Het bericht 'Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen' |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de partijen die deze zaak hebben aangespannen dat het van groot belang is dat er goede, inhoudelijke afspraken komen over de herkomst van het zaagsel vóórdat wordt begonnen met het bijstoken?
Zoals ik uw Kamer op 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) heb geïnformeerd zijn er naar aanleiding van het Energieakkoord (waarbij de rijksoverheid partij is) afspraken gemaakt over de duurzaamheidscriteria van biomassa voor energietoepassingen. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen biomassa die direct uit het bos wordt gehaald (primaire residuen) en biomassa die in zagerijen (als zaagsel) vrijkomt bij de productie van bijvoorbeeld bouwmaterialen (secundaire residuen). Deze biomassastromen kunnen beiden worden gebruikt voor de productie van houtpellets die als brandstof in de kolencentrales worden toegepast. De afspraken over de duurzaamheidscriteria heb ik opgenomen in de SDE+ regeling en in de afgegeven subsidiebeschikkingen. Voor zover zij voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de SDE+, is het aan de energiebedrijven zelf om te bepalen bij welke producent zij welke biomassa kopen.
Daarnaast hebben de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties een privaatrechtelijk convenant met aanvullende afspraken afgesloten, om het vertrouwen tussen de partijen te vergroten dat de bij- en meestook op verantwoorde wijze plaatsvindt. De rijksoverheid is geen partij bij dit convenant. Voor de beoordeling of een energiebedrijf voor subsidie in aanmerking komt voor de bij- en meestook van biomassa zijn de afspraken die zijn gemaakt in het private convenant niet relevant.
In het private convenant is een geschillenprocedure opgenomen, die nu wordt toegepast voor het geschil over de bij- en meestook van houtpellets uit zaagsel (secundaire residuen). Dit geschil betreft een verschil van interpretatie ten aanzien van de gemaakte afspraken. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van de afspraken uit het convenant, wil ik mij niet mengen in deze discussie. Eventuele niet-nakoming van afspraken uit dit convenant heeft, tenzij daarmee tevens de duurzaamheidscriteria uit de SDE+ worden geschonden, ook geen consequenties voor het publiekrechtelijke subsidieverlening voor de bij- en meestook van biomassa.
Klopt het dat er slechts procesafspraken zijn gemaakt over de herkomst van het zaagsel en dat hier nog geen inhoudelijke overeenstemming over is bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voorbarig was om de subsidie voor biomassabijstook uit te keren voordat er duidelijke, inhoudelijke afspraken waren over de herkomst van het zaagsel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de subsidie voor biomassabijstook terug te trekken totdat er een duidelijke afspraak over de herkomst van het zaagsel is gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Patiënten die onder druk gezet worden om bijzondere persoonsgegevens af te staan in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Antje Diertens (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boete van Centiv-GGZ i.v.m. niet invullen ROM-lijsten»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat ROM-data (Routine Outcome Monitoring) gebruikt mogen worden voor benchmarkonderzoek? Kunt u aangeven in welke mate u het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, en haar conclusies, meeneemt in uw antwoord?2
De data mogen worden gebruikt in benchmarkonderzoek, mits zij op de juiste manier zijn verzameld, onder de geldende wet- en regelgeving.
Ook dienen de data voldoende representatief te zijn om de benchmark voor beoogde doelen te gebruiken. Dit moet per doel beoordeeld worden. Zoals ik al aangaf in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer3 en in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 zullen partijen steeds moeten (blijven) nagaan en benoemen waar de grenzen van het zinvolle gebruik van ROM-gegevens liggen, wat de zeggingskracht is en wat de tekortkomingen zijn van de ROM-informatie.
Is het u bekend dat aanbieders van geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor 50% van de patiënten ROM-gegevens moeten aanbieden aan Stichting Benchmark GGZ (SBG) en zorgverzekeraars? Kunt u aangeven in hoeverre dit een realistisch percentage is? Hebt u signalen ontvangen dat een lager percentage, bijvoorbeeld 30%, meer recht zou doen aan het vrijwillige karakter van ROM-data?
Ja, het is mij bekend dat is afgesproken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat 50% van de data moet worden aangeleverd5. Hoe hoger het percentage ligt, hoe beter de representativiteit van de data is. Daarbij moet een patiënt wel altijd de mogelijkheid hebben te weigeren om mee te werken aan ROM of geen toestemming te geven voor doorlevering van persoonsgegevens aan Stichting Benchmark GGZ (SBG). Zorgverzekeraars hebben aangegeven in het licht van dit toestemmingsvereiste coulant om te gaan met de afgesproken aanleverpercentages.
Deelt u de mening dat het de patiënt vrijstaat om al dan niet ROM-lijsten in te vullen, omdat het hier gaat om bijzondere persoonsgegevens, ook ondanks pseudonimisering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voorstander van inzetten van ROM in het belang van de patiënt. Ook de patiëntenorganisatie in de GGZ is hier een voorstander van. Daarbij moet de patiënt ook de keuze hebben om niet mee te werken. Het financieel onder druk zetten van patiënten voor het invullen van ROM-vragenlijsten vind ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat het financieel onder druk zetten van de patiënt om ROM-lijsten in te vullen de patiënt de vrijheid ontneemt om zelf te kiezen om al dan niet te participeren aan ROM-lijsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het gegeven dat patiënten die geen ROM-lijst invullen tijdens hun behandeling bij Centiv BasisGGZ een verzoek kregen om 45 euro te betalen als «afkoopsom»?
Ja, ik heb dit bericht vernomen. Ik vind dit niet acceptabel. Voor de volledigheid verwijs ik u naar het persbericht6 van Centiv BasisGGZ, waarin zij aangeven dat zij nooit daadwerkelijk zijn overgegaan tot het innen van een boete. Inmiddels heeft Centiv BasisGGZ haar beleid veranderd en wordt er ook niet meer gedreigd met een boete.
In hoeverre klopt het dat de zorginstelling per patiënt gekort zou worden door de zorgverzekeraar indien de zorginstelling onvoldoende ROM-data aanlevert? Indien u deze informatie niet heeft, kunt u hierover dan informatie opvragen bij Zorgverzekeraars Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat zorginstellingen per patiënt gekort worden bij het niet voldoende aanleveren van ROM-gegevens.
Zijn u signalen bekend dat patiënten op een of andere wijze geweigerd worden of onder druk worden gezet om ROM-lijsten in te vullen? Bent u bereid hier navraag naar te (laten) doen?
Nee, deze signalen zijn mij niet bekend. Ik zie op grond van deze ene kwestie geen aanleiding om hier zelf verder navraag naar te doen.
Het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse preclearance faciliteiten op Schiphol |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Onbezorgd op vakantie naar de Verenigde Staten» over het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse «preclearance»-faciliteiten op Schiphol?1
Ja.
Weet u inmiddels op welke gronden de Nederlandse cabaretier en leraar Engels Ismael en zijn vriend Othman de toegang tot de Verenigde Staten (VS) zijn ontzegd? Zo nee, wat heeft de regering gedaan om zich hierover te informeren? Zo ja, op welke gronden is deze twee Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze twee reizigers geen contact gehad met Amerikaanse overheidsinstanties, ook niet over de redenen van de niet-toelating. Hierover werd de Kamer eerder geïnformeerd in antwoord op de vragen van het lid Öztürk (DENK) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2551).
Als mensen door de VS de toegang is ontzegd door de Custom Border Protection Agency, wordt de Nederlandse regering dan actief geïnformeerd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, ontvangt de Nederlandse regering informatie over de gronden waarop de toegang tot de VS is ontzegd?
De Nederlandse regering wordt niet actief geïnformeerd indien Nederlanders de toegang tot de VS is ontzegd. De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied. De autoriteit voor de grenscontroles van de Verenigde Staten, de Customs and Border Protection (CBP), voert daartoe op basis van het Amerikaanse recht controles uit en bepaalt zelfstandig, behoudens de internationaalrechtelijke verplichtingen, of personen tot Amerikaans grondgebied worden toegelaten.
Wel kunnen Nederlanders die in het buitenland in problemen komen, zich 24 uur per dag en 7 dagen in de week met consulaire hulpvragen wenden tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Afhankelijk van de hulpvraag wordt proactief bekeken of, en hoe, die hulp kan worden geboden.
Hoe vaak is Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd? Is dit aantal toegenomen sinds het aantreden van president Trump?
Alleen de Amerikaanse autoriteiten kunnen deze informatie verstrekken. Er zijn evenwel geen indicaties dat het aantal Nederlanders dat de toegang wordt ontzegd toeneemt.
Heeft u bezwaar aangetekend bij de Amerikaanse regering vanwege weigering van Nederlanders met een dubbel paspoort (Iran, Irak, Libië, Somalië, Soedan, Syrië en Jemen)? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daags na de invoering van het inreisverbod, op aandringen van Nederland en andere (Europese) landen, verduidelijkt wat de gevolgen van het decreet zijn voor personen met een dubbele nationaliteit (bipatriden). Onder het decreet kunnen alle houders van Nederlandse paspoorten (ook zij die naast het Nederlanderschap de nationaliteit van één van de genoemde landen bezitten) toegang krijgen tot de VS indien hun Nederlandse paspoort een geldig visum bevat.
Voor de uitgebreidere kabinetsreactie verwijs ik graag naar de Kamerbrief betreffende het Amerikaanse inreisverbod d.d. 1 februari 2017 (uw referte: 2017Z01406).
Indien de Custom Border Protection Agency Nederlanders toegang tot de VS ontzegt, waar en op welke manier kunnen zij dan bezwaar maken? Informeert u reizigers daarover actief? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om in geval van weigering van toegang aan te geven welke bezwaarmogelijkheden de reiziger heeft.
Indien Nederlandse reizigers zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken melden, kan het ministerie betrokkenen in contact brengen met relevante
Amerikaanse instanties waar zij een klacht kunnen indienen.
Welke conclusies trekt u uit de recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie over passenger name records (PNR) en Canada? Wat betekent deze uitspraak specifiek voor de uitwisseling van data met de VS?
In de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 483) is al ingegaan op het Hofadvies ten aanzien van het voorgenomen verdrag tussen de Europese Unie en Canada. De conclusie van het Hof is dat de PNR-overeenkomst niet in de huidige vorm mag worden afgesloten, omdat verschillende bepalingen ervan onverenigbaar zijn met de door de Unie erkende grondrechten (eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens). Volgens het Hof is het weliswaar in wezen toegestaan om stelselmatig alle gegevens van passagiers door te geven, te bewaren en te gebruiken, maar verschillende bepalingen van de ontwerpovereenkomst beantwoorden niet aan de vereisten die voortvloeien uit de grondrechten van de Unie.
De Europese Commissie zal de Raad een voorstel doen voor te nemen vervolgstappen. De verwachting is dat de Commissie hierover informatie zal geven tijdens de JBZ-Raad van 14 september aanstaande.
Het advies van het Hof heeft geen betrekking op de uitwisseling van PNR-data met de VS. Deze uitwisseling zal dan ook worden voortgezet op grond van het ter zake geldende verdrag tussen de EU en de VS inzake de doorgifte van passagiersgegevens. Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor andere overeenkomsten over informatie-uitwisseling met de VS, in het bijzonder de TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS.
Bent u op de hoogte van de gang van zaken in Ierland, waar men na de aankondiging van de zogenaamde Muslim ban een «complete review» van het «preclearance»-verdrag met de VS uitvoert? Zo ja, welke conclusies trekt de regering hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering trekt hier geen conclusies uit omdat er geen sprake is van een preclearance verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Er vinden thans technische besprekingen plaats met de VS over preclearance.
Een eventuele overeenkomst dient verenigbaar te zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten. Daarover is het kabinet altijd zeer helder geweest.
Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet de regering-Trump voldoen om de onderhandelingen over «preclearance» op Schiphol te hervatten? Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet het «preclearance»-verdrag voldoen voor ondertekening?
Zoals vermeld in de brief van Staatssecretaris Infrastructuur en Milieu van 23 juni 2017 blijft de Nederlandse inzet gedurende de technische onderhandelingen over «preclearance» gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse en Europese wet -en regelgeving, in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie ook Kamerstukken 31 936, nr. 369 en 2016-2017-2196). Daarnaast dient «preclearance» op Schiphol steeds verenigbaar te zijn met het internationaal recht, inclusief de mensenrechten.
Over welke informatie van Nederlanders beschikken de Amerikaanse «ground marshalls» die rondlopen bij de gates op Schiphol? Is er verschil met de voorgestelde «preclearance»-zone? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Er zijn geen Amerikaanse ground marshalls actief op Schiphol maar Immigration Liaison officers (ILO’s). Deze ILO’s opereren op Schiphol op basis van een Memorandum of Understanding tussen Nederland en de VS. Zij adviseren luchtvaartmaatschappijen om personen wel/niet mee te nemen naar de VS, daarbij rekening houdend met de eisen omtrent toegang conform Amerikaanse regelgeving. Een mogelijk verschil tussen de huidige ILO’s en Custom Border Protection(CBP)- preclearance officieren is de eventuele bevoegdheid van de CBP om Amerikaanse grens -en douanecontroles uit te voeren.
Gaat u de Tweede Kamer regelmatig en tijdig informeren over (voornemens tot) veranderingen in het Amerikaanse Custom Border Protection beleid in relatie tot Nederlanders die reizen naar de VS, de medewerking van de Nederlandse regering bij de uitvoering van het beleid en de gesprekken die met de VS gevoerd worden over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
De Tweede Kamer wordt periodiek nader geïnformeerd.
De sluiting van de afdeling cardiologie in ZGT Hengelo |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen van huisartsen over de tijdelijke sluiting van de afdeling cardiologie van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) in de locatie Hengelo?1
ZGT heeft laten weten dat besloten is om de Cardio Care Unit (CCU) / EersteHartHulp (EHH) en de verpleegafdeling cardiologie van locatie Hengelo tot en met 1 september 2017 te sluiten. Het betreft volgens ZGT een tijdelijke sluiting in verband met de aanwezigheid van onvoldoende personeel tijdens de vakantieperiode. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat deze beslissing genomen is om de kwaliteit en continuïteit van zorg voor de patiënten tijdens de vakantieperiode te kunnen blijven garanderen.
Ik begrijp dat de huisartsen in Hengelo zich afvragen of er een verband bestaat tussen deze beslissing van ZGT en het eerdere bericht van het ziekenhuis, dat het maatregelen moet treffen om een structurele resultaatsverbetering te kunnen realiseren en in dat kader onder meer kritisch zal bekijken welke zorg op welke locatie zal worden aangeboden. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zoals u weet vind ik het van groot belang dat daarbij sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen waaronder ook de inwoners uit de omgeving betrokken zijn.
Deelt u de vrees van huisartsen dat het sluiten van de afdeling cardiologie een voorbode is voor het verder uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke precieze redenen heeft ZGT Hengelo besloten de afdeling cardiologie tijdelijk te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het personeel van ZGT Hengelo betrokken geweest bij de beslissing om de afdeling cardiologie te sluiten? Zo ja, is het personeel het eens met deze beslissing? Zo neen, waarom is het personeel hier niet naar gevraagd?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat patiënten in deze periode worden verwezen naar de locatie van ZGT in Almelo. Het ziekenhuis heeft aanvullende maatregelen getroffen om in ZGT Almelo extra patiënten te kunnen opvangen. De polikliniek op de locatie Hengelo is wel open tijdens deze vakantieperiode.
Patiënten met een acuut levensbedreigend hartprobleem worden met de ambulance altijd naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede gebracht. De eventuele extra reistijd die er voor andere hartpatiënten ontstaat, heeft geen gevolgen voor hun cardiale gezondheid, aldus ZGT.
