Het bericht 'Scheepsbouwer Damen knapt schepen op die Russisch gas vervoeren' |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dirk Beljaarts (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het onderhoud dat Damen zou plegen aan schepen die specifiek ontworpen zijn voor de export van Russisch vloeibaar gas? Kunt u deze berichtgeving bevestigen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van de Russische LNG-vloot, in het licht van de huidige sanctiemaatregelen tegen Rusland? Hoe beoordeelt u de legaliteit van het onderhouden en leveren van reserveonderdelen aan schepen die voor de exploitatie van de Russische energiesector worden gebruikt?
De betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van LNG-schepen wordt nauwgezet beoordeeld in de context van de huidige sancties. Door wie de LNG-schepen worden gebruikt, is aan de reder die het schip verhuurt. De EU-sancties zijn opgezet om economische steun aan de Russische energiesector, die een belangrijk onderdeel van de Russische oorlogseconomie vormt, sterk te beperken.
Het kabinet kan niet ingaan op individuele gevallen, maar in zijn algemeenheid geldt dat het leveren van onderdelen en/of uitvoeren van onderhoud (technische bijstand) aan schepen van Russische personen en entiteiten of schepen die in Rusland gebruikt worden verboden is, zowel direct als indirect. Er zijn zeer beperkte ontheffingsmogelijkheden, bijvoorbeeld in het kader van maritieme veiligheid. Onderhoud aan schepen die niet toebehoren aan Russische personen en entiteiten of gebruikt worden in Rusland is in principe toegestaan, tenzij deze vaartuigen gebruikt worden om de door de EU ingestelde sancties te omzeilen. Al met al hangt de mogelijkheid tot het verlenen van onderhoud af van de feiten en omstandigheden van het geval. Indien er signalen zijn dat er sancties worden overtreden, wordt er altijd onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Deelt u de zorg dat de instandhouding van de Russische LNG-vloot, door Nederlandse scheepsbouwers, bijdraagt aan de voortzetting van de Russische oorlogseconomie en daarmee indirect de agressieoorlog in Oekraïne ondersteunt?
Het kabinet deelt de zorg over de voorzetting van de oorlogseconomie en heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Daarom spant het kabinet zich op Europees niveau in voor maatregelen die het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten ondermijnen, conform de motie Klaver, Dassen & Paternotte waarin wordt opgeroepen om in Europees verband te pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG (36 476, nr. 3). Op dit moment geldt onder andere een investeringsverbod in de Russische LNG-sector, sancties tegen betrokken bedrijven en schepen, een verbod op overslag van Russisch LNG naar landen buiten de EU en verbod op levering van verschillende scheepsonderdelen. Waar huidige sanctiemaatregelen ontoereikend blijken spant het kabinet zich in deze in het volgende sanctiepakket uit te breiden waarbij alle opties op tafel liggen. Daarnaast wijst het kabinet bedrijven voortdurend op de risico’s van zakendoen met Russische partijen.
Welke concrete stappen worden er momenteel ondernomen om te waarborgen dat Nederlandse bedrijven, actief in de maritieme sector, zich houden aan de sancties tegen Rusland en niet bijdragen aan activiteiten die de Russische oorlogsmachine ondersteunen?
Bedrijven zijn in principe zelf verantwoordelijk om zich aan sanctiemaatregelen te houden. Om dit te bevorderen kunnen bedrijven informatie over sancties krijgen via bijvoorbeeld het sanctieloket of via door BZ georganiseerde exportcontroleseminars. Daarnaast controleren handhavingsinstanties zoals de Douane op uitvoer en wordt er analyse gedaan op exportgegevens om omzeilingspatronen in kaart te brengen. De resultaten hiervan worden actief gedeeld met betrokken bedrijven en ook verwerkt in de risicogerichte handhavingsaanpak. Verder is er toezicht op financiële instellingen om te waarborgen dat hun systemen zijn ingericht op het tegengaan van betalingen die onder sancties niet zijn toegestaan. We werken bovendien samen met internationale partners om eventuele tekortkomingen in de sanctiehandhaving snel aan te pakken. Zoals aangegeven, indien er signalen zijn dat Nederlandse bedrijven sancties overtreden wordt hier altijd onderzoek naar gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Bent u het ermee eens dat er op geen enkele manier mag worden bijgedragen aan de Russische handel in vloeibaar gas en dat het daarom zeer problematisch is dat Nederland en Europese partners in toenemende mate vloeibaar gas uit Rusland importeren?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet voor de afbouw van Russisch gas, inclusief LNG. Tegelijkertijd is het zo dat er geen verbod is op de import van gas, inclusief LNG, uit de Russische Federatie en dat er partijen zijn die zijn gebonden aan contracten met partijen uit de Russische Federatie. Als gevolg daarvan hebben zij afname- en/of betalingsverplichtingen die zij moeten nakomen. Het gecontracteerde gas uit de Russische Federatie moet immers worden betaald, ook als het niet wordt afgenomen. Indien zij het LNG niet zouden afnemen komt daar bij dat zij additioneel elders gas moeten inkopen om hun leveringsverplichtingen na te komen. Ook dit heeft financiële gevolgen.
Daarom zullen we in Europees verband langs een duidelijk gezamenlijk pad de import van Russisch gas en LNG moeten afbouwen. De Europese Commissie is hier aan zet om duidelijkheid te verschaffen zodat we de juiste effectieve maatregelen EU breed kunnen toepassen (zie het antwoord op vraag 6). Het kabinet dringt hier voortdurend op aan.
Kunt u een update geven over de voortgang van het voornemen van het kabinet om in Europees verband in te zetten op de afbouw van de import van vloeibaar gas uit Rusland?
Voor deze update wordt verwezen naar de brief van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 25 oktober 2024 waarin verslag wordt gedaan van de Energieraad die op 15 oktober 2024 plaatsvond (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1094). Tijdens deze Energieraad heeft Nederland lidstaten opgeroepen om dezelfde maatregelen te treffen die in Nederland reeds zijn genomen om Russisch LNG te weren bij nieuwe LNG-infrastructuur en heeft Nederland de Commissie opgeroepen om vooral met concrete maatregelen te komen die lidstaten ondersteunen bij het tegengaan van de invoer van Russisch gas onder bestaande langetermijncontracten, mits geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor de leveringszekerheid. Daarnaast heeft Nederland, ondersteund door andere lidstaten, de Commissie nogmaals opgeroepen om met een routekaart te komen voor de verdere afbouw naar nul. De Commissie heeft toegezegd dat de nieuwe Commissie hiermee aan de slag gaat. Een aantal andere lidstaten heeft de Commissie gevraagd om meer transparantie en inzicht omtrent de import.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van concrete maatregelen ten behoeve van de afbouw van de import van Russisch vloeibaar gas in het door de Europese Unie (EU) aan te kondigen vijftiende sanctiepakket? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet pleit in Europees verband voortdurend voor het verzwaren van de sancties tegen Rusland en zal dit ook doen tijdens de onderhandelingen over het volgende sanctiepakket, waarvan het ambitieniveau wat het kabinet betreft zo hoog mogelijk moet liggen. Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten vormt hierbij één van de prioriteiten van het kabinet.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties, beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
De beantwoording van schriftelijke vragen over het intrekken van vergunningen bij onderbezetting van stallen |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State waarin het besluit van een gemeente om geen ongebruikte vergunningruimte van een proefboerderij in te trekken vernietigd is?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de aangehaalde uitspraak. Deze uitspraak is, net als de uitspraak die het lid Flach eerder aanhaalde, op 22 mei 2024 gedaan. In beide gevallen oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat er, in afwijking van hetgeen de rechtbank stelt, wel aanleiding kan zijn om de vergunning in te trekken. Aan de besluitvorming moet een belangenafweging vooraf gaan. In een van de uitspraken2 oordeelt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders het besluit tot afwijzing van het verzoek om de vergunning in te trekken, deugdelijk heeft onderbouwd. De belangenafweging heeft dus plaatsgevonden en de Afdeling acht die ook overtuigend. In de andere uitspraak3, over het proefbedrijf De Raamloop, heeft het college van burgemeester en wethouders een vergelijkbaar besluit echter niet goed onderbouwd. Het college moet een nieuw besluit nemen op het verzoek tot intrekking.
Deelt u de zorg dat veehouders, nu de motiveringsplicht voor het niet intrekken van ongebruikte vergunningruimte aangescherpt lijkt te zijn, afhankelijk worden van de medewerking van het bevoegd gezag inzake het al dan niet intrekken van ongebruikte vergunningruimte (die mogelijk in de toekomst weer nodig is), terwijl zij behoefte hebben aan rechtszekerheid?
Ik vind dat een veehouders zekerheid aan hun vergunningen moeten kunnen ontlenen. De motiveringsplicht voor het intrekken van ongebruikte vergunningsruimte is echter niet aangescherpt. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk is als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Uit de een van de twee uitspraken blijkt dat de motivering van het bevoegde gezag voldoende was om de vergunning niet te hoeven wijzigen. En die goede motivering in de praktijk dus mogelijk is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat veehouders door deze risico’s mogelijk terughoudender worden met inzet op een lagere stalbezetting in het kader van bijvoorbeeld het Beter Leven keurmerk of als tijdelijke maatregel in verband met de mestcrisis, terwijl deze lagere stalbezetting bijdraagt aan beleidsdoelen?
Ja.
Bent u alsnog bereid in gesprek te gaan met gemeenten om te zorgen voor voldoende rechtszekerheid voor veehouders en te bezien of aanpassing van regelgeving nodig is?
Ik ben zeker bereid om met gemeenten in gesprek te gaan over risico’s die verdere doorontwikkeling van de veehouderij en daarmee het behalen van beleidsdoelen belemmeren. Zoals ik al aangaf in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Flach over dit onderwerp heb ik er vertrouwen in dat het bevoegd gezag een goed gemotiveerde en gedegen belangenafweging zal maken4. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk is als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Daarom ga ik, eventueel samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en mijn collega van Openbaar Vervoer en Milieu (OVM), in gesprek over vergunningen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de Omgevingsdienst NL om te bezien wat er nodig is om in de praktijk de gewenste rechtszekerheid daarvan te borgen. Daarbij ga ik er gezien de aangehaalde uitspraken van uit dat dit binnen het bestaande juridische kader mogelijk moet zijn.
Snel aanvullende klimaatmaatregelen nemen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u van plan bent om bij de voorjaarsnota 2025 over nieuwe klimaatmaatregelen te besluiten omdat de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) laat zien dat de doelen buiten bereik zijn gekomen?
Ja. In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Hoofdlijnenakkoord, binnen bereik komen.
Hoe apprecieert u de uitspraak van de Raad van State dat het onzeker is of het alternatief beleid dat in het voorjaar zal worden gepresenteerd «toereikend zal zijn en op tijd zal komen om de doelstellingen voor 2030 te halen»?1
De Raad van State adviseert het kabinet om zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen om de klimaatdoelen te halen. In reactie daarop erkent het kabinet dat de Klimaat- en Energieverkenning aangeeft dat het huidige beleid onvoldoende is om de klimaat- en energiedoelen te halen. Daarom zal het kabinet, op basis van de Klimaatwet en de begrotingscyclus, de komende maanden werken aan alternatief beleid en hier in het voorjaar over besluiten. Tegelijkertijd neemt het kabinet, mede op advies van de Raad van State, al direct acties op korte termijn op belangrijke knelpunten. Zo zijn bijvoorbeeld extra acties op netcongestie aangekondigd in de Klimaatnota en voeren we het reeds geagendeerde beleid voortvarend uit.
Klopt het dat de Raad van State in de beschouwing van de Klimaatnota adviseert om eerder dan bij voorjaarnota 2025 over nieuwe klimaatmaatregelen te besluiten omdat de tijd richting 2030 dringt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nergens in de Klimaatwet staat wanneer besluitvorming precies moet plaatsvinden? Deelt u de conclusie dat de Klimaatwet dus ruimte laat om eerder dan bij voorjaarsbesluitvorming, en zelfs zo snel mogelijk, aanvullende maatregelen te treffen?
Het klopt dat in de Klimaatwet nergens staat wanneer de besluitvorming moet plaatsvinden. Het kabinet volgt bij de besluitvorming de reguliere begrotingscyclus, zoals die ook de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Dit doet het kabinet om de benodigde besluitvorming zorgvuldig te kunnen voorbereiden en aan te kunnen sluiten op het hoofdbesluitvormingsmoment. Het gaat hier in de regel om grote maatregelen, die veelal ook financiële consequenties hebben, en een zorgvuldige afweging vragen met andere maatschappelijke doelen die het kabinet wil realiseren. Bij Voorjaarsnota is ruimte voor dit integrale financiële weegmoment. Dan wordt bijvoorbeeld ook het ontwerpMeerjarenprogramma 2026 van het Klimaatfonds met de Kamer gedeeld.
Bent u voornemens om het advies van de Raad van State op te volgen en eerder dan bij voorjaarsbesluitvorming (een deel van de) aanvullende maatregelen aan te kondigen?
Zie het antwoord bij vraag 2, 3 en 4.
Welke voorbereidingen treft u reeds en kunt u aanvullend reeds treffen om de besluitvorming over aanvullende klimaatmaatregelen zo snel mogelijk te nemen?
Ik heb de afgelopen weken gesprekken gevoerd met alle bewindspersonen die een klimaatsector onder hun hoede hebben en zal ook de komende maanden met hen in overleg blijven. Hierin staan wij stil bij de uitkomst van de KEV en de resterende opgave. In deze gesprekken vraag ik iedereen met open vizier te kijken naar alternatief beleid. Ik zelf doe dat ook voor de sectoren waarvoor ik verantwoordelijk ben. Daarnaast heb ik ook het gesprek gevoerd met het PBL over de mogelijkheden voor het aanpassen en intensiveren van het bestaande beleid en alternatief beleid die het PBL ziet. Tot slot heb ik de uitvoeringsoverleggen voor de verschillende sectoren verzocht in kaart te brengen welke oplossingen voor knelpunten en mogelijkheden voor alternatief beleid zij voor hun sector zien.
Kunt u toezeggen om een concept-maatregelenpakket uiterlijk eind januari 2025 met de Kamer te delen en door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) te laten doorrekenen, zodat u met zekerheid voldoende en breed gedragen maatregelen treft?
Het kabinet zal het reguliere begrotingsproces volgen. Op basis van het voorstel van het kabinet bij de VJN kan in de Tweede Kamer het debat over de voorgestelde maatregelen worden gevoerd.
Zoals ik ook tijdens het debat over de begroting van KGG heb aangegeven geldt voor veel maatregelen dat deze met elkaar samenhangen. Dit vraagt om een integrale doorrekening, nadat het kabinet een besluit heeft genomen over de gewenste maatregelen. Omdat de besluitvorming over deze maatregelen tijdens de voorjaarsbesluitvorming plaatsvindt kan PBL deze maatregelen pas na die tijd doorrekenen. Bij het aanbieden van het voorstel van het kabinet voor het alternatieve beleid zal zo goed mogelijk op basis van beschikbare onderzoeken inzicht geboden worden over de verwachte CO2-effecten van de individuele maatregelen. De kanttekening daarbij is dat het totale effect van het pakket minder zal zijn dan de optelsom van alle individuele maatregelen. Daarnaast ben ik, zoals eerder met de Kamer is gedeeld, voornemens de Klimaatwet aan te passen waardoor de KEV niet meer in oktober komt maar met Prinsjesdag. Hiervoor heb ik een wetswijziging in voorbereiding. Vooruitlopend hierop heb ik het PBL verzocht, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling, de KEV dit jaar al met Prinsjesdag te publiceren.
Hoe zorgt u ervoor dat de maatregelen die u uiterlijk bij voorjaarsbesluitvorming 2025 treft met zekerheid genoeg zijn om de klimaatdoelen te halen?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Hoofdlijnenakkoord, binnen bereik komen. De inzet is er op gericht om de klimaatdoelen te halen. Dit heeft het kabinet ook in het Regeerprogramma aangekondigd. Het klimaatdoel van 55% valt nu niet in bandbreedte van het PBL – het is mijn doel om 55% weer in de bandbreedte te krijgen. In algemene zin geldt dat hoe meer maatregelen worden genomen, hoe groter de zekerheid is. Maar er zal altijd bepaalde mate van onzekerheid blijven, alleen achteraf kan met zekerheid worden geconstateerd of dat gelukt is. Daarbij geldt dat de oplossing niet alleen zit in extra maatregelen; PBL geeft ook aan dat belemmeringen in de uitvoering een belangrijk aandachtspunt is. Het kabinet zal daarom met voorrang knelpunten in de uitvoering aanpakken en werken aan het op orde brengen van de randvoorwaarden.
Kunt u toezeggen om erop in te zetten dat de doelen minstens «waarschijnlijk» worden gehaald, dus met 60%-80% zekerheid volgens het PBL?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bekend met het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat bij 56% van de onderzochte bedrijven de uitstoot van één of meer zeer zorgwekkende stoffen – die onder andere de hersenen van kinderen kunnen schaden en kanker kunnen veroorzaken – tussen 2015 en 2022 is gestegen, ondanks de geldende minimalisatieplicht sinds 2016?1
Ja.
Deelt u de zorgen van toxicoloog Paul Scheepers over de toegenomen uitstoot van Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK's) en het verhoogde risico op kanker dat hiermee gepaard gaat? Zo nee, waar baseert u zich dan op?
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK-stoffen) zijn schadelijk voor de gezondheid en daarom aangewezen als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). Daarom geldt voor deze stoffen een minimalisatieplicht.
Om de toename van PAK-stoffen te kunnen duiden, is het belangrijk om per casus te bekijken wat de oorzaak hiervan precies is. Alleen dan is duidelijk wat de oorzaken en relevantie zijn van de hogere cijfers. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn van een structurele verhoging van de emissies van ZZS dan is dat inderdaad zorgelijk en ook niet in lijn met het beleid.
Verderop in de beantwoording wordt ingegaan op PAK-stoffen bij Tata Steel.
Deelt u de opvatting van toxicoloog Paul Scheepers dat zelfs een toename van 1% al heel ernstig is? Zo nee, waar baseert u zich dan op?
Zoals onder 2 gesteld, moet per casus worden beoordeeld wat er aan de hand is en wat de gevolgen zijn en is het eveneens een gegeven dat het doel is dat dergelijke emissies zo ver mogelijk worden beperkt. De ernst van toename met 1% is afhankelijk van de casus, situatie en de stof waar het over gaat.
Welke mogelijkheden en instrumenten hebben bevoegde gezagen, inclusief het Rijk, om zo snel mogelijk op te treden tegen bedrijven die niet hebben voldaan aan de minimalisatieplicht voor zeer zorgwekkende stoffen?
Het Rijk stelt landelijke wet- en regelgeving op, biedt expertise via instanties zoals het RIVM, en ondersteunt bij handhaving en toezicht, bijvoorbeeld door richtlijnen of het organiseren van landelijke acties. De bevoegde gezagen, zoals gemeenten, provincies en waterschappen, zijn verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving (VTH) op lokaal en regionaal niveau. Zij zorgen ervoor dat bedrijven voldoen aan de eisen en voorwaarden uit vergunningen en aan wet- en regelgeving met betrekking tot ZZS.
Bevoegde gezagen, inclusief het Rijk, hebben verschillende instrumenten om op te treden tegen bedrijven die niet voldoen aan de minimalisatieplicht voor ZZS. Deze middelen stellen overheden in staat om naleving te waarborgen en emissies te minimaliseren. Dit zijn onder andere:
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van welke stappen bevoegde gezagen nu gaan nemen?
Dat is de verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagen. Overeenkomstig de motie Thijssen en Gabriëls5 en de motie Kostić en Bamenga6 ga ik op korte termijn in gesprek met de bevoegde gezagen om hun ervaringen rondom de minimalisatieverplichting te bespreken. Uiteraard sta ik hierbij ook stil bij de vraag hoe ik hen verder kan ondersteunen. Er is al samenwerking met de bevoegde gezagen over het ZZS-emissiebeleid via het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden. De focus hierbij is het versterken van de uitvoering door de bevoegde gezagen/omgevingsdiensten.
Welke concrete stappen gaat u nemen, en op welke termijn, om de bevoegde gezagen te helpen die nu aan het Rijk vragen om extra hulpmiddelen voor betere toetsing, en aangeven dat ze het interpreteren van regelgeving te complex en tijdintensief vinden?
Zie het antwoord op vraag 5. Verder wordt er via het Impulsprogramma Chemische Stoffen gewerkt aan het verbeteren van de kennis en toepassing van het beleid bij en in samenwerking met de bevoegde gezagen. Zoals in het Impulsproject ZZS try-out (een samenwerking tussen de 28 omgevingsdiensten en het RIVM), de Impulsprojecten vermijdings- en reductieprogramma’s ZZS-emissies en de versterking en verduidelijking van het nationale juridisch kader & ZZS in de omgevingswet.
Hoe gaat u, in lijn met motie Kostic, de bevoegde gezagen helpen om zo snel mogelijk alle passende en preventieve maatregelen te nemen om de uitstoot van schadelijke stoffen door grote vervuilers te minimaliseren en de gezondheid van omwonenden en medewerkers te beschermen, en welke tijdlijn hoort daarbij?2
Zie de antwoorden op vraag 5 en vraag 6. Onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden lopen momenteel verschillende projecten en initiatieven om passende en preventieve maatregelen te nemen. Binnen deze projecten is er regelmatig overleg met de bevoegde gezagen.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de huidige minimalisatieplicht, gezien het feit dat meer dan de helft van de onderzochte bedrijven er niet in slaagt de uitstoot te verminderen?
Het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden zijn beide voortgekomen uit evaluaties van het ZZS-beleid8 en de bescherming van omwonenden tegen nadelige gezondheidseffecten door langdurige en/of veelvuldige blootstelling aan industriële emissies9.
Onder het Impulsprogramma en de Actieagenda worden momenteel verbeteracties uitgevoerd op basis van onder andere deze evaluaties. Hierin wordt gekeken hoe de minimalisatieplicht als instrument effectiever ingezet kan worden. Dit is in nauwe samenwerking met de bevoegde gezagen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn de criteria voor het toetsen van de vijfjaarlijkse plannen van bedrijven aan te scherpen, gezien de uitspraken van gedeputeerden over de vaagheid van de huidige criteria? Zo nee, waarom niet?
Onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht welke mogelijkheden hiertoe zijn. Ik wil hierover ook in gesprek met de bevoegde gezagen en gedeputeerden over waar de onduidelijkheid rondom de vermijdings- en reductieprogramma’s (VRP’s) precies zit (zie ook antwoord op vraag 5). Op basis hiervan kan eventueel besloten worden over extra inzet. Hierin worden ook de aanbevelingen meegenomen van het RIVM, zoals verwoord in de verkenning ervaringen vermijdings- en reductieprogramma’s (VRP’s) voor de minimalisatie van Zeer Zorgwekkende Stoffen10, dat eerder onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen werd uitgevoerd.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om de handhaving van de minimalisatieplicht te verbeteren, burgers echt te beschermen en de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen daadwerkelijk terug te dringen? Wat is de planning voor de invoering van de maatregelen?
Er lopen momenteel onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden al projecten om de toepassing en handhaving van de minimalisatieplicht bij bedrijven en omgevingsdiensten te versterken. Wat betreft de stijging van emissies zal per casus in samenwerking met het bevoegd gezag gekeken moeten worden wat hier de oorzaak van is. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om zo nodig passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de uitstoot van ZZS zo snel mogelijk daalt. Dat is en blijft het uitgangspunt.
Hoe beoordeelt u de verklaring van sommige bedrijven dat de toename te wijten is aan verhoogde productie? Bent u van mening dat economische groei mag prevaleren boven de gezondheid van mens en milieu? Waar trekt u een grens?
Zoals gesteld in de antwoorden op vragen 2 en 3 kan niet in algemene zin een oordeel worden gegeven over de reden van de door RTL Nieuws gerapporteerde verhoging van de emissies en de gevolgen daarvan. Het instellen van een minimalisatieplicht is juist gericht op het beschermen van de gezondheid. Zoals uit het rapport van de Onderzoeksraad voor de veiligheid is gebleken, wordt gezondheid niet altijd voldoende beschermd en ik werk er met andere overheden aan om te zorgen dat dat wel het geval wordt.
Ook bij verhoogde productie moeten bedrijven binnen de ruimte van een vergunning blijven.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven als Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) niet eens een verklaring hebben voor de stijging van de zeer zorgwekkende stoffen? Welke oplossing ziet u hiervoor?
De VNCI is een brancheorganisatie die de belangen behartigt van de Nederlandse chemische industrie. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is per bedrijf specifieke informatie nodig om een uitspraak te kunnen doen.
