Het bericht dat de Duitse regering meent dat Turkije islamitische organisaties en terreurgroepen steunt | 
          |
              Marit Maij (PvdA) | 
          |
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op het bericht dat uit uitgelekte stukken van de Duitse regering zou blijken dat Turkije met medeweten van president Erdogan islamitische organisaties en terreurgroepen steunt?1
Het kabinet is bekend met het artikel en met eerdere berichten die spreken over de vermeende steun vanuit Turkije aan diverse groeperingen in de regio.
Wat is er waar van deze berichten? Bent u bereid hierover met uw Duitse collega in overleg te treden en de resultaten van uw bevindingen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het Duitse regeringsbeleid is daarmee in lijn met het huidige kabinetsbeleid. Een additioneel overleg om dit te bespreken is hiervoor niet vereist.
Welke gegevens omtrent de banden met en steun van Turkije aan islamitische organisaties en terreurgroepen zijn de Nederlandse regering bekend? Sinds wanneer?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner.
Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, zoals zodanig zijn aangemerkt.
In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het kabinet is niet van mening dat de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije of de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving in de Duitse pers. Het EU-toetredingstraject is aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. over de migratiecrisis heeft het kabinet uw Kamer eerder bericht dat de afspraken met Turkije nodig waren en zijn om gezamenlijk grip te krijgen op de vluchtelingenstroom. De samenwerking tussen de EU en Turkije is op dit dossier op alle niveaus onveranderd voortgezet.
Hoe duidt u deze zorgelijke berichten over Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Indien deze berichten over Turkije kloppen, welke gevolgen zouden die kunnen of moeten hebben voor de relatie met Turkije, onder andere met betrekking tot het toekomstige EU-lidmaatschap en de vluchtelingendeal?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de koers van Turkije zeer zorgelijk is? Op welke wijze kunt u er, tevens in Europees verband, aan bijdragen dat Turkije wordt aangesproken op dubieus beleid en gedrag?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de mening dat alles op alles moet worden gezet om met Turkije in gesprek te blijven, om ervoor te zorgen dat de banden tussen de Europese Unie en Turkije niet steeds verder verslechteren, mede gelet op de geopolitieke implicaties die dat heeft? Zo ja, op welke wijze wordt dit ingevuld?
De Europese Unie en het kabinet zullen blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terrorisme. Deze samenwerking vindt plaats binnen de reeds bestaande bilaterale en multilaterale overleggen en samenwerkingsvormen waarvan Nederland en Turkije deel uit maken.
              Het artikel 'Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut' | 
          |
              Henk Krol (50PLUS) | 
          |
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het artikel «Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat bedrijven gemiddeld ruim 87.000 euro mislopen aan premiekorting en subsidies?
Ik kan geen oordeel geven over bevindingen die ik niet ken. Ik ben niet bekend met de opzet en de resultaten van het onderzoek van Aon, waar Trouw naar verwijst. Aon wil desgevraagd het onderzoek niet verstrekken.
In het persbericht stelt Aon dat bij honderden organisaties met meer dan 250 medewerkers gekeken is naar premieafdrachten. Daaruit concludeert Aon dat 44% van de werkgevers niet alle wettelijke mogelijkheden voor subsidies en sociale verzekeringspremies benut. In de lijst met de 104 regelingen die het wel beschikbare «Whitepaper sociale regelingen» noemt staan ook (algemene) belastingkortingen, premies werknemersverzekeringen, ESF/EGF gelden, gemeentelijke regelingen en vier keer subsidie Meesterbeurs van 4 provincies. Tevens staan er regelingen in genoemd die werknemers/belastingplichtigen moeten aanvragen.
Aon zelf prijst op de website commerciële producten aan op grond van het onderzoek.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat scholingsgelden, ouderenkorting en premies voor arbeidsgehandicapten onvoldoende benut worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft naar uw oordeel het mislopen van deze gelden op de positie van groepen werknemers, in het bijzonder de oudere werknemers? Deelt u de vrees dat dit hun positie op de arbeidsmarkt nadelig beïnvloedt, waar deze juist een positieve impuls behoeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen doel van stimuleringsmiddelen is om de positie van doelgroepen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit gebeurt door werkgevers een (financiële) prikkel te geven om mensen aan te nemen. Ik kan niet beoordelen of er sprake is van grootschalig mislopen van gelden (zie antwoord 2 en2. Werkgevers zoeken doorgaans een geschikte kandidaat op de juiste plek. Daarom investeert het kabinet onder andere ook in scholing, presentatie op de arbeidsmarkt en training van vaardigheden van werkzoekende vijftigplussers. Een financiële prikkel kan net een extra zetje geven voor werkgevers.
Deelt u de mening dat gereserveerde middelen optimaal ingezet dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard ben ik van mening dat overheidsmiddelen optimaal moeten worden ingezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven voldoende bekend raken met de bestaande mogelijkheden?
Dit gebeurt reeds, zowel structureel als ad hoc, door verschillende instanties.
De Belastingdienst informeert alle werkgevers elk jaar over alle wijzigingen, waaronder de mobiliteitsbonussen en de premiekorting oudere werknemers en houdt jaarlijs intermediairdagen voor belastingadviseurs en accountants. UWV en de Belastingdienst besteden ook aandacht aan o.m. de compensatieregeling oudere werknemers, mobiliteitsbonussen en premiekorting oudere werknemers en arbeidsgehandicapten via de gebruikelijke kanalen, zoals de website van beide organisaties. UWV brengt regelingen en voorzieningen actief onder de aandacht van werkgevers op voorlichtingsmomenten (zoals werkgeverscongressen), tijdens gesprekken van adviseurs met werkgevers en via communicatie-uitingen zoals brochures voor werkgevers. MKB Nederland heeft samen met UWV in het kader van het Actieplan 50pluswerkt de afgelopen jaren een landelijke campagne onder haar leden gevoerd waarbij ook aandacht aan de bestaande regelingen is besteed.
SZW informeert via persberichten en www.rijksoverheid.nl en www.ondernemersplein.nl over regelingen voor werkgevers.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal en de vorm van de bestaande regelingen voor bedrijven overzichtelijk is en blijft?
Het kabinet heeft voortdurend aandacht voor een goede balans tussen de maatschappelijke noodzaak om bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van doelgroepen te stimuleren, een optimale en correcte inzet van de algemene middelen en de administratieve lasten voor bedrijven en burgers.
Wat gebeurt er met de ongebruikte middelen? Blijven ze beschikbaar voor het oorspronkelijke doel?
In principe vloeien ongebruikte middelen terug in de staatskas. Besluitvorming hierover is onderdeel van de begrotingssystematiek.
              Het bericht dat basisscholen waarschuwen voor een groot lerarentekort | 
          |
              Loes Ypma (PvdA) | 
          |
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht dat basisscholen waarschuwen voor een groot lerarentekort?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de voorspelling van de PO-Raad dat er in 2020 een tekort van ongeveer 7000 basisschoolleraren zal bestaan? Onderschrijft u het bericht dat dit tekort ontstaat doordat veel jonge leerkrachten de afgelopen jaren het onderwijs verlieten omdat zij moeilijk een baan konden vinden en omdat veel babyboomers de komende jaren met pensioen zullen gaan?
De PO-Raad geeft aan dat er over tien jaar een tekort van zo’n zevenduizend basisschoolleraren verwacht wordt. De verwachting dat over een aantal jaren een lerarentekort ontstaat in het basisonderwijs is niet nieuw. Op 3 november 2015 hebben wij u in de brief over de onderwijsarbeidsmarkt onder andere geïnformeerd over de arbeidsmarktramingen voor onderwijspersoneel po, vo en mbo.2 In deze brief hebben wij gemeld dat de voorspelde omvang van de onvervulde vraag naar leraren in het primair onderwijs in 2020 bij ongewijzigd beleid rond de 4.000 fte zal zijn, oplopend tot zo’n 7.000 fte in 2024. Wel zijn er grote regionale verschillen. De grootste tekorten worden verwacht in de grote steden in de Randstad. De belangrijkste oorzaken voor het verwachte tekort zijn:
Het was inderdaad voor jonge pasafgestudeerde leraren een aantal jaren moeilijk om snel een (vaste) baan te vinden in het onderwijs. Dat betekende overigens niet dat een grote groep jonge leraren verloren is gegaan voor het onderwijs. Veel afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs vinden een jaar na afstuderen alsnog een baan in het onderwijs. Ongeveer 38 procent van de afgestudeerden van de pabo werkt vijf jaar na afstuderen in het onderwijs terwijl zij dat in het eerste jaar na afstuderen niet deden. Van degenen die één jaar na afstuderen in het onderwijs werkzaam waren, is 88 procent dat na vijf jaar nog steeds.4
Afgestudeerden uit het jaar 2015 vinden weer vaker een reguliere baan in het onderwijs. De Staatssecretaris heeft uw Kamer op 1 juli 2016 hierover per brief geïnformeerd.5
Welke gevolgen heeft dit in andere onderwijssectoren in Nederland? Kunt u ingaan op het verwachte tekort aan docenten per onderwijssector?
Er is geen direct verband tussen een lerarentekort in het primair onderwijs en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor leraren in de andere onderwijssectoren.
In het voortgezet onderwijs wordt de komende 10 jaar een aanzienlijke daling verwacht van het aantal leerlingen en daarmee ook een afnemende behoefte aan leraren. Dit valt samen met het fenomeen dat leraren gemiddeld langer doorwerken dan voorheen. De uitstroom aan gepensioneerden, die al jaren was voorzien, valt daardoor deels samen met de verminderde vraag. Na 2016 nemen de verwachte tekorten in het voortgezet onderwijs af. Vanaf 2020 is echter naar verwachting weer een stijgende tendens in tekorten waarneembaar.
Problemen met moeilijk te vinden onderwijspersoneel zijn in het voortgezet onderwijs over vakken verspreid. De vakken waarin nu de hoogste vacaturedruk is (Scheikunde, Natuurkunde, Wiskunde, Frans, Duits en Klassieke Talen) zullen naar verwachting de komende jaren een hogere vacaturedruk krijgen. Dit terwijl voor de vakken waar de vacaturedruk wat lager is, deze vrijwel geheel zal verdwijnen.
De arbeidsmarkt binnen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kenmerkt zich door meer openheid dan die in het primair en voortgezet onderwijs. Een groot deel van de instroom van leraren in het mbo is niet afkomstig van de lerarenopleiding maar van het bedrijfsleven. Voor de komende jaren ziet het er naar uit dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren. Wel zullen voor specialistische technische vakken én de vakken waarvoor de tekorten toenemen in het voortgezet onderwijs, ook in het mbo problemen worden ervaren. Tevens geldt dat het mbo, meer dan het primair en voortgezet onderwijs, zal moeten concurreren op de arbeidsmarkt als de economie aantrekt.
Wij zullen uw Kamer in het najaar van 2016 via een brief informeren over de meest recente stand van zaken op de onderwijsarbeidsmarkt.
Deelt u de zorg dat dergelijke tekorten grote gevolgen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en werkdruk voor docenten?
De verwachting is dat een professionele en uitdagende werkomgeving de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. Schoolbesturen hebben hier een belangrijke rol in. Maar ook van de sectorakkoorden die de Staatssecretaris afsloot met de PO-Raad en VO-raad, wordt een positief effect verwacht op het voorspelde lerarentekort waarbij de kwaliteit en werkdruk niet onder druk komen te staan.
Ook de samenwerking tussen de verschillende onderwijssectoren is van groot belang om bijvoorbeeld de instroom in lerarenopleidingen te bevorderen. Zo behoeft de doorstroom van mbo naar pabo aandacht. Versterking van de samenwerking in de regio is daarom een belangrijke prioriteit bij de implementatie van de Lerarenagenda.
Met de lerarenopleidingen zet de Minister ook in op instroom-acties, bijvoorbeeld door nauw betrokken te zijn bij het project «Veel meer Meester!» De voorlopersgroep «Veel meer Meester!» is voortgekomen uit het «voorloperstraject» zoals dat in de Lerarenagenda is beschreven.
De groep van inmiddels 18 Pabo’s heeft onder meer als doel om rondom het thema «meer mannen op de pabo» initiatieven en acties te ontplooien om meer mannen te bewegen een Pabo-opleiding te volgen en meer mannen te interesseren voor het beroep van leraar. De voorlopersgroep besteedt structureel aandacht aan de instroom, doorstroom én uitstroom van mannen op de Pabo, onder andere door het curriculum anders vorm te geven, zodat het mannen meer aanspreekt.
Deelt u de mening van de PO-Raad dat er geïnvesteerd moet worden in het onderwijs en de lerarensalarissen moeten worden verhoogd om het vak van juf en meester aantrekkelijker te maken? Zo ja, bent u bereid om meer geld te investeren in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet, maar ook voorgaande kabinetten, hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het onderwijs. In 2008 zijn met het actieplan leerkracht structureel extra financiële middelen beschikbaar gekomen, oplopend tot € 1 miljard in 2020, om de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar te vergroten. Met de akkoorden, die de Staatssecretaris in 2014 met de PO-Raad en de VO-raad heeft gesloten, zijn ook extra middelen voor het funderend onderwijs beschikbaar gekomen. Daarnaast zijn er extra middelen naar het mbo gegaan. De totale middelen lopen de komende twee jaar op tot structureel € 1,2 miljard. Hiermee kunnen scholen verder werken aan een duurzame kwaliteitsverbetering van het onderwijs, bijvoorbeeld via een betere begeleiding van beginnende leraren, professionele ontwikkeling van leraren en talentontwikkeling.
Daarnaast is in 2013 eenmalig uit hoofde van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en het Begrotingsakkoord 2014 € 663 miljoen geïnvesteerd in het funderend onderwijs.
Vanwege het afsluiten van het Nationaal Onderwijsakkoord waren de onderwijssectoren eerder van de nullijn af dan de andere overheidssectoren. Daarnaast is er vorig jaar een bovensectoraal loonakkoord afgesloten waardoor de sectoren 5 procent loonsverhoging erbij krijgen.
Welke alternatieve of aanvullende maatregelen zijn er denkbaar om het aankomende lerarentekort tegen te gaan? Welke van deze maatregelen treft u op korte termijn om het lerarentekort tegen te gaan?
Zie antwoord op vraag 4.
              Het bericht dat de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt | 
          |
              Joël Voordewind (CU) | 
          |
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht dat volgens uitgelekte antwoorden op vragen in de Duitse Bondsdag van de oppositiepartij Die Linke, de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen? Zo niet, bent u bereid hier navraag naar te doen bij de Duitse regering en de Kamer hierover te informeren, desnoods vertrouwelijk?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een essentiële partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme.
Indien deze berichten kloppen, welke politieke consequenties trekt u dan uit de conclusie dat de AK-partij de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en gewapende islamitische rebellen in Syrië zou ondersteunen, waarbij de Hamas op de EU-lijst staat van terroristische organisaties?
Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije beschouwt Hamas, net als vele andere landen in de regio, als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Tijdens de aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken zal samen met Turkije gesproken worden over de situatie in de regio en over de gezamenlijke aanpak om terrorisme te bestrijden.