ZGT geeft aan dat het personeel betrokken is bij het besluit om de CCU/EHH en de verpleegafdeling cardiologie van locatie Hengelo tot en met 1 september 2017 te sluiten. Volgens ZGT zijn de gevolgen voor het personeel beperkt, omdat het personeel al sinds 2015 op beide locaties (in Hengelo en Almelo) werkt.
Wat zijn de gevolgen van de sluiting van de afdeling cardiologie voor patiënten en personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de afdeling cardiologie geslachtofferd wordt vanwege bezuinigingen die het bestuur van ZGT Hengelo doorzet? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
ZGT heeft mij laten weten momenteel volop bezig te zijn met de samenstelling van het pakket van maatregelen om te komen tot een toekomstgericht en financieel gezond ZGT. Het uitgangspunt hierbij is behoud van de kwaliteit van zorg, en de toegankelijkheid ervan. ZGT zal keuzes in het zorgpakket maken en kritisch kijken welke zorg op welke locatie wordt aangeboden. Ook wordt de samenwerking gezocht met andere zorgaanbieders, zodat zorg zo doelmatig mogelijk wordt aangeboden. Daarnaast worden interne processen geoptimaliseerd en wordt een slagvaardige organisatie ingericht. Het ziekenhuis verwacht eind oktober meer duidelijkheid te hebben over de te nemen maatregelen.
ZGT heeft medegedeeld dat de besluitvorming over het pakket van maatregelen uiteindelijk plaatsvindt door de Raad van Bestuur, in nauwe afstemming met de Medische Staf. ZGT betrekt hierbij de medewerkers van ZGT en andere interne en externe stakeholders waaronder de Ondernemingsraad en Cliëntenraad, huisartsen, verzekeraars en de gemeentelijke politiek. Inmiddels zijn informatiebijeenkomsten gepland met de stakeholders, waaronder de gemeenteraden van Hengelo en Almelo.
Brengt de sluiting van de afdeling cardiologie problemen met zich mee in verband met langere reistijden voor patiënten met (acute) hartproblemen die nu gedwongen worden naar Enschede of Almelo te reizen? Is dit voldoende onderzocht?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt de Inspectie voor de Gezondheidszorg van de beslissing van het bestuur van ZGT Hengelo om de afdeling cardiologie te sluiten in verband met de kwaliteit van zorg en bereikbaarheid van medisch noodzakelijke zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is door de raad van bestuur geïnformeerd over de tijdelijke sluiting. Het is voor de kwaliteit en veiligheid van zorg vooral van belang dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig zijn. De IGZ ziet erop toe dat de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig zijn. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio is zoals gezegd primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In dit geval kan de bereikbaarheid van deze zorg worden opgevangen door omliggende ziekenhuislocaties. De IGZ heeft er bij ZGT op aangedrongen dat in de keten goed te regelen.
Ondersteuning thuis voor mensen met dementie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Laat me niet achter»? Zo ja, in hoeverre herkent u zich in de afgegeven signalen?1
Ja, ik ken het artikel «Laat me niet achter». Kort samengevat zijn de doelstellingen van de hervorming van zorg en ondersteuning: dichter bij de mensen, met hogere kwaliteit en binnen financieel houdbare kaders. Kijkend en luisterend naar het enthousiasme bij gemeenten, professionals en burgers zie ik ook hoe de nieuwe verhoudingen tot een nieuwe praktijk leiden. Nieuwe samenwerkingsvormen tussen medisch en niet-medische professionals dragen bij aan levensbrede ondersteuning die essentieel is om langer thuis te kunnen blijven wonen. Initiatieven van burgers krijgen een meer prominente plek waardoor de maatschappij meer betrokken is en ook de kosten worden beheerst. Ook de klanttevredenheidsonderzoeken uit 2015 laten een positieve tendens zien. Gemiddeld scoort 69 tot 80 procent positief op Wmo-onderdelen als toegang, onderzoek of ondersteuning. Tegelijkertijd zijn we er nog niet en zetten we gezamenlijk in op een verdergaande voor mensen merkbare verbetering van de zorg en ondersteuning. Daar zijn alle betrokken partijen druk mee bezig, zoals blijkt uit onder andere de voortgangsrapportages over de Wmo, de voortgang met betrekking tot mantelzorg en onafhankelijke cliëntondersteuning en voortgang van waardigheid en trots.
Waar kunnen mensen terecht voor zorg en ondersteuning, zoals in het artikel omschreven, die te zwaar worden bevonden voor zorg vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) maar nog niet naar een verpleeghuis willen?
Mensen die thuis wonen kunnen een meer complexe zorgvraag hebben, die niet alleen met behulp van ondersteuning vanuit de Wmo kan worden opgelost. Deze mensen maken daarom aanspraak op wijkverpleging en casemanagement vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Casemanagement kan hierbij een bijdrage leveren aan het organiseren van de zorg in de thuissituatie en het begeleiden van de cliënt en zijn familie bij het omgaan met het ziekteproces. Dit in combinatie met persoonlijke verzorging en verpleging van een wijkverpleegkundige, maakt het mogelijk dat bijvoorbeeld ook mensen met dementie langer thuis kunnen blijven wonen. Wanneer de zorgvraag nog verder toeneemt, en iemand voldoet aan de criteria voor een indicatie uit de Wet langdurige zorg (Wlz), is het mogelijk dat diegene aan huis zorg ontvangt via een Modulair of Volledig Pakket Thuis (MPT/VPT). Deze leveringsvorm kan een uitkomst bieden voor mensen die wel Wlz-zorg nodig hebben, maar nog niet naar een verpleeghuis willen. De zorg moet dan naar het oordeel van het zorgkantoor verantwoord en doelmatig zijn.
Welke instrumenten heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft om toezicht te houden op zorg en ondersteuning vanuit gemeenten? Kunt u aangeven of er, en zo ja welke, stappen nodig zijn om de transparantie bij gemeenten te vergroten om het toezicht op de Wmo-verplichtingen (beter) te kunnen controleren?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft geen toezichthoudende rol voor de uitvoering van de Wmo. De gemeente wijst een Wmo-toezichthouder aan op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015. Deze houdt toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van de Wmo. Over de uitvoering van de Wmo vindt verder horizontale verantwoording plaats aan de gemeenteraad. Ik heb geen signalen gekregen dat de transparantie bij gemeenten vergroot moet worden.
Op welke wijze is er uitvoering gegeven aan de motie-Bergkamp om in overleg te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over het verspreiden van bewezen effectieve methodes voor ondersteuning voor mensen met dementie en hun mantelzorgers?2
Om ervoor te zorgen dat mensen met dementie en hun mantelzorgers optimaal worden ondersteund, heb ik dit jaar verschillende acties in gang gezet:
Zullen er samen met de VNG vervolgstappen gezet worden om mensen met dementie en hun mantelzorgers zo adequaat mogelijk te ondersteunen? Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De haalbaarheid van de emissiereductie van broeikasgassen van 25% in 2020 |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Wordt de 25% emissiereductie van broeikasgassen in 2020 gehaald?» van CE Delft?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van CE Delft dat de doelstelling van een CO2-reductie van 25% in 2020 (rechterlijke uitspraak in de Urgenda-zaak) zeer waarschijnlijk niet gehaald gaat worden met het huidige pakket aan beleidsmaatregelen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom naar uw mening de doelstellingen wel behaald zullen worden en op welke punten u het oneens bent met de onderzoekers van CE Delft?
Nee, ik onderschrijf deze analyse niet. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 blijkt dat nog 4 Mton extra broeikasgasreductie moet worden gerealiseerd om 25% broeikasgasreductie te halen in 2020 ten opzichte van 1990. In eerdere brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het volledig realiseren van de doelstellingen uit het Energieakkoord naar verwachting voldoende zal zijn om die 4 Mton extra broeikasgasreductie te realiseren. Daarbij is ook aangegeven dat maatregelen buiten het Energieakkoord nog tot aanvullende reductie zullen leiden.
Wat is uw visie op de analyse dat de haalbaarheid van de CO2-reductiedoelstelling om een aantal concrete redenen (ontwikkeling wind op land lager dan verwacht; stopzetting CCS ROAD; import van elektriciteit mogelijk lager dan verwacht) erg onzeker is? Kunt u gemotiveerd aangeven op welke punten u met de onderzoekers van mening verschilt dan wel de mening deelt?
Zoals hieronder bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven wachten we met het trekken van conclusies op de publicatie van de NEV 2017. Door realisering van de doelen in het Energieakkoord kan de benodigde 4 Mton extra reductie in principe worden bereikt. Overigens maakt het ROAD-project geen deel uit van de maatregelen ter realisering van deze doelen (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe verklaart u in het licht van deze recente analyse van CE Delft dat in de voortgangsrapportage NEV2017 (versie maart 2017) alle indicatoren, waaronder CCS, op (licht)groen stonden?2 Hoe worden de uitkomsten van het genoemde rapport van CE Delft meegenomen en verwerkt in de voortgangsrapportage NEV2017 die oktober gepubliceerd wordt?
Het document waar u in uw vraag naar verwijst betreft niet een voortgangsrapportage van de NEV 2017, maar een tussentijds overzicht van de beleidsmaatregelen die bij de doorrekening van de NEV 2017 worden betrokken. De NEV 2017 zal een integraal beeld geven van de stand van zaken van de verschillende beleidsmaatregelen. De onderwerpen die in het rapport van CE Delft aan de orde komen, worden ook meegenomen in de NEV 2017. Ten aanzien van het CCS-demonstratieproject ROAD geldt dat dit tot nu toe nog niet als beleidsmaatregel is meegenomen in voorgaande NEV publicaties, omdat er nog geen investeringsbeslissing genomen was. Nu de initiatiefnemers het principebesluit hebben genomen zich terug te trekken uit het ROAD project, zal het ook in de NEV 2017 niet worden meegenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen indien blijkt dat de opstellers van het rapport gelijk hebben?
Bij de NEV 2017 zal worden bezien of we nog op koers liggen om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis. Mocht dit niet het geval zijn dan zullen aanvullende maatregelen getroffen worden, waarbij ook sluiting van de jaren »90 kolencentrale, die geen bij- en meestook van duurzame biomassa gaat toepassen, in beeld komt.
Het bericht dat huishoudens twee derde van de milieubelastingen betalen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat van de 25,3 miljard euro aan milieubelastingen en -heffingen twee derde wordt opgebracht door huishoudens?1
Ja.
Hoeveel draagt de industrie bij aan milieubelastingen en -heffingen? Kunt u dit zowel in absolute als relatieve zin weergeven?
Een volledig beeld omtrent de precieze bijdrage van de sector industrie aan de opbrengsten van de milieubelastingen en heffingen ontbreekt. Het CBS registreert deze cijfers niet.
Geïsoleerd kijkend naar de lastenverdeling bij de energiebelasting en de opslag duurzame energie, kan worden geconcludeerd dat de sector industrie in 2016 circa 10% heeft bijgedragen aan de totale opbrengst van energiebelasting en opslag duurzame energie. Dit aandeel hangt samen met de geldende degressieve tariefstructuur, de regels die de richtlijn energiebelastingen stelt, alsmede met de verschillende vrijstellingen voor bedrijfstakken binnen de sector industrie die internationaal concurreren met bedrijven die in het eigen land eveneens dergelijke vrijstellingen genieten.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u aangaf dat een eerlijke verdeling van lasten en lusten een belangrijke rol speelt bij het benodigde draagvlak?2
Ja, ik sta nog steeds achter de antwoorden op eerdere Kamervragen over de verdeling van lasten en lusten van klimaatbeleid. Het is van belang dat de klimaat- en energietransitie betaalbaar blijft en er is hierbij aandacht voor huishoudens met een lager inkomen, bijvoorbeeld via beleid gericht op energiebesparende maatregelen voor corporatiewoningen. Bij de uitwerking van een wettelijke verplichting voor woningcorporaties worden de effecten op de woonlasten (huur en energie) betrokken.
Deelt u de mening dat deze scheve verdeling van milieubelastingen en -heffingen, zoals stijgende heffingen voor burgers enerzijds en de vrijstelling van kolenbelasting voor kolencentrales anderzijds, het draagvlak op termijn zal ondermijnen? Kunt u dit toelichten?
Behoud van draagvlak is belangrijk bij de besluitvorming over milieubelastingen en milieuheffingen. Daarom is voorafgaand aan de Energieagenda de Energiedialoog gehouden, waarbij iedereen – van grote multinationals tot individuele burgers – in de gelegenheid is gesteld om input te leveren voor het klimaat- en energiebeleid. Deze dialoog is sindsdien doorgegaan. We bekijken samen met lokale overheden hoe de burgers ook in de toekomst bij het beleid betrokken kunnen blijven. Op deze manier kan een zo breed mogelijk draagvlak worden gerealiseerd.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze lagere- en middeninkomens minder hoeven te betalen en meer kunnen profiteren van klimaatbeleid?
Met het Energieakkoord is een eerste onomkeerbare stap gezet richting een CO2-arme economie. Hierbij is ook aandacht voor huishoudens met een lager besteedbaar inkomen. Daarnaast wordt momenteel door het kabinet gewerkt aan de verdere uitwerking van de Energieagenda, waarbij onderwerpen als betrouwbaarheid van de energievoorziening, betaalbaarheid voor iedereen en ruimtelijke inpassing een belangrijke rol spelen. Dit zijn alle relevante factoren voor het lange termijn draagvlak voor het energie- en klimaatbeleid. In dat verband heeft het kabinet de SER ook gevraagd de effecten van de energietransitie op de werkgelegenheid in Nederland nader te duiden en te komen met aanbevelingen voor de rijksoverheid en de sociale partners om de kansen te benutten die de energietransitie biedt. Eind 2017 verwacht het kabinet het rapport van de SER. Een apart onderzoek acht ik in deze fase dan ook niet nodig.
Kunt u aangeven waar de miljardenopbrengst in wordt geïnvesteerd? Welk deel van de ruim 25 miljard euro wordt besteed aan klimaatbeleid?
De belastingen op motorbrandstoffen, aardgas, kolen, en elektriciteit, alsmede de belastingen op het bezit en gebruik van auto’s vloeien naar de algemene middelen. Uit deze algemene middelen worden overheidsuitgaven in brede zin gefinancierd.
De relevante uitgaven ten behoeve van klimaat en energie vindt u onder meer terug in artikel 19, artikel 2.1 en artikel 4 van de begrotingen van respectievelijk het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en het Ministerie van Economische Zaken. De grootste bedragen staan op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Onder «een doelmatige en duurzame energievoorziening» wordt een uitputtend overzicht gegeven van de door de rijksoverheid aangegane verplichtingen en uitgaven op het terrein van onder andere duurzame energie en energie-innovatie. De hierin beschreven onderdelen bevorderen de reductie van broeikasgassen. In 2016 gaat het om een bedrag van afgerond € 16,9 miljard aan verplichtingen en daarmee samenhangende kasuitgaven van in totaliteit afgerond € 1,9 miljard.
Administratieve rompslomp bij de import van elektrische auto’s |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «GM launches 5.300 dollar electric car in China?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat de import van Neighbourhood Electric Vehicles (NEVs)2, ook wel Low-speed Electric Vehicles (LSEV) genoemd, gestimuleerd zou moeten worden om de transitie van veelal vervuilende brommobielen naar elektrische voertuigen versneld te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een dergelijke transitie gestalte geven?
