Heeft u kennisgenomen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) staat dat de financiële fouten WIA 0,0% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het UWV Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de WIA staat dat de financiële onzekerheden WIA 0,2% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?
Ja.
Kunt u aangeven wat de definities zijn van financiële fouten WIA en financiële onzekerheden WIA en hoe deze cijfers berekend zijn?
De financiële rechtmatigheidscontrole vindt zijn basis in de artikelen 5.10a t/m 5.10e van de Regeling SUWI. De definitie van financiële rechtmatigheid is terug te vinden in artikel 5.10b: de overeenstemming van de totstandkoming van de baten en lasten en de balans met de in Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, andere algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels die in de Staatscourant zijn gepubliceerd, opgenomen bepalingen die de uitkomst van een financiële transactie kunnen beïnvloeden;
Financiële fouten en onzekerheden zijn als volgt gedefinieerd:
Artikel 5.10d: financiële fout: een fout die financiële consequenties heeft.
Artikel 5.10e: financiële onzekerheid: de baten en lasten waarover de accountant geen toereikende controle-informatie heeft verkregen als gevolg van leemten in de administratieve organisatie of interne controle of ontoereikend beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik.
De UWV-rechtmatigheidscontrole is afgestemd met de Minister van SZW en toezichthoudende partijen. De maandelijkse controle wordt uitgevoerd middels een steekproef op betalingen uit de lopende WIA-uitkeringen (minimaal 300 gevallen op jaarbasis). Ook worden jaarlijks 25 afgewezen uitkeringsaanvragen gecontroleerd in de steekproef. De gecontroleerde maandbetalingen kunnen bij de WIA eerste betalingen zijn van nieuw toegekende gevallen, maar het zijn vooral continueringsbetalingen van al langer lopende gevallen. In 2023 betroffen 22 van de 300 onderzochte WIA-betalingen nieuwe toekenningen. Het aantal onderzochte nieuwe WIA-toekenningen is dus beperkt.
Bij de berekening van de rechtmatigheidscijfers worden gevonden financiële fouten en financiële onzekerheden geëxtrapoleerd naar het totaal aan uitgekeerde WIA-uitkeringen die de basis vormden voor de steekproef.
Voor «oude» fouten – geconstateerde financiële fouten die ontstaan zijn voorafgaand aan het verslagjaar geldt een aparte procedure van beoordeling en hierover wordt zo nodig in geval van herstelacties ook separaat verantwoord. De oude fouten maken derhalve geen onderdeel van de verantwoordingscijfers per verslagjaar.
Ziet u aanleiding om aan het UWV te vragen om deze cijfers opnieuw te berekenen gezien de problemen die aan het licht gekomen zijn?
Nee, de rechtmatigheidscijfers 2024 over de eerste vier maanden zijn voorlopig en indicatief. Pas aan het einde van het verslagjaar bij de presentatie van de jaarcijfers 2024 zijn alle 300 steekproefdossiers WIA gecontroleerd en zijn alle aspecten van de dossiers gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de grote problemen met de foutieve keuringen en de vaststelling van de hoogte van de uitkeringen niet voorkomen in de Stand van de Uitvoering, het Jaarverslag van het UWV en de knelpuntenbrief?
In de afgelopen jaren heeft UWV in zijn jaarverslagen en knelpuntenbrieven het risico gesignaleerd voor fouten in de uitvoering als gevolg van onder andere het niet beschikbaar hebben van voldoende, opgeleide medewerkers en door de complexiteit van wet- en regelgeving, zoals de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). UWV constateert dat een fundamentele analyse en aanpak is vereist en roept in de knelpuntenbrief op tot versnelling van de vereenvoudiging, onder andere om het WIA-stelsel beter uitvoerbaar te maken. Zoals bekend krijgen op dit moment de ideeën uit OCTAS verder vorm. In het najaar van 2024 presenteer ik voorstellen waarmee ik verwacht dat we een vereenvoudigingsslag kunnen bewerkstelligen die de uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid ten goede kan komen.
In de zesmaandelijkse Stand van de Uitvoering-brieven wordt gerapporteerd over zaken die niet lopen zoals gewild, zoals bijvoorbeeld bij fouten bij de indexering van WIA-daglonen (december 2023, juni 2024) of bij het onvoldoende rekening houden met zelfstandig inkomen naast een WIA-uitkering (december 2022, juni 2023). In de afgelopen jaren heeft UWV zich vol ingezet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven aan mensen die te lang wachten op een WIA-beoordeling. Dit is nodig omdat het aantal mensen dat te lang moest wachten op de beoordeling vanaf 2020 sterk toenam. Gelijktijdig waren er signalen binnen het UWV dat de kwaliteit van het berekenen en vaststellen van WIA-uitkeringen onder druk stond. UWV heeft tot dusverre niet gerapporteerd over de bij interne steekproeven geconstateerde onjuistheden bij het berekenen en vaststellen van de WIA-uitkeringen. Hiervan werd de impact voor cliënten onvoldoende onderkend. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 september jl. betreuren UWV en ik dit ten zeerste.
Hoeveel geld is er de afgelopen vijf jaar uitgegeven aan het project «Werk aan Uitvoering»?
Voor het programma Werk aan Uitvoering is in de periode 2023–2031 € 600 miljoen per jaar beschikbaar met een aanloop van € 200 miljoen in 2022. Een deel van deze middelen is toegekend aan UWV, oplopend vanaf € 23 miljoen in 2023 tot € 35 miljoen in de periode 2025–2029. UWV investeert € 20 miljoen hiervan in ambtelijk vakmanschap. Naast de investering in ambtelijk vakmanschap besteedt UWV middelen aan het versnellen van de digitale agenda.
Hoe komt het dat deze problemen in dat project niet duidelijk naar boven gekomen zijn?
Het programma Werk aan Uitvoering is gericht op het verbeteren van de publieke dienstverlening door beleid en uitvoering menselijker, wendbaarder en toekomstbestendig te maken.
Het programma richt zich niet op de uitvoering van processen bij afzonderlijke publieke dienstverleners. Het constateren van fouten die zijn gemaakt bij de vaststelling van WIA-uitkeringen was geen onderdeel van de opdracht.
Hoewel de huidige problemen niet expliciet aan de orde zijn gekomen, ondersteunen de maatregelen in het programma Werk aan Uitvoering de verbetering van de kwaliteit bij UWV. Een adequate IT ondersteuning is een belangrijke pijler bij de uitvoering van complexe wetten. Ook het vakmanschap van de medewerker is essentieel hierbij. Investeren in vakmanschap en maatwerk vraagt om extra leertijd in de uitvoering. De middelen uit het programma Werk aan Uitvoering voorzien hierin.
Is de accountantsverklaring aan het UWV over 2022 en 2023 op juiste gronden verstrekt?
Het is aan UWV om dit te beoordelen. Ik heb op dit moment geen reden om hieraan te twijfelen.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 7 maart 2024 een brief aan de Algemene Rekenkamer schreef als reactie op het rapport menselijke maat met de volgende tekst: «Fouten en nalatigheden in de uitvoering en wettelijke grondslag. De AR constateert dat het onduidelijk is hoe met fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties omgegaan moet worden. Ook adviseert de AR het redelijkerwijs duidelijk criterium van een wettelijke basis te voorzien. De twee artikelen waar u op wijst – artikel 3 en 4 van de beleidsregel – zien op terugvordering. De afgelopen tijd ben ik bezig geweest om het onderwerp terugvordering een plaats te geven in het conceptwetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Daarbij overweeg ik ook een codificatie van het redelijkerwijs duidelijk criterium. Een andere overweging ligt bij enkele keuzes ten aanzien van de exacte invulling en reikwijdte die de bepaling moeten krijgen. Daarnaast bezie ik op welke wijze de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering kunnen worden meegenomen.»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, met het «redelijkerwijs duidelijk criterium» en met de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering?
U bent recent geïnformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. In de kern overweeg ik om de factor waar het om gaat, namelijk de rol van het bestuursorgaan bij het ontstaan van (de hoogte) van een terugvordering, een bestendige plek te geven in het wettelijk kader. Daarbij is het redelijkerwijs duidelijk criterium een relevante factor. Hiervoor wordt een toepassing overwogen zoals deze momenteel al geldt bij UWV, wat ook wordt aanbevolen door de AR. In de genoemde brief duid ik dit nader.
Kunt u deze vragen een voor een en minstens een week voor het plenaire debat hierover aan de Kamer doen toekomen?
De antwoorden zijn zo snel mogelijk naar uw Kamer gezonden.
Het artikel ‘Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak»?1
Ja. Ik heb de uitspraak van de Raad van discipline en de reactie hierop van de landsadvocaat aan uw Kamer gezonden.2
Is bij u bekend of er ooit een landsadvocaat eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Het is mij niet bekend of er eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd aan een landsadvocaat. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties is de naam van de vorige en huidige landsadvocaat niet terug te vinden.
Is bij u bekend of er eerder een advocaat/notaris van Pels Rijcken tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Naar aanleiding van de fraudekwestie waarover uw Kamer bij meerdere gelegenheden is geïnformeerd, zijn twee notarissen en een kandidaat-notaris van Pels Rijcken berispt door de tuchtrechter. Pels Rijcken biedt overigens naar aanleiding van de fraudekwestie sinds 1 juli 2022 geen notariële diensten meer aan. Het is mij niet bekend of er eerder een advocaat van Pels Rijcken een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties zijn geen advocaten van Pels Rijcken te vinden. In het landscontract is opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Daartoe behoort ook de oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel als dat van belang is voor de Staat.
Hoe kijkt u naar de integriteit van de landsadvocaat na deze tuchtrechtelijke veroordeling? Vindt u ook dat de landsadvocaat van onbesproken gedrag moet zijn, gelet op zijn positie als voornaamste juridische adviseur van de Staat? Zie ook de eerdere Kamervragen (2022D18362 en 2022Z02611).
De landsadvocaat dient naar eer en geweten te handelen en daarbij de wet na te leven. Ik heb uit deze zaak niet de indruk gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt mijns inziens ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Hoe rijmt u de veroordeling van de landsadvocaat met de kernwaarden van de overheid en de advocatuur (zie artikel 10a Advocatenwet en Gedragsregels)?
Uit de uitspraak volgt dat een beroepsnorm is overtreden. Dit heeft geleid tot de lichtste tuchtrechtelijke maatregel; een waarschuwing.
Ondanks dat het overgrote deel van de klachten is afgewezen, heeft de tuchtrechter geconstateerd dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Die periode was de tijd die was gelegen tussen een onherroepelijke uitspraak van een rechter dat de desbetreffende stukken onder het verschoningsrecht vielen (waarover tot dan toe anders was geoordeeld) en het moment dat deze stukken door de wederpartij zelf in een geding werden ingebracht. In de periode daaraan voorafgaand en de periode daarna kon hij dus wel rechtmatig over deze e-mails beschikken. De Raad van discipline concludeert dat een advocaat niet over verschoningsgerechtigde stukken van een andere advocaat mag beschikken wanneer hij er kennis van draagt dat deze onder het verschoningsrecht vallen. De landsadvocaat had dus kort na kennisname van het onherroepelijk worden van de uitspraak dat de stukken onder het verschoningsrecht vielen, deze (alsnog) uit zijn dossier moeten verwijderen en vernietigen. Hiervoor heeft de tuchtrechter de laagst mogelijke maatregel van een waarschuwing opgelegd. De landadvocaat heeft mij overigens bericht dat de e-mails in deze periode in een afgeschermd dossier zaten, niet zijn ingezien door derden, noch zijn gebruikt.
