Het bericht dat de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland de noodklok luidt over de zorg van meervoudig ernstig gehandicapten |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) dat de situatie in de zorg voor meervoudig ernstig gehandicapten onhoudbaar is?1
Ja, men heeft mij daarover ook een brief gestuurd.
Kunt u aangeven wat volgens u de norm moet zijn van de zorg die mensen met een meervoudig ernstige handicap horen te krijgen? Wordt naar uw mening momenteel aan die norm voldaan? Bent u bereid over deze norm in gesprek te gaan met VGN?
Alle cliënten hebben recht op kwalitatief verantwoorde zorg, die moet voldoen aan de veldnormen die zijn opgenomen in het Kwaliteitskader voor de Gehandicaptenzorg. Het Zorginstituut Nederland heeft het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg 2017–2022 opgenomen in het register voor kwaliteitsstandaarden. Ik ben reeds in overleg met de VGN over de door hen gestuurde brief.
De inspectie heeft daarnaast onderzocht waar goede zorg aan mensen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) aan moet voldoen. De hieruit voortgekomen zeven kernpunten heeft zij verwerkt in haar toetsingsinstrument. Bij een toezichtronde langs acht instellingen heeft de inspectie geconstateerd dat het mogelijk is om goede zorg, die gegeven wordt volgens de zeven kernpunten, te realiseren. Dit is nu nog niet altijd het geval2. Als kernpunten deels of onvoldoende terug te zien zijn in de praktijk, dan zijn verbetermaatregelen nodig. De inspectie houdt hier toezicht op.
Kunt u uitleggen waarom recente veranderingen in de financiering (Wlz, Wmo en Jeugdwet) het onmogelijk maken voor zorgaanbieders om de verliezen te compenseren die zij leiden door zelf geld bij te leggen om de gewenste zorg te kunnen leveren?
De gehandicaptensector – die volledig publiek wordt gefinancierd – is een financieel gezonde sector. Eind 2015 bedroeg het weerstandsvermogen 32,9% en de solvabiliteit 42,8%. In 2015 (het eerste jaar na de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning) bedroeg het resultaat op gewone bedrijfsvoering 5,3% (CBS, Financiële kengetallen zorginstellingen 2015). Gemiddeld genomen slagen de zorgaanbieders er dus in om eventuele verliezen op onderdelen van de zorglevering op andere onderdelen te compenseren. Het Wlz-brede kostprijsonderzoek dat door de NZa wordt uitgevoerd in de tweede helft van 2017 zal informatie opleveren over de toereikendheid van de tarieven voor zorg aan cliënten met ernstige meervoudige beperking.
Klopt het dat er een significante stijging is van het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling en dat de kans groot is dat deze stijging doorzet?2
Op 1 januari 2016 maakten circa 2.300 cliënten gebruik van de meerzorgregeling (HHM Onderzoek gebruik meer zorg, bijlage bij Kamerstuk 34 104 nr. 138). De zorgkantoren verstrekken het budget voor meerzorg en declareren deze zorg op de prestatie «meerzorg». Op basis van de declaratiegegevens kan ik concluderen dat er in 2016 circa 80.000 meer dagen meerzorg werden gedeclareerd dan in 2015 (Zorprisma, Vektis). Dit impliceert dat het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling is toegenomen met minimaal 220 cliënten. Dit is geen verassend beeld, omdat de meerzorgregeling vanaf 2016 ook van toepassing is op ggz-b en V&V profielen.
Welk budget was er in 2015 en 2016 beschikbaar voor de meerzorgregeling?
De meerzorgregeling maakt onderdeel uit van de regionale contracteerruimte van het zorgkantoor. Er wordt vanuit VWS dus geen apart budget beschikbaar gesteld voor de meerzorgregeling. Hierdoor hebben de zorgkantoren de vrijheid om binnen het totaal van de contracteerruimte meerzorg in te zetten waar dat nodig is. Uit declaratiegegevens (zorgprisma, Vektis) blijkt dat er in 2015 circa € 150 miljoen werd uitgegeven aan meerzorg en in 2016 circa € 170 miljoen.
Hoeveel aanvragen voor de meerzorgregeling zijn er gedaan in 2015 en 2016? Is daarmee in die jaren het gehele budget opgemaakt? Zo nee, wat is er met het overgebleven budget gebeurd?
Ik heb bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) gevraagd bij hoeveel aanvragen voor meerzorg zij een advies hebben uitgebracht. Daarbij moet worden aangetekend dat niet in alle gevallen een advies van het CCE noodzakelijk is, maar wel als er sprake is van mogelijke gedragsproblematiek. In 2015 heeft het CCE 1210 keer geadviseerd over meerzorgaanvragen, in 2016 was dat 1409 keer. In beide jaren lag het aantal aanvragen waarbij de onderliggende indicatie VG5 of VG8 was (deze indicaties zijn het meest voorkomend bij cliënten met een ernstige meervoudige beperking) bijna gelijk, respectievelijk 80 in 2015 en 76 in 2016. Zoals bij vraag 5 aangegeven, maakt de meerzorgregeling onderdeel uit van de regionale contracteerruimte en is er geen afzonderlijk budgettair kader voor.
Is het budget voor de meerzorgregeling in 2017 aangepast ten opzichte van 2015 en 2016?
Zoals ik ook bij vraag 5 heb benoemd, maakt de meerzorgregeling deel uit van de contracteerruimte. De toekenning van meerzorg wordt dus niet beperkt door een afzonderlijk budgettair kader. Bij het versturen van de voorlopige kaderbrief Wlz 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 188) heb ik besloten om het totale Wlz-kader 2017 te verhogen met € 200 miljoen. Dit deed ik naar aanleiding van het meiadvies van de NZa, waarin zij mij adviseerde over de toereikendheid van het budgettaire kader. Met de extra middelen kan voldaan worden aan de gestegen zorgvraag, inclusief meerzorg. De NZa zal mij ook in 2018 rapporteren over de toereikendheid van het budgettaire kader.
Deelt u de mening van de VGN dat het huidige budget van de meerzorgregeling onvoldoende is in 2017 en 2018? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het budget voor de meerzorgregeling uitgebreid toen u het mogelijk maakte dat cliënten met ernstige lichamelijke beperkingen ook aanspraak kunnen maken hierop? Zo ja, met hoeveel is het budget uitgebreid?3
Zie antwoord vraag 7.
Mogelijke toetreding tot de NAVO door Oekraïne |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ukraine keen to begin Nato entry process», over de wens van Oekraïne om toe te treden tot de NAVO?1
Ja.
Is het waar dat Oekraïne de NAVO heeft verzocht een zogeheten Membership Action Plan op te stellen, waardoor gerichter aan NAVO-toetreding gewerkt kan worden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
President Porosjenko heeft in een persconferentie tijdens een bezoek van de Noord Atlantische Raad (NAR) op 10 juli 2017 aan Kiev, aangegeven een discussie te willen openen over het verlenen van een Membership Action Plan (MAP-status) aan Oekraïne.
Deelt u mijn zorgen dat toetreding van Oekraïne tot de NAVO bij kan dragen aan meer onveiligheid voor het bondgenootschap, vooral vanwege het conflict tussen dat land en Rusland? Zo nee, waarom niet?
Verlening van MAP-status aan Oekraïne of toetreding tot de NAVO is niet aan de orde. Het kabinet ziet derhalve dan ook geen verband met een mogelijke grotere onveiligheid voor het Bondgenootschap zelf. Met Oekraïne is afgesproken dat de partnerschapsrelatie met de NAVO zich dient te concentreren op noodzakelijke, diepgaande hervormingen in de veiligheidssector. Het gaat daarbij onder meer om het tegengaan van corruptie en een versterking van het democratisch toezicht op de strijdkrachten en inlichtingdiensten. Oekraïne heeft hierbij nog een lange weg te gaan. Ook de Secretaris-Generaal van de NAVO heeft aangegeven dat er geen sprake is van een verandering in de huidige partnerschapsrelatie tussen NAVO en Oekraïne, onder andere tijdens een ontmoeting met het Oekraïens parlement op 10 juli jl.
Zo ja, deelt u de mening dat er geen stappen gezet dienen te worden in die richting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waaruit bestaat de 40 miljoen euro financiële steun van de NAVO aan Oekraïne?
Tijdens de NAVO-Top in Warschau in juli 2016 zijn NAVO en Oekraïne een Comprehensive Assistance Package (CAP) voor Oekraïne overeengekomen. Het CAP behelst een breed hervormingsprogramma en is bedoeld om Oekraïne beter in staat te stellen voor haar eigen veiligheid te zorgen. Het CAP bestaat zowel uit advies op strategisch niveau als een aantal gerichte ondersteuningsmaatregelen, waarbij gebruikt wordt gemaakt van tien Trust Funds. Vijf van deze Trust Funds dateren van vóór het CAP en zijn in het huidige CAP verwerkt. Het betreft Trust Funds op het terrein van integriteit, professionele ontwikkeling, transitie van militaire naar civiele carrière, C4 («Command, Control, Communications & Computers»), logistiek en standaardisatie, cyber, medische revalidatie, kleine wapens, de aanpak van radioactief afval en opruiming van explosieven. Het totale budget van deze Trust Funds bedraagt ruim 38 miljoen Euro, waarvoor inmiddels bijna 26 miljoen Euro financiering is gevonden. De adviesverlening geschiedt o.a. via de NAVO-vertegenwoordiging in Oekraïne.
Kunt u een overzicht geven van alle NAVO-steun, zowel militair als anderszins, aan Oekraïne?
Zie antwoord vraag 5.
Biedt Nederland ook bilateraal militaire steun aan Oekraïne? Zo ja, waar bestaat dit uit?
Nee. Zoals eerder aan Uw Kamer is gemeld geeft Nederland financiële bijdragen aan de NAVO Trust Funds voor standaardisering en logistiek en voor medische hulpverlening. Deze programma’s zijn gericht op de hervorming van de Oekraïense veiligheidssector.
Welke garanties heeft u dat militaire steun aan Oekraïne niet bijdraagt, direct dan wel indirect, aan het voortdurende conflict in het oosten van het land?
Het conflict in het oosten van Oekraïne is primair terug te voeren op het optreden van separatistische groeperingen, die daarbij nog altijd actieve militaire steun vanuit Rusland ontvangen. Het kabinet ziet geen verband tussen militaire steun die sommige landen op bilaterale basis aan Oekraïne verlenen en de voortzetting van de gewapende strijd in het oosten van het land. Zoals onder vraag 5 en 6 is aangegeven, is de NAVO-steun nadrukkelijk gericht op het ondersteunen van een omvangrijk hervormingsprogramma in de veiligheidssector.
Deelt u de mening dat militaire steun aan Oekraïne door het land opgevat kan worden als aanmoediging om de gewapende strijd in het oosten van het land voort te zetten en dat het daarom heroverwogen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat GenX in meer drinkwater zit |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten in het Algemeen Dagblad over het aantreffen van GenX in drinkwater op meerdere locaties?1 2
Ik begrijp de zorgen die zijn ontstaan over de berichtgeving dat deze stof in het drinkwater is aangetroffen. Na overleg met de betrokken drinkwaterbedrijven is de conclusie dat de aangetroffen concentraties in het drinkwater ver onder de voorlopige drinkwater richtwaarde van 0,15 microgram/liter liggen zoals deze door het RIVM na onderzoek is vastgesteld. De drinkwaterkwaliteit voldoet daarmee ruim aan de veiligheidseisen en deze staat niet onder druk.
Van welke industrieel geloosde stoffen die in drinkwater terecht kunnen komen is tot op heden onbekend of ze mogelijk schadelijk zijn voor de gezondheid?
Bedrijven zijn verplicht alle stoffen die geloosd worden op te nemen in de vergunningaanvraag of te melden indien ze onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen. Hiernaast is er een zorgvuldig opgebouwd stelsel van monitoring en screenings van het oppervlaktewater, drinkwaterinnamepunten en drinkwater. Dit is bedoeld om mogelijke probleemstoffen tijdig op te sporen, te onderzoeken en aan te pakken.
Sinds 2015 is extra aandacht voor deze zogenaamde opkomende stoffen in de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende Stoffen. Dit is toegelicht in de Structurele aanpak opkomende stoffen waarover ik u op 5 juli heb geïnformeerd.3 Hiermee investeren we maximaal om tijdig voldoende te weten en ook tijdig te kunnen ingrijpen.
Wat is uw inschatting van de kosten of inspanningen die gemaakt respectievelijk gedaan moeten worden om lozingen van stoffen pas toe te staan nadat onomstotelijk is bewezen dat zij onschadelijk zijn? Welke mogelijkheden ziet u om via deze route of via andere wegen meer veiligheidsgaranties af te dwingen?
Vanuit het gedachtegoed «Bewust Omgaan met Veiligheid»4 ga ik voor drinkwaterkwaliteit tenminste uit van een basisveiligheid (geen onacceptabele risico’s) maar heb ik ook een ambitie voor de lange termijn (zo laag mogelijke risico’s). Om tot het lange termijn doel te komen zal steeds een integrale en expliciete afweging moeten worden gemaakt waarbij veiligheid voorop staat. Voor het steeds verder verkleinen van risico’s zijn zowel technisch en economisch haalbaarheid, het wettelijke kader, de verdeling van verantwoordelijkheden en de publieke perceptie belangrijke factoren.
Klopt de bewering in het bericht van het Algemeen Dagblad dat de waterkwaliteit voldoet aan de veiligheidseisen, maar dat de kwaliteit wel onder druk staat? Kunt u een overzicht geven van de metingen die u bekend zijn? Acht u het zinvol om aanvullende metingen te verrichten? Zo nee, waarom niet?
De drinkwaterkwaliteit voldoet ruim aan de veiligheidseisen en staat niet onder druk.
Een overzicht van de bij mij bekende (en ook openbare) gegevens staan in de bijlage opgenomen.5
Hiernaast worden er in het kader van de Structurele aanpak opkomende stoffen van gereguleerde puntbronnen (bron die aanwijsbaar op één specifieke plek in riool of oppervlaktewater loost) ook nieuwe soorten van metingen en informatievergaring voorbereid, zoals o.a. de risico gestuurde monitoring door de drinkwaterbedrijven en de activiteiten van de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende stoffen.
Bent u bereid om samen met de provincie Zuid-Holland een moratorium of opnieuw aangescherpte vergunningen voor wat betreft het lozen van GenX te overwegen zolang onduidelijkheid bestaat over de mogelijk schadelijke gevolgen hiervan? Ziet u hier nieuwe mogelijkheden voor of blijft dit volgens u juridisch onhaalbaar?
Er is sprake van een aangescherpte ambtshalve wijziging van de vergunning door het bevoegd gezag, de Provincie Zuid-Holland. Hierop is door meerdere partijen beroep ingesteld. Dit ligt nu voor bij de rechter en daarom kan ik hierover nu geen nadere uitspraken doen.
Overigens heeft uw Kamer eerder een motie in relatie tot een moratorium afgewezen6.
Kunt u een inschatting geven van de termijn die nodig is voor het onderzoek dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uitvoert? Bent u bereid om de resultaten zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer?
De «Europese stofevaluatie van FRD-902 door Nederland en Duitsland» is in maart 2017 gestart en wordt naar verwachting in maart 2018 afgerond. Daarnaast loopt een nadere duiding door het RIVM over in de toekomst te verwachten concentraties GenX bij het oevergrondwater van Oasen. Dit komt binnen enkele weken gereed. U krijgt de resultaten zo spoedig mogelijk.
Bent u in overleg met de drinkwaterbedrijven Oasen en Evides om te onderzoeken wat zij kunnen verbeteren aan hun filtersysteem teneinde de drinkwaterveiligheid te verbeteren?
Ik ben continu met de drinkwaterbedrijven in overleg over ons gezamenlijk streven naar de best mogelijke drinkwaterkwaliteit en onze lange termijn ambitie naar zo laag mogelijke risico’s. Onderwerpen als verbetering van de monitoring en verbetering van de zuiveringssystemen komen bij dit overleg systematisch aan de orde. De drinkwaterbedrijven besteden structureel veel aandacht aan het continu verbeteren van de drinkwaterkwaliteit.
Wat gaat u doen, of heeft u al gedaan, om de bewoners van de betreffende regio te informeren over de risico’s -hoe klein ook- die zij lopen bij het nuttigen van drinkwater?