Indien de berichten kloppen, bent u dan van mening dat de onderhandelingen over het visumvrij reizen en de EU- toetredingsgesprekken per direct zouden moeten stoppen?
Het kabinet is niet van mening dat de huidige onderhandelingen met Turkije over visumliberalisatie of EU-toetreding gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving. Beide onderhandelingstrajecten zijn aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft visumliberalisatie lijkt de inzet van de Turkse autoriteiten er momenteel niet op gericht om op korte termijn te voldoen aan de resterende benchmarks.
Bent u bereid in EU-verband het steunen van radicale islamitische groeperingen door Turkije aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken om te komen tot het veroordelen van de Turkse steun aan deze groeperingen, in ieder geval aan Hamas als terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid in bi- en unilateraal verband de bewapening van islamitische strijders en het heen en weer over de Syrische grens laten gaan door Turkije aan de orde te stellen en dit te veroordelen?
Zoals eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens complex. Het kabinet sluit niet uit, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroeperingen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan verschillende organisaties en daaraan gelieerde individuen. In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
              Het bericht dat scholieren vaak ziek thuis zitten | 
          |
              Tjitske Siderius (SP) | 
          |
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Erkent u dat langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren een landelijk probleem is, zoals de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) stelt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?1
De cijfers over ziekteverzuim zijn alleen beschikbaar op schoolniveau. Er is geen landelijk beeld.
Hoeveel scholieren in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zitten langdurig of regelmatig ziek – meer dan 6 aaneengesloten schooldagen of meer dan 16 uren gedurende de laatste 4 weken – thuis? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan u hierover geen cijfers geven. Omdat ziekteverzuim een vorm van geoorloofd verzuim is, hoeft de school hiervan geen melding te doen. Er wordt dan ook geen landelijke registratie van het aantal ziektegevallen bijgehouden.
Hoeveel scholieren verlaten na langdurige of regelmatige ziekte voortijdig het onderwijs zonder startkwalificatie en komen thuis te zitten? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de in het antwoord op vraag 2 genoemde reden kan ik de Kamer hierin geen inzage geven.
Erkent u dat het zogenaamde passend onderwijs mislukt is, nu blijkt dat veel leerlingen zich ziek melden en geen onderwijs volgen, omdat de daadwerkelijke reden van thuiszitten (depressies, thuissituatie, chronische ziekte) onvoldoende gesignaleerd wordt in het reguliere onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de invoering van passend onderwijs, inclusief de maatregelen op het terrein van «onderwijs op een andere locatie», zijn er meer mogelijkheden voor maatwerk. Hierdoor kunnen meer leerlingen, ook zieke leerlingen, een passend onderwijsprogramma volgen.
Bent u van mening dat de inrichting van het huidige voortgezet onderwijs met grote klassen, signaleringsverlegenheid bij onderwijspersoneel en het weinige maatwerk enkele van de grootste boosdoeners zijn als het gaat om het grote ziekteverzuim onder scholieren? Zo nee, wat is hiervan dan wel de reden?
Ziekteverzuim kan uiteenlopende oorzaken hebben. Dit blijkt ook uit het evaluatieonderzoek van M@ZL waarin gekeken is naar de gezondheidstoestand van bijna 500 vmbo-leerlingen die veelvuldig verzuimden. De oorzaken van het ziekteverzuim liepen uiteen van chronische somatische klachten en leefstijlproblemen tot schoolproblematiek zoals pesten of leerproblemen. Met de invoering van passend onderwijs, inclusief de maatregelen op het terrein van «onderwijs op een andere locatie, zijn er meer mogelijkheden om maatwerk te bieden, zodat ook zieke leerlingen een passend onderwijsprogramma kunnen volgen.
Is het langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren op het vmbo hoger dan op andere leerwegen of leerniveaus? Zo ja, kunt u de Kamer inzage geven in de oorzaken hiervan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er een verband tussen langdurig of regelmatig ziekteverzuim en scholieren die geen passend onderwijsaanbod ontvangen vanwege een complexe onderwijs- en/of zorgvraag? Zo ja, waar ligt dan het verband en om hoeveel scholieren gaat het hier?
Het niet (voldoende) bieden van een passend aanbod kan leiden tot ziekteverzuim. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de mate waarin dit voorkomt.
Welke stappen heeft het kabinet al ondernomen om langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren in het voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs terug te dringen? In hoeverre waren deze stappen effectief in het terugdringen van ziekteverzuim onder deze groepen scholieren?
Het bestrijden van ziekteverzuim is in de eerste plaats een taak van de school, in samenwerking met ouders, jeugdarts en andere hulpverleners. Van elke school wordt verwacht dat ze een stevig (ziekte)verzuim beleid hanteren en duidelijke protocollen volgen. De Inspectie van het Onderwijs ziet daar ook op toe.
Vanuit het Rijk is de afgelopen jaren vooral ingezet op de aanpak van ongeoorloofd verzuim. Over de maatregelen die in dat kader zijn ingezet, bent u onder andere geïnformeerd met de Leerplichtbrief (februari 2016, Kamerstuk 26 695, nr. 108) en de negende voortgangsrapportage passend onderwijs (juni 2016, Kamerstuk 31 497, nr. 210).
Specifiek voor de aanpak ziekteverzuim is in 2010, met subsidie van het Ministerie van OCW en het toenmalige Ministerie van J&G, de handreiking «Snel terug naar school is toch veel beter» ontwikkeld. De handreiking is ontwikkeld door Jeugdartsen Nederland (AJN), de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) en Ingrado en biedt praktische adviezen om onnodig ziekteverzuim van leerlingen in het basis-, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs aan te pakken.
In hoeverre is het langdurig en regelmatig ziekteverzuim in West-Brabant teruggedrongen door de inzet van M@ZL (Medische Advisering Ziekgemelde Leerling) door de GGD? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?2
Evaluatieonderzoek heeft laten zien dat ziekteverzuim gehalveerd wordt door M@ZL bij de VMBO-leerlingen in West Brabant. Door leerlingen te begeleiden
volgens het M@ZL-protocol kon het ziekteverzuim met de helft worden teruggedrongen in vergelijking met een even grote controlegroep die op de gebruikelijke manier werd begeleid.
Vindt u M@ZL een effectieve aanpak in het terugdringen van ziekteverzuim en steunt u dan ook een landelijk vervolg van deze aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de resultaten van het hierboven genoemde evaluatieonderzoek lijkt M@ZL een effectieve aanpak te zijn. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) onderzoekt daarom de mogelijkheden om deze aanpak breder uit te rollen. Het is aan regio’s zelf om deze aanpak al dan niet over te nemen. Wel onderstreep ik voor alle regio’s het belang van een goede samenwerking tussen scholen, jeugdgezondheidszorg en gemeenten in de aanpak van ziekteverzuim. Uit de verzuimgesprekken die mijn ambtenaren samen met Ingrado inmiddels al in ongeveer zestig regio’s hebben gevoerd, blijkt gelukkig ook dat dergelijke afspraken steeds gangbaarder worden. Om dat te ondersteunen, zal Ingrado komend jaar de handreiking «Snel terug naar school is veel beter» (zie ook het antwoord op vraag 8) actualiseren en het gebruik ervan stimuleren.
Zijn er naast M@ZL nog meer projecten in het land die ziekteverzuim op het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs trachten terug te dringen? Zo ja, welke en zijn deze effectief gebleken? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn meer regio’s waarin scholen, jeugdgezondheidszorg en gemeenten dergelijke afspraken hebben gemaakt. In de verzuimgesprekken (zie het antwoord op vraag 10) geven gemeenten en samenwerkingsverbanden aan dat die afspraken ertoe leiden dat rollen en verantwoordelijkheden helderder zijn en eerder zicht wordt verkregen op problematisch ziekteverzuim.
Kunt u toelichten of de bezuinigingen op de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten een bedreiging vormen voor projecten zoals M@ZL? Zo nee, waarom niet?
M@ZL is een methodiek die ingezet kan worden bij de integrale aanpak van ziekteverzuim bij scholieren. Het is aan gemeenten om te besluiten of zij M@ZL willen inzetten voor de aanpak van ziekteverzuim. Gemeenten zullen dan ook met de GGD’en (of andere JGZ-organisaties) afspraken moeten maken over de financiering hiervan. Gemeenten bepalen dus of zij dit willen financieren. Van bezuinigingen vanuit het kabinet op de GGD’en is geen sprake. Of en hoe de keuze voor M@ZL wordt beïnvloed door eventuele bezuinigingen door gemeenten is niet bekend.
              Het bericht dat de Duitse regering Turkije een platform voor islamisten noemt | 
          |
              Han ten Broeke (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
          |
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «Berlijn noemt Turkije platform islamisten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Duitse regering Turkije, in antwoord op vragen van de Bondsdag, een «centraal platform voor islamitische groeperingen» heeft genoemd?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl.
Kunt u zich de eerdere vragen herinneren over het bericht dat Turkije nog altijd onderdak biedt aan talloze islamitische extremisten?2
Ja.
Deelt u de analyse van de Duitse regering? Kunt u ook, in aansluiting op de eerdere vragen, de ondersteunende maatregelen aan de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en diverse gewapende oppositiegroepen door de partij van president Erdogan bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Gezien de geografische ligging heeft Turkije direct te maken met de conflicten in buurlanden Syrië en Irak. Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het kabinet zal blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt.
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de ondersteuning door een NAVO-bondgenoot aan organisaties die op de EU-terreurlijst staan?
Zie antwoord vraag 4.
              Het nieuws dat de FBI vooraf geweten zou hebben van de aanslag in Garland op 3 mei 2015. | 
          |
              Geert Wilders (PVV) | 
          |
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie van 16 augustus 2016 op de eerdere vragen (van 9 augustus 2016) over de terreuraanslag in Garland, Texas?1
Ja.
Indien de verklaring onder ede van een undercoveragent klopt dat de FBI voorkennis had van de aanslag in Garland en er mogelijk zelfs toe heeft aangezet, deelt u dan de mening dat het absoluut ontoelaatbaar en onacceptabel is dat de Amerikaanse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten en -diensten niet vooraf daarover hebben ingelicht? Wanneer krijgt u hiervoor een verklaring van.de Amerikaanse autoriteiten?
Ik heb in de beantwoording van uw eerdere vragen laten weten dat de Amerikaanse autoriteiten zijn verzocht om een nadere duiding van de mediaberichten met het oog op de vermeende voorkennis van de FBI. Het is mij nog onbekend wanneer de Amerikaanse autoriteiten deze nadere duiding zullen geven. Vooruitlopend hierop wil ik niet ingaan op «als dan» vragen.
Deelt u de mening dat de in Garland, Texas, aanwezige deelnemers aan de bijeenkomst, waaronder de vragensteller en de helden van de Dienst Bewaken en Beveiligen, mogelijk onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u alsdan van plan de Amerikaanse autoriteiten duidelijk te maken dat Nederland zulks onacceptabel vindt en op welke wijze kunt u zeker stellen dat een herhaling in de toekomst zal worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
              De voorgenomen sancties door het CBS en het bericht 'Verplichte deelname aan CBS-telling Varkensstapel van de zotte' | 
          |
              Jaco Geurts (CDA) | 
          |
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht dat gewastelers per 1 juli 2016 verplicht zijn hun gegevens over de gewasbescherming op hun bedrijf aan te leveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het bericht dat het CBS varkenshouders, op straffe van een boete, gaat verplichten deel te nemen aan de Decembertelling Varkensstapel?1 2
Ja.
Tijdens de internetconsultatie over het Ontwerpbesluit wijziging van het Besluit gegevensverwerving CBS spreekt u over een «mogelijke verplichting voor agrariërs om specifieke landbouwgegevens aan te leveren»; waarom is in de Nota van toelichting het «mogelijke» al omgezet in een verplichting? Waarom is er geen actie ondernomen toen er geen reactie vanuit de agrarische sector kwam op de internetconsultatie?3
De CBS-wet maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) gegevens aan te wijzen waarvoor de directeur-generaal van het CBS bevoegd is die op te vragen ten behoeve van statistische doeleinden bij door die maatregel aangewezen categorieën van ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen, als de verwerving uit andere registraties niet de benodigde gegevens oplevert (Artikel 33, lid 3).
Het ontwerp van de AMvB is voorgelegd ter consultatie voor een ieder op overheid.nl in de periode van 26 maart tot en met 7 mei 2015. Daarbij is aangegeven dat er sprake is van een lichte administratieve lastenverzwaring voor agrariërs. In de Nota van toelichting van de AMvB staat dat het CBS de mogelijkheid krijgt om verplichtende uitvragen aan agrariërs op te leggen. Dit is in lijn met de communicatie in de internetconsultatie.
Bij de internetconsultatie zijn geen reacties ingediend betreffende de landbouwstatistieken. Het uitblijven van reacties gaf toentertijd geen aanleiding om hierover verder te communiceren.
Het CBS richt momenteel een communicatietraject in om agrariërs te informeren. Op de website van CBS4 is ook informatie opgenomen over de achtergrond van de nieuwe verplichtingen en het gebruik van de gegevens.
Waarom heeft u de Kamer en de agrarische sector niet geïnformeerd over de verplichting om specifieke landbouwgegevens aan te moeten gaan leveren met als sanctie een boete en dat met deze verplichting de administratieve lasten worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV), de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) in gesprek te gaan over de gegevensverwerving van het CBS? Bent u tevens bereid om het CBS te verzoeken tot die tijd het voornemen van een boete niet tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken is er regelmatig contact met zowel het CBS als met de agrarische sector over de administratieve lasten die samenhangen met het verzamelen van gegevens. Op 19 september a.s. staat een overleg gepland tussen het CBS en vertegenwoordigers van LTO over de gegevensverwerving. De directeur-generaal van het CBS is als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk in zijn keuze om een boete wel of niet tot uitvoering te brengen.
Kunt u aangeven hoe hoog de administratieve lasten zijn die het CBS veroorzaakt voor het agrarische bedrijfsleven?
De administratieve lasten van de agrarische uitvraag telden voorheen niet mee met de officiële lastendruk, omdat het een vrijwillige uitvraag betrof. In totaal zal de officiële lastendruk voor de landbouwstatistieken als gevolg van de nieuwe verplichting stijgen met € 63.192 (zie de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit Gegevensverwerving onder punt 7). Bij een hoger responspercentage is reductie van de lasten voor de sector mogelijk, dan kunnen namelijk de steekproeven worden verkleind.
Landbouwbedrijven kunnen overigens, net als andere bedrijven, ook administratieve lasten ondervinden van enquêtes die niet specifiek op het agrarische bedrijfsleven betrekking hebben. Hierover bestaan echter geen aparte gegevens per sector.
Waarom vraagt het CBS aan bv’s, waarin geen medewerkers werkzaam zijn, elk kwartaal weer hoeveel medewerkers deze bv heeft?
Het CBS baseert de officiële kwartaalcijfers over werkgelegenheid op de polisadministratie. De polisadministratie bevat informatie over inkomsten en wordt bijgehouden door het UWV. Voor de kwartaalcijfers vindt geen enquêtering door het CBS plaats.
