw kamer heeft gedeeld5. Onder andere vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid wordt in deze nota van wijziging voorgesteld om het staatseigendom van op zichzelf staande interconnectorsystemen (bijvoorbeeld onderzeese interconnectoren voor elektriciteit) te borgen.6 Deze keuze sluit ook bij eerdere keuzes om elektriciteitsinfrastructuur op land en op zee in publieke handen te hebben.
Wat is uw reactie op de uitspraak van één van de in het artikel geciteerde beambten van een inlichtingendienst dat Putin zich momenteel «aangemoedigd» voelt en de grenzen opzoekt met betrekking tot Russische activiteiten in Europa zoals het verspreiden van desinformatie, sabotageacties en hacken?
De dreiging van desinformatie, sabotage en hacks vanuit Rusland is niet nieuw. In hun jaarverslagen rapporteren de AIVD en de MIVD al langere tijd over Russische heimelijke beïnvloeding op het gebied van onder andere desinformatie, maar ook over sabotage en cyberdreigingen. Recentelijk hebben NAVO bondgenoten, waaronder Nederland, hun diepe bezorgdheid uitgesproken over hybride dreigingen van Rusland die een gevaar vormen voor de bondgenootschappelijke veiligheid.7
Hoe kijkt u naar de volgende uitspraak van de tevens in het artikel geciteerde expert Keir Giles van Chatham House? «These pinprick attacks we’ve seen so far are of course to create disruption, but they can also be used for disinformation. And then there is what Russia learns from these attacks if they want to immobilise Europe for real... They’re practice runs.»
Zoals blijkt uit de jaarverslagen over 2023 van de MIVD en de AIVD zien zij, vooral sinds de grootschalige invasie van Rusland in Oekraïne, meerdere dreigingen vanuit Rusland. Het gaat hierbij voornamelijk om cyberspionage en -sabotage, maar ook om het verzamelen van informatie over onze kritieke infrastructuur. Het gaat Rusland ook, zo kunt u in het AIVD jaarverslag lezen, om beïnvloeding van de publieke opinie en politieke besluitvorming over de steun aan Oekraïne. Naar aanleiding van de recentelijk bekend gemaakte incidenten, spreekt de NAVO van een intensiverende campagne van activiteiten, zoals sabotage, cyberaanvallen en desinformatiecampagnes, op bondgenootschappelijk grondgebied.8 De recente incidenten moeten worden bezien als onderdeel van een bredere campagne van in dit geval Rusland waarbij dit land opportunistisch optreedt om zijn doelstellingen te behalen. Het valt niet uit te sluiten dat het hierbij ook gaat om het verzamelen van informatie over de wijze waarop en de snelheid waarmee een land reageert.
Hoewel sabotage-activiteiten tot dusver zijn gesignaleerd bij andere Europese bondgenoten, is het belangrijk te vermelden dat onze veiligheid nauw is verweven met de internationale omgeving. Sabotage in het buitenland kan door ketenafhankelijkheid ook impact hebben op Nederlandse belangen. Andersom is dit ook het geval. Mogelijke sabotage acties door andere staten tegen vitale processen in Nederland zoals energie en logistiek kunnen gevolgen hebben voor onze bondgenoten en partners.
Deelt u de inschatting dat de tot nu toe geïdentificeerde Russische sabotageacties in Europa deels kunnen worden gezien als «oefeningen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat dan voor de stappen die ook Nederland moet zetten om beter voorbereid te zijn op het voorkomen van grootschaligere sabotage en het vergroten van de weerbaarheid tegen Russische sabotageacties?
Het is al langer bekend dat Rusland verschillende middelen inzet als machtsmiddel. Het gaat dan onder andere om het verspreiden van desinformatie, digitale spionage en pre-positionering voor sabotage in vitale infrastructuur. Met de aanpak statelijke dreigingen wordt ingezet op het beschermen van publieke belangen en het versterken van het vermogen om dreigingen te detecteren, aan te pakken en waar nodig te voorzien van een reactie9.
Ook de specifieke dreiging ten aanzien van de vitale infrastructuur op zee wordt al langer onderkend. De MIVD, AIVD en NCTV stellen dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage. Het kabinet heeft hierop besloten om in te zetten op een betere bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. De hiervoor vereiste maatregelen zijn samengevat in het actieplan Bescherming Noordzee Infrastructuur, dat op maandag 10 juni jl. naar de Kamer is verstuurd.
Welke rol ziet u voor Europese samenwerking bij het vergroten van de weerbaarheid en de waakzaamheid voor mogelijke gewelddadige sabotageacties? In hoeverre is/wordt het Europese overleg en samenwerking op dit thema geïntensiveerd?
De Europese Unie heeft het bevorderen van de weerbaarheid van vitale infrastructuur duidelijk op het netvlies staan. Zo zijn in december 2022 de zogeheten CER-richtlijn en NIS2-richtlijn vastgesteld. Hiermee is een geharmoniseerd beschermingskader opgesteld met betrekking tot alle relevante risico's die negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor de vitale infrastructuur, zoals hybride dreigingen of andere antagonistische dreigingen, waaronder sabotage. Een belangrijk onderdeel van de richtlijnen is samenwerking en informatie-uitwisseling, ook op Europees niveau. Het kabinet werkt momenteel aan de implementatie van voornoemde richtlijnen in nationale wet- en regelgeving.
Verder is, mede door aandringen van Nederland, de bescherming van maritieme infrastructuur een belangrijk thema binnen de recentelijk hernieuwde EU Maritieme Veiligheidsstrategie en bijbehorend Actieplan. Het kabinet is positief over de ambities van de strategie en zet in op nadere invulling van deze plannen op EU-niveau. Ondertussen werkt het kabinet de acties op lidstaatniveau verder uit. Daarnaast zet Nederland zich actief in voor een verbetering van de samenwerking tussen de EU en de NAVO met de nadruk op complementariteit.
Het bericht 'Bijmengregels jagen Nederlandse kunststofindustrie naar buitenland' |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Olger van Dijk (NSC) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de publicatie «Bijmengregels jagen Nederlandse kunststofindustrie naar buitenland» in Link Magazine1?
Ja.
Hoe staat het met de uitwerking van de verplichte bijmengnorm van recyclaat in 2027 en het voornemen om in 2030 deze norm op 25–30 procent te stellen? Kunt u per deelsector aangegeven welke Europese regelgeving wordt voorbereid en hoe dit zich tot het Nederlandse voornemen verhoudt?
Het kabinetsbesluit voor het introduceren van een circulaire plastic norm is de afgelopen maanden uitgewerkt in een wetsvoorstel dat op 19 april jl. is gepubliceerd voor reacties in een internetconsultatie. Momenteel worden de uitkomsten van de internetconsultatie bestudeerd en beoordeeld net als de adviezen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Daarna kan op basis hiervan worden bezien of en zo ja hoe het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Daarbij zullen ook de uitkomsten worden betrokken van lopende onderzoeken en de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde plastic heffing en terug te draaien aanscherping van de CO2-heffing. Het hierop te baseren besluit is aan het nieuwe kabinet.
Op Europees niveau wordt gewerkt aan regels voor producten die een verplicht minimumaandeel recyclaat voorschrijven.
Zo wordt in de nieuwe Verpakkingenverordening waarover inmiddels een akkoord is bereikt, per productgroep een minimumaandeel recyclaat verplicht vanaf 2030. Voor contactgevoelige verpakkingen met PET als belangrijkste bestanddeel en voor plastic flessen voor eenmalig gebruik geldt een verplichting van 30 procent recyclaat. Voor contactgevoelige verpakkingen van een ander plastic materiaal dan PET geldt een verplichting van 10 procent recyclaat. Voor alle overige verpakkingen geldt een verplichting van 35 procent recyclaat. Deze percentages lopen in 2040 verder op.