Ik vind het te betreuren dat deze e-mails niet direct uit het dossier zijn verwijderd toen duidelijk werd dat het verschoningsgerechtigde informatie betrof. Dat had wel moeten gebeuren.
In de kabinetsreactie van 2 juni 2023 op het rapport-Silvis staat dat de externe advocatenkantoren aan hoge eisen van deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid dient te voldoen; voldoet de landsadvocaat volgens u na deze tuchtrechtelijke veroordeling aan deze hoge eisen? Waarom niet, waarom wel?
Ja. De onderhavige zaak heeft geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer dat definitieve rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht vallen, is nu duidelijkheid gekomen. Daarnaar moet worden gehandeld. Dat zal als gezegd onderwerp zijn van nader (bestuurlijk) overleg met de landsadvocaat en zijn kantoor.
Zijn er met de landsadvocaat en/of met Pels Rijcken afspraken gemaakt over een integere dienstverlening, (melding van) integriteitsschendingen of andersoortige afspraken die zien op een betamelijke invulling van de dienstverlening? Zo nee, waarom niet en bent u dat van plan? Zo ja, welke afspraken?
In het landscontract is opgenomen dat de advocaten van Pels Rijcken als vertegenwoordiger van de Staat zich steeds rekenschap dienen te geven van de in artikel 10a van de Advocatenwet neergelegde kernwaarden. Deze kernwaarden zijn onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Daarnaast is in het landscontract opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Het kantoor heeft de Staat daarom op de hoogte gebracht van de tuchtrechtelijke procedure en de uitkomst hiervan. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats tussen de verschillende onderdelen van de Staat met de desbetreffende accounthouders bij het kantoor van de landsadvocaat. Daarbij kunnen ook integriteitskwesties worden besproken. Namens de Staat als cliënt wordt er namens mij ook een bestuurlijk overleg gevoerd waar deze zaken aan de orde kunnen komen.3
Waar valt volgens u in de brief van de landsadvocaat van 9 september 2024 enige vorm van reflectie te lezen op zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen? Vindt u dat de landsadvocaat voldoende reflectie toont in deze brief?
Het doel van de brief van 9 september jongstleden was om mij te informeren over de uitspraak. Ik zal de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen in het bestuurlijk overleg met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor.
Bent u van plan om in overleg te treden met de landsadvocaat over (i) zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, (ii) zijn (gebrek aan) reflectie en (iii) hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden?
In de bestuurlijke overleggen die mijn ministerie voert met de landsadvocaat en zijn kantoor – overleggen die structureel worden gevoerd in het kader van de versterking van het opdrachtgeverschap4 – zal ik met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen.
Gaat het Openbaar Ministerie Pels Rijcken in de toekomst nog inhuren voor de juridische dienstverlening? Zo ja, in welke mate ten opzichte van voorgaande jaren?
Het Openbaar Ministerie heeft mij hierover bericht dat het in de opgelegde maatregel geen aanleiding zien om het kantoor minder in te huren.
Gelet op de eerdere grootschalige fraudezaak door de topman van het kantoor van de landsadvocaat en de nu tuchtrechtelijke veroordeling van de landsadvocaat zelf, hoe kijkt u naar de houdbaarheid van de positie van landsadvocaat en Pels Rijcken als juridische dienstverlener van de Staat? Zie de eerdere moties-Omtzigt (Kamerstuk 35 925 III, nr. 19 en Kamerstuk 35 927, nr. 81), zie ook motie-Van Nispen/Omtzigt (Kamerstuk 29 279, nr. 695).
De in de vraag aangehaalde kwesties zijn van totaal verschillende aard. Naar aanleiding van de fraudezaak hebben mij voorgangers diverse onderzoeken laten doen. De commissie Silvis constateerde eind 2022 dat het kantoor van de landsadvocaat zich er ambitieus toe heeft gezet verbetermaatregelen te nemen (op het vlak van governance, compliance, dataveiligheid en open werkcultuur).
Met betrekking tot de onderhavige kwestie heb ik aangegeven dat ik niet de indruk heb gekregen dat de landadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt naar mijn mening ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Wilt u alle vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Onderzoek: Hoe Nederland zijn vaccinkennis grotendeels ontmantelde. ‘Je gaat toch ook de brandweer niet verkopen?’' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat er 20 miljoen pokkenvaccins zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er?1
Ja, er zijn ongeveer 20 miljoen eerste generatie pokkenvaccins. Nederland heeft daarmee voldoende pokkenvaccins op voorraad om de Nederlandse bevolking te vaccineren. Dit zijn grotendeels vaccins die begin deze eeuw zijn geproduceerd. Het eerste generatie pokkenvaccin is een «klassiek pokkenvaccin» dat tot 1974 in het Rijksvaccinatieprogramma is gebruikt tegen pokken. Het vaccin moet worden toegediend via de complexe methode van herhaald prikken met een gevorkte naald. Het eerste generatie pokkenvaccin is een levend verzwakt virusvaccin. Het bevat dus een virus, het vaccinia-virus, dat nog infecties kan veroorzaken: het simuleert pokkenziekte. Daardoor treden veel, soms zeer ernstige, bijwerkingen op. Bovendien kan dit vaccin niet worden toegediend aan, onder meer, personen met afweerstoornissen, chronische huidaandoeningen, die zwanger zijn en kinderen onder 1 jaar.
Wat is de uiterste houdbaarheidsdatum? Kunt u de bijsluiter aan de Kamer toezenden?
De uiterste houdbaarheidsdatum van deze vaccins, die in poedervorm bij minstens min 30 graden Celsius worden bewaard, wordt op basis van periodiek hertesten van de werkzaamheid verlengd zolang de vaccins aan de eisen voldoen. Bijgaand vindt u de bijsluiter.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op de hoogte van de eigen voorraden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen 8 dagen beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Supermarkt “rommelt” wéér met statiegeld, winkel ontkent’ |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Supermarkt «rommelt» wéér met statiegeld, winkel ontkent» van Omroep West, uitgebracht op 4 september 2024?1
De essentie van de statiegeldregeling is erop gericht dat zo veel mogelijk plastic flessen en blikjes worden ingeleverd om te voorkomen dat deze in het milieu komen. Daartoe moet het verpakkende bedrijfsleven voldoen aan een wettelijke inzameldoelstelling van 90%. Deze doelstelling kan alleen worden behaald als het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes weer in te leveren. Het opwerpen van drempels voor burgers om hun verpakking in te leveren, zoals het enkel terugbetalen van het statiegeld op bepaalde tijdstippen, kan negatieve gevolgen hebben voor de inleverbereidheid.
In de wet staat dat bij inname van de plastic flessen en blikjes het statiegeld wordt terugbetaald.2 Als dit soort maatregelen het onmogelijk zou maken om statiegeld terug te krijgen zonder een aankoop te doen, is dat in strijd met de wet. Indien maatregelen het moeilijker maken om je statiegeld terug te krijgen, is het afhankelijk van de specifieke situatie of dit strijdig is met de wet. Het is in specifieke situaties aan de onafhankelijk toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), en uiteindelijk de rechter om te bepalen of de wet wordt overtreden.
Hoe vaak komt het voor dat personen afval waar statiegeld op zit inleveren, maar geen contant geld terug kunnen krijgen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikt niet over dergelijke gegevens. Van enkele supermarktfilialen is bekend dat er voorwaarden worden gesteld aan het terugbetalen van statiegeld. De ILT heeft dit ook geconstateerd. Verder zijn er inleverpunten op plekken zoals stations, pretparken en scholen, waar niet contant wordt uitbetaald maar door middel van een betaalverzoek (zoals Tikkie).
Deelt u de de mening dat mensen altijd contant geld moeten kunnen krijgen, wanneer zij statiegeld terugkrijgen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te garanderen en dit soort malafide praktijken te voorkomen?
De regelgeving stelt dat bij inlevering van de plastic flessen en blikjes het statiegeld moet worden terugbetaald. De regelgeving schrijft niet voor dat dit uitsluitend door contante terugbetaling kan. De wettelijke inzameldoelstelling van 90% waar producenten aan moeten voldoen, vereist dat het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes ook weer in te leveren. Omdat de inzameldoelstelling niet wordt behaald, heeft de ILT de producentenorganisatie Verpact onder andere gelast onderzoek te doen naar verschillende mogelijkheden om consumenten te bewegen hun statiegeldflessen en blikjes in te leveren. Eén van de lasten betreft het onderzoeken van de relatie tussen de inleverbereidheid en de terugbetalingsmethode: giraal, contant, digitaal (bijvoorbeeld Tikkie).3 Verpact heeft tot 1 november 2024 om dit onderzoek uit te voeren. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik bekijken samen met de resultaten van de evaluatie van de statiegeldregeling die ik eind 2024 naar de Kamer verstuur, om een integrale afweging te maken wat de beste vervolgstappen zijn voor eventuele wijziging van de statiegeldregeling.
Bent u bereid artikel 12 van het Besluit Verpakkingen te wijzigen, zodat duidelijk wordt dat mensen die afval waar statiegeld op zit inleveren contant geld moeten kunnen terugkrijgen?
Dit najaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Hieruit zal moeten blijken of en welke aanpassingen nodig zijn in de wetgeving. Het is belangrijk dat de resultaten uit de evaluatie en eventuele daaruit volgende aanpassingen integraal worden afgewogen. Het fenomeen dat sommige supermarkten aanvullende voorwaarden stellen aan de terugbetaling van statiegeld zal ik hierin meenemen.
Deelt u de opvatting dat dit bericht onderdeel is van een langere lijst van berichten en incidenten waaruit blijkt dat de plasticproducenten voornamelijk de profiteurs van de statiegeldregeling zijn, terwijl consumenten er juist geld aan kwijtraken en plasticvervuiling van het milieu niet wordt voorkomen?2
We zien dat het statiegeldsysteem zeker nog niet vrij is van problemen. Ik wil de evaluatie van de statiegeldregeling daarom gebruiken om te zien of en hoe de regeling aangepast kan worden om het systeem te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat statiegeld doet waar het voor bedoeld is: de hoeveelheid plastic flesjes in het milieu is met 72% sterk gedaald ten opzichte van voor de invoering van statiegeld5. Voor blikjes is deze daling 64%. Daarnaast kunnen statiegeldflessen door deze wijze van inzameling hoogwaardig worden gerecycled en weer nieuwe statiegeldflessen worden. Daarmee zijn we op de goede weg, maar het kan en moet nog een heel stuk beter. Met de resultaten uit de evaluatie in de hand zal ik de statiegeldregeling integraal bekijken en afwegen of en zo ja welke aanpassingen nodig zijn. De resultaten van de evaluatie verwacht ik eind 2024, waarna ik deze met de Kamer zal delen.
Humanitaire consequenties detentie reddingsschip van Artsen zonder Grenzen Geo Barents door Italië |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), van Weel , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Italy steps up clampdown on boats rescuing migrants in Mediterranean Sea' in de Financial Times?1
Ja.
Bent u ook bekend met de signalen dat de Libische Kustwacht zich bedient van intimidatie, bedreigingen van humanitaire werkers op «Search and rescue-schepen» (SAR-schepen), inclusief het gebruik van vuurwapens?