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de elektrische aandrijving bij steeds meer verschillende vervoersmiddelen zijn intrede doet. In Nederland zijn ook verschillende elektrische brommobielen3 beschikbaar. Een aantal hiervan kan qua aanschafprijs de concurrentie aangaan met brommobielen met een verbrandingsmotor. Ik zie daarom geen noodzaak om de import van elektrische brommobielen te stimuleren.
Is het waar dat Chinese NEVs/LSEVs, die voorzien zijn van een Europese typegoedkeuring (EEC) en een Certificaat van Conformiteit (COC), in Nederland verplicht aanvullend onderworpen dienen te worden aan een aanvullend onderzoek van de RDW voor elke geïmporteerde NEV/LSEV, waar in landen als Zweden en Italië de verplichting van een dergelijk aanvullend onderzoek niet geldt en EEC en COC voldoende zijn voor de afgifte van een kentekenbewijs? Zo nee, is de Nederlandse importregulering in het kader van een gelijk speelveld vergelijkbaar met die in andere Europese landen? Zo ja, bent u bereid de regelgeving voor de import van NEVs/LSEVs alsnog op gelijke wijze in te richten als in andere Europese landen het geval is?
Er zijn in Nederland 2 mogelijkheden om een voertuig te registreren:
1) Fysiek met het voertuig en het Certificaat van Overeenstemming (CVO) naar een keuringsstation
Elk voertuig dat is voorzien van een Europese Typegoedkeuring (ETG) en een Certificaat van Overeenstemming (Certificate of Conformity (COC)), wordt zonder aanvullend technisch onderzoek in Nederland toegelaten. Het voertuig moet wel worden geïdentificeerd om te waarborgen dat het juiste voertuig met de juiste gegevens wordt geregistreerd. Dit onderzoek omvat een eenvoudige identificatie en gebeurt ook in andere EU lidstaten. Er is dus sprake van een gelijk speelveld. Ten opzichte van veel lidstaten is de Nederlandse procedure zelfs eenvoudiger.
2) De individuele keuring
Als het voertuig geen Europese Typegoedkeuring en geen Certificaat van Overeenstemming heeft, maar wel een Individueel Goedkeuringscertificaat (IGC) uit een andere EU-lidstaat, controleert de RDW aan welke eisen het voertuig getoetst is. Hierbij kan het voorkomen dat het niveau in de andere lidstaat op bepaalde aspecten lager is dan in Nederland. In dat geval zullen er aanvullende testen verricht moeten worden.
Als het voertuig géén Europese Typegoedkeuring heeft en ook géén Individueel Goedkeuringscertificaat uit een andere EU-lidstaat, kan het bij de RDW worden aangeboden voor een individuele keuring met gebruikmaking van beschikbare (deel)certificaten. In de meeste gevallen zal deze keuring moeten plaatsvinden op het RDW Testcentrum in Lelystad, omdat hier specifieke meetapparatuur voor nodig is en er vaak dynamische testen uitgevoerd moeten worden.
Klopt het dat bij de import van elke NEV/LSEV de lange cijferreeksen van de EEC en COC met de hand opnieuw ingevoerd moeten worden en een fysieke keuring voor een bedrag van 145 euro moet worden uitgevoerd door een RDW-keurmeester, dit voor een test die al gedaan is voor het verkrijgen van EEC en COC? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke omslachtige procedure onwenselijk en onnodig is? Zo nee, waarin wijkt de toelatingsprocedure af van de hier omschreven procedure?
Bij de import van het voertuig worden de registratiegegevens opgehaald uit de Europese Typegoedkeuringen Registratie (ETR) database. Om de bij een specifiek voertuig behorende gegevens op te halen, worden het Typegoedkeuringsnummer, Variant en Uitvoering in de database ingevoerd. Vervolgens worden alle technische gegevens automatisch geladen in het kentekenregister. Er is geen sprake van een fysieke keuring wanneer een voertuig in het bezit is van een Typegoedkeuringsnummer en een Certificaat van Overeenstemming (CVO). De kosten voor de identificatie van het voertuig en het vaststellen van de registratiegegevens bedragen 56 euro. Uiteraard komen daarbij de kosten voor het kentekenbewijs en de tenaamstelling. In totaal komt men dan op 105 euro (prijspeil 2017). Een fysieke keuring bij een voertuig dat enkel beschikt over een Individueel Goedkeuringscertificaat (en geen Typegoedkeuringsnummer of CVO) uit een andere EU-lidstaat is alleen nodig als de keuringseisen in de andere lidstaat op een lager niveau liggen.
Deelt u de mening dat het stimuleren van goedkoop elektrisch vervoer een speerpunt van beleid zou moeten vormen en dat onnodige belemmeringen weggenomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat mogelijk maken?
Vereniging DOET, de branchevereniging voor elektrisch rijden, zet in op de transitie naar 100% elektrisch rijden met duurzame energie. Eén van de branchegroepen binnen de vereniging richt zich specifiek op Light Electric Vehicles (LEV). Als we ons richten op 'goedkope' elektrische voertuigen dan is het gehele spectrum van Light Electric Vehicles (LEV) relevant. Voertuigen die onder deze LEV-categorie vallen zijn e-bakfietsen, voertuigen uit de bijzondere bromfietsencategorie zoals de Segway, Stint, E-one en Trikke, en voertuigen zoals speed pedelecs, elektrische brom- en snorfietsen, elektrische bromfietsen op drie wielen, elektrische motorfietsen, elektrische motor tricycles en quadricycles. Een overzichtelijk schema van de specificaties per type voertuig is in beeld gebracht in de laatste pagina's van het rapport: Regelgeving toelating en inzet4.
Het stimuleren van Light Electric Vehicles en het wegnemen van onnodige belemmeringen is onderdeel van beleid, zoals ook in de Green Deal Elektrisch Vervoer aangegeven. Zo is Nederland lid van de werkgroep normontwikkeling voor toelating van Personal Light Electric Vehicles (CEN pLEV 17128) waarmee voertuigen die buiten de bestaande typegoedkeuring vallen alsnog gekeurd kunnen worden. Het concept is inmiddels gepubliceerd, waarmee Nederland zich reeds gaat voorbereiden op de implementatie van de norm. Daarnaast werkt de werkgroep LEV van het Formule E-Team - financieel ondersteund door EZ - op dit moment via verschillende sporen aan de stimulering van LEV, waaronder een verkenning van een living lab Light Electric Vehicles. Ook wordt gewerkt aan een startgids voor gemeenten.
Geldt de bij vragen 3 en 4 genoemde procedure ook bij andere voertuigen? Zo ja welke? Zo, nee, waarom niet?
De procedures voor import zijn voor alle kentekenplichtige voertuigen gelijk.
Het gescheiden uitzetten van ouders en kinderen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Armeense moeder uitgezet, kinderen nog in Nederland»?1
Ja.
Is dit de eerste keer dat een ouder wordt uitgezet, met als gevolg dat zijn of haar kinderen zonder ouderlijk toezicht in Nederland alleen achterblijven? Zo nee, hoe vaak is dit eerder voorgekomen in de afgelopen kabinetsperiode?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat wanneer een vreemdeling geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij of zij Nederland moet verlaten. Dit geldt ook voor gezinnen met kinderen. Het vertrek uit Nederland betreft een eigen verantwoordelijkheid van het gezin. Om die reden staat vrijwillige of zelfstandige terugkeer voorop. De Nederlandse overheid ondersteunt het gezin hierbij met diverse maatregelen waarin, naast de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een groot aantal ngo’s een belangrijke rol spelen om gezinnen te ondersteunen en te begeleiden bij terugkeer. Wanneer een vreemdeling, ondanks de inzet op vrijwillig vertrek en de gesprekken die de DT&V met dat oogmerk voert, niet bereid is aan zijn terugkeer te werken, kan een traject van gedwongen vertrek aan de orde komen. Wanneer er sprake is van een gezin met kinderen, wordt daarbij zoveel mogelijk ingezet op terugkeer van het complete gezin. Gescheiden uitzettingen komen in de praktijk dan ook niet vaak voor. Uit het informatiesysteem van de DT&V kan niet worden herleid hoe vaak het in de afgelopen kabinetsperiode is voorgekomen dat een ouder wordt uitgezet en de kinderen achterblijven.
Kunt u beargumenteren hoe de handelwijze van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in onderhavige zaak in lijn is met de verplichtingen van de Nederlandse overheid uit hoofde van artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), waarin is bepaald dat kinderen slechts van hun ouders gescheiden mogen worden in het geval dit in het belang van het kind is? In welke mate is het belang van de betrokken kinderen in dit geval gediend bij de handelwijze van de DT&V? Is het belang van de kinderen in deze zaak überhaupt meegewogen? Zo ja, waaruit blijkt dat concreet?
Dit is voor alle betrokkenen een nare situatie. Meerdere rechters hebben deze zaak bekeken en allen kwamen tot hetzelfde oordeel. De Armeense mevrouw in kwestie heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en moest daarom het land verlaten. In 2009 viel dit besluit voor het eerst en sindsdien is bij nieuwe aanvragen het oordeel hetzelfde gebleven. De rechter heeft geoordeeld dat de Armeense autoriteiten de identiteit van de betrokken mevrouw hebben vastgesteld en dat de uitzetting kon doorgaan. Het belang van de betrokken kinderen is namelijk zowel bij het opleggen van de bewaringsmaatregel als gedurende de periode voorafgaand aan de uitzetting naar Armenië telkens meegewogen in de afwegingen die de DT&V heeft gemaakt. Telkens is benadrukt dat het van belang is dat de kinderen samen met hun moeder naar Armenië zouden terugkeren en dat het scheiden van moeder en kinderen niet wenselijk zou zijn. Aan betrokkene is alle ruimte geboden om haar kinderen op de dag dat zij zou vertrekken naar Schiphol te laten komen om gezamenlijk naar Armenië te reizen. De handelwijze van de DT&V is, ook volgens de rechter, niet in strijd met artikel 9 van het IVRK. De moeder heeft uiteindelijk zelf de keuze gemaakt om zonder haar kinderen naar Armenië te vertrekken.
Vindt u, gelet op het feit dat de betrokken kinderen van elf en twaalf jaar oud al negen jaar in Nederland wonen en hier volledig geworteld zijn, dat het in lijn is met het IVRK dat deze kinderen door de uitzetting van hun moeder gedwongen worden huis en haard te verlaten en naar een land te gaan, waar ze zelf geen enkele binding mee hebben? Zo ja, waarom?
Het Nederlandse vreemdelingenbeleid houdt rekening met de positie van minderjarigen (zowel in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen), waarmee onder meer recht wordt gedaan aan het Kinderrechtenverdrag (IVRK). In zowel de asielprocedure als reguliere toelatingsprocedures heeft het belang van het kind een duidelijke plaats en dit komt tot uitdrukking in verschillende beleidskaders en in de wijze waarop procedures zijn ingericht waarbij kinderen betrokken zijn. Het belang van het kind wordt daarbij nadrukkelijk betrokken bij de belangenafweging in het licht van artikel 8 EVRM. Dat wil evenwel niet zeggen dat dit belang in de toelatingsprocedure dan ook altijd de doorslag behoeft te geven ten aanzien van het verlenen van verblijf. Dat door langdurig verblijf in Nederland ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling kan plaatsvinden, is ook geen grond om daarover anders te oordelen. Terugkeer naar het land van herkomst zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn, maar hierin onderscheiden kinderen en ouders die hier al langere tijd hebben verbleven zich niet wezenlijk van andere vreemdelingen (waaronder kinderen) voor wie terugkeer aan de orde is. Het feit dat kinderen een bepaalde tijd in Nederland hebben doorgebracht, is geen reden tot vreemdelingenrechtelijke bescherming en het verlenen van verblijf.
Welke acties onderneemt u zodra de betreffende kinderen zich melden en welke inspanningen verricht u om de betreffende moeder in Armenië te monitoren om eventuele hereniging nog mogelijk te maken?
De kinderen zijn gevonden. Ze verkeren in goede gezondheid en maken het naar omstandigheden goed. Nidos is daarbij in contact met de moeder in Armenië. Door de rechter is de voorlopige voogdij over deze kinderen toegewezen aan
Stichting Nidos. Nidos is gespecialiseerd in de opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Nidos zal nu eerst een advies uitbrengen aan de Raad voor de Kinderbescherming over wat in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot een voogdijmaatregel. De DT&V zal in overleg met Nidos en de Raad voor de Kinderbescherming bezien op welke wijze de kinderen zo snel mogelijk en op een zorgvuldige wijze herenigd kunnen worden met hun moeder in Armenië.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat in de toekomst vaker kinderen en ouders gescheiden worden uitgezet? Zo ja, waarom?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het uitgangspunt om gezinnen met kinderen zoveel als mogelijk gezamenlijk uit te zetten. Als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de ouders daaraan niet meewerken, kan een gescheiden uitzetting in voorkomende gevallen in de rede liggen. Daarbij heeft het uiteraard de voorkeur om te zoeken naar een vorm van uitzetting waarbij de kinderen niet geheel zonder ouders in Nederland achterblijven.
Het falen van het kinderpardon |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een moeder is uitgezet terwijl haar kinderen nog in Nederland zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de Kinderombudsman dat de kinderen nu de dupe zijn van volwassenen die het niet eens met elkaar zijn, te weten de overheid die vasthoudt aan de regels en de moeder die niet meewerkt, en dat dit in strijd is met alles waar kinderen recht op hebben? Zo ja, wat onderneemt u om te voorkomen dat de kinderen de dupe zijn van dit beleid?
Dit is voor alle betrokkenen een nare situatie. Meerdere rechters hebben deze zaak bekeken en allen kwamen tot hetzelfde oordeel. De Armeense mevrouw in kwestie heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en moest daarom het land verlaten. In 2009 viel dit besluit voor het eerst en sindsdien is bij nieuwe aanvragen het oordeel hetzelfde gebleven. De rechter heeft geoordeeld dat de Armeense autoriteiten de identiteit van de betrokken mevrouw hebben vastgesteld en dat de uitzetting kon doorgaan. Het belang van de betrokken kinderen is zowel bij het opleggen van de bewaringsmaatregel als gedurende de periode voorafgaand aan de uitzetting naar Armenië telkens meegewogen in de afwegingen die de DT&V heeft gemaakt. Telkens is benadrukt dat het van belang is dat de kinderen samen met hun moeder naar Armenië zouden terugkeren en dat het scheiden van moeder en kinderen niet wenselijk zou zijn. Aan betrokkene is alle ruimte geboden om haar kinderen op de dag dat zij zou vertrekken naar Schiphol te laten komen om gezamenlijk naar Armenië te reizen. De handelwijze van de DT&V is, ook volgens de rechter, niet in strijd met artikel 9 van het IVRK. De moeder heeft uiteindelijk zelf de keuze gemaakt om zonder haar kinderen naar Armenië te vertrekken.
Deelt u de mening dat bij elk besluit van de overheid het belang van het kind voorop moet staan, zoals verwoord in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Zo ja, hoe rijmt u dit uitgangspunt met de dreigende uitzetting van deze kinderen naar een land dat zij niet kennen alsmede met de scheiding van hun moeder?