Wat vindt u van het feit dat sommige bedrijven bekennen dat ze zelf verkeerde of onvolledige gegevens hebben gerapporteerd en dat sommige bedrijven zelfs stellen dat ze niet weten of hun rapportage wel in overeenstemming is met regelgeving?
Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die onder de Europese PRTR verordening vallen (EPRTR) om hun emissies correct via het e-MJV te rapporteren. Zoals in de inleiding op deze vragen is toegelicht, is het aan het betreffende bevoegd gezag om deze invoer te controleren op juistheid, volledigheid en consistentie, en om eventuele omissies en onjuistheden bij het bedrijf onder de aandacht te brengen.
Indien een bedrijf vragen heeft, dan kan er overlegd worden met het bevoegd gezag. Ook kan via de e-MJV helpdesk om nadere toelichting/uitleg gevraagd worden op de leidraad milieujaarrapportages.
Heeft u na zulke berichten nog het gevoel dat u «in control» bent van de gevaarlijke uitstoot die in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe?
De minimalisatieplicht en het ZZS-beleid zijn unieke instrumenten en ik ben van mening dat het gaat helpen om zo dicht mogelijk bij nul ZZS uitstoot te komen. Het beleid is van kracht sinds 2016 maar met de cyclus van het opstellen van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP) en vervolgens investeren in verbeteringen gaat het niet van de ene op de andere dag beter. Het beleid is in 2022 geëvalueerd11 en de suggesties voor verbetering zijn onder andere meegenomen in het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Dit betreft onder meer het vergroten van de samenhang, oplossen van kennishiaten en ondersteuning van bevoegde gezagen bij knelpunten in de handhaving.
Bent u op de hoogte van de discrepantie tussen de vorig jaar gerapporteerde uitstootcijfers van Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK's) door Tata Steel en de kennelijk recent gecorrigeerde cijfers, die een verdubbeling laten zien van de PAK-uitstoot in 2021 ten opzichte van 2020? Zo nee, hoe kan dit? Zo ja, waarom is dit toentertijd niet gedeeld met de Tweede Kamer, de provinciale staten en omwonenden?
Zoals aangegeven in de inleiding zijn de bevoegde gezagen verantwoordelijk voor het beoordelen van de ingediende uitstootcijfers. Dat geldt ook voor de situatie rond Tata Steel, waar de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag is. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) is namens de provincie verantwoordelijk voor taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
In het geval van Tata Steel neemt de emissie van de vier PAK-stoffen in de emissieregistratie toe van 71 kg in 2020 naar 112 kg in 2021. De reden voor deze toename is een herziening van een kengetal dat wordt gebruikt voor het berekenen van de diffuse emissies van drie van de vier PAK-stoffen met ingang van rapportagejaar 2021. De werkelijke emissiesituatie is niet wezenlijk veranderd. Het herziene kengetal komt voort uit de afspraak om de gegevens in het e-MJV te actualiseren. De Kamer en de provinciale staten zijn hierover destijds schriftelijk geïnformeerd12 en de informatie is gepubliceerd op de website van de provincie Noord-Holland13. Deze actualisatie is een gevolg van conclusies uit het eerdere RIVM-rapport «Onderzoek naar de herkomst van neergedaald stof en stoffen in de lucht in de IJmond regio14». Hierin kwam naar voren dat de gemeten hoeveelheden metalen en PAK (veel) hoger zijn dan was verwacht op basis van berekeningen met data van de milieujaarverslagen, respectievelijk de Emissieregistratie15.
Kan de Staatssecretaris toelichten op basis van welke gegevens het RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond in hun onderzoeken conclusies hebben getrokken en zijn de nu bekend geworden verhoogde PAK-uitstootcijfers destijds beschikbaar geweest voor deze onderzoeken en dus meegenomen in de onderzoeken?
Het RIVM rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving16» verscheen in 2023. Voor bepaling van luchtconcentraties en gezondheidseffecten is daarbij gebruik gemaakt van een combinatie van metingen in de leefomgeving (op het luchtmeetnet) en berekeningen (op basis van de emissieregistratie) die onderling zijn vergeleken op consistentie, waarbij de metingen als leidend zijn beschouwd. Daarom veranderen de conclusies niet.
Wel wijst RIVM erop dat een aanpassing van emissiecijfers/kengetallen aangeeft hoe belangrijk de kwaliteit van deze gegevens is. Het illustreert het belang van regelmatige controle door het bevoegd gezag van de consistentie van emissiegegevens en metingen in de leefomgeving. Dit kan door middel van het modelleren op basis van emissiegegevens om hiermee de concentratiebijdragen in kaart te brengen en deze te vergelijken met wat er daadwerkelijk in de leefomgeving op het luchtmeetnet wordt gemeten. Ook de aanbeveling om de hoeveelheid PAK-stoffen en metalen in grof stof in kaart te brengen blijft onveranderd.
Bekend is dat de adviezen van de Expertgroep leunen op de conclusies van de verschillende RIVM-rapporten en diverse andere bronnen. Aan de Expertgroep zal worden gevraagd of deze meest recente ZZS/PAK-uitstootcijfers impact hebben op deze conclusies. Ik zal u daarna zo spoedig mogelijk over de uitkomst informeren.
Gezien het grote algemene belang van dit onderwerp, kunt u de Expertgroep Gezondheid IJmond en RIVM vragen om te reflecteren op: a) wat de meest recente kennis over de ZZS/PAK-uitstootcijfers betekent voor de gezondheid en b) of dit iets verandert aan hun eerdere bevindingen, conclusies en aanbevelingen voor de overheid?
Zie het antwoord op vraag 16.
Kunt u het antwoord van RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond op de bovenstaande vragen zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Zoals in het antwoord op vraag 16 is aangegeven, zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten.
Hoe beoordeelt u het feit dat de cijfers vóór 2021 nog steeds foutief in de emissieregistratie staan? Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze gegevens op een betrouwbare wijze worden gecorrigeerd en wordt het RIVM daarbij betrokken?
Zoals aangegeven in de inleiding beoordelen bevoegde gezagen of de informatie over de (ZZS) emissies van bedrijven tijdig wordt verstrekt en toereikend is. Ik treed niet in hun bevoegdheden op dit vlak.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat deze significante aanpassing van uitstootcijfers zonder enige ruchtbaarheid is doorgevoerd in in ieder geval het afgelopen jaar?
Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, is deze specifieke aanpassing openbaar aangekondigd.
Kunt u alle wijzigingen die Tata Steel heeft gedaan in de rapportering van haar uitstootcijfers sinds 2015 naar de Kamer sturen, waarbij wordt aangegeven wanneer de wijzigingen precies zijn doorgevoerd, met welke reden, of ze volledig onafhankelijk zijn getoetst en door wie, en welke instanties op de hoogte waren van de wijzigingen?
Zoals aangegeven in de inleiding, beoordelen bevoegde gezagen of de informatie over de (ZZS) emissies van bedrijven tijdig wordt verstrekt en toereikend is. Dit leidt periodiek tot aanpassingen. Ik heb geen zicht op alle afspraken die hierover door het bevoegd gezag met het bedrijf zijn of worden gemaakt.
Bent u ermee bekend dat de Reclame Code Commissie Tata Steel op de vingers heeft getikt voor het onterecht beweren dat de uitstoot van PAK-stoffen in 2022 met 50% is afgenomen (ten opzichte van 2019) en dat ook de Omgevingsdienst die claim van Tata Steel niet kon bevestigen?3
Ja. De Reclame Code Commissie (RCC) heeft toentertijd geoordeeld18 dat uitingen vanuit Tata Steel over 50% PAK reductie in strijd zijn met artikel 4 CDR en niet gerechtvaardigd, omdat niet was aangegeven welke installaties het betrof en dat niet kon worden uitgesloten dat er geen 50% PAK’s reductie zal zijn indien de andere installaties ook werden meegenomen. In de uitspraak van de RCC staat: «valt niet uit te sluiten dat de vermindering van de PAK-uitstoot door Tata Steel in werkelijkheid kleiner is dan in de bestreden claim is vermeld.» In de bestreden claim stond 50%.
Tata Steel IJmuiden heeft laten weten dat zij sindsdien nader heeft gespecificeerd welke installaties het betreft. Zo staat bij de toelichting op de website: De 50%-reductie betreft drie bronnen die veel PAK-stoffen uitstootten (de Hulpstoffenfabriek, Koudbandwalserij en Sinterfabriek). De uitstoot van PAK-stoffen is bij die drie fabrieken met meer dan 50% afgenomen in 2022 ten opzichte van 2019. Uit de elektronische milieujaarverslagen van het bedrijf komt naar voren dat de emissie van (het totaal aan) PAK-stoffen sinds 2019 is gedaald.
Wat vindt u ervan dat Tata Steel de belofte heeft gedaan aan de Tweede Kamer en de provincie om 50% reductie van PAK over het hele terrein te reduceren in 2022, maar die belofte niet nakomt en daarover nog steeds niet eerlijk is op onder andere hun website? Hoe betrouwbaar is Tata Steel dan als bedrijf om afspraken mee te maken?
Zie het antwoord op vraag 22.
In het artikel op RTL Nieuws staat het volgende: «Zo stelt Tata dat het in 2015 veel meer PAK’s uitstootte dan het destijds officieel meldde aan de provincie.» Deelt u de mening dat het bewust onjuist rapporteren van uitstootcijfers mogelijk strafbaar is?
Het beoordelen van de emissie-opgave is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag een vermoeden heeft dat er sprake is van een strafbaar feit, kan zij aangifte doen. Het Openbaar Ministerie kan op basis daarvan, of uit eigen beweging, een onderzoek starten. Het bevoegde gezag kan gebruik maken van alle middelen die hen ter beschikking staan, waaronder het doen van aangifte, ik meng mij hier verder niet in.
Welke stappen gaat u ondernemen om te onderzoeken of er sprake is van misleiding door Tata Steel en/of strafbare feiten en of dan vervolging mogelijk is?
Zie het antwoord op vraag 24.
Hoe beoordeelt u de impact van deze gecorrigeerde cijfers op de eerdere conclusies van het RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond met betrekking tot de gezondheidseffecten in de IJmondregio? Waar baseert u zich dan op?
Zie het antwoord op vraag 16.
Expertgroep Gezondheid IJmond adviseert de uitstoot van PAK en benzeen met 90% te verlagen ten opzichte van de uitstoot in 2022: hoe gaat u deze adviezen tijdig opvolgen en welke tijdlijn hoort daarbij gezien de urgentie van het probleem?
De Kamer heeft recent de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond ontvangen19. Daarin is deze vraag meegenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om de transparantie en betrouwbaarheid van gerapporteerde uitstootcijfers op zeer korte termijn in orde te maken, zodat dergelijke discrepanties in de toekomst worden voorkomen?
De emissieregistratie (RIVM in samenwerking met CBS, PBL, WUR en Deltares) stelt jaarlijks de emissies van de relevante Nederlandse bronnen vast, en faciliteert de ontsluiting van emissiedata via haar website. De verantwoordelijkheden voor het aanleveren van data zijn duidelijk vastgelegd in wet- en regelgeving. Waar nodig kan de emissieregistratie bedrijven en bevoegd gezagen adviseren, maar de controle van de door bedrijven in het e-MJV gerapporteerde uitstootcijfers is en blijft primair de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Bent u bereid om na deze nieuwe onthullingen zo snel mogelijk werk te maken van onafhankelijke, fijnmazige metingen en van directe beschikbaarheid van uitstootdata voor de overheid, in plaats van dat we steeds afhankelijk zijn van Tata en achter de feiten aan moeten lopen, zoals door de aangenomen motie Teunissen is opgedragen aan de regering?4
Op dit moment vinden al regelmatig onafhankelijke metingen plaats in opdracht van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft hiervoor een programma opgesteld waarin extra controlemetingen worden uitgevoerd.
De motie Teunissen21 verzoekt de regering om zo snel mogelijk te zorgen voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel, inclusief het voor handhaving benodigde cameratoezicht en deze data zo veel mogelijk openbaar beschikbaar te maken.
Zoals de Kamer eerder is gemeld22, legt de geldende wetgeving de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek – zowel landelijk als specifiek voor Tata Steel – een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom wil het kabinet eerst de onderzoeksuitkomsten in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden afwachten voordat verdere stappen worden gezet in de uitvoering van deze motie.
Bent u bereid om de vergunningen en milieurapportages van Tata Steel en andere grote industriële bedrijven op zeer korte termijn opnieuw te evalueren in het licht van deze onthullingen? Zo nee, waarom niet?
Het beoordelen van de emissie-opgave is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Ik meng mij hier niet in.
Welke stappen gaat u ondernemen om de transparantie, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de rapportages over uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen te in orde te maken en welke tijdlijn hoort daarbij, gezien de urgentie van het probleem en de zorgen bij burgers?
Zie eerdere antwoorden onder ander op vraag 5 en vraag 29.
Bent u bereid om de lijst van bedrijven die verplicht zijn hun uitstoot te melden uit te breiden, zodat ook bijvoorbeeld asfaltcentrales hieronder vallen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt dat met het doel om gezondheid van mensen en milieu beter te beschermen?
Ik wil niet op de zaken vooruitlopen en zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven eerst het gesprek aangaan met de bevoegde gezagen.
Overigens zijn asfaltcentrales vergunningplichtig. Voor asfaltcentrales geldt de 5-jaarlijkse informatieplicht en het aanleveren van het vermijdings- en reductieprogramma. Hier hoort ook bij dat ze informatie over hun ZZS-emissies naar lucht en water moeten aanleveren bij het bevoegd gezag. Op dit moment is het wettelijk nog niet verplicht dat ze dit via de database doen, maar het wijzigingsbesluit over de ZZS-emissiedatabase zal dat veranderen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mens, dier en milieu voorop komt te staan in het beleid rondom de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen?
Binnen het huidige beleid staat het beperken van de risico’s van mens, dier en milieu centraal. Met onder andere het ZZS-emissiebeleid, het versterken van VTH-stelsel, het impulsprogramma chemische stoffen en Actieagenda Industrie en Omwonenden zijn vele maatregelen in gang gezet om de bescherming van de gezondheid verder te verbeteren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
De wereldwijde gevaren van gokken voor de volksgezondheid |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente rapport van The Lancet Commission waarin wordt gewaarschuwd voor de enorme bedreiging die gokken wereldwijd vormt voor de volksgezondheid?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de indringende conclusies van dit rapport dat gokken een steeds groter probleem vormt voor de volksgezondheid en dat bestaande regelgeving vaak tekortschiet om dit effectief aan te pakken? Kunt u op elk van de 7 keypoints, die de commissie presenteerde, een reactie geven?
Het rapport van The Lancet Public Health Commission on Gambling geeft een duidelijk beeld over de potentieel verstrekkende gevolgen van gokken voor de volksgezondheid.2 Dat gaat verder dan het risico op het ontwikkelen van een verslaving of schulden, wat op zichzelf al ernstige gevolgen kunnen zijn van gokken. Het beschermen van mensen tegen negatieve effecten van gokken staat voor mij voorop. Ik vind het belangrijk daarbij oog te hebben voor de verschillende soorten schade die gokken kan aanrichten en in te zetten op het voorkomen daarvan. In het bovengenoemde rapport wordt ingegaan op mogelijk effectieve beleidsinterventies die deze problemen moeten tegengaan en voorkomen. De zeven aanbevelingen in het rapport zien deels op maatregelen die al zijn opgenomen in de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) of die onderdeel vormen van de aanscherping van wet- en regelgeving waarover ik uw Kamer voor 27 maart 2025 informeer.3 Ik ga hieronder in op de verschillende aanbevelingen in het rapport en de opvolging daarvan.
Aanbeveling 1: Zie gokken als een probleem voor de volksgezondheid
Aanbeveling 2: Effectieve regulering van online gokken is nodig
Vanaf de opening van de online kansspelmarkt is ingezet op een betere bescherming van (kwetsbare) mensen, waarmee het borgen van publieke belangen en in het bijzonder de volksgezondheid meer en meer een zwaartepunt zijn geworden in het kansspelbeleid. Zo is de regelgeving op reclame aangescherpt en vinden bewustwordingsactiviteiten plaats om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Per 1 oktober jongstleden is de Regeling speellimieten en bewuster speelgedrag (Regeling sbs) in werking getreden.4 Daarmee heeft mijn ambtsvoorganger een maatregelenpakket ingevoerd dat een verplicht contactmoment introduceert wanneer een speler een maandelijkse stortingslimiet van 350 euro of hoger instelt. Voor jongvolwassenen geldt een lagere limiet van 150 euro per maand. Het instellen van limieten moet plaatsvinden in een neutrale omgeving, waar de speler zo min mogelijk wordt beïnvloed door gedragsbeïnvloedingstechnieken en op verantwoorde wijze limieten kan bepalen. Het is verplicht limieten in euro’s weer te geven. Verder wordt de speler tijdens het spelen geattendeerd op de zelf ingestelde limieten. Zo ontvangt de speler elke dertig minuten informatie via de spelersinterface over de gespeelde tijd en daarnaast informatie zodra de helft van het ingestelde grensbedrag bereikt is. Naast de maatregelen in de Regeling sbs is op 3 juni 2024 de aangescherpte Beleidsregel verantwoord spelen 2024 van de Kansspelautoriteit (Ksa) gepubliceerd.5 Hiermee scherpt de Ksa de zorgplicht van vergunninghouders aan op het gebied van verslavingspreventie en reclame. Een belangrijke aanpassing is dat vergunningshouders binnen uiterlijk één uur een signaal of redelijk vermoeden van onmatige deelname of gokverslaving moeten detecteren, analyseren en daarop moeten ingrijpen. Tevens heeft de Ksa een financiële stortingsgrens ingesteld. Per 1 oktober 2024 zijn aanbieders verplicht na te gaan of een speler die meer dan 700 euro in een maand stort op zijn spelersrekening, zich dit kan veroorloven. Voor jongvolwassenen is deze stortingsgrens lager, namelijk 300 euro.
In mijn brief van 10 oktober 2024 heb ik uiteengezet welke stappen recent ondernomen zijn en zullen worden genomen om gokverslaving te voorkomen en tegen te gaan.6 Naast de moties waarop is ingegaan in die brief, ligt er ook een initiatiefnota van de leden Boswijk (CDA) en Van Dijk (SGP) en een aangekondigd initiatiefwetsvoorstel.7 Tevens is op 5 november jongstleden de evaluatie van de Wet koa opgeleverd.8 Naar aanleiding van deze ontwikkelingen zal ik op basis van mijn beleidsvisie op kansspelen met concrete voorstellen komen op welke punten ik de wet- en regelgeving wil aanscherpen. Dit doe ik in de brief die ik naar uw Kamer stuur vóór het commissiedebat van 27 maart 2025.
Aanbeveling 3: Toezichthouders moeten voldoende middelen hebben om consumenten goed te kunnen beschermen
Ik kijk doorlopend met de Ksa hoe zij stevig toezicht kan houden en kan handhaven en welke instrumenten zij daarvoor nodig heeft. De effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium is daarnaast onderdeel geweest van de evaluatie van de Wet koa. Op basis van de evaluatie scherp ik de wettelijke bevoegdheden waar nodig aan in mijn voorstel voor wijziging van de Wet op de kansspelen.
Aanbeveling 4: Beleid, regelgeving, behandeling en onderzoek op het gebied van gokken moeten worden beschermd tegen de verstorende effecten van commerciële invloeden
Het beleid en de regelgeving op het gebied van gokken worden op onafhankelijke wijze vormgegeven. De vergunde aanbieders van kansspelen spelen als aanbieder van gokproducten een belangrijke rol in de uitvoering van het beleid. Daar hoort bij dat de strenge maatregelen waaraan zij moeten voldoen ook duidelijk en uitvoerbaar zijn. Hiervoor is in voorkomend geval nodig dat nieuw beleid wordt getoetst op uitvoerbaarheid bij de kansspelsector. Over de wijze waarop ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ik contact hebben met de sector, heb ik bij mijn brief van 10 oktober jongstleden ook de «werkwijze omgang met kansspelsector» gedeeld met uw Kamer.9 Deze werkwijze houdt in dat bewindspersonen en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die verantwoordelijk zijn voor het kansspelbeleid contacten beperken tot de contacten die noodzakelijk zijn voor de kwaliteit van beleid, wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan. Tevens zal ik jaarlijks alle beleidsinhoudelijke correspondentie en verslagen van overleggen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de kansspelsector actief openbaar maken.
Ten aanzien van activiteiten op het gebied van preventie en onderzoek merk ik op dat deze primair worden gefinancierd uit het Verslavingspreventiefonds, dat de Ksa beheert. De gelden in dit fonds komen uit heffingen van de Ksa, die betaald worden door kansspelaanbieders. De onafhankelijke stichting ZonMw coördineert het onderzoeksprogramma «preventie van kansspelverslaving» waarbinnen een deel van dit geld besteed wordt. Tevens wordt via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) onderzoek gedaan naar gokverslaving en gokschade, zoals onderzoek naar het aantal mensen dat risicovol of problematisch speelgedrag vertoont.10
Daarnaast worden behandelingen van gokverslavingen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) onafhankelijk van de gokindustrie uitgevoerd.
Aanbeveling 5: Op internationaal niveau zouden VN-organisaties en intergouvernementele organisaties in hun strategieën en werkplannen ter verbetering van de gezondheid en het welzijn in het algemeen de nadruk moeten leggen op de gevaren van gokken
Aanbeveling 6: Er is behoefte aan de ontwikkeling van een internationaal samenwerkingsverband gericht op de risico’s van gokken
Aanbeveling 7: Er moet een resolutie van de World Health Assembly komen die zorgt voor de erkenning van gokken als probleem voor de volksgezondheid
Aanbevelingen 5, 6 en 7 liggen allen op het gebied van intensievere internationale samenwerking op het gebied van gokken. Gokstoornissen zijn door de Wereldgezondheidsorganisatie reeds erkend als aandoening in de International Code of diseases (ICD-11).11 Dit betekent onder andere dat op internationaal niveau kan worden gewerkt met eenduidige diagnoses en data worden verzameld over de prevalentie van deze stoornissen. Daarom zie ik samen met de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport vooralsnog onvoldoende toegevoegde waarde van een aanvullende resolutie bij de Wereldgezondheidsorganisatie.
Verder vervult Nederland een actieve rol in het intensiveren van internationale samenwerking op het gebied van gokken. Daarbij ligt de nadruk op het operationele niveau. De Ksa neemt deel aan het Gaming Regulators European Forum (Gref), een samenwerkingsverband van toezichthouders in een groot aantal landen in Europa op het gebied van kansspelen dat tot doel heeft kennis, ervaring en ideeën op het terrein van kansspelbeleid uit te wisselen en samenwerking op internationaal niveau te bevorderen.12 Onderdeel daarvan is een handhavingswerkgroep. Deze groep bevordert de uitwisseling van kennis en expertise m.b.t. de aanpak van illegale kansspelen. Het gaat hierbij onder andere om het delen van ervaringen op het gebied van onderzoekmethoden, onderzoeksprocessen en de effectiviteit van interventies. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2025, zal ik verkennen welke mogelijkheden voor effectievere handhaving op illegaal aanbod er op Europees niveau liggen, zowel via Gref als via de Europese Unie.13
In hoeverre deelt u de zorgen van experts dat gokken niet enkel economische schade veroorzaakt maar ook aanzienlijke gevolgen heeft voor de geestelijke en fysieke gezondheid van kwetsbare groepen?
Ik beschouw het als een gegeven dat deelname aan met name risicovolle kansspelen geestelijke en fysieke gezondheidsschade tot gevolg kan hebben. In de Wet koa zijn om die reden ook al waarborgen ter bescherming van spelers ingebouwd. Aangezien sinds de opening van de online kansspelmarkt is gebleken dat deze bescherming niet voldoende is, is mijn inzet er ook op gericht om het beschermingsniveau te verbeteren en met name kwetsbare personen beter te beschermen.
Wat vindt u van de aanbeveling van The Lancet Commission om bij gokken volksgezondheid en welzijn veel belangrijker te maken in de overheidsinzet in plaats van de economische kant? Zo ja, hoe verklaart u dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid het voortouw heeft in het gokbeleid en vindt u dat in het huidige licht nog steeds passend? Zo nee, welke wijzigingen en maatregelen overweegt u om deze visie in Nederland te implementeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, staat (betere) bescherming van (kwetsbare) mensen centraal in mijn beleidsinzet. Ook het tegengaan van kansspelgerelateerde criminaliteit en fraude is een doel van het kansspelbeleid. Daarbij is de keuze gemaakt om de verantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid, inclusief verslavingspreventie, bij mij neer te leggen. Deze integrale verantwoordelijkheid is van belang, omdat het opknippen van verschillende onderdelen van het kansspelbeleid niet wenselijk is.14 Ik betrek bij mijn beleid andere partijen, waaronder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanwege de daar aanwezige expertise op het gebied preventie en verslaving, en de stelselverantwoordelijkheid voor de ggz (waaronder verslavingszorg valt).