Uit het genoemde artikel valt niet op te maken dat de Libische kustwacht zich bediend heeft van intimidatie of bedreigingen richting bemanning van schepen die opsporings- en reddingsoperaties op zee uitvoeren. Het kabinet is wel bekend met eerdere publicaties in onder andere The Guardianwaarin de Libische kustwacht door humanitaire werkers beschuldigd werd van intimidatie.
Beschouwt u de Libische Kustwacht als een betrouwbare partner van de EU voor SAR en de strijd tegen mensensmokkel in het licht bovenstaande signalen, evenals van de bewijzen van o.a. het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten over medeplichtigheid aan ernstige schendingen van de mensenrechten, mogelijk misdaden tegen de menselijkheid en samenzwering met mensensmokkelaars?
Het kabinet is bekend met de bevindingen van de Fact Finding Mission van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten. De EU verleent verschillende vormen van steun aan actoren in Libië. Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de opsporings- en reddingscapaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven. De samenwerking met de Libische autoriteiten heeft tot doel om bij te dragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals de genoemde aantijgingen in het rapport van de VN Fact Finding Mission. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route op migratie. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer, het versterken van legale migratie en mobiliteit en het verbeteren van de mensenrechtensituatie voor migranten. Het kabinet acht deze steun relevant en waardevol. Met steun in conflictregio’s gaan risico’s gepaard en het blijft een prioriteit van dit kabinet om dergelijke risico’s te beperken en te voorkomen dat op deze manier onbedoeld bijgedragen wordt aan mensenrechtenschendingen. Eerdere berichten, waaronder de rapportage van de Fact Finding Mission, waren voor Nederland aanleiding om binnen de EU aan te dringen op verbeterde monitoring waarop de Commissie stappen ondernomen heeft. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Wat is uw opvatting over de houding van de Italiaanse regering, die de detentie van de Geo Barents onder andere baseert op de stelling dat het schip een gevaarlijke situatie creëerde door de instructies van de Libische Kustwacht niet op te volgen, hetgeen volgens Artsen zonder Grenzen zou hebben betekend dat mensen die in het water waren gesprongen en/of geduwd dan aan hun lot overgelaten zouden worden en mogelijk zouden zijn verdronken?
Het gaat hier om een afweging van de Italiaanse autoriteiten op basis van Italiaanse wet- en regelgeving. Dit is in de eerste plaats een binnenlandse aangelegenheid en een juridisch oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter. Het is aan de Europese Commissie om te toetsen of de wijze waarop deze wordt toegepast in lijn is met Europese wet- en regelgeving. In algemene zin stelt het kabinet zich op het standpunt dat Staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden.
Erkent u dat de organisatie op basis van humanitaire principes en maritiem recht geen andere keuze had dan mensen die zich in een levensgevaarlijke situatie bevinden te redden?
Het internationaal recht schrijft voor dat staten en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat onmiddellijk hulp dienen te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen de relevante verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied (Search and Rescue, SAR-zone) een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft t.a.v. de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven na ontscheping.2 Een schip dat een reddingsoperatie uitvoert, dient instructies van de verantwoordelijke Staat op te volgen.
Bent u bekend met de klachten die Artsen zonder Grenzen en andere organisaties hebben ingediend bij de Europese Commissie over de vraag of de Italiaanse wetgeving inzake reddingsactiviteiten op de Middellandse Zee wel of niet in overeenstemming zijn met het internationaal en Europees maritiem recht?
Ja.
Welke termijn staat er formeel voor het behandelen van dergelijke klachten? Kunt u bevestigen dat deze klachten nog niet zijn behandeld door de Commissie? Indien dat het geval is, bent u bereid er bij de Commissie op aan te dringen dat deze klacht met gezwinde spoed wordt behandeld?
De vijf organisaties, één daarvan is Artsen zonder Grenzen, hebben de klacht op 13 juli 2023 ingediend bij de Europese Commissie. Na indiening staat er in beginsel 12 maanden voor de beoordeling van een klacht door de Commissie. Als het vraagstuk dermate gecompliceerd is of de Commissie heeft meer informatie nodig om de klacht te kunnen beoordelen, kan het langer dan 12 maanden duren. Na navraag geeft de Commissie aan dat ze de klacht nog in behandeling heeft. Het kabinet wenst de uitkomst van de beoordeling af te wachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal dodelijke slachtoffers en vermisten op de Middellandse Zee in de afgelopen jaren? Is de constatering juist dat de Centraal-Mediterrane route van Noord-Afrika naar Italië de meest dodelijke migratieroute ter wereld is?
De internationale organisatie voor migratie (IOM) schat dat er sinds 2014 30.396 personen vermist worden ofwel overleden zijn op de Middellandse Zee die Europa probeerden te bereiken. De schattingen laten zien dat de Centraal-Mediterrane route inderdaad de meest dodelijke route is.
Kunt u een overzicht geven van welke SAR-activiteiten er momenteel plaatsvinden op de Middellandse Zee door non-gouvernementele organisaties (ngo's) en hoeveel mensenlevens zij de afgelopen jaren hebben gered?
Het EU-grondrechtenagentschap geeft in een publicatie van juni dit jaar aan dat er eind mei jl. zeventien NGO-schepen actief waren op de Middellandse Zee die SAR-activiteiten zouden uitvoeren.3 Het is bij het kabinet niet bekend hoeveel personen deze schepen in de afgelopen jaren gered hebben.
Welke ngo's worden momenteel getroffen door de Italiaanse wetgeving op gebied van SAR?
De Italiaanse wet- en regelgeving is van toepassing op alle NGO-schepen die SAR-activiteiten uitvoeren in de zones waarvoor Italië verantwoordelijk is en personen in Italiaanse havens ontschepen.
Bent u het eens met de opvatting van de speciale rapporteur voor Mensenrechtenverdedigers van de VN, die in een recente publicatie over Italië grote zorgen uitte over het patroon van detentie van SAR-schepen dat «levens kost op de Middellandse Zee»?
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden. Een oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter en aan de Europese Commissie als hoedster van de EU-verdragen.
Wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van het aan banden leggen van deze SAR-ngo's op dit moment?
NGO’s, die SAR-activiteiten uitvoeren, moeten dit kunnen doen binnen de kaders van vigerende wet- en regelgeving.
Klopt het dat er als gevolg van deze stappen sprake is van een ernstige reductie van SAR-capaciteit op de Middellandse Zee?
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds aangegeven, is op grond van internationale verdragen iedere Staat verantwoordelijk voor het coördineren van opsporings- en reddingsoperaties in wiens SAR-zone een drenkeling wordt gered. Staten zijn op grond hiervan ook verplicht om, indien zij daartoe in staat zijn, individueel of in samenwerking met andere Staten, deel te nemen aan de ontwikkeling van opsporings- en reddingsdiensten om ervoor te zorgen dat hulp wordt verleend aan elke persoon die op zee in nood verkeert. In Nederland wordt deze verplichting, zoals in veel andere Staten, uitgevoerd door de Kustwacht. Kustwachtdiensten voeren momenteel een groot deel van het totale aantal opsporings- en reddingsoperaties uit op de Middellandse Zee. Het Europees Grens- en Kustwachtagentschap Frontex ondersteunt lidstaten hierbij. De nationale kustwachtdiensten spelen daarmee een cruciale rol in het voorkomen van het verlies van levens op de Middellandse Zee. Er zijn bij het kabinet geen cijfers bekend over de reductie of toename van de overheidscapaciteit op het gebied van SAR. Ook zijn er geen signalen bekend dat de kustwachtdiensten van lidstaten niet op orde zouden zijn.
Kunt u een overzicht geven van de SAR-activiteiten van de EU en haar lidstaten in de afgelopen tien jaar? Is hier sprake van reductie of toename van overheidscapaciteit op gebied van SAR? Zo ja, wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van deze reductie en hoe verhoudt zich dit tot de verantwoordelijkheid en plichten die lidstaten en de EU zelf hebben volgens internationaal en Europees maritiem recht?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zouden de humanitaire consequenties zijn als er uiteindelijk geen SAR-capaciteit van ngo's meer zou overblijven door de Italiaanse opstelling op de Centraal Mediterrane route? Hebben de Italiaanse regering en/of de EU plannen om de verantwoordelijkheid voor SAR in dat geval zelf op zich te nemen en SAR-capaciteit op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet merkt op dat de Italiaanse kustwacht over ruime SAR-capaciteit beschikt en deze ook doorlopend inzet, zie bijvoorbeeld de vele ontschepingen op het eiland Lampedusa. Dit zal naar verwachting niet wijzigen, gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen van Italië op dit vlak. Deze verplichtingen zijn reeds hierboven toegelicht.
Welke stappen zouden Nederland en de EU kunnen nemen om de SAR-capaciteit op de Middellandse Zee, in overeenstemming met humanitaire principes en internationaal en Europees maritiem recht, zodanig op te voeren dat het er een einde wordt gemaakt aan het grote aantal verdrinkingen en verdwijningen? Bent u bereid om in EU verband aan te dringen op dergelijke stappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bij te dragen aan het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Het kabinet zet in op duidelijke kaders om te komen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit en voldoende surveillance capaciteit voor Frontex. Ook dient daarbij altijd het non-refoulement beginsel in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered. Hier ligt wat het kabinet betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer omdat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet wijst ten slotte op de politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie van Commissievoorzitter Von der Leyen en de inzet voor meer coördinatie van SAR-operaties in de EU, inclusief samenwerking met derde landen en meer capaciteit voor Frontex.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht ‘Gedoe rond vergadering van pro-Palestinastudenten: zij voelen zich bespied, wat was er aan de hand?’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wat is uw oordeel over de melding dat beveiligers van de Radboud Universiteit, mogelijk langdurig, een vergadering van pro-Palestinastudenten hebben afgeluisterd?1
Universiteiten en hogescholen hebben de maatschappelijke opdracht tot het geven van onderwijs en het doen van onderzoek. Om dit primaire proces in goede banen te leiden op de campus stellen zij huisregels op en treffen zij beveiligingsmaatregelen om zo voor iedereen een prettige en veilige leer- en werkomgeving te creëren. De verantwoordelijkheidsverdeling voor veiligheid in het hoger onderwijsstelsel is dus decentraal ingericht. De universiteiten en hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting en werking van hun veiligheidsbeleid, besturen van instellingen spannen zich hier dagelijks voor in. Zij worden hierbij soms voor moeilijke dilemma’s geplaatst, die zij zorgvuldig moeten afwegen. Waar nodig maken zij afspraken maken met de lokale driehoek. Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op de instellingen voordoen. Ik zie de melding in dit bericht dan ook als een kwestie tussen de melders en de Radboud Universiteit. Hieruit volgt dat ik voor mijzelf geen rol weggelegd zie om over de inhoud van deze melding een oordeel uit te spreken. Wel voer ik op landelijk niveau het gesprek met diverse groepen studenten over hun ervaringen rond de protesten en dat doe ik ook met de studentenvakbonden over de ervaringen van hun achterban.
Is het volgens u gepast voor universiteiten om beveiligers preventief in te zetten bij bijeenkomsten van studenten, en zo ja, onder welke omstandigheden?