Drinkwaterbedrijven hebben de verantwoordelijkheid de bewoners van de regio die zij voorzien van drinkwater te informeren. Zij vullen deze rol goed in.
Kunt u bevestigen of de claim van Chemours juist is, dat de aangetroffen GenX niet uit hun fabriek afkomstig is, en zo ja, welke bedrijven zijn dan mogelijk de bron geweest?3
Het bericht "Student moet nog steeds betalen voor verplichte reisjes" |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat doet u met het signaal van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en het Landelijk Studenten Rechtsbureau (LSR) dat hogescholen en universiteiten nog altijd geld vragen voor verplichte excursies, educatieve games of andere onderdelen van het studieprogramma, zonder een gratis alternatief te bieden?1
Op 22 maart 2017 heb ik over extra studiekosten naast het collegegeld vragen beantwoord van het lid Jasper van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1489) en het lid Assante (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487) Het ISO heeft in februari 2017 een inventarisatie gemaakt van instellingen die naast het collegegeld een bijdrage vragen voor bijvoorbeeld een excursie of educatieve games. Deze inventarisatie heb ik in maart 2017 ontvangen. De inspectie heeft alle instellingen die voorkwamen in die inventarisatie aangeschreven. De aangeschreven instellingen hebben hierop in de afgelopen maanden gereageerd richting de inspectie. De instellingen hebben in hun reactie aangegeven te stoppen met het vragen van een bijdrage of de informatie over gratis alternatieven te zullen verbeteren. In enkele gevallen is de informatie die de inspectie heeft ontvangen naar haar oordeel nog niet volledig of is er een verschil van inzicht over de al dan niet juiste toepassing van de regels. Hierover vinden nog gesprekken plaats tussen de inspectie en de betreffende instelling.
Het ISO heeft in juni 2017 haar meldpunt voor onterechte studiekosten heropend en daar zijn extra klachten op binnengekomen. Het signaal waar u naar verwijst gaat over deze extra klachten. Het ISO heeft over de extra klachten al contact met de Inspectie van het Onderwijs. Het is aan de inspectie om deze klachten te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden.
Hoe beoordeelt u het excuus van de opleiding bedrijfskunde van Fontys Hogescholen, dat er ook een goedkope optie werd geboden?
In het aangehaalde artikel wordt het voorbeeld gegeven waarbij studenten verplicht een week naar het buitenland moeten om ervaring op te doen. Het gaat om een onderdeel van de studie waarbij studenten zelf de kosten dragen voor het verblijf in het betreffende land en de reiskosten. Hierover heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 29 april 2015 over de ruimte die instellingen hebben om naast collegegeld een bijdrage aan studenten te vragen het volgende opgenomen: Als aan een onderdeel van de opleiding extra kosten zijn verbonden, moet de student een kosteloos alternatief worden geboden.2 Dat betekent dat wanneer de student voor verplichte excursies of stages zelf de reis- en verblijfskosten moeten betalen de instelling een gratis alternatief moet aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een «papieren opdracht». De beoordeling van deze casus laat ik over aan de inspectie.
Bent u bereid de Inspectie van het Onderwijs de betreffende opleidingen met boetes op de vingers te laten tikken, mede omdat studenten het lastig vinden om een zaak tegen de opleiding aan te spannen waar zij nu nog op zitten?
De inspectie kan een instelling aanspreken indien zij zich niet houdt aan de WHW. Instellingen moeten ook in de gelegenheid worden gesteld om, nadat zij aangesproken zijn, de werkwijze aan te passen. Wanneer blijkt dat een instelling zich, ook nadat zij aangesproken is niet houdt aan de WHW kan de inspectie in het uiterste geval een boete opleggen. Dit is een eigen bevoegdheid van de inspectie.
Het bericht 'Islamschool paait jongere met gratis laptop of elektrische fiets' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamschool paait jongere met gratis laptop of elektrische fiets»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele vorm van islamonderwijs plaats dient te vinden, aangezien de islam in alles onze westerse waarden, normen, cultuur en tradities ondermijnt en uit is op onderwerping? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke westerse waarde is de eerbiediging van de grondrechten. Artikel 1 van de Grondwet bepaalt dat iedereen die zich in Nederland bevindt, in gelijke gevallen gelijk wordt behandeld. Onderscheid wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Waar scholen zich niet houden aan wettelijke kwaliteitseisen, waaronder ten aanzien van burgerschap, treed ik om die reden uiteraard wel op.
Bent u bereid om duidelijkheid te scheppen door duidelijk te maken dat er in Nederland geen enkele islamitische school kan worden gesticht? Zo nee, waarom niet?
Artikel 23 Grondwet geeft duidelijkheid wat betreft het stichten van scholen: het geven van onderwijs is vrij (binnen de kaders van de wet).
Bent u bereid reeds bestaande islamitische scholen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 3.
Bent u tenslotte bereid om alle scholen in Nederland te verbieden om moskeeën te bezoeken aangezien moskeebezoek niet bijdraagt aan integratie maar aan de ondergang van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderwijs gaat er van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Het op vrijwillige basis bezoeken van religieuze instellingen kan daar onderdeel van uitmaken. Het is aan de school, in overleg met ouders, om te bepalen of een dergelijk bezoek plaatsvindt.
De misstanden en de winsten in de zorg |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de situatie van een 21 jarige man die samen met zijn ouders naar de rechter stapte vanwege de slechte zorg die Woonzorgnet hem bood?1
Ik vind dat een onwenselijke situatie. Klachten moeten bespreekbaar zijn en zo goed mogelijk in overleg tussen zorgaanbieder en cliënt(vertegenwoordigers) worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat zorginstellingen als Woonzorgnet veel winst maken? Vindt u het acceptabel dat Woonzorgnet vorig jaar een omzet van 9 miljoen euro had en daarvan bijna 1 miljoen euro winst maakte? Vindt u het acceptabel dat in 2016 de drie directeuren samen bijna 500.000 euro salaris ontvingen en de aandeelhouders, waaronder directeuren een winstuitkering deelden van 650.000 euro?
Instellingen hebben een positief bedrijfsresultaat nodig met het oog op de continuïteit van hun dienstverlening en investeringen in bijvoorbeeld een betere kwaliteit van zorg. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gelden regels omtrent winstoogmerk door aanbieders van Zvw- en Wlz-zorg (zie ook mijn antwoord op vraag 7). De IGZ houdt toezicht op naleving van deze regels. Daarnaast heeft de interne toezichthouder van de zorgaanbieder een belangrijke rol. Deze moet beoordelen of het uitkeren van dividend in het belang is van de continuïteit van de aanbieder en de zorgverlening aan patiënten/cliënten. Voorts hebben de partijen die zorg inkopen (de zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) hier een rol. Zij moeten kritisch kijken met wie zij zaken doen en welke voorwaarden zij daarbij afspreken, bijvoorbeeld over de prijs en kwaliteit van zorg.
Winstdelingen worden op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Winstuitkeringen aan aandeelhouders worden in het kader van de WNT niet tot deze bezoldiging gerekend, omdat dit niet een vergoeding voor arbeid betreft maar voor beschikbaar gesteld kapitaal.
Het kabinet streeft naar maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga ervan uit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk. Zie voorts mijn antwoord op vraag 9.
Bij overtredingen zal de WNT-toezichthouder, in de zorg is dat het CIBG, handhavend optreden.
Hoe oordeelt u over de signalen van slechte zorg en de positie van te machtige bestuurders die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week binnenkrijgt over misstanden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Misstanden in de zorg vind ik zeer kwalijk. Of het nu gaat om kwaliteit van zorg of over het gedrag van bestuurders. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid bij het bestuur en management van zorginstellingen. Het gaat hier vooral ook om «moreel» handelen. Bestuurders en interne toezichthouders in de zorg moeten hun taken op een professionele en integere manier uitvoeren, en daarbij rekening houden met hun cliënten, andere belanghebbenden en de publieke belangen die zij dienen. Op diverse manieren is de positie van clienten (of hun verwanten geborgd). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van J. Schroten van Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg, dat cliënten en ouders weinig macht hebben om een vuist te maken omdat er sprake is van machtsongelijkheid, aangezien zorginstellingen vaak met dure advocaten werken die ouders niet kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat veel ouders zich zorgen maken over hun zorgbehoevende kinderen, omdat zij de zorg goed geregeld willen hebben, als zij er zelf niet meer zijn? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze ouders zich geholpen en zich meer gesteund voelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik begrijp dat ouders zich zorgen maken over de zorg voor hun kind. Juist ook in de situatie wanneer zij er zelf niet meer zijn. Hierover moeten zij «bij leven» al nadenken en met hun verwanten en personeel van de zorginstelling in gesprek gaan. De positie van de cliënt en zijn verwanten staat centraal in de Kwaliteitsagenda «Samen werken aan een betere gehandicaptenzorg» (Kamerstuk 24 170, nr. 152). Bij het opstellen van die agenda heb ik cliëntenorganisaties en de Stichting Klokkenluiders betrokken. Van belang is een goede dialoog tussen cliënt, verwanten en professionals waarbij onafhankelijke cliëntondersteuning onontbeerlijk is, juist ook in die situatie waarin er geen ouders meer zijn die de cliënt terzijde kunnen staan. Ook de positie van cliëntenraden is hierbij van belang. Cliëntenraden kunnen veel betekenen als het gaat om de kwaliteit van zorg. Dit thema stond dan ook centraal op het congres «Cliëntenraad: Inspraak in kwaliteit» op 9 december 2016. Daarnaast komt er in de tweede helft van 2017 een digitaal platform beschikbaar waar cliëntenraden, verwantenraden en familieverenigingen met en van elkaar kunnen leren. Via dit platform kunnen informatie en ervaringen worden gedeeld.
Begrijpt u dat klokkenluiders het een doorn in het oog is dat belangenorganisaties in de zorg geen vuist maken en dat inspecties niet doorpakken, omdat zij geen individuele situaties in behandeling nemen? Wat kunt u hieraan doen?
Mijn ervaring is dat belangenorganisaties in de zorg wel degelijk een vuist maken en aan de bel trekken als zij problemen constateren. Het is bovendien niet zo dat de IGZ geen individuele meldingen in behandeling neemt. Afhankelijk van de aard en ernst van de meldingen start de IGZ al dan niet een onderzoek. Daarbij kijkt de IGZ of er meerdere meldingen zijn binnengekomen over de desbetreffende zorgaanbieder.
Om veilig te kunnen melden is het daarnaast van belang dat de identiteit van klokkenluiders adequaat wordt beschermd. Bij individuele situaties is het afschermen van de identiteit van een klokkenluider soms lastig omdat naar aard en inhoud de melding herleidbaar is naar de klokkenluider of melders die anoniem willen blijven. Dit maakt het onderzoek van individuele situaties soms complex. Daarom vraagt de IGZ de klokkenluider toestemming om de melding door te sturen aan de betrokken zorgaanbieder of het bedrijf. Indien de klokkenluider geen toestemming geeft of zijn identiteit is onbekend, dan kan de IGZ besluiten om vanwege de ernst van de melding deze toch te onderzoeken. De IGZ weegt in dat besluit de ernst van de melding zorgvuldig af tegen de eventuele herleidbaarheid naar de melder.
Bent u bekend met uw reactie op eerdere vragen waarin u aangaf dat in de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat winstuitkeringen verboden zijn bij intramurale zorg, maar zijn toegestaan voor extramurale zorg? Kunt u toelichten waarom hiertussen onderscheid wordt gemaakt en n vindt u dit wenselijk? Kunt vervolgens een overzicht geven welke organisaties wel en geen winst mogen uitkeren en welke uitzonderingen hierop zijn?2
Ja. Het onderscheid in de regels omtrent winstoogmerk vloeit voort uit de voormalige Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Instellingen die onder deze wet vielen, werden collectief gefinancierd en liepen dus weinig of geen financieel risico. Winstuitkering werd mede daarom onwenselijk geacht. Sinds de invoering van de WTZi is dit beleid gecontinueerd en kritisch bezien of er sectoren zijn waar het toestaan van winstuitkering de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg zou kunnen bevorderen. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot het Wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg.
Het huidige winstverbod is neergelegd in artikel 5 van de WTZi, die betrekking heeft op Zvw- of Wlz-zorg. Bepaald is dat instellingen met winstoogmerk alleen een toelating wordt verleend als zij behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WTZi) aangewezen categorie. Op grond daarvan is winstoogmerk toegestaan voor: Instellingen voor medisch-specialistische zorg voor zover zij deze zorg uitsluitend leveren in verband met een psychiatrische aandoening en dit niet plaatsvindt in combinatie met Zvw-verblijf; Audiologische centra; Trombosediensten; Huisartsenzorg; Verloskundige zorg; Kraamzorg; Mondzorg; Paramedische zorg; Het verstrekken van hulpmiddelen; Het verlenen van farmaceutische zorg; Ziekenvervoer; Behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening; De uitleen van verpleegartikelen; Persoonlijke verzorging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Verpleging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Begeleiding voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Behandeling, anders dan de behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Kleinschalige woonvoorzieningen3.
Winstoogmerk is op grond van de huidige regelgeving niet toegestaan voor:
Medisch specialistische zorg (inclusief ZBC’s); Verpleging, verzorging, begeleiding of behandeling van gedragswetenschappelijke aard in combinatie met Wlz-verblijf (intramurale Wlz en intramurale GGZ); Erfelijkheidsadvisering; ADL-assistentie.
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangaf dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toeziet houdt op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod? Kunt u nader aangeven hoe de Inspectie dit toezicht uitvoert en welke conclusies hieruit zijn getrokken? Zijn er zorgorganisaties geconstateerd die hier misbruik van maken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ja. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 7, zijn de regels omtrent winstoogmerk neergelegd in de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi. Indien de IGZ een overtreding op het winstoogmerkverbod constateert dan treedt zij handhavend op.
De IGZ kan een last onder bestuursdwang opleggen, waarmee de verplichting wordt opgelegd om de oude situatie (voor overtreding) te herstellen en om een geldsom te betalen indien herstel van de overtreding niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Ook kan overtreding van het verbod op winstoogmerk er uiteindelijk toe leiden dat de Minister, op advies van de IGZ, de toelating van de desbetreffende instelling intrekt.
Er is tot nu toe één zorgaanbieder waarbij de IGZ van oordeel is dat het verbod op winstoogmerk is overtreden. De IGZ heeft de desbetreffende zorgaanbieder een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment is deze casus juridisch in behandeling omdat de zorgaanbieder formeel bezwaar heeft gemaakt tegen deze, door de IGZ opgelegde, last onder dwangsom.
Hoe kijkt u na vier jaar regeren terug op het feit dat we in de zorg nog steeds situaties tegenkomen waarbij niet alleen veel te hoge salarissen betaald worden, maar er ook winst wordt gemaakt met publiek geld?
In 2013 is de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Deze wet is ook van toepassing op topfunctionarissen in de zorgsector. De wet voorziet met bepalingen over het overgangsrecht in de groep topfunctionarissen die al voor de inwerkingtreding van de WNT een bezoldiging boven de norm ontvingen. De komende jaren dient de bezoldiging van diverse topfunctionarissen conform het overgangsrecht te worden afgebouwd naar de toepasselijke WNT-norm. Inkomens boven de WNT-norm kunnen dus nog in overeenstemming zijn met de wet. Uit een eerste evaluatie van de wet blijkt dat deze goed wordt nageleefd, zoals recent aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 34 654, nr. 3, p. 1).
Wat gaat u doen met de meldingen die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week ontvangt? Bent u bereid om naast de cliënten en hun familie te gaan staan om samen op te trekken voor betere zorg?
De meldingen die de Stichting Klokkenluiders ontvangt zijn voor mij input als het erom gaat een beeld te krijgen van de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit in de gehandicaptensector. De Stichting Klokkenluiders heeft hier al eerder aandacht voor gevraagd en ik heb hen daarom betrokken bij het opstellen van de Kwaliteitsagenda voor de gehandicaptenzorg. In de Coalitie Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg trek ik op samen met vertegenwoordigers van Ieder(in), MEE Nederland, LSR, LFB, KansPlus, V&VN, NVAVG, VGN, Zorginstituut Nederland en de IGZ om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Eén van de acties van de kwaliteitsagenda betreft een onderzoek naar ervaren afhankelijkheid van cliënten in de gehandicaptenzorg. Twee leden van de Stichting Klokkenluiders maken deel uit van de begeleidingscommissie van dit onderzoek. De begeleidingscommissie heeft de onderzoeksopdracht geformuleerd, waarin aandacht is voor de ervaren formele en informele afhankelijkheid, collectief en individueel. Het onderzoek wordt eind 2017 afgerond.