Daarnaast worden ook experts op het gebied van verslavingspreventie bij kansspelen en het voorkomen van gokschade betrokken bij het kansspelbeleid. Het recent gestarte Expertisecentrum Gokken van het Trimbos-instituut zal tevens bijdragen met kennis en expertise voor beleid om mensen beter te kunnen beschermen.15 Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2, informeer ik uw Kamer voor 27 maart 2025 over mijn beleidsvisie op kansspelen en aanscherpingen van wet- en regelgeving. Daarbij betrek ik inzichten uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren, maar uiteraard ook de resultaten en aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet koa.
Bent u bereid om de huidige regelgeving rondom de bescherming van consumenten tegen de gokindustrie te herzien, gezien de bevindingen dat veel landen, waaronder Nederland, achterblijven? Heeft u contact met de Consumentenbond om scherp te hebben op welke zaken de bescherming spoedig verbeterd kan worden?
Als ik kijk naar de Nederlandse situatie dan zie wel ik dat het beter moet. Het ligt in de rede dat de wet- en regelgeving voor kansspelen op afstand sterk wordt verbeterd, onder andere naar aanleiding van de evaluatie van de Wet koa. Dit doe ik op basis van mijn beleidsvisie op kansspelen, die ik voor 27 maart 2025 met uw Kamer deel. Bij de vraag wat hiervoor belangrijke uitgangspunten zijn worden, zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 schetste, onderzoeksrapporten en analyses betrokken. Daarnaast wordt tevens een breed palet aan stakeholders bevraagd, waaronder de Consumentenbond.
De commissie adviseert om het beleid niet te laten bepalen of beïnvloeden door de gokindustrie, ziet u ook dat Nederland hier nog in tekort schiet? Bent u met deze partijen van mening dat de gokindustrie niet meer aan tafel zou moeten zitten in het ministerie? Kunt u delen welke informatie over kansspelen is gewisseld met de gokbranche bij de totstandkoming van het regeerprogramma?
Ik ben het niet eens met de stelling dat Nederland tekortschiet in het maken van beleid onafhankelijk van de gokindustrie. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoe beleid op het gebied van gokken op onafhankelijke wijze wordt vormgegeven.
Wat betreft uw vraag over informatie die is gewisseld met de gokindustrie bij totstandkoming van het regeerprogramma merk ik op dat alleen in het kader van de verhoging van de kansspelbelasting van 30,5% naar 37,8% er contact is geweest met de gokindustrie. Hierop is ook ingegaan in de antwoorden op de vragen rondom de begroting van Justitie en Veiligheid voor 2025.16 Ontvangen brieven, gericht aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid, over de verhoging van de kansspelbelasting zijn aan het Ministerie van Financiën doorgeleid, voor zover de brieven niet ook gericht ware aan het Ministerie van Financiën. Het gaat om brieven van Goede doelen loterijen, het Goede Doelen Platform, een gezamenlijke brief van NLO, Holland Casino, VAN kansspelen, VNLOK en Noga en een gezamenlijke brief van Janshen-Hahnraths group en JVH gaming and entertainment group.
Welke stappen neemt u momenteel om gokverslavingen te voorkomen, en op welke manier werkt u samen met maatschappelijke organisaties om gokverslaving tegen te gaan? Hoeveel onafhankelijk onderzoeksgeld is er beschikbaar voor het feitelijk in beeld brengen wat de gevolgen van gokken zijn? Hoe verhoudt zich dat tot de funding van de gokindustrie?
In mijn antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op maatregelen om mensen te beschermen tegen de negatieve effecten van gokken, in het bijzonder gokverslaving. In aanvulling op deze maatregelen, vindt onder meer samenwerking met maatschappelijke organisaties plaats bij activiteiten gericht op bewustwording van de risico’s van kansspelen, die worden ondernomen door Jellinek, Trimbos-instituut en via Geldfit met financiering uit het Verslavingspreventiefonds. Vanuit dit fonds is, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, tevens onderzoeksgeld beschikbaar voor het voorkomen en tegengaan van gokverslaving via het onderzoeksprogramma van ZonMw. Voor lopende en toekomstige onderzoeksprojecten is 6,6 miljoen euro beschikbaar. Er zijn geen signalen dat dit bedrag niet toereikend is voor het wetenschappelijk onderzoek dat wordt gedaan en gedaan zal worden vanuit het fonds.
Ook via het WODC wordt onderzoek gedaan naar de gevolgen van gokken. Een voorbeeld hiervan is de indicatieve kosten-batenanalyse kansspelen waarbij onderzoek is gedaan naar de kosten en baten van kansspelen.17 Het recent gestarte expertisecentrum Gokken zal ook een belangrijke bijdrage leveren aan het doorontwikkelen en bij elkaar brengen van onafhankelijke kennis, zodat ook het onderzoeksveld voor kansspelen groter wordt.18
Het is niet bekend hoeveel precies vanuit de gokindustrie aan onderzoek wordt besteed.
Is er voldoende budget en expertise beschikbaar binnen de Nederlandse zorg om de toenemende druk van gokgerelateerde gezondheidsproblemen het hoofd te bieden? Zo ja, hoe onderbouwd u dat? Zo nee, bent u bereid om hierin meer te investeren? Welke invloed hebben de voorgenomen bezuinigingen op de betrokken organisaties? Kunt u inzicht geven wat er in elk geval door zal gaan en op welke punten preventie, onderzoek en handhaving geraakt worden?
Mensen met psychische problemen, waaronder gokgerelateerde gezondheidsproblemen, moeten passende geestelijke gezondheidszorg (ggz) krijgen op de juiste plaats. De huisarts is verantwoordelijk voor de behandeling van lichte psychische klachten en doet dit in samenwerking met de praktijondersteuner huisarts (poh-ggz). De huisarts kan mensen met matige tot zware psychische problemen doorverwijzen naar de basis-ggz of gespecialiseerde ggz. Patiënten, zorgverzekeraars en professionals hebben in kwaliteitsstandaarden beschreven wat goede ggz is. Aanvullend wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds het veld ondersteund om te komen tot een richtlijn voor de behandeling van gedragsverslaving, waaronder de behandeling van gokverslaving. Deze richtlijn draagt bij aan het bevorderen en borgen van voldoende expertise in het veld met betrekking tot gokgerelateerde gezondheidsschade.
Sommige mensen schamen zich voor hun psychische klachten of verslaving. Dit kan ervoor zorgen dat zij geen (professionele) hulp durven of willen zoeken. Op tijd hulp inschakelen kan voorkomen dat klachten verergeren of tot een zwaardere zorgvraag leiden. Om mensen toch een vorm van hulp te bieden of naar de reguliere zorg toe te geleiden zijn er verschillende laagdrempelige (zelf)testen en behandelingen via internet die hierin kunnen voorzien. Anonieme hulp wordt betaald via de «Subsidieregeling anonieme e-mental health» van het Ministerie van VWS. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds momenteel een pilot gefinancierd om een gratis en anonieme zelfhulpmodule specifiek voor gokken te ontwikkelen.
De behandeling van verslaving binnen de curatieve ggz valt onder de basisverzekering. Elk jaar wordt budget beschikbaar gesteld voor de curatieve ggz, door middel van het macrokader ggz. De bekostiging van de gokgerelateerde gezondheidsproblemen wordt binnen dit macrokader ggz opgevangen. Dit macrokader wordt elk jaar opnieuw vastgesteld op basis van onder andere het prijspeil van het betreffende jaar en eventuele verwachte ontwikkelingen binnen de ggz. Zo is het macrokader ggz voor 2025 verhoogd met ruim 200 miljoen ten opzichte van 2024 in verband met de verwachte overschrijding van het huidige macrokader in 2024. Het is vervolgens aan zorgverzekeraars om voldoende ggz-zorg in te kopen om aan hun zorgplicht jegens hun verzekerden te voldoen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en vraag 7 heb aangegeven, wordt preventie en onderzoek gefinancierd uit het Verslavingspreventiefonds. De Ksa beheert dit fonds. Toezicht en handhaving worden eveneens betaald uit heffingen opgelegd aan kansspelaanbieders. Deze financiering staat dus los van de zorg en mogelijke bezuinigingen. Indien blijkt dat de twee heffingen onvoldoende zijn om de kosten te dekken, kan de heffing worden verhoogd. Op dit moment is daar geen aanleiding voor.
Bent u bereid om de resultaten en aanbevelingen van het Lancet-rapport te bespreken in Europees of internationaal verband, zodat gezamenlijke stappen kunnen worden gezet om gokgerelateerde gezondheidsproblemen aan te pakken? Deelt u de oproep om een World Health Assembly resolutie tot stand te brengen over de gevolgen van gokken voor de publieke gezondheid? Op welke manier gaat u zich daartoe verder inzetten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
ETS-2 |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: gasrekening kan in 2030 flink hoger zijn» en het bijbehorende rapport van CE Delft?1 Hoe beoordeelt u dit bericht en het bijbehorend onderzoek van CE Delft?
Ja. Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht. Het betreft een onderzoek naar mogelijke ontwikkelingen van de energierekening richting 2030. Het kabinet houdt de lastenontwikkeling voor huishoudens en bedrijven altijd nauwlettend in de gaten en neemt waar nodig maatregelen om de koopkracht te versterken.
Hoe kijkt u aan tegen de volgende, in het rapport van CE Delft gehanteerde uitgangspunten: een CO2-prijs binnen het EU Emissions Trading System (ETS-2) van 40 euro/ton CO2 tot 60 euro/ton CO2 in 2030, en een meerprijs op de gasprijs van respectievelijk 0,066 euro/m3 tot 0,099 euro/m3 in 2030?
De uitgangspunten van het CE Delft zijn vergelijkbaar met de uitgangspunten van het kabinet in de begroting. In de begroting wordt rekening gehouden met een ETS2-prijs van € 56 per ton CO2 in 2027, oplopend tot € 60 in 2030. Dit is gelijk aan een prijs van € 45 in 2020, gecorrigeerd voor de (verwachte) inflatie. In de ETS richtlijn zijn waarborgen opgenomen die de kans vergroten dat de prijs in de eerste jaren onder dit niveau blijft. De prijs in 2030 komt neer op circa 11 cent per m3aardgas, 13 cent per liter benzine en 15 cent per liter diesel. De impact op de gasprijs zal uiteindelijk lager uitvallen afhankelijk van de hoeveelheid bijmenging groen gas in 2030.
Kunt u aangeven hoe u de gevolgen inschat voor ETS-2 voor de komende jaren voor huishoudens en bedrijven, uitgesplitst naar de kosten voor a) verwarming en b) mobiliteit/brandstoffen?
In de memorie van toelichting bij de Wet implementatie ETS2 worden de totale financiële lasten van het ETS2 in zichtjaar 2030 geraamd in Nederland. Het betreft € 874 mln. voor de verwarming van gebouwen (woningen, kantoren, etc.), € 1.234 mln. voor brandstoffen gebruikt in de mobiliteit (wegvervoer en mobiele werktuigen) en circa € 230 mln. voor de bedrijfsprocessen van de kleine energie- en maakindustrie.
Volgens het PBL3 betekent een ETS2 prijs van € 50 voor een gemiddelde personenauto op fossiele brandstoffen circa € 85 per jaar. Voor de verwarming van een gemiddeld huishouden met gas gaat het om circa € 100 per jaar. Daarmee komen de kosten voor een gemiddeld huishouden uit op € 185 bij een ETS2 prijs van € 50. De kosten voor een gemiddeld bedrijf zijn niet voorhanden omdat dit sterk afhangt van het soort bedrijf en het type energie dat zij gebruiken.
Klopt het dat het kabinet verwacht dat de inkomsten uit ETS-2 de volgende zullen zijn: 3,6 miljard euro in 2027, 2,65 miljard euro in 2028 en 2,2 miljard euro in 2029 (zoals vermeld in het Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën, 17 september 2024)?
Ja.
Is de raming van de Europese Commissie dat een emissierecht in 2030 48 euro per ton kost nog steeds actueel? Klopt het dat dit neerkomt op circa 11 cent per liter benzine, circa 13 cent per liter diesel en circa 10 cent per m3 aardgas?2
De raming van de Commissie is nog actueel. Voor de uitgangspunten over de ETS2 prijs van het kabinet in de begroting zie het antwoord op vraag 2.
Welk deel van de opbrengsten uit ETS-2 worden gebruikt om het Social Climate Fund te financieren, en welk deel van de uit het Social Climate Fund beschikbare middelen zal terugvloeien naar Nederland?
Het SCF omvat € 65 miljard in totaal. Het SCF wordt gefinancierd door de veiling van 50 miljoen rechten uit het ETS1, waarna het resterende bedrag wordt opgehaald met het de veiling van rechten uit het ETS2. Welk deel van de opbrengsten uit ETS2 worden gebruikt om het SCF te financieren hangt daarmee af van de ETS1 prijs en de ETS2 prijs. Bij een ETS1 prijs van circa € 80 en een ETS2 prijs van circa € 50 vloeit ongeveer een kwart van de ETS2 opbrengsten op EU-niveau naar het SCF. Dit aandeel neemt af naarmate de ETS2 prijs stijgt, omdat de omvang van het SCF gelijk blijft en de totale opbrengsten van het ETS2 stijgen. Nederland kan circa € 720 mln. uit het SCF ontvangen, oftewel circa 1,108% van het totaal.
In hoeverre deelt u de lijn van het vorige kabinet dat er in eerste instantie zou moeten worden gekeken naar hoe de opbrengsten van ETS-2 in eigen land ingezet kunnen worden om compenserende maatregelen te treffen voor huishoudens en ondernemers die te maken krijgen met hogere kosten?
Het Nederlandse begrotingsbeleid is gebaseerd op het principe van scheiding van inkomsten en uitgaven. Dit betekent dat inkomsten in beginsel naar de algemene middelen gaan en niet vooraf geoormerkt worden voor bepaalde uitgaven. Dit gaat ook op voor de ETS opbrengsten. Nederland is op basis van de ETS-richtlijn verplicht om een bedrag equivalent aan de ETS inkomsten uit te geven aan klimaatbeleid. Nederland houdt zich aan deze verplichting en geeft ruim meer uit aan klimaatbeleid dan de ETS inkomsten, ook wanneer het ETS2 start in 2027. Door burgers en bedrijven gericht te ondersteunen met het realiseren van emissiereductie en energiebesparing worden hoge CO2-kosten uit het ETS2 vermeden.
Deelt u de mening van de BOnd Van Automobielhandelaren en Garagehouders (BOVAG) dat de opbrengst van ETS-2 ten onrechte in de schatkist verdwijnt?3 Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse begrotingsbeleid is gebaseerd op het principe van scheiding van inkomsten en uitgaven. Dit betekent dat inkomsten in beginsel naar de algemene middelen gaan en niet vooraf geoormerkt worden voor bepaalde uitgaven. Voor het mobiliteitsdomein heeft het kabinet in het regeerprogramma aangekondigd in het voorjaar van 2025 met een plan voor hervorming van de autobelastingen en het aanpalende mobiliteitsbeleid te komen. Hierin neemt het kabinet onder andere de benodigde maatregelen voor het halen van de klimaatdoelen en de zorgen over betaalbaarheid van automobiliteit mee.
Wanneer heeft er een politiek besluit plaatsgevonden om de kosten van ETS-2 bovenop de andere belastingen en accijnzen te plaatsen? Klopt het dat dat besluit nog niet genomen is?
De inkomsten van ETS2 waren onderdeel van het budgettaire basispad ten tijde van de doorrekeningen van het CPB van de verkiezingsprogramma’s (Keuzes in Kaart) en de formatie. In het Hoofdlijnenakkoord is vervolgens afgesproken om de lasten te verlichten. Dit gaat met name om de lasten op arbeid, maar ook de lasten op energie worden verlaagd, via bijvoorbeeld de energiebelasting. Het kabinet heeft er daarnaast voor gekozen om een aantal sectoren, zoals de binnenvaart, vrijwillig onder ETS2 te brengen. De inkomsten van de ETS2 opt-in zijn vervolgens bij Miljoenennota 2025 ingeboekt in het inkomstenkader. Een verdere verlaging van belastingen als compensatie van ETS2-lasten zou leiden tot een lastenrelevante derving onder het inkomstenkader, wat conform begrotingsregels moet worden gedekt.
Ligt het niet in de rede, aangezien de energiebelasting en de accijnzen in Nederland al relatief hoog zijn en deze ook de negatieve externe effecten van CO2-uitstoot goed weerspiegelen, om de extra kosten van ETS-2 te compenseren met een verlaging van deze belasting en accijnzen?
Het evenredig verlagen van de energiebelasting en accijnzen in Nederland zou de impact van het ETS2 op emissiereductie in Nederland tenietdoen. Zoals uit de recente KEV gebleken is, zit Nederland nog niet op een pad om het doel uit de Klimaatwet te halen. Om deze reden heeft het verlagen van de energiebelasting en accijnzen niet de voorkeur. Een verlaging van belastingen als compensatie van ETS2-lasten zou tevens leiden tot een lastenrelevante derving onder het inkomstenkader, wat conform begrotingsregels moet worden gedekt. Het kabinet houdt de lastenontwikkeling voor huishoudens en bedrijven in de gaten en neemt jaarlijks waar nodig maatregelen om de koopkracht te versterken.
Deelt u de mening dat een eerlijke lastenverdeling een belangrijk uitgangspunt zou moeten zijn voor het klimaatbeleid? Heeft u goed in beeld wat de impact op huishoudens en ondernemers zal zijn van het ETS-2? Hoe bent u van plan ervoor te zorgen voor een eerlijke lastenverdeling?
Ja. Het kabinet staat voor een rechtvaardig klimaatbeleid, met aandacht voor handelingsperspectief, solidariteit en draagkracht. Het kabinet heeft daarom oog voor de lasten die volgen uit het beleid dat het kabinet voert. De antwoorden op vraag 2 en 3 gaan in op de verwachte financiële gevolgen van het ETS2. De kosten als gevolg van het ETS2 zijn – vanaf 2027 – een onderdeel van het bredere klimaatbeleid, waarin het kabinet inzet op een gebalanceerde mix van normeren, beprijzen en subsidiëren.
In hoeverre is in de koopkrachtberekening van het Centraal Planbureau (CPB) rekening gehouden met deze extra kosten van ETS voor huishoudens? Hoe zijn deze kosten verrekend in de koopkrachtberekeningen?
De inflatieraming van het CPB op de middellange termijn (waaronder de inflatieraming voor 2027) is op basis van Europese inflatieverwachtingen. In de raming wordt dus impliciet rekening gehouden met ETS2 via de verwachtingen van marktpartijen. Het effect loopt mee in de koopkrachtcijfers via het effect op de consumentenprijzen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei?
Ja.
Het artikel ‘Re-integratie (ex-)gedetineerde personen komt niet goed van de grond’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nobel , Struycken |
|
![]() |
Hoe duidt u de knelpunten die uit het onderzoek «Van Bajes naar buiten» naar voren komen, namelijk de beperkte mogelijkheden van de casemanager en het re-integratiecentrum (RIC) om een schuldenoverzicht en een betalingsregeling te regelen of in het geval van complexere zaken schuldhulpverlening of -sanering, in het licht van de constatering dat de schuldenaanpak één van de vijf basisvoorwaarden voor een succesvolle re-integratie van (ex-)gedetineerde personen is?1, 2 Welke mogelijkheden zijn er om reeds tijdens detentie meer vorm te geven aan begeleiding bij schulden met het oog op het voorkomen van recidive en het bevorderen van re-integratie?
Uit het onderzoek «Van Bajes naar buiten» blijkt dat de beperkte mogelijkheden van de casemanager om een schuldenoverzicht te maken vooral te maken heeft met de hoge caseload van de casemanager en niet (duidelijk) zichtbare samenwerking met gemeenten. Voor wat betreft de caseload van de casemanager geldt dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van het Detentie- en Re-integratieplan (D&R-plan) waardoor naar verwachting de casemanager effectiever kan worden ingezet. In de zesde voortgangsbrief Recht doen, Kansen biedenis uw Kamer hierover geïnformeerd.3 Medio 2025 zal een werklastmeting plaatsvinden van de caseload van casemanagers. Ten aanzien van de schuldhulpverlening geldt dat dit een taak is van de gemeentes (zie het antwoord op vraag4. Voor de samenwerking tussen Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en gemeentes geldt dat sinds 2023 de werkwijze waarop gemeenten worden geïnformeerd over burgers in detentie is vernieuwd. Er is een digitale voorziening ontwikkeld voor het delen van het D&R-plan. Hier maakt ondersteuning bij schulden onderdeel van uit. Via deze voorziening verstuurt DJI binnen 10 dagen informatie over het traject van de gedetineerde aan de gemeente van herkomst. Hierdoor is de gemeente beter betrokken bij de re-integratie van de gedetineerde.
Gemeenten hebben de wettelijke taak om schuldhulpverlening te bieden aan hun inwoners, ook wanneer deze in detentie verblijven. De DJI signaleert bij aanvang van detentie of er schulden zijn. Indien er schulden zijn dan informeert DJI binnen tien werkdagen de gemeente van herkomst over de hulpvraag. De gemeente ondersteunt de gedetineerde bij het vinden van een oplossing voor diens schuldenproblematiek. De casemanagers van DJI hebben een signalerende rol ten aanzien van schulden en de gemeente heeft een ondersteuningsrol bij het oplossen hiervan. Gemeenten hebben beleidsvrijheid over de manier waarop zij gedetineerden ondersteunen bij het oplossen van de schuldenproblematiek. De ondersteuningsmogelijkheden zijn gelijk aan de mogelijkheden die er zijn voor alle inwoners. Zo kan er gebruik worden gemaakt van een schuldbemiddelingstraject of een saneringskrediet wanneer er sprake is van een problematische schuldensituatie.
Is met het aanwijzen van één schuldhulpverlener per regio die werkzaam is de Penitentiaire Inrichting (PI) en het verantwoordelijk maken van deze persoon voor de gedetineerden uit de regio, een betere afstemming van de regierol en informatie-uitwisseling tussen re-integratieprofessionals geborgd zoals aanbevolen in het rapport «Van Bajes naar buiten»? En hoe wordt hierbinnen afstemming en samenwerking tussen Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de regionale schuldhulpverlener en gemeenten geborgd én hoe wordt voorkomen dat er extra afstemmingslast bij gemeenten komt?
Gemeenten kennen beleidsvrijheid in de wijze waarop zij schuldhulpverlening bieden aan hun inwoners die verblijven in detentie. Zij kunnen daarom ook kiezen om hierin regionaal op te trekken. Hierdoor worden de uitvoeringslasten voor de individuele gemeenten verdeeld. In de uitwerking van de genoemde motie5 kwam naar voren dat het aanwijzen van één regionale schuldhulpverlener zal kunnen leiden tot een betere afstemming tussen schuldhulpverlener en de casemanagers van DJI. Op die manier hebben zij niet te maken met individuele gemeenten maar hebben zij één aanspreekpunt per penitentiaire inrichting. Ook voor individuele gemeenten kan de inzet van een regionale schuldhulpverlener effectief zijn. De lokale schuldhulpverleners gaan immers niet meer zelf naar de PI maar kunnen hier een regionale schuldhulpverlener voor inzetten, dit scheelt tijd en daarom ook kosten. In de zomer is aan uw Kamer toegezegd om de mogelijkheid van het inzetten van één regionale schuldhulpverlener te verkennen.6 Over deze toezegging wordt u Kamer voor het einde van het jaar geïnformeerd in de voortgangsbrief Armoede en Schulden.
Hoeveel uur hebben casemanagers gemiddeld beschikbaar voor de schuldenaanpak? Wat is hun caseload? Zijn deze uren ook afdoende voor het begeleiden van gedetineerden ten aanzien van schulden?