Op jaarbasis is wel enige aanvullende enquêtering noodzakelijk. In de jaarlijkse landbouwtelling en in CBS-jaarstatistieken voor andere bedrijfstakken worden enkele vragen gesteld rondom de totale werkgelegenheid van bedrijven (o.a. over het aantal werknemers, zelfstandigen en uitzend-/inleenkrachten). Deze vragen dienen deels als aanvullende informatie om de totale werkgelegenheid te kunnen bepalen en deels als controlevraag op de financiële gegevens.
Waarom vraagt het CBS aan een bedrijf dat bij de Kamer van Koophandel als melkveebedrijf staat geregistreerd hoeveel gewasbeschermingsmiddelen het gebruikt in de boomteelt?
Agrarische bedrijven die een enquête Gewasbeschermingsmiddelen ontvangen, zijn geselecteerd op basis van de gegevens van geteelde gewassen uit de Landbouwtelling van het jaar ervoor. Alleen bedrijven die zelf in de Landbouwtelling hebben aangegeven deze gewassen te telen, worden geselecteerd. Aangezien dat informatie is die rechtstreeks van de bedrijven afkomstig is, wordt geen gebruik gemaakt van informatie uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Waarom moet informatie van agrarische bedrijven soms op meerdere momenten in het jaar worden verkregen?
De EU-verordening met betrekking tot veestapels vereist gegevens per 1 mei en 1 december.
Welk percentage van de agrarische bedrijven voldeed in 2015 aan de wettelijke informatieverplichting?
Tot 1 juli 2016 was er geen verplichting voor de agrarische bedrijven om mee te werken aan de Landbouwenquêtes van het CBS. De respons van de enquêtes in 2015 was voor de oogstraming Akkerbouw 45 procent, oogstraming Appels en peren 43 procent, oogstraming Groenten open grond 45 procent, statistiek Varkensstapel 52 procent en de statistiek Gewasbescherming (2012), een statistiek die eens in de vier jaar wordt gehouden, 38 procent. Op basis van deze lage responspercentages is geen betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren. Dat was de concrete aanleiding om over te gaan tot verplichtstelling van de enquêtes.
Is er voldoende aandacht besteed aan alternatieven die mogelijk minder administratieve lasten voor het bedrijfsleven opleveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals tevens beschreven in het antwoord op vragen 5 en 6 van het lid Dijkgraaf (SGP, kenmerk 2016Z15304), maakt het CBS zoveel mogelijk gebruik van alternatieve databronnen en methoden in zijn streven om de administratieve lasten van bedrijven terug te dringen.
Welke reeds verzamelde agrarische gegevens worden door het CBS intern hergebruikt?
Het CBS gebruikt de gegevens van de Landbouwtelling, de oogstramingsstatistieken en de statistiek Varkensstapel voor het opstellen van de Landbouwrekeningen en de Nationale Rekeningen. Daarnaast wordt de populatie van landbouwbedrijven uit de Landbouwtelling gebruikt om de steekproef van de vijf statistieken uit te trekken. De resultaten van die steekproef worden vervolgens vertaald naar de totale populatie in de Landbouwtelling. De uitkomsten van de statistiek Gewasbescherming worden gebruikt voor de samenstelling van de Milieurekeningen.
Kunt u de verdeling geven van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens die een direct uitvloeisel zijn van Europese wetgeving en hoeveel een direct uitvloeisel van Nederlandse wetgeving zijn?
De basis voor alle agrarische gegevens die het CBS uitvraagt, zijn EU-verordeningen op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om informatie over deze onderwerpen aan Eurostat te leveren.
Kunt u aangeven welke van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens hun oorsprong niet vinden in wetgeving?
Zie antwoord vraag 12.
              Het afdwingen van vijf aanvullende landbouwenquêtes door het CBS | 
          |
              Elbert Dijkgraaf (SGP) | 
          |
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bovenop de Landbouwtelling deelname aan vijf andere landbouwenquêtes wil afdwingen?1
Ja.
Op welke Europese bepalingen is de noodzaak om deze aanvullende landbouwenquêtes af te nemen precies gebaseerd?
De basis voor het samenstellen van deze statistieken zijn EU-verordeningen op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om informatie over deze onderwerpen aan Eurostat te leveren. Het gaat om zes EU-verordeningen: (EG) Nr. 543/2009 betreffende gewasstatistieken, (EG) Nr. 1165/2008 betreffende vee- en vleesstatistieken, (EG) Nr. 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden, (EG) Nr. 837/2007 betreffende statistieken invoerprijzen bepaalde soorten groente en fruit, (EG) Nr.762/2008 betreffende statistieken over aquacultuur en (EG) Nr. 1337/2011 betreffende statistieken meerjarige teelten.
De responspercentages op de betreffende enquêtes zijn zover teruggelopen, dat het niet langer mogelijk was om betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren. Dat was de aanleiding voor het besluit om over te gaan tot verplichtstelling van de voorheen vrijwillige enquêtes.
De informatie die via deze enquêtes wordt verzameld, wordt dus gebruikt om te voldoen aan de verplichting om statistische gegevens aan Eurostat te leveren. Deze informatie wordt vervolgens voor verschillende doeleinden gebruikt. Ze vormen belangrijke informatie om het landbouwbeleid op te baseren, zowel Europees als nationaal. Ook het bedrijfsleven, zoals de landbouwcoöperaties en de mengvoeder- en zuivelindustrie, maakt gebruik van de informatie.
Is het (juridisch) mogelijk om meer gebruik te maken van gegevens uit de jaarlijkse Landbouwtelling, eventueel via extrapolatie?
Gegevens uit de Landbouwtelling worden al zoveel mogelijk gebruikt door het CBS. Voor de aanlevering van gegevens aan Eurostat over de veestapel per 1 mei, die de EU-verordening vraagt, worden gegevens uit de Landbouwtelling gebruikt. Er vindt daarvoor geen aanvullende enquête plaats.
Voor de aanlevering van gegevens over de veestapel per 1 december, die de EU-verordening tevens vraagt, zijn de gegevens van de Landbouwtelling te gedateerd en moeten aanvullende gegevens verzameld worden. Het CBS probeert deze aanvullende gegevens zoveel mogelijk uit bestaande registers te halen. Zo worden gegevens over het rundvee, schapen en geiten verzameld uit de registers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor identificatie en registratie van dieren (I&R). De I&R van de varkensstapel is niet volledig genoeg om te vertalen naar de omvang van de varkensstapel per 1 december, omdat die alleen de gegevens over de aantallen aan- en afgevoerde varkens per bedrijfslocatie bevat en geen inzicht geeft in de veranderingen door geboortes op een locatie zelf. Extrapolatie van de gegevens uit de Landbouwtelling is dus niet mogelijk om de omvang van de varkensstapel per 1 december te bepalen omdat de I&R varkens geen goede indicator is voor de ontwikkelingen van de varkensstapel tussen 1 mei en 1 december. Daarom stuurt het CBS enquêteformulieren uit aan een aantal varkenshouders die op basis van een steekproef worden bepaald.
Verder bevat de Landbouwtelling geen gegevens over oogstramingen of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Is het (juridisch) mogelijk om voor de oogstramingen van appels, peren en akkerbouw ook gebruik te maken van beschikbare sectorale oogstramingen?
Ja, voor een deel is dat mogelijk en gebeurt dit ook. Het is echter niet altijd mogelijk omdat de gegevens van de ramingen onvoldoende objectief, betrouwbaar en/of nauwkeurig zijn. In het geval van de oogstraming appels en peren van het GroentenFruit Huis is de oogstraming zelfs gebaseerd op eerdere cijfers van het CBS. Zonder de CBS-cijfers kan deze oogstraming dus niet worden gemaakt.
Bent u voornemens in overleg met het CBS in te zetten op het zoveel mogelijk voorkomen en inperken van de genoemde aanvullende enquêteverplichtingen?
Het CBS zet al decennialang sterk in op het verlagen van zowel de feitelijke als de ervaren lastendruk bij het bedrijfsleven. Hierdoor is de feitelijke administratieve lastendruk sterk gedaald, met 70% in de periode 1994–2014. Het CBS blijft daarnaast werken aan een verdere reductie.
Er is vanuit het Ministerie van Economische Zaken regulier contact met het CBS over de ontwikkeling van de administratieve lastendruk die het gevolg is van de uitvoering van EU-verordeningen. Het CBS gaat bij de uitvoering van deze verordeningen na of er reeds informatie beschikbaar is bij het CBS of in registraties van de overheid. Indien dat niet of onvoldoende het geval is, en er geen andere mogelijkheden zijn om de informatie met voldoende betrouwbaarheid en kwaliteit te verkrijgen, wordt de noodzakelijke informatie via een enquête verzameld. De landbouwenquêtes waar het hier om gaat, zijn in eerste instantie op vrijwillige basis uitgevoerd. Aangezien het responspercentage zodanig was teruggelopen, dat het niet langer mogelijk was om betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren, is overgegaan tot verplichtstelling van de enquêtes via de aanpassing van het Besluit gegevensverwerving CBS. In deze
Algemene maatregel van bestuur zijn de gegevens aangewezen en tevens de categorieën van ondernemingen, vrije beroepsoefenaren, instellingen en rechtspersonen waar die gegevens worden opgevraagd. Dit is gebaseerd op de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (Artikel 33 lid 3).
In de antwoorden op vragen 3 en 4 zijn reeds voorbeelden genoemd van registerdata die het CBS gebruikt. Er zijn nog meer voorbeelden te noemen. Zo maakt het CBS voor de statistiek Gewasbescherming voor glastuinbouw waar mogelijk gebruik van MPS-data («More Profitable Sustainability»-Group, zorgt voor ontwikkeling, beheer en uitvoering van certificering op het gebied van duurzaamheid) en GreenlinQdata (glasgroenten 2016, opvolger van Groeinet 2012). Binnen de fruitteelt is er een samenwerking met Fruitconsult.
Daarnaast worden regelmatig nieuwe mogelijkheden onderzocht. Zo heeft een onderzoek naar het benutten van fiscale data geleid tot het samenstellen van de productiewaarde siergewassen zonder dat het CBS daarvoor nog aanvullende gegevens hoeft uit te vragen. Ook wordt verder onderzoek gedaan naar het beter benutten van beschikbare I&R-gegevens. Deze voorbeelden illustreren de inspanningen en het streven van het CBS om alternatieven te vinden voor het houden van enquêtes.
Bent u voornemens te voorkomen dat landbouwbedrijven opnieuw met extra lastendruk te maken krijgen? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 5.
              Een inbraak in de database van de gemeente Ede | 
          |
              John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) | 
          |
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht «Database Ede gehackt: gegevens duizenden inwoners mogelijk op straat»?1
Ja.
Is er door de gemeente Ede aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom heeft de gemeente geen aangifte gedaan?
De gemeente Ede heeft inderdaad aangifte gedaan bij de politie. Er loopt momenteel een onderzoek. Derhalve kunnen hieromtrent geen mededelingen worden gedaan.
Wat doet de Autoriteit Persoonsgegevens naast het in ontvangst nemen van meldingen van datalekken nog meer met dergelijke meldingen? En wat doet deze autoriteit specifiek met de melding van de gemeente Ede dat er sprake was van de genoemde datalek?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeelt op basis van een risico-inventarisatie welke van de ontvangen meldingen zij nader analyseert. Bij de meldingen die zij analyseert, bekijkt de AP onder meer of de verantwoordelijke organisatie het datalek had moeten melden aan de betrokkenen en of dat is gebeurd. Daarnaast beoordeelt de AP of de verantwoordelijke technische en organisatorische maatregelen heeft getroffen om de inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens aan te pakken en om verdere inbreuken te voorkomen. Ten aanzien van de specifieke gemeente die wordt genoemd, doet de AP geen uitspraken.
Wat is het is het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens over deze datalek en met name het risico dat er de persoonsgegevens van bewoners voor andere doeleinden dan het doorgeleiden naar een advertentiewebsite kunnen worden gebruikt?
De AP doet geen uitspraken over specifieke gevallen, zoals de gemeente die wordt genoemd.
Hoeveel gemeenten zijn het afgelopen jaar slachtoffer geworden van een hack binnen hun digitale infrastructuur?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten. Organisaties, waaronder ook gemeenten, zijn ingevolge de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp) verplicht om melding te doen bij de AP als het gaat om een datalek ten aanzien van persoonsgegevens. In de periode 1 januari 2016 en 27 mei 2016 heeft de AP 147 meldingen van datalekken van gemeenten ontvangen. Daarbij zij aangetekend dat niet alle beveiligingsincidenten ook datalekken zijn die bij de AP moeten worden gemeld, terwijl ook niet alle datalekken hacks betreffen.
Bent u van mening dat de beveiliging van gemeentelijke websites niet alleen mag afhangen van de inspanningen de desbetreffende gemeente, maar dat dat ook een zaak is die het niveau van gemeenten overstijgt? Zo ja, waarom en welke rol speelt u of gaat u spelen om gemeenten te helpen bij het beveiligen van hun digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
De informatiebeveiliging van gemeenten strekt veel breder dan het smalle terrein van websites. Hiervoor bestaan reeds centrale voorzieningen zoals DigiD en mijnoverheid.nl.
Gemeenten zijn als professionele, meest nabije overheid verantwoordelijk voor het op orde hebben van hun informatieveiligheid. Deze verantwoordelijkheid strekt verder dan de eigen organisatie. Gemeenten hebben er als collectief belang bij dat de gehele gemeentelijke branche informatieveiligheid op orde heeft. Gemeenten hebben om dit te bekrachtigen de resolutie »Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» aangenomen. Ik onderschrijf de wenselijkheid van bovengemeentelijke samenwerking.
Gemeenten hebben in 2013 de Informatiebeveiligingsdienst voor Gemeenten (IBD) opgericht. De IBD is het sectorale responseteam (CERT/CSIRT) voor alle Nederlandse gemeenten en richt zich op (incident)ondersteuning op het gebied van informatiebeveiliging. De IBD is voor gemeenten het schakelpunt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). De IBD beheert de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) en geeft regelmatig kennisproducten uit. Daarnaast faciliteert de IBD kennisdeling tussen gemeenten onderling, met andere overheidslagen, met vitale sectoren en met leveranciers.
Het gaat erom dat gemeenten adequate maatregelen nemen om incidenten zoveel als mogelijk te voorkomen. Gemeenten hebben met de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een gemeenschappelijk normenkader om het beleid en de daaruit voortvloeiende maatregelen te toetsen. De BIG is gebaseerd op en afgeleid van de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR). Desondanks kunnen incidenten nooit worden uitgesloten.
Bent u van mening dat indien de digitale communicatie tussen burgers en gemeenten via een generieke voorziening zou gaan verlopen, dit naast een verbetering van het gebruiksgemak, ook beter te beveiligen zou zijn dan in het geval iedere gemeente zijn eigen portal behoudt? Zo ja, waarom en wat doet u om die generieke voorziening tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een generieke voorziening voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357).