Ook in het voorstel voor een Verordening circulaire voertuigen waarover op dit moment wordt onderhandeld, heeft de Commissie voor plastic een verplichting voor de toepassing van recyclaat aangekondigd. Hier wordt voorgesteld om producenten te verplichten minstens 25 procent recyclaat toe te passen. Daarnaast maakt de Kaderverordening Ecodesign voor duurzame producten het mogelijk om voor vrijwel alle fysieke producten ontwerpeisen te stellen, waaronder een minimumaandeel recyclaat. Onder deze Kaderverordening kunnen per productgroep eisen worden gesteld, waarbij de Commissie voornemens is te beginnen met textiel. De Commissie presenteert begin 2025 het Ecodesign werkplan waarin staat voor welke productgroepen, naast textiel, de komende jaren Ecodesign eisen worden ontwikkeld. De ontwikkeling van deze eisen neemt gemiddeld 3–5 jaar in beslag, waardoor de verwachting is dat Ecodesign eisen voor de productgroepen genoemd in het werkplan niet voor 2028 van kracht zullen worden. Tot slot is ook bij de herziening van de Verordening Bouwproducten ruimte om per productgroep eisen te gaan stellen voor een aandeel recyclaat. Hiervoor moeten de concrete voorstellen nog worden gepresenteerd.
Dan de verhouding van deze productregelgeving tot de voorgenomen plastic norm. Er is op Europees niveau geen wetgeving voor circulaire grondstoffen ter vervanging van fossiele grondstoffen bij de verwerking van polymeren. De plastic norm verplicht circulaire grondstoffen ter vervanging van fossiele grondstoffen bij de verwerking van alle polymeren. De reikwijdte van de norm is daarmee breder dan de Europese wetgeving die enkel van toepassing is op specifieke productgroepen en bovendien stimuleert de plastic norm ook biogebaseerd plastic. Dat is bij Europese productwetgeving niet het geval. Bij voortzetting van het wetsvoorstel over de plastic norm wordt er vanuit gegaan dat deze van kracht zal gaan per 1 januari 2027 om bij te dragen aan het behalen van de nationale klimaatdoelen voor 2030. Bij Europese productwetgeving is enkel voor verpakkingen duidelijk dat normen voor recyclaat gaan gelden vanaf 2030. Voor de andere productgroepen is het op dit moment nog niet bekend per wanneer de Europese normen voor recyclaat gaan gelden. Bij de uitwerking van een eventuele norm, na weging van de internetconsultatie, wordt bij het vaststellen van de hoogte ervan zo dicht mogelijk aangesloten bij de aangekondigde Europese productwetgeving om het gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen.
Wat is uw reactie op de geuite zorgen van de kunststofindustrie dat hiermee een ongelijk speelveld in de EU ontstaat?
Bij de vormgeving van het wetsvoorstel wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij Europese regelgeving om het Europees gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen. Bijvoorbeeld zal de hoogte van de norm mede worden bepaald op basis van de aangekondigde Europese productnormen voor recyclaat.
Sommige bedrijven zijn bezorgd over hun concurrentiepositie ten opzichte van bedrijven in andere Europese landen. Economische effecten zullen voor sommige bedrijven nadelig zijn en voor andere bedrijven juist positief uitvallen. Recyclingbedrijven die nu failliet dreigen te gaan, krijgen bijvoorbeeld met de norm meer bestaanszekerheid omdat de vraag naar recyclaat zal toenemen. Andere bedrijven hebben juist zorgen over de negatieve economische effecten van de norm. Die zorgen neem ik zeer serieus. Daarom is besloten om in totaal 267 miljoen euro aan subsidies beschikbaar te stellen om bedrijven financieel te ondersteunen bij de transitie naar een circulaire plasticketen. Op 18 juni as. wordt de eerste subsidieregeling opengesteld voor bedrijven. Insteek bij een eventuele norm in combinatie met de subsidies is dat de Nederlandse plasticindustrie de transitie naar circulair plastic versneld inzet en een Europese markt kan bedienen die in ontwikkeling is.
Kunt u een reactie geven op de quick scan van CE Delft en TNO naar de economische effecten van de plasticnorm en daarbij aangeven of u het verwachte gemiddelde productieverlies van 5–18 procent van de afzet van Nederlandse convertors acceptabel acht?
CE Delft heeft een grofmazige analyse gedaan van zowel de economische- als de milieueffecten van de invoering van de plastic norm. Sommige bedrijven krijgen naar verwachting te maken met productieverlies. Voor andere bedrijven zal de norm juist leiden tot meer productie. Het beeld over de effecten van de norm zal de komende maanden verder worden verfijnd. De onderzoeksresultaten zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. In hoeverre het eventueel te verwachten productieverlies acceptabel wordt geacht, is aan een nieuw kabinet.
Bent u bereid nader onderzoek te doen met meer sectordetail naar deze weglekeffecten voordat overgegaan wordt tot definitieve normstelling?
Ja, het beeld van de economische effecten en de milieueffecten zal de komende maanden verder worden verfijnd met onafhankelijke onderzoeken. De onderzoeksresultaten zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel.
Bent u het met de vertegenwoordigers uit de kunststofindustrie eens dat er in Nederland onvoldoende recyclaat beschikbaar is om aan de wetgeving te kunnen voldoen, waardoor de industrie genoodzaakt zal zijn om in het buitenland in te kopen?
Nee, ik vind dat beeld onvolledig. Op dit moment is er een overschot aan recyclaat dat Nederlandse plasticrecyclers niet kwijt kunnen omdat er geen vraag naar is. De kosten voor de Nederlandse recyclingindustrie zijn de afgelopen periode namelijk gestegen en de prijzen voor fossiel (virgin) plastics zijn gedaald. Afnemers van plasticproducten kiezen meestal voor de laagste prijs en vallen daardoor vaker terug op fossiel plastic of import van recyclaat van buiten de EU. Met als gevolg dat de voorraad onverkocht Nederlands recyclaat toeneemt. De markt voor recyclaat dient te worden versterkt en een plastic norm draagt hieraan bij doordat er meer afzet zal worden gegenereerd voor de plasticrecyclingindustrie.
Hoe kijkt u aan tegen de Nederlandse markt voor recyclaat, het aantal marktpartijen (producenten en inkopers), de investeringsmogelijkheden en de toekomstperspectieven voor de lange termijn?
Een goed functionerende markt voor recyclaat is belangrijk voor het behalen van onze nationale klimaat- en circulariteitsdoelen. Nederland heeft ook veel in huis om dat te kunnen realiseren, zoals benodigde technologie, industrie en infrastructuur. Op dit moment is de situatie op de recyclaatmarkt echter moeilijk. Om een beter beeld te krijgen van de situatie op de markt voor recyclaat en mogelijke ondersteuning hebben IenW en EZK gesproken met bedrijven uit de sector, brancheorganisatie NRK, InvestNL en producentenorganisatie Verpact. Hieruit komt naar voren dat recyclers hun recyclaat slecht kwijtraken in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. Wanneer bedrijven op korte termijn in financiële nood komen en extra financiering nodig hebben kan een financier een beroep doen op bestaande regelingen, zoals de GO-regeling2 en de Groeifaciliteit3. Met deze regelingen staat de overheid voor een deel garant voor de lening en loopt de financier minder risico. De huidige marktomstandigheden zorgen echter ook voor een probleem op de langere termijn. Uit de gesprekken met de sector blijkt dat er niet tot nauwelijks meer wordt geïnvesteerd in plasticrecyclingbedrijven. Die situatie is onwenselijk voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen voor de circulaire economie. Daarom heeft het kabinet eerder ook geld beschikbaar gesteld (in totaal € 267 miljoen voor de periode 2024–2030), waarvan het grootste gedeelte (€ 180 miljoen) bedoeld is om investeringen in innovatieve sorteer- en recyclecapaciteit van plastics te stimuleren.4 Hierbij dient opgemerkt te worden dat vormen van éénmalige financiële ondersteuning van een bedrijf niet het probleem van de slechte financiële situatie van de markt kunnen oplossen. De markt voor recyclaat, en daarmee de business case van de plasticrecyclingindustrie, dient eveneens versterkt te worden. Daarom werkt het kabinet ook aan een aantal structurele maatregelen voor de lange termijn, zoals de voorgenomen introductie van de norm per 2027.