Een ureninschatting voor ondersteuning bij specifiek de schuldenaanpak is niet te geven. De casemanagers van DJI hebben de taak om samen met de gedetineerde aan de slag te gaan met een persoonsgericht D&R-plan waarbij aandacht is voor alle basisvoorwaarden. Een schuldenaanpak kan daar onderdeel van uitmaken. Als er sprake is van schulden bij gedetineerden dan wordt de gemeente van herkomst geïnformeerd over de hulpvraag. Gemeenten hebben immers de wettelijke taak om gedetineerden te begeleiden bij het oplossen van de schuldenproblematiek
Zoals in het antwoord op vraag 1 benoemd, wordt er gewerkt aan een verbetering van het D&R proces waardoor naar verwachting de casemanager effectiever kan worden ingezet. Medio 2025 vindt er een werklastmeting plaats van de caseload van casemanagers.7
In hoeverre is de ondersteuning vanuit gemeenten daadwerkelijk effectief voor personen in detentie om het re-integratieproces soepel(er) te laten verlopen?
Er zijn geen cijfers bekend over de effectiviteit van de schuldhulpverlening tijdens detentie. Wel blijkt de problematische schuldensituatie voor een grote groep nazorgkandidaten nauwelijks voor en na detentie te zijn veranderd. Dat wil zeggen dat ongeveer 90% van de nazorgkandidaten die voor detentie problematische schulden had deze nog steeds had na detentie.8 Gemeenten verschillen in de ondersteuningsmogelijkheden die zij bieden aan hun inwoners, ook wanneer zij in detentie verblijven. Hoewel gemeenten de wettelijke taak hebben om ook gedetineerden te ondersteunen bij hun schuldenproblematiek zien we dat de aanpak en capaciteit per gemeente verschilt. Wanneer een inwoner in detentie verblijft, is het voor een lokale schuldhulpverlener praktisch niet goed mogelijk om de verschillende DJI te bezoeken omdat deze op geruime afstand van gemeente kunnen liggen. Er is onvoldoende ruimte om de vraag naar en aanbod van schuldhulpverlening bij elkaar te brengen. Dit maakt het tot een uitdaging voor gemeenten om schuldhulpverlening te bieden aan inwoners die in detentie verblijven.
Hoeveel gemeenten bekostigen tijdelijk de vaste lasten van gedetineerden vanuit de bijzondere bijstand met als doel escalatie van de schuldensituatie na detentie te voorkomen en daarmee het risico op recidive?
Als iemand gedetineerd is, dan heeft hij geen recht op algemene of bijzondere bijstand.9 Het Ministerie van Justitie en Veiligheid voorziet in de algemene en bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan voor gedetineerden, ook tijdens het weekendverlof. De kosten voor het aanhouden van een woning moet de gedetineerde zelf betalen. Het is zijn eigen verantwoordelijkheid om een afdoende regeling te treffen. In acute noodsituaties waarin dit niet mogelijk is, kan de gemeente op grond van zeer dringende redenen en afhankelijk van het individuele geval bijzondere bijstand verstrekken voor doorbetaling huur en eventuele andere woonlasten (zoals vastrecht voor gas, water en elektriciteit). Het betreft echter slechts heel uitzonderlijke situaties waarbij steeds een strikt individuele afweging van de omstandigheden noodzakelijk is. Het is niet bekend hoeveel gemeenten hier gebruik van maken.
Hoe wordt het instrument van bijzondere bijstand en het doorbetalen van vaste lasten onder de aandacht gebracht bij gemeenten? En wordt dit onderdeel van de basisdienstverlening schuldhulpverlening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Verenging voor Volkskrediet (NVVK), Divosa en het kabinet?
Het behoort tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om invulling te geven aan de uitvoering van de Participatiewet. De gemeenteraad houdt toezicht. Informatie over de toekenning van bijzondere bijstand in dergelijke situaties kunnen gemeenten vinden op reguliere kennisbanken als Stimulansz en Schulinck.
Anders dan de doelgroep jongeren, ondernemers en huisbezitters, is er geen specifieke aanpak voor gedetineerden opgenomen in de basisdienstverlening. Gemeente Den Haag evalueert momenteel de pilot «Schuldenzorgenvrij uit detentie».10 Mocht hun aanpak succesvol zijn gebleken, dan zal de Staatssecretaris van Participatie en Integratie (P&I) in gesprek gaan met VNG, NVVK en Divosa over de mogelijkheid om deze aanpak op te nemen in het actieplan van de basisdienstverlening.
Wanneer kan de Kamer de wettelijke regeling om de zorgverzekering tijdens detentie automatisch op te schorten verwachten?
De Ministeries van VWS en Justitie en Veiligheid onderzoeken samen met de zorgverzekeraars, het CAK en DJI of de zorgverzekering tijdens detentie automatisch kan worden opgeschort en na detentie automatisch hervat. Hiervoor moeten de uitvoeringsconsequenties in beeld worden gebracht en er is een aanpassing van de Zorgverzekeringswet nodig. Uw Kamer wordt via de jaarlijkse brief over het gevangeniswezen op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen van dit punt.
Wanneer wordt het verstrekken van een saneringskrediet tijdens detentie een onderdeel van de basisdienstverlening schuldhulpverlening van VNG, NVVK, Divosa en het kabinet?
Gemeenten kunnen al een saneringskrediet inzetten tijdens detentie. De gemeente Den Haag doet dit al voor haar inwoners die in detentie verblijven. Uit gesprekken met de VNG en NVVK blijkt echter dat gemeenten hierin terughoudend zijn. Omdat de gedetineerden tijdelijk geen inkomen hebben, wordt het inkomen waarop het krediet wordt ingezet geschat. Hiermee loopt de gemeente het risico dat het verstrekte krediet niet volledig kan worden afbetaald door gedetineerden wanneer blijkt dat inkomen te laag is ingeschat. Om dit risico voor gemeenten te verlagen, is de Staatssecretaris van P&I in gesprek met het waarborgfonds saneringskredieten. Dit is toegezegd in de derde voortgangsrapportage van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.11 Over deze toezegging wordt u geïnformeerd in de voortgangsbrief Armoede en Schulden die voor het eind van dit jaar naar uw Kamer wordt verzonden.
Welke mogelijkheden zijn er momenteel voor hulp aan gedetineerden bij schulden richting uitstroom uit detentie en in hoeverre is er daarbij sprake van warme overdracht naar hulp bij schulden na detentie?
Zoals eerder aangegeven zijn gemeenten al tijdens detentie verantwoordelijk voor het bieden van schuldhulpverlening aan hun inwoners die in detentie verblijven. Dit op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Indien een gedetineerde uitstroomt naar een andere gemeente dan de gemeente van herkomst, dan verschuift deze verantwoordelijkheid naar de gemeente van uitstroom en is deze gemeente aan zet om schuldhulpverlening vorm te geven voor de ex-gedetineerde. Gemeenten kennen beleidsvrijheid wanneer het gaat om de inrichting van deze ondersteuning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting voor 2025 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Aan uw Kamer is een uitstelbericht verzonden. Aangezien de beantwoording van de vragen zorgvuldige stemming vraagt tussen verschillende ministeries is het niet mogelijk gebleken om deze voor de begrotingsbehandeling te verzenden.
PBL noemt in de KEV afschaffing van de salderingsregeling |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) noemt in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) afschaffing van de salderingsregeling een van de maatregelen waardoor onder dit kabinet Nederland een flinke stap achteruit doet in het realiseren van de klimaatdoelen; heeft het PBL u hier voor verschijning van de KEV voor gewaarschuwd? Zo ja, wanneer was dat en waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
In de Klimaat- en Energieverkenning worden ramingen voor broeikasgasemissies, hernieuwbare energie en energiebesparing gepresenteerd voor de jaren 2030 en 2035, en wordt in beeld gebracht wat de verwachte toekomstige effecten zijn van het klimaat- en energiebeleid in Nederland. De KEV raamt geen effecten van individuele beleidsmaatregelen, dus ook niet van de beëindiging van de salderingsregeling. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft mij niet op voorhand geïnformeerd over de impact van de beëindiging van de salderingsregeling op klimaatdoelen.
In de onlangs gepubliceerde Monitor Zon-PV van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) komt overigens naar voren dat de productie van kleinschalig opgesteld vermogen de verwachtingen bij het sluiten van het Klimaatakkoord ruimschoots overtreffen.1 Bij het sluiten van het Klimaatakkoord werd uitgegaan van een autonome groei van kleinschalig zon naar 7 TWh in 2030 en in 2023 was de jaarlijkse productie van kleinschalig opgesteld vermogen al 9,1 TWh.
Heeft u actief advies ingewonnen over de gevolgen van afschaffing van de salderingsregeling op uitrol van zon op dak en de CO2-impact daarvan? Zo ja, wat kwam hieruit?
Er is met diverse partijen contact geweest over de gevolgen van het beëindigen van de salderingsregeling per 2027. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 1 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel.2 Verder hebben zowel Berenschot3 als CE Delft en TNO4 gedurende het uitwerken van het wetsvoorstel een onderzoek gepubliceerd naar de gevolgen van het beëindigen van de salderingsregeling. De resultaten hiervan zijn betrokken bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. Wat betreft de uitrol van zon op dak zal er sprake zijn van een afnemende groei, maar zullen de investeringen in zonnepanelen naar verwachting niet stilvallen. Het blijft immers lonen om te investeren in zonnepanelen.
Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van de CO2-impact van het beëindigen van de salderingsregeling, omdat het effect van deze maatregel samenhangt met andere beleidsmaatregelen. Om deze reden doet het PBL in de KEV ook geen uitspraken over het effect van individuele maatregelen.
Zijn er ambtelijke inschattingen gemaakt van de gevolgen van de afschaffing van de salderingsregeling op de uitrol van zon op dak en de CO2-impact daarvan? Zo ja, wat waren die inschattingen?
De inschatting is dat de uitrol van zonnepanelen zal afnemen vergeleken met de afgelopen jaren, maar niet zal stilvallen. In enkele jaren tijd is het aantal huishoudens met zonnepanelen gegroeid van 1 miljoen naar 3 miljoen en de groei van de jaarlijkse productie van kleinschalig opgesteld vermogen naar 9,1 TWh in 2023 overtreft ruim de verwachtingen bij het sluiten van het Klimaatakkoord. Deze groei zal afvlakken, maar volgens de RVO heeft dat voornamelijk te maken met het feit dat de prikkel van de hoge elektriciteitsprijzen uit 2022 er niet meer is. De RVO verwacht dat ook na het beëindigen van de salderingsregeling zonnepanelen zullen blijven zorgen voor een besparing op de energierekening.5 Verder verwachtte het PBL al in de KEV van 2023 dat het groeitempo van het aantal huishoudens met zonnepanelen zou afnemen vanwege de sterke groei van de jaren daarvoor.6 Eerder dit jaar noemde het PBL dat het raadzaam zou zijn om gezien het huidige overaanbod van elektriciteit uit zon-pv eerst het gebruik van elektriciteit door elektrificatie te stimuleren. Daarbij acht het PBL voldoende uitbreiding van het elektriciteitsnet een randvoorwaarde voor het stimuleren van extra zon-pv.7
Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van de CO2-impact van het beëindigen van de salderingsregeling, omdat het effect van deze maatregel samenhangt met andere beleidsmaatregelen. Om deze reden doet het PBL in de KEV ook geen uitspraken over het effect van individuele maatregelen.
Zijn er ook adviezen ingewonnen over, of inschattingen gemaakt van de kosten die worden veroorzaakt door de extra CO2-uitstoot door de afschaffing van de salderingsregeling?
Zoals aangegeven geeft het PBL aan dat het geen ramingen maakt in de KEV van de CO2-impact van individuele maatregelen, zoals het beëindigen van de salderingsregeling, omdat het effect van deze maatregel samenhangt met andere beleidsmaatregelen. De salderingsregeling is een zeer effectieve maatregel geweest om de terugverdientijd van zonnepanelen te verkorten en daarmee zon op dak te stimuleren. Volgens de KEV is de productie van zonnestroom door huishoudens gestegen van 13 PJ in 2020 naar 31 PJ in 2023. Ook de RVO benoemt dat de eerdere verwachtingen uit het Klimaatakkoord voor kleinschalige zonnepaneelinstallaties al zijn overtroffen. De RVO verwacht dat ook na het beëindigen van de salderingsregeling zonnepanelen zullen blijven zorgen voor een besparing op de energierekening. Verder verwachtte het PBL al in de KEV van 2023 dat het groeitempo van het aantal huishoudens met zonnepanelen zou afnemen vanwege de sterke groei van de jaren daarvoor.
Bent u ermee bekend dat al in februari ambtenaren de toenmalige Minister van Financiën waarschuwde dat de doelen fors onder druk stonden? Hoe verhoudt het schrappen van de salderingsregeling en van andere klimaatmaatregelen zich hiertoe?
Ik ben bekend met de interne beslisnota’s van het Ministerie van Financiën, die in het kader van actieve openbaarmaking met het Belastingplanpakket 2025 openbaar zijn gemaakt. De conclusie van de interne adviesnota komt overeen met de nieuwe analyse van het PBL. De nieuwe KEV laat namelijk zien dat de kans kleiner dan 5 procent is dat het klimaatdoel voor 2030 wordt gehaald. Hierin is meegenomen dat de salderingsregeling per 2027 wordt beëindigd. Het kabinet houdt vast aan de afgesproken klimaatdoelen en neemt daarom in het voorjaar een besluit over alternatieve maatregelen. In de Klimaatnota heeft het kabinet al de eerste acties aangekondigd gericht op de aanpak van netcongestie en de maatwerkaanpak, onder andere om knelpunten in de uitvoering aan te pakken.
Zoals toegelicht in de eerdere antwoorden zijn de verwachtingen van de productie van kleinschalige zonnepaneelinstallaties sinds het sluiten van het Klimaatakkoord overtroffen. De salderingsregeling wordt beëindigd omdat het zorgt voor overbelasting van het net en er sprake is van een steeds grotere belastingderving. Toch zal de investering in zonnepanelen door huishoudens niet stilvallen: de investering in zonnepanelen blijft immers lonen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor aanvang van de tweede termijn van het Belastingplan?
Ja.
De loonruimte voor apotheekmedewerkers |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
In hoeverre is de oveheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) door de zorgverzekeraars verwerkt in de tarieven voor de apotheekzorg?
Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars zich ook voor de apotheekzorg houden aan de afspraak uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) om als startpunt van de onderhandeling de ova als index voor loonstijgingen te hanteren. Ook in de Handvatten Contractering en Transparantie gecontracteerde zorg van de NZa is deze afspraak als richtsnoer opgenomen. Indien zorgverzekeraars zich hier niet aan houden, dan kunnen partijen dat melden bij de NZa. Overigens betekent de IZA-afspraak niet dat zorgverzekeraars helemaal geen kortingen of opslagen mogen toepassen, nadat de ova als startpunt van de onderhandelingen is doorvertaald in de tarieven. Eventuele kortingen of opslagen die daarna worden voorgesteld, moeten wel altijd inzichtelijk worden gemaakt aan de wederpartij.
In hoeverre in de praktijk ook altijd de ova als startpunt van de onderhandelingen is doorvertaald in de tarieven, kan ik niet beoordelen. Daarvoor zou inzicht nodig zijn in alle individuele contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en aanbieders binnen de apotheekzorg. Dat inzicht heb ik niet. Op basis van alleen de uitkomst van de onderhandelingen (het afgesproken tarief) kan dit ook niet beoordeeld worden. Naast indexatie kunnen er immers ook nog andere op- of afslagen worden afgesproken. Uiteindelijk worden er overeenkomsten tussen zorgverzekeraars en apotheken gesloten met instemming van beide partijen.
Is de 368 miljoen euro die geraamd is voor de groei van lonen en prijzen in de apotheekzorg nu daadwerkelijk beschikbaar voor de onderhandelingen voor de cao?1
Die € 368 miljoen betreft een macro-bijstelling op het kader ten behoeve van enerzijds het opvangen van prijsstijgingen van materiaal en anderzijds het bieden van marktconforme loonruimte binnen de apotheeksector. Het grootste deel van die € 368 miljoen euro – namelijk € 319 miljoen euro – is geraamd in verband met verwachte prijsstijgingen van materiaal (o.a. geneesmiddelen). Partijen bepalen echter uiteindelijk zelf op welke wijze deze middelen worden ingezet.
Bij wie ligt die 368 miljoen euro nu precies? Is die door de zorgverzekeraars volledig verwerkt in de tarieven en ligt dat bedrag nu bij de apotheken, of ligt die deels nog bij de zorgverzekeraars?
De € 368 miljoen euro is geen geoormerkt geld, maar maakt integraal onderdeel uit van het kader voor farmaceutische zorg. Zorgverzekeraars Nederland is – zoals ieder jaar na Prinsjesdag – geïnformeerd over de loon- en prijsbijstelling 2025 binnen de verschillende Zvw-sectoren, waaronder de farmaceutische zorg. Daarnaast hebben verschillende partijen, waaronder de Zorgverzekeraars Nederland nog een aparte brief gekregen over het totaal beschikbare budget over 2025. De ophoging van het kader voor apotheekzorg werkt door in de hoogte van de bijdrage die zorgverzekeraars ontvangen vanuit het zorgverzekeringsfonds voor 2025. Verder is het aan zorgverzekeraars om bij het vaststellen van de hoogte van de nominale zorgpremie rekening te houden met de geraamde loon- en prijsbijstelling. Zij stemmen de hoogte van hun premie immers af op de verwachte zorgkosten. Verzekeraars ontvangen dus middelen via enerzijds het zorgverzekeringsfonds en anderzijds via de nominale premie die verzekerden betalen.
Vervolgens maken verzekeraars afspraken met aanbieders over te leveren zorg en bijbehorende tarieven. Daarbij geldt – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 – dat in het IZA is afgesproken dat als startpunt van de onderhandeling de ova als index voor loonstijgingen wordt gehanteerd en dat deze afspraak ook als richtsnoer is opgenomen in de Handvatten Contractering en Transparantie gecontracteerde zorg van de NZa. De bedoeling is dat de contractonderhandelingen uiterlijk 12 november zijn afgerond met het oog op het overstapseizoen voor verzekerden. De daadwerkelijke zorguitgaven (en inkomsten voor aanbieders) hangen vervolgens af van de gemaakte contractafspraken en de zorg die in 2025 wordt geleverd. Zoals eerder aangegeven is maar een deel van het kader farmaceutische zorg gerelateerd aan personele inzet. Het grootste deel hangt samen met materiële kosten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgverzekeraars, de werkgevers en het ministerie niet steeds naar elkaar blijven wijzen voor de financiering van een fatsoenlijke loonsverhoging voor zorgverleners?
Binnen het zorgverzekeringsstelsel zijn er duidelijk taken en verantwoordelijkheden. Het Ministerie van VWS stelt jaarlijks extra arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar via het ophogen van de financiële kaders, om zo marktconforme loonontwikkeling binnen de zorg mogelijk te maken. Vervolgens onderhandelen verzekeraars en aanbieders over contracten, waarbij zorgverzekeraars een zorgplicht hebben om voldoende zorg in te kopen voor hun verzekerden. Ook zijn zorgverzekeraars en zorgaanbieders in eerste instantie verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van zorg. VWS is geen partij in de contractonderhandelingen tussen verzekeraars en apotheken. Het betreft vrije tarieven. Tot slot is het aan sociale partners in de zorg om afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden van zorgmedewerkers. VWS is geen partij aan de cao-tafel en mag zich op grond van internationale verdragen hier ook niet mee bemoeien.
Wie is er nu verantwoordelijk voor het feit dat het niet lukt om een fatsoenlijke loonstijging te regelen voor apotheekmedewerkers? Komt dat door de zorgverzekeraars, de werkgevers of door het ministerie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze vragen voor 12 november a.s. te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Gedetineerde uit De Westereen mocht niet in het Fries met beppe bellen' |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een gedetineerde uit De Westereen niet in het Fries met diens eigen dementerende Friese beppe mocht bellen?
Ja.
Deelt u de mening dat Friezen Fries mogen spreken?
Ja, ik deel uw mening dat Friezen Fries mogen spreken. Taal is een belangrijk onderdeel van cultuur en identiteit en iedere persoon heeft de vrijheid om de taal van zijn of haar keuze te gebruiken. In Friesland is het Fries, naast het Nederlands, ook erkend als officiële taal.1
Deelt u de mening dat een gedetineerde niet bestraft mag worden voor het spreken van de Friese taal?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In principe staat het een gedetineerde vrij om met zijn of haar contacten een taal naar keuze te spreken. Hoewel ik erken dat vrije taalkeuze belangrijk is, kan het gebruik van andere talen dan de Nederlandse in detentie worden beperkt.
Zo kunnen bepaalde gedetineerden vanwege veiligheidsredenen, zoals bijvoorbeeld in de Extra Beveiligde Inrichting en op de Afdeling Intensief Toezicht, onder intensief toezicht staan. Dit toezicht kan bestaan uit het monitoren van telefonische contacten. Voor dit toezicht kan het noodzakelijk zijn dat als voorwaarde wordt gesteld dat de Nederlandse taal wordt gesproken. Als wordt aangetoond dat door een gedetineerde of dienst contact op geen enkele wijze in de Nederlandse taal kan worden gecommuniceerd, kan toestemming worden verleend in een andere taal te communiceren. In dat geval zal een tolk worden ingehuurd om te kunnen voorzien in het benodigde toezicht. De beroepsrechter heeft recentelijk geoordeeld dat, onder meer gelet op het benodigde toezicht en het niet beschikken over een tolk Fries, het niet onredelijk of onbillijk is om deze toestemming te weigeren in het geval een gedetineerde de Nederlandse taal ook machtig is.2
In zijn algemeenheid kan nog worden opgemerkt dat wanneer een gedetineerde zich niet houdt aan de afspraak dat in het Nederlands moet worden gecommuniceerd, het zo kan zijn dat monitoring niet mogelijk is en daarmee een veiligheidsrisico ontstaat. De directeur van een penitentiaire inrichting kan vervolgens genoodzaakt zijn maatregelen te treffen.
Hoe beoordeelt u het feit dat een anderstalige gedetineerde waarschijnlijk wel diens eigen taal had mogen spreken, maar een Friestalige gedetineerde dat niet mocht omdat de penitentiaire inrichting in Arnhem niet bereid was een tolk in te huren ten behoeve van de monitoring?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de taalrechten van Friese gedetineerden die zich bedienen van een rijkstaal niet minder mogen zijn dan de taalrechten van Nederlandse gedetineerden die zich bedienen van een rijkstaal?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zowel in het Fries als in het Nederlands te beantwoorden?
Ja. De vertaling in het Fries is bijgevoegd.
Het bericht ‘Wachttijden ggz niet goed vastgelegd, zeggen onderzoekers’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wachttijden ggz niet goed vastgelegd, zeggen onderzoekers»?1
Ja.
Bent u bekend met het nader onderzoek van de Vrije Universiteit en zorgverzekeraar VGZ op dit punt? Zo ja, bent u bereid hier een reactie op te geven? Zo nee, kunt u deze opvragen en alsnog een reactie geven?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. De onderzoekers concluderen dat wachttijden en wachtplekken niet gemeten worden zoals bedoeld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Hierdoor zouden verzekeraars geen goed zicht hebben op welke regio’s of diagnosegroepen de langste wachttijden hebben. De onderzoekers stellen bovendien dat de data niet voldoende bruikbaar zijn voor het monitoren van de zorgplicht van zorgverzekeraars door de NZa. Door niet te registreren aan de bron (patiënt) en per zorgverzekeraar is de huidige wijze van registratie kwetsbaar voor ongewenst gedrag van zowel zorgaanbieder als verzekeraar. Ook bij aanlevering zoals bedoeld, geeft deze data – aldus de onderzoekers – geen juist beeld van de zorgplicht per verzekeraar.
Zoals de NZa aangeeft in haar reactie op het onderzoek zijn de beperkingen die in het onderzoek worden geconstateerd al langer bekend bij zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de NZa.2 Ik hecht dan ook groot belang aan de inspanningen van de NZa om de betrouwbaarheid en stabiliteit van de wachttijdgegevens te verbeteren. Inzicht in de wachttijden in de ggz is immers belangrijk om te zorgen dat mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben.
Om deze reden werken partijen ook in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA) aan het verbeteren van wachttijdinformatie. Dit gebeurt op twee manieren: ten eerste werken partijen aan het accurater krijgen van de data en het verkleinen van de administratieve lasten voor ggz-aanbieders bij aanlevering. Ten tweede wordt gewerkt aan het verbeteren van regionaal inzicht aan de aanbodkant.