Over de voortgang van de Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg heb ik u geïnformeerd met mijn brief van 6 juli 2017 «Diverse onderwerpen gehandicaptenzorg en maatwerk in Wlz-zorg thuis» (Kamerstuk 24 170, nr. 162).
Onnodige regeldruk voor kleine evenementen en festivals |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van Actal, waarin voorstellen worden gedaan voor het verminderen van regeldruk rondom festivals en evenementen?1 2
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat de overheid niet lijkt te beseffen dat veruit de meeste evenementen worden georganiseerd door lokale (organisaties van) vrijwilligers zoals oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen? Erkent u dat regelgeving hierdoor te veel is gefocust op grootschalige evenementen waardoor kleinschalige initiatieven verdrinken in onnodige procedures en vrijwilligers een kwart tot een derde van de tijd kwijt zijn aan vergunningen en het afstemmen met gemeenten, politie, brandweer en andere diensten?3
Ik herken mij niet in het geschetste beeld dat de overheid niet zou beseffen dat veruit de meeste evenementen worden georganiseerd door lokale vrijwilligers en derhalve evenmin in de suggestie dat de regelgeving om die reden teveel gefocust zou zijn op grootschalige evenementen.
Deelt u de conclusie van Actal dat voor bepaalde onderwerpen rondom de organisatie van evenementen en festivals, zoals eisen aan brandveiligheid, de technische eisen aan bouwwerken en constructies, de gehanteerde definities van grote en kleine evenementen en de eisen hoe het geluidsniveau te meten, geen objectieve rechtvaardiging aanwezig is voor lokale verschillen in regelgeving, normering en uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om samen met onder andere de VNG en Actal te inventariseren om welke regelgeving dit gaat en vervolgens te bevorderen dat hier landelijke, eenduidige regels voor komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Wat is uw reactie op de suggestie van Actal dat voor onderwerpen waarvoor enige ruimte voor differentiatie op lokaal niveau gewenst is, handreikingen opgesteld zouden moeten worden waarbij bijvoorbeeld met bandbreedtes in de regelgeving gewerkt wordt?
Bent u bereid om samen met VNG, Actal en partijen uit de sector te inventariseren om welke regelgeving dit gaat en vervolgens landelijke richtlijnen op te stellen en deze in een pilot te testen of het verwachte effect op de regeldruk optreedt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om samen met de VNG afspraken te maken om regelgeving primair te richten op de ongeveer 86.000 kleine, lokale evenementen en festivals en niet op de ongeveer 4.000 grote evenementen, zoals nu het geval is? Wilt u daarbij kijken welke eventuele bijzonderheden toegepast zouden moeten worden om de regelgeving ook passend te maken voor grote festivals en evenementen? Zo nee, waarom niet?
De vraagstelling suggereert dat kleine evenementen verhoudingsgewijs een onevenredige regeldruk ervaren. De praktijk is echter dat naarmate een evenement groter is (qua oppervlakte, publiek, tijdsduur etc.) meer regelgeving van toepassing is. Het ontwerpbesluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen is een goed voorbeeld van een besluit dat rekening zal houden met de omvang van lokale evenementen en voor kleinere evenementen een aanmerkelijke lastenreductie tot gevolg zal hebben.
Bent u bereid om met de VNG afspraken te maken over het verbeteren van de dienstverlening aan verenigingen en vrijwilligers die festivals en evenementen willen organiseren? Wilt u daarbij de suggestie van Actal meenemen om met vaste contactpersonen, accountmanagers en (bij grotere gemeenten) evenementenbureaus te werken, zodat de nu nog zeer tijdrovende afstemming met de vele afdelingen en diensten van lokale overheden, de hulpdiensten en de veiligheidsregio’s wordt verbeterd?
Vanzelfsprekend is het aan de afzonderlijke gemeenten om hierover te beslissen, maar het is een feit dat bepaalde gemeenten goede ervaringen hebben met een dergelijk coördinatiepunt of een vaste coördinator voor evenementen. Dergelijke werkwijzen zijn zeker interessant voor andere gemeenten. Gemeenten zijn zelf goed in staat om te beslissen of een dergelijke «best practice» wordt overgenomen en zo ja, in welke vorm.
Deelt u de conclusie van Actal dat in de algemene regels rond de onbelaste vrijwilligersvergoeding (maximum van 150 euro per maand en 1.500 euro per jaar) wordt uitgegaan van een reguliere spreiding van de inzet over het jaar, terwijl juist bij festivals en (sport)evenementen vaak in een zeer kort tijdsbestek vele uren worden gemaakt en dat hierdoor de vrijwilligersregeling niet goed toepasbaar is voor deze sector? Bent u bereid om hier meer flexibiliteit in te brengen, bijvoorbeeld door het instellen van een kwartaalmaximum? Zo nee, waarom niet?4 5
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Financiën als verantwoordelijk bewindspersoon voor de vrijwilligersregeling. Actal stelt dat de vrijwilligersregeling niet goed toepasbaar is voor festivals en (sport- en andere) evenementen omdat in die situaties vaak in zeer korte tijd vele uren moeten worden gemaakt. Waarschijnlijk is hier sprake van een misverstand. De door vrijwilligers gemaakte onkosten in het kader van hun vrijwilligerswerk kunnen te allen tijde belastingvrij worden vergoed. Voorwaarde is dat deze onkosten aantoonbaar zijn. Daar is geen maximum aan verbonden en het is niet van belang of de onkosten verspreid over het jaar of in een korte tijd worden gemaakt. Om de administratieve lasten voor de vrijwilliger en de organisatie die de onkosten vergoedt te beperken, is een forfaitair bedrag vastgesteld waaronder het aantonen van de kosten achterwege kan blijven. Voor zover het forfait als niet-toereikend wordt ervaren, hetgeen wellicht ook bij ander vrijwilligerswerk dan festivals het geval kan zijn, merk ik op dat het mogelijk blijft om de onkosten onbelast te vergoeden, mits deze kunnen worden aangetoond. De conclusie van Actal dat de vrijwilligersregeling niet goed toepasbaar zou zijn, wordt dan ook niet gedeeld. Daarnaast is vervanging van het maandbedrag voor een maximum per kwartaal om de hiervoor beschreven redenen niet nodig om de door vrijwilligers gemaakte kosten adequaat te kunnen vergoeden.
Bent u bereid om met de VNG te overleggen hoe bevorderd kan worden dat gemeenten het landelijk register van evenementverkeersregelaars beter benutten door de mogelijke controle van deze verkeersregelaars ter plaatse uit te voeren in plaats van vooraf via de evenementenvergunning?
Voor de beantwoording van deze vraag, alsmede vraag 12, heb ik overleg gevoerd met de Minister van Infrastructuur en Milieu als verantwoordelijk bewindspersoon terzake. Op 1 oktober 2017 treedt, na intensief overleg met onder andere de VNG, de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009 in werking, die de administratieve lasten rondom de instructie en aanstelling terugbrengt. De controle voorafgaand aan het evenement gebeurt digitaal door de gemeenten bij de aanstelling. Controle ter plaatse is een zaak van de politie, die direct toeziet op de taakuitvoering. Ook de politie heeft toegang tot het digitale register. De mogelijkheden voor aanstelling van verkeersregelaars zijn verruimd zodat gemeenten maatwerk kunnen leveren. Immers, een evenementenvergunning is niet altijd noodzakelijk voor een evenement waarbij de inzet van verkeersregelaars door de gemeente noodzakelijk wordt geacht.
Op welke wijze kan volgens u de evenementassistent helpen bij het verminderen van regeldruk rond festiviteiten en evenementen? Hoeveel gemeenten maken gebruik van dit middel? Ziet u mogelijkheden om dit middel breder in te zetten?6
Voor de beantwoording van deze vraag, alsmede vraag 13, heb ik overleg gevoerd met de Minister van Economische Zaken als verantwoordelijk bewindspersoon terzake. De Evenementassistent is één van de private instrumenten die worden aangeboden. Een beperkt aantal gemeenten maakt momenteel daarvan gebruik. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten te beslissen over het gebruik van dergelijke voorzieningen. Het Rijk kan, binnen de mogelijkheden die er zijn, het gebruik van de beschikbare publieke en private middelen ondersteunen via onder meer MijnOverheid voor Ondernemers.
Bent u bereid te inventariseren welke verbeteringen zouden kunnen worden aangebracht in het beleidsmatige proces bij de aanstelling van evenementenverkeersregelaars, bijvoorbeeld door meer uniformiteit en een zekere mate van automatisering via bijvoorbeeld het ondernemersplein?
Zoals hiervoor is aangegeven, verandert de kaderstelling vanuit het Rijk per 1 oktober 2017. Het gemeentelijk aanstellingsbeleid wordt door de gemeenten bepaald. De wijziging van de landelijke regelgeving creëert meer mogelijkheden voor gemeenten om dat beleid praktisch in te vullen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de ontwikkeling van MijnOverheid voor Ondernemers? Ziet u mogelijkheden om ook (organisaties van) vrijwilligers via deze digitale omgeving de mogelijkheid te bieden om aanvragen te doen voor vergunningen en subsidies, alsmede meldingen en andere contacten met (verschillende) overheden via de berichtenbox mogelijk te maken?7
Het beleidsconcept van MijnOverheid voor Ondernemers is ontwikkeld met ondernemers en uitvoeringsorganisaties. MijnOverheid voor Ondernemers geeft op termijn de ondernemer inzicht in zijn gegevens, de mogelijkheid om digitale post te ontvangen en transacties te doen bij overheden, liefst met hergebruik van gegevens. Dit heeft de Kamer van Koophandel samen met uitvoeringsorganisaties geconcretiseerd. MijnOverheid voor Ondernemers zal stapsgewijs ontwikkeld worden. Binnenkort start de realisatie van MijnOverheid voor Ondernemers, met een drietal modules, waaronder het starten van een onderneming. MijnOverheid voor Ondernemers is er voor alle organisaties die ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel, dat zijn ook stichtingen en verenigingen, organisaties die veelal met vrijwilligers werken. Zij kunnen gebruik maken van de functionaliteiten in MijnOverheid voor Ondernemers, zoals de berichtenbox.
Bent u bereid om met VNG te overleggen hoe de aanbevelingen van Actal met betrekking tot lokale regelgeving door lokale overheden overgenomen kunnen worden en hier afspraken over te maken? Zou u hierbij in ieder geval de volgende aanbevelingen mee willen nemen:
Het rapport van Actal bevat waardevolle aanbevelingen die ik zeker onder de aandacht zal brengen van de VNG. Voor zover de aanbevelingen van Actal betrekking hebben op lokale regelgeving en organisatorische processen en werkwijzen van gemeenten is het aan de afzonderlijke gemeentebesturen om de aanbevelingen over te nemen. De VNG kan, waar de gemeenten dit opportuun achten, een faciliterende en ondersteunende rol vervullen.
Het bericht “dat het woningtekort nijpend wordt” |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woningtekort wordt nijpend»1 en de laatste woningmarktcijfers van de NVM2?
Ik ben bekend met de berichten en cijfers.
Hoeveel mensen/huishoudens kunnen momenteel geen koopwoning krijgen omdat deze niet beschikbaar is? Hoeveel mensen/huishoudens kunnen momenteel geen koopwoning krijgen omdat de beschikbare woningen te duur zijn en/of omdat zij de financiering niet rond kunnen krijgen?
De bereikbaarheid van een koopwoning voor een huishouden is van verschillende factoren afhankelijk, zoals het aantal huishoudens dat een vergelijkbare koopwoning zoekt, de beschikbaarheid van te koop staande woningen, huizenprijzen, rentestand, de leennormen en de inkomensontwikkeling. De NVM merkt terecht op dat er regionale verschillen bestaan op de woningmarkt. In steden als Amsterdam en Utrecht ligt de prijs momenteel boven het pré-crisisniveau en neemt het aanbod te koop staande woningen af. In veel andere regio’s liggen de prijzen nog steeds onder het pré-crisisniveau en is voldoende te koop staand aanbod beschikbaar. Woningzoekenden zullen zo nodig uitwijken naar regio’s met lagere prijzen en meer aanbod.
Hoe gaat u de vicieuze cirkel van krapte en prijsstijgingen doorbreken? Hoe gaat u voorkomen dat door exploderende prijzen de woningmarkt zal imploderen (met alle gevolgen van dien)?
Het aantal transacties, de prijsontwikkeling en het consumentenvertrouwen op de woningmarkt zijn sinds 2013 sterk hersteld. Het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen tijd te maken hebben gehad met een inhaalvraag. Ook de lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Mede omdat de woningmarkt een voorraadmarkt is reageert het woningaanbod vertraagd op de stijgende vraag. In grote steden leidt dit momenteel tot krapte en extra prijsstijgingen. De Nederlandsche Bank (DNB) concludeert in een recente studie3 dat de huizenmarkt in grote steden tekenen van oververhitting vertoont, maar dat momenteel geen sprake is van een kredietgedreven zeepbel. DNB constateert daarnaast dat het aanbod geen gelijke tred houdt met de groeiende vraag naar stedelijk wonen. Ik deel deze conclusies.
De verantwoordelijkheid om de vraag naar woningen en het woningaanbod op elkaar af te stemmen, ligt op decentraal niveau. Hier kunnen de behoefte en de mogelijkheden het beste ingeschat worden. Wel houd ik contact met de verschillende woningmarktregio’s over de vraag of en hoe ze invulling geven aan de problematiek in de eigen regio’s. In gesprekken met de verschillende regio’s wordt op regionaal niveau gesproken over de woningbehoefte, woningproductie, (plan)capaciteit, investeringen in woningbouw en woningverbetering en de rol van de verschillende partijen (mede-overheden, rijksoverheid, corporaties en marktpartijen) hierbij. In het Algemeen Overleg van 7 juni jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 302) heb ik uw Kamer toegezegd dit najaar verslag uit te brengen van deze gesprekken. Daarnaast heb ik bijzondere aandacht voor de behoefte aan betaalbare huurwoningen. Ik heb daarom diverse maatregelen genomen om lokale partijen te ondersteunen om meer huurwoningen in het middensegment te realiseren. Recente aanpassingen van regelgeving betreffen het Besluit ruimtelijke ordening en de vereenvoudiging van de verkoopregels voor corporaties. Ook is de samenwerkingstafel middenhuur onder voorzitterschap van de heer Rob van Gijzel ingesteld om op lokaal niveau kansen te (helpen) zien en oplossingen te (helpen) vinden. Dit moet leiden tot lokale afspraken over extra aanbod van huurwoningen voor middeninkomens.
Deelt u de mening dat gemeenten meer nieuwbouw moeten faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Er is de komende jaren behoefte aan nieuwbouw van woningen. Dit wordt ook op grote schaal opgepakt. In de ramingen, die op basis van onder andere door gemeenten aangeleverde bouwplannen zijn gemaakt, wordt voor de komende 10 jaar uitgegaan van een gemiddelde nieuwbouw van ongeveer 70 duizend woningen per jaar. Zoals ook in de Staat van de Woningmarkt 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 282) is aangegeven, blijft in de prognoses de eerste jaren de groei van de woningvoorraad achter bij de groei van de geraamde woningbehoefte. Dit beeld is regionaal gedifferentieerd. Er zijn gebieden waar een extra inspanning wenselijk is, en er zijn gebieden waar de verwachte bouwproductie (ruim) voldoende is om de verwachte vraag naar woningen te accommoderen. De urgentie om het aanbod te vergroten wordt door desbetreffende gemeenten en provincies ook onderkend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de prognoses met onzekerheid omgeven zijn.
Deelt u de mening dat het de vaak jarenlang wachtende Nederlanders nog niet veel verder helpt wanneer nieuwe woningen worden gebouwd die vervolgens worden weggegeven aan statushouders, zoals in de Haagse wijken Ypenburg en Wateringse Veld (aan het Oosteinde)? Wanneer gaat u deze statushoudershuisvestingswaanzin een halt toeroepen en omkijken naar de Nederlandse woningzoekenden?