Bent u het met de vertegenwoordigers eens dat Nederlands recyclaat van onvoldoende kwaliteit is voor de voedingsmiddelenindustrie, de automotive-industrie en de lucht- en ruimtevaartindustrie? Wat is voor deze industrieën de beoogde oplossing om aan de nieuwe wetgeving te voldoen?
Nee. De kwaliteitseisen hangen af van het (deel)product en de industrie waarin het recyclaat verwerkt wordt. Bij algemene maatregel van bestuur zal een nadere afbakening worden gemaakt voor polymeren die onder de norm gaan vallen, mede op basis van de beschikbaarheid van circulaire alternatieven.
Op welke manier kan Nederland en Europa in voldoende mate garanderen dat er geen recyclaat met onbetrouwbare certificaten op de markt wordt gebracht door Aziatische producenten, dat leidt tot oneerlijke concurrentie voor de recyclebedrijven in Nederland?
Om te kunnen aantonen dat recyclaat daadwerkelijk ooit afval is geweest, wordt bij de nadere vormgeving van de plastic norm gewerkt aan een robuust systeem van certificering. Daarbij zal zo veel mogelijk worden aangesloten bij Europese regelgeving, zoals de Packaging and Packaging Waste Regulation (PPWR) en de Single Use Plastics (SUP) Directive. Certificering en het bijpassende toezicht op certificering voor de norm worden uitgewerkt per algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur is naar verwachting in de eerste helft van 2025 gereed om in internetconsultatie te worden gebracht.
Ziet u een manier waarop kan worden voorkomen dat grote tenders van Europese bedrijven vooral naar grote partijen buiten Europa gaan?
Handelspolitieke maatregelen zijn een EU-bevoegdheid. Het eventueel voorkomen dat grote tenders van Europese bedrijven vooral naar grote partijen buiten Europa gaan, zal dan ook op Europees niveau moeten worden opgepakt. Een besluit hierover is aan het nieuwe kabinet.
Hoe wordt de 267 miljoen euro uit het Klimaatfonds ingezet voor een versnelde transitie van de circulaire plasticketen en welke concrete stimuleringsmaatregelen zijn voor 2024 en verder voorzien?
Met de gelden uit het Klimaatfonds worden bedrijven ondersteund bij de transitie naar een circulaire plasticketen en het (meer) toepassen van plastic recyclaat en biogebaseerd plastic. De stimulering zal gericht zijn op innovatie, samenwerking, kennisdeling en opschaling van de productiecapaciteit. Ook worden de bedrijven ondersteund om de inzameling en sortering van plasticafval te optimaliseren, om de kwaliteit van het recyclaat te verbeteren. Zo is er een generieke regeling opgesteld waar bedrijven die polymeren verwerken tot plastic een subsidie kunnen aanvragen voor activiteiten en inspanningen om (meer) plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic toe te passen. Deze regeling zal op 18 juni 2024 worden opengesteld.
Aanpak van recidive bij verkeersovertredingen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CJIB heeft 3000 vaste klanten: «zitten tijdbommen tussen»»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat bij ernstige recidive bij overtreding van maximumsnelheden en andere verkeersvoorschriften sprake is van een aanzienlijk hogere kans om betrokken te raken bij verkeersongevallen?
Het klopt dat meer overtredingen met meer ongevallen samengaan. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid concludeert in haar onderzoek in 2011 dat voertuigen met een geschiedenis van meer dan één overtreding per jaar vaker bij ongevallen zijn betrokken dan voertuigen met één overtreding per jaar. De ongevalsbetrokkenheid van voertuigen wijkt bij een toenemende overtredingsfrequentie steeds verder af van de groep voertuigen met slechts één overtreding per jaar.2
Deelt u de mening dat het wenselijk is om ernstige recidive onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften eerder en strenger aan te pakken?
Ik beantwoord vraag 3, 4, 5 en 9 gezamenlijk. Ik ben van mening dat het veelvuldig overtreden van verkeersregels die op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden afgedaan, onwenselijk is, omdat de ongevalsbetrokkenheid toeneemt naarmate het aantal overtredingen stijgt. Ik heb er dan ook alle begrip voor dat zowel maatschappelijk als politiek aandacht wordt gevraagd voor recidive bij overtredingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Op dit moment wordt deze wet door het WODC geëvalueerd. Deze wetsevaluatie ziet op de bredere vraag of de afdoening van verkeersvoorschriften conform de doelen van de wet gebeurt en of zowel de inrichting van de wet zelf als de uitvoering daarvan efficiënt en effectief zijn. Het WODC gaat als onafhankelijk onderzoeksinstituut zelf over de uitvoering van dit onderzoek. Daarom kan ik op dit moment nog niet aangeven of de evaluatie ingaat op de mogelijkheden om recidive aan te pakken. Ik heb deze wens wel aan het WODC meegegeven. De uitkomsten van het onderzoek worden in 2025 verwacht. Afhankelijk van de uitkomsten van deze evaluatie moeten vervolgstappen worden bepaald ten aanzien van (de uitvoering) van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
Klopt het dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt geëvalueerd? Zo ja, wanneer wordt deze evaluatie afgerond en met de Kamer gedeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt in het kader van de genoemde evaluatie, in samenhang met het strafrechtelijke spoor, bezien wat de mogelijkheden zijn om recidive eerder en strenger aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om bij ernstige recidive, bijvoorbeeld meer dan 20–30 verkeersovertredingen per jaar, via de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften fors hogere boetes op te leggen? Klopt het dat het juridisch niet onmogelijk is, gelet op de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder voor juist gebruik van zijn voertuig?
Dit is op dit moment juridisch niet mogelijk. Overtredingen die via de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden afgedaan, zijn naar de bedoeling van de wetgever ethisch neutraal. Een constatering leidt tot een voor die overtreding vastgesteld bedrag en er vindt geen verhoging plaats bij recidive. Tevens is er administratiefrechtelijk geen mogelijkheid voor een andere afdoening dan een geldboete en is het op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet toegestaan om zaken te registreren met de bedoeling om recidive bij te houden. Bij de invoering van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is hier expliciet voor gekozen. Daarnaast geldt in Nederland kentekenaansprakelijkheid. Dit betekent dat de kentekenhouder verantwoordelijk is voor alle overtredingen die op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden begaan met het voertuig. Dit zegt niet dat de kentekenhouder deze overtredingen zelf dus ook heeft begaan. Deze kentekenaansprakelijkheid verhoudt zich niet goed tot het verhogen van de boetes bij recidive. Het kan immers zo zijn dat op één kenteken verkeersboetes door meerdere personen, bijvoorbeeld in een gezin, worden gereden. Zoals eerder genoemd, wordt de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op dit moment geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomsten van deze evaluatie moeten vervolgstappen worden bepaald.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om een tijdelijke rijontzegging op te leggen als sprake is van een nader vast te stellen mate van recidive bij forse snelheidsovertredingen onder de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften? Klopt het dat het juridisch niet onmogelijk is, mede gelet op de wijze waarop hier in Duitsland mee omgegaan wordt?