Wanneer kan de Kamer de informatie verwachten zoals aangegeven in het verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het rapport MIND onderzoek wachttijden ggz van 4 april 2024 en de uitvoering van de motie Bikker-Van den Hil.2 3
Zoals geantwoord op een vraag van uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling3 vind ik het belangrijk dat duidelijk is wie bij welke zorgaanbieder voor welk behandelgebied op de wachtlijst staat. Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik samen met de zorgverzekeraars en andere betrokken partijen wil verkennen hoe we dit inzicht kunnen verbeteren binnen de kaders van de privacywetgeving, waaronder de criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Welke opties we hebben, vergt zorgvuldige afweging. Een van die afwegingen is de vraag in hoeverre voor het beoogde doel inzicht nodig is op geaggregeerd of persoonsniveau. Ik ben voornemens om uw Kamer voor het voorjaar (planning Q1 2025) hierover verder te informeren.
Klopt het dat de informatie over wachttijden nu twee jaar rechtstreeks bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt aangeboden? Ziet u verschil met de eerdere situatie waarin dit via Vektis plaatsvond en welke bevindingen heeft u daarbij?
Ja, het klopt dat zorgaanbieders sinds oktober 2022 de wachttijdinformatie rechtstreeks aanleveren bij de NZa via het Zorgbeeldportaal. Hiervoor werd wachttijdinformatie geregistreerd bij Vektis. De NZa heeft de nieuwe ruwe aangeleverde data met de oude ruwe aangeleverde data van Vektis vergeleken en vond geen significante verschillen. Uitgezonderd de maximumwachtweken die in de Vektis-data gemiddeld lager waren. Dit kwam door de «afkapwaarden» die Vektis hanteerde (wachttijden langer dan x weken werden niet meer geregistreerd), terwijl het Zorgbeeldportaal niet dergelijke limieten hanteert.
Wat doet de NZa met zorgaanbieders die foutief, niet volledig of tijdig informatie over wachttijden aanleveren? Hoe vaak worden de diverse instrumenten ingezet die de NZa hiervoor heeft? Zijn deze instrumenten toereikend?
De NZa monitort de data continu op opvallendheden en afwijkingen. In de handhaving hierop richt de NZa zich vooral op het verbeteren van de kwaliteit en volledigheid van de aangeleverde data. Wanneer de NZa opvallendheden in de data constateert, wordt in een maandelijkse cyclus telefonisch contact opgenomen met de betreffende zorgaanbieders en volgt controle van de data en uitleg over de juiste manier van aanlevering.
Ook benadert de NZA schriftelijk een grotere groep zorgaanbieders om hen op veelgemaakte fouten in de aanlevering te wijzen. Het blijft echter lastig voor de NZa om zorgaanbieders die, wellicht onbedoeld, onjuiste, maar niet opvallende data hebben ingediend, te identificeren. Dit probeert de NZa te ondervangen door verbeteringen door te voeren in het Zorgbeeldportaal, zoals herinneringen en pop ups bij mogelijk foutieve invoer. Daarnaast is de NZa voornemens instructievideo’s te maken om meer uitleg te geven over de juiste toepassingen van het Zorgbeeldportaal. Tevens wordt op korte termijn een proef gestart om te onderzoeken of het mogelijk is om retrospectieve wachttijden inzichtelijk te maken op basis van declaratiedata.
Hoe wil u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars kunnen beschikken over informatie over wachtenden zodat zij proactieve wachtlijstbemiddeling in kunnen zetten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat kunnen zorgverzekeraars zelf nog meer doen om zorgbemiddeling in de ggz in te zetten? Zijn er mogelijkheden die beter benut kunnen worden en bent u bereid daar het gesprek over te voeren?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3, wil ik samen met de zorgverzekeraars en andere betrokken partijen verkennen hoe we het inzicht van zorgverzekeraars in wie bij welke zorgaanbieder voor welk behandelgebied op de wachtlijst staat kunnen verbeteren.
Sinds 1 september 2024 schrijft de NZa voor dat ook zorgaanbieders consumenten verwijzen naar zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar en wachttijden inzichtelijk maken.
Daarnaast nemen zorgverzekeraars deel aan gezamenlijke initiatieven om het inzicht in wachttijden te verbeteren. Zo start er binnenkort een proef vanuit de IZA-werkgroep «Inzicht in Regionale Wachttijden» waarbij de NZa samen met zorgverzekeraars en vijf grote ggz-instellingen gaat kijken of declaratiedata (die zorgverzekeraars reeds ontvangen voor de uitvoering van hun wettelijke taken) gebruikt kan worden voor het genereren van goede wachttijdinformatie. Het streven is om voor 1 april 2025 duidelijkheid te hebben over de uitkomsten van deze proef.4 Ook wordt er door alle betrokken partijen ingezet op het vergroten van het regionale inzicht in de wachttijden, dat in 2026 significant verbeterd moet zijn. Zie de brief van mijn ambtsvoorganger hierover.5
Ik steun deze initiatieven en blijf uiteraard in gesprek met de zorgverzekeraars en andere betrokken partijen om de wachttijdinformatie te verbeteren.
Bent u bereid om uit te zoeken hoeveel wachttijden niet kloppend zijn? Op welke wijze zijn deze wachttijden niet kloppend? Zijn er verschillen tussen regio’s?
Zoals ik aangaf, monitort de NZa de aangeleverde data continu op mogelijke fouten. Wanneer de NZa signaleert dat een potentiële fout vaak gemaakt wordt, wordt op verschillende manieren geprobeerd deze te corrigeren (zie antwoord op vraag 4 en 5). Deze monitoring doet de NZa op zorgaanbiederniveau, niet op regioniveau.
Als u inzicht heeft in het aantal wachttijden die niet kloppen, zowel te lang, te kort als per regio, gaat u dan in overleg met de NZa hoe dit op te lossen? Zo ja, kunt u hiervoor een tijdspad geven? Zo nee, waarom niet?
Goede wachttijdeninformatie is van groot belang. Het is daarom goed dat de NZa continu werkt aan het verbetering van (de aanlevering van) de data. Zoals ik eerder schetste in mijn antwoorden op vragen 5 en 8 werkt de NZa momenteel op diverse manieren aan het verbeteren van het Zorgbeeldportaal en aan de wachttijdinformatie. Ik ben hierover continu met de NZa over in gesprek en zal dit punt ook de komende periode bij hen agenderen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Hamas in Europe»1 en het bericht «Buurlanden komt hij niet in, tóch mag omstreden kopstuk van pro-Palestinaclub spreken op universiteit in Nijmegen»2?
Het rapport «Hamas in Europe» is onder de aandacht gebracht bij de daartoe bevoegde instanties. Hamas is een terroristische organisatie en staat sinds 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze lijst. Sinds 2023 is ook de aan Hamas gelieerde stichting Al Aqsa op de nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Het kabinet is er alles aan gelegen om onze samenleving te beschermen tegen terrorisme en extremisme en er worden stappen gezet op nationaal en internationaal niveau om de steun aan Hamas in en vanuit Nederland tegen te gaan. Vanzelfsprekend kan in de openbaarheid geen uitspraak worden gedaan over al dan niet lopende onderzoeken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten naar personen of organisaties, waarvan het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) mag op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderzoek doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD meldt in het jaarverslag van 2023 dat onderzocht wordt of de dreiging vanuit Hamas voor de nationale veiligheid van Nederland mogelijk verandert sinds het conflict in Gaza en enkele aanhoudingen in Europa.3 Dat onderzoek loopt door.
Het Openbaar Ministerie kan beoordelen of er sprake is van strafbare feiten en kan bepalen of er een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld. De daarin te maken afwegingen zijn echter aan het Openbaar Ministerie; het kabinet geeft daartoe geen opdracht.
Zijn, behalve Amin Abou Rashed, die al vervolgd wordt, ook de andere in het rapport genoemde personen en organisaties bij u bekend en is u bekend of zij banden hebben met Hamas?
Zie antwoord vraag 1.
Indien zij niet bekend zijn of onbekend is of zij banden hebben met Hamas, bent u van mening dat dit rapport voldoende serieuze aanwijzingen bevat om onderzoek in te laten stellen door de daartoe bevoegde en aangewezen diensten naar genoemde organisaties en personen om na te gaan of zij inderdaad banden hebben met Hamas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dergelijk onderzoek in te laten stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer personen of organisaties aantoonbaar banden hebben met Hamas, welke consequenties heeft dat, aangezien Hamas op de lijst van terreurorganisaties staat?
Welke (juridische) consequenties het onderhouden van banden met Hamas heeft, zal afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval. Het geven van financiële steun aan Hamas kan bijvoorbeeld worden beschouwd als terrorismefinanciering (als bedoeld in artikel 421 Wetboek van Strafrecht), of als een overtreding van de Sanctiewet 1977. Of er in een specifieke casus sprake is van het plegen van strafbare feiten is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen en – indien strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld – uiteindelijk aan de rechter.
Hoe heeft u, mede in het licht van dit rapport en het recente verbod in onder meer Canada van Samidoun3, gekeken naar de uitnodiging van de Radboud Universiteit aan de Europa-coördinator van Samidoun, Mohammed Khatib, die door onder meer een universitair docent Sociale Geografie actief wordt verspreid?
Voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De heer Khatib, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijk en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorisme sanctielijst van de Europese Unie staan. Betrokkene heeft ook actief zijn steun uitgesproken voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene geweerd uit Nederland. Zie voor verdere toelichting de beantwoording op vraag acht.
Universiteiten zijn geen plek voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Er is ruimte om scherpe discussies te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden, en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Zolang er geen wettelijke beperkingen gelden voor een organisatie of beoogd spreker, is de instelling zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die gehouden worden op het terrein van de instelling en voor afstemming met de lokale driehoek. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Deze academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing die door de Radboud Universiteit is geannuleerd nadat de spreker de toegang tot Nederland was ontzegd.
Het kabinet zal tevens onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid op korte termijn de Taskforce Bestrijding Antisemitisme oprichten. Deze Taskforce gaat op hoog niveau het komend jaar aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, waaronder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten, het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten en veiligheidsconsequenties van de sit-ins op de NS stations.
In hoeverre bent u voornemens met de Radboud Universiteit in gesprek te gaan naar aanleiding van de komst van dit Samidoun-kopstuk?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u reeds gesproken met uw Duitse collega’s over hoe om te gaan met organisaties als Samidoun, zoals u aangaf in antwoord op Kamervragen op 26 juli 2024?4
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat in gesprek met collega’s in Duitsland over hoe om te gaan met deze en soortgelijke organisaties. Door het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden op dit moment voorbereidingen getroffen voor het laten plaatsvinden van dit gesprek. Over de uitkomsten zal de Kamer, conform de toezegging, vanzelfsprekend worden geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat u conform de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding een gebiedsverbod voor de Radboud Universiteit aan Mohammed Khatib kan opleggen? Waarom heeft u dit tot op heden nog niet gedaan?
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden en die daarmee een gevaar vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid is in Nederland geen plaats. Het kabinet is er alles aan gelegen om deze personen te weren als zij een dreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenstverklaring door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Betrokkene is inmiddels gesignaleerd ter fine van toegangsweigering. Hier is uw Kamer op 25 oktober over geïnformeerd.7 8
De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet waarschijnlijk.
Het is van belang om te benadrukken dat er een verschil is in toetsingskaders tussen visumplichtigen en personen met een rechtmatig verblijf in de EU. Voor de laatstgenoemde categorie is de norm voor toegangsweigering hoger. Verder gaat de Minister van Justitie en Veiligheid niet in op de besluitvorming in deze individuele zaken.
Hoe verhouden de gronden waarop David Icke op 3 november 2022 door de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de toegang tot Nederland is ontzegd5 zich tot de mogelijkheden die u heeft om ook dit Samidoun-kopstuk de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u nauwkeurig inzichtelijk maken op welke termijn en op welke manier u uitvoering gaat geven aan de motie-Diederik van Dijk/Eerdmans6 over organisaties als Samidoun op de nationale sanctielijst terrorisme en in het CTER-register plaatsen?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)10 toegezegd in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie en de AIVD over hoe zij om kunnen gaan met deze en soortgelijke organisaties. Vanzelfsprekend kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan over de onderzoeken en werkwijze van de AIVD. Het is van belang om te benadrukken dat het aan het Openbaar Ministerie en de AIVD zelf is om hier een afweging in te maken.
Het gesprek met het Openbaar Ministerie heeft op vrijdag 29 november plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie gaf daarbij aan geen aanknopingspunten te hebben voor strafrechtelijke verdenkingen ten aanzien van Samidoun in Nederland.
Bent u bekend met het bericht «6–0 voor toeslagenouders, maar Staat blijft doorprocederen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat wordt geschetst in het artikel dat het doorprocederen van de Staat tegen beter weten in is?
Laat ik vooropstellen: het is zeer pijnlijk dat Dienst Toeslagen2 bij mensen in het verleden verboden indirect onderscheid gemaakt heeft. Ik herken het beeld dat in het artikel geschetst wordt echter niet. Het College heeft in alle tot nu toe gepubliceerde zaken inderdaad geconcludeerd dat er sprake was van verboden indirect onderscheid op grond van ras, maar tegelijkertijd is ook in al die zaken geconcludeerd dat er geen sprake was van directe discriminatie op grond van ras. In het artikel wordt daarnaast ook geschreven dat ouders een «vinkje» moeten halen via het College om te bewijzen dat zij gediscrimineerd zijn geweest voor de bepaling van de hoogte van hun schadevergoeding, dat is niet het geval.
Wat is de kern van de zes discriminatieklachten die gegrond zijn verklaard door het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College)?
De kern van de discriminatieklachten ziet op vermoedens van ongelijke behandeling of selectie bij de controle en terugvordering van kinderopvangtoeslag door Dienst Toeslagen3 in het verleden.
Volgens het College is in deze zaken geen sprake geweest van verboden direct onderscheid. De gehanteerde criteria bij de controles, correcties en terugvordering van de kinderopvangtoeslag betreffen volgens het College neutrale criteria, waarbij de herkomst van verzoekers geen rol heeft gespeeld.
In het vooronderzoek heeft het College geconcludeerd dat het vermoeden bestaat dat Dienst Toeslagen bij de onderzochte onderdelen van de harde fraudeaanpak van de kinderopvangtoeslag indirect onderscheid op grond van ras heeft gemaakt. Die harde fraudeaanpak zou personen met een buitenlandse afkomst in het bijzonder hebben getroffen.
Daarom wordt in de zaken waarop het Vooronderzoek van toepassing is de bewijslast omgekeerd. Zoals in het voorgaande antwoord is uiteengezet, is indirect onderscheid niet verboden als dit objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en het middel voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk is. Het is aan Dienst Toeslagen om, gelet op de omkering van de bewijslast, dit aan te tonen.
Het College oordeelde in deze zaken dat Dienst Toeslagen de noodzaak van de werkwijze van de harde fraudeaanpak niet heeft aangetoond. Daarvoor had Dienst Toeslagen moeten bewijzen dat het nagestreefde doel niet bereikt had kunnen worden met minder vergaande middelen. Daarom staat vast dat Dienst Toeslagen verboden indirect onderscheid heeft gemaakt op grond van ras tegenover de verzoekers bij de harde fraudeaanpak bij de correcties en terugvordering van kinderopvangtoeslag.
Dienst Toeslagen heeft op basis hiervan in recentere zaken op de klacht van indirecte discriminatie geen verweer gevoerd.
Deelt u de mening dat na zes oordelen van discriminatie er geen reden meer is om per geval verweer te voeren tegen deze klachten? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat het kabinet doorgaat met verweer, terwijl gedupeerden al zwaar zijn belast?
Ik deel de mening niet dat er geen reden meer is om per geval verweer te voeren tegen de klachten die bij het College voorliggen. Het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) beoordeelt of sprake is van onderscheid op grond van ras. Dit onderscheid kan direct of indirect zijn en het verbod hierop is vastgelegd in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB):
Dienst Toeslagen voert verweer tegen de klacht dat sprake is van directe discriminatie. Het standpunt van Dienst Toeslagen over directe discriminatie, namelijk dat daarvan geen sprake was, is tot nu toe ook in alle zaken door het College overgenomen.
Ten aanzien van indirecte discriminatie voert Dienst Toeslagen niet meer altijd verweer. Als blijkt dat er in de betreffende casus sprake is van een vermoeden van indirect onderscheid dat niet kan worden gerechtvaardigd, neemt Dienst Toeslagen dat aan en wordt geen verweer gevoerd op dat punt. In de zaak met het meest recente gepubliceerde oordeel (oordeel 2024–80 van 23 september 2024) is bijvoorbeeld ook geen verweer gevoerd tegen de aanklacht van verboden indirect onderscheid bij de harde fraudeaanpak bij correcties en terugvordering.
Daarbij komt dat Dienst Toeslagen niet op de hoogte is wie een klacht heeft ingediend en wat de klacht behelst totdat het College een klacht bij Dienst Toeslagen kenbaar maakt. Dienst Toeslagen krijgt die zaken steeds één voor één individueel aangereikt, waarbij steeds een eigen individueel klachtenformulier is ingevuld. Het kan daarom ook niet anders dat op individueel niveau verweer wordt gevoerd en de oordelen individueel worden afgewacht. De individuele verzoekers hebben daar ook recht op.
Ik ben mij ervan bewust dat voor de ervaring van gedupeerden ouders niets uitmaakt of zij direct of indirect gediscrimineerd zijn en dat een zaak bij het College zeer belastend voor hen kan zijn. Daarom is het belangrijk dat Dienst Toeslagen elke zaak heel zorgvuldig uiteenzet, Dienst Toeslagen maakt hiervoor een reconstructie van alle gegevens en behandelingen die beschikbaar zijn in diens dossier. Vervolgens beoordeelt Dienst Toeslagen steeds of er aanleiding is verweer te voeren tegen de aanklacht van discriminatie.
Waarom is de Staat voornemens door te blijven procederen, ondanks dat in de zes al beoordeelde gevallen er sprake is van discriminatie door de Belastingdienst? Deelt u de mening dat het doorprocederen tegen toeslagenouders, ondanks de reeds bestaande oordelen van het College, het vertrouwen in de overheid verder schaadt?
Zie antwoord vraag 4.
Nu zes gevallen van discriminatie zijn bevestigd door het College, waarom wordt er nog steeds een individueel oordeel afgewacht in andere zaken? Bent u bereid om de discriminatie in toekomstige zaken direct te erkennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Advocaten bepleiten dat schadevergoedingen sneller toegekend moeten worden omdat de discriminatie duidelijk is. Neemt het kabinet specifieke stappen om dit proces te versnellen?
Het is niet zo dat gedupeerden een «vinkje» moeten halen via het College om te bewijzen dat zij gediscrimineerd zijn geweest voor de bepaling van de hoogte van hun schadevergoeding. UHT kijkt bij elke gedupeerde ouder of er in het dossier aanwijzingen zijn voor ongelijke behandeling. De compensatieregeling voor vooringenomen handelen ziet daarmee ook op (vermeend) verboden onderscheid.
Er zijn echter ook gedupeerden die aanwijzingen of vermoedens van discriminatie hebben zonder dat dit direct blijkt uit hun dossier, om hier recht aan te doen is met het College afgesproken dat ouders bij hen terecht kunnen met een melding of vermoeden van discriminatie.
Per individuele afzonderlijke casus wordt bezien of de gedupeerden mogelijk in aanmerking komen voor een eventuele (aanvullende) financiële tegemoetkoming, aangezien de meeste verzoekers bij het College al door UHT zijn erkend als gedupeerde en al zijn gecompenseerd. Dienst Toeslagen biedt de verzoekers in ieder geval aan de proceskosten, zoals kosten rechtsbijstandverlening, reiskosten en verletkosten te vergoeden.
Volgens het kabinet heeft het College de definitie van indirecte discriminatie «opgerekt». Op basis waarvan maakt het kabinet deze analyse en hoe wordt dit juridisch onderbouwd?
Het College concludeerde in haar Vooronderzoek in 2022 dat er voldoende feiten zijn die een vermoeden doen ontstaan dat bij de harde fraudeaanpak door Dienst Toeslagen indirect onderscheid is gemaakt op grond van afkomst tegenover de gedupeerde ouders: de onderzochte werkwijzen en processen van Dienst Toeslagen in de onderzochte jaren 2014 en 2018 troffen in het bijzonder personen met een buitenlandse afkomst. Deze conclusie heeft tot gevolg dat in de individuele zaken die aan het College zijn of worden voorgelegd de bewijslast omkeert en op Dienst Toeslagen rust om aan te tonen dat zij niet in strijd met in strijd met artikel 7a van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) heeft gehandeld. Het College heeft geoordeeld dat de omgekeerde bewijslast van toepassing is bij personen met een buitenlandse nationaliteit(en), personen met de Nederlandse nationaliteit en een andere nationaliteit en personen met een recente immigratiedatum (jong BSN-leeftijd).
In latere oordelen heeft het College de doelgroep verbreed waarop de omgekeerde bewijslast van toepassing is. De omgekeerde bewijslast geldt nu ook voor personen met klachten over andere jaren dan 2014 en 2018, en voor personen met een kenmerk, dat door het College in de wordt toegeschreven aan personen met een «buitenlandse achternaam» of het hebben van een kind met niet-Nederlandse afkomst. De definitie van indirecte discriminatie wordt daarmee niet opgerekt, enkel de doelgroep op wie de omgekeerde bewijslast van toepassing is.
Volgens het kabinet zou de opgerekte definitie niet meer zijn gebruikt bij het zesde oordeel. Hoe verschilt de definitie van de eerste vijf oordelen van de definitie van het zesde oordeel? Hoe verklaart het kabinet dat óók in het zesde oordeel is geoordeeld dat er sprake was van discriminatie door de Belastingdienst?»?
Het is niet zo dat de opgerekte definitie niet meer gebruikt is in het zesde oordeel (oordeel 2024–80 van 23 september 2024). Het geval is juist dat Dienst Toeslagen in deze zaak al in het verweerschrift heeft erkend dat bij de controle en de harde fraudeaanpak bij de correcties en terugvordering van kinderopvangtoeslag sprake is geweest van verboden indirect onderscheid. Deze erkenning is hoofdzakelijk gebaseerd op de oordelen die het College eerder in vergelijkbare zaken heeft uitgebracht en de bredere toepassing van het Vooronderzoek dat uit deze oordelen is gebleken.
Wel heeft Dienst Toeslagen verweerd dat sprake is geweest van het maken van direct onderscheid op grond van ras. Het College heeft daarop in haar oordeel aangegeven geen aanwijzingen gevonden te hebben dat de verzoeker vanwege diens herkomst anders is behandeld dan anderen. Het oordeel luidde dan ook dat Dienst Toeslagen geen direct onderscheid op grond van ras heeft gemaakt.
Kunt u toelichten welke gevolgen u voorziet van een veranderende definitie van indirecte discriminatie in toekomstige zaken waarover het College zal beslissen?
Het is de verwachting dat het Vooronderzoek steeds vaker van toepassing zal zijn vanwege de uitbreiding van de doelgroep (zoals toegelicht in het antwoord op vraag 8), waardoor steeds vaker indirect onderscheid zal worden aangenomen. Zoals in voorgaande antwoorden toegelicht, is indirect onderscheid niet verboden als dit objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en het middel voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk is. Of het indirecte onderscheid verboden is, moet dus per zaak beoordeeld blijven worden, waarbij Dienst Toeslagen steeds de conclusies uit de eerdere oordelen in acht neemt. Net als in het meest recente oordeel zal daardoor steeds vaker voorkomen dat Dienst Toeslagen het maken van verboden indirect onderscheid bij bepaalde werkwijze in het verleden niet betwist en het College telkens zal bevestigen dat sprake was van verboden indirect onderscheid.
Bent u op de hoogte van het artikel «De afwikkeling bij de toeslagenaffaire kan veel sneller als die aan de rechter wordt overgedragen»?
Ja.
Deelt u de mening uit dit artikel? Kan op deze manier een substantiële versnelling worden aangebracht in het herstelproces, dat is vastgelopen en moet worden gereset?
In de brief die vandaag separaat aan uw Kamer is verzonden is de instelling aangekondigd van de Adviescommissie Voortgang Hersteloperatie Toeslagen onder leiding van de heer Van Dam. Deze commissie wordt onder meer gevraagd om mogelijkheden in kaart te brengen om tot een versnelde, meer mensgerichte aanpak te komen die zoveel mogelijk leidt tot integrale hulp en afronding. Ook zal de commissie kijken naar onderliggende knelpunten op onderwerpen als bezwaren en de opschaling van schaderoutes.