In de digitale agenda 2020 hebben gemeenten de ambitie uitgesproken om gemeenschappelijkheid en collectiviteit in de informatievoorziening te bevorderen met ruimte voor lokaal maatwerk waar dat kan. Informatiebeveiliging is hierbij een noodzakelijke randvoorwaarde. In dit licht zullen de voordelen maar ook de nadelen moeten worden bezien van een eventuele collectieve voorziening voor webformulieren van gemeenten. Het blijft aan gemeenten zelf om hierover te beslissen.
Ik blijf attent op de mogelijkheid om een gemeenschappelijke voorziening dichterbij te brengen. Het kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
              De brandbrief van de gemeente Den Helder over het verdwijnen van cardiologie uit het Gemini Ziekenhuis | 
          |
              Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Hoe oordeelt u over het feit dat De Noordwest Ziekenhuisgroep cardiologie wil concentreren in het Medisch Centrum Alkmaar, waardoor het Gemini Ziekenhuis in Den Helder sluit?1
De Noordwest Ziekenhuisgroep heeft laten weten dat de overweging om cardiologische zorg te concentreren op de locatie Alkmaar alleen betrekking heeft op de complexe meerdaagse cardiologische zorg, niet op de andere vormen van cardiologische zorg. Er is ook geen sprake van het sluiten van het ziekenhuis op de locatie Den Helder.
De locatie en organisatie van de complexe meerdaagse cardiologische zorg is primair een zaak van de zorgaanbieders en betrokken zorgverzekeraars. Zij dienen te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving; de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit zien hierop toe. Het is zaak dat het ziekenhuis de regio meeneemt in de overwegingen op basis waarvan besluiten worden genomen. Veel mensen in de regio zijn afhankelijk van het ziekenhuis en hebben belang bij heel goede zorg die bereikbaar en betaalbaar is. Dat maakt dat het ziekenhuis een belangrijke taak heeft om de regio te betrekken bij de besluitvorming.
Behoort naar uw mening cardiologie een basisdiscipline van een volwaardig ziekenhuis te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er bestaat geen definitie voor «een basisziekenhuis»; van belang is dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig moeten zijn. In geval van een SEH-afdeling dient er bijvoorbeeld binnen een bepaalde tijd een cardioloog beschikbaar te zijn.
Geen enkel ziekenhuis moet echter per definitie complexe meerdaagse cardiologische zorg aanbieden. Zorgverzekeraars moeten er op basis van hun zorgplicht echter wel voor zorgen dat hun verzekerden voldoende toegang hebben tot alle zorg.
Erkent u dat het Gemini Ziekenhuis een noodzakelijk ziekenhuis is in verband met aanrijtijden in de Kop van Noord Holland? Welke consequenties voor de aanrijtijd heeft het besluit cardiologie weg te halen bij het Gemini Ziekenhuis?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft de overweging om cardiologische zorg te concentreren op de locatie Alkmaar alleen betrekking op de complexe meerdaagse cardiologische zorg, niet op de andere vormen van cardiologische zorg.
De locatie Den Helder is «gevoelig» voor de zogenaamde «45 minuten norm», zo heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vastgesteld in zijn laatste bereikbaarheidsanalyse (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 158). Dat betekent dat het aantal inwoners dat niet binnen 45 minuten bij een SEH respectievelijk afdeling voor acute verloskunde kan zijn toeneemt, als de SEH respectievelijk afdeling voor acute verloskunde uit Den Helder zou verdwijnen. Daar ben ik tegen. Mijn beleid is er dan ook op gericht om deze zorg op «gevoelige locaties» te behouden; in dat kader heb ik ook een beschikbaarheidbijdrage ingesteld die SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde onder bepaalde voorwaarden kunnen ontvangen.
Steunt u de gemeenteraad van Den Helder en het personeel van het Gemini Ziekenhuis die zich verzetten tegen het ontmantelen van het Gemini Ziekenhuis?2 3 Zo ja, wat gaat u doen om de concentratie van cardiologie in Alkmaar te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol speelt de preferente verzekeraar VGZ bij het besluit cardiologie te concentreren? Houdt deze verzekeraar zich aan de zorgplicht door de start van de ontmanteling van Gemini Ziekenhuis toe te staan, dan wel af te dwingen?
Zorgverzekeraar VGZ heeft mij laten weten met de Noordwest Ziekenhuisgroep afspraken te hebben gemaakt over welke zorg de beide locaties van het ziekenhuis (in Den Helder en Alkmaar) bieden (het profiel), en cardiologie in Den Helder is daarin in zijn huidige vorm opgenomen. Op dit moment gaat VGZ daar dan ook vanuit. Als het ziekenhuis daarin iets wil veranderen, dan is voor VGZ in ieder geval de beschikbaarheid en goede kwaliteit van de zorg een belangrijk uitgangspunt. Inmiddels heeft VGZ, in het licht van eventuele aanpassingen van het profiel, met het ziekenhuis afgesproken dat het ziekenhuis de evaluatie van het profiel zorgvuldig zal oppakken in een speciale commissie. Zorgverzekeraar VGZ zal tijdens de evaluatie worden geïnformeerd over de voortgang en mogelijk al input geven. Uiteindelijk ontvangt VGZ het rapport met de evaluatie en aanbevelingen, waar VGZ een oordeel over zal geven. VGZ heeft aangegeven dat zij met een open blik naar het rapport zal kijken, waarbij kwaliteit van zorg, beschikbaarheid en doelmatigheid belangrijke uitgangspunten zijn. Tot slot heeft VGZ mij laten weten dat zij geen enkele intentie of strategie heeft om aan te sturen op een ontmanteling van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder.
Erkent u dat dit het zoveelste bewijs is dat een fusie tussen ziekenhuizen altijd leidt tot het ontmantelen van één van de ziekenhuizen; meestal de kleinste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn er zelf verantwoordelijk voor om hun bedrijfsvoering zo in te richten dat hun dienstverlening aansluit bij de behoeften van patiënten en de instelling toekomstbestendig is. Het kan daarbij een overweging zijn om de samenwerking te zoeken met andere partijen of daarmee te fuseren. Een fusie hoeft niet te leiden tot ontmanteling van één van de ziekenhuizen en kan ook de kwaliteit van zorg bevorderen. Een algeheel fusieverbod is daarom niet wenselijk. Wel vind ik het van belang dat fusies vóóraf goed worden doordacht en dat belanghebbenden hun zienswijze mogen geven over eventuele fusievoornemens.
Ook hecht ik eraan dat er voldoende keuzemogelijkheden overblijven voor patiënten. Bovendien zijn er bepaalde vormen van cruciale zorg, zoals de Spoedeisende Hulp (SEH), die binnen een bepaalde tijd bereikbaar moeten zijn (in mijn antwoord op vraag 3 refereerde ik al aan de 45 minuten norm). Dit vormt onderdeel van de toetsen die de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt verrichten in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 2016 inzake het beleidskader van de ACM voor de zorg (Kamerstuk 29 689, nr. 757) heb toegelicht, neem ik maatregelen om het markttoezicht op de zorg te versterken.
Bent u bereid per direct een fusieverbod op te leggen, teneinde de ontmanteling van belangrijke en noodzakelijke ziekenhuizen te stoppen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
              Jonge statushouders die gaan studeren | 
          |
              Sharon Gesthuizen (SP), Jasper van Dijk (SP), Farshad Bashir (SP) | 
          |
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op het signaal van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) dat de huisvesting van jonge statushouders die gaan studeren, niet of nauwelijks van de grond komt omdat een goede afstemming tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gemeente ontbreekt?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van statushouders. De gemeente Amsterdam kent het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen 2016–20182. Op basis hiervan zijn afspraken gemaakt met lokale partners over de huisvesting van jonge statushouders met een studentenprofiel in bestaande studentenwooncomplexen. COA is geen partij bij deze afspraken. De Amsterdamse Federatie Woningcorporaties heeft haar zorgen geuit over de voortgang van deze afspraken. Ik heb ter zake navraag gedaan.
De gemeente Amsterdam geeft in een reactie aan dat er meer gebruik gemaakt kan worden van studentenhuisvesting voor het huisvesten van statushouders. Hiertoe zou de gemeente Amsterdam graag eerder over informatie willen beschikken welke statushouders kunnen en willen studeren. Wanneer deze informatie sneller bekend is, kunnen ook eerder afspraken worden gemaakt met studentenhuisvesters en onderwijsinstellingen over de huisvesting van jonge statushouders in studentencomplexen3.
Om deze informatie zo snel mogelijk te vergaren, heeft de gemeente Amsterdam zelf een pilot uitgevoerd om bij aan de gemeente gekoppelde statushouders een assessment af te nemen. Hierdoor kwam er inzicht in de werk- en studiemogelijkheden van de gekoppelde statushouders en is er voor jonge statushouders met een studentenprofiel gepaste huisvesting geregeld.
Naast bovengenoemde pilot bevordert Amsterdam het gebruik van studentenhuisvesting ook door samen met de studentenhuisvesters het gebruik van het jongerencontract te verkennen. De eisen ten aanzien van een jongerencontract zijn ten opzichte van het campuscontract minder stringent. Met deze contractvorm kunnen ook jonge statushouders gehuisvest worden die een lage opleiding hebben gevolgd en niet direct kunnen starten met een opleiding maar wel kunnen werken.
Wij zijn blij met de initiatieven uit Amsterdam. Het Rijk zet zelf ook stappen om de kansen op werk en onderwijs voor vergunninghouders te vergroten door gerichte koppeling aan regio’s. Voor de concrete maatregelen op dit punt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is het beeld van de Amsterdamse woningcorporaties, dat er sprake is van leegstand van studentenwoningen gedurende enkele weken omdat het aanbod van het COA niet goed aansluit bij de beschikbare woningen, kenmerkend voor andere (studenten)gemeenten in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen?
Wij hebben hierover geen signalen ontvangen. Navraag leert dat de VNG soortgelijke signalen voor andere studentengemeenten ook niet heeft ontvangen.
Een rondgang onder de studentenhuisvesters die aangesloten zijn bij Kences en actief zijn in de studentensteden, bevestigt echter het beeld dat gemeenten slechts zeer beperkt gebruik maken van de mogelijkheden om statushouders die studeren of gaan studeren (of een bewezen studie intentie4 hebben) te huisvesten in studentenhuisvesting.
Hoeveel woonruimten voor statushouders die gaan studeren staan tijdelijk leeg, en hoe gaat u deze leegstand zo snel mogelijk oplossen?
Op dit moment is het niet zo dat kamers op grote schaal leeg staan in afwachting van studerende statushouders. Wel is het zo dat studentenhuisvesters een hoge mutatiegraad (studenten wisselen relatief snel van woonruimte) kennen en bij mutaties snel een studerende statushouder kunnen en willen huisvesten of in hun urgentiebeleid aanpassingen hebben gedaan ten behoeve van de plaatsing van studerende statushouders. Dit alles uiteraard met in achtneming van inschrijfduur van reguliere (internationale) studenten en regels rondom coöptatie van studenten woongebouwen.
Bent u van mening dat de eerste jaren van een ex-vluchteling met een verblijfsvergunning cruciaal zijn voor de integratie en het welzijn op lange termijn, en erkent u de waarde van het volgen van een studie hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De eerste jaren na het krijgen van een verblijfsvergunning zijn cruciaal voor de integratie. Het volgen van onderwijs en het vinden van werk is daarvoor de beste manier. Om de kansen op instroom in onderwijs en werk te vergroten wordt vanuit het Rijk sinds 1 juli 2016 een vroege screening uitgevoerd, waarbij nu ook informatie wordt opgehaald over arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders. Deze vroege screening is in overleg tussen de ministeries van SZW, VenJ en OCW, het COA, Divosa en de VNG tot stand gekomen. Doel van de screening is dat nieuwe vergunninghouders kansrijker gekoppeld worden aan gemeenten, waardoor ze sneller en meer kans maken op doorstroming naar opleidingen en banen. Deze screening vindt nu alleen nog op het aanmeldcentrum in Doetinchem plaats. In november start het COA dit proces ook op de procesopvanglocaties in Budel en Arnhem. De komende maanden wordt dat uitgebreid naar de overige procesopvanglocaties. Het streven is deze uitrol begin 2017 af te ronden.
In de al langer bestaande koppelingssystematiek weten gemeenten al ruim voordat de vergunninghouder gehuisvest wordt welke vergunninghouder aan hen gekoppeld wordt. Naast informatie over leeftijd, geslacht en taal krijgen gemeenten nu door de vroege screening meer informatie over opleiding en arbeidspotentieel. Zowel gemeente als vergunninghouder kunnen dus aan de slag ter voorbereiding op de huisvesting in een gemeente. Om de wachttijd in de opvang van een vergunninghouder waardevol te besteden kan bijvoorbeeld gestart worden met een inburgeringscursus, vrijwilligerswerk, Nederlandse les, een opleiding of stage, of het zoeken naar werk. Als vergunninghouders onderwijs kunnen volgen en gemeenten daar studentenhuisvesting voor beschikbaar stellen, dan kunnen vergunninghouders sneller doorstromen.
Op welke manieren wordt geïnventariseerd welke jonge statushouders gaan of kunnen studeren en welke knelpunten ervaren de betrokkenen – zoals COA, Universitair Asiel Fonds (UAF) en gemeenten – daarbij?
Tot nu toe vindt de inventarisatie plaats nadat een vergunninghouder is gekoppeld aan een gemeente, enkele weken voordat er huisvesting is gevonden. Met de vroege screening zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, wordt dit proces bespoedigd en toegewerkt naar een screening op arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders vanuit de opvang ten behoeve van een kansrijke koppeling.
Instroom in MBO en HO is pas mogelijk als aan de toelatingscriteria voor bijvoorbeeld het niveau van het Nederlands wordt voldaan. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de statushouder om binnen de inburgering te kiezen voor een traject dat voldoende niveau biedt voor instroom. Statushouders met vragen over leren en werken kunnen net als andere werkzoekenden, werknemers, scholieren, studenten én werkgevers terecht bij de Leerwerkloketten.
Begeleiding van studenten is een verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Aanvullend hierop zorgt de Stichting voor vluchtelingstudenten UAF voor begeleiding op maat. Vanuit deze expertise adviseert het UAF ook over het wegnemen van knelpunten. Zij ervaren nu een knelpunt bij de overgang van statushouders naar de gemeente, omdat daar tot nu toe weinig of geen rekening is gehouden met studiemogelijkheden en andere beschikbare voorzieningen. De vroege screening en kansrijke koppeling aan gemeenten zorgt ervoor dat dit knelpunt wordt opgelost.
In de Taskforce vluchtelingen hoger onderwijs zijn overige knelpunten geïnventariseerd en geadresseerd. Het gaat daarbij onder meer om verbetering van de informatievoorziening over studeren aan statushouders en om het verbeteren van het aanbod van taal- en schakeljaren bij hogescholen en universiteiten.
Hoe worden de gesignaleerde knelpunten opgelost en hoe wordt de afstemming tussen het COA en gemeenten verbeterd, zodat de statushouders aan een nieuwe toekomst kunnen beginnen, er geen onnodig plekken worden bezet in een opvanglocatie en er geen onnodige leegstand van een studentenwoning hoeft te zijn?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 5.