Gemeenten krijgen een halfjaarlijkse taakstelling opgelegd voor de huisvesting van statushouders en kunnen zelf bepalen welke woningen zij daarvoor inzetten. Het is van belang dat statushouders zo kort mogelijk in asielzoekerscentra blijven. Enerzijds omdat zo snel mogelijk met inburgering en participatie kan worden begonnen, waardoor het beroep van deze groep op sociale voorzieningen zo veel mogelijk wordt beperkt. Anderzijds om de relatief hoge kosten van het verblijf van deze groep in asielzoekerscentra eveneens zoveel mogelijk te beperken.
Het is goed om te zien dat gemeenten stappen zetten om de woningvoorraad te vergroten. Meer aanbod verkleint de druk op de woningmarkt en is positief voor iedereen die voor een sociale huurwoning op een wachtlijst staat.
De impact van de Groningse versterkingsopgave voor de zorg |
|
Sandra Beckerman (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de eerste inspectierapporten van zorginstellingen Groningen bekend geworden zijn, waarbij panden voor een zeer langdurige periode volledig leeg moeten zijn?
Ja
Kunt u garanderen dat zorginstellingen voor elke noodzakelijke ondersteuning bij u terecht kunnen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u garanderen dat instellingen altijd een beroep op u kunnen doen wanneer regels in de weg zitten? Kunt u schetsen hoe u aan deze belofte invulling gaat geven, bij welke persoon of instantie zij indien nodig terecht kunnen?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat goede zorg te allen tijde gegarandeerd blijft?
Voorop staat dat de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorgverlening nooit in gevaar mag komen. Die verantwoordelijkheid ligt – naast die van de betrokken zorgaanbieders zelf – in de eerste plaats bij de betrokken zorgverzekeraars en/of zorgkantoren. Zij hebben een wettelijke plicht om ervoor zorgen dat hun verzekerden de zorg (blijven) krijgen waar zij recht op hebben. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht.
Kunt u garanderen dat niets van de versterkingsoperatie financieel opgebracht moet worden door de instellingen zelf? Op welke wijze gaat u dit met zowel instellingen, als verzekeraars afstemmen?
De kosten voortvloeiend uit de voor de veiligheid noodzakelijke versterkingsopgave komen ten laste van de NAM. De kosten die voortkomen uit toekomstbestendige keuzes, die gemaakt dienen te worden vanwege krimp van de bevolking en veranderingen in de zorg, zijn de verantwoordelijkheid van de aanbieders zelf, het zorgkantoor/de zorgverzekeraar en de lokale overheden. Deze verantwoordelijkheidsverdeling geldt ook in het geval de vernieuwingsopgave naar voren wordt gehaald.
De eerdergenoemde stuurgroep zal in kaart brengen welke verschillende kostensoorten te onderscheiden zijn (vastgoed, exploitatie, verhuiskosten, kosten voor tijdelijke huisvesting etc), welke bedragen daaraan zijn verbonden en voor wiens rekening deze kosten dienen te zijn en hoe het beste kan worden omgegaan met eventuele knelpunten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze operatie een zo klein mogelijke last wordt voor de bewoners?
Op welke wijze gaat voorkomen worden dat bewoners van (zorg) instellingen tweemaal moeten verhuizen.? Welke compensatie gaat geboden worden voor geleden ongemak?
Deelt u de mening dat de zorg er na deze ellendige operatie in ieder geval beter voor zou moeten staan dan voor deze opgave? Deelt u de mening dat patiënten en bewoners dat verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Het zou niet goed zijn om sec te kijken naar de aardbevingsbestendigheid van het zorgvastgoed. De versterkingsopgave moet ook worden gebruikt voor verbetering en verduurzaming. Een dergelijke integrale benadering maakt het mogelijk om de zorgverlening beter aan te laten sluiten op de behoeften van patiënten en bewoners. Ook draagt het bij aan de kwaliteit en veiligheid van de zorg en het algehele wooncomfort. Zoals eerder aangegeven is een programma hiervoor in voorbereiding.
Is het gezien de grootte en complexiteit van de versterkingsopgave niet verstandiger om over te gaan tot een verdere verlaging van de gaswinning om daarmee meer en nog ingrijpender versterkingsopgaven te voorkomen? Wilt u daarnaast komen met een afbouwplan voor de gaswinning, waarbij ook de kleine velden worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
Het productieplafond voor de gaswinning in het Groningenveld wordt per 1 oktober 2017 al beperkt met 10% tot 21,6 miljard m³ per jaar. De Minister van Economische Zaken heeft zich bij zijn beslissing hierover gebaseerd op het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen over de veiligheid en het advies van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services B.V. (GTS) over de leveringszekerheid. Het wijzigingsbesluit is uiteindelijk tot stand gekomen door een integrale belangenafweging van alle betrokken belangen, waaronder veiligheid, het voorkomen van schade en de leveringszekerheid. Voor de komende jaren wordt er geen vermindering van de fysieke gasvraag van ruim 21 miljard m³ per jaar in een qua temperatuur gemiddeld jaar verwacht. Het verder terugbrengen van het productieplafond tot onder dat niveau zal leiden tot meer fluctuaties in de winning. Deze fluctuaties dienen in het kader van de seismiciteit zoveel mogelijk te worden vermeden.
Wat betreft de vraag over een afbouwplan voor de gaswinning kan worden verwezen naar de brief van de Minister van Economische Zaken (Kamerstuk 33 529, nr. 352) waar ingegaan wordt op de toekomst van gaswinning in Nederland. In de Energieagenda is reeds de ambitie uitgesproken dat in de gebouwde omgeving wordt ingezet op het geleidelijk uitfaseren van aardgas richting 2050. De rol van aardgas wordt betrokken bij het uitwerken van de transitiepaden richting een CO2-arme energievoorziening in 2050. Daarbij zal ook worden stil gestaan bij het aanbod van gas (waaronder de winning van gas uit Groningen en de kleine velden).
Het bericht ‘Overheid, doe iets tegen vertraging containerterminals’ en ‘Wereldwijde scheepvaart worstelt met stookolie’. |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Overheid, doe iets tegen vertraging containerterminals»1 en «Wereldwijde scheepvaart worstelt met stookolie»2?
Ja.
Kunt u bevestigen dat vertragingen veroorzaakt door congestie op containerterminals in de haven van Rotterdam tot wel vijf dagen vertraging kunnen opleveren? Zo nee, waarom niet? Heeft u hier een compleet beeld van en zo ja, kunt u dit aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de congestie in de Rotterdamse haven. De problemen zijn mij bij brief d.d. 10-7-2017 door de EBU gemeld, en eerder ook al mondeling door de brancheorganisaties. Daarnaast is ook in de pers aandacht besteed aan de situatie.
De wachttijden voor de containerbinnenvaart zijn de laatste weken door meerdere oorzaken opgelopen. Naast de gevolgen van de cyberaanval op twee terminals, die enkele dagen gesloten waren, leidde vorige maand de invoering van nieuwe vaarschema’s tot langere wachttijden. Bovendien hebben lage waterstanden invloed op de capaciteit van de binnenvaart.
Sinds de zomer van vorig jaar groeien de containervolumes stevig. De groei blijft op een stabiel hoog niveau (9 procent in TEU over de eerste 6 maanden van dat jaar) en gaat bovendien gepaard met grotere «call-sizes» en een toename van transshipment volumes. Daarnaast is het effect merkbaar van personele beperkingen als gevolg van de zomervakantieperiode. Alle betrokken partijen werken hard aan alternatieven en structurele oplossingen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van deze congestie voor de binnenvaartsector, zowel in financiële zin als in termen van reputatie en daarmee de aantrekkelijkheid voor (potentiële) klanten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de bedrijfsinformatie van de betrokken ondernemingen. De financiële gevolgen kan ik u dan ook niet schetsen. Echter het moge duidelijk zijn dat vertragingen niet alleen negatieve gevolgen hebben voor de reputatie van de binnenvaart, maar op de lange duur ook voor de andere partijen in de logistieke keten. Tegelijkertijd constateer ik dat de haven van Rotterdam al meer dan een jaar hard groeit, dat veel bedrijven zich er willen vestigen en dat de private investeringen op een hoog peil blijven.
Wat is volgens u de reden dat het overleg dat al jaren plaatsvindt tot nu toe niet het gewenste resultaat oplevert, waardoor de Europese Binnenvaart Unie (EBU) zich nu genoodzaakt ziet om de noodklok te luiden? Kunt u aangeven waar de struikelblokken zich precies bevinden en wat per struikelblok de reden is dat die niet overwonnen kan worden?
Ik neem zelf niet deel aan het bedoelde overleg. Navraag bij het Havenbedrijf Rotterdam en andere betrokken partijen levert mij het beeld op dat wel degelijk bepaalde maatregelen getroffen worden of in voorbereiding zijn, waarmee verbetering bereikt kan worden. Zo wordt de beschikbare capaciteit beter benut door de mogelijkheid voor binnenvaartschepen om containers te lossen op een andere terminal, en de invoering van een minimum call size. Daarnaast wordt in het project Nextlogic gewerkt aan een verbetering van planning en optimalisering van de benutting van de capaciteit. Maar er wordt ook gewezen op de positie van de zeerederijen, die bij de optimalisatie van hun bedrijfsvoering minder oog zouden hebben voor de effecten op de andere schakels in de keten. Deze rederijen zijn onderdeel van een internationale, wereldwijde keten waar afhandeling in andere havens invloed en impact hebben op Rotterdam. Deze problematiek is vaak lastig te betrekken in het overleg.
Kunt u bevestigen dat uit de ambitie van de overheid en de Rotterdamse haven ten aanzien van emissiedoelstellingen volgt dat 45 procent van de containers in de haven via binnenschepen vervoerd zouden moeten worden en dat door deze problematiek dat niet gehaald dreigt te worden? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van de containerbinnenvaartschepen in Rotterdam heeft de volle aandacht van alle betrokken partijen om perioden van flinke vertraging in de haven te minimaliseren. De visie van het Havenbedrijf Rotterdam en de individuele containerterminals om het aandeel van de binnenvaart in de totale afhandeling van containers te vergroten is niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het van het allergrootste belang is dat de overheid de binnenvaart helpt in het zo aantrekkelijk mogelijk worden als vervoersmodaliteit, aangezien de binnenvaart een relatief schone manier is om goederen van A naar B te brengen en het overheidsbeleid ook gericht zou moeten zijn op het aantrekkelijk maken van modaliteiten anders dan wegtransport? Zo ja, kunt u aangeven waarom u denkt dat er op dit moment geen sprake is van juist een omgekeerde beweging? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer al eerder geïnformeerd over mijn beleid ten aanzien van het stimuleren van vervoer over vaar- en spoorwegen, alsook over de rol van de programma’s Beter Benutten, Topsector Logistiek en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport in dit verband. Ik wil graag verwijzen naar mijn brief van 25 mei 2016 in antwoord op vragen van het lid Smaling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2656). In deze brief heb ik de CBS-gegevens opgenomen, waaruit blijkt dat het aandeel van het vervoer via binnenvaart tussen 2009 en 2014 is toegenomen van minder dan 24% tot ruim 30%.
Kunt u aangeven of u het wenselijk acht dat een aantal binnenvaartcontaineroperators hebben aangekondigd te komen met congestietoeslagen, die voor de Rijn variëren van 19,50 tot 25 euro per container?
Het is mij bekend dat inmiddels enkele operators inderdaad een congestietoeslag hebben ingevoerd. Het feit dat zij zich hiertoe genoodzaakt zien geeft aan dat de acute problematiek groot is. Overigens zijn congestietoeslagen niet nieuw. Afgelopen jaren is dit in Nederland én België meermaals gebeurd.
Bent u bereid om de handschoen op te pakken en een regierol op u te nemen ten aanzien van deze problematiek, zodat de congestieproblemen en het nadeel wat de binnenvaart hiervan ondervindt zo snel mogelijk uit de wereld geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Het Havenbedrijf Rotterdam is met de betrokken partijen al intensief in gesprek. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen op de voet. In het verleden zijn maatregelen geïdentificeerd en deze worden nu door de markt ingezet, zoals het creëren van een (tijdelijke) hub in de haven van Rotterdam waar containers gebundeld kunnen worden alsook het bundelen van lading in het achterland door verschillende barge-operators en inland terminals. Daarnaast werkt Havenbedrijf Rotterdam samen met de betrokken partijen uit de sector aan alternatieven en structurele oplossingen. In augustus, na de zomervakantie, wordt hierover met alle betrokken partijen een congres georganiseerd. Ook zijn al enkele lange termijn oplossingen in voorbereiding, zoals NextLogic en de Container Exchange Route.
Krijgt het oplossen van deze problematiek een plek in de door u aangekondigde «Goederenvisie»? Zo ja, kunt u daar verder over uitweiden? Zo nee, waarom niet?
De Goederenvervoervisie is een lange termijnvisie en heeft als doel te komen tot een samenhangend beleid en verdere integratie van de verschillende modaliteiten (weg, spoor en water) voor grote vervoersstromen. We werken als IenM, samen met regionale partners, hard aan een goede bereikbaarheid van steden en mainports, nodig om Nederland aantrekkelijk te houden als gateway to Europe voor internationale bedrijven. Door de netwerken nog meer aan elkaar te verknopen maken we het mobiliteitssysteem gereed voor de toekomst.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Belhaj/Van Veldhoven3 over ambitieuze afspraken om de uitstoot van de internationale scheepvaart te beperken heeft uitgevoerd? Met andere woorden: heeft u in gezamenlijkheid met de progressieve lidstaten onverkort gepleit voor ambitieuze, Parijswaardige afspraken, zoals een geloofwaardige CO2-doelstelling? Zo nee, waarom niet?
In het VAO Scheepvaart op 31 mei 2016 heb ik de motie van de leden Belhaj en Van Veldhoven overgenomen. Ik heb daarbij aangegeven dat de regering zich in IMO verband zal inzetten voor het terugdringen van de CO2-uitstoot van de scheepvaart.
Om in gezamenlijkheid sterk te staan hebben Europese landen afspraken gemaakt over een gecoördineerde positie bij IMO overleg. Daarbij is een belangrijk onderdeel de afspraak dat Europese lidstaten een besluit steunen over een gekwantificeerde wereldwijde emissiereductie doestelling van de zeevaart in lijn met de ruim onder de 2°C temperatuur doelstelling van het Parijs Akkoord.
Ook laaggelegen eilanden in de Stille Oceaan streven naar ambitieuze doelstellingen. Zij zijn wellicht het meest kwetsbaar voor klimaateffecten. In dat licht heeft Nederland op 5 juli jl. een partnerovereenkomst met Tonga afgesloten. Doel van deze overeenkomst is om gezamenlijk te werken aan een ambitieuze zeevaart klimaatstrategie. Frankrijk, Duitsland en België hebben soortgelijke overeenkomsten gesloten met respectievelijk Fiji, de Marshall Eilanden en de Solomon Eilanden.
Kunt u aangeven hoe u de motie Belhaj en Jacobi over uitfasering van het gebruik van stookolie in Arctisch gebied4 heeft uitgevoerd? Met andere woorden: heeft u samen met progressieve IMO-lidstaten uiterlijk eind maart een schriftelijk voorstel ingediend voor de vergadering van de milieucommissie van de IMO deze maand, waarin gepleit wordt voor uitfasering van het gebruik van stookolie in Arctisch gebied? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 23 mei 2017, Kamerstuk 31 409, nr. 156, heb toegelicht, was Nederland mede-indiener van een voorstel om het gebruik van stookolie in het Arctisch gebied op het werkprogramma van de IMO te plaatsen. Hiermee heb ik de motie uitgevoerd.
Kunt u aangeven wat de inzet van Nederland was op juli-conferentie van de International Maritime Organization (IMO) ten aanzien van het daar voorliggende verbod op het gebruik van stookolie in de zeescheepvaart? Zo nee waarom niet?
De inzet van Nederland was om het gebruik van stookolie in het Arctisch gebied op het werkprogramma van de IMO te krijgen. Dit is geslaagd, het voorstel is in de vergadering overgenomen. Tijdens de volgende vergadering van de milieucommissie van IMO in april 2018 zal het onderwerp inhoudelijk besproken worden.