De auteur van het artikel4 stelt een alternatief voor de afwikkeling van massa-schade aan de orde, te weten de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). Belanghebbenden kunnen gezamenlijk een vordering indienen die door de rechter wordt beoordeeld. Met een dergelijke massaclaim kan worden vermeden dat er meerdere juridische procedures worden gestart door verschillende belanghebbenden over dezelfde gebeurtenis. De bedoeling van deze wet is om tot vergoeding van massaschade te komen wanneer partijen er niet in slagen om op een andere manier tot een oplossing te komen of om te schikken, zoals de auteur ook opmerkt.
Een alternatief voor een massa-claim van de zijde van gedupeerden, biedt de Wet Collectieve Afwikkeling massaschade, afgekort de WCAM. Hoewel de auteur deze optie niet noemt, biedt deze wijze van massa-afwikkeling de mogelijkheid om gezamenlijk (via belangenbehartiging) te werken aan een massa-schikking die partijen daarna voorleggen aan het Gerechtshof ter bekrachtiging. Op dit moment zet het kabinet in op de ontwikkeling van schaderoutes die het mogelijk maken om, naast de CWS-route met een berekening van individuele schade, met ouders een individuele schikking te beproeven via een drietal schikkingsroutes die aansluiten bij de individuele behoefte van de ouder voor eigen regie. Als het lukt om met dit integrale schadestelsel binnen een aanvaardbaar tijdpad tot individuele afwikkeling te komen, dan heeft dit vooralsnog de voorkeur van het kabinet.
Het kabinet staat in beginsel open voor het onderzoeken van alternatieven, mits dit daadwerkelijk zal leiden tot versnelling. De WAMCA/WCAM methode kennen beide de nodige tijdsinspanning en beperkingen, zoals reeds tijdens de Herijking naar voren kwam. Als partijen in het kader van een gezamenlijke WCAM-procedure spoedig tot een schikking kunnen komen en aan overige randvoorwaarden is voldaan, is de verwachting dat de WCAM een volwaardig alternatief kan zijn voor het huidige integrale schadestelsel. Als wordt gekozen voor de WCAM, behouden individuele ouders de mogelijkheid om niet mee te doen aan de WCAM (door middel van een opt-out) en voor hen blijft de wettelijke regeling bestaan voor het laten berekenen van complexe schade door de CWS.
Klopt het dat de rechter een aantal categorieën kan aanbrengen van gelijksoortige zaken en dan in deze zaken een gelijksoortige compensatie kan toekennen, zonder dat iedere zaak individueel moet worden bezien?
Ja. De rechter kan inderdaad categorieën aanbrengen in het kader van de WAMCA. Of dit in de praktijk leidt tot een redelijke vergoeding voor iedere gedupeerde, en hoe concreet een billijke afbakening kan worden bereikt, is niet in detail door de auteur onderzocht. Bij een WCAM-schikking kan eveneens gezocht worden naar het afbakenen van categorieën. Ouders die zich hier niet in kunnen vinden, behouden de mogelijkheid voor een opt-out.
Deelt u de mening dat via de Wet Wamca de rechter bindende uitspraak kan doen, wat niet alleen tijdwinst zou opleveren, maar ook bij de gedupeerde ouders een gevoel van rechtvaardigheid kan geven, omdat niet de overheid, maar de rechter hierover beslist?
Het gevoel van rechtvaardigheid zal voor een groot deel afhangen van de inhoud van de eventuele rechterlijke uitspraak of van de inhoud van een eventuele collectieve schikking. Daarover kan het kabinet niet op voorhand uitspraken doen. Er bestaat binnen de groep van gedupeerde ouders veel diversiteit. Of een gevoel van rechtvaardigheid groter is bij een massa-afwikkeling dan wanneer een individuele schikking wordt bereikt, of wanneer een individuele werkelijke schadeberekening tot stand komt via de CWS, is niet op voorhand te zeggen.
Moet u niet, gezien de situatie over de gehele keten, een crisisorganisatie overwegen?
Ik deel het gevoel van urgentie dat uit deze vraag spreekt. Echter is het zo dat de hele hersteloperatie – UHT, CWS, SGH – in feite uit crisisorganisaties bestaat die specifiek opgericht zijn om het herstel van getroffen ouders te faciliteren. Een extra organisatie zou in deze fase naar mijn inschatting niet bijdragen aan versnelling.
Is een oplossing denkbaar zoals in de Verenigde Staten met een collectieve actie, met daarbij een opt-out, en daarnaast nog verschillende opties op basis van de aangeleverde bewijzen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat dit de ouders weer regie geeft, met name in de afweging tussen zorgvuldigheid en snelheid?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat het met name bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) ontbreekt aan de nodige snelheid, zowel in het zelf opzetten van een efficiëntere organisatiestructuur als in het afhandelen van de verzoeken om de werkelijke aanvullende schade te vergoeden?
De relatief lage behandelsnelheid van de CWS is al langer tijd een punt van aandacht. De afgelopen maanden zijn veranderingen doorgevoerd bij CWS op het gebied van beleid, proces en organisatie. Met als doel sneller en ruimhartiger te werk te gaan. Per juli is het nieuwe schadebeleid van CWS vastgesteld. Hierin werkt de commissie o.a. meer met vaste bedragen en vereenvoudigde regels. Het is nog te vroeg om de structurele effecten te zien van de nieuwe werkwijze van CWS, maar we zien dat de productiesnelheid sinds de zomer iets verbetert en dat er ruimhartiger wordt beoordeeld.
Klopt het dat de CWS tot nu toe in vier jaar 540 zaken heeft afgehandeld? Terwijl de Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) toe zou kunnen werken naar 350 zaken per week?
UHT heeft in augustus van dit jaar op 540 adviezen een beschikking afgegeven. Het aantal adviezen van CWS ligt inclusief adviezen op bezwaar iets hoger, namelijk ruim 730. In het opschalingsplan met SGH is afgesproken dat zij erop richten in mei 2025 het niveau van 350 terugkoppelgesprekken (laatste stap voor een VSO) bereikt kan worden.
Geconstateerd moet echter worden dat SGH tot nu toe niet op koers ligt om dit te halen. Inmiddels zijn daartoe binnen de kaders van de huidige DVO tussen SGH en Ministerie van Financiën nadere, tijdelijke, afspraken gemaakt waarmee beoogd wordt de productie bij SGH op gang te krijgen. Na zes weken zal moeten worden geconstateerd of deze afspraken het gewenste effect hebben gehad en wordt bezien of de opschaling haalbaar is binnen de reguliere condities van de DVO. Het is nog te vroeg om daar iets definitiefs over te melden.
Wanneer verwacht u de 350 zaken per week te bereiken?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u toelichten waarom de CWS niet in de buurt komt van het door de SGH gestelde doel?
Hoewel het schadebeleid van CWS is aangepast, is deze route nog steeds gericht op ouders die behoefte hebben aan een meer precieze berekening van schade met de mogelijkheid tot bezwaar en beroep. De werkwijze en het tempo van CWS zal daarom nooit volledig vergelijkbaar zijn met die van SGH en is ook niet zo bedoeld.
Deelt u de conclusie dat de afhandeling van aanvullende schade door de CWS, met 540 ouders in vier jaar tijd, ook niet loopt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De afhandeling van aanvullende schade door CWS is de afgelopen jaren zeer moeizaam verlopen. De wijzigingen die onlangs zijn doorgevoerd acht ik dan ook zeer noodzakelijk. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen in 2027 de afwikkeling van werkelijke schade af te ronden. Om dat te halen blijf ik continu met de uitvoerders binnen de schadeketen, dus zeker ook met CWS, in gesprek om te bezien waar verdere versnelling en verbetering kan plaatsvinden.
Zijn er alternatieven denkbaar volgens u als de huidige aanvullende schaderoutes vast blijven lopen?
Alternatieven zijn altijd denkbaar, SGH is immers ook ooit ontwikkeld als alternatief voor de CWS, maar daarbij moet rekening worden gehouden met de vraag of de tijd die gaat zitten in het ontwikkelen van een nieuwe route, een dergelijke route daadwerkelijk versnelling biedt voor ouders. De ervaring leert ook dat ingrijpende aanpassingen in het proces in eerste instantie vertragen in plaats van versnellen. Tevens wijs ik erop dat een volledig digitale route nog in ontwikkeling is en naar verwachting op korte termijn live kan gaan.
In hoeverre herkent u zich in het beeld dat de samenwerking met de SGH in een impasse zit sinds de samenwerkingsovereenkomst van voor de zomer?
Het beeld van een impasse herken ik niet. SGH ligt niet op koers om de productie te halen uit het opschalingsplan. Inmiddels zijn daartoe nadere afspraken gemaakt tussen SGH en ministerie.
Kunt u voor het commissiedebat op 6 november 2024 met de SGH bespreken of u beiden nog vertrouwen hebt in een goed verloop van de huidige samenwerkingsovereenkomst?
Met SGH is de afgelopen weken – ook in aanloop naar dit debat – veelvuldig gesproken. SGH en het ministerie wensen hun samenwerking op basis van de deze zomer gesloten dienstverleningsovereenkomst voort te zetten.
Kunt u aangeven waarom er voor bijzondere, schrijnende en traumatische gebeurtenissen een maximum bedrag van 2.500 euro is afgesproken?
Indien gedoeld wordt op de schadepost «uitzonderlijke impactvolle gebeurtenissen» (met een bedrag van 2.500 euro) binnen het Herstelmodel van de SGH-route, dan betreft dit een meer algemene forfaitaire schadepost om te kunnen komen tot de vergoeding van schade die niet op andere wijze binnen het Herstelmodel van de SGH-route kan worden vergoed, en die wel veroorzaakt is door de KOT-problematiek. Deze schadepost komt drie keer voor in het Herstelmodel, namelijk onder leefgebied Financiën, Gezin en Zorg, telkens voor 2.500 euro. Dit is gedaan om ruimte te bieden voor bijzondere situaties die anders buiten het bestek van deze forfaitaire route zouden vallen. Zo kan, onder voorwaarde van causaal verband, toch binnen het Herstelmodel erkenning gegeven worden aan bijzondere gebeurtenissen als gevolg van de KOT-problematiek. Het Herstelmodel van de SGH-route is op vrijdag 25 oktober gepubliceerd.
Herinnert u zich de motie-Van Vroonhoven van april 2024 over een uniforme schadeafhandeling binnen het bestuursrecht? Hoe staat het met de uitvoering hiervan? Bent u hier al mee bezig?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer bij brief van 24 oktober 2024 geïnformeerd over de motie Van Vroonhoven.5 De uitvoering van deze motie wordt meegenomen bij de kabinetsreactie op het rapport Herstel bieden: een vak apart van de Nationale ombudsman.
Deelt u de mening dat een uniforme, bestuursrechtelijke herstelregeling met de bijbehorende waarborgen een snelle en zorgvuldige hersteloperatie mogelijk kan maken?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de mening dat voor de schadeberekeningen de oorspronkelijke beschikkingen (met name de hogere terugbetalingen) uit de periode 2010–2020 als leidraad genomen kunnen worden?
De context van deze vraag ontbreekt waardoor het helaas niet mogelijk is om de bedoeling van deze vraag op een juiste manier in te schatten, zodat een passend antwoord gegeven kan worden. In zijn algemeenheid geldt dat tijdens de Integrale Beoordeling exact in kaart gebracht wordt met welke beschikkingen, terugvorderingen en terugbetalingen de ouder in het verleden te maken kreeg in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire en in welk jaar dit het geval was. Dit kan de periode betreffen voorafgaand aan de door u genoemde periode 2010–2020.
Kunt u deze Kamervragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van twee weken, in ieder geval ruim voor het commissiedebat van 6 november 2024?
Ja, het is gelukt deze antwoorden voor het komende commissiedebat aan uw Kamer aan te bieden. Vanwege de samenhang zijn sommige vragen/antwoorden gegroepeerd.
Het bezoek van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de top van de BRICS-landen |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het een volstrekt verkeerd besluit is van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) – António Guterres – om op bezoek te gaan bij de top van de BRICS-landen in Rusland? Zo nee, waarom niet?1
De jaarlijkse top op het niveau van regeringsleiders is een vast onderdeel van de BRICS en de Secretaris-Generaal van de VN neemt gewoonlijk deel aan deze top, net als dat hij deelneemt aan toppen van de G7 en G20. Gezien het Russische voorzitterschap had het kabinet echter willen zien dat de VN bij deze top in Kazan niet door de Secretaris-Generaal vertegenwoordigd was, maar op een lager niveau. Dit bezwaar heeft Nederland, net als de EU en andere gelijkgezinden, duidelijk aan de SG kenbaar gemaakt.
Deelt u de analyse dat de oorlogsmisdadiger Vladimir Poetin met het organiseren van deze top in Kazan juist wil uitstralen dat het westerse beleid van isolatie en sancties niet heeft gewerkt? Zo nee, waarom niet?
Ontegenzeggelijk heeft president Poetin, die door het Internationaal Strafhof verdacht wordt van oorlogsmisdrijven en voor wie er een arrestatiebevel uitstaat, in de beeldvorming willen en kunnen benadrukken dat Rusland nog steeds relaties onderhoudt met veel landen ondanks de agressieoorlog tegen Oekraïne.
Deelt u de mening dat met dit bezoek de Secretaris-Generaal onnodig bijdraagt aan het aanzien van deze top van BRICS-landen en daarmee bijdraagt aan het aanzien van de oorlogsmisdadiger Vladimir Poetin? Zo nee, waarom niet?
Op de BRICS top komen, naast de BRICS-leden, meerdere VN-lidstaten samen op hoog niveau. De Secretaris-Generaal van de VN neemt, zoals hij dat ook doet bij G7- en G20-toppen, in de regel deel aan BRICS-toppen gelet op het percentage van de wereldbevolking en het groeiende mondiale economische gewicht dat de BRICS-landen vertegenwoordigen. Tijdens zijn deelname aan de top heeft de Secretaris-Generaal op Russisch grondgebied en tegen president Poetin herhaald dat de agressieoorlog tegen Oekraïne een schending van het internationaal recht en het VN Handvest is, en dat de territoriale integriteit van Oekraïne gerespecteerd dient te worden. Het kabinet blijft evenwel van mening dat de VN die boodschap ook op een ander niveau dan de Secretaris-Generaal had kunnen afgeven op deze top.
Klopt het dat de Secretaris-Generaal op donderdag 24 oktober jongstleden tevens een persoonlijke ontmoeting gepland heeft staan met de oorlogsmisdadiger Vladimir Poetin? Zo ja, wat vindt u hiervan?
In 2013 heeft de toenmalige Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties richtlijnen opgesteld over het contact tussen VN-functionarissen en personen tegen wie door het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel is uitgevaardigd.2 Deze richtlijnen voorzien niet in een absoluut contactverbod, maar bepalen wel dat dergelijke contacten beperkt dienen te worden tot contacten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van essentiële door de VN gemandateerde activiteiten. Het is daarbij aan de VN zelf om in het licht van de omstandigheden van het geval te bepalen of daar sprake van is. Om ondermijning van het gezag van het Internationaal Strafhof te voorkomen, was het wenselijk geweest als de VN in het licht van deze richtlijnen nader had onderbouwd waarom deelname aan de BRICS-top op het niveau van de Secretaris-Generaal noodzakelijk was. Dat geldt a fortiori voor de persoonlijke ontmoeting van de Secretaris-Generaal met president Poetin.
Deelt u de mening dat het een verkeerd signaal is dat uitgerekend de Secretaris-Generaal van de VN een ontmoeting heeft met een persoon waar het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel tegen heeft uitgevaardigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het hypocriet en cynisch is dat de Secretaris-Generaal van de VN wel naar een top van BRICS-landen in Rusland gaat, maar eerder de uitnodiging voor de Vredesconferentie in Luzern van afgelopen juni heeft afgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 had het kabinet liever gezien dat de VN bij de top in Kazan niet op het niveau van de Secretaris-Generaal was vertegenwoordigd. Juist omdat hij eerder bij de Vredestop in Zwitserland niet aanwezig was, valt zijn aanwezigheid in Rusland des te meer op.
Deelt u de mening dat áls de VN al aanwezig zouden moeten zijn bij de top van BRICS-landen, dit dan veel beter door een ander afgevaardigde dan de Secretaris-Generaal – met minder symbolische waarde – zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 3.
Deelt u de mening dat met dit bezoek de Secretaris-Generaal riskeert dat de VN als instituut minder relevant kan worden en daarmee dreigt richting een vergelijkbare status als voorheen de (tandeloze) Volkerenbond af te glijden? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties vertegenwoordigt alle 193 VN-lidstaten. De BRICS-top bracht leiders samen van een aantal landen die in toenemende mate een invloedrijke rol spelen binnen de VN, waaronder de Chinese president Xi, de Turkse president Erdogan en de Zuid Afrikaanse president Ramaphosa. De Secretaris-Generaal neemt deel aan dergelijke toppen om met deze leiders te engageren. Rusland blijft, ondanks de verwerpelijke agressieoorlog tegen een buurland, een VN-lidstaat en tevens een permanent lid van de VN Veiligheidsraad. Dit betekent dat de Secretaris-Generaal een precaire balans moet behouden tussen de belangen van de verschillende lidstaten. Hierbij staat de Secretaris-Generaal evenwel duidelijk voor het respecteren van de doelstellingen en principes van het VN Handvest, en is hij helder in zijn veroordelingen van de Russische schendingen van het Handvest. Ook speelde de VN een belangrijke rol in de totstandkoming van de toenmalige Black Sea Grain Initiative, waarmee graantransporten in een moeilijke periode deels hervat konden worden. Daarnaast spelen meerdere VN-organisaties nog steeds een belangrijke rol in het leveren van hulp, het opvangen van vluchtelingen, controles op nucleaire veiligheid en rapportage van mensenrechtenschendingen ten behoeve van accountabilityprocedures.
Bent u bereid om met een zo groot mogelijke samenwerking met uw collega’s in andere landen dit bezoek van de Secretaris-Generaal af te keuren en dit bij de eerstvolgende VN-top ter sprake te brengen? Zo nee, waarom niet?
Deze afkeuring is reeds aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gecommuniceerd, zowel bilateraal als in samenwerking met de EU en gelijkgezinde landen.
Het bericht 'Kinderrechtencollectief: 65% meer kinderen in noodopvang is onacceptabel' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderrechtencollectief: 65% meer kinderen in noodopvang is onacceptabel»?1
Ja.
Wat bedoelde u toen u tijdens het vragenuur van 15 oktober jl. zei: «Volgens mij voldoen onze opvangcentra aan de wettelijke voorschriften. Ik heb nog geen andere verhalen gehoord. Er is nog geen bericht tot mij gekomen dat dat niet het geval zou zijn. Ik kan me niet voorstellen dat er kinderen ondervoed zijn, want er wordt gewoon voorzien in voeding. Bed, bad, brood: dat is gewoon allemaal aanwezig.»? Was u op dat moment onbekend met de vele rapporten over dit onderwerp, zoals de rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Kinderombudsman? Kunt u alsnog een reactie geven op deze rapporten en aangeven wat er met al deze aanbevelingen is gedaan? Welke stappen zet u om aan deze kwaliteitsnormen te voldoen en wanneer voldoet u hieraan? Kunt u in uw antwoord apart ingaan op de genoemde aspecten (onderwijs, verblijfsduur, leefomstandigheden, zorg en personeel)?2, 3 en 4
Op het moment dat ik werd gevraagd naar het artikel waarin wordt ingegaan op de opvangsituatie in de noodopvang in Assen, had dit bericht mij nog niet bereikt. Naar aanleiding van het signaal van de GGD zijn de kinderen waarvan de GGD heeft aangegeven dat zij ondergewicht hadden met prioriteit verplaatst. Ter verbetering van de situatie in de noodopvang in Assen zijn sinds de zomer tevens enkele andere maatregelen ingezet. Hier heb ik uw Kamer bij brief van 4 november 2023 over geïnformeerd.
De verscheidene rapporten die eerder over dit onderwerp zijn geschreven zijn mij bekend. Door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit van COA verblijven alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) en kinderen in gezinnen noodgedwongen in noodopvanglocaties. Het uitgangspunt is dat kinderen niet in noodopvanglocaties verblijven, maar met de huidige druk op de opvangcapaciteit is het momenteel niet haalbaar om hieraan te voldoen.
Met het verblijf van kinderen in noodopvanglocaties en met de verhuisbewegingen die kinderen noodgedwongen maken is het niet altijd mogelijk om hen de aandacht en de begeleiding te bieden die zij nodig hebben. Dit is reden tot grote zorg. Het betreft immers een kwetsbare doelgroep. Tevens maken de verhuisbewegingen dat het niet altijd mogelijk is om kinderen de juiste zorg en continuïteit in onderwijs te bieden. Hier ben ik met de Ministeries van OCW en VWS over in gesprek.
Omdat kinderen zoals gezegd een kwetsbare doelgroep betreffen is binnen de asielopvang extra aandacht voor de kwaliteit van opvanglocaties waar zij verblijven. Het COA doet er alles aan om de veiligheid en het welbevinden van kinderen op alle opvanglocaties te waarborgen. Zo is het streven dat op iedere locatie een contactpersoon kind aanwezig is. De contactpersoon kind is coördinerend in het organiseren van activiteiten en voorlichting voor kinderen. Het COA stelt daarnaast voor alle locaties financiering beschikbaar om activiteiten voor kinderen te organiseren. Zo wordt op verschillende locaties samengewerkt met vaste samenwerkingspartners die activiteiten organiseren voor kinderen, gericht op ontspanning, ontwikkeling en psycho-sociale begeleiding. Op locaties die slechts heel kort open zijn en waar dit lastig blijkt, zet het COA zich in samenwerking met de gemeente en lokale vrijwilligers(organisaties) in om op zichzelf staande activiteiten aan te bieden.
Hoe duidt u de grote stijging van het aantal kinderen in noodopvanglocaties (inmiddels meer dan 5.500)? Vindt u dit, net als uw voorganger, onwenselijk?
De toename van het aantal kinderen in de noodopvang is te verklaren door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit van het COA. De bezetting op opvanglocaties blijft toenemen en ligt op veel plekken rond of zelfs boven de 100%, waardoor er bijna geen bewegingsruimte meer zit in (ver)plaatsingen. Daarbij bevindt 40% van de asielzoekers die bij het COA verblijven zich inmiddels op noodopvanglocaties. Dit onderschrijft de wens van mijzelf en het COA om te komen tot meer duurzame, stabiele opvangvoorzieningen zonder doelgroepbeperkingen.
Daarbij moet wel opgemerkt worden dat er kwaliteitsverschillen zijn tussen noodopvanglocaties. Sommige van dergelijke locaties doen qua voorzieningenniveau niet onder voor reguliere locaties. Al zijn deze locaties nog steeds wel kortdurend, hetgeen bijvoorbeeld meer verhuisbewegingen tot gevolg heeft.
Zorgt u, net als uw voorganger, dat gemeenten geen eisen gaan stellen aan de op te vangen doelgroep, omdat juist dat maakt dat veel gezinnen in de noodopvang terechtkomen?
Met de inwerkingtreding van de Spreidingswet is het niet langer mogelijk voor gemeenten om doelgroepenbeperkingen te hanteren. Zolang de Spreidingswet van kracht is, is het niet mogelijk voor gemeenten om eisen te stellen aan de op te vangen doelgroep op locaties.
Welke stappen zet u om te zorgen dat kinderen die toch in de noodopvang komen binnen drie maanden onderwijs krijgen, zoals wettelijk verplicht?
Het onderwijs in de buurt van noodopvanglocaties is lastig te organiseren vanwege plotselinge verhuisbewegingen die kinderen maken en de incidentele toestroom van leerlingen. Ik heb daarom grote waardering voor de inzet die scholen in zowel primair als voortgezet onderwijs plegen om deze leerlingen zo snel mogelijk een onderwijsaanbod te bieden. Sinds 2023 ondersteunen regiocoördinatoren nieuwkomersonderwijs van het Ministerie van OCW scholen en gemeenten bij het vinden van een passende oplossing. Indien scholen en gemeenten er in urgente situaties niet in slagen om in voldoende onderwijsplekken te voorzien, kan een gemeente bij de Staatssecretaris van OCW een verzoek indienen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening (TNV) in te richten. In een TNV kan een schoolbestuur aanpassingen doen aan de invulling van onderwijstijd, onderwijspersoneel en de onderwijsinhoud. Daarnaast werkt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een verkenning om het onderwijs voor nieuwkomers structureel en duurzaam te verbeteren.
Wat is de voortgang ten aanzien van de aangenomen motie van het lid Van Meenen c.s. (D66, Eerste Kamer), die verzoekt het aantal gedwongen verhuisbewegingen van kinderen tot een maximum van een te beperken? Welke stappen, behalve het verminderen van de instroom, neemt u om dit te bewerkstelligen? Op welke termijn gaat u aan de motie voldoen?5
Alle inzet van het COA is erop gericht om kinderen zo weinig mogelijk verhuisbewegingen te laten maken. Met de huidige druk op de opvangcapaciteit lukt dit momenteel helaas onvoldoende.