Waarom ontbreekt een goede studiebegeleiding van MBO’ers, zoals het UAF dat biedt aan hoogopgeleide studenten, en hoe kan dit veranderen?3
Studiebegeleiding van alle studenten, inclusief vluchteling-studenten, is een taak van de onderwijsinstelling. Dat geldt voor het hoger onderwijs (ho) en ook in het mbo. Het is een integraal deel van het onderwijs en doorgaans doen mbo-instellingen dit ook waar nodig. De organisatie UAF is gespecialiseerd in de begeleiding van vluchteling-studenten en is aanvullend aan de studiebegeleiding van de onderwijsinstellingen. Zij zijn vooral in het ho actief, maar in toenemende mate ook in het mbo. Het Ministerie van OCW geeft UAF subsidie voor deze activiteiten, zowel voor het ho als het mbo. De ervaring van het UAF leert dat vluchtelingen baat hebben bij specifieke trajecten op MBO-niveau. Daarover vindt overleg plaats door de MBO Raad, het UAF,VluchtelingenWerk Nederland en andere betrokkenen.
              Een van corruptie en valsheid in geschrifte verdachte ziekenhuisdirecteur | 
          |
              Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de directeur, die verantwoordelijk is voor de nieuwbouw van het Prinses Máxima Centrum in Utrecht, is gearresteerd op verdenking van corruptie en valsheid in geschrifte in zijn vorige functie bij het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein?1
Het Openbaar Ministerie heeft middels een persbericht van 5 juli 2016 bekend gemaakt dat er in verband met een onderzoek naar corruptie in de periode tussen 2005 en 2013 bij de bouw van een ziekenhuis een aanhouding is verricht en beslag is gelegd op bankrekeningen, een huis en een auto. Net als uw Kamer heb ik kennis genomen van dit persbericht.
Tevens heb ik kennis genomen van het in vraag 1 geciteerde krantenartikel van 6 juli 2016, waarin wordt gesteld dat het in het persbericht genoemde fraudeonderzoek verband zou houden met de bouw van het Sint Antonius ziekenhuis in Utrecht.
Ik kan de berichtgeving in dit krantenartikel noch bevestigen noch ontkennen. Het Openbaar Ministerie heeft kenbaar gemaakt dat het, zoals te doen gebruikelijk is, in het belang van de privacy van de verdachte en in het belang van het lopende onderzoek, geen nadere mededelingen doet over waar zij wel of geen onderzoek naar doet.
Het is nooit goed wanneer zorginstellingen om wat voor reden dan ook negatief in de publiciteit komen. Wel ben ik van mening dat, daar waar er gerede verdenkingen zijn van strafbare feiten, de onderste steen boven water wordt gehaald.
Wordt door het Openbaar Ministerie (OM) de huidige functie van de directeur en zijn rol bij de nieuwbouw van het Prinses Máxima Centrum onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit het persbericht van het OM heeft het onderzoek van het OM betrekking op de periode 2005 en 2013. De bouwdirecteur is per januari 2014 begonnen bij het Prinses Máxima Centrum.
Had de aanbesteding van de 180 miljoen euro kostende nieuwbouw van het Prinses Máxima Centrum al plaatsgevonden voordat de nu verdachte directeur daar werd aangesteld? Zo nee, had hij op andere wijze enige betrokkenheid bij het gunnen van de opdracht?
Ik heb begrepen dat het Prinses Máxima Centrum op eigen initiatief de afgelopen weken onderzoek heeft laten uitvoeren naar de gang van zaken tijdens de aanbestedingsprocedure en de bouw van het Prinses Máxima Centrum. Uit dit onderzoek komen volgens het Prinses Máxima Centrum geen aanwijzingen naar voren die duiden op onregelmatigheden tijdens de aanbestedingsprocedure en de bouw van het Prinses Máxima Centrum.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn eerste antwoord.
Is het bij de vermeende corruptie betrokken bouwbedrijf dat actief was bij het St. Antonius Ziekenhuis ook betrokken bij de nieuwbouw van het Prinses Máxima Centrum? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de berichtgeving van het OM wordt geen melding gemaakt van het in het onderzoek betrokken bouwbedrijf. Om die reden kan ik deze vraag inhoudelijk niet beantwoorden.
Klopt het dat het Prinses Máxima Centrum geen navraag deed bij de vorige werkgever van de directeur waar hij was ontslagen, vanwege twijfels over zijn integriteit? Zo ja, wat zegt dit volgens u over het functioneren van de Raad van Toezicht?2
Volgens het Prinses Máxima Centrum is de bouwdirecteur in januari 2014 aangesteld op aanbeveling van diverse deskundigen uit de zorg en heeft deze aanstelling plaatsgevonden na een zorgvuldig selectieproces. Pas één jaar later kreeg het Prinses Máxima Centrum signalen over mogelijke onrechtmatigheden bij een vorige werkgever. Er is toen direct navraag gedaan. Uit die navraag bleek volgens het Centrum dat de vorige werkgever hiernaar extern onderzoek had laten uitvoeren. Deze navraag gaf het Prinses Máxima Centrum geen aanleiding de aanstelling te herzien.
Hoe vaak komt het voor dat er bij (nieuw)bouwplannen van zorginstellingen personen worden verdacht of veroordeeld voor strafbare feiten? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen?
Een dergelijk overzicht valt niet uit de bedrijfsregistratiesystemen van het Openbaar Ministerie op te maken. Indien het Openbaar Ministerie een verdachte registreert, wordt daarbij niet vermeld of deze verdachte betrokken is bij (nieuw)bouwplannen van zorginstellingen.
Is het uit te sluiten dat zorginstellingen financieel zijn benadeeld, doordat niet de voordeligste aannemer de opdracht kreeg, maar de best bevriende? Kunt u een indicatie geven om wat voor bedrag het gaat?
Dit is in algemene zin niet uit te sluiten, maar ik beschik niet over de informatie waarnaar gevraagd wordt.
Is het aantal gevallen van corruptie sinds het in 2008 en 2009 afschaffen van het bouwregime toe- of afgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik beschik niet over deze informatie.
Wat vindt u ervan dat het St. Antonius Ziekenhuis, nadat hij de hoogste boete ooit heeft ontvangen voor declaratiefraude, opnieuw negatief in het nieuws komt?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kan het lopende onderzoek naar corruptie en valsheid in geschrifte nog gevolgen hebben voor de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht van het St. Antonius Ziekenhuis?
Het betreft hier een lopend strafrechtelijk onderzoek, waarover het OM, zoals te doen gebruikelijk, op dit moment geen nadere informatie geeft. Dit om het verdere verloop van het strafrechtelijk onderzoek niet te schaden. Uit het persbericht van het OM blijkt niet dat het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht is op leden van de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht van het St. Antonius Ziekenhuis. Het onderzoek van het Openbaar Ministerie zal moeten worden afgewacht.
Wat vindt u, gelet op de nieuwe ontwikkelingen, van de uiterst gesloten houding van de voorzitter van de Raad van Toezicht van het St. Antonius Ziekenhuis tijdens het rondetafelgesprek van 1 februari jongstleden over declaraties van zorgbestuurders?3
U kent mijn standpunt over transparantie van declaraties van zorgbestuurders. Ik ben van mening dat maximale openheid hieromtrent bijdraagt aan het vertrouwen in zorgbestuurders.
              De rapportage ‘Onderzoek naar goed bestuur binnen de Zorggroep Alliade te Heerenveen’ | 
          |
              Leendert de Lange (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Hoe kijkt u, na de conclusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat er sprake is van de schijn van belangenverstrengeling1, naar de rol van de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht, en hadden deze naar uw oordeel zelfstandig maatregelen moeten treffen? Zou dit wat u betreft nog consequenties moeten hebben voor de samenstelling van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht?
Ik vind iedere vorm van belangenverstrengeling onwenselijk. Naar mijn mening hadden zowel het bestuur als de Raad van Toezicht daar scherper op moeten letten en ook eerder op moeten ingrijpen. Het is aan de Raad van Bestuur om de nodige veranderingen in de organisatie van Alliade door te voeren én aan de Raad van Toezicht om daar op toe te zien. Indien naar oordeel van de IGZ Alliade hierin tekort schiet, dan zal de IGZ nadere maatregelen nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat op de site van Alliade een persbericht staat met als kop: «Onderzoek bij Alliade geeft positief beeld over zorgkwaliteit en organisatie»2? Wat is uw mening over de toon en inhoud van het persbericht, in relatie tot uw oordeel over de werkwijze van Alliade en de betrokken BV’s?
Alliade is zelf verantwoordelijk voor inhoud van haar persberichten. Ik vind iedere vorm van belangenverstrengeling onwenselijk. Ook de schijn daarvan acht ik schadelijk voor het vertrouwen in de zorg. Voor mij is van belang dat het bestuur van Alliade de juiste maatregelen neemt om de (schijn) van belangenverstrengeling weg te nemen. Een meer zelfkritisch en bescheiden reactie van Alliade was naar mijn mening dan ook op zijn plaats geweest.
Ik stel vast dat de betrokken directeuren hun functie per 21 september jl. hebben neergelegd.
Deelt u de mening dat een meer berouwvolle en meer bescheiden reactie van de Alliade Zorggroep op zijn plaats was geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Worden ook alle andere betrokken BV’s in de vervolgactiviteiten van de IGZ, waarin nadrukkelijk verbinding wordt gelegd tussen het toezicht op kwaliteit en de geconstateerde schending van de norm van goed bestuur, meegenomen?
Ja, de IGZ ziet wat betreft de kwaliteit, veiligheid en governance toe op de Zorggroep Alliade inclusief alle andere betrokken BV’s en stichtingen voor zover deze zorg leveren.
Bent u van mening dat de constatering dat vergelijkbare constructies niet voorkwamen bij andere instellingen3 had moeten leiden tot extra alertheid bij de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht op de kennelijk binnen de zorg afwijkende constructie?
Het feit dat vergelijkbare constructies niet voorkwamen bij andere instellingen had naar mijn mening inderdaad moeten leiden tot extra alertheid bij zowel de leden van de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht. Dat staat ook met zoveel woorden in de rapportage van de IGZ en NZa. Alliade was op de hoogte van het feit dat de directeuren belangen hadden in diverse andere ondernemingen. Ten tijde van de Zorgkompas transactie met de directeuren zijn er echter geen concrete afspraken (ook voor derden inzichtelijk) gemaakt over het omgaan met mogelijke tegenstrijdige belangen bij het sluiten van overeenkomsten tussen Alliade en de privéondernemingen van de directeuren. Dat is de instelling aan te rekenen.
Kunt u in uw reactie uitgebreid toelichten hoe het mogelijk is gebleken dat deze situatie is ontstaan, en op welke wijze garanties kunnen worden afgegeven dat dergelijke constructies in de toekomst niet meer kunnen voorkomen?
Deze situatie is ontstaan doordat Alliade in 2008 thuiszorgorganisatie Zorgkompas heeft overgenomen van de Freya Groep. Bij overnames in de zorg komt vaker voor dat bestuurders meeverhuizen naar de nieuwe organisatie. Het verschil met gebruikelijke overnames is dat Freya Groep als aparte onderneming gewoon bleef bestaan en dat de directeuren van Zorgkompas daar ook eigenaar van bleven. Omdat Freya Groep als onderaannemer werkzaam bleef voor Alliade, ontstond na de overname van Zorgkompas een situatie van (de schijn) van belangenverstrengeling.
De betrokken directeuren hebben hun functie per 21 september jl. neergelegd. De Brancheorganisatie Zorg heeft in de conceptversie van hun code, die op dit moment ter goedkeuring aan de leden wordt voorgelegd, aandacht voor het tegengaan van (de schijn van) belangenverstrengeling. Daarbij is ook de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur voor het tegengaan van belangenverstrengeling van professionals, managers en medewerkers benoemd. Ik ga er vanuit dat dit ook bestendigd blijft in de definitieve versie van de nieuwe Zorgbrede Governancecode.
Kunt u een toelichting geven waarop uw verwachting is gebaseerd dat een duidelijke norm wordt gezet in de nieuwe versie van de Zorgbrede Governancecode door ook aandacht te besteden aan de onderliggende managementlagen binnen een organisatie?
In het onderzoek dat de IGZ en NZa gezamenlijk hebben uitgevoerd, is in eerste instantie gekeken naar de vraag of bij de constructie op zichzelf oneigenlijke randvoorwaarden golden. Daarvoor is onderzoek gedaan en heeft toetsing plaatsgevonden van de de marktconformiteit van transacties tussen Alliade en Freya Groep. Tevens is bij het zorgkantoor en de gemeenten nagegaan of de instelling voldoende doelmatige zorg en/of ondersteuning verleent. Het zorgkantoor vergelijkt voor haar inkoop verschillende aanbieders met elkaar. In het onderzoek naar Alliade heeft het betrokken zorgkantoor bevestigd dat de gehanteerde tarieven marktconform zijn. Voor wat betreft de door Alliade geleverde diensten op het terrein van de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo), hebben de betrokken gemeenten eveneens bevestigd dat in hun contracten sprake is van marktconforme tarieven.
Verder zijn uit het onderzoek dat de IGZ en de NZa elk vanuit hun wettelijke toezichttaken hebben uitgevoerd tot dusver geen afwijkende bevindingen vastgesteld voor de rechtmatigheid van de zorgdeclaraties door de ondernemingen van Alliade of voor de continuïteit van zorg.
Wel zien de IGZ en de NZa, op basis van de hen ter beschikking staande informatie, aanleiding om aanvullend onderzoek te doen. Of dit het oordeel wat betreft marktconformiteit beïnvloedt kan ik nog niet zeggen.
Waarom is er in het onderzoek4 door de IGZ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor gekozen alleen te kijken naar «het hanteren van niet-marktconforme voorwaarden», en niet naar het brede financiële effecten die de gekozen BV-structuur heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u alsnog inzicht geven en in een uitgebreide toelichting onderbouwen wat de financiële voordelen voor de Alliade Zorggroep, de Freya-groep en de betrokken BV’s zijn geweest, door te kiezen voor een dergelijke constructie?
Het is de verantwoordelijkheid van de inkopers van zorg, in dit geval de zorgkantoren en gemeenten, om kwalitatief goede zorg in te kopen tegen marktconforme tarieven. Een contract zal dan worden aangegaan met de aanbieder die de zorg tegen de beste prijs levert zonder daarbij in te boeten op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In dat licht acht ik het discutabel dat de kosten van diensten voorheen niet werden vergeleken met aangevraagde offertes van derden. Alliade heeft die werkwijze verlaten. Zo wordt vanaf 2008 door de concerncontroller van Alliade jaarlijks een overzicht opgesteld met betrekking tot de totale dienstverlening door de Freya Groep aan Alliade en aan de hand van een normenkader op ieder contract met de Freya Groep een marktconformiteitstoets uitgevoerd. Met behulp van dat normenkader worden de transacties die te kenmerken zijn als omzet voor de Freya Groep, huurovereenkomten en onderaannemingsovereenkomsten in beeld gebracht en vergeleken met «related parties». Het betrokken zorgkantoor en de gemeenten hebben in het onderzoek bevestigd dat de door Alliade gehanteerde tarieven marktconform zijn. Zij hebben hier inzicht in omdat zij de tarieven van diverse aanbieders kunnen vergelijken. Zie ook mijn antwoord op de vragen 7 en 8.