Instellingen faciliteren studenten bij het organiseren van bijeenkomsten. De in het antwoord op vraag 1 genoemde huisregels, beveiligingsmaatregelen en de afwegingen die besturen daarover maken hebben ook hierop betrekking. Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt en wat er op hun campus gebeurt, en dat mogen ze ook uiten. Helaas zijn instellingen het afgelopen jaar ook geconfronteerd met geweld, intimidaties en vernieling. Deze zijn onacceptabel. Universiteiten zijn geen plek voor haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Er is ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop te richten; zij kunnen zelf de beste inschatting maken wat hiervoor nodig is. Heldere communicatie vooraf over wat wel en niet is toegestaan helpt daarbij.
Wat vindt u van de bewering van de studentenvakbond AKKU en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat de aanwezigheid van beveiligers bij dergelijke bijeenkomsten een vorm van intimidatie is en een ernstige inbreuk vormt op de academische vrijheid van studenten?
Academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht vormen een groot goed, waar de besturen van universiteiten en hogescholen zich hard voor maken. De hogescholen en universiteiten zijn bij uitstek plekken waar je het hartstochtelijk met elkaar oneens mag zijn en kunt botsen met woorden en argumenten, maar wel met respect voor elkaar. De insteek van besturen van instellingen is dan ook niet dergelijke bijeenkomsten te beperken, maar wel om te kijken hoe een podium geboden kan worden om open uitwisseling van standpunten te faciliteren, ook als er risico's zijn. Dit gaat hand in hand met de zorg die instellingen dragen voor de veiligheid van al hun medewerkers en studenten en de zorg voor de faciliteiten die nodig zijn voor onderwijs en onderzoek. Tijdige afstemming en heldere communicatie tussen instelling en organisatoren helpt daarbij. Indien instellingen daartoe aanleiding zien nemen zij extra maatregelen voor het ordelijk verloop op de campus, ook op het gebied van beveiliging. De vrijheid van de ene groep om te protesteren mag niet ten koste gaan van de vrijheid en/of veiligheid van andere groepen of individuen. Ik ben ervan overtuigd dat instellingen hierbij maatwerk toepassen om zoveel mogelijk het open karakter van de instellingen te behouden. Studenten kunnen in gesprek gaan met de instelling over het gevoerde beleid of hierover een klacht indienen zij daartoe aanleiding zien.
Hoe ziet u de rol van beveiliging bij universitaire bijeenkomsten? Moet de rol van beveiliging beperkt blijven tot het waarborgen van de veiligheid, of mogen ze ook optreden op een manier dat de academische vrijheid van studenten beperkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen door het ministerie om de academische vrijheid en het recht op vrije meningsuiting binnen de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen te beschermen?
De academische vrijheid is geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), specifiek in artikel 1.6.: «aan de instellingen voor hoger onderwijs en aan de academische ziekenhuizen wordt de academische vrijheid in acht genomen». De colleges van bestuur van de instellingen zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid. Het bestuur van de universiteit staat onder toezicht van een onafhankelijke raad van toezicht. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs wordt op basis van artikel 1.18 van de WHW door onafhankelijke deskundigen beoordeeld. Daarnaast staan in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen.
Hoe kan de communicatie tussen universiteiten en studenten over veiligheidsmaatregelen worden verbeterd om misverstanden en bezorgdheden over mogelijke intimidatie te voorkomen?
Voor het ordelijk verloop van het primaire proces van onderwijs en onderzoek kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen en met de academische gemeenschap in gesprek gaan over de werking ervan. Een belangrijk orgaan voor het gesprek hierover is de medezeggenschap. Het is van belang dat wanneer sprake is van besluitvorming van het college van bestuur over veiligheid, de medezeggenschap haar rol kan vervullen. De medezeggenschap heeft wettelijke advies- en instemmingsrechten en kan daarbij ook desgevraagd en uit eigen beweging over alle aangelegenheden die de instelling betreffen voorstellen doen en standpunten kenbaar maken.
Om het gesprek over veiligheid in de instelling te bevorderen hebben universiteiten en hogescholen in samenwerking met de studentvakbonden SOM, LSVB, LOF en ISO, de e-learning Medezeggenschap & Integrale Veiligheid ontwikkeld.2 Met behulp van deze training kunnen studenten en medewerkers in de medezeggenschapsraad in- en tegenspraak bieden op de huisregels, de veiligheidsmaatregelen en het gevoerde veiligheidsbeleid op zowel faculteits- als instellingsniveau.
Meerdere bronnen vermelden dat er profielschetsen, inclusief foto’s van demonstranten, worden gedeeld onder beveiligers in dienst van de universiteit, bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteit om dit op te helderen?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Ook bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen over het handelen van de instelling. Dat kan zowel bij de instellingen zelf, als bij de inspectie van het onderwijs en in geval van privacyschendingen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Universiteiten zijn gehouden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), ook waar het gaat om het delen van risico-informatie met persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het preventief inzetten van externe en dure krachten door de universiteit, terwijl het coalitieakkoord/de regeringsplannen spreken van een herschikking van gelden voor het hoger onderwijs?
Instellingen staan voor de opgave om een veilige leer- en werkomgeving te bieden waarin het primaire proces van onderwijs en onderzoek kan plaatsvinden. Hierbij is openheid een kernwaarde van het onderwijs. Instellingen staan voor de uitdaging deze openheid te beschermen. Het is de taak van besturen hoe zij dit precies vormgeven op een manier die bij de context en de maatschappelijke opdracht van de instelling past en waarbij aandacht is voor de kosten en baten van het veiligheidsbeleid.
Acht u het gepast dat universiteiten beveiligers in burgerkleding inzetten, zonder dat dit vooraf bekend is bij de aanwezige studenten en docenten? Zo ja, onder welke omstandigheden zou dit volgens u gerechtvaardigd zijn?
Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op een universiteit voordoen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de colleges van bestuur en het is aan hen om hierop te handelen. Wanneer studenten en medewerkers van mening zijn dat het gevoerde veiligheidsbeleid van de instelling bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid acht ik het van groot belang dat zij hierover in gesprek gaan met de instelling, bijvoorbeeld via de medezeggenschap, of hierover een klacht indienen.
Heeft u kennis van vergelijkbare incidenten op andere universiteiten in Nederland, en zo ja, hoe zijn deze gevallen behandeld? Kunt u reageren op de vergelijkbare gebeurtenissen bij Leiden Universiteit?2
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de bewering van studenten en medewerkers van de Universiteit Leiden dat de inzet van beveiliging in burgerkleding bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid binnen de academische gemeenschap?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt het beleid van de Universiteit Leiden, waarbij beveiligers in burgerkleding worden ingezet zonder voorafgaande communicatie, ook toegepast op andere onderwijsinstellingen in Nederland? Zo ja, welke instellingen hanteren dit beleid en onder welke voorwaarden?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Als stelselverantwoordelijk Minister heb ik geen bemoeienis met de instellingsspecifieke afwegingen die instellingen maken bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun veiligheidsbeleid en de gesprekken die zij met hun gemeenschap voeren over de voorwaarden.
Welke maatregelen kunnen en zullen er genomen worden om te waarborgen dat de veiligheid op universiteiten gehandhaafd blijft zonder dat dit ten koste gaat van de academische vrijheid en het recht op protest?
Voor het ordelijk verloop van alle activiteiten op de campus kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen, in dialoog met de eigen gemeenschap. Voor de omgang met protesten hebben de universiteiten en hogescholen een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld, die de instellingen en de lokale driehoek een eenduidig fundament geeft voor hun handelen.4 Deze richtlijn is bedoeld om zowel legitieme protesten mogelijk te maken en tegelijk te voorkomen dat die uit de hand lopen. De toepassing van de richtlijn is afhankelijk van de specifieke situatie van het protest.
Het bericht dat Nederlandse landbouwbedrijven die subsidie ontvangen om Oekraïne te helpen met de wederopbouw tegelijkertijd zakendoen in Rusland |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Beljaarts , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat enkele Nederlandse landbouwbedrijven die subsidie ontvangen om Oekraïne te helpen met de wederopbouw tegelijkertijd zakendoen in Rusland?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde artikel. Nederland blijft Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel actief en onverminderd steunen in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zo lang als dat nodig is. De sancties van de Europese Unie (en van andere landen) zijn erop gericht om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Hierbij weegt het kabinet continu de impact van de sancties af tegen andere zwaarwegende belangen, waaronder het belang van mondiale voedselzekerheid.
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele bedrijven. In beginsel kunnen bedrijven, mits zij voldoen aan de actuele regelgeving, zakendoen in Rusland.
Het is echter geen business as usual. Het kabinet moedigt aan dat bedrijven ervoor kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt en wijst bedrijven op de risico’s van zaken doen in Rusland. Daarnaast onderzoekt het kabinet of ongesanctioneerde handel met Rusland als uitsluitingsgrond toegevoegd kan worden aan de subsidieregeling voor de Ukraine Partnership Facility (UPF), zoals ook is toegezegd tijdens het commissiedebat over sancties van 9 oktober jl.
Deelt u de mening dat een bedrijf als APH Group ieder moreel besef mist als het kennis en producten in Oekraïne kan slijten, omdat de andere handelspartner daar alles aan het vernietigen is?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij de beoordeling van aanvragen voor deze subsidie of het betreffende bedrijf zaken doet in Rusland? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de huidige subsidieregelingstekst wordt gevraagd of de aanvrager zaken doet in Rusland.
Deelt u de mening dat subsidies die bedoeld zijn voor de wederopbouw van Oekraïne in principe niet zouden moeten worden toegewezen aan bedrijven die zakendoen in Rusland? Zo ja, kunt u bevorderen dat de RVO hier in het vervolg bij de beoordeling van aanvragen rekening mee houdt?
Het zaken doen met Rusland voor goederen die niet op de sanctielijst staan vormt op basis van de huidige regelingstekst helaas geen grond om bedrijven uit te sluiten. Het kabinet onderzoekt of ongesanctioneerde handel met Rusland als uitsluitingsgrond toegevoegd kan worden aan de subsidieregeling voor de Ukraine Partnership Facility (UPF) en andere subsidies in het kader van Oekraïne.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op vragen van het lid Boswijk (CDA) over de toegenomen export van landbouwmachines en diervaccins naar Rusland van 27 maart jl., waarin onder andere aangegeven werd dat het aannemelijk is dat de Nederlandse export van landbouwgerelateerde goederen bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot (voedsel)productie in Rusland zelf?2
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Deelt u de mening dat de export van Nederlandse landbouwapparatuur Rusland onafhankelijker en minder gevoelig maakt voor sancties en dat Rusland voedsel overduidelijk gebruikt als wapen? Zo nee, waarom niet?
Het is aannemelijk dat de export van landbouwgerelateerde goederen vanuit Nederland op deelterreinen individuele bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot voedselproductie in Rusland zelf. Hieruit volgt echter niet dat dit Rusland minder gevoelig maakt voor Europese sancties, aangezien de sancties tegen Rusland expliciet niet gericht zijn tegen de voedselproductie.
Bent u bereid te bevorderen dat er sancties worden opgelegd op de uitvoer van alle producten die er aan bijdragen dat Rusland zijn voedselsysteem kan optimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Een aanpak in EU-verband is het meest effectief. Het kabinet zet zich op Europees niveau voortdurend in voor aanvullende sanctiemaatregelen tegen Rusland waarbij alle opties op tafel liggen, dus ook op het terrein van landbouwgerelateerde goederen. Hierbij maakt het kabinet wel steeds een afweging tussen de impact van de sancties op de Russische oorlogsinspanningen en andere zwaarwegende belangen, waaronder EU-eenheid, humanitaire hulp en mondiale voedselzekerheid.