Uit de tekst van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) volgt dat het belang van het kind niet het enige belang is maar één van de belangen. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en overige belangen, zoals bijvoorbeeld eerbiediging van de rechtsstaat, het belang van de Staat en het behoud van maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid. In het vreemdelingenbeleid wordt in belangrijke mate rekening gehouden met de positie van kinderen (zowel in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen), waarmee recht gedaan wordt aan het IVRK. Dat de kinderen het land van herkomst niet zouden kennen, is geen reden tot vreemdelingrechtelijke bescherming en het verlenen van verblijf. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Het uitgangspunt van het kabinet is dat wanneer een vreemdeling geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij of zij Nederland moet verlaten. Dit geldt ook voor gezinnen met kinderen. Het vertrek uit Nederland betreft een eigen verantwoordelijkheid van het gezin. Om die reden staat vrijwillige of zelfstandige terugkeer voorop. De Nederlandse overheid ondersteunt het gezin hierbij met diverse maatregelen waarin, naast de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een groot aantal ngo’s een belangrijke rol spelen om gezinnen te ondersteunen en te begeleiden bij terugkeer. Wanneer een vreemdeling, ondanks de inzet op vrijwillig vertrek en de gesprekken die de DT&V met dat oogmerk voert, niet bereid is aan zijn terugkeer te werken, kan een traject van gedwongen vertrek aan de orde komen. Wanneer er sprake is van een gezin met kinderen, wordt daarbij zoveel mogelijk ingezet op terugkeer van het complete gezin. In de gesprekken die de DT&V met de moeder van deze kinderen heeft gevoerd is telkens benadrukt dat het van belang is dat de kinderen samen met hun moeder naar Armenië terugkeren en dat het scheiden van moeder en kinderen niet wenselijk is. Aan betrokkene is alle ruimte geboden om haar kinderen op de dag dat zij zou vertrekken naar Schiphol te laten komen om gezamenlijk naar Armenië te reizen. Uiteindelijk heeft zij zelf de keuze gemaakt om zonder haar kinderen naar Armenië te vertrekken.
Erkent u dat de kinderen ernstige schade kunnen oplopen doordat zij gescheiden worden van hun moeder? Wiens belang wordt hiermee gediend?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. Daarbij acht ik het van belang om op te merken dat de kinderen gevonden zijn. Ze verkeren in goede gezondheid en maken het naar omstandigheden goed. Nidos is daarbij in contact met de moeder in Armenië. Door de rechter is de voorlopige voogdij over deze kinderen toegewezen aan Stichting Nidos. Nidos is gespecialiseerd in de opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Nidos zal nu eerst een advies uitbrengen aan de Raad voor de Kinderbescherming over wat in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot een voogdijmaatregel. De DT&V zal in overleg met Nidos en de Raad voor de Kinderbescherming bezien op welke wijze de kinderen zo snel mogelijk en op een zorgvuldige wijze herenigd kunnen worden met hun moeder in Armenië.
Erkent u dat de kinderen ernstige schade kunnen oplopen als zij naar een land worden gestuurd waar zij geen enkele binding mee hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er vaker ouders zonder hun kinderen uitgezet? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom gebeurt dat nu wel?
Zoals ook aangeven in het antwoord op vraag 2 en 6 van het Lid Buitenweg, is het uitgangspunt om gezinnen met kinderen zoveel als mogelijk gezamenlijk uit te zetten. Als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de ouders daaraan niet meewerken, kan een gescheiden uitzetting in voorkomende gevallen in de rede liggen. Daarbij heeft het uiteraard de voorkeur om te zoeken naar een vorm van uitzetting waarbij de kinderen niet geheel zonder ouders in Nederland achterblijven. Gescheiden uitzettingen komen in de praktijk dan ook niet vaak voor. Uit het informatiesysteem van de DT&V kan niet worden herleid hoe vaak het in de afgelopen kabinetsperiode is voorgekomen dat een ouder wordt uitgezet en de kinderen achterblijven.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er momenteel kinderen worden uitgezet in het licht van de aangenomen motie-Voordewind (Kamerstuk 19 637, nr. 2300) die oproept tot een ruimhartiger kinderpardon en het feit dat u de uitvoering van deze motie naar de formatietafel heeft doorverwezen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar mijn brieven van 27 februari jl.2 en 22 maart jl.3 waarin ik uiteengezet heb dat ik van mening ben dat het aanpassen van de definitieve Regeling onwenselijk is. Ook het middels een uitzetstop daarop anticiperen acht ik onverstandig. Ik meen dat daarmee lopende vertrektrajecten onnodig worden doorkruist. Daarnaast wordt hiermee bij een groep vreemdelingen verwachtingen gewekt, waarvan niet is vast te stellen dat deze juist zijn.
Ik heb u daarbij aangegeven dat bij de kabinetsformatie desgewenst door betrokken partijen dit onderwerp kan worden besproken. Dit geldt voor alle beleidsonderwerpen en kan daarom niet gelden als argument om geen uitvoering meer te geven aan geldende wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de huidige kinderpardonregeling onduidelijk is en tot schrijnende situaties leidt? Zo ja, waarom gaat u toch door met het uitzetten van kinderen en hun ouders? Waarom kiest u niet voor een moratorium totdat er een nieuw kabinet is?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid over te gaan tot een uitzetstop (dat wil zeggen geen kinderen en ouders uitzetten die niet onder de huidige kinderpardonregeling vallen wegens het niet voldoen aan het omstreden meewerkcriterium), totdat er nieuw en helder beleid is rond het kinderpardon? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De misstanden bij zorginstelling Careyn |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de situatie bij zorginstelling Careyn, waar zowel de zorg, als de arbeidsomstandigheden als de financiën niet op orde blijken te zijn?1
Naar aanleiding van berichtgeving over Careyn in het Algemeen Dagblad van 12 augustus jl. heeft Careyn een verklaring afgegeven. Hierin stelt Careyn dat er keihard wordt gewerkt om de kwaliteit van zorg op orde te brengen en om financieel gezond te worden. Zij zijn er van overtuigd hierin te slagen. De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht zijn hiervoor verantwoordelijk. In de verklaring spreekt Careyn tegen dat de komende maand beslissend is voor Careyn, zoals wordt gesteld in het artikel van het AD.
De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hebben begin dit jaar bij het opstellen respectievelijk goedkeuren van de jaarrekening 2016 vastgesteld dat Careyn de werkzaamheden in 2017 kan voorzetten (continuïteit van werkzaamheden). In zijn verklaring bij het jaarverslag 2016 van mei dit jaar heeft de accountant dit oordeel over de continuïteit van de organisatie van Careyn ondersteund met de toelichtende paragraaf dat er natuurlijk wel risico‘s zijn op dit punt. Tevens heeft de accountant Careyn recent laten weten dat de huidige kaspositie van Careyn geen bedreiging inhoudt voor de continuïteit vanuit financieel perspectief op de korte termijn. Daarnaast heb ik ten aanzien van de financiële positie van Careyn nadere informatie gevraagd aan de NZa. De NZa heeft op basis van de verkregen informatie op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat de continuïteit van zorg voor de cliënten van Careyn op korte termijn in gevaar is. De NZa zal de komende tijd de vinger aan de pols houden bij zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders om erop toe te zien dat de continuïteit van zorg niet in gevaar komt.
Uit deze mij ter beschikking gestelde informatie blijkt dus niet dat er op korte termijn financiële problemen zouden zijn. Ik verwijs hiervoor ook naar hetgeen ik hierover in mijn beantwoording van de overige vragen heb meegenomen.
Op het terrein van de kwaliteit van zorg komt de IGZ in oktober met haar bevindingen. Ik wacht dit oordeel af.
Hoe kan het dat zorginstelling Careyn al zo lang te kampen heeft met grote problemen rondom kwaliteit van zorg en organisatie en dat de situatie maar niet verbetert, sterker nog verslechtert?
Careyn komt uit een moeilijke situatie. Het nieuwe bestuur van Careyn en de medewerkers zijn hard aan het werk met het verbeteren van de kwaliteit van zorg en het op orde brengen van de financiën. Dit is een proces van de lange adem en is volop gaande. Over de kwaliteit van zorg bij Careyn wacht ik het oordeel van de IGZ af die in oktober met haar bevindingen komt.
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen van de leden Gerbrands en Agema (beiden PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2606).
Hoe oordeelt u over de signalen dat zorgmedewerkers vertrekken omdat de arbeidsomstandigheden zo slecht zijn? Hoe verhoudt zich dit, wat u betreft, tot het extra geld dat wordt uitgetrokken voor meer zorgmedewerkers in de verpleeghuizen?
Het signaal dat medewerkers vertrekken is zorgelijk. Careyn laat weten dat er veel inzet is om zorgmedewerkers vast te houden. Er is sprake van een hoog ziekteverzuim en een lastige arbeidsmarkt, met name in Utrecht (stad en regio). Careyn voert een grootschalige wervingscampagne en zet in op behoud van bestaande medewerkers, ondermeer door een actief scholingsbeleid.
Het extra geld moet er toe bijdragen dat extra personeel wordt geworven. Dit geld is immers juist bedoeld voor instellingen die dit het hardste nodig hebben. Door het extra geld wordt de kwaliteit van zorg verbeterd. Ook draagt dit bij aan betere arbeidsomstandigheden omdat de werkdruk zo wordt verlicht. Hiermee kan het extra geld naast verbetering van kwaliteit van zorg ook zorgen voor het behoud van personeel.
Wat vindt u van de signalen dat er veel met (vaak onbekende) uitzendkrachten wordt gewerkt? Wat vindt u van de signalen dat uitzendkrachten niet in vaste dienst willen omdat Careyn ze dan zo weinig zeggenschap geeft over werktijden?
Ik ben in het algemeen voorstander van zoveel mogelijk vaste krachten. In de praktijk blijkt vaak een mix noodzakelijk vanwege het feit dat niet alle medewerkers gebonden willen zijn aan een vast rooster. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zet Careyn grootschalig in op het werven van nieuw vast personeel.
Wat vindt u ervan dat het erop lijkt dat er flinke misrekeningen in de begroting zijn gemaakt waardoor Careyn een miljoenenverlies boven het hoofd hangt? Hoe verhoudt zich dit tot de extra miljoenen die Careyn dit jaar gekregen heeft om de kwaliteit van zorg te verbeteren? Hoe is het mogelijk dat zorgbestuurders zulke grote fouten maken met verstrekkende gevolgen voor ouderen en medewerkers?
De extra middelen zijn juist bedoeld om de kwaliteit van zorg te verbeteren bij die instellingen die dit het hardst nodig hebben. Careyn laat weten het extra geld in te zetten voor de (bovenformatieve) inzet van kwaliteitsverpleegkundigen en extra scholing van zorgmedewerkers.
Het op- en vaststellen van de begroting is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur, waarna deze ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Raad van Toezicht van Careyn. Er is inmiddels een nieuw bestuur bij Careyn aangetreden, die de vernieuwing heeft ingezet. Het bestuur werkt in samenspraak met de medezeggenschapsorganen aan een nieuw plan met bijbehorende begroting.
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen van de leden Gerbrands en Agema (beiden PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2606).
Wat vindt u van de uitspraak van een leidinggevende dat de werkcultuur bij Careyn is verziekt: «Careyn is een financiële organisatie geworden, het heeft geen zak meer met zorg te maken»?2 Herkent u dit?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen van de leden Gerbrands en Agema (beiden PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2606) en het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich dat u vorig jaar zomer, toen de zwarte lijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verscheen, in het Kamerdebat hierover zei te zullen ingrijpen bij zorgorganisaties op deze lijst, waar het in oktober dat jaar (2016) nog niet op orde was? Heeft u destijds ingegrepen bij Careyn dat prominent op die lijst stond en waar het nu allerminst op orde is? Zo ja, wat heeft u gedaan? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het tekortschieten van de kwaliteit van zorg heeft de IGZ aan Careyn op 7 november 2016 een aanwijzing gegeven. Mede naar aanleiding hiervan zijn diverse maatregelen genomen om de kwaliteit van zorg te verbeteren en de financiën op orde te krijgen:
Hebt u kennisgenomen van de berichten dat de financiële positie van Careyn steeds slechter wordt en dat de organisatie wellicht failliet dreigt te gaan? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening dat faillissementen niet in de zorg thuishoren? Wat gaat u doen om een mogelijk faillissement bij Careyn te voorkomen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de door de nieuwe bestuursvoorzitter van Careyn, de heer Marco Meerdink, aangekondigde flinke bezuinigingen absoluut niet de directe zorg en directe zorgmedewerkers mogen raken?
Ik acht het inderdaad van belang dat de maatregelen die worden genomen in het teken staan van het verbeteren van de kwaliteit van de directe zorg.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voormalige bestuursvoorzitter van Careyn, de heer Rob van Dam, die met meer dan twee ton per jaar riant meer verdiende dan de Minister-President, dat hij zijn uurloon «best karig» vond, dit in het licht van de wanprestatie die bij Careyn is geleverd?3
De uitspraken zijn voor de rekening van de heer Van Dam. Ik heb een andere mening. De regering heeft met de Wet Normering Topinkomens regels gesteld ten aanzien van de (hoogte van) salarissen van bestuurders.
Wat vindt u ervan dat ondanks een interventieteam en ondanks extra geld, een jaar nadat de IGZ alle 27 verpleeghuizen van Careyn op de zwarte lijst plaatste, Careyn er zo slecht voor staat? Vindt u dat u als verantwoordelijk bewindspersoon voldoende heeft gedaan?
Vanwege het tekortschieten van de kwaliteit van zorg heeft de IGZ aan Careyn op 7 november 2016 een aanwijzing gegeven. Mede naar aanleiding hiervan zijn diverse maatregelen genomen om de kwaliteit van zorg te verbeteren en de financiën op orde te krijgen. Zie daarvoor het antwoord op vraag 7.
Over hoe Careyn er voor staat verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1 over de financiële positie van Careyn. Voor wat betreft de kwaliteit wacht ik het oordeel van de IGZ af die in oktober met haar bevindingen komt.
Wat gaat u doen om de situatie bij Careyn nu echt op orde te krijgen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
De arrestatie van een Turkse Nederlander in Turkije |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de berichten over een Turkse Nederlander, Volkan Çalışkan, die in Turkije is gearresteerd vanwege een spandoek?1 2
Ja.
Kunt u de arrestatie van deze Nederlandse man, die volgens Turkije steun zou betuigen aan terroristen, bevestigen? Heeft betrokkene inmiddels consulaire bijstand? Zo nee, bent u bereid hem die te leveren?
Zoals gebruikelijk en meteen nadat het Ministerie van Buitenlandse Zaken via derden melding kreeg van de mogelijke arrestatie heeft het ministerie de Turkse autoriteiten op verschillende niveaus om bevestiging en informatie van de arrestatie gevraagd. De Turkse autoriteiten hebben de aanhouding en arrestatie inmiddels bevestigd. Nederland heeft de Turkse autoriteiten nadrukkelijk gevraagd om toegang tot betrokkene in het kader van consulaire bijstand. Nederland heeft verder het belang benadrukt van een zorgvuldige en snelle afhandeling van eventuele juridische procedures.
Zodra de Turkse autoriteiten toegang verlenen en de Nederlandse ambassade in Turkije contact heeft gekregen met betrokkene, zal hem direct worden gevraagd of hij consulaire bijstand van de Nederlandse ambassade wenst en of hij wenst dat de ambassade actief aandacht voor zijn zaak vraagt bij de Turkse autoriteiten.
Bent u bereid bij de Turkse autoriteiten aan te dringen op onmiddellijke vrijlating van Volkan Çalışkan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de afgelopen weken meerdere Nederlanders van Turkse afkomst door de Turkse autoriteiten zijn aangehouden? Bent u bereid uw Turkse ambtsgenoot hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik 11 augustus jl. uw Kamer meedeelde, maakt Nederland zich grote zorgen over de recente uitreisverboden ten aanzien van Turkse Nederlanders en om deze arrestatie. Nederland blijft daarom alert, actief en kritisch op dit optreden van de Turkse autoriteiten. Nederland zal extra aandacht voor deze gevallen blijven vragen opdat betrokkenen zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen terugkeren. Vooralsnog gebeurt dit via diplomatieke kanalen op verschillende niveaus. Daarnaast blijft het kabinet de Turkse autoriteiten in algemene zin oproepen tot het respecteren van de rechtsstaat – in het bijzonder als het gaat om fundamentele rechten zoals een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang en rechten gerelateerd aan arrestatie en detentie.