Deelt u de mening dat door het uitblijven van een helder besluit de kans op het terugdringen van de uitstoot van CO2, zwavel en andere schadelijke stoffen ten gevolge van het gebruik van stookolie weer verder verwijderd is, kunt u aangeven hoe u dit rijmt met de enorme opgave waarvoor de wereld, Europa en Nederland zich gesteld zien vanuit het Klimaatakkoord van Parijs, en dat er eigenlijk geen tijd te verliezen is? Zo nee, waarom niet?
Er is in IMO een helder besluit genomen over het voorstel om het gebruik en transport van stookolie als brandstof in het Arctisch gebied op te nemen in het werkprogramma. Dit voorstel heeft primair als doel om schadelijke effecten van mogelijke toevallige olievervuiling in het Arctisch gebied tegen te gaan, niet om de opgaven van het Klimaatakkoord van Parijs te bereiken.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat er in IMO-verband dan wél een besluit genomen gaat worden over het uitfaseren van stookolie voor de zeescheepvaart en wanneer een eventueel verbod op stookolie in zou moeten gaan?
In de IMO is in 2015 afgesproken dat schepen vanaf 2020 wereldwijd alleen nog brandstof mogen gebruiken met maximaal 0,5% zwavel. Dit betekent in de praktijk dat zware stookolie vanaf 2020 wereldwijd vrijwel niet meer zal worden gebruikt, tenzij alternatieve technologieën, zoals scrubbers, worden gebruikt om de zwaveluitstoot te beperken. Voor de Noordzee geldt overigens al sinds 2015 een strengere zwavelnorm, namelijk maximaal 0,1% zwavel.
Kunt u aangeven wat u verwacht van de opstelling van de Verenigde Staten, op dit moment voorstander van een verbod op stookolie, wanneer de IMO in april 2018 wederom bij elkaar komt om over een verbod te spreken? Zo nee, waarom niet?
De opstelling van de Verenigde Staten op dit onderwerp is mij op dit moment niet bekend.
Bent u voornemens om als Nederland, samen met progressieve IMO-lidstaten, actief moet blijven pleiten voor de uitfasering van het gebruik van stookolie in Arctisch gebied? Zo ja, kunt u aangeven hoe u hier vorm aan gaat geven? Zo nee, waarom niet?
In de oceanennotitie «Toekomstbestendige Oceanen», die op 20 april jl. door de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 30 196, nr. 543), is de Nederlandse inzet als volgt beschreven:
«Voorstellen voor een verbod op het gebruik van zware stookolie als brandstof voor de scheepvaart in het Arctisch gebied worden door het Koninkrijk actief ondersteund. Een positieve stem van de Arctische kuststaten in IMO is hiervoor essentieel omdat de meeste scheepvaart in deze regio plaatsvindt in hun wateren. In het kader van de Arctische Raad zal Nederland als waarnemer voor de problematiek aandacht vragen. De strenge zwavelnorm van 0,5% wereldwijd vanaf 2020 zal het gebruik van HFO, ook in het Arctisch gebied, overigens al terugdringen.»
Ben u voornemens om als Nederland, in IMO-verband en in gezamenlijkheid met de progressieve lidstaten, actief en onverkort te blijven pleiten voor ambitieuze, Parijswaardige afspraken, zoals een geloofwaardige CO2-doelstelling? Zo nee, waarom niet?
Ja (zie voor een toelichting het antwoord op vraag 10).
Ziet u mogelijkheden voor het in Nederland aantrekkelijk maken van (het tanken van) alternatieven voor stookolie? Zo ja, ben u voornemens om dit verder te stimuleren en zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Door de strenge zwavelnorm in 2020 zal de vraag naar ruwe stookolie afnemen (zie ook antwoord op vraag 14), en zal de vraag naar schonere brandstof als mariene diesel toenemen. Marktpartijen zullen daar, ook in de Nederlandse havens, ongetwijfeld op inspringen. Daarnaast heeft een aantal Nederlandse havens al een actief beleid om schonere scheepvaart en alternatieve brandstoffen te stimuleren. Zo krijgen schonere schepen in een aantal havens korting op het zeehaven- of het binnenhavengeld.
Verder ondersteun ik het gebruik van alternatieve brandstoffen als LNG en biodiesel. Ik doe dat door mee te werken aan internationale afspraken in de IMO over het veilig bunkeren, vervoeren en gebruiken van deze brandstoffen. Ook werk ik, in nauwe samenwerking met marktpartijen, aan de infrastructuur die nodig is voor het gebruik van LNG, in het kader van de «Clean Power for Transport» richtlijn. Ook zijn partijen uit de sector met steun van de havenbedrijven Rotterdam en Amsterdam in 2015 het Sustainable Marine Fuel Initiative gestart om de acceptatie van biobrandstoffen in de maritieme sector te versnellen.
Ziet u mogelijkheden om met de sector in gesprek te gaan over het überhaupt verder terugbrengen van hun brandstofverbruik door efficiënter te varen, wat minder schadelijk is voor het klimaat en minder schadelijk is voor de gezondheid van mensen? Zo nee, waarom niet?
Het efficiënter varen is onderdeel van het internationale overleg en besluitvorming. In de IMO is in 2011 het zogenaamde «Ship Energy Efficiency Management Plan» (SEEMP) ontwikkeld. Hiermee wordt de scheepseigenaar gestimuleerd om in elke fase van het plan nieuwe technologieën en gebruiken toe te passen om de energie efficiëntie van een schip te verbeteren en de prestatie van het schip te optimaliseren.
Efficiënter varen is ook één van de doelstellingen van de Europese Monitoring, Rapportage en Verificatie (MRV) verordening en het IMO MRV systeem. Hierdoor krijgt de scheepseigenaar beter inzicht in het energiegebruik zijn scheepstransport en zal hij gestimuleerd worden om energie-efficiënter te gaan varen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De huisvesting van vergunninghouders |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom concentreert u zich in uw brief over nadere informatie omtrent de huisvesting van vergunninghouders1 – waarin u schrijft dat «op een totaal van ongeveer 40.000 uitgeplaatste personen in circa 450 gevallen een toewijzing van een woning is heroverwogen en 43 hiervan zijn als terechte woonweigering is beoordeeld» – slechts op 2016? In hoeveel gevallen vóór 2016 en in hoeveel gevallen ná 2016 is toewijzing van een woning heroverwogen? Hoeveel hiervan zijn als «terechte» woonweigering beoordeeld?
Ik heb in de bedoelde brief cijfers genoemd met betrekking tot het jaar 2016 omdat dat het laatste volledige kalenderjaar is waarover cijfers bekend zijn. In de jaren daarvoor lagen de percentages van woningweigering op een vergelijkbaar niveau.
Kunt u van alle gevallen van woonweigering – als «terecht» én als «niet terecht» beoordeeld – een overzicht verstrekken met daarin in ieder geval de reden(en) voor woonweigering en de overweging(en) om deze als «terecht» of «niet terecht» te beoordelen?
De reden waarom een woningweigering terecht of onterecht wordt verklaard wordt door het COA niet geregistreerd. Ik kan derhalve alleen in algemene zin hier op ingaan. Zoals ik al in mijn brief van 30 juni 20172 al aangaf, houdt het COA bij het koppelen van een vergunninghouder aan een gemeente en bij het toewijzen van een woning zoveel als mogelijk rekening met de situatie van de betreffende vergunninghouder. Het COA houdt bij de bemiddeling naar woonruimte rekening met de volgende vastgestelde indicaties:
De vergunninghouder krijgt in een huisvestingsgesprek voor de bemiddeling naar de woonruimte de gelegenheid om aan te geven of en zo ja, van welke indicatie sprake is. Indien een vergunninghouder een woning weigert, wordt bij de beoordeling daarvan gekeken of er sprake is van een indicatie en of het COA daar wellicht ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. Als dat zo is, dan wordt de woningweigering terecht verklaard. Het COA gaat ook over tot terecht verklaren indien het voortraject niet zorgvuldig is geweest. In alle overige gevallen wordt de weigering onterecht verklaard. Persoonlijke woonwensen van een vergunninghouder leiden niet tot het terecht verklaren van een woningweigering.
Waarom is het – zoals u in uw brief schrijft – aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om in geval van weigering van woonruimte, die door de gemeente aan de statushouder(s) is toegewezen, een oordeel te vellen?
Er is geen discrepantie tussen hetgeen in ik het Algemeen Overleg van 15 juni 2017 heb gezegd en hetgeen hierover in de eerder genoemde brief is aangegeven. Ik zal dat nader toelichten. Het COA is door middel van artikel 3, lid d, van de Wet op het Centraal Orgaan opvang asielzoeker (Wet COA), belast met de taak werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de uitstroom van vergunninghouders naar door gemeenten beschikbaar gestelde woonruimte. Er is dus een wettelijke taak voor het COA tot bemiddeling.
Het recht op opvang van een vergunninghouder eindigt conform artikel 7, lid 1 en onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 2005) op het moment dat, naar het oordeel van het COA, passende woonruimte kan worden gerealiseerd. Als dat moment is aangebroken, vervalt het recht op opvang van rechtswege ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Het beëindigen van de opvang is dus het gevolg van het oordeel van het COA dat passende huisvesting kan worden gerealiseerd of had kunnen worden gerealiseerd. Nadat het COA tot het oordeel is gekomen dat de weigering van de woonruimte onterecht is, heeft de vergunninghouder nog 24 uur de tijd de woonruimte alsnog te accepteren. Volhardt de vergunninghouder in zijn weigering, dan start het COA een ontruimingsprocedure in kort geding bij de civiele voorzieningenrechter. De reden hiervoor is dat, ingeval de vreemdeling in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel, artikel 44 van de Vw 2000 wel bepaald dat de opvang van rechtswege eindigt, maar aan opsporingsambtenaren niet de bevoegdheid toekent de woonruimte van de vergunninghouder op de opvanglocatie te betreden en hem van de locatie te verwijderen. Daarvoor is een titel van de civiele voorzieningenrechter vereist.
Deelt u de mening dat uw brief niet strookt met wat u in het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg «Diverse woononderwerpen» van 15 juni jl. zei, namelijk dat er in geval van woonweigering door een rechter moet worden «geoordeeld» en getoetst» en niet door het COA? Wanneer heeft u het bij het juiste eind: in het genoemde debat of per brief?
Zie antwoord vraag 3.
Welke procedure volgt het COA bij de beoordeling van woonweigering? Op welke wijze houdt u hier toezicht op?
In het antwoord op vraag 2 is reeds geschetst hoe de beoordeling door het COA bij woningweigeringen verloopt en welke criteria daarbij worden aangehouden. Zoals uit de antwoorden op vraag 3 en 4 blijkt, handelt het COA, een zelfstandig bestuursorgaan, binnen een wettelijk kader (Wet COA, Rva 2005 en Vw 2000), waarbij rechterlijke toetsing aan de orde kan zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft geen toezichthoudende bevoegdheden ten aanzien van het COA.
Deelt u de mening dat elke vorm van geklaag over en/of weigering van woonruimte door statushouders onacceptabel is en dat zij beter kunnen gaan klagen in het land van herkomst? Zo nee, waarom worden statushouders door u op hun wenken bediend?
Ik hecht er aan op te merken dat nadat de verblijfsvergunning aan een asielzoeker is verleend, de vergunninghouder dezelfde rechten en plichten heeft als Nederlanders. Het COA is zeer terughoudend met het oordeel dat de match tussen vergunninghouder en woonruimte niet-passend is geweest. Daarbij spelen zoals gezegd nooit elementen als de ligging of kwaliteit van de woning, maar wel of er voldoende rekening is gehouden met sociale of medische indicaties.
NPO Start |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bij NPO navragen hoeveel betalende abonnees zij verwacht voor NPO Start Plus?
De NPO verwacht 300.000 à 400.000 huishoudens te bedienen met NPO Start Plus.
Kunt u tevens nagaan op basis van welke overwegingen en argumenten er voor is gekozen om abonnees € 2,95 te laten betalen per maand voor NPO Start Plus? Ligt hier ook een berekening aan ten grondslag, bijvoorbeeld dat bij dit bedrag van € 35,40 per jaar het aanbieden van NPO Start Plus kostendekkend is?
NPO Plus wordt gefinancierd door een kostengeoriënteerd abonnementstarief te vragen. Het doel hierbij is niet winstmaximalisatie, maar kostendekkende financiering van de dienst. De prijsstelling is gebaseerd op prijsonderzoek. Bij bovengenoemde prijsstelling wordt een abonnee-aantal verwacht waarbij NPO in staat is de kosten te dekken en een faire vergoeding aan rechthebbenden te betalen. Daarbij geldt dat hoe meer abonnees er zijn, hoe meer er naar de rechthebbenden kan.
Vindt u het de taak van de NPO om te concurreren met commerciële diensten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dan een dienst als NPO Start Plus wordt gestart, die duidelijk concurreert met diensten als Netflix en Videoland?
NPO Start Plus draagt op verschillende manieren bij aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht. NPO Start Plus vergroot de beschikbaarheid van het publieke media-aanbod doordat kijkers nog een jaar lang on demand de programma’s van de lineaire hoofdkanalen kunnen bekijken. Verder heeft de publieke omroep een belangrijke innoverende taak. Met Uitzending Gemist (nu NPO Start), thema- en webkanalen en apps is de NPO voorloper met nieuwe verspreidingsmethoden. Met NPO Start Plus als on demand dienst tegen betaling zet de publieke omroep een volgende stap om aansluiting te houden bij de behoeften van kijkers. Die trekken steeds meer naar non-lineaire platforms. NPO Start Plus kan een versterkend effect op de markt hebben, omdat het de adoptie van dit soort betaalde on demand diensten kan vergroten.
Bent u bereid om NPO Start Plus te onderwerpen aan de aangescherpte nieuwe diensten toets, inclusief een oordeel van de ACM1 over de marktimpact?
Mijn besluit van 19 augustus 2016 tot instemming met NPO Start Plus staat rechtens vast. Ik heb geen grondslag om de besluitvorming over te doen. NPO Start Plus heeft de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure doorlopen.2 Daarbij hebben marktpartijen ruime gelegenheid gekregen hun zienswijzen in te dienen. Mede op basis daarvan is gekeken naar de impact op de markt. Vervolgens is publieke waarde en de bijdrage van NPO Start Plus aan de publieke taak beoordeeld. De Raad voor Cultuur en het Commissariaat hebben daarover geadviseerd. De publieke waarde van NPO Start Plus is afgewogen tegen mogelijk onevenredige nadelige gevolgen voor de markt. De NPO dient na twee jaar het tarief te evalueren en elk jaar te rapporteren over de ontwikkelingen ten aanzien van NPO Start Plus. Verder moet de NPO vóór het einde van de concessieperiode (31 december 2020) evalueren hoe de dienst bijdraagt aan de publieke taak en in het nieuwe Concessiebeleidsplan vermelden hoe daarmee verder te gaan.
NPO Start Plus is overigens ook onderdeel van NLziet, een samenwerkingsverband tussen de landelijke publieke omroep en de commerciële omroepen RTL en SBS. NLziet biedt de kijkers de mogelijkheid om uitgezonden programma’s van de landelijke publieke omroep en deze commerciële omroepen via één abonnement on demand te bekijken. Zonder NPO Start Plus kan die samenwerking niet goed voortbestaan.
Welke programma’s die zijn uitgezonden door de NPO op televisie verdwijnen achter de betaalmuur bij NPO Start Plus en zijn niet beschikbaar op NPO Start?
Wat zijn precies de criteria voor het terug kunnen kijken van programma’s die door de NPO zijn uitgezonden op televisie? Welke programma’s worden wel aangeboden op NPO Start, en welke alleen op NPO Start Plus? Kunt u precies uiteenzetten op grond van welke overwegingen en criteria die beslissingen worden gemaakt?
Zijn er ook programma’s die door de NPO zijn gemaakt, of door een van de omroepen, die alleen (voor langere tijd) beschikbaar zijn op NPO Start Plus? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervan de reden is, aangezien reeds voor deze programma’s is betaald met belastinggeld?
Kunt u toezeggen dat uitzendingen van de taakomroepen NOS en de NTR in ieder geval nooit achter een betaalmuur verdwijnen?