Het bericht 'Duitsland gaat paspoorten controleren bij alle landsgrenzen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland gaat paspoorten controleren bij alle landsgrenzen?»1
Ja.
Zullen de voorgestelde grenscontroles door de Duitse grenswacht ook plaatsvinden aan alle grensovergangen tussen Nederland en Duitsland of alleen op specifieke punten?
Zoals Duitsland in de officiële notificatie over de herinvoering van binnengrenstoezicht heeft aangekondigd, vinden de Duitse binnengrenscontroles op een flexibele, niet systematische wijze plaats.
In hoeverre is er overleg geweest tussen de Duitse autoriteiten en het Nederlandse kabinet, indien Duitsland ook aan de Nederlandse grens gaat controleren? Zo ja, wat is daarover afgesproken?
Nederland is voorafgaand aan de bekendmaking door Duitsland over het voornemen geïnformeerd, waarna de formele notificatie aan alle EU lidstaten volgde. Er is op (hoog)ambtelijk en operationeel niveau doorlopend contact tussen Nederland en Duitsland over de uitvoering van de controles.
Op basis van welke regels of afspraken voert Duitsland deze grenscontroles in?
Duitsland heeft binnengrenstoezicht heringevoerd op basis van artikel 25 en 25bis van de Schengengrenscode.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het reguliere grensverkeer, waaronder grensarbeiders, en het economische verkeer en de logistieke sector, zo min mogelijk last hebben van deze controles?
Duitsland zelf heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles zoveel mogelijk te beperken. Zo heeft Duitsland geen doorlaatposten geïdentificeerd zodat grensoverschrijdend verkeer via bestaande wegen kan plaatsvinden. De Duitse grenscontroles vinden daarnaast niet systematisch plaats, maar flexibel in termen van plaats en tijd. Indien de controles leiden tot significante uitdagingen voor de economie van Nederland of de grensregio’s zal het kabinet in contact hierover treden met Duitsland.
Bent u van plan om het Duitse voorbeeld te volgen en ook tijdelijke paspoortcontroles in te voeren om illegale migranten tegen te houden? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren en hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over het besluit van het kabinet om tussen 9 december 2024 en 8 juni 2025 het binnengrenstoezicht tijdelijk her in te voeren. Deze controles zullen op een niet systematische wijze plaatsvinden. Het kabinet neemt maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is scherp op signalen vanuit de praktijk. Voor nadere informatie over dit besluit en de operationele uitvoering van binnengrenstoezicht, verwijs ik u naar mijn brief.2
Hoe zal rekening gehouden worden met de impact van grenscontroles op ondernemers en grensarbeiders als Nederland het Duitse voorbeeld volgt? Kan dit door bijvoorbeeld alleen te controleren op punten waar veel illegale migranten de grens oversteken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer komt u met een plan voor de intensivering van grenscontroles?
Zie antwoord vraag 6.
Is Duitsland van plan om ook mensen terug te sturen die asiel aanvragen en niet in het Eurodac systeem geregistreerd staan als Dublinclaimant? Zo nee, wat gaat het verwachte effect zijn van deze geïntensiveerde grenscontroles ten aanzien van het verlagen van de instroom? Zo ja, op basis van welke juridische gronden kan iemand die asiel aanvraagt en geen Dublinclaimant is, worden teruggestuurd?
Via de bilaterale overdrachtsprocedure worden geen asielzoekers overgedragen. Personen die om internationale bescherming vragen worden conform Europese en nationale regelgeving afgehandeld.
Nederlandse leveranciers van gevechtshonden aan het Israelische leger |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een man met het syndroom van Down is doodgebeten door een gevechtshond van het Israëlische leger?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een oudere vrouw in haar slaap is aangevallen door een gevechtshond van het Israëlische leger?2
Ja.
Is het mogelijk dat deze en andere gevechtshonden van het Israëlische leger door een Nederlands bedrijf geleverd worden? Kunt u dit bevestigen of uitsluiten?
Bedrijven dienen een vergunning aan te vragen voor goederen/technologie die kwalificeren als dual-use volgens de EU Dual-Use Verordening of onder nationale controlemaatregelen vallen. Wanneer dit niet het geval is, zoals bij honden (zie ook het antwoord op vraag 7 en 8), heeft de overheid geen overzicht van de uitvoer van betreffende goederen.
Het kabinet doet daarnaast geen uitspraken over mogelijke leveranties van individuele bedrijven. Informatie over de exportaangiftes van individuele bedrijven is bedrijfsgevoelig en daarom vertrouwelijk.
Bent u bekend met de reportage van Left Laser bij het Nederlandse bedrijf Four Winds?3
Ja.
Deelt u de mening dat dit bedrijf transparant zou moeten zijn over het al dan niet exporteren van gevechtshonden naar Israël? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet juicht transparantie vanuit bedrijven toe, maar zolang een bedrijf zich houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving is de mate van transparantie een keuze van het bedrijf zelf.
Is het u bekend of het Nederlandse bedrijf Four Winds K9 nog steeds gevechtshonden exporteert naar Israël?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 heeft het kabinet geen overzicht van de uitvoer van honden. Ook doet het kabinet geen uitspraken over individuele bedrijven of vergunningaanvragen.
Aan welke regels moeten Nederlandse bedrijven voldoen bij de export van gevechtshonden zoals gebruikt bij de genoemde incidenten in Gaza? Zijn de wetten, verdragen en afspraken voor de export van strategische/militaire goederen van toepassing?
Voor de uitvoer van speciaal getrainde honden is geen vergunning nodig, omdat deze honden niet worden gekwalificeerd als strategische goederen. De kwalificatie van een goed als strategisch goed gebeurt op basis van consensus in de relevante internationale exportcontroleregimes of omdat deze onder nationale controle zijn gebracht. Voor speciaal getrainde honden geldt dat er internationaal geen consensus is om deze onder exportcontrole te brengen en dat deze ook niet nationaal zijn gecontroleerd.
Is een vergunning nodig voor de export van dit soort gevechtshonden? Zo ja, wat voor vergunning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke verantwoordelijkheden hebben Nederlandse bedrijven die gevechtshonden exporteren voor het dierenwelzijn, ook na de export? Op welke manier wordt daar toezicht op gehouden?
De bedrijven die in Nederland honden trainen voor de export moeten zich houden aan de Wet dieren, en specifiek het Besluit houders van dieren waarin voorschriften staan over onder andere huisvesting en verzorging van de honden. Het toezicht hierop vindt plaats door handhavende partijen, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn. Na export is de wet- en regelgeving van het land waar de honden naar geëxporteerd zijn van toepassing en is het aan het betreffende land om toezicht te houden op het welzijn van de dieren aldaar.
Het kabinet verwacht evenwel van Nederlandse bedrijven die internationaal zaken doen dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Dierenwelzijn is hier onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van de export van dergelijke honden die door politie en militaire diensten kunnen worden ingezet, van de afgelopen tien jaar, naar Israël en andere landen?
Zie het antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse export, van bijvoorbeeld honden voor het Israëlische leger, bijdraagt aan het in stand houden van de bezetting en schendingen van het oorlogsrecht en voldoet aan de recente uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?
Nederland staat onverkort voor naleving van het internationaal recht en het kabinet blijft zich hierover onverminderd uitspreken. Het kabinet roept Israël zowel bilateraal als in multilaterale fora op om zich te houden aan het internationaal recht, inclusief het recht dat geldt tijdens bezetting. Dat betekent dat de honden, net als ieder geweldsmiddel, uitsluitend mogen worden ingezet in overeenstemming met internationaal recht, in het bijzonder de regels van het bezettingsrecht en de rechten van de mens.
Daarnaast hebben betrokken bedrijven ook een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de opvolging daarvan. Het kabinet verwacht dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rightsrisico’s voor mens en milieu in hun waardeketens identificeren en waar nodig aanpakken. In het geval van gewapende conflicten wordt daarbij van bedrijven extra zorgvuldigheid verwacht.
Hoe bekijkt u de export van deze honden in zowel het licht van berichten over het doden en verminken van Palestijnse burgers als het oordeel van het Internationaal Gerechtshof dat staten de verplichting hebben om stappen te ondernemen om te voorkomen dat Nederlandse handels- en investeringsbetrekkingen bijdragen aan de instandhouding van de Israëlische bezetting, nederzettingen en annexatie van bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om gevechtshonden af te sturen op onschuldige burgers?
Laat ik duidelijk stellen dat het kabinet burgerslachtoffers altijd betreurt. In zijn algemeenheid zijn geweldsmiddelen, zoals politiehonden, niet bestemd om te worden ingezet tegen burgers die geen bedreiging vormen.
Deelt u de mening dat er een verbod moet komen op de export van deze honden naar Israël? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit verbod zo snel mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een voorstel voor een verbod of een vergunningplicht op export van speciaal getrainde honden vereist internationale afspraken om effectief te zijn en een gelijk speelveld te garanderen. In 2016 heeft het toenmalige kabinet de mogelijkheden hiervoor onderzocht. Voor de uitkomst van dit onderzoek verwijs ik u naar de kamerbrief «Exportcontrole op honden» van 9 februari 2016.4 In deze brief werd geconcludeerd op basis van juridisch advies van de Europese Commissie dat de dual-use verordening geen rechtsbasis biedt voor export beperkende maatregelen ten aanzien van diensthonden. Deze conclusie is niet veranderd sindsdien.
Signalen van problemen met woon-zorginitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Zijn er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport signalen bekend over cliënten in een zorgwoning die financiële druk of problemen ervaren wegens huurstijgingen? Zo nee, kunt u aangeven of er een meldpunt bestaat waar personen, die in een zorgwoning wonen, zich kunnen melden als zij wegens huurstijgingen financiële moeilijkheden ervaren?
Deelt u de mening dat cliënten/bewoners in een woon-zorginstelling vaak in een hele kwetsbare positie zitten omdat zij ook zorg afnemen bij de organisatie aan wie zij ook huur moeten betalen? Zo ja, is er een extern toezichthouder die ook meekijkt als het gaat om redelijkheid en billijkheid bij voorgenomen huurstijgingen en de kwaliteit van wonen algemeen?
Kunt u reflecteren en een toelichting geven op de wenselijkheid van het scheiden van wonen en zorg? Deelt u de mening dat het potentieel voordelig zou kunnen zijn om wonen en zorg meer te scheiden?
Kunt u aangeven en toelichten welk percentage van de inkomsten (bijvoorbeeld vanuit de Wajong) dat besteed wordt aan huur- en woonkosten u wenselijk acht?
Voor iedere cliënt geldt dat hij/zij binnen de eigen financiële mogelijkheden keuzes moet maken wat aan huur- en woonkosten kan worden uitgegeven. Op de website van het Nibud (Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting, www.nibud.nl) wordt aangegeven dat niet alleen inkomen, maar ook andere persoonlijke omstandigheden (zoals huishoudsamenstelling en eventuele hoge zorg- of andere kosten) bepalen of een huur voor mensen betaalbaar is. Om de reden die het Nibud noemt, werk ik niet met percentages die ik wenselijk acht om aan huur- en woonkosten uit te geven. Het Nibud kan helpen bij het verkrijgen van inzicht in persoonlijke inkomsten en uitgaven en daarmee ook in wat verantwoord aan huur kan worden uitgegeven. Verhuurders hanteren daarnaast vaak een minimum inkomensgrens. Dat zorgt ervoor dat mensen ook langs die weg beschermd worden tegen woonkosten die ze niet kunnen betalen.