Wat is uw oordeel over de constatering dat bij het beoordelen van de kosten van diensten deze voorheen niet werden vergeleken met de aangevraagde offertes van derden? Hoe is het mogelijk aan de hand van deze gehanteerde werkwijze de marktconforme prijs vast te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe is het mogelijk dat in de rapportage de conclusie wordt getrokken dat geen feiten naar voren zijn gekomen die doen vermoeden dat tussen de Freya-groep en de Alliade Zorggroep gesloten contracten niet marktconform zouden zijn? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het nagenoeg onmogelijk is toetsbaar een marktconforme prijs vast te stellen in de onderhavige gekozen constructie? Zo nee, wat is uw oordeel over het feit dat gebruik gemaakt wordt van dergelijke constructies?
Alliade heeft in haar schriftelijke reactie op het onderzoek door de IGZ en NZa laten weten dat het om een mondelinge delegatie gaat en dat mondelinge delegatie rechtsgeldig is. Naar mijn mening geeft dit onvoldoende waarborgen omdat niet inzichtelijk is wat de afspraken precies zijn en om die reden onvoldoende toetsbaar zijn. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur van Alliade het besluitvormingsproces rondom (voorgenomen) transacties met Freya Groep schriftelijk vastgelegd.
Kunt u aangeven waarop de delegatie van het toezicht op het sluiten van contracten met derden door de concerncontroller is gebaseerd, nu blijkt dat dit niet gebaseerd is op interne regels van de Alliade Zorggroep? Geeft dit naar uw mening voldoende waarborgen?
Het Openbaar Ministerie bekijkt voortdurend signalen van mogelijke misstanden met het oog op aanknopingspunten voor eventueel onderzoek. Ook het rapport van de IGZ en de NZa wordt vanuit die optiek door het Openbaar Ministerie bekeken. Voorts kan ik u melden dat de Inspectie SZW mij heeft gemeld dat zij signalen hebben ontvangen over zaken die bij Woonfoyers niet zouden gaan zoals het hoort. De Inspectie SZW heeft RTL verzocht om de mensen waarmee zij hebben gesproken over Woonfoyers te vragen om zich te melden bij de inspectie.
Dat moedig ik natuurlijk aan. Ik benadruk nogmaals dat mensen die de moed hebben om zaken te delen die naar hun oordeel niet pluis zijn, serieuze aandacht verdienen. Ik heb de Inspectie SZW dan ook gevraagd hier goed naar te kijken en zij heeft mij inmiddels laten weten dat te zullen doen.
Kunt u specifiek aangegeven naar welke mogelijke misstanden het Openbaar Ministerie en de Inspectie Sociale Zaken nog apart kijken?5 Op welke wijze zijn deze mogelijke misstanden aan het licht gekomen? Kunt u in een uitgebreide toelichting het nadere verloop van dit onderzoek schetsen? Kunt u de Kamer informeren zodra meer informatie over deze onderzoeken beschikbaar is?
De IGZ en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ontvingen elk een anonieme melding waarin twijfels werden uitgesproken over het door Alliade hanteren van marktconforme uitgangspunten bij het afsluiten van contracten, zoals bij de aankoop van Support & Co (ook wel «zorgsupers» genoemd). De meldingen zijn bij het onderzoek betrokken. Er is daarbij contact geweest met de AFM, de Belastingdienst en de FIOD. De van Alliade en van de anonieme melders ontvangen informatie over de Support & Co transacties zijn beoordeeld, onder andere op basis van de geldende wet- en regelgeving. Wel zien IGZ en NZa op basis van de hen beschikbare informatie aanleiding om onderzoek te doen.
Kunt u inzicht geven in de onderzochte transacties rondom Supper&Co, en onderbouwen waarom deze niet verder worden onderzocht?
De supermarkten zoals door Alliade in stand gehouden, zijn geen gewone supermarkten. Het zijn werkprojecten voor mensen met een beperking. Dit soort projecten zie je wel vaker, denk aan lunchrooms, cafés en zorghotels. Dergelijke voorzieningen zijn belangrijk om mensen met een beperking ook maatschappelijk betrokken te houden. Tegelijkertijd moeten dergelijke projecten niet ten koste gaan van de kwaliteit van het primaire zorgproces en moet er nadrukkelijk geen sprake zijn van welke onregelmatigheid dan ook. De IGZ ziet daarop toe.
Deelt u de mening dat een zorgorganisatie niet risicodragend zou moeten investeren in supermarkten, daar dit geen taak is van een zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
              De onderzoeken naar belangenverstrengelingen bij zorginstelling Alliade | 
          |
              Renske Leijten (SP) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Hoe oordeelt u over de zienswijze van Alliade die vindt dat zij volledig wordt vrijgepleit van belangenverstrengeling, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in hun rapport vaststellen dat de schijn van belangenverstrengeling wel degelijk ernstig is; zo ernstig dat de betreffende directeur voor het einde van het jaar het veld moet ruimen, en tot die tijd onder curatele staat?1
Ik vind iedere vorm van belangenverstrengeling onwenselijk. Ook de schijn daarvan acht ik schadelijk voor het vertrouwen in de zorg. Ik stel vast dat de betrokken directeuren hun functie per 21 september jl. hebben neergelegd.
Erkent u dat het ongemakkelijk is dat er wordt gesproken over de schijn van belangenverstrengeling, terwijl vaststaat dat door de dubbele belangen van de bestuurders van Alliade – die tevens directeur en aandeelhouder waren bij bv’s die opdrachten kregen van Alliade – tegen de regels van de sector waren? Waarom kozen de IGZ en de NZa voor het milde oordeel «schijn»?
In de governancecode staat dat «Elke vorm en schijn van persoonlijke bevoordeling dan wel belangenverstrengeling tussen enig lid van de Raad van Bestuur en de zorgorganisatie wordt vermeden.» Er wordt pas gesproken over daadwerkelijke belangenverstrengeling, als er oneigenlijk materieel voordeel aan is behaald. Daarom spreken de IGZ en NZa van de «schijn» van belangenverstrengeling. Ik vind overigens ook het oordeel dat er sprake is van de «schijn» van belangenverstrengeling niet mild. Zeker vanuit maatschappelijk oogpunt vind ik dergelijke «dubbele petten» constructies onwenselijk. Vandaar dat ik de IGZ heb gevraagd om het thema belangenverstrengeling expliciet te agenderen in hun toezicht op goed bestuur.
Klopt de constatering van de IGZ en de NZa dat er geen persoonlijk voordeel voor de directeuren is geweest? Zijn de financiële stromen van Alliade naar de bv’s onderzocht? Is onderzocht welke financiële revenuen er zijn geweest voor de directeuren van de bv’s? Zo ja, welke? Zo neen, waarom is dit niet onderzocht?
Alliade nam in 2008 thuiszorgorganisatie Zorgkompas over van de Freya Groep. Bij overnames in de zorg komt vaker voor dat bestuurders meeverhuizen naar de nieuwe organisatie. Het verschil met gebruikelijke overnames is dat Freya Groep als aparte onderneming bleef bestaan en dat de directeuren van Zorgkompas daar ook eigenaar van bleven. Omdat Freya Groep als onderaannemer werkzaam bleef voor Alliade, ontstond na de overname van Zorgkompas een situatie van de schijn van belangenverstrengeling.
De IGZ en de NZa hebben in hun onderzoek gekeken of er al dan niet sprake is van marktconformiteit van de transacties tussen Alliade en Freya Groep.
Uit het onderzoek zijn tot dusver geen feiten naar voren gekomen die doen vermoeden dat de aankoop van Zorgkompas door Alliade niet marktconform is geweest. Wel zien de IGZ en NZa op basis van de hen ter beschikking staande informatie aanleiding om aanvullend onderzoek te doen. Of dit het oordeel met betrekking tot marktconformiteit beïnvloedt kan ik nog niet zeggen.
Erkent u dat het oordeel van de IGZ en de NZa dat er slechts schijn van belangenverstrengeling is bij het hebben van dubbele belangen een vrijbrief kan zijn voor andere bestuurders of directeuren bij zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat erken ik niet. Ook de schijn van belangenverstrengeling is op grond van de Zorgbrede Governancecode niet toegestaan. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven vind ik dit ook volstrekt onwenselijk. Ik heb de IGZ daarom gevraagd om het thema belangenverstrengeling expliciet te agenderen in hun toezicht op goed bestuur.
Is bekend bij hoeveel andere zorginstellingen met eigen bv’s er sprake is van «dubbele petten»? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Die gegevens zijn er niet. Zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 2 en 4 heb ik de IGZ gevraagd om het thema belangenverstrengeling expliciet te betrekken in hun toezicht op goed bestuur.
Wie houdt precies toezicht op het hebben van meerdere belangen in een zorginstelling, als er sprake is van bestuurders die eigenaar/aandeelhouder/directeur zijn van bv’s die opdrachten van de zorginstelling ontvangen? Bent u bereid de NZa of de IGZ hier toezicht op te laten houden?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het ook verdacht dat een zorginstelling die vanuit «visie» meerdere diensten aan bewoners en/of clienten wil bieden dat doet via onderaannemerschap naar eigen bv’tjes, terwijl zij ook kan kiezen deze diensten onder de stichting te laten vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderaannemerschap binnen de zorg is niet ongebruikelijk en hoeft niet verkeerd te zijn. Ik ben van mening dat zorginstellingen daar eigenstandig afwegingen in moeten maken. Daarbij is wel iedere vorm van belangenverstrengeling onacceptabel. Cliënten moeten volledig kunnen vertrouwen op de integriteit van zorgaanbieders. Het laten bestaan van een situatie waarin steeds weer de vraag gesteld kan worden welk belang met een bepaalde constructie wordt gediend, ondermijnt dit vertrouwen (zie ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 t/m 6). Daarom is het ook noodzakelijk dat zowel interne als externe toezichthouders kritisch zijn op de wijze waarop het onderaannemerschap wordt vormgegeven.
Erkent u dat via de constructie van diensten van bv’tjes zorggeld verdwijnt in andere organisaties, en daarmee niet meer beschikbaar is voor de zorg? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) zo aan te passen dat dit niet meer mag?
In de WTZi en het uitvoeringsbesluit WTZi is bepaald voor welke vormen van zorg het is toegestaan om rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal uit te keren. Afhankelijk van de activiteiten van de organisatie is het daarmee binnen de bestaande wet- en regelgeving mogelijk om dit rendement uit te keren. Dit wordt normaal gesproken uitgekeerd aan de aandeelhouders van een organisatie.
Stichting Alliade is enig aandeelhouder van de vijf daaronder ressorterende dochtervennootschappen. Deze dochtervennootschappen mogen winst uitkeren aan hun enig aandeelhouder, te weten Stichting Alliade. Een stichting kent per definities geen aandeelhouders of leden aan wie winst of reserves kunnen worden uitgekeerd. Bovendien kent de stichtingsvorm een wettelijk uitkeringsverbod.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 7.
Waarom is bij het onderzoek naar de opdrachtverlening van Alliade aan haar bv’s enkel gekeken of er marktconforme prijzen werden gehanteerd, terwijl ook gekeken kan worden naar de mogelijkheid van lagere kosten per dienst, als er sprake zou zijn van de inbesteding van dezelfde diensten?
Het begrip marktconformiteit drukt zowel «niet te hoge» als «niet te lage» tarieven uit. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Het is aan het zorgkantoor en de gemeenten om bij de contractering te beoordelen of een instelling voldoende doelmatig zorg en/of ondersteuning verleent. Het zorgkantoor vergelijkt voor haar inkoop verschillende aanbieders met elkaar. In het onderzoek naar Alliade heeft het betrokken zorgkantoor bevestigd dat de gehanteerde tarieven marktconform zijn. Voor wat betreft de door Alliade geleverde diensten op het terrein van de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo), hebben de betrokken gemeenten eveneens bevestigd dat in hun contracten sprake is van marktconforme tarieven.
Dit neemt niet weg dat IGZ en NZa aanleiding zien om aanvullend onderzoek te doen.
Hoeveel is de marge van marktpartijen bij opdrachten van zorginstellingen, en vindt u het terecht dat die marge via onderaanbesteding aan een eigen bv wordt onttrokken aan de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over de gevraagde informatie. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 3 en 9.
Voor hoeveel geld is er precies van Alliade naar de betreffende bv’s gegaan voor «marktconforme» dienstverlening? Wat was de omzet en het resultaat van de bv’s?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de reden voor het uitstel van publiceren van de onderzoeksrapporten van de IGZ en de NZa was dat er nog geen zienswijze van Alliade beschikbaar was? Zo ja, waarom was het belangrijk daarop te wachten? Zo neen, wat was de reden dat de rapporten van de IGZ en de NZa niet op tijd klaar waren?
De IGZ en de NZa hebben in korte tijd intensief onderzoek gedaan naar de gang van zaken bij Alliade. Het streven was om het onderzoek voor het zomerreces aan uw Kamer te zenden. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is het daarbij gebruikelijk om hoor en wederhoor toe te passen en om de zienswijze van Alliade af te wachten. Om die reden heeft het onderzoek langer op zich laten wachten dan voorzien.
Kunt u aangeven waarom u de zienswijze van Alliade zo belangrijk vindt dat die is meegestuurd met de Kamerstukken?
Iedere onder toezichtgestelde krijgt standaard de gelegenheid om, in het kader van «hoor en wederhoor», zijn of haar zienswijze te geven op een rapport van de IGZ of NZa. Alliade heeft daarbij het verzoek gedaan of haar zienswijze gelijktijdig aan het rapport openbaar gemaakt kon worden. Dat is door de IGZ en NZa gehonoreerd.
Had er eerder gestart kunnen worden met het onderzoek als er niet eerst was gewacht op het samenstellen van een onderzoekscommissie van Alliade? Kunt u toezeggen dat in toekomstige situaties van ernstige verdenking van belangenverstrengeling (en erger) er niet weken wordt gewacht op de betreffende zorginstelling, maar dat de IGZ en de NZa gewoon aan de slag gaan?
Onafhankelijk en parallel aan de discussie rondom het door Alliade zelf samenstellen van een onderzoekscommissie zijn de IGZ en NZa direct na verzending van mijn brief van 12 april2 gestart met een eerste inventariserend onderzoek naar de situatie binnen zorggroep Alliade. Dit had dus geen gevolgen voor de benodigde doorlooptijd van het onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat wat er bij Alliade speelt geen incident is, maar mogelijk gemaakt wordt door de Wmg? Bent u bereid naast de zorginstelling specifieke maatregelen ook de wetgeving aan te passen, teneinde nieuwe situaties te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 7 en 8. Zoals aangegeven heb ik de IGZ en NZa gevraagd bij hun toezicht expliciet het thema belangenverstrengeling te betrekken.