Forse snelheidsovertredingen, denk hierbij aan overschrijding van de snelheid met meer dan 30 km/u of 40 km/u op de snelweg, worden in het strafrecht afgedaan. In het strafrecht kan rekening worden gehouden met recidive en kan een rijontzegging worden opgelegd. Naast een strafrechtelijke sanctie, kan bij een tijdelijke rijontzegging ook door het CBR een bestuursrechtelijke maatregel worden opgelegd.
De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften ziet op lichte verkeersovertredingen. Het is juridisch niet mogelijk om op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften een tijdelijke rijontzegging op te leggen als sprake is van recidive. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Ook zou een recidiveregeling zich niet goed verhouden tot de hierboven genoemde kentekenaansprakelijkheid. De kentekenhouder zou dan de rijontzegging opgelegd krijgen, terwijl dat misschien niet degene is die de overtredingen begaan heeft. Dit is anders dan bij een geldboete die door de kentekenhouder eventueel aan de daadwerkelijke bestuurder kan worden doorgerekend.
Duitsland kent een andere inrichting van de verkeershandhaving, zowel juridisch als praktisch, dan Nederland. In Duitsland is het opleggen van een rijontzegging bij meerdere snelheidsovertredingen wel mogelijk aangezien de bestuurder van de auto van voren wordt geflitst en daarmee dus herkenbaar in beeld komt. Hierdoor is beter vast te stellen wie de overtreding daadwerkelijk begaan heeft.
Welke mogelijkheden ziet u om over te gaan op een strafbeschikking als sprake is van een nader vast te stellen mate van recidive bij forse snelheidsovertredingen onder de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 aangegeven, is het op dit moment niet mogelijk om recidive van overtredingen onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bij te houden met als doel hiermee rekening te houden bij de sanctieoplegging. Een dergelijke registratie is vereist om in recidivezaken een strafbeschikking in plaats van een administratieve sanctie op te leggen.
Bent u bereid te bezien hoe ernstige recidive onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften eerder en strenger aangepakt kan worden?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Verkeersveiligheid (29 mei a.s.)?
Het bericht 'Jos de Blok: ‘VWS en NZa hebben Buurtzorg stelselmatig buitengesloten’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jos de Blok: «VWS en NZa hebben Buurtzorg stelselmatig buitengesloten»»?1
Ik betreur het dat Buurtzorg deze ervaring heeft. Zoals ik in mijn brief van 24 april jl.2 heb aangegeven, zijn er op meerdere momenten gesprekken met Buurtzorg gevoerd over de wijkverpleging in het algemeen en de bekostiging daarvan in het bijzonder. Net als bij de inbreng van andere veldpartijen kan ik niet garanderen dat gesprekken ook tot andere uitkomsten leiden. Zowel de NZa als ik beslissen op basis van veel informatie, waarvan de inbreng van Buurtzorg een onderdeel is. Ik zal ook bij het vervolg van het experiment, dat gewijzigd zal worden naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie Joseph-Agema3, weer contact opnemen met veldpartijen, waaronder Buurtzorg.
Hoe rijmt u de reactie van Buurtzorg met uw eerdere uitspraak «De NZa en Buurtzorg zijn het eens over de stip op de horizon»?2
Zoals ik in mijn brief van 24 april jl.5 aangeef, is mijn indruk dat de NZa en Buurtzorg beide het belang inzien van het verbeteren van gegevensuitwisseling, sturen op effectieve interventies en uitkomsten van zorg. Dat is ook mijn ervaring in de gesprekken die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden tussen Buurtzorg en mijn ministerie. Dat niet alle partijen het eens zijn over de wijze waarop de bekostiging aan deze gedeelde doelen moet bijdragen is ook evident. Ik vind het van belang dat daarover de inhoudelijke discussie gevoerd wordt, ook gedurende de looptijd van het experiment.
In hoeverre is er bij het vaststellen van de plannen voor de toekomst van de wijkverpleging gekeken naar het systeem Omaha? Hoe reageert u op de stelling van Jos de Blok dat voorspelbaarheid van Omaha veel groter is dan die van de cliëntprofielen?
Bij de start van de ontwikkeling van de bekostiging op basis van cliëntprofielen is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om informatie over zorgzwaarte automatisch af te leiden uit bestaande classificatiesystemen zoals Omaha. Deze systemen verzamelen informatie, maar bleken niet bruikbaar voor de vertaalslag naar passende zorg en bijbehorende bekostiging. Gupta heeft in 2015 in opdracht van mijn ambtsvoorganger een analyse uitgevoerd naar de haalbaarheid en praktische uitvoerbaarheid voor het koppelen van Omaha aan de bekostiging.6 Met name de patiënten met een hoge of lage zorgvraag waren op basis van Omaha moeilijk te onderscheiden. Daarom is medio 2016 in vervolg op dit onderzoek de NZa gevraagd om te kijken naar alternatieven, waarbij uiteindelijk het model van cliëntprofielen naar voren is gekomen. Dit had er onder meer mee te maken dat het koppelen van Omaha aan bekostiging onvoldoende gestandaardiseerde informatie oplevert en de voorspellende waarde voor zorggebruik niet hoog genoeg was.
Wat is volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het verwachte verschil in administratietijd voor zorgverleners in de wijkverpleging tussen Omaha en de cliëntprofielen?
Omaha en de vragenlijst voor de cliëntprofielen dienen twee verschillende doelen. Omaha is een classificatiesysteem met zeer uitgebreide mogelijkheden om informatie te registreren. Dit ondersteunt (wijk)verpleegkundigen bij het opstellen van het zorgplan en het bijhouden van informatie over de client.
De vragenlijst voor de cliëntprofielen is een korte en gestandaardiseerde methode om aan het begin van het zorgproces een inschatting te maken van de zorgzwaarte. Door deze gestandaardiseerde methode bij elke client te gebruiken, ontstaat een goed beeld van de kenmerken van de cliëntenpopulatie van een zorgaanbieder. Deze informatie kan vervolgens ook tussen aanbieders worden vergeleken. Het doel van dit inzicht is om mogelijk te maken dat de contractonderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dusdanig worden gevoerd dat maximaal ingezet kan worden op passende zorg.
Hoe reageert u op de stelling van Jos de Blok dat Duitsland, België en Denemarken «juist terugkomen van systemen die lijken op cliëntprofielen»?
Elke bekostigingssystematiek kent eigen voor- en nadelen. Daarom is de doorontwikkeling van de bekostiging in de wijkverpleging ook een langdurig traject, waarin de NZa de effecten goed monitort. Ik vind het belangrijk om nogmaals te benadrukken dat de cliëntprofielen slechts bedoeld zijn om extra informatie te bieden voor het gesprek tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder over passende zorg, waarbij onder meer wordt ingezet op preventie en reablement. Het is niet zo dat in de bekostiging een tarief aan een cliëntprofiel wordt gekoppeld. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken op basis van inhoud afspraken over een passend integraal tarief. De cliëntprofielen moeten daarbij ondersteunen.
Hoewel de verplichting om cliëntprofielen te registeren binnen het experiment komt te vervallen door uitvoering te geven aan de motie Joseph-Agema,7 blijft de keuze aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars of zij gebruik willen maken van cliëntprofielen. Ik hoop en verwacht dat veel zorgaanbieders hiermee aan de slag gaan, zodat het model kan worden doorontwikkeld als hulpmiddel voor het bieden van passende wijkverpleging.