De oplossing voor het verminderen van het aantal verhuisbewegingen en het verbeteren van de situatie in de opvang ligt, ook voor kinderen, in het creëren van voldoende duurzame opvangplekken. Daarnaast blijf ik mij, zoals ik al vaker heb aangegeven, stevig inzetten op een beperking van de asielinstroom.
Momenteel loopt de realisatie van voldoende duurzame opvangplekken achter op het geprognosticeerde benodigde aantal. Een andere oorzaak van de grote druk op de asielopvang is het achterblijven van de uitstroom van statushouders naar huisvesting in gemeenten. Met de Minister van VRO ben ik hierover in gesprek. Specifiek voor amv geldt dat er onvoldoende kleinschalige opvangplekken voor amv met een verblijfsstatus beschikbaar zijn bij Nidos, waardoor deze jongeren noodgedwongen langer in de opvang van het COA verblijven. Met de huidige druk op de opvangcapaciteit is echter niet te zeggen op welke termijn het aantal verhuisbewegingen dat kinderen maken tot een maximum van een beperkt kan worden.
De omgang met het parlement en de problemen in het gevangeniswezen |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Michiel van Nispen |
|
Coenradie |
|
![]() |
Hoe is dit bericht in de Telegraaf tot stand gekomen?1 Was dit vooraf door uw ministerie ingebracht bij de krant of door het PVV-Kamerlid?
Er is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid voorafgaand aan het tweeminutendebat Gevangeniswezen en tbs op 23 oktober 2024 geen contact geweest met de Telegraaf of een ander medium ten aanzien van de plannen om merkkleding in detentie te beperken. In mijn appreciatie van de motie Van Dijk (PVV) omtrent uniformen in detentie heb ik aangegeven dat ik bezig ben met plannen voor het beperken van het dragen van merkkleding in detentie. Nadat ik mijn appreciatie met uw Kamer heb gedeeld is de media hier op gewezen.
Hoe komt het dat er een motie door de PVV-fractie is ingediend over kleding bij het tweeminutendebat gevangeniswezen, waar het in het hele commissiedebat niet over is gegaan, waarna u uw «plan van aanpak» aan kon kondigen? Is dat puur toeval geweest?
Ik ga niet over de moties die politieke partijen indienen. Het is mij ook niet bekend wat voor de PVV-fractie aanleiding is geweest om de betreffende motie op dat moment in te dienen. Ik ga wel over mijn eigen reactie op voorstellen die uw Kamer indient. Naar aanleiding van deze motie heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gekozen pad waar ik wél mee bezig ben. Daarbij wil ik opmerken dat al eerder aan uw Kamer is gemeld dat er plannen waren om het dragen van merkkleding in detentie te beperken (zie ook het antwoord op vraag 5).
Erkent u dat er vooraf contact is geweest tussen u en het PVV-Kamerlid en dat dit een vooropgezet plannetje is om in het nieuws te komen op een stoer thema terwijl het enorme probleem van het cellentekort hiermee lang niet is opgelost?
Er is geen sprake geweest van contact tussen het PVV-Kamerlid en mij voorafgaand aan het tweeminutendebat ten aanzien van de door het PVV-Kamerlid ingediende motie, anders dan de gebruikelijke sondering door mijn politiek assistent. Ook is er geen sprake geweest van een vooropgezet plan om in de media te verschijnen.
Bent u bereid de Kamer voortaan serieuzer te nemen dan dit?
Vanzelfsprekend neem ik uw Kamer serieus.
Heeft u uw prioriteiten wel op orde door nu met plannen te komen voor kleding van gevangenen terwijl er nog niets aan gedaan is om het vak van inrichtingsmedewerker aantrekkelijker te maken?
De plannen voor het beperken van dure merkkleding in gevangenissen zijn geen recent ontstane plannen. Al in november 2021 is door de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming aangekondigd het invoeren van dure merkkleding en/of accessoires in de gevangenis te willen beperken, nu het voorkomt dat deze door gedetineerden worden doorgegeven in ruil voor een handeling.2 Dit is in 2022 door de daaropvolgende Minister voor Rechtsbescherming onderstreept.3 Een uitwerking is opgenomen in de derde voortgangsbrief aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens berechting en detentie van afgelopen juni.4 In deze brief is benoemd dat met de herschrijving van de modelhuisregels voor de Extra Beveiligde Inrichting en het invoeren van modelhuisregels voor de Afdeling Intensief Toezicht een algeheel verbod zal worden opgenomen op kleding en schoenen die genoemd worden op de lijst met niet toegestane merken of die een bepaalde waarde hebben. Wanneer de reguliere modelhuisregels worden aangepast zal een dergelijk verbod ook daarin worden opgenomen. Ik heb de afgelopen weken met DJI gesprekken gevoerd over de snelheid waarmee de reguliere modelhuisregels kunnen worden aangepast. Ik wil namelijk het beperken van merkkleding conform de eerder gedane toezeggingen op een zo kort mogelijk termijn vervullen, op zo’n manier dat het werkbaar is voor het personeel in de inrichtingen.
Daarnaast tref ik ook maatregelen en werk ik initiatieven uit om het werken binnen een inrichting aantrekkelijk te houden. Zo wordt er volop ingezet op het werven van nieuw personeel om zo de werkdruk op het huidige personeel te verlagen, vinden er innovaties plaats die het werk kunnen verlichten en worden de administratieve lasten verlicht met het nieuwe detentie- en re-integratieplan.
Heeft u wel eens aan gevangenispersoneel gevraagd wat voor hen de belangrijkste thema’s en knelpunten zijn in het huidige gevangeniswezen? Noemen zij dan doorgaans het grote personeelstekort, de onveiligheid voor personeel, de hoge werkdruk? Of is dan de kleding van gedetineerden het belangrijkste knelpunt dat zij noemen? Bent u bereid nogmaals met gevangenispersoneel in gesprek te gaan en naar hun zorgen te luisteren en hen serieus te nemen?
Ja, ik heb de afgelopen maanden veel werkbezoeken afgelegd aan verschillende PI’s en daar gesproken met het personeel van DJI. Daarbij zijn diverse onderwerpen en aspecten van het werk genoemd. Ook in de komende periode blijf ik werkbezoeken afleggen en gesprekken voeren met het personeel van DJI. Ik heb grote waardering voor het werk dat zij leveren en neem de gesprekken met hen zeer serieus.
Het brief advies van de Adviesraad internationale vraagstukken over het Israëlisch-Palestijns conflict |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Heeft u al kennis kunnen nemen van het advies «naar een nieuwe koers voor Nederland in het Israëlisch-Palestijns conflict» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)?1
Hoe serieus neemt u adviezen van de AIV?
Gaat u de aanbevelingen van de AIV integraal overnemen? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u een van de conclusies van de AIV dat het Nederlandse beleid t.a.v. het Israëlisch-Palestijns conflict onvoldoende effectief is en herijking behoeft? Zo nee, waarom niet?
Bent u, in lijn met het AIV advies en uitspraken van voormalig Minister Bruins-Slot, nu bereid om over te gaan op (gedeeltelijke) opschorting van het associatieverdrag van de Europese Unie (EU) met Israël? Zo nee, waarom niet en kunt u daar uitgebreid op reageren?
Bent u bereid, in lijn van het AIV advies, tot het stoppen van bilaterale samenwerking met Israël zodra deze bijdraagt aan het schenden van het internationale humanitaire recht? Zo nee, waarom niet en kunt u daar uitgebreid op reageren?
Onderschrijft u dat Nederland, als gastland van het Internationaal Gerechtshof en -Strafhof, wat betreft het naleven van internationaal recht een speciale positie heeft? Zo ja, wanneer gaat u daar eindelijk gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u het gevaar van een dubbele standaard als het gaat om de veroordeling van schendingen van internationaal recht, zoals in het AIV advies wordt beschreven? Zo ja, waarom heeft u tot nu toe een dubbele standaard toegepast? Waarom bent u snel met veroordelingen uitspreken bij schendingen van internationaal recht door geopolitieke tegenstanders en terughoudend bij bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan uw inspanningen te intensiveren om een staakt het vuren in Gaza en Libanon te bereiken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Hoe bent u van plan om, in lijn met het AIV advies, bij te dragen aan het monitoren van een staakt het vuren en de hereniging van Gaza en de Westoever?
Gaat u het advies om de Palestijnse staat zo spoedig mogelijk te erkennen opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Gaat u het advies opvolgen om middels een uitgebreid landelijk actieplan antisemitisme, islamofobie en polarisatie rondom dit conflict tegen te gaan?
Bent u het eens dat publiekelijk uitspreken of demonstreren tegen de genocide op de Palestijnen niet antisemitisch is en dat politici die het woord antisemitisme misbruiken om politieke tegenstanders verdacht te maken bijdragen aan polarisatie?
Bent u bereid om de vragen afzonderlijk en, gezien de urgentie van het onderwerp waarbij elke dag telt, binnen twee weken te beantwoorden?
Oekraïne als atoommacht |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft Zelensky recent tijdens een Europese Raad in Brussel inderdaad gedreigd atoomwapens te zullen gaan ontwikkelen als Oekraïne geen lid kan worden van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)?1
President Zelensky sprak op 17 oktober jl. in Brussel over het Boedapest Memorandum, dat 30 jaar geleden werd gesloten, en over de Oekraïense wens om lid te worden van de NAVO. In die context sprak hij ook over kernwapens. Later die dag stelde President Zelensky in een persconferentie met SG NAVO Mark Rutte expliciet dat Oekraïne geen kernwapens nastreeft. Het Oekraïense Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit eveneens op 17 oktober in een verklaring2 herhaald en daarnaast bevestigd dat Oekraïne gecommitteerd is en blijft aan het Non-Proliferatie Verdrag.
Heeft het kabinet aanwijzingen dat Oekraïne op dit moment poogt om atoomwapens te ontwikkelen of in handen te krijgen? Indien dit het geval is, op welke termijn beschikt Oekraïne naar verwachting over atoomwapens?
Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing dat Oekraïne poogt om kernwapens te ontwikkelen of in handen te krijgen.
Is het voor het Nederlandse kabinet acceptabel als Oekraïne probeert om atoomwapens te ontwikkelen of in handen te krijgen?
Voor Nederland is het Non-Proliferatie Verdrag de hoeksteen op het gebied van non-proliferatie en ontwapening. Uit de al aangehaalde verklaring van het Oekraïense Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat Oekraïne gecommitteerd is en blijft aan het Non-Proliferatie Verdrag als niet-kernwapenland.
Wat zijn naar verwachting de gevolgen voor Nederland als Oekraïne atoomwapens inzet tegen Rusland?
Oekraïne heeft geen kernwapens. Het kabinet speculeert niet over hypothetische situaties.
Hoe groot schat u de kans in dat Rusland, zodra het door Oekraïne met nucleaire wapens wordt aangevallen, Nederland, – een land dat immers niet alleen voorop loopt in het militair steunen van Oekraïne maar onder andere F16s die met nucleaire wapens beladen kunnen worden heeft geleverd aan Oekraïne – in een vergeldingsactie zal aanvallen met nucleaire wapens?
Oekraïne heeft geen kernwapens. Het kabinet speculeert niet over hypothetische situaties.
Kunt u de bovenstaande vijf vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u, gezien de urgentie, er gaan immers geruchten dat Oekraïne binnen een paar weken al over atoomwapens zou kunnen beschikken, deze vragen binnen de vastgestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 24 oktober om 9.00 uur aangezien de antwoorden op deze vragen relevant zijn voor de begrotingsbehandeling VWS?
Uiteraard zijn wij hiertoe bereid.
Hoeveel zorgorganisaties heeft het Ministerie van VWS sinds de oprichting van het Stagefonds Zorg ondersteund met stagesubsidies? Hoeveel geld is daar per jaar voor uitgekeerd? Ten behoeve van hoeveel stageplaatsen? Klopt het dat de middelen in het stagefonds de afgelopen jaren wel voor 100% benut zijn of dat er zelfs meer beroep op wordt gedaan dan wat er beschikbaar is?
Er is niet bijgehouden hoeveel zorgorganisaties gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling Stageplaatsen Zorg (hierna: Stagefonds) sinds de start van de regeling. Over het studiejaar 2022–2023 hebben 7.295 zorgorganisaties het stagefonds voor 58.102 fte gebruikt. Het Stagefonds werkt met een subsidieplafond van € 122 miljoen dat elk jaar volledig wordt benut. Dat heeft ook te maken met de inrichting van de regeling: op het moment dat er minder aanvragen worden gedaan wordt het bedrag per aanvraag verhoogd. Andersom wordt ook het bedrag per aanvraag verlaagd als er meer aanvragen worden gedaan. Zo past de vergoeding altijd binnen het beschikbare plafond. De berekening van de subsidie per zorgorganisatie hangt af van het totaal aantal zorgorganisaties dat een aanvraag indient. Ook de Algemene Rekenkamer stelt dat de uitgaven ondoelmatig zijn.
Hoeveel van het geld uit het Stagefonds Zorg werd gebruikt voor de begeleiding van mbo-studenten? Hoeveel daarvan werd gebruikt voor de begeleiding van hbo-studenten? Wat zijn de gevolgen voor de instroom van mbo-studenten voor opleidingen in de zorg wanneer het Stagefonds Zorg wegvalt?
Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte.
De instroom van de studenten in het mbo is niet beperkt door het aantal stageplaatsen. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie.
Hoeveel tekorten aan stageplaatsen zijn er op dit moment in de zorg? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende onderwijsniveaus?
Op 10 oktober 2023 is uw Kamer door de toenmalige Minister van OCW geïnformeerd over de stagetekorten in het hbo. Absolute cijfers ontbreken, maar ongeveer 29% van de ondervraagde studenten geeft aan dat het veel moeite kost om een stageplek te vinden. Vooral studenten gezondheidszorg, recht en gedrag & maatschappij zeggen meer moeite te hebben om een stageplaats te vinden. Voor het mbo heeft Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (hierna SBB) een stagebarometer gepubliceerd. Voor zorg, welzijn en sport breed was in 2023 een tekort van 885 stageplekken. Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg op de personele capaciteit in de zorg?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het Stagefonds niet voor meer stages. Het tekort aan stageplekken in de zorgsector kan niet opgelost worden met subsidie en dus een financiële aanpak zoals het Stagefonds. Daarmee is het Stagefonds ondoelmatig. Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.
Voor welk bedrag is in 2023 beroep gedaan op het Stagefonds Zorg? Hoeveel subsidie is aangevraagd en hoeveel daarvan is uitgekeerd?
Het subsidieplafond voor het studiejaar 2022–2023 was € 122 miljoen. Dit bedrag is volledig aangevraagd en uitgekeerd.
Welke gevolgen heeft het bezuinigen op het stagefonds voor de instellingen die stageplaatsen willen verlenen? Wat is de impact daarvan op de opleidingen, die van voldoende stageplaatsen afhankelijk zijn?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het stagefonds niet voor meer stages. De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming.
Tegelijkertijd ben ik, de Minister van VWS, met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis.
Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis. Voor het einde van het jaar werk ik de leidraad vakmanschap en werkplezier uit. Deze genoemde middelen wil ik inzetten om afspraken te maken over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Daarnaast blijf ik me inzetten voor voldoende en goed toegeruste zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis en in de wijk. Zo heb ik op 11 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd over mijn voornemen tot het publiceren van de subsidieregeling Strategisch Opleiden MSZ voor de subsidiejaren 2025 en 2026. Deze subsidieregeling stimuleert ziekenhuizen, umc’s en zelfstandig msz-klinieken strategisch op te leiden door bij- en nascholing.
Daarnaast stel ik per 2025 middelen beschikbaar om werkgevers te compenseren voor het opleiden van zij-instromers in de wijkverpleging via de regeling Werkgeverskosten opleiden wijkverpleging. Naast strategisch opleiden en bij- en nascholing blijf ik investeren in het bekostigen van een groot aantal (medische) vervolgopleidingen via de beschikbaarheidsbijdrage.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg voor het aanbod van stageplekken in Caribisch Nederland en de personele capaciteit in de zorg in Caribisch Nederland?
Het Stagefonds is recent niet gebruikt voor instellingen in Caribisch Nederland.
Hoeveel transvrouwen hebben sinds 2019 gebruik gemaakt van de subsidieregeling borstprothesen? Kunt u hiervan een overzicht per jaar leveren? Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om de subsidieregeling niet te verlengen na 2028?
Sinds 2019 hebben 623 transgender vrouwen gebruik gemaakt van de subsidieregeling. Een overzicht per jaar is te zien in de onderstaande tabel met het aantal toekenningen benoemd. Er wordt minder gebruik gemaakt van de regeling dan van tevoren werd verwacht. Het gebruik van de regeling, zowel de aanvragen als de toekenningen, neemt af. De beëindiging van de regeling is daarom een logische stap.
195
166
134
117
145
117
874
190
166
122
100
127
102
807
Huidig jaar. Er kunnen nog aanvragen binnenkomen.
Inclusief de toekenningen waarbij, door het niet uitvoeren van de behandeling, een terugvordering heeft plaatsgevonden. Dit betreft enkele gevallen.
In welke gevallen zouden transvrouwen borstprothesen niet meer vergoed krijgen als de subsidieregeling borstprothesen zou worden afgeschaft en in welke gevallen nog wel?
Transgender vrouwen kunnen na het verlopen van de regeling alsnog een vergoeding ontvangen voor borstprothesen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) als zij voldoen aan de geldende criteria die gesteld worden voor agenesie/aplasie bij cisgender vrouwen. Dat is het geval als er geen plooi onder de borst aanwezig is en er minder dan 1 centimeter klierweefsel is. In alle andere gevallen moeten transgender vrouwen, net als cisgender vrouwen, de behandeling zelf betalen.
Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om een structurele korting toe te passen op het niet-verplichte budget voor oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog?
Ik, de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, sta voor een kwalitatief hoogwaardige zorg- en dienstverlening aan oorlogsslachtoffers en voor de continuïteit van de huidige infrastructuur om de Tweede Wereldoorlog te herdenken en herinneren.
Tegelijkertijd besef ik dat de aangekondigde bezuinigingen ook dit beleidsterrein raken. Ik heb echter een maximale inspanning gedaan om de impact hiervan te minimaliseren. Ik kies er voor om de bestaande infrastructuur van veldpartijen te behouden, er wordt dus niet bezuinigd op bijvoorbeeld de herinneringscentra en de zorg en ondersteuning aan oorlogsslachtoffers. De bezuiniging bestaat met name uit het afzien van het opzetten van nieuw beleid en extra investeringen in de WOII sector.
Kunt u aangeven hoeveel personen in de afgelopen jaren zijn geholpen door het Joods Maatschappelijk Werk? Kunt u per jaar aangeven welke daling u voorziet in aanvragen en welk financieel gevolg dit heeft?
In 2023 had JMW in totaal ongeveer 1.975 cliënten. Voor de daling van het aantal cliënten, baseren we ons op de prognoses van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over het aantal cliënten dat een beroep doet op de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. De afgelopen jaren was deze daling iets meer dan 8% per jaar. De prognose van de SVB is dat deze doelgroep de komende jaren met 8–10% per jaar daalt. Op basis van deze prognose wordt verwacht dat de primaire doelgroep van JMW die bestaat uit eerste generatie oorlogsgetroffenen, met een vergelijkbaar percentage zal afnemen. Aangezien de kosten niet evenredig afnemen met de afname van de doelgroep, is de afname van de kosten vanaf 2027 begroot op 3%-4% per jaar.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 2023 geweest voor de subsidieregeling Intergenerationeel wonen? Hoeveel aanvragen staan op dit moment nog open en zullen zij nog wel gebruik kunnen maken van de subsidieregeling? Hoeveel geld is nog onbesteed binnen de subsidieregeling? Hoeveel geld wordt er gemiddeld uitgekeerd per aanvraag?
In 2023 is er door 8 organisaties subsidie aangevraagd en in 2024 door 4 organisaties. Er is gemiddeld € 100.000 per organisatie aangevraagd. Er zijn op dit moment geen openstaande aanvragen omdat het tijdvak van 2024 reeds is gesloten. Vanaf 18 november 2024 t/m 30 april 2025 is het weer mogelijk om subsidie aan te vragen. Dit is het laatste tijdvak van deze subsidieregeling dat open wordt gesteld. In 2023 was er een onderuitputting van +/- € 3, 5 mln. en in 2024 was er een onderuitputting van +/- € 7,7 mln. In 2023 was het subsidieplafond € 3,9 miljoen en in 2024 € 7,8 mln. Voor aanvragen hoger dan € 25.000, geldt dat 50% uit wordt betaald bij verlening en 50% bij vaststelling. De 50% die uit wordt betaald bij vaststelling, komt ten laste van het plafond van het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
Wanneer wordt de Kamer exact geïnformeerd over de nadere invulling van het bedrag van 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie?
De komende periode zal de vormgeving van de beleidsinzet ter bevordering van cohesie tussen samenwonende generaties nader worden uitgewerkt. Het streven is om de Kamer in de loop van 2025 te informeren over de nadere invulling van de beschikbare (en vanaf 2028 structurele) € 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie.
Hoeveel patiënten maken op dit moment gebruik van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV)? Om wat voor soort zorg gaat het hierbij en welke groepen worden hier bediend?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). Het CAK verwacht voor 2024 52.000 declaraties en € 95 miljoen aan zorgkosten te vergoeden. Het gaat om eerstelijnsverblijf, farmacie, GGZ, huisartsenzorg, kraamzorg, paramedische zorg, tandheelkundige hulp, verloskundige zorg, wijkverpleging, ziekenhuiszorg en zorg aan zintuigelijk gehandicapten. Het gaat budgettair gezien met name om ziekenhuiszorg en GGZ-zorg. De subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden is bedoeld voor zorg aan onverzekerde personen die rechtmatig in Nederland verblijven. Deze groep is onder te verdelen in de volgende subgroepen:
Onverzekerde personen die wél verzekeringsplichtig zijn:
Onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn:
De maatregel richt zich op deze laatste groep onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn.
Hoeveel minder mensen kunnen gebruik maken van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV) na de bezuiniging van € 40 miljoen per 2027? Hoe wordt de beoogde afweging gemaakt welke zorg vanaf 2027 wel en niet nodig is voor deze groep? Wat verstaat u onder acute zorg? Hoe verhoudt zich dit tot medisch noodzakelijke zorg?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de SOV.
Acute zorg staat omschreven in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) als «zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijke ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of is verergerd.» Deze zorg blijft voor iedereen beschikbaar.
Soms is zorg medisch noodzakelijk, maar is er geen levensbedreigende situatie. Voor Nederlanders die in het buitenland op vakantie zijn geldt bijvoorbeeld ook dat acute zorg direct wordt geleverd. Maar als zorg planbaar is (dus niet-acuut) wordt de zorg niet zomaar vergoed. Dan moet de zorgverzekeraar daar eerst toestemming voor geven.
Hoeveel levensjaren zou het naar verwachting kosten als er in 2027 ruim de helft van het budget voor de SOV wordt wegbezuinigd?
Dat valt niet te zeggen.
Welk deel van het budget van de SOV wordt gebruikt door toeristen en welk deel door dak- en thuisloze mensen?
Dit is niet bekend.
Wat betekent de ingeboekte bezuiniging op subsidies voor de regeling voor onverzekerbare vreemdelingen?
De regeling onverzekerbare vreemdelingen (OVV) is geen subsidieregeling, maar een wettelijke regeling. Dit is een andere regeling dan de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). De OVV is bedoeld voor kosten van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen. Dit zijn vreemdelingen die onrechtmatig in Nederland verblijven, zoals uitgeprocedeerde asielzoekers. De ingeboekte bezuiniging heeft geen invloed op het budget voor de OVV.
Wat voor gevolgen hebben de bezuinigingen naar onderzoek in kwaliteit en kwaliteitsverbetering van de zorg bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Zorginstituut en ZonMw? Hoeveel mensen verliezen hierdoor hun baan? Worden lopende onderzoeken afgerond? Hoe wordt bepaald op welke onderzoeken geschrapt wordt?
In de bijlage van de kamerbrief die u afgelopen maandag heeft ontvangen, heeft u kunnen lezen dat wij ervoor hebben gekozen om minder budget beschikbaar te stellen voor onderzoek en kwaliteit bij het RIVM, ZonMw en het Zorginstituut Nederland. De gevolgen hiervan voor RIVM en ZonMw, ook voor het personeel, worden nader in kaart gebracht. Het Zorginstituut voert de Subsidieregeling veelbelovende zorg uit. De regeling zal worden gestopt. Na het stoppen van de subsidieregeling kunnen geen nieuwe subsidies worden verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden conform planning afgerond.