Wordt bij de productie of aanschaf van uitzendingen en programma’s standaard afspraken gemaakt over online beschikbaarheid van programma's tussen de NPO en rechthebbenden van programma’s? Zo ja, kunt u toelichten hoe dergelijke afspraken er uit zien? Zo nee, waarom niet?
De raad van bestuur van de NPO heeft via een bindende regeling kaders gesteld voor het maken van afspraken over online beschikbaarheid: de bindende regeling beschikbaarstelling media-aanbod video on demand 2014. Deze regeling is openbaar en beschikbaar op de website van de NPO.3 Onlangs heeft de NPO standaard afspraken gemaakt met OTP, waaronder afspraken op het gebied van rechten.4 Verder streeft de publieke omroep naar eenduidigheid bij het maken van afspraken met rechthebbenden op basis van een rechtensjabloon, waarin het uiteindelijke onderhandelingsresultaat kan worden verwerkt.
Om welke redenen vindt u het te rechtvaardigen dat alleen bij de betaalversie van NPO Start de uitzendingen in HD zijn?
Upgrading van de gratis NPO Start-dienst naar high definition vergt extra investeringen voor apparatuur en voor distributiekosten door toename van de benodigde bandbreedte. Hoe hoger de beeldkwaliteit en hoe meer gebruikers en streams, hoe meer bandbreedte er immers nodig is. Volgens de NPO kunnen deze extra technische kosten oplopen tot € 10 miljoen per jaar.
Kunt u uw uitspraak tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg Media op 6 juli jl. toelichten dat, als je wil uitbreiden naar high definition «voor alles», dat een enorme investering in servercapaciteit en infrastructuur vraagt om alles betrouwbaar te houden? Hoe groot bedraagt die investering? Hoeveel groter is die investering dan nu wordt gedaan om uitzendingen in HD wél beschikbaar te stellen voor abonnees van NPO Start Plus?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'COA informeert Nijmegen over aso-asielzoeker' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «COA informeert Nijmegen over aso-asielzoeker»?1
Ja.
Klopt het dat Nijmegen wordt geteisterd door een groep van (ongeveer twintig) asielzoekers uit Noord-Afrika, die nagenoeg geen kans maken op een verblijfsvergunning, maar de tijd wel kunnen gebruiken om misdaden te plegen?
Het klopt dat Nijmegen had last van een aantal overlastgevende vreemdelingen.
Klopt het dat de burgemeester vooraf niet was geïnformeerd over de plaatsing van deze personen in zijn gemeente?
Als u er met uw vragen op doelt of het COA voorafgaand aan een plaatsing van een potentiële overlastgevende asielzoeker een burgemeester rechtstreeks informeert, dan is het antwoord daarop «nee». Wel bestaan er lokaal overlegstructuren waarbinnen de vreemdelingenketen, de gemeente en de politie onder andere signalen en informatie delen over overlastgevende asielzoekers, en spreken over de wenselijke aanpak hierbij. Een dergelijke samenwerking tussen de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en de gemeente is van groot belang om overlastgevende vreemdelingen snel en gericht aan te pakken.
Uit navraag bij de gemeente Nijmegen is mij gebleken dat het overleg tussen deze partijen onvoldoende intensief was, waardoor de gemeente en de politie zich verrast voelden door een aantal overlastgevende asielzoekers in hun gemeente. Dit is uiteraard onwenselijk. Daarom hebben de gemeente Nijmegen, de politie en de vreemdelingenketen afspraken gemaakt over de intensivering van de geïntegreerde aanpak en de noodzakelijke informatieuitwisseling hierbij. Hierdoor zullen lokaal betrokken partijen – waaronder het lokaal bestuur – beter aangesloten zijn op de aanwezigheid van overlastgevende vreemdelingen en kunnen tijdig en gezamenlijk de juiste maatregelen worden genomen.
De lessen die naar voren zijn gekomen uit het overleg in Nijmegen zullen ook worden meegenomen in de lokale samenwerkingsverbanden in andere gemeenten.
Worden deze overlastgevende asielzoekers in kwestie overgeplaatst in de speciaal daarvoor ingerichte asielzoekerscentra? Zo ja, op welke termijn?
In het najaar worden twee extra begeleidings- en toezichtslocaties (EBTL) in gebruik genomen. Vanaf dan kunnen asielzoekers die overlast hebben veroorzaakt op de opvanglocatie waar zij verblijven, worden overgeplaatst naar één van deze locaties.
Indien het antwoord op vraag 3 «ja» is, worden andere burgemeesters ook niet voorafgaand geïnformeerd over bekende overlastgevende asielzoekers indien zij in de gemeente worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in dat geval gelasten dat alle burgemeesters er voorafgaand van in kennis worden gesteld wanneer een bekende overlastgevende asielzoeker in de gemeente geplaatst wordt geplaatst? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het regime van Eritrea opnieuw een bijeenkomst in Nederland organiseert |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het regime van Eritrea opnieuw een bijeenkomst in Nederland organiseert?1
Het kabinet heeft geen bezwaar tegen Eritrese culturele festivals, zoals het Eritrea Festival Holland 2017 dat van 14-16 juli plaatsvond in Rijswijk. De afgelopen jaren vonden op dezelfde locatie vergelijkbare Eritrese festivals plaats. Het kabinet voelt zich er wel ongemakkelijk bij indien deze festivals voor politieke doeleinden worden bezocht door hooggeplaatste Eritrese gezagsdragers. Het staat overigens niet vast dat dit festival werd georganiseerd door, of op instigatie van, het Eritrese regime.
Wie staan er op de gastenlijst van deze bijeenkomst, wat is hun achtergrond en wiens komst leidt mogelijk tot spanningen?
Met uitzondering van de Eritrese Minister van Buitenlandse Zaken Osman Saleh is niet bekend of er specifieke gasten voor het festival werden verwacht of waren genodigd. Het festival had geen besloten karakter en stond open voor eenieder; toegangskaarten waren verkrijgbaar voor 30 Euro.
Hoewel Minister Saleh uiteindelijk niet kwam, heeft zijn vermoede komst tot enige spanning en tot een manifestatie geleid bij het Event Plaza in Rijswijk. Een en ander is redelijk rustig verlopen.
Wat is het programma van het festival en wat is uw reactie op de stelling van critici dat deze bijeenkomst wordt misbruikt voor propaganda?
Het programma van het festival was niet in detail bekend, doch slechts in grote lijnen zoals bekend gemaakt op de gecirculeerde posters. Daarop wordt melding gemaakt van muziekoptredens, een seminar, een tentoonstelling, een gemeenschapstent, een jeugdprogramma en een kinderprogramma.
De voorgenomen komst van de Eritrese Minister van Buitenlandse Zaken naar het festival deed vermoeden dat het evenement zou worden aangewend voor politieke doeleinden. Het kabinet voelde zich ongemakkelijk bij het idee dat hoge Eritrese gezagsdragers zich zouden richten tot groepen Eritreeërs in Nederland die voor het merendeel hun land zijn ontvlucht.
Is bij u bekend hoeveel bezoekers worden verwacht op het festival en ook hoeveel demonstranten worden verwacht?
De organisator van het festival hoopte op duizenden bezoekers. Naar opgave van de Eritrese ambassadeur waren er uiteindelijk zo’n 800 bezoekers. Het aantal demonstranten is naar schatting van de politie maximaal 200 personen geweest. Gemiddeld stonden er tussen de 120 en 150 personen op de voor de demonstratie aangewezen locatie.
Heeft u contact gehad met de burgemeester van Rijswijk over de komst van het regime van Eritrea? Zo ja, welke afspraken over maatregelen in het kader van de openbare orde zijn er gemaakt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja, er is voortdurend contact geweest met de burgemeester van Rijswijk over de mogelijke komst van Minister Saleh naar het festival.
De handhaving van de openbare orde valt onder het lokale gezag en wordt in de lokale driehoek besproken. Daar zijn afspraken gemaakt over de manier waarop met de openbare orde en veiligheid zou worden omgegaan.
Hoe is het festival in Italië deze maand verlopen? Wie waren daar te gast?
Het Eritrese festival in Italië op 1 en 2 juli jl. is rustig verlopen. Minister Saleh was aanwezig, evenals de Eritrese ambassadeur in Italië. Het Italiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken bevestigde desgevraagd dat er een klein groepje is geweest dat tijdens het festival heeft gedemonstreerd tegen het regime, maar dit heeft niet geleid tot ordeverstoringen of arrestaties. Het is niet bekend of er, naast Minister Saleh en de ambassadeur, specifieke gasten voor het festival werden verwacht of waren genodigd. Ook in Italië ging het (net als in Nederland) om een openbaar evenement, waarvoor entreekaarten via internet te koop waren.
Klopt het dat Yemane Gehreab begin juli in Rome is aangevallen en zwaargewond geraakt? Wat is hier precies gebeurd en welk vervolg heeft deze aanval? Waarom is hier niets over bekend gemaakt?
Het Italiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft desgevraagd bevestigd dat de Eritrese ambassadeur en presidentieel adviseur Yemane Gebreab op 5 juli jl. door twee mannen zijn aangevallen met een puntige knots bij het verlaten van een Eritrees restaurant in Rome.
Het incident zou minder ernstig zijn geweest dan de Italiaanse media vermeldden; enkel de chauffeur van de ambassadeur is behandeld in het ziekenhuis. De ambassadeur en presidentieel adviseur Gebreab zouden, aldus het ministerie, slechts lichtgewond zijn geraakt.
Het ministerie benadrukte dat dit als een op zichzelf staand incident dient te worden gezien.
Hoe is het festival in Duitsland deze maand verlopen? Wie waren daar te gast?
Al jarenlang vindt de Duitse versie van het Eritrea-festival plaats in de Hessenhallen in Giessen. Dit jaar was dat van 7-9 juli jl. En al jaren wordt daar tegen het festival gedemonstreerd door Eritreeërs uit de oppositie en door leden van de Duitse politieke partij Die Grünen. Dit jaar waren er volgens berichten uit lokale kranten zo’n 100–120 demonstranten. De gemoederen liepen af en toe op, waarbij een auto van een festivalbezoeker werd belaagd, maar tot grootschalige ordeverstoringen kwam het niet. Ook was er een grotere pro-Eritrese demonstratie met honderden deelnemers. De beide groepen werden door de politie uit elkaar gehouden.
Naar verluidt zou de Eritrese Minister van Buitenlandse Zaken voornemens zijn geweest het festival te bezoeken. Lokale kranten meldden inderdaad dat een hoge vertegenwoordiger van de Eritrese regering het festival op zaterdagmiddag 8 juli heeft toegesproken.
Zijn er na het incident in Rome (de aanval op de ambassadeur en twee anderen) extra veiligheidsmaatregelen ten aanzien van het festival in Rijswijk genomen?
De handhaving van de openbare orde valt onder het lokale gezag. In de lokale driehoek zijn de veiligheidsmaatregelen besproken. Hierbij is alle bekende, relevante informatie betrokken. De combinatie van het evenement met de demonstratie heeft geleid tot een opschaling en voorbereiding op verschillende scenario’s.
Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken Osman Saleh voornemens was het festival bij te wonen? Was de komst van de Minister aangekondigd bij de Nederlandse regering?
Ja, dat klopt en de komst van de Minister van Buitenlandse Zaken was gemeld.
Klopt het dat het bezoek van de Minister aan Nederland inmiddels is gecanceld? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Ja, dat klopt. Het kabinet heeft Minister Saleh verzocht om af te zien van een bezoek aan het festival in Rijswijk. Daarop heeft Minister Saleh van een bezoek aan Nederland afgezien.
Erkent u dat bijeenkomsten van het Eritrese regime in Europa regelmatig tot spanningen en geweld leiden? Wat onderneemt u om deze spanningen te doen afnemen?
Niet alle Eritrese bijeenkomsten in Europa kunnen onverkort als «bijeenkomsten van het regime» worden omschreven. Veel evenementen worden georganiseerd door diaspora-organisaties, die daarbij in een aantal gevallen inderdaad steun en/of aanmoediging van het regime, dan wel van Eritrese ambassades lijken te ontvangen.
Eritrese bijeenkomsten vonden jarenlang zonder veel problemen plaats in Europa. Ook in Nederland. In april jl. in Veldhoven waren daarbij voor het eerst ordeverstoringen. Vanwege vrijheid van meningsuiting en van vergadering verbiedt de overheid slechts in uitzonderlijke gevallen een evenement vooraf.
In bredere zin is het beleid van het kabinet erop gericht het gevoel van veiligheid van Eritreeërs te waarborgen en hun integratie en participatie in de Nederlandse maatschappij te bevorderen. Daarover is uw kamer uitgebreid geïnformeerd in de brief «Integrale aanpak Eritrea en de invloed van Eritrea in Nederland» van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125). De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid breidt daarnaast haar netwerk in de Eritrese gemeenschap uit om beter zicht te hebben op eventuele sociale spanningen. ESS is ook beschikbaar om gemeentes van de juiste kennis en informatie te voorzien. Ook is ESS met verschillende partijen binnen deze gemeenschap in gesprek om de verbinding te zoeken tussen verschillende groepen Eritreeërs binnen de Nederlandse samenleving. In het najaar organiseert ESS hiertoe twee regionale bijeenkomsten voor de lokale partners (bijvoorbeeld gemeentes) en de Eritrese gemeenschap.
Financiële problemen van vrouwen in de knel in de vrouwenopvang (blijf-van-mijn-lijfhuis). |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman, waarin wordt geconstateerd dat vrouwen in de vrouwenopvang te maken krijgen met toenemende financiële problemen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot het percentage aan vrouwen is dat tijdens de opvang schulden opbouwt?
Er zijn mij geen cijfers bekend over het aantal vrouwen met schulden in specifiek de vrouwenopvang, noch over toe- of afname van dit aantal. Het is daarom ook niet mogelijk aan te geven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn, welk percentage vrouwen uit de opvang na drie jaar schuldenvrij is wat de bijbehorende kosten zijn.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van schuldhulpverlening. Daarbij dienen zij tot passende en integrale hulpverlening te komen waarvan ook het oplossen van onderliggende problematiek deel uit maakt. Dat is maatwerk, zeker ook bij deze kwetsbare groep vrouwen waarbij meerdere problemen spelen. Vaak gaat het primair om het in evenwicht brengen van inkomsten en uitgaven en het hanteerbaar maken van schulden, gericht op aflossing.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening tot en met 2018 in totaal € 7,5 miljoen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van een pakket aan maatregelen ter verbetering van de schuldhulpverlening. Die zien onder andere op het verbeteren van de toegang en het goed afstemmen van de dienstverlening op de specifieke omstandigheden van mensen, zoals vrouwen in de opvang.
In hoeverre is dit percentage de laatste jaren, dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de vrouwenopvang, toe- of afgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij benadering aangeven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de gemaakte kosten om de vrouwen uiteindelijk aan een schone lei te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot is het percentage aan vrouwen uit de opvang dat binnen drie jaar inderdaad aan een schone lei kan beginnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de vrouwen niet verstrikt zouden raken in de bureaucratische regelgeving en de regels meer op elkaar zouden zijn afgestemd?
Over de totale besparingen kan geen inschatting worden gemaakt. In zijn rapport constateert de Nationale ombudsman dat veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk ontstaan. Hij pleit voor maatwerkoplossingen. Dit zal betrokken worden bij de beleidsreactie op het rapport (zie verder het antwoord op de vragen 9 en 10). Daarnaast zullen zowel de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als ik het rapport onder de aandacht brengen bij gemeenten.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de overheid de schulden over zou nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de constatering van de Nationale ombudsman dat de onafhankelijke clïentondersteuning, zoals omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, tijdens het verblijf in de vrouwenopvang lijkt te ontbreken?
Zoals in de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Van den Hul (PvdA) en Nijboer (PvdA)2 is aangegeven zullen de Staatssecretaris van VWS en ik een integrale beleidsreactie opstellen. Daarin wordt ingegaan op de onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook zal, conform het verzoek van de vaste commissie voor VWS3, specifiek aandacht worden gegeven aan de in het rapport van de Nationale ombudsman geschetste schuldenproblematiek. Uw Kamer ontvangt deze rapportage in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die naar verwachting in oktober 2017 wordt verzonden.