Welke bewijzen zijn bij u bekend over de inmiddels elf Nederlanders die Turkije niet uit kunnen?3 4
De informatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van betrokkenen heeft, is afkomstig van betrokkenen zelf en hun familie. De Turkse autoriteiten beschouwen de zaken vooralsnog als een interne aangelegenheid, onder meer omdat volgens de Turkse wet Nederlanders die ook de Turkse nationaliteit hebben op Turks grondgebied enkel worden gezien als Turks burger. Nederland zal niettemin en uiteraard Turkije actief om aandacht voor de uitreisverboden van deze Nederlanders blijven vragen, zoals hierboven nader is toegelicht.
Welke extra stappen gaat u zetten, mede in EU-verband, om te bewerkstelligen dat er een einde komt aan de steeds verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in Turkije?
Nederland stelt de zorgen over de rechtsstaat in Turkije regelmatig aan de orde, niet alleen binnen de Europese Unie maar ook in het kader van de Raad van Europa. Nederland speelt hierin een voortrekkersrol. Zo was Nederland de eerste die pleitte voor het opschorten van de pretoetredingssteun aan Turkije, een standpunt dat aanvankelijk op weinig steun kon rekenen bij de andere lidstaten van de EU, maar dat nu ook wordt gedeeld door Duitsland. De Nederlandse inzet is zowel gericht op het consequent opbrengen van onze zorgen omtrent de rechtsstaat in Turkije, als op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Nederland blijft de zorgen over de rechtsstaat in Turkije, inclusief de gevolgen voor de burgers van de landen van de EU, actief aankaarten in EU- en RvE-kader.
Een keuringsplicht voor rookwering en balkons |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een verhuurder vrij is gesproken van schuld voor de dood van een 24-jarige student bij een brand in Leeuwarden, waarbij de rookwering niet voldeed aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit?1
Ja.
Wat waren destijds uw overwegingen om de eisen ten aanzien van brandveiligheid in het Bouwbesluit te verlichten, waardoor er geen wettelijke keuringsplicht is maar slechts een meldingsplicht voor verhuurders aan gemeenten? Staat u hier nog steeds achter?
Er heeft nooit een wettelijke keuringsplicht gegolden voor gebouweigenaren. Wel regelt het Bouwbesluit 2012 een gebruiksmeldingsplicht.
Hoeveel gemeenten hebben een gebrek aan capaciteit of te weinig geld om te kunnen handhaven, waardoor de brandveiligheid van huurders van onzelfstandige woonruimten in gevaar kan komen? Op welke manier houdt u toezicht op gemeenten of er wel, en zo ja voldoende, wordt gehandhaafd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie hierover. Gemeenten kunnen het toezicht en de handhaving op de brandveiligheid van gebouwen zelf bepalen en prioriteren. Burgemeester en wethouders moeten dit beleidsmatig en programmatisch vastleggen en bekend maken aan de gemeenteraad. Ik houd geen toezicht hierop, het interbestuurlijk toezicht op gemeenten ligt bij de provincie.
Bent u van mening dat een meldingsplicht of het vrijwillig kiezen voor een keurmerk niet afdoende is en dat een keuringsplicht voor brandveiligheid moet worden ingevoerd met goede handhaving? Bent u bereid hiervoor voorstellen te doen aan de Kamer?
Gebouweigenaren zijn verantwoordelijk voor het voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit, die rechtstreeks gelden. Een gemeente kan naar aanleiding van een gebruiksmelding het brandveilig gebruik van een gebouw beoordelen en eventueel nadere voorwaarden opleggen. Ook kan zij nagaan of een gebouw voldoet aan de brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit en handhavend optreden als dit niet het geval is.
Ik ben van mening dat de rechtstreeks werkende Bouwbesluitvoorschriften, de gebruiksmeldingplicht en de gemeentelijke handhavingsmogelijkheden toereikende instrumenten zijn om de brandveiligheid te waarborgen. Ik zal daarom geen voorstellen doen aan de Kamer voor een keuringsplicht.
Bent u van mening dat een periodieke keuring van woningen onveiligheid voor bewoners en omwonenden kan voorkomen, niet alleen in het geval van brandveiligheid, koolmonoxidevergiftiging, maar ook in geval van onveilige balkons en galerijvloeren? Bent u bereid een dergelijke algemene periodieke keuring (APK) voor woningen in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het Bouwbesluit staan rechtstreeks werkende veiligheidsvoorschriften waaraan woningen moeten voldoen. Dat een woning aan deze voorschriften voldoet is de verantwoordelijkheid van de eigenaar. Het is aan de woningeigenaar overgelaten om zich er van te vergewissen dat voldaan wordt aan deze voorschriften en eventueel een (periodieke) keuring uit te laten voeren. Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor woningen omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor woningeigenaren en omdat zo’n keuring ook woningen treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie woningen (qua bouwjaar, woningtype, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Dit instrument is ingezet voor galerijflats (uitkragende galerijvloeren) naar aanleiding van het instorten van een galerij in 2011. De brand in Leeuwarden is onvoldoende specifiek en kenmerkend om hiervoor deze onderzoeksplicht in te zetten. Voor de problematiek van koolmonoxide heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen aanbeveling gedaan voor een periodieke keuring maar voor een erkenningsregeling voor monteurs. Ik ben op dit moment doende deze (wettelijke) erkenningsregeling vorm te geven.
Zijn alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd op onveilige balkon- en galerijvloeren voor 1 juli 2017? Zo nee, waarom niet? Op welke manieren hebben gemeenten hierop toegezien?3
Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Naar aanleiding van uw vraag heb ik de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) om informatie gevraagd. De VBTWN heeft daarop een enquête gehouden onder haar leden. Het globale beeld hieruit is dat in 60% van de gemeenten galerijflats aanwezig zijn waarop de onderzoeksplicht betrekking heeft. Bij circa 80% van deze gemeenten is sprake van volledige of grotendeels volledige naleving van de onderzoeksplicht voor galerijflats van corporaties en van circa 70% van galerijflats in particulier eigendom. Nagenoeg alle gemeenten geven aan actief bezig te zijn om volledige naleving te realiseren van de onderzoeksplicht.
Daarnaast heb ik informatie gevraagd aan Aedes. Aedes heeft voorjaar 2017 in een enquête informatie gevraagd aan haar leden. Hieruit bleek dat 69% van de corporaties de veiligheid al had onderzocht en dat 14% op dat moment daarmee nog bezig was. Gezien de antwoorden uit deze enquête, alsmede de aandacht die Aedes aan de constructieve veiligheid van vloeren van galerijflats heeft besteed, verwacht Aedes dat al haar leden aan de wettelijke verplichting hebben voldaan.
Hoeveel gebouwen zijn er in ons land met uitkragende galerijvloeren? Hoeveel daarvan zijn woningen? Kunt u toelichten waarom u eerder uitging van honderden, maar ingenieurs spreken van duizenden?4
In het infoblad galerijvloeren bij flatgebouwen (oktober 2014, rijksoverheid) staat dat het vermoedelijk gaat om enkele honderden flatgebouwen. Het NRC-artikel gaat niet alleen over galerijflats, maar ook over portiekflats. Dit is waarschijnlijk de reden dat er sprake is van grotere aantallen. De onderzoeksplicht geldt alleen voor galerijflats en niet voor portiekflats. De onderzoeksplicht voor galerijflats is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van onderzoeksplicht rechtvaardigt. De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming. Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. Het gebrek bij balkons van portiekwoningen is veelal een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat meestal al vanaf de bouw (jaren vijftig en zestig) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1497).
Op welke manieren zorgt u ervoor dat de veiligheid van balkon- en galerijvloeren in ons land zo snel mogelijk gegarandeerd kan worden?
Met landelijke bouwregelgeving zorg ik er voor dat er veiligheidsvoorschriften gelden voor balkon- en galerijvloeren en dat de verantwoordelijkheden voor de naleving en handhaving zijn belegd. Het is vervolgens aan gebouweigenaren om er voor te zorgen dat de betreffende vloeren voldoen aan de voorschriften en aan gemeenten om hierop toe te zien. Indien er zich problemen voordoen kunnen deze op gemeentelijk niveau worden opgelost.
Het bericht dat verpleeghuizen Careyn bijna kopje-onder gaan |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verpleeghuizen Careyn gaan bijna kopje-onder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hebben van een speciaal draaiboek voor inspectiebezoeken maar een doel heeft en dat is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om de tuin leiden? Zo nee, waarom niet?
De IGZ mag vanzelfsprekend nooit in de uitvoering van haar taken belemmerd worden. De IGZ geeft zelf aan niet belemmerd te worden in haar werk en het kunnen komen tot een goed oordeel over Careyn. Careyn geeft aan met het algemeen geformuleerd draaiboek geen andere bedoeling te hebben dan om medewerkers adequaat toe te rusten teneinde het IGZ-bezoek goed en professioneel te laten verlopen. Het draaiboek heeft met name een faciliterend karakter. Bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat de documenten, waarvan Careyn verwacht dat de IGZ ze wil hebben, bij binnenkomst zo snel mogelijk klaar liggen.
Deelt u tevens de mening dat de IGZ vooral onaangekondigde bezoeken moet afleggen, omdat alleen dat een eerlijk beeld geeft van de situatie?
Alle bezoeken bij Careyn ter beoordeling van de aanwijzing zijn onaangekondigd. Careyn is vooraf niet op de hoogte welke locaties door de IGZ bezocht worden en wanneer. Daarnaast ontvangt de IGZ resultaatverslagen en worden gesprekken gevoerd met onder andere de cliëntenraad, de verpleegkundige adviesraad en de Raad van Bestuur. Op deze wijze vormt de IGZ zich een totaalbeeld van Careyn.
Vindt u dat het onacceptabel is dat medewerkers voorafgaand aan een inspectiebezoek worden geïnstrueerd dat zij geen persoonlijk ongenoegen mogen uiten en geen ongevraagde extra informatie mogen geven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich vrij moeten kunnen voelen om informatie te geven aan de IGZ, zodat deze haar toezicht goed kan uitvoeren. Een zin ten aanzien van het niet mogen uiten van persoonlijk ongenoegen wekt inderdaad een verkeerde indruk. Careyn heeft desgevraagd laten weten dat dit zeker niet de bedoeling is. Het is de verantwoordelijkheid van de IGZ om een oordeel te vormen over de kwaliteit van zorg. Onder andere door middel van (onaangekondigde) bezoeken aan de locaties van Careyn geeft de IGZ hier invulling aan. Ik heb momenteel geen aanwijzingen die er op wijzen dat de IGZ hierin wordt gehinderd.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze praktijken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Komt de veiligheid van de bewoners in gevaar doordat er met niet-gediplomeerde vakantiekrachten gewerkt wordt? Bent u ook heel benieuwd of deze vakantiekrachten ook ingezet worden tijdens de inspectiebezoeken?
Desgevraagd laat Careyn weten dat er in de zomerperiode onder begeleiding wordt gewerkt met niet-gediplomeerde vakantiekrachten voor ondersteunende werkzaamheden. Niet-gediplomeerde vakantiekrachten zijn veelal stagiaires van de HBO-V of andere medische opleidingen die een stageverleden hebben bij en dus bekend zijn met Careyn. De vakantiekrachten worden altijd ondersteunend ingezet; de verantwoordelijkheid ligt te allen tijde bij gediplomeerde professionals die aanwezig zijn op de werkvloer.
Het is aan de IGZ om te bepalen of de kwaliteit en de veiligheid van bewoners adequaat is, ook als er vakantiekrachten aanwezig zijn.
Deelt u de mening dat de bedrijfsvoering verziekt is en dat groter niet altijd beter is?
Groter is inderdaad niet altijd beter. Hoewel de grootte van een instelling geen verband hoeft te houden met de kwaliteit van zorg, omdat ook een grote organisatie de zorg kleinschalig kan organiseren, dreigt ook het gevaar van een te grote overhead en bureaucratie. Daarvoor moet gewaakt worden.
Vindt u dat de IGZ nu eindelijk eens de opsplitsingsbevoegdheid moet krijgen, zodat deze organisatie opgeknipt kan worden in kleine locaties en zo opnieuw kan beginnen?
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van zorg. Als die in het geding is, zal door de raad van bestuur naar alle randvoorwaarden moeten worden gekeken, inclusief de organisatorische.
Het bericht ‘NAM erkent (gedeeltelijke) overschrijding, maar ontkent overtreding’ |
|
André Bosman (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NAM erkent (gedeeltelijke) overschrijding, maar ontkent overtreding»?1
Ja.
Waarom geldt er een 20% bandbreedte bij een maximaal plafond? Waarom mag er bij een oud veld meer gewonnen worden dan de 20% bandbreedte?
Aan het begin van een winning is het nog niet exact voorspelbaar hoeveel er uit een olie- of gasreservoir gewonnen kan worden. Daarom wordt er door de mijnbouwmaatschappijen bij het opstellen van een winningsplan een onzekerheidsmarge gehanteerd op de productievoorspelling. Deze marge bepaalt daarmee de maximaal verwachte productie (ook wel high case genoemd) en de minimaal verwachte productie (ook wel low case genoemd). Op basis van ervaring is bekend dat een onzekerheidsmarge van 20% redelijk is. De NAM hanteert – net als andere mijnbouwondernemingen – voor vrijwel al haar winningsplannen een onzekerheidsmarge van 20%.
Een winningsplan houdt dus geen rekening met nogmaals 20% boven de maximaal verwachte productie. De onzekerheidsmarge bepaalt juist dat maximum.
Bij welke velden heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) deze 20% bandbreedte gebruikt om meer dan het maximale niveau gas uit het veld te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Bij welke velden, zoals Hardenberg-Oost, en over welke periode heeft de NAM de 20% bandbreedte overschreden? Welke reden heeft dit? Welke risico’s zou deze overschrijding kunnen? In hoeverre was deze overschrijding te voorkomen?
SodM heeft op basis van haar gegevens een voorlopig oordeel neergelegd in een vooraankondiging van een last onder dwangsom. Daarin heeft SodM gesteld dat de NAM bij de gaswinning uit de velden Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk de onzekerheidsmarge heeft overschreden. De procedure schrijft voor dat de NAM daarop een zienswijze kan geven, waarin ook de reden van overschrijding kan worden gegeven. SodM is op dit moment bezig met de beoordeling van die zienswijze, waarbij ook wordt bekeken in hoeverre de overschrijding was te voorkomen.
SodM heeft mij inmiddels laten weten dat de overschrijding in het algemeen niet tot grote risico’s zal leiden. Daarbij is wel aangegeven dat de NAM aan sommige aspecten van de winning extra aandacht moet besteden.
Hoe kan er ruis ontstaan tussen het Staatstoezicht op de Mijnen en de NAM? In hoeverre moeten de winningsplannen en/of regelgeving worden aangepast zodat deze ruis niet kan ontstaan?
In het geval van Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk is SodM met de NAM in procedure over de naleving van de winningsplannen Hardenberg-Oost en Gaag-Monster. Voor zover uit deze procedure blijkt dat winningsplannen nader verduidelijkt moeten worden, zal NAM worden gevraagd om deze aanpassing te realiseren.