Aan welke regels en richtlijnen moeten aanbieders van woon-zorginitiatieven zich houden bij het hanteren van de huur en huurstijgingen?
Woon-zorginitiatieven moeten zich houden aan de wet- en regelgeving die geldt met betrekking tot de hoogte van de maximale huur en huurstijgingen (Wet betaalbare huur).
Mag de huur worden opgezegd wanneer bijvoorbeeld het zorgzwaartepakket van de cliënt verandert? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is in beginsel afhankelijk van de voorwaarden die zijn gesteld in het huurcontract en/of het zorgcontract of dit mogelijk is. Daarbij is ook van belang in hoeverre wonen en zorg (contractueel, maar ook in de feitelijke uitvoering) met elkaar zijn verweven. Het is niet wenselijk als een instelling cliënten vraagt om meer zorg af te nemen dan nodig is.
Mag een instelling van reeds woonachtige cliënten vragen meer zorg af te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke bezwaar- en beroepsmogelijkheden zijn er als cliënten/bewoners of hun wettelijk vertegenwoordigers het niet eens zijn met aangekondigde huurstijgingen?
Personen die bezwaar maken tegen huurstijgingen kunnen in eerste instantie bezwaar aantekenen bij de verhuurder. Bij een conflict kan men een uitspraak vragen van de Huurcommissie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen, geen huurbescherming hebben zoals anderen?
Cliënten die intramuraal in een Wlz-instelling wonen (en zorg ontvangen op basis van een integraal zorgzwaartepakket (ZZP)) betalen geen huur en hebben om die reden letterlijk geen huurbescherming. Zij betalen voor de zorg (inclusief het verblijf) een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Dat betekent echter niet dat deze cliënten niet beschermd moeten worden, bijvoorbeeld tegen ongewenste verhuizingen.
Bent u, gezien de signalen, maar ook de rapporten over de uitdagingen op de woningmarkt voor deze groep, bereid om in navolging van de aangenomen motie Westerveld alsnog te onderzoeken of er een vorm van huurbescherming mogelijk is voor deze groep?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete maatregelen neemt u om de kwaliteit van de zorg te garanderen bij enerzijds PGB-gefinancierde woon- en zorginitiatieven en anderzijds woon- en zorginitiatieven, die gefinancierd worden door zorg in natura voor personen met autisme met een licht zorgzwaartepakket, om te voorkomen dat zij bijvoorbeeld onterecht gevraagd worden zwaardere zorg af te nemen dan noodzakelijk?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in zowel pgb-gefinancierde wooninitiatieven als initiatieven die worden gefinancierd op basis van zorg in natura. Het leveren van zorg die past bij het geïndiceerde zorgprofiel vormt een onderdeel van het toezicht van de IGJ. Het CIZ bepaalt het best passende zorgprofiel/zorgzwaartepakket onafhankelijk van de wens van de zorgaanbieders.
Een pgb is bedoeld voor cliënten die zelf hun zorg willen en kunnen inkopen. Dat geldt ook voor cliënten in een wooninitiatief. Het pgb van bewoners van een wooninitiatief blijkt niet in alle gevallen een bewuste keuze te zijn. De Kamerbrief «Wooninitiatieven en pgb» van 12 juni jl.1 beschrijft maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van zorg in pgb-gefinancierde wooninitiatieven. De maatregelen beogen de «gedwongen» inzet van het pgb te verminderen en betrokken partijen te ondersteunen bij hun taken en verantwoordelijkheden.
Het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD), Wiersma |
|
![]() |
Is het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) nog kabinetsbeleid?
Als kabinet slaan we een andere koers in en stoppen met het NPLG, zoals dat als ontwerp nog door het vorige demissionaire kabinet was vastgesteld. Wel worden de internationale doelen door het kabinet onderschreven, waarbij we nog steeds voor het behalen van deze doelen staan. We zien het belang van een robuuste natuur, gezond en voldoende water en het reduceren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering. Ook zullen samenhangende generieke en gebiedsgerichte maatregelen noodzakelijk blijven om aan internationale afspraken te kunnen voldoen. Ik kies daarbij voor een aanpak waarbinnen er een grotere rol is voor de innovatiekracht van boeren. De middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie spelen een belangrijke rol bij het gebiedsspecifieke en uitvoeringsgerichte beleid dat dit kabinet gaat ontwikkelen. Eind van dit jaar zal ik aan de Kamer de contouren van een nieuw programma kenbaar maken.
Staat u nog altijd achter de opvatting dat «Toekomstbestendige verduurzaming vergt een integrale benadering zodat meerdere opgaven (zoals klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit) in samenhang worden aangepakt»? (Kamerstuk 32 813, nr. 1307)? Zo ja, kunt u toelichten waarom het NPLG dan wordt geschrapt?
Ik ben er voorstander van dat opgaven waar mogelijk in samenhang worden opgepakt. Het NPLG is daar echter geen randvoorwaarde voor. Ook op een andere manier kan nog steeds in samenhang worden gewerkt aan het oplossen van de uitdagingen in en de doorontwikkeling van het landelijk gebied.
Ik kijk daarvoor naar het zo effectief mogelijk inzetten van verschillende middelen. Anders dan met een Transitiefonds komt het kabinet met een nieuwe koers die integraal aan de doelen werkt, bijvoorbeeld via innovatie, doelsturing op bedrijfsniveau en agrarisch natuurbeheer.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de klimaatdoelen?
Begin dit jaar concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied dat met de uitwerking van de Provinciale plannen landelijk gebied (PPLG’s) zoals die erop 1 juli 2023 lagen, goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de NPLG-doelen, maar dat het volledig doelbereik van de natuur, water en klimaatdoelen binnen grofweg een decennium niet plausibel is. De PPLG’s waren voornamelijk op hoofdlijnen geformuleerd en er moest nog veel worden uitgewerkt. Hierdoor is het kwantificeren van de effecten van het schrappen van het NPLG op het behalen van de doelen voor klimaat, natuurherstel en -uitbreiding en de KRW lastig.
Ik heb toegezegd om eind dit jaar de contouren van een nieuwe aanpak naar de Kamer te sturen.
In algemene zin geldt dat de voortgang van klimaatbeleid in de verschillende sectoren wordt gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning van het PBL. Deze verschijnt eind oktober en zal zicht geven op de voortgang van de sectoren landbouw en landgebruik. De tussenevaluatie KRW die in december gereedkomt, zal meer inzicht geven in waar we in 2027 uitkomen en welk handelingsperspectief er is om tot doelbereik te komen.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen voor natuurherstel en -uitbreiding?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet, in plaats van het NPLG, in op een alternatieve, vergelijkbare integrale benadering voor het realiseren van de doelen in de landbouwsector op het gebied van klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit?
Ik werk op dit moment aan een nieuwe aanpak. Uiterlijk eind dit jaar worden de contouren van deze aanpak naar de Kamer verzonden. Het blijft belangrijk om de doelen in het landelijk gebied in samenhang te bezien. Bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak houd ik hier aandacht voor.
Verandert er iets in de te halen doelen in de tijdspanne waarin deze worden gerealiseerd?
De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan. Dat geldt ook voor de termijnen die ons daarvoor zijn aangereikt. Ik voer daarbij, conform het regeerprogramma, wel een check uit op nationale koppen.
Dit kabinet heeft de ambitie om aan die doelen en termijnen te voldoen. Niet alleen bij het uitwerken van de nieuwe aanpak, maar ook bij het verder ontwikkelen van LVVN-beleid is dit dan ook een van de belangrijke uitgangspunten. Ook vanuit IenW en KGG wordt daar een belangrijke bijdrage aan geleverd. We staan uiteindelijk als één overheid voor het behalen van deze opgave.
Aangezien het resterende budget van het NPLG bestemd is voor onder andere innovatie en mest, deelt u de mening dat normerende en beprijzende maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verschillende wettelijke doelen voor de landbouwsector? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het kabinet heeft in haar regeerprogramma aangekondigd om in te zetten op haalbare bedrijfsspecifieke normen voor broeikasgassen- en stikstofemissies. Hiermee wordt voor individuele bedrijven duidelijkheid gegeven welke bijdrage er van hen verwacht wordt in het realiseren van de doelen. Een systematiek daarvoor wordt op dit moment nader uitwerkt en de Kamer zal hierover aan het einde van het jaar worden geïnformeerd. Deze inzet past bij de gewenste omslag die dit kabinet wil maken naar een aanpak gebaseerd op doelsturing. Het kabinet heeft een integrale aanpak om te werken aan doelbereik. Naast middelen voor bedrijfsspecifieke emissienormen zijn voor activiteiten die de landbouwer onderneemt op landbouwgrond, bijvoorbeeld ook middelen vanuit het agrarisch natuurbeheer onderdeel van de aanpak.
Hoeveel budget acht u noodzakelijk om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan het behalen van de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet? Waar zullen die middelen uit voortkomen?
Conform de Klimaatcyclus wordt het doelbereik van de verschillende sectoren geëvalueerd in de Klimaat- en Energieverkenning. In de voorjaarsbesluitvorming besluit het kabinet, indien bestaande doelen niet gehaald lijken te worden, over alternatief beleid. Welke middelen nodig zijn hangt sterk af van de aard van de maatregelen die getroffen worden. Door beschikbare middelen efficiënt in te zetten, kan een zo groot mogelijke bijdrage geleverd worden aan meerdere doelen. Bij de ontwikkeling van, bijvoorbeeld, doelsturing en inzet van middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie heb ik hier aandacht voor.
Wat is de uiterlijke datum dat alternatieve maatregelen voor het NPLG gereed moeten zijn om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet?
Voor het realiseren van de doelen uit de Klimaatwet is een combinatie aan maatregelen nodig die betrekking hebben op allerlei sectoren, waaronder de landbouwsector. Voor het eind van dit kalenderjaar zal ik de contouren van de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak met uw Kamer delen. In elk geval ben ik mij bewust van de termijn van 2030 voor de reductie van broeikasgassen.
Verwacht u dat de sector landbouw op tijd kan voldoen aan de inspanningen die nodig zijn om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen? Hoeveel budget acht u hiervoor noodzakelijk?
De KRW-doelen bieden een uitdaging voor meerdere sectoren. Met het NPLG werd specifiek voor de landbouwopgave een bijdrage geleverd aan doelbereik conform de verplichtingen die volgen uit de Nitraatrichtlijn, de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen en de KRW. Het betreft doelen voor nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, die van invloed zijn op de doelen voor planten, vissen en waterinsecten.
Er was 811 miljoen euro in het Transitiefonds specifiek bedoeld voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden ten behoeve van het verbeteren van de waterkwaliteit. Daarnaast was de insteek dat ook andere maatregelen (bijv. gericht op natuur of klimaat) in veel gevallen een bijdrage zouden kunnen leveren aan de KRW. Deze inzet stond naast de maatregelen die reeds zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voor de agrarische sector en voor andere bronnen. Uit de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied bleek dat goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de KRW-doelen, maar dat de effecten voor het doelbereik in 2027 niet overal gerealiseerd zouden worden (op basis van de gebiedsprogramma’s van 1 juli 2023). Ook de RLI gaf in haar rapport van mei 2023 aan dat de normen voor de KRW, ook die voor landbouw, met de toen voorgenomen maatregelen nog niet gehaald zouden worden voor 2027. Met onder meer het mestbeleid en de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak besteed ik aandacht aan de bijdrage van de landbouw aan het halen van de KRW-doelen. Welk budget hiervoor nodig is hangt sterk af van de maatregelen die onderdeel worden van het beleid dat nu ontwikkeld wordt.