Bent u bereid om alle vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Onvoldoende toezicht door reclassering op personen die als opgelegde maatregel een enkelband dragen. |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie in de Telegraaf van 4 mei 2024 waaruit blijkt dat onder andere de reclassering geen tot onvoldoende toezicht houdt bij jeugdige criminelen die als maatregel een enkelband moeten dragen?
Ja.
Kunt u aangeven wat het nut van genoemde maatregel is als er geen toezicht wordt gehouden en blijkens dezelfde publicatie jeugdige criminelen met enkelband zich gewoon schuldig blijven maken aan het plegen van misdrijven?
In het jeugdstrafrecht is de enkelband (elektronische monitoring) een voorwaarde die door de rechter kan worden opgelegd bij een schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit gebeurt altijd in combinatie met de voorwaarde van jeugdreclasseringbegeleiding (toezicht en begeleiding). Elektronische monitoring is een middel dat ingezet kan worden voor monitoring van een opgelegd locatiegebod of -verbod. Het is geen middel dat recidive kan voorkomen, omdat er na de melding van overtreding pas een reactie kan volgen. Daarnaast kan iemand ook buiten het gebied waar het verbod voor geldt een strafbaar feit plegen.
Wat betreft het toezicht bij elektronische monitoring zijn de volgende afspraken gemaakt. De meldingen over de enkelband worden 24/7 uitgelezen door Reclassering Nederland (RN), die belast is met de technische monitoring.1 Tijdens kantoortijden wordt een melding van overtreding door RN doorgegeven aan de werker van jeugdreclassering, die deze vervolgens oppakt.
Buiten kantoortijden en in het weekend gaat de melding van de RN naar de 24-uursbereikbarheidsdienst van de gecertificeerde instelling. Als het een melding is die betrekking heeft op sabotage, een uitgeschakelde batterij of overtreding van een locatieverbod bij een aanwijsbaar slachtoffer wordt de benodigde actie ondernomen, op grond van afspraken in het dossier. De overige meldingen worden de volgende werkdag opgepakt door de jeugdreclasseerder.
Na een melding bepaalt de jeugdreclassering in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie of de jongere terug gemeld moet worden bij de rechter zodat deze een beslissing kan nemen om de jongere weer vast te zetten.
Wat gaat u aan deze ernstige vorm van ondermijning c.q. straferosie doen?
Er is hier geen sprake van ondermijning of straferosie. Zoals aangegeven bij antwoord 2 is er altijd sprake van toezicht als het gaat om jeugdige met een enkelband, waarbij na overtreding van de opgelegde voorwaarde een reactie volgt vanuit de jeugdreclassering en een afweging wordt gemaakt over een terugmelding of een andere passende actie. Het is vervolgens aan de rechter of de terugmelding leidt tot aanpassing van de bijzondere voorwaarden of dat de jongere (terug)geplaatst wordt in een justitiële jeugdinrichting.
Kunt u garanderen dat op personen/verdachten, die door de rechter de maatregel een enkelband te dragen opgelegd hebben gekregen, voldoende toezicht wordt gehouden zodat zij zeker in die periode geen strafbare feiten kunnen plegen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is er geen sprake van onvoldoende toezicht bij jongeren met een enkelband, maar is het geen middel dat recidive kan voorkomen.
Hoe kunt u het gevraagde onder 4. garanderen?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen worden genomen tegen de reclassering die kennelijk niet opgewassen is tegen haar taak?
Voor zover de jeugdreclassering moeite heeft haar taak goed uit te voeren, ligt dit niet aan de inzet van de jeugdreclassering, maar is dit vooral het gevolg van te weinig tijd en onvoldoende capaciteit. Dat lees ik ook in de publicatie van de Telegraaf en dat vind ik zorgelijk.
Het is bekend dat bij de jeugdreclassering, net als in de hele jeugdzorgsector, sprake van een hoge werkdruk en personele tekorten, waardoor toezicht en begeleiding helaas niet altijd met de benodigde tijd uitgevoerd kan worden.
Binnen ons decentrale stelsel is de organisatie en financiering van de jeugdreclassering bij de gemeenten belegd. Op grond van de Jeugdwet zijn zij verantwoordelijk voor de inkoop van jeugdreclassering. Ik heb dan ook geen directe sturingsmogelijkheden.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen wil ik graag mee zorgdragen voor een goede uitvoering van de jeugdreclassering. Daarom worden vanuit het programma Preventie met Gezag 27 gemeenten gefinancierd die de intensieve jeugdreclasseringsaanpak, genaamd Straatkracht, inzetten waarbinnen de jeugdreclassering meer tijd heeft. Deze aanpak is speciaal voor de zwaardere doelgroep. Daarnaast zullen dit jaar gesprekken met VNG en VWS plaatsvinden over de herijking van de kostprijs voor jeugdreclassering. Uiteindelijk moet de financiering wel geborgd worden binnen de budgetten van de gemeenten.
Uiteraard zal ik in de gesprekken die ik voer met VWS en VNG onverminderd de aandacht vragen voor een kwalitatief goede uitvoering van jeugdreclassering.
De rellen en racistische leuzen gericht naar kermisexploitanten in Emmeloord. |
|
Marjolein Faber (PVV), Ráchel van Meetelen (PVV) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de rellen, vernielingen en scheldpartijen die zich in de nacht van 3 mei en daaropvolgende nachten hebben afgespeeld op de kermis in Emmeloord, gericht tegen de kermisexploitanten?1 Zo ja, heeft u contact gehad met de burgemeester? Zo nee, gaat u de dit nog doen?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de gebeurtenissen op de kermis in Emmeloord. Ik heb geen contact hierover gehad met de burgemeester. Wel is op ambtelijk niveau contact geweest met de gemeente.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat hardwerkende ondernemers hierdoor geraakt worden en eerder moeten stoppen met hun activiteiten, wat resulteert in omzetdaling? Kan de gemeente nog iets voor hen betekenen? Als meer gemeenten met deze onrust te maken krijgen, wat kunt u dan overkoepelend doen om gemeenten bij te staan?
In algemene zin veroordeel ik misdragingen van anderen die negatieve gevolgen hebben voor burgers en bedrijven. Gemeenten zijn voldoende toegerust om het soort ongeregeldheden zoals omschreven in het door u aangehaalde bericht met adequate middelen tegemoet te treden. Ter voorkoming van onrust is er daarnaast een landelijke vindplaats en leeromgeving voor gemeenten en biedt de Rijksoverheid op maat ondersteuning voor gemeenten.
Bent u het ermee eens dat de kermisexploitanten ook mentaal enorm geraakt worden door de racistische leuzen die geroepen worden zoals «kanker Jood», «kanker kermis» en «kanker zigeuner»? Wat gaat u doen om dit gevoel van onveiligheid weg te halen bij deze burgers?
Het gebruik van discriminerende en antisemitische uitlatingen is volstrekt ontoelaatbaar, alleen al vanwege de enorme impact die zij hebben. Burgers, en meer specifiek ondernemers, moeten zich, ook in hun veiligheidsgevoel, hiertegen beschermd weten. Uit de berichtgeving maak ik op dat de burgemeester maatregelen heeft genomen. Zoals gemeld in de brief van de burgemeester aan de gemeenteraad worden de gebeurtenissen op de kermis uitgebreid geëvalueerd. Daaruit zal ook moeten blijken wat precies heeft plaatsgevonden en wie welke rol daarin heeft gespeeld.