Daarnaast ben ik als vergunningverlener aan het bezien hoe de randvoorwaarden in mijn instemmingsbesluiten op de winningsplannen zodanig geformuleerd kunnen worden, dat het zowel voor de mijnbouwmaatschappijen als de omgeving helder is wat op dit punt wel of niet is toegestaan op basis van het instemmingsbesluit.
In hoeverre is de maximale boete van 2 miljoen euro overeenkomstig met de overtreding? Zijn er nog andere mogelijkheden om de NAM een straf op te leggen?
Het bedrag van 2 miljoen euro is als dwangmiddel bedoeld om de NAM te bewegen de vermeende overtreding zo snel mogelijk ongedaan te laten maken.
Er is geen sprake van een boete of straf. SodM is nog niet overgegaan tot het opleggen van een dwangsom maar indien er een dwangsom wordt opgelegd krijgt de overtreder ook eerst een redelijke periode geboden om de overtreding te beëindigen voor de dwangsom wordt verbeurd.
De populariteit van het fonds voor gemene rekening als constructie om vermogensbelasting te ontwijken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijken mijden fiscus langs nieuwe route»?1
Ja.
Is het waar dat het opzetten van een zogenaamd fonds voor gemene rekening sterk aan populariteit heeft gewonnen en dat dit mede te verklaren is uit het feit dat het register met informatie over de 'ultimate beneficial owner» van vennootschappen (UBO-register) op korte termijn via wetgeving wordt ingevoerd?
Door de belastingadviespraktijk en in de vakliteratuur worden verschillende argumenten aangehaald voor het beleggen door middel van een open fonds voor gemene rekening. Zo wordt genoemd dat het fonds een route is om belasting op inkomen uit vermogen te besparen. Zoals in het voorgaande geschetst, wordt het inkomen uit een participatie in een open fonds voor gemene rekening veelal in box 2 belast. In box 2 is 25% belasting verschuldigd over het werkelijke inkomen uit aanmerkelijk belang op het moment dat het fonds het rendement uitkeert. Het open fonds voor gemene rekening is tevens vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst (20% over de eerste € 200.000 winst en 25% over het meerdere).2 Als er geen sprake is van een open fonds voor gemene rekening is in box 3 – met inachtneming van de in box 3 geldende vrijstelling – over het forfaitair bepaalde inkomen uit sparen en beleggen 30% belasting verschuldigd. Door het verschil in de bepaling van de grondslag, de mogelijkheid tot uitstel van belastingheffing in box 2 en het verschil in tarief ontstaan prikkels om het vermogen zo fiscaal gunstig mogelijk te positioneren. Deze prikkels zijn inherent aan het boxensysteem van de inkomstenbelasting.
Daarnaast is, onder meer in de media, naar voren gebracht dat een fonds voor gemene rekening mogelijk zal worden ingezet in verband met de registratie van informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s).3 Of dit inderdaad het geval zal zijn, valt in dit stadium niet te zeggen. Op dit moment wordt onderzocht of de verplichting tot het registreren van UBO-informatie ook moet gaan gelden voor fondsen voor gemene rekening. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de verplichting tot het registreren van UBO-informatie moet gaan gelden voor fondsen voor gemene rekening, zal hier in de betreffende regelgeving invulling aan worden gegeven.
Verder wordt ook de doorwerking naar de toeslagen en inkomensafhankelijke regelingen genoemd. Hierop ga ik nader in bij de specifieke vragen over dit onderwerp.
Kunt u een kwantitatieve indicatie geven van de groei van het aantal aanvragen het afgelopen jaar, afgezet tegen eerdere jaren?
In de jaren tot 2015 werden er jaarlijks enkele tientallen open fondsen voor gemene rekening bij de Belastingdienst aangemeld ter registratie. In 2015 waren dit er circa 200 en in 2016 circa 300. In 2017 zijn er tot medio augustus ongeveer 550 aanmeldingen ontvangen. De Belastingdienst beoordeelt of deze aanmeldingen voldoen aan de voorwaarden om te kwalificeren als een open fonds voor gemene rekening. Doordat tot op heden ruim 25% van de aangemelde fondsen niet voldoet aan de voorwaarden, is het aantal nieuwe open fondsen voor gemene rekeningen lager dan het aantal aanmeldingen.
Kortom er zijn duidelijk meer aanmeldingen, al blijft het in absolute aantallen relatief beperkt ten opzichte van het totaal aantal belastingplichtigen in box 3. De Belastingdienst zal deze ontwikkeling goed blijven volgen, en uw Kamer zal – in lijn met de Motie Bashir/Grashoff4 – daarover geïnformeerd worden. Op dit moment vind ik het, ook gegeven de demissionaire status van het kabinet, niet opportuun om wettelijke maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven in percentages (en eventueel met bandbreedtes) hoeveel vermogensbelasting er via de constructies met een fonds voor gemene rekening kan worden bespaard dan wel ontweken?
Zoals hiervoor beschreven bestaan er verschillen tussen box 2 en box 3. Doordat in box 2 het daadwerkelijke rendement wordt belast en in box 3 wordt uitgegaan van een fictief rendement, is de omvang van de percentuele besparing van beleggen via een open fonds voor gemene rekening met name afhankelijk van de hoogte van het werkelijke rendement en de hoogte van het vermogen. Voor bepaalde vermogensbestanddelen – zoals laagrenderende spaarrekeningen – zal het werkelijke rendement lager zijn dan het forfaitaire rendement. Dit forfaitaire rendement is immers gebaseerd op het rendement dat behaald kan worden met de gemiddelde vermogensmix. Bij een werkelijk rendement van 0,1% is in verhouding tot de omvang van het vermogen nagenoeg geen vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting in box 2 verschuldigd, terwijl in box 3 in een dergelijk geval – abstraherend van de vrijstelling – 30% belasting wordt geheven over het fictieve rendement. In die situatie is de besparing van beleggen in box 2 ten opzichte van beleggen in box 3 dus nagenoeg het gehele verschuldigde bedrag.
Indien daarentegen het werkelijke rendement hoger uitvalt dan het forfaitaire rendement van box 3 dan hoeft van een besparing geen sprake te zijn, aangezien de belastingheffing over het werkelijke rendement in de vennootschapsbelasting en vervolgens in box 2 in dat geval hoger uitvalt dan de belastingheffing over het fictieve rendement in box 3.5 Het is dus niet zo dat beleggen via een open fonds voor gemene rekening per definitie voordeliger is. Dit is afhankelijk van het gemaakte rendement, dat van jaar tot jaar kan verschillen.
In de volgende tabel licht ik dit cijfermatig toe:
vermogen
r%
rendement
Vpb+IB_box_2
Box_3
Verschil in €
Verschil in belastingdruk als percentage van het vermogen
250.000
0,1%
250
100
2.716
– 2.616
– 1,0%
250.000
2%
5.000
2.000
2.716
– 716
– 0,3%
250.000
4%
10.000
4.000
2.716
1.284
0,5%
250.000
6%
15.000
6.000
2.716
3.284
1,3%
vermogen
r%
rendement
Vpb+IB_box_2
Box_3
Verschil in €
Verschil in belastingdruk als percentage van het vermogen
400.000
0,1%
400
160
4.786
– 4.626
– 1,2%
400.000
2%
8.000
3.200
4.786
– 1.586
– 0,4%
400.000
4%
16.000
6.400
4.786
1.614
0,4%
400.000
6%
24.000
9.600
4.786
4.814
1,2%
(*) gemiddeld toegerekend forfaitair rendement in box 3
Het is goed denkbaar dat de participanten in een fonds voor gemene rekening een belastingvoordeel voor ogen hebben. Gezien het bovenstaande wordt dat voordeel echter alleen behaald door participanten die daadwerkelijk een laag rendement hebben gerealiseerd. Als een hoog rendement is behaald, werkt het averechts.
Wat zijn de wettelijke voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat een aanvraag van een fonds voor gemene rekening wordt goedgekeurd en zijn deze voorwaarden scherp en actueel genoeg?
Een fonds voor gemene rekening is een samenwerkingsverband tussen participanten (hierna wordt uitgegaan van natuurlijke personen) ter verkrijging van voordelen voor de participanten door het voor gemene rekening beleggen van gelden. Een fonds voor gemene rekening heeft geen specifieke rechtsvorm en komt tot stand bij overeenkomst, waarbij geen notariële akte vereist is.
In het spraakgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen «open» en «besloten» fondsen voor gemene rekening. Een besloten fonds voor gemene rekening is fiscaal transparant. Dat wil zeggen dat het fonds als zodanig niet zelfstandig belastingplichtig is, maar de participanten in het fonds wel. De participanten zijn dan over het algemeen belastingplichtig in box 3.
De fondsen zoals hier aan de orde betreffen zogenoemde «open» fondsen voor gemene rekening. Open fondsen voor gemene rekening missen weliswaar rechtspersoonlijkheid maar onderscheiden zich in financieel-economisch opzicht niet wezenlijk van naamloze vennootschappen die het beleggen van gelden in effecten of vastgoed ten doel hebben.6 De open fondsen voor gemene rekening zijn dan ook vanwege de beoogde neutraliteit van belastingheffing ten opzichte van beleggingsmaatschappijen (die wel rechtspersoonlijkheid bezitten) al sinds 1969 belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Sinds de invoering van de Wet op de vennootschapsbelasting in 1969 is de behandeling van het fonds voor gemene rekening niet inhoudelijk gewijzigd. De participanten in een open fonds voor gemene rekening met belangen van 5% of meer zijn belastingplichtig in box 2.7
Er is sprake van een open fonds voor gemene rekening als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden die worden gesteld in wet- en regelgeving8:
Een fonds meldt zich bij de Belastingdienst voor het verkrijgen van een fiscaal nummer. De Belastingdienst toetst dan of materieel aan voorstaande voorwaarden wordt voldaan. Alleen als aan de eerste vier voorwaarden wordt voldaan is sprake van een fonds voor gemene rekening en indien wordt voldaan aan de laatste voorwaarde (de bewijzen van deelgerechtigdheid zijn vrij verhandelbaar), is sprake van een open fonds voor gemene rekening. Het open fonds voor gemene rekening wordt dan geregistreerd en krijgt een fiscaal nummer toegekend. Indien de bewijzen van deelgerechtigdheid niet vrij verhandelbaar zijn, is er sprake van een besloten fonds voor gemene rekening.
Waarvoor dient volgens u een fonds voor gemene rekening gebruikt te worden en welke stappen zijn er mogelijk om te voorkomen dat dit fonds gebruikt wordt om vermogensbelasting te ontwijken, dan wel de effectiviteit van het toekomstige UBO-register te ondermijnen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid tot aanvullende wettelijke stappen die tijdig en doeltreffend onbedoeld gebruik van een fonds voor gemene rekening voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
De gebrekkige beschikbaarheid van uitzendingen van NPO in het buitenland en op de BES-eilanden |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NPO kijken in buitenland moet beter»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle programma’s die zijn uitgezonden door de NPO kunnen worden teruggekeken in het buitenland?
Ja.
Op basis van welke criteria wordt bepaald of een programma wel of niet kan worden teruggekeken in het buitenland?
Welke programma’s wel of niet te zien zijn in het buitenland, hangt af van de doelmatigheid en de beschikbaarheid van uitzendrechten voor buitenlandse verspreiding. Sommige uitzendrechten zijn voor wereldwijde verspreiding simpelweg te duur, zoals die van grote buitenlandse series. Het verkrijgen van deze uitzendrechten zou ten koste gaan van de «binnenlandse» programmering en is derhalve niet doelmatig. Andere uitzendrechten, zoals van grote sportevenementen (Olympische Spelen en WK Voetbal), kunnen überhaupt niet worden aangekocht voor Nederlandstaligen in het buitenland. Deze uitzendrechten worden vaak per geografische zone verkocht en niet per staatkundige eenheid. Deze geografische zones vallen veelal samen met de diverse continenten. Dit heeft tot gevolg dat de uitzendrechten voor Nederland worden aangeboden als onderdeel van het Europese verkoopproces en de uitzendrechten voor Caribisch Nederland voor de NPO of NOS simpelweg niet beschikbaar zijn. Naast de uitzendrechten, mag in een enkel geval een productie die is gebaseerd op een aangekocht format ook niet in het buitenland worden getoond. Overigens is het overgrote deel van alle uitzendingen van de publieke omroep beschikbaar in het buitenland.
Daarbij zijn de aanbodkanalen van de NPO, waaronder NPO Start (voorheen Uitzending Gemist), in de eerste plaats gericht op Nederland. BVN is het aangewezen aanbodkanaal voor Nederlandstaligen buiten de landsgrenzen en is buiten Nederland te bekijken via een satellietontvanger, de website https://www.bvn.tv, of in de BVN-app.2
Zijn alle uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?2
Het overgrote deel van de uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR is beschikbaar in het buitenland, zoals de eigen producties van journaals en sportjournaals. Indien de NOS echter, zoals bij vraag 3 beschreven is, de uitzendrechten voor bijvoorbeeld een sporttoernooi alleen voor Nederland verwerft, kunnen de programma’s ook alleen binnen de landsgrenzen beschikbaar gemaakt worden.
Zijn alle uitzendingen die zijn geproduceerd met belastinggeld wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat de livestreams van NPO.nl niet bekeken kunnen worden in het buitenland? Wat is de reden dat programma’s die wél teruggekeken kunnen worden niet gewoon live bekeken kunnen worden in het buitenland?
Omdat er niet voor alle uitgezonden programma’s uitzendrechten voor het buitenland ter beschikking komen, worden de livestreams van NPO.nl in het buitenland geblokkeerd. De NPO acht het niet wenselijk dat er op een van de aanbodkanalen een afwisseling is van programma’s die wel en van programma’s die niet doorgegeven kunnen worden vanwege de uitzendrechten voor het buitenland. De livestreams van NPO Politiek en NPO Nieuws zijn in het buitenland wel te bekijken.
Daarnaast is de doorgifte van de livestreams van NPO.nl ook lastig vanwege zogenaamde time-shifting. Time-shifting betekent dat de Nederlandse zenders op de eilanden met een vertraging van het tijdverschil tussen Nederland en de eilanden beschikbaar zijn. Het Nederlandse achtuur-journaal dat om 20.00 uur in Nederland wordt uitgezonden is dan op de eilanden om 20.00 uur lokale tijd te zien. Synchrone uitzending op de eilanden zou er toe leiden dat programmering die volgens de Nederlandse wetgeving en het Nederlandse Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) pas na bepaalde tijdstippen uitgezonden mogen worden, eerder te zien is. Tevens kan time-shifting mogelijk leiden tot nieuwe openbaarmaking van een programma waarvoor extra rechtenvergoedingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat alle programma’s die zijn uitgezonden op de NPO gewoon gratis terug kunnen worden gekeken, zowel in Nederland als in het buitenland? Kunt u een overzicht geven waaruit blijkt welke concrete acties nog mogelijk zijn om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba programma’s die zijn uitgezonden door de NPO ook niet kunnen terugkijken op websites van de NPO, ondanks het feit dat de inwoners van die openbare lichamen gewoon deel uit maken van Nederland en haar belastinggebied? Zo ja, hoe beoordeelt u die situatie?
Het blokkeren van toegang tot websites van de NPO op basis van de geografische locatie van de gebruiker wordt, voor zover uitzendrechten dat toestaan en het technisch mogelijk is, niet meer toegepast voor de BES-eilanden.