Is de Minister van Klimaat en Groene Groei geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Minister van Klimaat en Groene Groei zijn door mij geconsulteerd over het voornemen te stoppen met de systematiek van het NPLG. Er hebben voorbereidende gesprekken plaatsgevonden en er is een Bewindspersonenoverleg geweest op 23 augustus 2024 tussen de drie opdrachtgevers van het NPLG (MLVVN, MI&W en MVRO), waarbij de MI&W en de MVRO hebben ingestemd met dit voornemen. De Minister van Klimaat en Groene Groei is geen medeopdrachtgever van het NPLG en zodoende niet aanwezig geweest bij een specifiek Bewindspersonenoverleg hierover. Bijgevoegd vindt u de agenda van dit overleg en een informerende nota over de consequenties van het stopzetten van het NPLG. Uiteindelijk is het besluit genomen door het gehele kabinet in de ministerraad als onderdeel van de ontwikkeling van het Regeerprogramma.
Is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van het besluitvormingsproces rond het schrappen van het NPLG?
In het Hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2024 is besloten dat het Transitiefonds komt te vervallen en zijn reserveringen getroffen voor middelen voor agrarisch natuurbeheer en voor innovatie, opkoopregeling en mest. Daarmee zette het Hoofdlijnenakkoord een andere koers in ten opzichte van het ontwerp-NPLG en het Transitiefonds.
Een logisch gevolg daarvan was wat mij betreft het besluit om te stoppen met het NPLG. Dit heb ik op 18 juli intern aangegeven. Bij het Bewindspersonenoverleg van 23 augustus 2024 heb ik dit voornemen besproken met de medeopdrachtgevers van het NPLG, MVRO en MI&W, waarbij zij hebben ingestemd met dit voornemen. Tijdens dit overleg is ook de nota over de consequenties van het stoppen met de systematiek van het NPLG besproken. Deze nota en de agenda van het Bewindspersonenoverleg zijn bijgevoegd.
Daarnaast vindt u ook de ambtelijke nota met een advies over sturen op ruimte in het landelijk gebied bijgevoegd. Deze nota was onderdeel van het interne adviseringsproces binnen LVVN.
Het besluit om te stoppen met het NPLG en te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak is opgenomen in het Regeerprogramma. Het concept-Regeerprogramma is behandeld in verschillende onderraden. Met het vaststellen van het Regeerprogramma in de ministerraad van 13 september 2024 is ook het besluit om te stoppen met het NPLG en verder te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak geformaliseerd.
Op welke moment zijn provincies en waterschappen geïnformeerd over het schrappen van het NPLG en op welk moment en welke wijze zijn zij betrokken bij alternatieve maatregelen voor het NPLG?
Op 19 augustus 2024 heb ik met de medeoverheden een informeel Bestuurlijk Overleg Landelijk Gebied en Stikstof gehad. Tijdens dit overleg heb ik mijn voornemen kenbaar gemaakt om een andere koers in te slaan in het landelijk gebied. Ook in de toekomst wil ik voor de doorontwikkeling van het landelijk gebied graag samen optrekken met medeoverheden.
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2024 over de berekening van het Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)dagloon?1
Ja, ik ben bekend met het drietal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de WIA-dagloonvaststelling in het geval er sprake is van loonloze tijdvakken in de WIA-referteperiode.
Bent u het ermee eens dat de praktijk dat loonloze tijdvakken worden meegeteld bij het bepalen van het WIA-dagloon aangepast moet worden, nu de CRvB geconcludeerd heeft dat er sprake is van discriminatie op grond van handicap in strijd met artikel 1 van het Twaalfde Protocol en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Betekent dit in uw ogen dat de berekenwijze van het dagloon in de WIA gelijkgetrokken moet worden met de berekenwijze van het dagloon in de Werkloosheidswet (WW)? Zo ja, op welke wijze en in welk tijdsbestek bent u voornemens dit te doen? Zo niet, waarom niet?
De uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024 leidt ertoe dat voor verzekerden die vanaf die datum recht krijgen op een WIA-uitkering, het dagloon conform de werkwijze zoals beschreven in de uitspraak moet worden berekend. Voor nieuwe uitkeringsgerechtigden met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode geldt hierdoor concreet dat bij de vaststelling van het WIA-dagloon de berekeningswijze van het dagloon in de WW met betrekking tot loonloze tijdvakken wordt toegepast.
Het is nog niet bekend hoe de werkwijze voor aanpassing van de lopende WIA-uitkeringen eruit zal zien. Hierbij spelen de mogelijkheden om een loonloos tijdvak in de systemen te onderkennen en de vereiste capaciteit bij het UWV om grote aantallen daglonen opnieuw vast te stellen, een rol. Ik streef ernaar om uw Kamer later dit jaar hierover te informeren.
Hoeveel mensen met een lopende WIA-uitkering hebben te maken met loonloze tijdvakken en zijn dus mogelijk geraakt door de discriminerende berekenwijze? Hoe groot is het aandeel flexwerkers onder hen?
Het is moeilijk aan te geven hoeveel uitkeringsgerechtigden te maken hebben met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode en wat voor type dienstverband zij voorafgaand aan het instromen in de WIA hadden.
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 25 november 20222 zijn er veel verschillende oorzaken die tot een loonloos tijdvak kunnen leiden. Het merendeel van deze situaties wordt niet als zodanig geregistreerd in de systemen.
Een grove inschatting is dat ongeveer 26% van de totale WIA-instroom te maken heeft gehad met een loonloos tijdvak. Ongeveer de helft van de WIA-instroom bestaat uit flexkrachten, die via de Ziektewet de WIA instromen. Hiervan is ongeveer de helft vanuit een werkloosheidssituatie (WW-uitkering) ziek geworden en uiteindelijk de WIA-uitkering ingestroomd. Van deze groep is bekend dat zij sinds 1 juli 2015 met een loonloos tijdvak te maken hebben als zij volledig werkloos zijn en binnen één jaar na de WW-toekenning arbeidsongeschikt worden.
Kunt u delen in hoeveel gevallen aanpassingen van het WIA-dagloon zullen leiden tot een verhoging van de uitkering van enkele euro’s per maand en in hoeveel gevallen het gaat om meer dan 100 euro per maand?
Het dagloonverhogend effect per uitkeringsgerechtigde is afhankelijk van diens totale inkomen in de WIA-referteperiode en de duur van de loonloze periode. We kunnen daarom niet aangeven in hoeveel gevallen dit zal leiden tot een verhoging van meer dan 100 euro per maand. Om de impact op de hoogte van het dagloon weer te geven, kunnen wel enkele (versimpelde) rekenvoorbeelden worden gegeven.
Stel een werknemer wordt ziek per 1 januari. De WIA-referteperiode loopt dan van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande jaar. De werknemer verdiende € 2.000 per maand. Deze werknemer accepteerde een nieuwe baan per 1oktober, maar besloot al per 1 september te stoppen bij zijn oude werk en uit dienst te treden om de maand september vrij te zijn. De maand september is dan een loonloos tijdvak. Vanaf oktober bedroeg het inkomen € 2.100. Per 1 januari wordt de werknemer ziek.
Het gemiddelde inkomen in het jaar voor ziekte bedraagt dan (8 x € 2.000
+ 1 x € 0 + 3 x € 2.100 =) € 22.300 bruto. Het dagloon bedraagt volgens de berekeningswijze vóór de gerechtelijke uitspraak € 22.300 / 261 = € 85,44 bruto (per maand € 1.858,32 bruto).
Door de uitspraak van 30 juli 2024 wordt het dagloon opgehoogd. Het totale inkomen in de referteperiode wordt gedeeld door minder dagloondagen. Een gemiddeld aangiftetijdvak bedraagt vaak 21 of 22 werkdagen (dagloondagen), bij uitzondering 20 of 23 dagloondagen. Daarom wordt het aantal dagloondagen in dit voorbeeld verlaagt met 22. Het dagloon bedraagt € 22.300 / 239 = € 93,30 bruto (per maand € 2.029,27 bruto).
Stel dat deze werknemer ervoor zou kiezen om pas na twee maanden met de nieuwe baan te beginnen, dan zou het totale inkomen in de referteperiode (8 x € 2.000 + 2 x € 0 + 2 x € 2.100 =) € 20.200 bedragen. Het aantal dagloondagen wordt verminderd met 2 aangiftetijdvakken (22 + 21 dagen) tot 218 dagen. Het dagloon bedraagt dan € 20.200 / 218 = € 92,66 bruto (per maand € 2.015,35 bruto).
Deelt u de opvatting dat de uitspraak van de CRvB betekent dat de hoogte van de WIA-uitkering van mensen die te maken hebben met loonloze tijdvakken opnieuw berekend dient te worden? Deelt u de conclusie dat de uitspraak betekent dat een aanzienlijke groep mensen recht heeft op een hogere uitkering dan deze groep nu krijgt, hetgeen betekent dat uitkeringen naar boven bijgesteld moeten worden en dat deze groep recht heeft op compensatie van het te laag ontvangen bedrag voorafgaand aan de herberekening?
Momenteel is UWV, in samenspraak met mij, bezig met het opstellen van een plan van aanpak om het dagloon van uitkeringsgerechtigden met een lopende WIA-uitkering en die te maken hebben gehad met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode, te herzien. Hierbij wordt gekeken naar aanpassing van de uitkering richting de toekomst. Bij de uitwerking is aandacht voor de effecten voor de uitkeringsgerechtigden, betrokken (ex-)werkgevers, de impact op de uitvoering en zaken zoals doorwerking naar andere financiële regelingen, zoals toeslagen. Ik streef ernaar om uw Kamer later dit jaar hierover te informeren. Het uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde krijgt waar hij recht op heeft.
Gaat u zorgen dat mensen met een lopende WIA-uitkering die te maken hebben gehad met loonloze tijdvakken in het refertejaar actief benaderd worden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er nog andere groepen die mogelijkerwijs geraakt worden door de conclusie dat het betrekken van loonloze tijdvakken bij de berekening van de hoogte van een uitkering niet meegeteld dient te worden bij het bepalen van het dagloon?
De uitspraak ziet op alle WIA-uitkeringsgerechtigden die met een loonloos tijdvak in de WIA-refterperiode te maken hebben. Hierbij wordt niet gekeken naar de oorzaak van het loonloze tijdvak.
Voor WW-, ZW- en WAZO-gerechtigden geldt al een dagloonvaststelling waarbij rekening wordt gehouden met loonloze tijdvakken. Voor hen verandert er daarom niets.
Wat is de omvang van het herstel dat nodig is na deze uitspraak? In hoeverre is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op dit moment toegerust om deze hersteloperatie uit te voeren, in het licht van de tekorten bij het UWV en van het nieuws dat tienduizenden mensen een te hoge of te lage uitkering hebben gekregen van het UWV?2
Zie antwoord vraag 5.