Bent u het ermee eens dat deze racistische en discriminerende leuzen krachtig moeten worden bestreden en dat de veiligheid van deze burgers te allen tijde geborgd moet worden? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben het met uw stelling eens. Het hele stelsel van wet- en regelgeving, gemeentelijke instellingen, meldinstanties, politie en het justitiële systeem is hierop ingericht.
Wat kunt u voor deze groep ondernemers betekenen, zodat hun wijze van ondernemen niet verder onder druk komt te staan door dit soort rellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het aanpassen van openingstijden niet de oplossing is en alleen maar de ondernemers en de welwillende bezoekers dupeert? Wie draait op voor de winstderving en wordt deze verhaald op de raddraaiers? In hoeverre krijgen de kermisexploitanten restitutie van de pachtsom (vergunning) in relatie tot de verkorte openingstijden?
Ik ben het met u eens dat het aanpassen van openingstijden geen oplossing is voor het onderliggende probleem van misdragingen van anderen. Maar het is aan de burgemeester om te bepalen wat gegeven de omstandigheden van het moment de beste optie is.
Met betrekking tot uw vraag wie er opdraait voor de winstderving, merk ik op dat ondernemers bij geleden schade de veroorzakers civielrechtelijk aansprakelijk kunnen stellen. Of en voor welke schade een aansprakelijkstelling succesvol kan zijn, hangt af van de omstandigheden van het geval. Een beslissing daarover is uiteindelijk voorbehouden aan de rechter.
De getroffen ondernemers kunnen ook een verzoek tot (gedeeltelijke) restitutie van de pachtsom doen bij de instantie met wie de pachtovereenkomst is aangegaan. Mij is niet bekend of zij dit gedaan hebben en daarmee ook niet in hoeverre zij voor enige restitutie in aanmerking komen.
Bent u het ermee eens dat de kosten niet neergelegd mogen worden bij deze ondernemers, maar bij de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en niet als makkelijke oplossing mogen komen met het annuleren van een kermis of het aanpassen van de openingstijden? Bent u het ermee eens dat het tuig dat dit veroorzaakt aangepakt moet worden en niet de kermisexploitanten op deze manier verder gedupeerd mogen worden?
In algemene zin ben ik van oordeel dat schade in eerste instantie en bij voorkeur verhaald moet worden op veroorzakers ervan en dat ondernemers noch de gemeente in financiële zin belast moeten worden met de nadelige gevolgen veroorzaakt door derden. Ik treed niet in de concrete casus, aangezien de bevoegdheid om gevolg te geven aan openbare orde vraagstukken bij de betreffende gemeente ligt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de branchevertegenwoordigers om tot een goede aanpak te komen van deze rellende, slopende en discriminerende daders?
Hoewel de Minister van Economische Zaken en Klimaat altijd open staat voor gesprekken met branchevertegenwoordigers, lijkt in deze kwestie een gesprek met de desbetreffende gemeente het meest aangewezen. Immers, op lokaal niveau worden de maatregelen ter preventie van dit soort excessen genomen. Het nemen van dergelijke maatregelen is namelijk altijd afhankelijk van de situatie op lokaal niveau.
Klopt het dat er ook buiten de rellen, vernielingen en scheldpartijen ook sprake is geweest van bedreiging?
In de brief van de burgemeester aan de gemeenteraad naar aanleiding van deze incidenten heeft de burgemeester de gemeenteraad laten weten dat er zes aangiftes zijn gedaan van mishandeling en twee aangiftes van vernieling. Ook is er aangifte van bedreiging gedaan. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen hoe zij hier opvolging aan geven. In de brief aan de gemeenteraad staat ook beschreven dat er op 4 mei gesprekken hebben plaatsgevonden door de politie en boa’s met 10 jongeren die aanwezig waren tijdens de incidenten. Het is aan de lokale driehoek om deze afwegingen te maken en niet aan mij om daar als Minister van Justitie en Veiligheid in op te treden.
Is de identiteit van de raddraaiers bekend bij de burgemeester? Zo ja, wat is dan het strafrechtelijk vervolgtraject?
Zie antwoord vraag 9.
Indien de identiteit niet bekend is bij de burgemeester, is deze dan bereid die te gaan herleiden? Zo ja, wat is dan het strafrechtelijk vervolgtraject? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat dit onacceptabele wangedrag niet afgedaan kan worden met een «foei-gesprek»?
Zie antwoord vraag 9.
Heenzenden jeugdige criminelen na mishandelen conducteur. |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicaties in de media waaruit blijkt dat een 13- en een 14-jarige een conducteur hebben mishandeld in Purmerend en dat beiden na hun aanhouding weer op vrije voeten zijn gesteld?1
Daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven of deze jongeren eerder met de politie in aanraking zijn geweest? Zo ja, voor welke feiten en heeft dit geleid tot een vervolging door het Openbaar Ministerie?
Ik kan, lopende het onderzoek, geen uitspraken doen over een strafzaak. Dit heeft te maken met het opsporingsbelang. Over de justitiële documentatie van de verdachten kan ik eveneens geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven of deze jongeren (eerder) zijn veroordeeld en zo ja wat was de straf die zij opgelegd hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instanties zijn betrokken bij de «begeleiding» van deze zeer jeugdigen en waaruit bestaat die begeleiding?
Als een van deze jeugdigen eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit zou er sprake kunnen zijn (geweest) van begeleiding door de jeugdreclassering. De informatie hierover is opgenomen in het justitiële documentatieregister.
In verband met de privacy van de betrokken jongeren kan ik de informatie uit dit dossier niet met uw Kamer delen. Ik kan dus verder geen antwoord geven op deze vraag.
Indien blijkt dat beide jeugdigen eerder misdrijven hebben gepleegd, welke maatregelen worden dan opgelegd tegen de ouders of worden die ouders (tijdelijk) uit de ouderlijke macht ontheven? Indien geen maatregelen tegen de ouders zijn of worden ondernomen, om welke reden dan niet?
Het nemen van maatregelen tegen ouders kan alleen als er sprake is van een strafrechtelijke verdenking tegen ouders dan wel als er sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van een jongere. Als er naast het plegen van strafbare feiten door jeugdigen ook sprake is van verdenking tegen ouders op grond van profijt van het delinquente gedrag van de jeugdige, kan de ouder strafrechtelijk vervolgd worden.
Ontheffing uit de ouderlijke macht, het beëindigen van het ouderlijk gezag, is een uiterste maatregel die alleen in het kader van jeugdbescherming kan worden ingezet.
Alleen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet instaat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn, kan het gezag van ouders, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of het OM, door de kinderrechter worden beëindigd.
Ouders worden altijd betrokken als hun minderjarige kind met justitie in aanraking komt.
Zo geldt allereerst sinds 2011 standaard een verschijningsplicht voor ouders bij een strafzaak tegen hun minderjarige kind. Dat geeft de officier van justitie en de rechters de mogelijkheid ouders over hun kind te bevragen en hen bij het strafproces en de sanctionering te betrekken.
Daarnaast kan de rechter als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van een minderjarige een vorm van jeugdhulp opleggen die gericht is op het functioneren van het gezinssysteem, waarbij de ouders actief betrokken worden.
Voorbeelden daarvan zijn MST (Multi Systeem Therapie) en MDFT (Multi Dimensionele Familie Therapie). De jeugdreclassering heeft de regie op de uitvoering hiervan, in het kader van Toezicht en Begeleiding.
Als sprake is van een structureel niet-meewerkende ouder en het kind ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd wordt, dan kan de Raad voor de Kinderbescherming worden verzocht om een beschermingsonderzoek in te stellen. Op grond daarvan kan de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek doen voor een ondertoezichtstelling (OTS) bij de rechter. Als de rechter een OTS uitspreekt wordt een gezinsvoogd aangesteld die ouders aanwijzingen kan geven.