Deelt u de mening dat de bewoners van de BES-eilanden in ieder geval online dezelfde toegang zouden moeten hebben tot websites die met belastinggeld geproduceerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dat juridisch (bijvoorbeeld qua auteursrechten) en technisch (bijvoorbeeld geografische afscherming van bepaalde IP-adressen) mogelijk is.
In reactie op de motie Hachchi c.s. heeft u in 2014 aangegeven zich ervoor in te spannen dat de bewoners van de BES-eilanden voor alle Nederlandse websites dezelfde toegang krijgen als bewoners van het Europese deel van Nederland. Kunt u concreet aangeven wat u de afgelopen jaren heeft gedaan om dit te bewerkstelligen en in hoeverre dit gelukt is? Kunt u concreet aangeven in hoeverre u erin bent geslaagd auteursrechten voor Caribisch en Europees Nederland gelijk te trekken?3
Op 12 oktober 2016 heb ik naar aanleiding van Kamervragen van het voormalig Tweede Kamerlid Van Laar (PvdA) een actualisatie gegeven van de voornemens om de eilanden van Caribisch Nederland beter toegankelijk te maken voor Nederlandse televisie en internet.5 In vervolg op de motie van het voormalig Kamerlid Hachchi (D66) is op verzoek van de Minister van BZK door de NPO de geografische afscherming zo ingesteld dat de eilanden van Caribisch Nederland toegang hebben tot de mediadiensten van de NPO.6 Ook zijn er voor de lineaire kanalen distributie-afspraken gemaakt met de meeste pakketaanbieders op de eilanden.7
De vluchtroutes naar Lelystad |
|
Barbara Visser (VVD), Rob Jetten (D66), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u schreef: «Deze routeset [B+] is tot stand gekomen op basis van een unaniem advies van de Alderstafel Lelystad»? Kunt u het verslag van de vergadering van de Alderstafel Lelystad, waarin dit besloten werd, openbaar maken inclusief de presentielijst?1
Ja, dat herinner ik me. Van de vergaderingen van de Alderstafel Lelystad worden geen verslagen gemaakt, noch een presentielijst bijgehouden. Belangrijke besluiten worden in de vorm van conceptadviezen schriftelijk voorgelegd aan alle leden van de Tafel. Op deze wijze wordt geborgd dat álle leden bij kunnen dragen aan en instemmen met het formele advies. Dit geldt ook voor het advies over de routekeuze.
Op basis van de resultaten uit het MER Lelystad Airport, onderliggende Deelrapporten2 en het Ondernemingsplan van luchthaven Lelystad3 is de routekeuze aan de Alderstafel besproken op 8 mei 2014. Naar aanleiding van deze bespreking, heeft de voorzitter een conceptadvies opgesteld. Dit conceptadvies is voor een schriftelijk akkoord aan alle leden van de Tafel voorgelegd. Dit heeft geresulteerd in het unanieme advies van 22 mei 2014. Dit advies heb ik op 5 juni 2014 met uw Kamer gedeeld.4
Zijn er verslagen gemaakt van de inspraakavonden bij het concept-luchtvaartbesluit en zijn die verslagen ter beschikking gesteld aan het bureau Helios?
Nee, er zijn geen verslagen gemaakt van de informatieavonden die georganiseerd zijn aan het begin van de inspraakperiode.
Kunt u de verslagen van de inspraakavonden (en de lijsten van de aanwezigen) openbaar of vertrouwelijk aan de Kamer doen toekomen?
Van de informatieavonden die gehouden zijn aan het begin van de inspraakperiode zijn geen verslagen en presentielijsten gemaakt. Wel zijn alle ingezonden zienswijzen geregistreerd, geanalyseerd en van reactie voorzien.
De mogelijkheid om in te spreken op het ontwerpluchthavenbesluit en onderliggende documenten is bekend gemaakt via de Staatscourant en een aantal regionale en lokale dagbladen. Ter ondersteuning hiervan hebben de leden van de Alderstafel Lelystad ervoor gekozen om aan het begin van de inspraakperiode een aantal laagdrempelige informatiebijeenkomsten te organiseren. Deze vonden plaats in de periode eind juni/begin juli 2014.
Deze bijeenkomsten bestonden uit een plenaire toelichting op het ontwerpluchthavenbesluit, de routeset B+, het MER en het Ondernemingsplan van de luchthaven, en uit een informatiemarkt. Deze opzet lag in lijn met de in januari 2014 gehouden en druk bezochte bijeenkomsten over de routekeuze. De betrokken bestuurder vervulde de rol van gastheer/gastvrouw in zijn/haar regio of gemeente. Op deze wijze konden de aanwezigen zowel plenair als bilateraal vragen stellen.
Van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen is ruim gebruik gemaakt: in totaal zijn 956 verschillende zienswijzen ingediend en geregistreerd. De zienswijzen zijn opgenomen in het Verantwoordingsrapport op zienswijzen en adviezen Ontwerp Luchthavenbesluit 31 maart 2015.
Dit rapport is op 31 maart 2015 openbaar gemaakt via de site «platformparticipatie.nl». Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 31 maart 2015.5
Kunt u aangeven wat er gebeurd is met de suggesties op de inspraakavonden?
Alle ontvangen zienswijzen (in totaal 956) zijn ter beschikking gesteld aan de commissie MER opdat de commissie deze kon meewegen in haar advies over de MER. Daarnaast zijn de zienswijzen geanalyseerd en meegewogen bij de vaststelling van het Luchthavenbesluit Lelystad. In de toelichting bij het luchthavenbesluit is de doorwerking van de zienswijzen in het besluit aangegeven (Nota van Toelichting, par. 8.3.) Een meer gedetailleerde weergave van mijn reactie op het advies van de commissie MER en mijn reactie op alle ontvangen zienswijzen is opgenomen in het Verantwoordingsrapport Lelystad Airport. Dit rapport is in concept met het Luchthavenbesluit Lelystad voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Na afronding van het adviestraject door de Raad van State is het luchthavenbesluit definitief gemaakt. Het Verantwoordingsrapport is op dat moment openbaar gemaakt via de site «platformparticipatie.nl» en aan alle indieners van een zienswijze toegezonden.
Herinnert u zich dat u in maart 2012 schreef: «Wanneer eveneens de luchthaven Lelystad conform het kabinetsbeleid Lelystad met 35.000 vliegtuigbewegingen of meer groeit en het Lelystad-verkeer van en naar het westen en zuiden de Schiphol-verkeersstromen kruist, brengt dit zeer complexe verkeerssituaties met zich mee die meer dan evenredig aan het aantal bewegingen bijdragen aan een verhoging van de werklast van de Schiphol luchtverkeersleider en daarmee een afname van de afhandelingscapaciteit. Daarbij zij opgemerkt dat het Rijk een toename van de complexiteit, die de kans op menselijke vergissingen in de hand werkt, als ongewenst beschouwt vanuit het oogpunt van het bevorderen van de veiligheid»?2
Het door u geciteerde Bijlagerapport 3 van de Luchtruimvisie gaat inderdaad in op de interferentie tussen het Lelystad-verkeer en de Schiphol-verkeersstromen. Een belangrijk uitgangspunt bij het ontwerp van de routes van en naar luchthaven Lelystad is daarom dat deze niet interfereren met de verkeersstromen van en naar Schiphol. Achterliggende redenen hiervoor zijn onder andere dat geen afname aan de Schipholcapaciteit optreedt, de complexiteit niet bovenmatig toeneemt en de veiligheid niet in het geding komt.
Zoals aan uw Kamer reeds gemeld in de toelichting op het Luchthavenbesluit Lelystad 2015 en in mijn brief van 17 februari jl. is voor verdere doorgroei naar uiteindelijk 45.000 bewegingen per jaar een aanpassing nodig van de luchtruimstructuur en een vergroting van de capaciteit in het Nederlandse luchtruim.7
Ontstaan er extra veiligheidrisico’s door het verkeer van en naar Lelystad nu het vliegveld opengaat en het luchtruim niet is aangepast en op korte termijn ook niet wordt aangepast? Kunt u dit antwoord toelichten?
Nee. De veiligheid van het vliegverkeer in het luchtruim staat altijd voorop. De procedures voor het verkeer van en naar Lelystad worden dan ook dusdanig ontworpen dat al het vliegverkeer altijd veilig kan blijven worden afgehandeld. Het is juist dat de aansluitroutes op het hogere luchtruim nu ontworpen worden binnen de huidige luchtruimstructuur. Binnen de huidige luchtruimindeling kunnen niet meer dan 10.000 vliegbewegingen van en naar Lelystad plaatsvinden. Deze begrenzing zorgt ervoor dat het systeem robuust en veilig blijft.
Bent u al in staat inzicht te geven in de Standard Instrument Departures (SID) en Standard Arrival Routes (STAR) van Lelystad in termen van waypoints (routepunten) en minimum crossing altitudes (MCA)?
Met Standard Instrument Departure (SID) wordt de gepubliceerde vliegroute voor vertrekkend (IFR) vliegverkeer bedoeld. De SIDs van Lelystad zullen lopen vanaf de startbaan tot aan de ATS routes in het hogere luchtruim («de snelwegen»). Daarmee betreffen de SIDs vanaf Lelystad de vertrekroutes zoals deze eerder zijn vastgelegd in de B+ routeset voor het lagere luchtruim gecombineerd met het nu voorliggende ontwerp van de vertrek-aansluitroutes op het hogere luchtruim.
Een Standard Arrival Route (STAR) betreft de gepubliceerde vliegroute voor naderend (IFR) vliegverkeer, vanaf de ATS routes in het hogere luchtruim («de snelwegen») tot aan het punt waar de nadering wordt ingezet:de Initial Approach Fix (IAF), die voor Lelystad zijn voorzien in de nabijheid van Steenwijk (IAF North) en Lemelerveld (IAF South). De ligging van de naderingsroutes vanaf de beide IAF’s tot de luchthaven zijn eerder vastgelegd in de B+ routeset. De STARs, dus tussen het hogere luchtruim en de beide IAF’s, vormen deel van het nu voorliggende ontwerp van de naderings-aansluitroutes. Mogelijk zullen de nu voorliggende naderingsroutes niet in alle gevallen als STARs worden uitgewerkt, maar als ATS-route. Deze keuze wordt nog in het ontwerp meegenomen. Dit betreft echter een technische uitwerking, het nu voorliggende routeprofiel wijzigt hierdoor niet.
Voor wat betreft de aansluitroutes voor vertrek en nadering zullen in het ontwerp daar waar dit operationeel nuttig is additionele routepunten worden neergelegd.
Voor wat betreft de minimumhoogte geldt het uitgangspunt van minimaal 6.000 voet (d.w.z. ruim 1.800 meter) boven het «oude land», zoals aan de Alderstafel is overeengekomen8 en door het Kabinet overgenomen en met uw Kamer besproken.
Kunt u precies op een rij zetten waar de voorgestelde vliegroutes niet aan de gestelde randvoorwaarden voldoen?
In haar brief van 14 juni jl heeft LVNL mij, mede namens CLSK, gemeld dat de mij aangeboden set van aansluitroutes de voor het lagere luchtruim afgesproken routeset B+ en de overige in 2014 aan de Alderstafel gemaakte afspraken over vlieghoogtes volledig respecteert. Deze brief heb ik op 26 juni jl met uw Kamer gedeeld.9
Daarbij is ook opgemerkt dat voor wat betreft de uitgangspunten «geen interferentie met het Schiphol verkeer» en «behoud van Militaire Missie Effectiviteit (MME)» niet in alle aansluitroutes volledig kan worden voldaan.
Voor wat betreft de interferentie met het Schiphol verkeer betreft dit met name de aansluiting op sectoren 4 (westelijk) en 5 (noord westelijk). Dit heeft te maken met het feit dat de voorkeursroute in westelijke en noordwestelijke richting door militair luchtruim voert, dat tijdens oefeningen niet altijd beschikbaar is voor de burgerluchtvaart. In die gevallen zal gebruik gemaakt moeten worden van een alternatieve route door de sectoren 4 en 5 die tot een verhoging van de werklast van de verkeersleider leidt, en daarmee tot een beperking van de beschikbare capaciteit in de betreffende luchtruimsector. Naar verwachting zal echter het overgrote deel van het verkeer van en naar Lelystad in zuidelijke en zuidoostelijke richting (sectoren 2 en 3) vliegen. Gelet op deze verwachte verkeersstromen van en naar Lelystad, spreekt LVNL de verwachting uit dat de impact van deze interferentie in de praktijk beperkt zal zijn.
Overigens heeft LVNL in dezelfde brief ook aangegeven dat er uitdagingen liggen in de druk bevlogen luchtruimsectoren 2 (zuidoostelijk) en 3 (zuidelijk) en de effecten daarvan voor Schiphol verkeer. Ik verken samen met LVNL oplossingsrichtingen om de verschillende behoeften in dat deel van het Nederlandse luchtruim optimaal te kunnen accommoderen. Daarnaast onderzoek ik of een prioriteitsbepaling voor vliegverkeer mogelijk is en een bijdrage kan leveren aan de verlichting van de verkeersdrukte in sector 3.
Daar waar het de Militaire Missie Effectiviteit betreft wordt deze met name geraakt in het militaire luchtruim rond Eindhoven (TMA D). In deze TMA D vinden op zeer frequente basis militaire activiteiten plaats. Het verkeer van en naar Lelystad dient hier te worden ingepast.
Is er overeenstemming met België dat vliegtuigen op zeer lage hoogte het Nederlandse luchtruim binnenvliegen en verlaten? Zo ja, voor welk routepunt en voor welke hoogte hebben de Belgische autoriteiten toestemming gegeven dat de vliegtuigen van/naar Lelystad het zeer druk bezette luchtruim in België verlaten c.q. binnenvliegen?
De aansluitroutes worden zo ontworpen dat deze aansluiten op de bestaande routes in het hogere luchtruim («de snelwegen»). Deze aansluiting wordt in het Nederlands luchtruim gerealiseerd. Ten behoeve van de overdracht van (alle) verkeer op deze «snelwegen» van en naar het luchtruim van buurlanden zijn er bestaande overdrachtsafspraken met de aangrenzende verkeersleidingscentra (Letters of Agreement, LoA). Hierin zijn ook afspraken gemaakt met betrekking tot de overdrachtshoogte. Het verkeer van en naar Lelystad zal gebruik maken van deze bestaande afspraken. Overigens zal LVNL, zodra er definitief duidelijkheid is over de aansluitroutes van en naar Lelystad, met de aangrenzende verkeersleidingscentra bezien of er reden is om de bestaande afspraken aan te vullen.
Voor de herinrichting van het luchtruim worden nu eerste oplossingsrichtingen verkend. Daarover voert mijn ministerie in nauwe afstemming met Defensie en de luchtverkeersleidingsorganisaties, op ambtelijk niveau al gesprekken met de buurlanden.
Is er overeenstemming met Duitsland over de waypoints en hoogte waar vliegtuigen het Duitse luchtruim binnenvliegen/uitvliegen?
Zie Antwoord 9.
Indien er nog geen overeenstemming is met Duitsland of België, wanneer wordt die dan verwacht?
Zie Antwoord 9.
Kunt u aangeven of de volgende stukken in de vliegroutes wel uitvoerbaar zijn:
In het ontwerp van de aansluitroutes is door LVNL en CLSK uiteraard rekening gehouden met de vliegbaarheid van deze routes. Zoals ik in mijn brief van 17 februari jl. aan uw Kamer heb gemeld, zijn LVNL en CLSK eerder in dit ontwerpproces ook ondersteund door Helios.[1] In het verdere ontwerptraject worden de vliegtechnische profielen nader geanalyseerd, waar nodig met inzet van technisch vliegers. Er is vooralsnog geen reden om aan de haalbaarheid te twijfelen, deze is ook niet gebleken in de beoordeling van de routes door Helios.