Welke onderzoeken en programma's worden niet voortgezet bij het Zorginstituut doordat de regeling Veelbelovende zorg niet wordt verlengd?
De subsidieregeling Veelbelovende zorg stopt. Er was vaak sprake van onderuitputting. Na het aflopen van de subsidieregeling worden geen nieuwe subsidies verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden volgens planning afgerond. Zo wordt een huidig onderzoek naar neusdruppels met stamcellen bij pasgeborenen met hersenschade nog afgerond.
Hoeveel subsidie kreeg het Nederlandse Jeugdinstituut (NJI) en Stichting LOC waardevolle zorg de afgelopen jaren? Op welke manier is het doelmatig om € 2 miljoen te korten op beiden? Ten koste van welke taken gaat dit?
Stichting LOC en het Nederlands Jeugdinstituut (Nji) kregen over de periode 2022 tot en met 2024 de volgende bedragen.
2022
2023
2024
Stichting Loc
€ 440.000
€ 446.000
€ 447.600
Nji
€ 11.000.000
€ 12.500.000
€ 19.037.000
Het Nji kreeg in 2024 18 miljoen, hiervan is € 6,7 miljoen euro bestemd voor de uitvoering van de Hervormingsagenda jeugd, op dit gedeelte wordt niet gekort. Gezamenlijk voor beide instellingen is er met deze taakstelling een korting van € 1,7 miljoen euro ingeboekt. Per instelling is bekeken welke korting passend is. Beide organisaties zijn op de hoogte gesteld over de korting. Over welke specifieke taken dit gaat gaan we nog nader in gesprek met NJi en LOC.
Welke projecten en opdrachten zaten in de planning die door de circa € 2 miljoen oplopend tot structureel circa € 10 miljoen korting op de niet verplichte subsidie- en opdrachtenbudgetten Jeugd vanaf 2026 nu niet door kunnen gaan? In hoeverre raakt dit de afspraken van de Hervormingsagenda Jeugd?
Vanaf 2026 wordt het niet verplichte deel van het subsidie- en opdrachtenbudget gekort. Op het moment van inboeken van de taakstelling zijn hier nog geen verplichtingen voor aangegaan. Dit beperkt de ruimte, zeker vanaf 2028, om nieuwe regelingen, projectsubsidies en opdrachten in de toekomst te verstrekken. De middelen die reeds beschikbaar waren voor de uitvoering van de Hervormingsagenda zijn niet gekort met deze taakstelling.
Hoeveel subsidie wordt er in de duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) regeling beschikbaar gesteld voor specifiek de verduurzaming van sportverenigingen?
De regeling voor duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) is een subsidieregeling voor al het maatschappelijk vastgoed in Nederland. Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Daarbij is 2025 een overgangsjaar, waarbij sportverenigingen voor verschillende maatregelen gebruik kunnen maken van zowel de BOSA als DUMAVA. Binnen de DUMAVA is er geen geld geoormerkt voor sportverenigingen. Het zijn algemene middelen. Specifieke schotten zijn onwenselijk. Voor 2025 is er momenteel € 358 miljoen begroot voor de DUMAVA.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de nog niet ingewilligde Stimulering bouw en onderhoud van sportaccomodaties (BOSA) aanvragen bij de DUMAVA-regeling terecht komen, aangezien de DUMAVA-regeling op dit moment niet openstaat voor sportorganisaties?
Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Hiervoor wordt momenteel een wijzigingsregeling opgesteld om dit juridisch ook mogelijk te maken. Verenigingen met een niet ingewilligde BOSA-aanvraag kunnen volgend jaar een nieuwe aanvraag indienen bij DUMAVA.
Hoeveel sportverenigingen kunnen er de komende jaren verduurzaamd worden met hulp van de BOSA-subsidie, als we uitgaan van de gemiddelde hoogte van aanvragen uit het verleden?
Allereerst moet ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, benadrukken dat het moeilijk is om hier exacte aantallen aan te koppelen, vanwege alle variabelen binnen de regeling. Bijvoorbeeld dat verenigingen meermaals een aanvraag kunnen indienen.
Voor 2025 is een budget van circa € 74 miljoen beschikbaar. Over de jaren heen kan ik grofweg concluderen dat 1/3 van dit bedrag naar verduurzamingsmaatregelen gaat. Dit betekent dat in 2025 een bedrag van circa € 24,5 miljoen uit de BOSA regeling gebruikt wordt voor verduurzamingsmaatregelen.
Concluderend is de verwachting dat in 2025 circa 900 sportverenigingen voor een totaal bedrag van circa € 24,5 miljoen verduurzamingsmaatregelen nemen. Voor de periode vanaf 2026 onderzoek ik de mogelijkheid de verduurzaming van sportverenigingen volledig bij DUMAVA te beleggen.
Wat bedoelt u precies met de zinsnee dat de bezuiniging van € 5 miljoen op onderzoek en innovatie voor de sport de sport «in de basis niet raakt»?
Deze middelen worden ingezet om onderzoek te doen, professionals te ondersteunen met kennis of om innovaties in de sport te ontwikkelen. Deze middelen worden niet ingezet ten behoeve van ondersteuning van sportverenigingen en -clubs of ten behoeve van het ondersteunen van mensen om te gaan of blijven sporten of bewegen. Zo worden subsidies aan bijvoorbeeld Jeugdfonds Sport en Cultuur en Fonds Gehandicaptensport Nederland niet geraakt.
Welke specifieke maatregelen worden geschrapt met de € 10 miljoen bezuiniging op het specifieke uitkering (SPUK) Sportakkoord 2?
De SPUK Sportakkoord zijn middelen voor gemeenten om uitvoering te geven aan het Sportakkoord. De bestuurlijke afspraken met gemeenten en de sportsector met betrekking tot het Sportakkoord lopen tot eind 2026. De middelen worden geschrapt vanaf 2027. Zoals afgesproken met de Tweede Kamer willen we deze eerst goed evalueren, alvorens we besluiten hoe en op welke manier we hier mee doorgaan. Er is nu nog geen vervolg vastgesteld voor het Sportakkoord.
Welke specifieke taken gaat NOC-NSF loslaten naar aanleiding van de € 900.000 bezuiniging?
De bezuiniging van € 900.000 in de sportsector gaat in vanaf 2027. De projectsubsidie aan NOC*NSF, waarmee de afspraken die in Sportakkoord II zijn gemaakt worden uitgevoerd, is dan afgelopen. In de lopende subsidie afspraken hoeft NOC*NSF niet te bezuinigen. Op basis van het dan in te zetten beleid worden nieuwe afspraken gemaakt met de sportsector waar eventuele middelen voor worden ingezet.
Ten koste van wat gaat de bezuiniging van € 400.000 op het Mulier instituut? Gaan andere instituten het sportonderzoek overnemen?
Er kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan wat er niet of minder onderzocht gaat worden door Mulier Instituut. In 2025 wordt er op de instellingssubsidie van Mulier Instituut nog geen bezuiniging gedaan. De bezuiniging van € 366.000 zal ingaan per 2026. In het eerste kwartaal van 2025 worden met Mulier Instituut besproken gemaakt welke onderzoeken wel, en welke onderzoeken niet zullen worden opgepakt. De kennisinstituten zijn momenteel met elkaar in overleg over hoe de onderzoeken zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden afgestemd. Als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport zal ik daar ook bij aansluiten.
Waar landt de generieke apparaatstelling? Om hoeveel fte gaat het? Kan dit uitgesplitst worden per uitvoeringsorganisatie? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere berichtgeving dat de taakstelling op het ambtenarenapparaat niet bij uitvoeringsorganisaties terecht zou komen?
In antwoorden op Kamervragen is door de Minister van Binnenlandse Zaken aangegeven dat de generieke taakstelling op het apparaat een budgettaire taakstelling is.1 Daarbij is gesteld dat de Ministers zelf over de invulling gaan. Dit maakt dat ook de uitvoering onderdeel kan uitmaken van de taakstelling. De generieke taakstelling is toegepast voor het gehele VWS-concern. Dit is in 2025 een taakstelling van 1%, oplopend naar 2,5% in 2029 en structureel. Het toepassen van de generieke taakstelling is in lijn met de invulling van de taakstelling bij andere departementen.
In onderstaande tabel is een uitsplitsing gegeven van de generieke taakstelling per uitvoeringsorganisatie:
– 1%
– 1%
– 1,5%
– 2%
– 2,5%
Generieke taakstelling CCMO
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling DUS-I
– 0,1
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling ESTT
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling GR
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NSR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling RVS
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling SCP
– 0,2
– 0,2
– 0,3
– 0,4
– 0,5
Generieke taakstelling (a)CBG
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling CIBG
– 0,5
– 0,5
– 0,7
– 0,9
– 1,1
Generieke taakstelling RIVM
– 5,2
– 4,6
– 6,3
– 7,9
– 9,4
Generieke taakstelling CAK
– 1,5
– 1,4
– 2,1
– 2,7
– 3,3
Generieke taakstelling CIZ
– 1,5
– 1,5
– 2,3
– 3,2
– 4,1
Generieke taakstelling CSZ
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling Dopingautoriteit
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NVWA
– 1,4
– 1,5
– 2,2
– 3,1
– 3,9
Generieke taakstelling Nza
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,9
Generieke taakstelling PUR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling ZiNL
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,8
Generieke taakstelling ZonMw
– 0,6
– 0,6
– 0,9
– 1,2
– 1,4
Kunt u een volledig overzicht leveren van de bezuinigingen op de SPUKs, uitgesplitst per SPUK? Welke gevolgen, in het bijzonder op het vlak van seksuele gezondheid en preventie, ziet u naar aanleiding van deze bezuinigingen?
Onderstaande tabel toont het overzicht van de kortingen per specifieke uitkering die bij verwerking van het Hoofdlijnenakkoord zijn geboekt op de begroting van het Ministerie van VWS.
In het regeerprogramma is aangegeven dat het kabinet werkt aan het omzetten van specifieke uitkeringen in fondsuitkeringen, wat leidt tot meer autonomie voor gemeenten en minder administratie- en controlelasten bij alle overheden. Het kabinet werkt aan een afwegingskader dat voor iedere specifieke uitkering wordt
doorlopen om begin 2025 te komen tot een definitieve lijst van SPUKS die worden omgezet. Hierbij wordt onder andere gekeken naar wat de consequenties zijn van omzetting van een specifieke uitkering in een fondsuitkering in samenhang met de toegepaste korting. Dit geldt ook voor de specifieke uitkeringen aanvullende seksuele gezondheidzorg en op het gebied van preventie.
1
SPUK gezondheidsachterstanden1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
2
SPUK Kansrijke start1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
3
SPUK Valpreventie1
0
0
0
– 3.755
– 3.752
– 3.752
4
Brede SPUK
0
0
– 20.996
0
0
0
5
SPUK Versterking GGD'en
0
0
– 4.546
– 3.517
– 3.515
– 3.515
6
SPUK Heroïnebehandeling
0
0
– 1.333
– 1.236
– 1.235
– 1.235
7
SPUK Aanvullende seksuele gezondheidzorg
0
0
– 3.924
– 3.302
– 3.273
– 3.273
8
SPUK Transformatiemiddelen
0
0
-495
-495
0
0
9
SPUK aanpak huiselijk geweld
0
0
– 770
– 770
– 770
– 770
10
SPUK IZA
0
0
– 14.100
– 15.000
– 15.000
– 15.000
11
SPUK Mantelzorg1
0
0
0
– 900
– 900
– 900
12
SPUK randv. functies jeugdhulp
0
0
– 3.210
– 3.210
– 3.210
– 3.210
13
SPUK frictiekosten jeugd
0
0
– 6.000
– 6.500
– 2.800
0
14
SPUK Lokaal Sportakkoord1
0
0
0
– 1.000
– 1.000
– 1.000
15
SPUK Stimulering Sport
0
0
– 19.800
– 19.800
– 19.800
– 19.800
17
SPUK BRC1
0
0
0
– 7.230
– 7.230
– 7.230
16
SPUK Stimulering Sport – ontvangsten
0
0
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
betreft budget voor specifieke uitkeringen die t/m 2026 onderdeel zijn van de brede SPUK (regel 4)
Kunt u inzichtelijk maken waar de ombuigingen op de niet-verplichte ruimte van de verschillende artikelen terecht komen?
Hieronder treft u in de tabel (kolom Artikel onderdeel») een overzicht op welke artikelonderdelen de ombuigingen op de niet verplichte ruimte worden verwerkt op de VWS begroting.
Korting op niet verplichte ruimte art. 1 Volksgezondheid (art. 1.1)
SJPS
–
– 457
– 457
– 457
– 457
Artikel 1.1 Gezondheidsbeleid (Subsidies):
– Lokaal gezondheidsbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.1)
SLMZ
–
– 1.690
– 1.690
– 1.690
– 1.690
Artikel 3.1 Participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen (Subsidies):
– Toegang tot zorg en ondersteuning
– Passende zorg en levensbrede ondersteuning
– Inclusieve samenleving
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.2)
SLMZ
– 5.000
– 7.522
– 7.522
– 7.522
– 7.522
Artikel 3.2 Langdurige zorg tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten (Subsidies):
– Kennis, informatie en innovatiebeleid
– Zorg merkbaar beter maken
Korting op niet verplichte ruimte art. 4 Zorgbreed beleid (art. 4.1)1
MVWS
–
– 2.050
–
–
–
Artikel 4.2 Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt (Subsidies):
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 5 Jeugd (art. 5.3)
SJPS
–
– 1.956
– 5.268
– 9.863
– 10.080
Artikel 5.3 Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Subsidies):
– Jeugdbeleid
Artikel Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Opdrachten):
– Jeugdbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 6 Sport en bewegen (art. 6.4)
SJPS
–
– 4.525
– 4.850
– 5.600
– 5.600
Artikel 6.4 Sport verenigt Nederland (Subsidies):
– Kennis en innovatie
– Sportakkoord
Korting op niet verplichte ruimte art. 7 Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (art. 7.1)
SJPS
–
– 100
– 1.300
– 2.200
– 2.200
Artikel 7.1 De zorg- en dienstverlening aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen WOII en de herinnering aan WOII (Subsidies):
– Overige
Per abuis is er weergegeven dat de korting op de niet verplichte ruimte op artikelonderdeel 4.1 «Positie cliënt en transparantie van zorg» wordt verwerkt. Dit is niet correct aangezien het wordt verwerkt op artikelonderdeel 4.2 «Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt».
Welke bezuinigingen op subsidies gaan al in 2025 in? Kunt u dit in een tabel aangeven?
In de ontwerpbegroting 2025 is de taakstelling 2025 als volgt verwerkt:
4 Zorgbreed beleid
€ 30
Dit bestaat voor € 20 miljoen uit hogere ontvangsten, en € 10 miljoen lagere uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op afrekening van eerder verstrekte subsidievoorschotten. De uitgaven zijn met € 10 miljoen naar beneden bijgesteld omdat verwacht wordt dat er op het totaalbedrag van € 676 miljoen enige onderuitputting zal optreden.
6 Sport en bewegen
€ 23
De ontvangstenraming is opgehoogd met € 23 miljoen in verband met verwachte terugontvangsten uit de SPUK Meerkosten Energie Openbare Zwembaden (MEOZ). De voornaamste verklaring hiervoor is dat gasprijzen gedurende de regeling lager uitvielen dan de op voorhand geschatte gasprijzen.
Totaal
€ 53
Het nieuws dat veel kinderen in erbarmelijke omstandigheden wonen in de asielnoodopvang in Nederland |
|
Michiel van Nispen , Jimmy Dijk |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Kinderrechtencollectief waaruit blijkt dat steeds meer kinderen moeten wonen in de asielnoodopvang onder zeer erbarmelijke en kindonvriendelijke woonomstandigheden?1
Ja.
Hoe kunt u de toename van het aantal kinderen in de noodopvang van 65 procent sinds de zomer van 2023 verklaren?
De toename van het aantal kinderen in de noodopvang is te verklaren door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit van het COA. De bezetting op opvanglocaties blijft toenemen en ligt op veel plekken rond of zelfs boven de 100%, waardoor er bijna geen bewegingsruimte meer zit in (ver)plaatsingen. Daarbij bevindt 40% van de asielzoekers die bij het COA verblijven zich inmiddels op noodopvanglocaties. Dit onderschrijft de wens van mijzelf en het COA om te komen tot meer duurzame, stabiele opvangvoorzieningen zonder doelgroepbeperkingen.
Daarbij moet wel opgemerkt worden dat er kwaliteitsverschillen zijn tussen noodopvanglocaties. Sommige van dergelijke locaties doen qua voorzieningenniveau niet onder voor reguliere locaties. Al zijn deze locaties nog steeds wel kortdurend, hetgeen bijvoorbeeld meer verhuisbewegingen tot gevolg heeft.
Hoe kan het dat het niet de bedoeling is dat kinderen langer dan enkele dagen op noodlocaties verblijven, maar zij in werkelijkheid daar soms maanden leven? Waarom gaan niet alle alarmbellen rinkelen bij uw ministerie als deze situatie zich voordoet?
Zoals uw Kamer bekend is staat de asielopvang al geruime tijd onder grote druk. Hierdoor is het noodzakelijk om gebruik te maken van noodopvanglocaties. Deze locaties zijn minder goed geschikt voor langdurig verblijf van kwetsbare doelgroepen, waaronder kinderen. Zo beschikken de bewoners van deze locaties over minder privacy en gaat verblijf in noodopvanglocaties gepaard met meer verhuisbewegingen. Noodopvanglocaties zijn immers kortdurend en moeten noodgedwongen weer sluiten, hetgeen verhuisbewegingen tot gevolg heeft. Mij is bekend dat verhuisbewegingen een negatieve impact op het welbevinden van kinderen hebben, omdat zij een stabiele en vertrouwde omgeving nodig hebben waar zij zich in veiligheid kunnen ontwikkelen. Daarnaast zorgen de verhuisbeweging ervoor dat het onderwijs en de eventuele zorg waar een kind gebruik van maakt moeilijker voortgezet kunnen worden.
Alle inzet van het COA is erop gericht om kinderen zo weinig mogelijk verhuisbewegingen te laten maken en hen zo min mogelijk in de noodopvanglocaties te plaatsen. Met de huidige druk op de opvangcapaciteit lukt dit momenteel helaas onvoldoende. Dit is een onwenselijke situatie.
Omdat kinderen een kwetsbare doelgroep betreffen is binnen de asielopvang extra aandacht voor hen. Het COA doet er alles aan om de veiligheid en het welbevinden van kinderen op alle opvanglocaties te waarborgen. Zo is het streven dat op iedere locatie een contactpersoon kind aanwezig is. De contactpersoon kind is coördinerend in het organiseren van activiteiten en voorlichting voor kinderen. Het COA stelt daarnaast voor alle locaties financiering beschikbaar om activiteiten voor kinderen te organiseren, al is dat voor zeer kortdurende noodlocaties niet altijd mogelijk. Specifiek voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) geldt dat amv-medewerkers opgeleid zijn om te werken met deze doelgroep. Deze medewerkers staan zoveel mogelijk in contact met de amv, zodat eventuele zorgelijke signalen snel opgepakt kunnen worden. Tevens is mijn ministerie met de Ministeries van OCW en VWS en de VNG in gesprek om de toegang tot onderwijs en zorg voor deze kinderen te verbeteren.
Trekt u zich als Minister iets aan van de conclusie dat kinderrechten elke dag worden geschonden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat bij de noodopvang veel verhuismomenten plaatsvinden en er over het algemeen minder privacy en veiligheid voor kinderen is dan bij een regulier asielzoekerscentrum (azc)? Erkent u dat dit erg schadelijk is voor kinderen? Zo ja, wat gaat u doen om deze schade te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het onderwijs in de asielnoodopvang, in vergelijking met een regulier azc, laat, slecht of niet geregeld is? Zo ja, deelt u de mening dat we daarom moeten voorkomen dat kinderen terechtkomen in de asielnoodopvang? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het onderwijs op noodopvanglocaties lastig te organiseren is. Plotselinge verhuisbewegingen en incidentele toestroom van leerlingen zijn voor scholen minder voorspelbaar en planbaar, waardoor het onderwijs moeilijker te organiseren is rond noodopvanglocaties dan rond reguliere azc’s. Ik heb daarom grote waardering voor de inzet die scholen in zowel primair als voortgezet onderwijs plegen om leerlingen die in noodopvanglocaties verblijven zo snel mogelijk een onderwijsaanbod te bieden.
Het Ministerie van OCW heeft tijdelijke wetgeving mogelijk gemaakt om scholen extra ruimte te bieden om de onderwijscapaciteit op te schalen. Een regulier onderwijsaanbod is echter altijd te verkiezen boven een tijdelijke plek in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5 aangeef is alle inzet van het COA er op gericht om kinderen zo weinig mogelijk verhuisbewegingen te laten maken en zo min mogelijk in noodopvanglocaties te plaatsen. Dit lukt met de huidige druk op de opvangcapaciteit onvoldoende, wat ik een onwenselijke situatie vind.
Bent u op de hoogte van het feit dat ook GGD-artsen aan de alarmbel hebben getrokken als het gaat om de toegang tot de gezondheidszorg en ook de slechte mentale gezondheidszorg voor kinderen? Zo ja, wat is uw reactie op deze oproep van de GGD-artsen en gaat u hierop actie ondernemen?
Ja. Ik heb mijn reactie op deze oproep bij brief van 4 november aan uw Kamer verzonden.
Ziet u in het kader van deze problematiek ook het grote belang van de spreidingswet zodat er voldoende ruimte beschikbaar is voor kinderen in een regulier azc? Zo ja, welk gevolg geeft u hieraan?
Uw Kamer is door de Minister-President bij brief van 25 oktober 2024 geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om de spreidingswet in te trekken, zo mogelijk nog dit jaar. Dit laat onverlet dat het COA zich onverminderd blijft inzetten om voldoende opvangplekken te creëren voor kinderen in bestaande en nieuwe azc’s.
Bent u van plan om in het asielbeleid prioriteit te geven aan goede en gezonde opvang voor kinderen? Zo ja, kunt u de concrete stappen die u gaat nemen hiervoor toelichten?
Een goede en gezonde opvang voor kinderen blijft uiteraard uitgangspunt van het asielbeleid. Stabiliteit in het leven van een kind is cruciaal voor een goede ontwikkeling. Daarnaast is het van groot belang om te voorkomen dat we kinderen en hun zorgbehoeften uit het oog verliezen. Mijn ministerie en het COA vinden het daarom belangrijk dat de situatie van kinderen in de asielopvang zo snel mogelijk verbetert.
De oplossing voor het verbeteren van de situatie in de opvang, ook voor kinderen, ligt in het creëren van voldoende duurzame opvangplekken voor asielzoekers. Momenteel loopt de realisatie van voldoende duurzame opvangplekken achter op het geprognosticeerde benodigde aantal. Een andere oorzaak van de grote druk op de asielopvang is het achterblijven van de uitstroom van statushouders naar huisvesting in gemeenten. Specifiek voor amv geldt dat er onvoldoende kleinschalige opvangplekken voor amv met een verblijfsstatus beschikbaar zijn bij Nidos, waardoor deze jongeren noodgedwongen langer in de opvang van het COA verblijven. Met de Minister van VRO ben ik hierover in gesprek. Voor de andere stappen die ik onderneem om de opvang van kinderen te verbeteren verwijs ik naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Van Nispen over zorgen dat kinderen opgevangen worden op plekken waar voorzieningen voor kinderen zijn?2
Het COA is voortdurend op zoek naar nieuwe structurele locaties. Het uitgangspunt is dat kinderen en andere kwetsbare personen met voorrang worden opgevangen op locaties die van structurele aard zijn en zo min mogelijk op noodopvanglocaties verblijven. Ik zet mij hier samen met het COA blijvend voor in. Met de huidige druk op de opvangcapaciteit is echter niet te zeggen op welke termijn het niet meer voor zal komen dat kinderen op noodopvanglocaties verblijven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat op korte termijn kinderen alleen nog maar op reguliere locaties worden opgevangen, zodat het aantal kinderen in de noodopvang snel afneemt?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven vanaf welke datum het niet meer voor zal komen dat kinderen worden opgevangen in de noodopvang of op andere plaatsen die niet geschikt zijn voor kinderen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Asiel en Migratie?
Dat is helaas niet gelukt.