De reeks (Islamitische) aanvallen op Koptische Christenen in Egypte |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Coptic Christians are attacked in two villages in Egypt»1 en «Migrantenkerken worden grotendeels in de steek gelaten»2? Hoe beoordeelt u de stelling in laatstgenoemd artikel (Joop-BNNVARA), namelijk dat er vanuit het Westen zeer weinig aandacht is voor het dagelijks leed dat christenen wordt aangedaan in het Midden-Oosten?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is begaan met en heeft aandacht voor het lot van christenen wereldwijd, ook in het Midden-Oosten.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen in Al Minya duidelijk een voorbeeld van christenvervolging zijn, gezien het feit dat dit geweld tegen christenen gericht is en oplaait na een bouwvergunning die voor een kerk verleend is?
Ik deel de zorgen over de recente incidenten tegen de koptische christelijke gemeenschap in Al Minya. Het is zeer te betreuren dat intimidatie en discriminatie jegens deze minderheid voorkomt in Egypte, met name in de armere en meer rurale gebieden. Elke Egyptische burger zou vrij moeten zijn om elke religie of geloofsovertuiging van zijn keuze te beoefenen zonder angst voor bedreigingen of fysiek geweld. Tegelijkertijd heeft de Egyptische overheid sinds het aantreden van president El-Sisi positieve stappen gezet om interreligieuze co-existentie te bevorderen. Het aantal gerapporteerde aanvallen door extremisten en antichristelijke groeperingen is de afgelopen 10 jaar afgenomen. Daarnaast zijn er ook andere verbeteringen merkbaar. Zo is scholen opgedragen geen examens te houden tijdens de koptische kerstperiode. President El-Sisi heeft tevens de grootste kerk van het Midden-Oosten ingewijd in de nieuwe administratieve hoofdstad van het land. Ook bezoekt hij jaarlijks het koptisch kerstfeest en spreekt hij regelmatig in het openbaar over eenheid tussen moslims en christenen.
Deelt u de zorgen over christenvervolging in Egypte?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u informatie of de betrokken moslimextremisten deel uitmaken van een groep of terreurgroep? Zo ja, welke is dit? Of handelden zij zonder verband?
Ik beschik niet over eigenstandige informatie over de vermeende daders, en kan daar dan ook geen oordeel over geven.
Deelt u de mening dat genoemd geweld en agressie ook intimidatie en zorgen oplevert voor de koptische gemeenschap in heel Egypte en daarbuiten, waaronder in Nederland?
Het is goed voor te stellen dat het betreffende voorval in Egypte zorgen creëert voor de gehele koptische gemeenschap. Ik beschik niet over eigenstandige informatie die erop zou wijzen dat de incidenten in Egypte aanzetten tot verdere intimidatie van de koptische gemeenschap in de rest van Egypte of daarbuiten, waaronder in Nederland.
Heeft u of heeft de Nederlandse ambassade in Egypte iets ondernomen na deze aanvallen? Zo niet, wat kan er alsnog gedaan worden?
De Nederlandse ambassade heeft via de media kennis genomen van deze aanvallen en via haar contacten navraag gedaan over de situatie bij Ngo’s en de Egyptische autoriteiten. Over het algemeen is het lastig om gedetailleerde informatie over sektarisch geweld in Egypte te verkrijgen en deze te verifiëren. De Nederlandse ambassade blijft de situatie monitoren.
Wat is de reactie van de Egyptische regering geweest op dit geweld? Vindt u dat er door de Egyptische overheid genoeg gedaan wordt voor de bescherming van deze minderheid?
Diverse bronnen geven aan dat de Egyptische veiligheidstroepen naar aanleiding van de incidenten ter plaatse zijn gekomen, verschillende verdachten hebben gearresteerd, en de situatie weer onder controle hebben gekregen. Op «X» schreef Bisschop Makarios van de koptische kerk in Minya dat de Egyptische staat de slachtoffers zal compenseren en de daders verantwoordelijk zal houden.
Nederland verwelkomt de reactie van de Egyptische autoriteiten om het geweld een halt toe te roepen. Dergelijke gebeurtenissen zijn zorgwekkend en het is van belang dat de Egyptische overheid deze vormen van geweld voorkomt.
Hoe vormt geloofsvrijheid en christenvervolging een deel van de diplomatieke inzet van het kabinet in gesprek met de Egyptische counterparts?
Zoals genoemd is vrijheid van religie en levensovertuiging een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Dit onderwerp wordt door het kabinet op verschillende niveaus en in gesprekken met de Egyptische autoriteiten besproken, waaronder door de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging. In deze dialoog is ruimte om de zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, waaronder de situatie van christelijke minderheden in Egypte, over te brengen.
Recent zijn er meer contacten geweest tussen ons kabinet en verschillende regeringen in het Midden-Oosten om de crisis rond Israël en Gaza te bespreken, neemt het kabinet daarbij nog andere onderwerpen mee in het diplomatieke gesprek, zoals bijvoorbeeld de vervolging van christenen of andere religieuze minderheden? Zo ja, wat levert dit op?
Vrijheid van religie en levensovertuiging wordt regelmatig besproken tijdens diplomatieke ontmoetingen met diverse landen, waaronder landen in het Midden-Oosten. Voor wat betreft het conflict tussen Israël en Hamas heb ik specifiek aandacht gevraagd voor het belang van religieuze tolerantie en interreligieuze dialoog tijdens mijn bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 6 maart jl.
Heeft de Nederlandse gezant voor religie en levensbeschouwing Egypte bezocht of al contact gehad met de Egyptische overheid? Welke inzet pleegt deze gezant met het oog op Egypte en het bevorderen van geloofsvrijheid?
Naar aanleiding van aanvallen op koptische christenen en de recente Koranverscheuringen in Nederland heeft de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging onlangs uitgebreid gesproken met de Egyptische ambassadeur in Nederland. Hierbij heeft zij het belang van bescherming van christelijke minderheden in Egypte benadrukt. Volgens de Egyptische autoriteiten vinden deze misstanden voornamelijk plaats in afgelegen delen van het land, waar de bescherming van minderheden niet altijd effectief gewaarborgd kan worden. De Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging blijft in gesprek met relevante partners over de situatie voor religieuze minderheden wereldwijd, waaronder in Egypte.
Welke inzet pleegt de Europese Unie (EU)-gezant met het oog op Egypte en het bevorderen van geloofsvrijheid aldaar? Acht u deze inzet voldoende? Welke aanvullende inzet kan op EU-niveau worden bepleit?
De EU-gezant heeft de afgelopen periode in Brussel gesprekken gevoerd met de Egyptische ambassadeur aldaar over de situatie voor religieuze minderheden in Egypte. De EU Speciaal Gezant voor Mensenrechten spreekt op regelmatige basis met de Egyptische overheid. Meest recent bracht hij in 2022 een bezoek aan Egypte waar onder meer het belang van geloofsvrijheid en de rechten van religieuze minderheden aan de orde kwam. Nederland blijft de EU-inzet, inclusief die van de gezant, op dit gebied volgen en steunen.
Wat kan er in Egypte aan straffeloosheid gedaan worden, en is het kabinet bereid voor vervolging van daders van christenvervolging te pleiten in Egypte?
Binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid is, naast de vrijheid van religie en levensovertuiging, het bevorderen van de internationale rechtsorde en de strijd tegen straffeloosheid een prioriteit. Het kabinet zet zich in Egypte in voor een eerlijk rechtsproces en onder meer rechtszaken van politieke gevangenen worden nauwgezet gevolgd door de Nederlandse ambassade in Cairo.