Is er inzicht in de kosten voor het milieu (extra brandstofverbruik, CO2, fijnstof) van het besluit om grote vliegtuigen lang laag te laten vliegen in het Nederlandse luchtruim? Zo ja, kunt u die inschatting aan de Kamer doen toekomen?
De aansluitroutes van en naar luchthaven Lelystad dienen te worden ontworpen binnen de huidige luchtruimstructuur. Deze routes zijn hierdoor niet optimaal inpasbaar. De milieueffecten voor de routes in het lagere luchtruim zijn, op basis van 45.000 vliegbewegingen, in kaart gebracht in het Milieu Effect Rapport Luchthaven Lelystad, voorafgaand aan het luchthavenbesluit. Van de onderzochte routevarianten (A, A+, B en B+) zijn de emissies van stikstof, fijnstof (PM10 en PM2,5) en de uitstoot van broeikasgas (CO2) berekend en de effecten op de (lokale) luchtkwaliteit aangegeven. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de emissies van stikstof en fijnstof beperkt zullen toenemen, en dat daarbij geen wettelijke normen voor de luchtkwaliteit worden overschreden. Tevens kwam uit dit onderzoek naar voren dat, als gevolg van de ingebruikname van de nieuwe luchthaven de uitstoot van CO2 zal toenemen; maar hiervoor gelden geen (lokale) concentratienormen. Aangezien buiten het MER gebied veelal hoger wordt gevlogen dan daarbinnen, worden derhalve geen significante effecten op de lokale luchtkwaliteit buiten het MER gebied verwacht.
Wel heb ik begrip voor de vragen die ook buiten het MER gebied leven met betrekking tot de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van de nu voorliggende ontwerpaansluitroutes. Ik zal daarom de komende weken, in overleg met de betreffende provincies, eventuele (lokale) milieueffecten in beeld brengen, om vragen van inwoners en bestuurders zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden.
Bent u bereid om alvast tot een gedeeltelijke herindeling van het luchtruim te komen op korte termijn, zodat vliegtuigen minder lang laag hoeven te vliegen?
Het Nederlands luchtruim is door jarenlange kleinere wijzigingen een lappendeken geworden. De ambitie en strategie voor de toekomstige inrichting zijn verwoord in de Luchtruimvisie. Deze is op 10 september 2012 door de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer aangeboden.10 Over de voortgang hiervan informeer ik uw Kamer jaarlijks.
De grootste herinrichting van het Nederlandse luchtruim sinds tientallen jaren moet er voor zorgen dat civiele vliegroutes zo veel mogelijk conflictvrij en efficiënt benut kunnen worden en dat gebruik en de bereikbaarheid van militaire oefen- en trainingsgebieden ook in de toekomst is verzekerd. De herinrichting biedt ruimte voor de verdere ontwikkeling van Schiphol, Eindhoven en de doorgroei van Lelystad naar 45.000 vliegbewegingen en voor voldoende aaneengesloten militair oefengebied.
Voor de aansluitroutes van en naar Lelystad biedt een herinrichting van het luchtruim ruimte voor een betere inpassing hiervan. Gezien het ingrijpende karakter van deze herziening zullen deze oplossingen niet eerder dan 2023 operationeel beschikbaar zijn. Ik begrijp de behoefte om, zo mogelijk, al eerder over (deel)resultaten van deze herinrichting te kunnen beschikken. Ik vind het echter belangrijk, dat we de komende jaren benutten om echt tot een beter ingericht luchtruim te komen, dat voor langere tijd mee kan. Zo’n herinrichting is een complex proces met een zeer groot aantal onderlinge relaties en afhankelijkheden, waarvoor een integrale aanpak nodig is. Uiteraard zal ik, mochten binnen het proces van herindeling van het luchtruim, deeloplossingen beschikbaar komen die tussentijds kunnen worden ingevoerd zonder invloed te hebben op deze onderlinge afhankelijkheden, deze mogelijkheden op dat moment serieus overwegen.
Ik zal uw Kamer over de voortgang hierin blijven informeren via de jaarlijkse voortgangsrapportages over de uitvoering van de Luchtruimvisie
Hoe hoog vliegen de vliegtuigen over de nieuwe wijk Oosterwold? Hoe worden de toekomstige bewoners hierover geïnformeerd? Zijn de plannen in de huidige vorm daar haalbaar en uitvoerbaar?
Het verkeer boven de nieuwe wijk Oosterwold bij Almere beperkt zich tot de naderingsroute naar baan 05 (landen in noordoostelijke richting). Deze naderingsroute is onderdeel van de in 2014 aan de Alderstafel afgesproken routeset B+ en voorziet in een vlieghoogte van dalend verkeer van 2.000 voet (ruim 600 meter) naar 1.700 voet (ruim 500 meter) ter hoogte van de wijk Oosterwold.
De gemeentes Almere en Zeewolde zijn hierover destijds aan de Alderstafel geïnformeerd en hebben ingestemd met routeset B+. Zoals beschreven onder vraag 3 was deze informatie onderdeel van de publiek beschikbare informatie en zijn hierover in 2014 tevens informatieavonden georganiseerd. Het rekening houden met deze routes in lokale besluiten en het informeren van de toekomstige bewoners over deze routes is primair een verantwoordelijkheid van de betreffende gemeentes.
Kunt u de second opinion van Helios integraal aan de Kamer doen toekomen, zodra die afgerond is?
Ja. Ik streef ernaar de bevindingen van Helios vóór het Algemeen Overleg met uw Kamer op 20 september as te kunnen toesturen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ik span mij in om deze vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden.
het bericht 'Ook NS stopt nu met ‘dames en heren’' |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws «Ook NS stopt nu met «dames en heren»» en wat vindt u hiervan?1
Ja. Ik vind het een zaak van het bedrijf zelf.
Kunt u aangeven hoeveel fte zich bij NS bezighouden met de opzet en de implementatie hiervan en welke kosten daarmee gemoeid zijn?
Nee. Deze informatie heb ik niet. Desgewenst kan ik u wel informeren over het aantal fte’s die gemoeid zijn met en de kosten van het beantwoorden van Kamervragen.
Kunt u zich goed voorstellen dat conducteurs en machinisten het belachelijk vinden om zich verplicht genderneutraal te uiten? Wat gebeurt er met het personeel van NS dat weigert mee te werken aan dit «D66-gedram»? Staan er sancties op indien zij de gememoreerde instructie negeren?
NS vindt het belangrijk dat alle reizigers zich welkom voelen in de trein. Daarom wordt «Beste reizigers» de standaard bij omroepberichten en correspondentie. «Dames en heren» is of wordt zeker niet verboden. Het is aan de conducteur zelf hoe hij/zij in persoonlijke contacten met reizigers de gastvrijheid invult. Ik verwijs graag naar het persbericht van NS hierover.2
Per dag worden er in NS-treinen 24.000 automatisch gegenereerde berichten omgeroepen. NS streeft ernaar deze geautomatiseerde teksten met ingang van dienstregeling 2018 aangepast te hebben.
Kan de regering er als enig aandeelhouder bij NS op aandringen dat de D66-verantwoordelijken ontslagen worden en dat het daarmee vrijgekomen budget wordt aangewend om de echte problemen op het spoor aan te pakken, zoals de mishandelingen van conducteurs of de vele vertraging op het spoor? Bent u daartoe bereid?
Nee.
Het bericht aangaande de gedwongen verhuizing van een cliënt van een Fokuszorg naar een zelfstandige woning om de benodigde 24-uurs te krijgen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de verhuizing in geval van genoemde cliënt een jaar heeft geduurd teneinde de benodigde zorg te krijgen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze casus?
Het artikel beschrijft de problemen van een cliënt die als gevolg van een spierziekte leeft met ernstige lichamelijke beperkingen. De cliënt was woonachtig in een ADL-woning waar zij 24 uur per dag zorg kon oproepen. Inmiddels is zij vanuit medisch oogpunt aangewezen op permanent toezicht om levensbedreigende situaties te voorkomen die zich – als er problemen ontstaan rondom de beademing – ook buiten de woning kunnen voordoen. Haar zorgvraag sluit dus niet langer aan bij het aanbod van zorg op afroep van Fokus. De speciale regeling waar in het artikel wordt verwezen betreft de mogelijkheid in de Wlz om een budget aan te vragen voor persoonlijke assistentie. Mevrouw kan met dit budget met haar eigen assistenten het noodzakelijke toezicht organiseren en op veilige wijze naar vermogen deelnemen aan de samenleving.
In mijn brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 34 104, nr.103) heb ik toegelicht hoe ADL-assistentie zich verhoudt tot persoonlijke assistentie. Onderdeel van het Fokusconcept is de koppeling van wonen en dienstverlening. Op het moment dat een cliënt overstapt naar persoonlijke assistentie past het Fokusconcept niet meer. Deze casus illustreert dat als partijen daarin samenwerken passende woonruimte wordt gevonden. Al eerder heb ik uitgesproken dat bij mij voorop staat dat cliënten, bij wie er sprake is van zorg met een zeer korte responstijd en er medische noodzakelijkheid is tot direct ingrijpen, deze zorg ook moeten krijgen (Kamerstuk 30 597, nr 449). In situaties waarin nog geen andere geschikte woning is gevonden en de cliënt nog woonachtig is in de ADL-woning behoort de veiligheid van de cliënt voorop te staan en hoeft een aanvraag voor persoonlijke assistentie niet te wachten tot een verhuizing heeft plaatsgevonden.
Wat zou volgens u de norm moeten zijn op welke termijn in passende huisvesting moet worden voorzien, indien 24-uurszorg noodzakelijk is? Hoe wilt u zorgen dat die norm behaald wordt?
Onderdeel van het Fokusconcept is dat de ADL-woningen beschikbaar zijn voor cliënten die gebruik willen maken van de 24-uurs zorg op afroep van Fokus. In situaties waarin de zorgvraag op een andere manier wordt ingevuld, gaat de cliënt in overleg met de corporatie en Fokus om een andere woning te zoeken. Afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikte woningen en de woonbehoeften van de cliënt is in de ene situatie sneller een woning gevonden dan in de andere situatie. Er is geen algemene uitspraak te doen over hoe snel corporaties alternatieve passende woonruimte beschikbaar zouden moeten hebben. Voorop staat dat cliënten bij wie er sprake is van zorg met een zeer korte responstijd en er medische noodzakelijkheid is tot direct ingrijpen in verband met levensbedreigende situaties, deze zorg ook onverwijld moeten kunnen krijgen. Ook in een situatie waarbij de cliënt wacht op vervangende woonruimte.
Ziet u de betreffende casus als incident of is dit een situatie die vaker voorkomt?
Momenteel zijn er landelijk ongeveer 20 cliënten die gebruik maken van persoonlijke assistentie. Welk deel daarvan eerder gebruik heeft gemaakt van ADL-assistentie in een ADL-woning is mij niet bekend. Wel komt het voor dat de persoonlijke assistentie al in de ADL-woning start terwijl partijen nog zoeken naar alternatieve woonruimte. Op korte termijn wil ik de regeling evalueren en daarbij cliënten vragen naar hun ervaringen bij de overgang naar persoonlijke assistentie.
Waar zit volgens u het knelpunt aangaande de samenwerking in de overgang van zorg tussen gemeentes? Ziet u daar vanuit uw systeemverantwoordelijkheid een rol voor u weggelegd? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
Als cliënten met een lichamelijke beperking willen verhuizen naar een andere gemeente, zullen de betrokken gemeenten en de cliënt afspraken moeten maken over een geschikte woning en de noodzakelijke hulpmiddelen. Of een verhuizing op korte termijn mogelijk is, hangt af van het woningaanbod. Ten aanzien van hulpmiddelen speelt mee dat sprake kan zijn van lopende contracten en afspraken met leveranciers over onderhoud en dergelijke. Hierdoor ontstaat soms onnodig tijdverlies en risico op verspilling. Dat is gemakkelijk te voorkomen wanneer een gemeente in de afspraken met de leverancier opneemt dat het meenemen van de verstrekte hulpmiddelen mogelijk is. Een andere vorm van verspilling van hulpmiddelen bij verhuizing ontstaat wanneer de gemeente waar de cliënt naar toe verhuist of de daar gecontracteerde leverancier het hulpmiddel niet overneemt vanwege bijvoorbeeld een andere kwaliteitsstandaard. Hierdoor wordt een nog goed en werkend hulpmiddel niet overgenomen en moet een nieuwe verstrekking in de nieuwe woonplaats van de cliënt plaatsvinden. Gemeenten kunnen dit voorkomen door afspraken te maken met de leverancier dat zij zich dienen in te spannen om overname bij verhuizing te prefereren boven een nieuwe verstrekking. De gemeente heeft hiermee minder kosten en de leverancier deelt met de gemeente mee met deze kostenbesparing. Ik verwijs hiervoor ook naar de Handreiking Inkoop Hulpmiddelen van de VNG die door veel gemeenten gebruikt wordt. U treft deze aan op: https://vng.nl/files/vng/publicaties/2014/20141006–16-handreiking-inkoop-hulpmiddelen_20141006a.pdf
Voorts bestaat, indien overname van een hulpmiddel niet mogelijk is, voor gemeenten de mogelijkheid om het toegangsproces te versnellen door bijvoorbeeld de indicatie/beschikking van de vorige gemeente over te nemen of een versneld besluit te nemen. Op deze manier hoeft de cliënt niet lang te wachten op een passend hulpmiddel.
Aan de kant van de cliënt is het advies om tijdig contact op te nemen met de gemeente waar men naar toe wil verhuizen, zodat de gemeente alvast de voorbereidingen in gang kan zetten. Met een persoonlijk plan kan de cliënt bij de gemeente aangeven welke aanpassingen in een woning nodig zijn en van welke hulpmiddelen de cliënt gebruik maakt. Dit kan het toegangsproces ook versnellen en vereenvoudigen voor de cliënt. In de Wmo is dit recht op een persoonlijk plan wettelijk geborgd. Het is primair aan de gemeenten om op een goede wijze uitvoering te geven aan de Wmo. De gemeenteraad houdt vervolgens toezicht en kan het college bevragen als zij signalen ontvangen dat er knelpunten zijn. Indien sprake is van meer dan incidentele, ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente en een gemeenteraad die zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, dan heb ik de bevoegdheid om te interveniëren volgens de stappen van de interventieladder van bestuurlijk toezicht.
Ik wil u in het verlengde hiervan erop attenderen op de recentelijk aan uw Kamer toegezonden antwoorden op de Kamervragen van het Kamerlid Bergkamp (D66) over het signaal dat de doorlooptijd voor het verkrijgen van een rolstoel in meerdere gemeenten te lang is en de kwaliteit van de rolstoel ook bij aanpassingen en reparaties regelmatig onder de maat is (2017Z09796). In deze antwoorden heb ik Kamer heb laten weten dat ik met de VNG heb afgesproken het signaalrapport van Ieder(in) over de meldingen die binnen zijn gekomen bij het Nationale Zorgnummer (NZN) op het gebied van hulpmiddelen nader te analyseren. Ik zal bij deze analyse dit signaal meenemen.
Deelt u de mening dat de beschreven opstelling van de gemeente tot onnodig hoge zorgkosten en bureaucratie voor cliënten leidt? Bent u bereid met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te onderzoeken hoe onnodige vertraging en kosten voorkomen kunnen worden wanneer cliënten van de ene stad naar de andere verhuizen?
Zie antwoord vraag 5.