Bent u bereid met gemeenten in overleg te gaan om te bevorderen dat er meer gebruik gemaakt gaat worden van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat Frankrijk de import van palmolie en onduurzame soja gaat verbieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u vernomen dat de Franse regering een verbod gaat instellen op de import van palmolie en soja, in het kader van het klimaatakkoord en vanwege de noodzaak om regenwouden en bossen te behouden?1 Deelt u de mening dat dit initiatief zo snel en zo veel mogelijk navolging moet krijgen?
Het kabinet heeft vernomen dat de Franse Minister voor milieu Hulot wil dat Frankrijk geen onduurzaam geproduceerde palmolie en soja meer importeert. Of dit daadwerkelijk tot een verbod leidt, en zo ja, hoe dit wordt uitgewerkt en aan welke maatregelen hij denkt op welke termijn, is nog niet duidelijk.
Het kabinet is in beginsel geen voorstander van importverboden, en werkt in plaats daarvan aan de verduurzaming van de productie in de landen zelf en aan het vergroten van de vraag naar duurzame palmolie en soja. Dit gebeurt onder andere via de Amsterdam Verklaringen voor duurzame palmolie en tegen ontbossing waar Frankrijk zich afgelopen december bij aansloot.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks een oppervlakte van dertien miljoen hectare bos (ongeveer de oppervlakte van Griekenland) verloren gaat, voornamelijk door de productie van hout en pulp, rundvlees, soja en palmolie?2
Het kabinet vindt ontbossing een groot probleem. Het kabinet ziet een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven en overheden in de bestrijding van ontbossing. Zo werkt Nederland via het EU FLEGT Actieplan (FLEGT – Forest Law Enforcement Goverance and Trade) aan het tegengaan van illegale houtkap door afspraken te maken met hout producerende landen over het versterken van hun wet- en regelgeving. Ook bevordert Nederland een versterkt maatschappelijk middenveld, versterkt landschapsbeheer en een betere ruimtelijke planning in productielanden, onder andere via steun aan het Initiatief Duurzame Handel en aan Solidaridad.
Daarnaast maakt het kabinet – in Nederland en Europa – afspraken met bedrijven en andere overheden over de inkoop van duurzame soja en palmolie. Tot slot is Nederland mondiaal actief om de vraag naar duurzame palmolie en soja te stimuleren, bijvoorbeeld via werkgroepen met het Chinese bedrijfsleven over de inkoop van duurzame palmolie en soja. Deze mondiale aanpak is nodig, omdat Nederland alleen een te kleine speler is om de gehele markt te verduurzamen.3
Wat vindt u ervan dat Nederland hier een wezenlijk aandeel in heeft, onder ander als een van ’s werelds grootste importeurs van palmolie en soja?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ruim de helft van de soja en een derde van de palmolie die gebruikt wordt voor de veevoersector niet voldoet aan duurzaamheidscertificaties4, die toch al gebaseerd zijn op zeer zwakke criteria?
De Nederlandse veevoedersector is, mede dankzij de inzet van de Nederlandse zuivelsector, mondiaal koploper door de gehele Nederlandse afzet van palmolie en soja te verduurzamen middels certificaten van de RSPO (Round Table on Sustainable Palm Oil) en de RTRS (Round Table for Responsible Soy). De Nederlandse veevoedersector koopt daarmee ruim de helft van alle RTRS-soja die jaarlijks mondiaal wordt verkocht. Het kabinet betreurt het dat de sectorambitie om de gehele inkoop van palmolie en soja te verduurzamen niet behaald is door achterwege blijvende vraag vanuit de exportmarkten en te krappe marges om deze kosten in Nederland alleen te dragen.
Bent u tevreden over de resultaten van de vrijwillige, met Nederlands belastinggeld ondersteunde initiatieven om onder andere de ontbossing voor soja en palmolie te stoppen (Round Table for Responsible Soy en Round Table for Responsible Palmoil)? Zo ja, waar is uw tevredenheid precies op gestoeld en weet u zeker dat u het verantwoord vindt om het bij dergelijke vrijwillige initiatieven te laten?
Nederland is een voorstander van het werk van de RTRS en RSPO, omdat deze platformen met bedrijven en NGO’s in staat zijn geweest in een relatief korte tijd tot breed gedragen standaarden te komen die nog steeds als koplopers binnen de sectoren gelden. Zo is inmiddels 21% van alle palmolie RSPO gecertificeerd en kent de productie van RTRS-gecertificeerde soja de laatste jaren ook grote groei: in 2015 een groei van 48% en in 2016 56%. Beide standaarden hanteren strenge criteria tegen ontbossing.
Met behulp van deze standaarden is de Nederlandse consumptie van palmolie en soja in een korte tijd grotendeels verduurzaamd. Hiermee is Nederland een koploper. Het kabinet wil daarom deze vrijwillige aanpak voortzetten.
Deelt u de menig van de Franse Minister van Milieu dat «het «schizofreen» is om enerzijds van bedrijven te vragen om hun uitstoot te verlagen, en tegelijk toe te staan dat miljoenen bomen worden gekapt die juist CO2 opnemen»?5 Zo nee, waarom niet?
In het beleid van Nederland is geen sprake van deze tegenstelling. Het kabinet zet zowel in op samenwerking en afspraken met het Nederlands bedrijfsleven om hun (CO2) uitstoot te verlagen, als op het bestrijden van ontbossing in producerende landen, via het EU FLEGT Actieplan en verduurzaming van palmolie en soja.
Bent u bereid minstens eenzelfde verbod voor palmolie en soja als Frankrijk in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
De permanente bewoning van vakantieparken |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Gemeenten willen af van permanente bewoners vakantieparken?»1
Ja.
Welke groepen zijn er te onderscheiden die permanent in een vakantiewoning wonen, bijvoorbeeld arbeidsmigranten of mensen met schuldenproblematiek? Is er inzicht in de redenen waarom zij daar permanent wonen? Zo ja, over welke aantallen bewoners hebben wij het dan per groep?
Mensen verblijven om uiteenlopende redenen voor langere tijd of zelfs permanent op een vakantiepark. Op landelijk niveau is er geen overzicht van het aantal mensen dat permanent op een vakantiepark verblijft en om welke reden zij er verblijven. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt momenteel mogelijkheden om de behoefte aan tijdelijke woonoplossingen inzichtelijk te maken in de prognoses over de woningmarkt. Eveneens wordt een onderzoek voorbereid naar de beweegredenen van bewoners van niet reguliere woonruimte zodat meer inzicht ontstaat in de achterliggende woonbehoefte.
Hoeveel mensen staan er in Nederland in totaal op de zwarte lijst van verhuurders (NMOH)?
Ik heb geen zicht op het aantal mensen dat geregistreerd staat op de zwarte lijst van verhuurders. Wel kan ik opmerken dat het Nationaal Meldpunt Ongewenst Huurdersgedrag (NMOH) een privaat initiatief is en dat zowel de verwerking van persoonsgegevens als het bijbehorende protocol is beoordeeld en goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Herkent u de schatting dat in Nederland ongeveer 200.000 mensen wonen die door schulden en andere problemen een bestaan zonder adres, zonder vaste woon- of verblijfplaats of zelfs zonder identiteit leiden? Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan ongeveer?
Het aantal van 200.000 mensen komt mij niet bekend voor. Volgens een schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren er in Nederland op 1 januari 2016 ongeveer 31.000 daklozen. Daklozen zijn in deze statistieken personen zonder vaste verblijfplaats. Hierbij wordt niets vermeld over de reden van dakloosheid.
Worden mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats meegerekend in prognoses over het aantal benodigde woningen? Zo nee, waarom niet?
In de ramingen van de woningbehoefte wordt rekening gehouden met personen zonder vaste woon- of verblijfplaats. Wel dienen deze mensen geregistreerd te zijn in de Basisregistratie Personen (BRP) aangezien deze registratie de basis van de prognoses vormt. Personen zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen bijvoorbeeld tijdelijk inwonen bij andere huishoudens of in andere niet-reguliere woningen.
Welke oplossingen ziet u voor deze mensen, die geen gebruik (kunnen) maken van de reguliere woningvoorraad en daarom permanent in een vakantiewoning wonen?
Er is een onderscheid te maken tussen huishoudens die zich op vrijwillige basis op een vakantiepark vestigen en huishoudens die hier uit nood terechtkomen. Als vrijwillige permanente bewoning door een gemeente als ongewenst wordt gezien dan heeft de gemeente verschillende handhavingsmogelijkheden. In het geval huishoudens uit nood terechtkomen op een vakantiepark dan leidt handhaving slechts tot een verschuiving van het vraagstuk want deze groep mensen heeft nog steeds woonruimte nodig.
In algemene zin geldt dat huishoudens die behoefte hebben aan een woning deze zouden moeten kunnen vinden. Deze woning dient ook geschikt te zijn voor het huishouden, maar dat betekent niet dat deze aan alle wensen van deze mensen moet en zal voldoen.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het woningaanbod in de eigen gemeenten. Het lokale niveau heeft dan ook het beste beeld van zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in de lokale woningvoorraad. Middels het traject van woonvisie en prestatieafspraken kunnen gemeenten ook, samen met haar lokale partners, uitvoering geven aan eventuele tekorten.
Daarnaast kan gekeken worden naar een meer flexibele schil in de woningvoorraad. Er zijn immers meerdere groepen huishoudens (o.a. mensen die scheiden, zzp-ers met een tijdelijke opdracht of starters die op zichzelf willen gaan wonen) die op een bepaald moment behoefte hebben aan een tijdelijke ruimte om te wonen. Deze permanente behoefte aan tijdelijkheid kan op verschillende manieren worden ingevuld, denk aan het tijdelijk of permanent transformeren van leegstaande gebouwen of het inzetten van verplaatsbare woningen. Een flexibele schil zal lokaal andere vormen aannemen, afhankelijk van de aard en hoeveelheid spoedzoekers en de kenmerken van de lokale woningmarkt. Zoals reeds aangegeven bij vraag 2 wordt onderzocht of de permanente behoefte aan tijdelijke woonruimten beter zichtbaar kan worden.
De permanente bewoning van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman (SP), Cem Laçin (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur1 waarin de sociale en/of financiële problematiek van tienduizenden mensen die permanent op een vakantiepark wonen aan de orde kwam? Om hoeveel mensen gaat het precies?
Ja, ik ben bekend met de uitzending. Op landelijk niveau is er geen overzicht van het aantal mensen dat permanent op een vakantiepark verblijft.
Wat is uw reactie op de in de uitzending gedane uitspraak van de burgemeester van Putten: «We moeten af van het idee dat dit lokaal of regionaal kan worden opgelost. Dit is een nationaal probleem en verdient ook die aandacht»?
De problematiek waar in de uitzending van Nieuwsuur naar verwezen wordt, beslaat diverse beleidterreinen en is in sommige gevallen complex. De thematiek heeft ook de aandacht van het Rijk. Zo denkt de nationale overheid mee met de aanpak van lokale en regionale overheden.
Het instrumentarium om deze problematiek op te lossen ligt in eerste plaats bij lokale en regionale partijen. De gemeente is verantwoordelijk voor haar eigen handhaving- en woonbeleid en heeft daarmee de regierol in handen om invulling te geven aan een oplossing.
Bent u bereid het eerder door u ingediende en ingetrokken wetsvoorstel «Regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen (Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen)2 op te poetsen en aan de Kamer ter behandeling voor te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voorstel voor de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen (Kamerstuk 32 366) ingetrokken naar aanleiding van de zeer kritische bezwaren van de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling op 1 november 2011. Ook de Raad van State had in zijn advies het wetsvoorstel al beoordeeld als «een onnodige en ongerechtvaardigde inbreuk op de autonomie van de gemeenten».
Daarnaast was met de VNG overeenstemming bereikt over de aanpak op gemeentelijk niveau van de specifieke problematiek waarvoor het wetsvoorstel in het leven was geroepen: onvoldoende zekerheid voor bewoners die reeds vóór 1 november 2003 onrechtmatig een recreatiewoning permanent bewoonden.
In lijn met het rijksbeleid in het ruimtelijke domein zoals neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn de verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van het al dan niet mogelijk maken van permanente bewoning van recreatiewoningen een/of parken neergelegd bij de gemeenten. Deze decentrale verantwoordelijkheid sluit aan bij het kabinetsstandpunt dienaangaande. Er zijn dan ook geen voornemens het wetsvoorstel opnieuw op te pakken.
Kunt u de Kamer informeren over de tekorten, per provincie, aan betaalbare huurwoningen en geschikte (levensloopbestendige) woningen voor ouderen?
In de Staat van de Woningmarkt 20163 is ingegaan op het zogenaamde statistische woningtekort. Dit statistische woningtekort is het verschil tussen de beschikbare woningvoorraad en de behoefte aan woningen op basis van de verwachte huishoudensgroei en de woonwensen volgens het WoON2015. Dit verschil wordt uitgedrukt als een percentage van de beschikbare woningvoorraad.
Een statistisch woningtekort betekent niet dat mensen «onder de brug slapen», maar wel dat starters later dan gewenst een zelfstandige woning betrekken en langer thuis of in een onzelfstandige woning blijven wonen, of een zelfstandige woning gaan delen.
In de Staat van de Woningmarkt 2016 is aangegeven dat het berekende statistische woningtekort voor Nederland in 2015 gemiddeld 1,8 procent van de voorraad bedraagt. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van dit cijfer naar de verschillende provincies. Deze cijfers geven een totaalbeeld van de spanning op de woningmarkt, dus het totaal aan woningbehoefte afgezet tegen de totale voorraad aan huur- en koopwoningen.
De mate waarin er sprake is van een tekort aan betaalbare huurwoningen is niet op deze manier te geven, omdat het dan niet alleen gaat om een confrontatie tussen de aanwezige voorraad en de woningzoekenden in de verschillende doelgroepen, maar ook om de verdeling van huishoudens over de verschillende woningen. Zo is een huishouden met een laag inkomen niet per definitie aangewezen op een betaalbare huurwoning. Zoals in de Staat van de Volkshuisvesting 20174 is aangegeven woont een aanzienlijk deel van de doelgroep in een koopwoning. Daartegenover staat dat een deel van de betaalbare huurwoningen wordt bewoond door huishoudens die op grond van hun inkomen niet direct aangewezen zijn op de betaalbare huurvoorraad.
In het debat van 7 juni 2017 over diverse woononderwerpen heb ik reeds aangegeven bereid te zijn om te onderzoeken of het voor het inzicht in het woningtekort mogelijk is om op basis van beschikbare data een spanningsindicator naar prijsklasse te ontwikkelen.
Ook een exacte raming van een eventueel tekort aan levensloopbestendige woningen voor ouderen is niet te geven, aangezien niet alle woningen die op zich levensloopbestendig zijn als zodanig staan geregistreerd, en aan de andere kant niet alle ouderen behoefte zullen hebben aan speciale geschikte woningen.
Groningen
– 0,9%
Friesland
– 0,1%
Drenthe
– 0,2%
Overijssel
– 1,3%
Flevoland
– 2,5%
Gelderland
– 1,6%
Utrecht
– 2,8%
Noord-Holland
– 3,4%
Zuid-Holland
– 1,5%
Zeeland
1,4%
Noord-Brabant
– 2,1%
Limburg
– 0,1%
Nederland
– 1,8%
De permanente bewoning van vakantieparken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Gemeenten willen af van permanente bewoners vakantieparken»1 en «Vaste bewoners vakantieparken kunnen vaak nergens anders terecht»?2
Ja.
Hoeveel mensen verblijven permanent op vakantieparken, en om welke redenen? Hoeveel arbeidsmigranten zijn onder hen? Hoeveel vakantieparken betreft het hier?
Op landelijk niveau is er geen overzicht van vakantieparken waar mensen permanent en in strijd met de geldende bestemming verblijven en om welke redenen zij hier verblijven.
Klopt het – zoals de burgemeester van Putten stelt – dat «gemeenten, corporaties, politie en justitie mensen hebben «doorverwezen» naar een vakantiewoning»? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen en om welke redenen?
Het kan zijn dat er in individuele gevallen mensen tijdelijk zijn verwezen naar verblijf in een vakantiewoning om dakloosheid te voorkomen. Ik heb echter geen signalen ontvangen dat dergelijke doorverwijzingen een permanent verblijf op het park beogen.