Hoe beoordeelt het kabinet de vooruitgang van het voornemen van de regering Sisi om sektarisch extremisme tegen te gaan en gelijk burgerschap te bevorderen?
De Egyptische autoriteiten hebben in de afgelopen jaren op succesvolle wijze stappen gezet om sektarisch extremisme te bestrijden en gelijkheid van burgerschap te bevorderen. President El-Sisi heeft zich sinds zijn aantreden hard opgesteld tegen gewapende extremistische groeperingen, waaronder groeperingen die het gemunt hebben op christelijke gemeenschappen. Zoals reeds beschreven is het aantal geweldsincidenten jegens koptische christenen daardoor sterk afgenomen en heeft er sinds 2018 geen grootschalige terreuraanslag tegen christenen plaatsgevonden. Desalniettemin is er sprake van discriminatie jegens niet-moslims, waaronder christenen. Hoewel de Egyptische Grondwet onder artikel 46 stelt dat vrijheid van geloof absoluut is, kunnen niet-moslims problemen ondervinden bij het vinden van werk, huisvesting, de bouw van gebedshuizen, en gezondheidszorg. Ook is er soms sprake van fysiek geweld. Dit is zorgwekkend en heeft de aandacht van het kabinet. We gaan hierover op regelmatige basis op verschillende niveaus, in zowel Den Haag als in Egypte, met de Egyptische autoriteiten in gesprek.
Welke mogelijkheden ziet u om de Kamer actiever te rapporteren over de vervolging van religieuze minderheden in het Midden-Oosten en de inzet van Nederland en de EU daarbij?
In de jaarlijkse Mensenrechtenrapportage (per 2024 Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorderapportage, zie Kamerstuk 2024D18067) wordt gerapporteerd over de Nederlandse inzet op de prioritaire mensenrechten thema’s. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een mensenrechtenprioriteit en zal ook komend jaar worden behandeld in deze rapportage. Waar relevant wordt in deze rapportage ingezoomd op specifieke landen of werelddelen, waaronder het Midden-Oosten.
Het verzoek door China voor een internationaal door de Verenigde Naties geleid onderzoek naar de aanslag op de Nord Stream pijpleidingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Ondersteunt het Nederlandse kabinet het verzoek gedaan op vrijdag 26 april 2024 door China voor een internationaal door de Verenigde Naties geleid onderzoek naar de aanslag op de Nord Stream pijpleidingen?1
Nee. Er wordt door de Duitse autoriteiten reeds onderzoek gedaan naar de explosies bij de Nord Stream pijpleiding.
Zo nee, waarom niet? Zeker nu zowel Denemarken als Zweden hun onderzoeken, zonder duidelijke conclusies te hebben getrokken en zonder bewijs te hebben geleverd wie verantwoordelijk is voor deze aanslag, hebben gestaakt?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. De Deense en Zweedse autoriteiten hebben relevant bewijsmateriaal overgedragen aan het Duitse onderzoek. Daarmee vindt er betrouwbaar en deskundig onderzoek plaats.
Is het aanvaardbaar voor het Nederlandse kabinet dat onduidelijk blijft wie verantwoordelijk is voor het opblazen van deze (deels Nederlandse) pijpleidingen? Of moet de onderste steen boven komen?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Uitspraken van Koningin Maxima inzake de digitale euro |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft Koningin Maxima op 7 november 2022 tijdens een VN-bijeenkomst het volgende gezegd: «So let us envision that better future and build a digital euro that works for all Europeans.»?1
Dit citaat is niet een op zichzelf staande uitspraak. Het betreft de slotzin van een toespraak die Koningin Máxima op 7 november 2022 hield bij de conferentie «Towards a legislative framework enabling a digital euro for citizens and businesses» van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank. Koningin Máxima sprak hier als speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) voor inclusieve financiering voor ontwikkeling (UNSGSA). Deze slotzin moet in de context van deze toespraak gelezen worden.
De slotzin heeft betrekking op het voorgaande betoog van Koningin Máxima over de risico’s en mogelijkheden van een potentiële digitale euro in de context van financiële inclusie. Financiële inclusie gaat over goede toegang tot en veilig en betaalbaar gebruik van financiële diensten zodat mensen zich beter kunnen beschermen tegen financiële tegenvallers, kunnen investeren in hun toekomst en een beter bestaan kunnen opbouwen. Koningin Máxima is in haar VN-rol benaderd door onder meer vertegenwoordigers van centrale banken en ontwikkelingslanden met de vraag of digitaal centrale bank geld (CBDC) zou kunnen helpen bij het wereldwijd bevorderen van financiële inclusie.
UNSGSA en haar partners (waaronder de Wereldbank en IMF) hebben zich over deze vraag gebogen en komen tot de conclusie dat CBDCs mogelijk zouden kunnen bijdragen aan financiële inclusie, mits er wordt voldaan aan een groot aantal voorwaarden en wet- en regelgeving wordt geïntroduceerd om onder meer de veiligheid en privacy van gebruikers te waarborgen. Dit is in lijn met het kabinetsstandpunt voor de Europese onderhandelingen over een mogelijke digitale euro. In de onderhandelingen benadrukt het kabinet onder meer dat een mogelijke digitale euro van toegevoegde waarde dient te zijn voor consumenten, bedrijven en de brede economie en omkleed moet zijn met stevige privacywaarborgen.
Heeft Koningin Maxima tijdens een werkbezoek begin dit jaar aan Colombia het volgende gezegd: «Ik wil graag duidelijk maken dat ik nooit voor de digitale euro heb gepleit.»?2
Koningin Máxima heeft in het interview met het Algemeen Dagblad op 2 maart jl. na afloop van haar VN-bezoek aan Colombia gezegd dat zij zichzelf als voor- noch als tegenstander van een potentiële digitale euro heeft gepresenteerd. Zij voegde daaraan toe dat de invoering van een mogelijke digitale euro een politiek proces is waar zij buiten staat. Zij gaf verder nog aan dat haar VN-mandaat gaat over financiële inclusie en dat zij als vertegenwoordiger van de VN-organisatie de vraag van ontwikkelingslanden heeft gekregen of een digitale munt, zoals een CBDC, kan helpen bij financiële inclusie.
Heeft Koningin Maxima volgens het kabinet wel of heeft Koningin Maxima volgens het kabinet niet gepleit voor de invoering van de digitale euro?
Koningin Máxima heeft niet voor of tegen een mogelijke digitale euro gepleit.
Indien Koningin Maxima volgens het kabinetwel heeft gepleit voor de invoering van de digitale euro, hoe interpreteert het kabinet de bovenstaande uitspraak van Koning Maxima, gedaan tijdens een werkbezoek begin dit jaar aan Colombia: «Ik wil graag duidelijk maken dat ik nooit voor de digitale euro heb gepleit.»?
Zie antwoord op vragen 1 en 2.
Indien Koningin Maxima volgens het kabinetniet heeft gepleit voor de invoering van de digitale euro, hoe interpreteert het kabinet de bovenstaande uitspraak van Koning Maxima, gedaan op 7 november 2022 tijdens een VN-bijeenkomst: «Laten we ons dus die betere toekomst voorstellen en bouwen aan een digitale euro die voor alle Europeanen werkt»?
Zie antwoord op vragen 1 en 2.
Kan de Minister-President de bovenstaande vragen afzonderlijk (voor de goede orde, «afzonderlijk» betekent dus dat de bovenstaande vragen niet worden samengevoegd maar één voor één worden beantwoord) en binnen drie weken beantwoorden?
Nee, het is helaas niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.