              Het niet kunnen krijgen van een persoonsgebonden budget (pgb) via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij een persoonlijk faillissement van één van de ouders | 
          |
              Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat vindt u ervan dat een 14-jarige jongen met gescheiden ouders zijn pgb dreigt te verliezen, omdat de vader persoonlijk failliet is verklaard?1
Voor mij staat voorop dat deze jongen de zorg ontvangt die nodig is. Het zorgkantoor heeft hiertoe een zorgplicht. De jongen ontving eerst zorg onder de Jeugdwet. Op basis van een nieuwe indicatie heeft de jongen zorg nodig onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Hiertoe is een aanvraag voor pgb ingediend bij het zorgkantoor, welke het zorgkantoor heeft geweigerd aangezien de vader persoonlijk failliet is verklaard. Ik heb vernomen dat het zorgkantoor, gelet op de specifieke omstandigheden en uit het oogpunt van de zorgplicht, de moeder inmiddels een passende oplossing heeft geboden waar zij mee akkoord is gegaan.
Klopt het dat, ook wanneer de SVB het pgb beheert, men niet in aanmerking komt voor een pgb bij een persoonlijk faillissement van één van beide ouders?
Ik vind het van belang kwetsbare verzekerden op voorhand te beschermen tegen nare situaties. Ondanks het feit dat de SVB de budgetten beheert, zijn waarborgen vooraf ook noodzakelijk. Het pgb is namelijk bedoeld voor verzekerden die eigen regie over hun zorg kunnen voeren. Deze rol brengt verantwoordelijkheden en verplichtingen met zich mee. Het gaat om veelal grote bedragen publiek geld. Daarbij is het uitgangspunt dat de verzekerde of zijn hulp zelf verantwoordelijk is voor een juiste verantwoording en besteding van deze gelden. Het zorgkantoor beoordeelt vooraf of zij de verzekerde of zijn hulp hiertoe in staat achten. Hiertoe zijn specifieke regels in de Regeling langdurige zorg (Rlz) opgenomen. Het pgb wordt ook geweigerd in geval de verzekerde, of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, failliet is verklaard. Dit volgt uit artikel 5.9 onderdeel d van de Rlz. Dat neemt niet weg, dat de zorgplicht rust op het zorgkantoor en deze en bij dit soort specifieke omstandigheden een passende oplossing zal moeten organiseren.
Is deze regel met de invoering van het trekkingsrecht niet overbodig geworden, aangezien er geen sprake meer is van een verhoogd risico op fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de invoering van het trekkingsrecht staat het pgb op de rekening van de SVB en blijven de gelden beschikbaar voor de zorg die nodig is. Dit wil niet zeggen dat daarmee fraude te allen tijde volledig voorkomen kan worden en zijn zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2, waarborgen aan de voorkant ook noodzakelijk.
Vindt u dat, aangezien de zorg ook niet in natura geleverd kan worden, de zorgverzekeraar en het zorgkantoor voldoen aan hun zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb vernomen dat het zorgkantoor de verzekerde heeft gewezen op de mogelijkheden voor zorg in natura. In dit specifieke geval bleek zorg in natura niet passend te zijn gezien de specifieke zorgvraag en bleek ook een opname niet wenselijk. Het zorgkantoor is, gelet op de specifieke omstandigheden en vanuit het oogpunt van de zorgplicht, inmiddels met een, naar ik heb vernomen, voor alle partijen passende oplossing gekomen. Het is aan de Nederlandse Zorg autoriteit (NZa) om toezicht te houden op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg door het zorgkantoor en zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de zorgplicht.
Erkent u dat er een onhoudbare situatie is ontstaan, nu de moeder zowel opdraait voor het levensonderhoud als sinds mei voor de kosten van de zorg?
Inmiddels is een passende oplossing gevonden maar ik betreur het dat de moeder in de tussentijd de kosten zelf heeft moeten voorschieten.
Hoe lang ligt dit dossier al bij u op het ministerie, en wat is er sinds die tijd mee gedaan? Kunt u toezeggen dat u spoedig voor een oplossing zorgt?
Eind juli is naar aanleiding van deze casus een vraag over het toekennen van het pgb bij mijn ministerie ontvangen. Medio augustus is door mijn medewerkers contact opgenomen en is gesproken met de persoon die de vraag stelde, de moeder van de verzekerde en het betreffende zorgkantoor. Inmiddels heeft het zorgkantoor in deze situatie een voor alle partijen passende oplossing heeft geboden.
Kan er per direct worden gestart met het inzetten van vertrouwde zorgverleners, al dan niet via het pgb, al dan niet direct betaald door het zorgkantoor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u er zicht op hoeveel soortgelijke situaties er zijn? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en ook deze zo snel mogelijk op te lossen?
Iedere situatie is zo uniek dat deze niet op een dezelfde manier kan worden samengevat in een soortgelijke situatie. Ik ben daarom van mening dat zorgkantoren maatwerk moeten leveren en dat elke situatie afzonderlijk moet worden beoordeeld. Een nader onderzoek acht ik daarom niet nodig.
              Tunnels voor dassen en otters | 
          |
              Henk Leenders (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) | 
          |
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio over de knelpunten bij dassen- en ottertunnels?1
Ja.
Welk gevolg heeft u gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (2014) dat het onderhoud van de tunnels in 2015, 2016 en 2017 moest (of moet) worden gerealiseerd?
Volgens de uitspraak van 4 november 2014 van het Gerechtshof in Den Haag moet de Staat 21 urgente verkeersknelpunten voor otters oplossen. Het Hof stelde gefaseerde termijnen vast waarbinnen voorzieningen, zoals aanleg of herstel van looprichels, rasters of duikers, getroffen dienen te worden.
Mijn voorganger heeft in 2014 aan Rijkswaterstaat een bedrag van € 655.000 beschikbaar gesteld voor het oplossen van urgente otterknelpunten in rijkswegen. Deze maatregelen zijn inmiddels vrijwel geheel gerealiseerd. Voorts is er zowel in 2015 als in 2016 overleg gevoerd met de provincies Friesland en Overijssel met betrekking tot de voorgestelde maatregelen voor het oplossen van de in de uitspraak benoemde verkeersknelpunten voor de otter.
Wat is de reden dat, van de dertien tunnels waar problemen opgelost moesten worden die in 2015 en 2016 opgelost hadden moeten zijn, er bij twaalf tunnels nog steeds problemen zijn?
In vervolg op de antwoorden aan uw Kamer van juni 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2014–2015, nr. 2654) heb ik begin 2016 opdracht gegeven aan onderzoeksinstituut Alterra om een inventarisatie te maken van de situatie met betrekking tot het oplossen van de 21 urgente otterknelpunten.
Aan de hand van veldbezoeken op 2 en 3 februari 2016 is door Alterra een beoordeling gemaakt van de stand van zaken. De onderzoekers hebben de resultaten met de betreffende wegbeheerders (Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten) besproken en informatie verkregen over de plannen en planning met betrekking tot het oplossen van de knelpunten die nog niet zijn opgelost.
De resultaten van deze inventarisatie wijzen uit dat het in een aantal gevallen gaat om een complexe problematiek, waar in de praktijk in samenwerking met meerdere partijen gezocht wordt naar praktisch uitvoerbare en technisch haalbare en betaalbare oplossingen. Bij een aantal urgente verkeersknelpunten blijkt een eerder gegeven advies van Alterra voor de aanleg van faunabuizen met geleidende rasters op praktische of maatschappelijke problemen (zoals waterveiligheid) te stuiten. Het rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» van 10 mei 2016, inclusief een addendum van september 2016 met de nadere details per knelpunt, treft u hierbij als bijlage aan2.
Waar ligt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de tunnels die onderhouden zouden moeten worden bij de N351, Lemsterweg, Heidenskipsterdyk, De Auken, N331, Meenteweg en N334?
De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van faunavoorzieningen ligt bij de betreffende wegbeheerders. In dit geval zijn dat de provincies Friesland en Overijssel voor provinciale wegen en de betrokken gemeenten voor de gemeentelijke wegen.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid bij het onderhoud van dassen- en ottertunnels in het algemeen, en bij de genoemde tunnels in het bijzonder? Heeft de rijksoverheid een coördinerende verantwoordelijkheid? Welke afspraken zijn er gemaakt met andere overheden of organisaties? Hoe is de financiering voor het onderhoud geregeld?
Het Rijk is alleen verantwoordelijk voor het onderhoud van de tunnels bij wegen waar het Rijk wegbeheerder is. In dit geval gaat het om de door Rijkswaterstaat gerealiseerde tunnels en andere voorzieningen zoals al genoemd in het antwoord op vraag 2. De financiering van het onderhoud aan deze voorzieningen is onderdeel van het onderhoudsbudget van Rijkswaterstaat zoals opgenomen in de begroting van het Infrastructuurfonds. Rijk en provincies hebben conform het Bestuursakkoord (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van het knelpunt bij de N351, dat in 2015 opgelost had moeten zijn?
Uit het Alterra-rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» blijkt dat het knelpunt N351 (Friesland) Kuinre-Wolvega ter hoogte van de Scheene is opgelost. Voor knelpunt N351 Kuinre-Wolvega ter hoogte van Spanga is groot onderhoud in voorbereiding. De provincie Friesland onderzoekt in het kader van werk met werk maken welke mogelijkheden er zijn om ook een oplossing voor het otterknelpunt hierin mee te nemen. De oplossing van dit knelpunt hangt bovendien nauw samen met de veenweideproblematiek ter plaatse. Het waterpeil gaat de komende jaren mogelijk omhoog en daarmee zouden thans aan te leggen faunabuizen onder water lopen en hun functie verliezen. Een voorverkenning is in gang gezet en volgens planning is dit knelpunt in 2018 opgelost. In de tussentijd wordt gekeken of tijdelijke alternatieven ingezet kunnen worden.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van knelpunten bij de elf tunnels waar nog problemen zijn, die begin 2016 opgelost hadden moeten zijn?
De slotsom van het Alterrarapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» inclusief het addendum september 2016 is dat de wegbeheerder, overige betrokkenen en Alterra voor een aantal knelpunten verder overleg moeten voeren en dat een nadere analyse nodig is.
Met de betrokken provincies en Rijkswaterstaat is overleg gevoerd over de urgentie om deze knelpunten op te lossen waarbij, zoals uit de inventarisatie blijkt, elk knelpunt om maatwerk vraagt. Het knelpunt Heidenskipsterdyk is volgens de onderzoekers geen probleem meer, vanwege zijn ligging aan de rand van het verspreidingsgebied van de otter en omdat er al jaren geen otteractiviteiten zijn waargenomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de knelpunten bij tunnels bij de A32 en N361, die in 2017 opgelost moeten zijn, ook daadwerkelijk opgelost worden?
De voorziening aan de N361 zal in het kader van de realisatie van de Centrale As voor 1 mei 2017 worden opgeleverd, waarmee de oplossing van dit knelpunt aansluit bij het arrest.
Voor het knelpunt A32 lijkt op basis van een eerste analyse geen adequate oplossing voorhanden. Als vervolgstap wordt nu gekeken of er alternatieve oplossingen zijn.
Hoe moet dit probleem worden gezien in relatie tot de Europese verplichting, voortkomend uit de Habitatrichtlijn, om de otter als beschermde diersoort te beschermen?
Nederland heeft de verantwoordelijkheid voor het treffen van passende maatregelen voor het in stand houden van natuurlijke habitats en de in het wild levende flora en fauna. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 5 en 7.
              Het bericht dat er angst is voor het overlijden van bewoners van verpleeghuis Westhoff | 
          |
              Fleur Agema (PVV) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u de berichten «We hadden het anders moeten doen»1 en «Angst voor overlijden»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van dhr. Van Gent, zorgbestuurder Florence, dat het besluit om bewoners verplicht te verhuizen wordt teruggedraaid op de ene dag, en het bericht dat Florence haar besluit niet intrekt op de andere dag? Deelt u de mening dat dit de onrust onder bewoners alleen maar nog groter maakt?
Bij kwaliteit van zorg gaat het naast goede verzorging en medische zorg, ook om welbevinden en leefplezier. Luisteren naar de wensen van clienten en hun naasten, zorgvuldige communicatie en het voorkomen van onduidelijkheid is inderdaad van groot belang.
Klopt het dat de reden van deze maatregel een tekort aan hoogopgeleid personeel is? Is het bestuur niet verantwoordelijk voor het aannemen van voldoende hoger opgeleid personeel? Heeft hij daar niet voldoende budget voor? Zo ja, wat is daarvan de redenn?
Meerdere zorgaanbieders hebben te maken met moeilijk te vervullen vacatures voor hoger opgeleid personeel. Daarin is Florence niet anders dan andere zorgaanbieders. Om de bij antwoord 2 genoemde goede verzorging en medische zorg bij alle cliënten te kunnen bieden, wil Florence de kennis en kunde op een locatie concentreren. Navraag bij Florence leert dat de bestuurder zich verantwoordelijk weet voor het aannemen van voldoende hoger opgeleid personeel en dat Florence hiervoor voldoende budget heeft.
Wat gaat u zeggen tegen al die verdrietige ouderen, uit het lood geslagen personeel en bezorgde familieleden die bang zijn dat bewoners een verhuizing niet overleven? Gaat u in op de uitnodiging van de heer Van Gent om langs te komen en hem in het gezicht te zeggen dat ze een rotte appel zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om vragen van familieleden en personeel te beantwoorden. Overigens ben ik graag bereid om op de uitnodiging van de heer Van Gent in te gaan om over de kwaliteit van de zorg bij Florence te spreken.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de zorgbestuurder dat veel verpleeghuisinstellingen niet voor niets in zwaar weer verkeren, dat het overheidsbeleid op veel punten contraproductief is, dat er keer op keer bezuinigd wordt, terwijl het werk alleen maar zwaarder wordt? Wat is uw antwoord op de vraag om te stoppen met die stomme stelselwijzigingen, omdat het personeel overvraagd wordt?
Navraag bij Florence leert dat de bestuurder heeft gezegd dat de hervorming van de langdurige zorg een grote omvorming is geweest en er derhalve sprake kan zijn van aanvangproblemen waarbij het zaak is om samen te werken. Dit laatste sluit aan bij de voortgangsrapportages over hervorming van de langdurige zorg die ik aan de Tweede Kamer heb gezonden.
Deelt u de mening dat niet de bewoners moeten verhuizen, maar dat het bestuur zijn biezen moet pakken, zodat er van dat geld extra handen aan het bed kunnen worden aangetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven leert navraag bij Florence dat deze maatregel niet samenhangt met een tekort aan middelen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden om een einde aan de onrust te maken?
Ja.
              De situatie van de locatie Den Helder van de Noordwest Ziekenhuisgroep | 
          |
              Carla Dik-Faber (CU) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder over de situatie bij de locatie Den Helder van de Noordwest Ziekenhuisgroep (kenmerk AU16.07904)?
Ja.