Bent u van mening dat het onacceptabel is dat mensen «aangewezen» zijn op vakantiewoningen, terwijl statushouders op hun wenken worden bediend met gratis woningen? Zo nee, waarom niet?
Wonen is een primaire levensbehoefte en iedereen heeft dus recht op woonruimte. Dat mensen permanent in een vakantiewoning wonen, die hiervoor niet bestemd is, vind ik niet gewenst. Het volkshuisvestelijk beleid in Nederland is erop geënt dat ook huishoudens in een lastige sociale of financiële positie in een reguliere woning kunnen wonen.
Klopt het dat door nieuw gemeentelijk beleid op de Veluwe, dat aan permanente bewoning op vakantieparken een einde moet maken, mensen dakloos (dreigen te) worden? Zo ja, hoeveel mensen betreft het hier? bent u van mening dat dit onacceptabel is? Hoe gaat u dit oplossen?
Zowel het handhavingsbeleid als het woonbeleid zijn een lokale aangelegenheid. De gemeente heeft hiermee het instrumentarium in handen om, samen met haar partners in het sociaal, fysiek en veiligheidsdomein, deze zaken op elkaar af te stemmen. Deze acties kunnen dan ook gecoördineerd verlopen en waar nodig zal vervangende woonruimte aangeboden worden.
Op de Veluwe is geen sprake van nieuw gemeentelijk beleid, maar van een intensivering van het bestaande beleid van handhaving op ongeoorloofd gebruik van vakantiewoningen. Elf gemeenten werken samen in het programma Vitale Vakantieparken en hebben afgesproken dit handhavingsbeleid gezamenlijk op te pakken. Daarbij wordt zeer zorgvuldig omgegaan door met maatwerk per park te werken. Er wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de mensen die op dat moment op het park verblijven.
Bent u van mening dat mensen altijd permanent in hun eigen vakantiewoning zouden moeten kunnen verblijven? Bent u ertoe bereid dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de besluitvorming over woonbestemmingen is belegd bij de gemeenten. Als gemeenten een permanente woonbestemming willen toekennen aan een vakantiepark -in lijn met de regels van de provincie en het Rijk- dan kunnen gemeenten dat mogelijk maken. Het betreft hier een decentrale aangelegenheid. Een vakantiehuis dat permanent wordt bewoond moet wel aan de eisen voor een woonfunctie uit het Bouwbesluit 2012 voldoen. Op grond van het Bouwbesluit 2012 gelden hogere eisen voor een vakantiewoning die permanent wordt bewoond dan voor een vakantiewoning die alleen voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt.
Klopt het dat op de Veluwe voor op vakantieparken wonende arbeidsmigranten een nieuw park wordt gebouwd, maar níét voor de overige bewoners? Zo ja, welke gemeenten betreft het hier? Bent u ertoe bereid deze gemeenten op de vingers te tikken en ervoor te zorgen dat zij eens gaan omkijken naar de huisvesting van de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen woonbeleid. In een woonvisie kunnen zij aangeven hoe zij de ontwikkeling van de woningvoorraad in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor zich zien. Hierbij kunnen zij ook inzoomen op verschillende groepen op de woningmarkt zoals starters, doorstromers, maar ook ouderen, studenten en arbeidsmigranten. De woningcorporaties en andere relevante partijen, kunnen hier vervolgens een bod op doen dat kan leiden tot prestatieafspraken. Op deze manier geven zij invulling aan de huisvesting van alle inwoners in hun gemeente.
De gemeenten proberen de huisvesting van arbeidsmigranten zo goed mogelijk te reguleren en op ongewenste situaties te handhaven. Waar mogelijk proberen zij de huisvesting van mensen die permanent op vakantieparken verblijven te accommoderen in de reguliere woningvoorraad.
In sommige gemeenten worden verblijfsaccommodaties gerealiseerd specifiek voor arbeidsmigranten. Deze accommodaties worden veelal ingericht naar een short- of mid-stay verblijf waarbij verschillende voorzieningen worden gedeeld. Ik acht een lang of zelfs permanent verblijf van huishoudens in deze accommodaties niet wenselijk. Voor een short-stay verblijfsaccommodatie, niet zijnde een gedeelde woning, en een reguliere woning gelden ook verschillende eisen in het Bouwbesluit.
De totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Tijdens het dertigledendebat over de totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL zei de Staatssecretaris van Financiën: «Ik weet niet of er een ruling is, want ik mag me daar niet mee bemoeien, maar als ik de WOB-stukken doorneem, kom ik in het geheel niet tegen ook maar enige verwijzing dat er een ruling is. Dat weten we nog niet eens. Laten we dat even vaststellen.»; hoe verklaart u dat in minstens twee van de vele mails, die via de WOB gepubliceerd zijn, expliciet staat dat de komst van het Europese hoofdkantoor naar Nederland mede het gevolg is van een tax ruling?1
Zoals in het dertigledendebat van 5 juli jl. is aangegeven, kan het kabinet vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) is afgegeven aan ICL. In de stukken die openbaar zijn gemaakt wordt wel gerefereerd aan een overleg op 20 maart 2014 tussen het APA-/ATR-team van de Belastingdienst in Rotterdam en ICL. Ook wordt gesproken over een letter of intent.
In zijn algemeenheid geldt dat een letter of intent een intentievastlegging is waarmee een eerste indruk wordt gegeven van de fiscale behandeling in Nederland. Een intentievastlegging is geen APA of ATR waarop belastingplichtige kan vertrouwen bij het vaststellen van de in Nederland belastbare grondslag. Om te komen tot een APA en/of ATR moeten alle feiten en omstandigheden vaststaan en moet een onderbouwd verzoek worden ingediend dat voldoet aan alle voorwaarden.3 Indien na de beoordeling van dit verzoek door het APA-/ATR-team een APA of ATR wordt afgesloten kan belastingplichtige daar vertrouwen aan ontlenen.
De looptijd van een APA of ATR bedraagt in beginsel vier tot vijf jaar. In het APA- en ATR-besluit is vastgelegd dat uitzonderingen mogelijk zijn bijvoorbeeld bij langlopende contracten.4 Indien de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld bij een langdurige investering waarbij ook langlopende contracten worden aangegaan, wordt soms een langere looptijd overeengekomen, bijvoorbeeld 10 jaar. In die gevallen wordt in zijn algemeenheid een evaluatie halverwege die langere termijn opgenomen om te beoordelen of de feiten en omstandigheden gelijk zijn gebleven.
Bent u bereid, nu deze gegevens openbaar zijn, om gewoon te erkennen dat er een ruling met ICL is en dat deze voor tien jaar is overeengekomen?2 Zo nee, kunt u dan juridisch onderbouwen waarom u hier geen antwoord op wilt geven?
Zie antwoord vraag 1.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Ik kan dus niet toezeggen dat iemand naar een ruling, waarvan ik niet weet of die bestaat, heeft gekeken. Dat vind ik op zich jammer. Ik kan ook niet garanderen dat iemand ernaar zal kijken. Dat is niet aan mij. Als er straks jaarlijks onafhankelijk wordt getoetst – dat hebben we zo met elkaar afgesproken – dan moet je die lieden ook de kans geven om zelf een selectie te maken»; waarom schrijft een medewerker van ICL dan dat de Nederlandse belastingautoriteiten de ruling moeten kunnen verdedigen, omdat deze ge-audit wordt?3
In de vraag wordt verwezen naar een e-mail die is verstuurd naar aanleiding van een werkbezoek van ICL aan Kraton, een in Nederland gevestigd chemieconcern. In de e-mail wordt verslag gedaan van dit bezoek. Uit dit verslag komt naar voren dat Kraton onder andere haar ervaring heeft uitgewisseld met betrekking tot het proces om te komen tot een APA of ATR. Blijkbaar heeft Kraton hiermee willen aangeven dat de Nederlandse autoriteiten te allen tijde achter de afgegeven APA of ATR moeten kunnen staan en om die reden tijdens het proces om te komen tot een APA of ATR een toetsing plaatsvindt maar ook lopende APA’s en ATR’s kunnen worden getoetst.
Deze uitlating weerspiegelt het beleid van de Belastingdienst. Dit beleid is conform de eerdere toezeggingen aan uw Kamer dat het toezicht op lopende APA’s en ATR’s is geïntensiveerd.6
Bent u bereid – nu vaststaat dat er vooraf ook al gesproken is over de kans dat de ruling ge-audit wordt – om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk door de onderzoeksgroep gedaan zal worden?
In de brief van 23 mei 2017 aan uw Kamer is aangegeven dat de onafhankelijke onderzoekscommissie jaarlijks zal gaan toetsen of de afgegeven APA’s en ATR’s binnen de kaders van de wet, beleid en jurisprudentie blijven. Om een zo objectief mogelijk onderzoek te waarborgen, is een steekproefsgewijze beoordeling voorgesteld waarbij voor de onderzoekssystematiek ook de Auditdienst Rijk (ADR) betrokken wordt. De onafhankelijke onderzoekscommissie zal worden gevraagd om een onderzoeksplan te maken dat wordt afgestemd met de ADR. De ADR zal vooraf de onderzoekssystematiek van de commissie beoordelen en achteraf de uitvoering onderzoeken. Om de onafhankelijkheid te waarborgen zal de onderzoekscommissie nut en noodzaak van mogelijke prioritering voor specifieke (categorieën) APA’s of ATR’s zelfstandig beoordelen. Het past niet binnen deze opzet om op voorhand de onderzoekscommissie te vragen om vooraf geselecteerde APA’s of ATR’s te beoordelen.
In het genoemde debat stelde de Staatssecretaris dat er niet «onderhandeld wordt» met de fiscus, dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» was van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), en dat zij «in ieder geval niet kunnen zien wat daar wordt voor overlegd, want ze zitten niet bij dat vooroverleg»; hoe verklaart u dat een medewerker van NFIA in een mail over het vooroverleg met het Advance Price Agreements/Advance Tax Rulings (APA/ATR)-team op 20 maart 2014 schrijft: «ik zal er bij aanwezig zijn»?4
Op het moment dat vertegenwoordigers van een mogelijke buitenlandse investeerder naar Nederland komen en de eerste introductie plaatsvindt met diverse partijen, waaronder eventueel de Belastingdienst, dan zal de NFIA in een aantal gevallen bij dit kennismakingsgesprek aanwezig zijn. Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt valt op te maken dat een introductie van ICL bij de Belastingdienst heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014, de bespreking waar de medewerker van de NFIA naar verwijst in de aangehaalde e-mail. Een APA of ATR komt niet tot stand tijdens dit kennismakingsgesprek. Op een kennismakingsgesprek volgt dan ook het formele vooroverleg, waar de zaak inhoudelijk wordt besproken. Er zal dan altijd nadere informatie over de voorgenomen plannen (specifieke feiten en omstandigheden) moeten worden aangeleverd en een analyse hoe de fiscale wet- en regelgeving uitwerkt bij die specifieke feiten en omstandigheden. Indien ook de andere noodzakelijke informatie is aangeleverd, kan de fiscale behandeling worden vastgelegd in een APA of ATR. Dit inhoudelijke vervolgtraject speelt zich af tussen de Belastingdienst en het bedrijf en/of diens fiscale adviseur, de NFIA speelt hierbij geen rol.
Bent u bereid te erkennen dat NFIA niet alleen aanwezig was bij het vooroverleg, maar ook over «onderhandelen» spreekt, omdat zij dat (vaker?) hebben waargenomen?
In een ruling wordt opgenomen wat het fiscale gevolg is van de voorgenomen rechtshandelingen. Hierbij wordt nooit onderhandeld over de hoogte van het belastingpercentage. Belastingpercentages volgen immers uit de wet. Ook schrijft de wet voor hoe de grondslag waarover de belastingheffing plaatsvindt moet worden berekend, hierover wordt ook niet onderhandeld. Zoals bij vraag 5 aangegeven, speelt de NFIA geen rol bij het inhoudelijke traject waarbij een APA of ATR wordt vastgesteld.
Dat er in e-mails van de NFIA wordt gesproken over onderhandelen is niet conform de realiteit waarmee de Belastingdienst werkt. Om te zorgen dat geen onduidelijkheid hierover ontstaat in contacten met potentiële buitenlandse investeerders, is dit aspect inmiddels nog eens expliciet onder de aandacht gebracht bij de medewerkers van de NFIA. De interne gedragscode voor NFIA medewerkers is, zoals aan uw Kamer toegezegd8, opgenomen in de bijlage9.
Of bent u – samen met de Minister van Economische Zaken – nog steeds van mening dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» is en kunt u dan staven waarom?
Zie antwoord vraag 6.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Nee, er wordt niet onderhandeld over de grondslag»; hoe verklaart u dan dat er in mails gesproken wordt over de substantiële voordelen van een ruling, en specifiek van afspraken over verrekenprijzen? Daar wordt in de praktijk toch over onderhandeld?5
Een substantieel voordeel van zekerheid vooraf is het feit dat het duidelijkheid biedt over de fiscale gevolgen van voorgenomen (rechts)handelingen. Zekerheid vooraf neemt onzekerheid achteraf weg. Dit geldt voor particulieren maar ook voor grote, kleine, nationaal en internationaal opererende bedrijven. Zekerheid vooraf is van belang voor zowel belastingplichtige als de Belastingdienst. Belastingplichtigen weten waar ze aan toe zijn in het geval zij een belangrijke investering willen doen. De Belastingdienst wil het belastingplichtigen zo eenvoudig mogelijk maken om aan alle fiscale verplichtingen te voldoen. Hierdoor worden onnodige en tijdrovende geschillen voorkomen waardoor de capaciteit van de Belastingdienst efficiënt kan worden ingezet.
Op het gebied van verrekenprijzen geldt dat de verrekenprijs niet altijd volstrekt eenduidig kan worden bepaald. Zoals ook in de OESO-richtlijnen wordt vermeld, is het bepalen van verrekenprijzen namelijk geen exacte wetenschap. De verrekenprijzen die binnen concern worden gehanteerd, worden vergeleken met verrekenprijzen welke worden gehanteerd tussen onafhankelijke derden. Dit zal veelal leiden tot een bandbreedte van waarden waarbinnen de te hanteren verrekenprijs zich kan bevinden. Iedere waarneming binnen deze bandbreedte is at arm’s length. Bij het geven van zekerheid vooraf wordt in principe uitgegaan van de middelste waarneming tenzij er sprake is van een specifiek punt binnen de bandbreedte dat beter aansluit bij de feiten en omstandigheden van de betreffende concerntransactie.11 Het is om deze redenen dat belastingplichtigen zekerheid vooraf op het gebied van verrekenprijzen extra van belang achten.
Uit de WOB-documenten over ICL blijkt ook dat er een coöperatie is opgezet ter vervanging van een al bestaande houdstermaatschappij; wilt u aangeven wat hiervan in algemene zin de potentiële fiscale voordelen kunnen zijn?6
Naamloze vennootschappen (nv’s) en besloten vennootschappen (bv’s) zijn in beginsel inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Een coöperatie is echter in zijn algemeenheid al bij voorbaat uitgezonderd van de inhoudingsplicht. Op dit moment wordt een wetsvoorstel voorbereid waardoor het verschil in behandeling voor de dividendbelasting tussen houdstercoöperaties en kapitaalvennootschappen zal worden opgeheven. Het streven is om het wetsvoorstel op Prinsjesdag aan uw Kamer aan te bieden, waarbij inwerkingtreding per 1 januari 2018 is beoogd. Daarmee vervallen de fiscale voordelen van houdstercoöperaties.
In de genoemde documenten komt tenslotte een ander specifiek verzoek van ICL naar voren: het bedrijf constateert dat er veel behoefte is aan haar kunstmestproducten in ontwikkelingslanden en dat Nederland in die landen veel hulp geeft, en vraagt of de Nederlandse overheid bereid is om haar producten via deze hulpstroom te subsidiëren; is die vraag voorgelegd aan het ministerie verantwoordelijk voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-OS) en heeft Nederland op deze wijze producten van ICL gefinancierd?7
De vraag is indertijd door de NFIA voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Nederlandse overheid verstrekt geen exportsubsidies aan bedrijven voor het type goederen, zoals genoemd in de vraag van ICL. En dus heeft dit verzoek niet tot overwegen van financiering van producten van ICL vanuit middelen voor ontwikkelingssamenwerking geleid.