Bent u van mening dat de locatie Den Helder van de Noordwest Ziekenhuisgroep volgens het in juni 2014 vastgestelde locatieprofiel kan blijven bestaan als basisziekenhuis? Zo ja, aan welke voorwaarden moet volgens u worden voldaan om te kunnen spreken van een basisziekenhuis?
Ik vind het spijtig dat er zorgen bestaan in de regio naar aanleiding van de evaluatie van het locatieprofiel Den Helder. Daarbij lijken verhalen dat alle (acute) cardiologische zorg uit de locatie Den Helder zou verdwijnen – wat vragen opriep over de bestaanszekerheid van de Spoedeisende Hulp in Den Helder, en de locatie Den Helder in het algemeen – een belangrijke rol te hebben gespeeld. De Noordwest Ziekenhuisgroep heeft mij echter laten weten (en dit ook breder gecommuniceerd) dat de overweging om cardiologische zorg te concentreren in Alkmaar alleen betrekking heeft op de complexe meerdaagse cardiologische zorg.
Mijn beleid is erop gericht om de Spoedeisende Hulp (SEH) en afdelingen voor acute verloskunde op voor de zogenaamde «45 minuten norm» «gevoelige» locaties te behouden. Den Helder is zo’n «gevoelig ziekenhuis» voor zowel de SEH als de acute verloskunde. Voor het hebben van een volwaardige SEH is het echter niet noodzakelijk dat op dezelfde locatie ook complexe meerdaagse cardiologische zorg wordt geboden.
Er bestaat geen definitie voor een «basisziekenhuis»; van belang is dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig moeten zijn. Hieruit volgt dat in geval van een SEH-afdeling binnen een bepaalde tijd een cardioloog beschikbaar dient te zijn. Verder moeten zorgverzekeraars er op basis van hun zorgplicht uiteraard voor zorgen dat hun verzekerden voldoende toegang hebben tot alle zorg. De locatie en organisatie van de complexe meerdaagse cardiologische zorg is dan ook primair een zaak van de zorgaanbieders en betrokken zorgverzekeraars. Zij dienen te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving; de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit zien hierop toe. Het is aan het ziekenhuis om voornemens tot wijziging van het profiel met de regio te bespreken en de regio mee te nemen in de afwegingen terzake, en de argumentatie van de regio serieus mee te wegen.
Wat vindt u van het voornemen om de complexe meerdaagse cardiologische zorg te concentreren in Alkmaar? Wat betekent dit voor de borging van de acute cardiologische zorg in Den Helder?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van cardiologische zorg in Den Helder een belangrijke pijler is onder het locatieprofiel, en daarmee een randvoorwaarde is voor het voortbestaan van de locatie Den Helder? Zo ja, wat gaat u doen om te bevorderen dat de locatie Den Helder cardiologische zorg behoudt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik aangegeven dat er in Den Helder, vanwege de aanwezigheid van een SEH-afdeling, binnen een bepaalde tijd een cardioloog beschikbaar dient te zijn. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Raad van Bestuur van de Noordwest Ziekenhuisgroep over de ontstane situatie, om te bevorderen dat de locatie Den Helder volgens het afgesproken locatieprofiel kan blijven bestaan, en de lange termijn bestaanszekerheid kan worden gegarandeerd?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen om de onrust onder de bevolking over de bestaanszekerheid van het ziekenhuis in Den Helder weg te nemen?
Het is primair aan het ziekenhuis zelf om de onrust onder de bevolking weg te nemen. Het ziekenhuis heeft inmiddels laten weten dat het een commissie heeft gevraagd een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de evaluatie van het locatieprofiel Den Helder, en daarbij in het bijzonder ook te kijken naar de overweging om de complexe meerdaagse cardiologische zorg te concentreren op locatie Alkmaar. De aanbevelingen van de commissie worden in het najaar verwacht. Ik heb het ziekenhuis daarnaast laten weten dat het belangrijk is dat bij processen zoals dit sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen betrokken zijn.
Kunt u de Kamer een afschrift van uw reactie op de brandbrief van het college van Den Helder doen toekomen?
Ja.
              Het openbaar maken van ziekenhuistarieven en de rol van de NZa hierin | 
          |
              Lea Bouwmeester (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u de artikelen «Verbazing over uitspraken NZa»1, «Toezichthouder NZa juicht publicatie ziekenhuistarieven toe, en dat is opmerkelijk»2 en het bericht op de NZa site «Openbaar maken ziekenhuistarieven stap vooruit in informatievoorziening verzekerden»?3
Ja.
Hoe verhoudt dit enthousiasme over openbaarheid zich tot de weigering gegevens openbaar te maken? Hoe verhoudt het huidige argument dat de NZa het niet mag van de wet zich tot het eerder bij de rechter gebruikte argument dat openbaarmaking slecht is voor concurrentie?4
De NZa heeft desgevraagd aangegeven het een positieve ontwikkeling voor de consument te vinden dat zorgverzekeraar CZ een deel van haar tariefafspraken met ziekenhuizen openbaar heeft gemaakt. De NZa vindt het positief dat de consument nu ook op deze manier (een eerste) inzicht kan krijgen in de kosten die hij betaalt.
De NZa geeft het volgende aan ten aanzien van de argumentatie die de NZa heeft gebruikt in de rechtszaak waarnaar u verwijst. Het betreft hier een toezichtscasus. De NZa heeft in die casus een verzoek om de zorgkosten per individuele zorgaanbieder openbaar te maken, geweigerd, omdat zij meende dat de desbetreffende data in die casus bedrijfsvertrouwelijke en/of concurrentiegevoelige informatie betreft en zij daarom op grond van de Wet openbaarheid van bestuur niet bevoegd was tot openbaarmaking. De rechter gaf de NZa daarin gelijk (tegen deze uitspraak is hoger beroep ingediend). De Wet openbaarheid van bestuur geldt alleen voor bestuursorganen, zoals de NZa. Het is verzekeraars (binnen voor hen geldende wet- en regelgeving) wel toegestaan informatie openbaar te maken waarover zij zelf beschikken. Zorgverzekeraars zijn op grond van de NZa-regeling «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» overigens nu al verplicht om een verzekerde te informeren over zijn kosten als deze daarom vraagt. Bovendien heeft de NZa aangegeven dat in de rechtszaak om meer informatie is gevraagd dan dat verzekeraar CZ nu heeft vrijgegeven, waaronder de aantallen behandelingen.
Klopt het dat de NZa op basis van de artikelen 38 en 40 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) de bevoegdheid heeft informatie over medische ingreep en prijs te publiceren, maar dit niet doet omdat concurreren belangrijker wordt geacht?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars maken op grond van de artikelen 38 en 40 van de Wet marktordening gezondheidszorg informatie openbaar ten behoeve van de inzichtelijkheid van de markt over bijvoorbeeld tarieven en kwaliteit. Op grond van die artikelen is de NZa bevoegd deze informatie op een vergelijkbare manier openbaar te maken, indien anderen niet reeds in voldoende mate in openbaarmaking voorzien. Zij dient als toezichthouder wettelijke waarborgen in acht te nemen, waaronder de uitzonderingsgronden die zijn neergelegd in de Wet openbaarheid van bestuur. Op grond van die uitzonderingsgronden is het de NZa niet toegestaan concurrentiegevoelige en/of bedrijfsvertrouwelijke informatie openbaar te maken.
Verder verwijs ik u naar de toelichting op vraag 2.
De beperking vloeit voort uit de Wet openbaarheid bestuur. Open State Foundation heeft dit besluit dat de NZa als onafhankelijk toezichthouder zelf heeft genomen ter discussie gesteld. Deze zaak is momenteel nog onder de rechter. Ik doe daar dus geen uitspraken over.
Klopt het dat er een wettelijke beperking is voor transparantie rondom tarieven, zoals de NZa stelt? Zo ja, welke is dat, en waarom heeft de NZa dat knelpunt nooit als zodanig kenbaar gemaakt? Bent u bereid deze beperking op te heffen, gezien het enthousiasme van de NZa over openbare tarieven?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voor openbare tarieven is? Hoe verhoudt de stellingname van de ACM zich tot het NZa-standpunt?
De ACM heeft, net als de NZa, aangegeven eraan te hechten dat verzekerden en patiënten goed geïnformeerd zijn bij het maken van keuzes tussen zorgaanbieders. Volgens de ACM kan de stap van CZ daaraan bijdragen. Wel hecht de ACM als toezichthouder op de naleving van de Mededingingswet er ook aan dat het openbaar maken van de tarieven met zo min mogelijk mededingingsrisico’s gepaard gaat. De ACM acht die risico’s beperkt als het gaat om het openbaar maken van prijzen van behandelingen onder de eigen-risicogrens waarover geen onderhandelingen tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars meer gaande zijn, zoals hier het geval is.
Welke actieve stappen is de NZa voornemens te nemen, gezien zijn enthousiasme over openbare tarieven om meer transparantie te verkrijgen?
De NZa heeft aangegeven het belangrijk te vinden dat consumenten goede en betrouwbare informatie krijgen en zal zich inzetten voor transparantie van kosten voor patiënten en verzekerden. Dat betreft onder meer het inzicht in de financiële consequenties die het ontvangen van zorg met zich kan brengen voor het eigen risico van de verzekerde. In dit kader heeft de NZa de transparantieregels voor zorgverzekeraars voor het polisjaar 2016 aangescherpt via de NZa-regeling «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten». Deze houdt in dat een verzekeraar inzicht moet geven in de financiële consequenties van een behandeling als een verzekerde daarom vraagt. Als een verzekeraar dit niet kan, moet er een inschatting gemaakt worden. De NZa houdt op deze verplichting ook actief toezicht bijvoorbeeld door mystery calls in het afgelopen jaar. Voor een algemeen inzicht in de kosten per behandeling of per aandoening publiceert de NZa ook prijsinformatie op OpenDISdata.nl.
Welk gevolg heeft het standpunt over transparantie van tarieven voor het verzoek van de Open State Foundation dat nu bij de Raad van State ligt?
De beroepsprocedure loopt nog. Het is niet aan mij om op de uitspraak van de rechter vooruit te lopen.
Waaruit blijkt dat het geheim houden van tarieven en niet inzichtelijk maken voor patiënten en verzekerden voor hen betere zorg voor een eerlijke prijs heeft opgeleverd?
Ik ben groot voorstander van meer inzicht in de kosten en de kwaliteit van zorg en dus ook in openheid van de ziekenhuistarieven. Het is belangrijk dat mensen vooraf inzicht hebben in de financiële gevolgen die een behandeling met zich brengt. Ook leidt deze transparantie ertoe dat mensen een betere afweging kunnen maken bij het maken van een keuze tussen verschillende aanbieders. Transparantie en kritische inkoop door zorgverzekeraars kan een prijsverlagend effect hebben op ziekenhuistarieven. Uiteraard moet daarbij de kwaliteit van zorg voorop blijven staan. Tegen deze achtergrond is het transparantiebeleid gericht op het bevorderen van het beschikbaar komen van begrijpelijke informatie voor patiënten en verzekerden over de prijs én over de kwaliteit van zorg. Er zijn daarbij al flinke stappen in de goede richting gezet maar er zijn nog flinke verbeteringen nodig om ervoor te zorgen dat patiënten en verzekerden effectief inzicht hebben in alle informatie die van belang is bij het kiezen voor een behandeling. Ook de stap die zorgverzekeraar CZ in dit verband heeft gezet op het terrein van de transparantie van tarieven acht ik zeer wenselijk.
Zoals ik in mijn brief van 6 juni 2016 aan de Tweede Kamer heb toegelicht, heb ik diverse gesprekken gevoerd met zorgverzekeraars, de NZa en de ACM over de mogelijkheden en de beperkingen om de transparantie van ziekenhuistarieven te vergroten (Kamerstuk 29 689, nr. 721). De NZa beschikt over bevoegdheden om transparantie te vergroten maar heeft ook te maken met wettelijke waarborgen en dient belangen zorgvuldig af te wegen. Om meer inzicht te krijgen in de effecten die bij deze afweging spelen, organiseert het Ministerie van VWS in oktober een bijeenkomst met experts op dit terrein. Ook de NZa en de ACM zijn daarbij aanwezig. Ik zal uw Kamer in het najaar over de uitkomsten van deze bijeenkomst en over mijn beleidsconclusies informeren.
Ten aanzien van de transparantie van kwaliteit heb ik tijdens het debat over de Zorgverzekeringswet op 20 april 2016 aangegeven dat we nu in een fase zitten waarin in de praktijk steeds meer geëxperimenteerd wordt met kwaliteitsaspecten en uitkomsten in de bekostiging. Als de experimenten zijn afgerond gaan we evalueren en bezien wat deze hebben opgeleverd. Maar ik zou het te vroeg vinden om dat nu te doen. Er komen immers allerlei ontwikkelingen op gang.
Welke instrumenten kunt u of de NZa namens u inzetten om een prijsopdrijvend effect te voorkomen?
Voor de medisch specialistische zorg zijn gedeeltelijk maximumtarieven van kracht en gedeeltelijk vrije prijzen. Het is ziekenhuizen en verzekeraars verboden om voor prestaties waarvoor een maximumtarief geldt, meer dan het vastgestelde maximum te betalen.
Voor de vrije prijzen gelden geen door de NZa vastgestelde limieten. Er zijn verschillende mechanismes die een prijsopdrijvend effect tegengaan. Ik noem het gegeven dat de zorgverzekeraars risicodragend zijn wat betreft de uitgaven aan medisch specialistische zorg en dus tegenwicht zullen bieden aan excessieve prijsverhogingen, net zoals ze dat de afgelopen jaren hebben gedaan. Op basis van het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord heb ik met onder meer Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlands vereniging van Ziekenhuizen afspraken gemaakt over onder andere de uitgavengroei tussen 2012 en 2015.
Als ultimum remedium kan ik de NZa een aanwijzing geven om het macrobeheersinstrument in te zetten, waarmee een uitgavenstijging als gevolg van excessieve prijsstijgingen kan worden gecorrigeerd. Tot op heden is het niet nodig gebleken dit instrument in te zetten. Daaruit blijkt dat zorgverzekeraars bij de inkoop in staat zijn om de omzetstijgingen te beperken, een en ander in overeenstemming met het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord.
Hoe denkt u over de verhouding tussen concurrentie en het belang voor de patiënten en verzekerden om vooraf te weten waar ze aan toe zijn? Welke gevolg verbindt u hieraan?
Inzicht in de kosten is voor beide belangrijk. We zien in andere sectoren ook dat openbaar is wat de prijzen zijn. Dat leidt vermoedelijk eerder tot een lagere dan tot een hogere prijs. De expertsessie genoemd in het antwoord op vraag 8 is ook bedoeld om meer helderheid te krijgen over dit effect.
Welke stappen worden nu gezet om de prijsinformatie te koppelen aan kwaliteit, zodat een patiënt of verzekerde op basis hiervan vooraf kan zien welke zorg bij hem of haar past? Welke ambitie heeft u hierin, en op welke termijn? Op welke manier gaat u hierop sturen als verantwoordelijke voor het zorgstelsel?
Mijn ambitie is om transparantie en inzicht te hebben in prijzen en in kwaliteit. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.