Indien overgegaan wordt tot compensatie van het te laag ontvangen bedrag wegens het onterecht meetellen van loonloze tijdvakken bij het bepalen van het dagloon, welke effecten heeft dit op in het verleden toegekende toeslagen en aanvullende bijstand? Overweegt u om compensatie toe te kennen in de vorm van een schadevergoeding, zodat de compensatie hier geen nadelige effecten op heeft? Zijn er andere manieren om mensen te compenseren zonder nadelige fiscale effecten vanwege ontvangen toeslagen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre stelt u zowel extra middelen beschikbaar voor de hogere uitkeringen die mogelijk voortkomen uit de herberekening van het dagloon van deze mensen, alsmede voor compensatie van het te laag ontvangen bedrag voorafgaand aan de herberekening?
Zoals in de Kamerbrief van 25 november 2022 is beschreven, werden de financiële gevolgen van het niet meetellen van loonloze tijdvakken voor de berekening van het WIA-dagloon, ongeacht de oorzaak van dat loonloze tijdvak, toentertijd geschat op structureel ruim € 200 miljoen. Zoals u aangeeft in uw vraag is door mijn voorganger reeds € 100 miljoen aan middelen vrijgemaakt voor de WIA-uitkeringsgerechtigden die door een WW-toekenning in de WIA-referteperiode met een loonloos tijdvak te maken hebben. Ik streef ernaar u later dit jaar te informeren over de werkwijze voor de aanpassing van lopende WIA-uitkeringen en de daadwerkelijke budgettaire consequenties. De budgettaire verwerking van extra kosten die dit oplevert, loopt mee in de voorjaarsbesluitvorming van 2025.
Wat zijn de financiële gevolgen indien de dagloonberekening binnen de WIA voortaan plaatsvindt conform de uitspraak? Maakt u hier bij de komende begroting extra middelen voor vrij, net zoals uw voorganger bij de Voorjaarsnota naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de CRvB3 extra middelen beschikbaar heeft gesteld om mensen met een lopende WIA-uitkering te compenseren die vanuit de WW arbeidsongeschikt zijn geraakt en bij wie onterecht een loonloze periode meegeteld is bij het bepalen van het dagloon? Zo nee, wanneer wel?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre herkent u het in de uitspraak omschreven beeld dat het probleem dat in onderhavige casus speelt, al vaker is aangekaart vanuit het UWV, maar dat hier geen oplossingen voor zijn gekomen? Hoe kan het dat deze knelpunten zijn blijven liggen? Welke van de reeds aangedragen oplossingen uit de in de uitspraak genoemde documenten zijn volgens u geschikt? Op welke wijze gaat u dit oppakken? Zijn er andere knelpunten die bekend zijn, maar nog niet zijn opgepakt?
De verschillen tussen de dagloonvaststelling van enerzijds de WW, ZW en Wazo en anderzijds de WIA ten aanzien van de loonloze tijdvak-bepalingen zijn inderdaad op meerdere momenten en door meerdere partijen aangekaart. Zowel UWV in haar knelpuntenbrief als de motie van de Kamerleden Gijs van Dijk en Ceder hebben hier aandacht voor gevraagd. In de eerdergenoemde Kamerbrief van 25 november 2022 is op deze verschillen uitvoerig ingegaan en zijn diverse oplossingsrichtingen gepresenteerd, evenals de potentiële voor- en nadelen van al deze verschillende oplossingsrichtingen.
Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van deze signalen en de geschetste oplossingsrichtingen besloten om voor een deel van de doelgroep, namelijk de werknemers die door een WW-toekenning in de WIA-referteperiode een loonloos tijdvak hebben ervaren, het dagloonverlagende effect te compenseren. Gelet hierop herken ik mij niet in het in de uitspraak omschreven beeld dat er geen oplossingen zijn gekomen.
Momenteel wordt er, samen met UWV, gekeken of er in het Dagloonbesluit andere verschillen in de dagloonvaststelling zijn tussen de verschillende werknemersverzekeringen en wat de mogelijkheden zijn bij verdere uniformering van de dagloonvaststelling.
Hoe beziet u onderhavige uitspraak en de eerdere uitspraak van de CRvB4 in het licht van het nieuws dat tienduizenden mensen een te hoge of te lage uitkering hebben gekregen van het UWV? Kunt u voor deze drie zaken uitsplitsen hoeveel mensen er geraakt worden door de foutieve berekeningen en om welke bedragen het gaat?
Zoals bij vraag 4 weergegeven is het effect van de gerechtelijke uitspraak van 30 juli 2024 afhankelijk van de individuele situatie van de WIA-uitkeringsgerechtigde en diens totale inkomen in de WIA-referteperiode en het aantal loonloze tijdvakken. Dit geldt ook voor de gerechtelijke uitspraak van 29 november 2023, over het loonloze tijdvak als gevolg van een WW-toekenning in de WIA-referteperiode. In het nieuwsbericht waar u naar verwijst, kunnen meerdere onderdelen van de WIA-beoordeling leiden tot vaststelling van een te hoge of te lage uitkering. Zoals in de Kamerbrief van 4 september 20246 aangegeven, wordt op dit moment onderzocht in hoeverre onjuiste vaststellingen van de WIA-uitkering na 2020 impact hebben gehad voor werknemers en hun (ex-) werkgevers. Uiterlijk december verwacht UWV een meer compleet beeld te kunnen leveren inclusief de benodigde maatregelen.
In hoeverre wordt het herstel van deze drie zaken in samenhang opgepakt? Wat betekent dit komende jaren voor de reguliere werkzaamheden van het UWV?
Bij het plan van aanpak rondom de herziening van daglonen van uitkeringsgerechtigden die eerder al een WIA-uitkering toegekend hebben gekregen en te maken hebben gehad met een loonloos tijdvak in de WIA-referteperiode, worden de gerechtelijke uitspraken van 29 november 2023 en 30 juli 2024 beide betrokken. Immers zien beide uitspraken op hetzelfde onderdeel van de dagloonvaststelling, zijnde de werkwijze rondom loonloze tijdvakken in de WIA-dagloonvaststelling, ondanks dat zij een andere oplossing voor het beschreven probleem beschrijven (verhogen van het genoten inkomen in de WIA-referteperiode tegenover het aanpassen van het aantal dagloondagen waardoor het genoten inkomen gedeeld moet worden).
Zoals in de beantwoording van vraag 13 beschreven wordt de door u als derde beschreven kwestie, het herzien van uitkeringen in verband de kwaliteit van beoordelingen, apart opgepakt. Hierover verwacht UWV uiterlijk december een meer compleet beeld te kunnen leveren inclusief benodigde maatregelen.
Indien een (spoed)debat wordt ingepland over het nieuws dat tienduizenden mensen bij het UWV een te hoge of te lage uitkering hebben ontvangen, zou u deze vragen dan kunnen beantwoorden voorafgaand aan dit debat?
Ja.
De stand van zaken omtrent seksuele gezondheid in Nederland |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid»?1 Zo ja, kunt u hier een reactie op geven?
Ja, ik ben bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid». Gedegen surveillance en monitoring zijn belangrijk voor goed beleid. Daarom hecht ik eraan dat deze monitor eens per vijf jaar wordt gepubliceerd. Uit de monitor blijkt dat een overgroot deel van de Nederlandse bevolking hecht aan keuzevrijheid, consent en seksuele voorlichting: cruciale aspecten die bijdragen aan iemands seksuele gezondheid en welzijn. Helaas laat de monitor ook zorgelijke resultaten zien, bijvoorbeeld dat het condoomgebruik afneemt en dat seksueel grensoverschrijdend gedrag veel voorkomt. Het afnemende gebruik van condooms is ook zorgelijk in het licht van het toenemende aantal soa’s. Het gebruiken van een condoom is, naast een anticonceptiemiddel, een belangrijke manier om soa’s te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 4 licht ik nader toe wat ik ga doen naar aanleiding van deze ontwikkeling.
Bent u op de hoogte van het feit dat het pilgebruik afneemt onder vrouwen, vooral onder jonge vrouwen? Kunt u hierop reflecteren?
Ja, ik ben op de hoogte van de daling in het gebruik van de anticonceptiepil onder vrouwen. De monitor laat zien dat deze afname vooral zichtbaar is bij seksueel actieve vrouwen in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar.
Verschillende factoren zijn mogelijk van invloed op deze ontwikkeling, al zijn deze verbanden niet aangetoond. Allereerst worden jonge vrouwen zich steeds bewuster van de mogelijke (hormonale) bijwerkingen van de pil, zo blijkt uit eerder onderzoek van Rutgers2. De Monitor Seksuele Gezondheid laat een vergelijkbaar resultaat zien, namelijk dat het niet willen gebruiken van hormonen – onder jongeren – de meest genoemde reden is om geen anticonceptiemiddel te gebruiken. Of misinformatie invloed heeft op deze veranderende kijk op hormonen en op de afname van het pilgebruik, is niet aangetoond. Een andere mogelijke factor voor de afname van het pilgebruik is de bredere beschikbaarheid van verschillende anticonceptiemethoden. Vrouwen kunnen uit een breder scala aan anticonceptiemethoden kiezen – variërend van hormonale opties zoals de anticonceptiepil of anticonceptiering of -pleister tot langdurige anticonceptiemethoden zoals een spiraaltje of implanon (staafje) – en zij hebben toegang tot meer informatie over deze methoden.
Het is belangrijk om te vermelden dat er vrouwen zijn die negatieve bijwerkingen van de pil ervaren, maar er ook vrouwen zijn die tevreden zijn over de pil en geen bijwerkingen ervaren: iedere vrouw heeft immers andere behoeften en voorkeuren. De pil is nog meest de meest gebruikte anticonceptiemethode. Ik vind het bovenal van belang dat vrouwen goed geïnformeerd zijn over de verschillende vormen van anticonceptie, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat veel vrouwen ervoor kiezen geen gebruik te maken van hormonale anticonceptie wegens zorgen over de invloed op het eigen lichaam? Welke concrete maatregelen neemt u om erop toe te zien dat eerlijke voorlichting breed beschikbaar is voor jonge vrouwen?
Ja, ik ben ermee bekend dat een groeiend aantal vrouwen ervoor kiest geen hormonale anticonceptie te gebruiken, mede door zorgen over de mogelijke invloed van hormonen. Dit blijk ook uit het eerder genoemde onderzoek van Rutgers naar het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden. Het is van groot belang dat iedereen toegang heeft tot betrouwbare objectieve informatie over anticonceptie en niet enkel informatie opzoekt op sociale media waar ook misinformatie wordt verspreid. Een weloverwogen keuze kan immers alleen worden gemaakt als vrouwen goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden, de werking en de eventuele bijwerkingen van verschillende methoden, zowel hormonaal als niet-hormonaal (zoals de vruchtbaredagenmethode, ook wel «natuurlijke anticonceptie» genoemd).
Op verschillende manieren wordt gezorgd voor breed beschikbare informatie en voorlichting over anticonceptie. Zo is er de vernieuwde gespreksleidraad voor onbedoelde zwangerschappen voor huisartsen, die in 2022 is herzien door de SeksHAG (een expertgroep van het Nederlands Huisartsen Genootschap), Fiom en Rutgers. Daarnaast is er een e-learning ontwikkeld voor huisartsen als onderdeel van een online scholingstraject, met onder andere de module «Preventie van (herhaalde) onbedoelde zwangerschap». In deze module wordt ingegaan op het onderwerp anticonceptie. Ook ondersteun ik verschillende organisaties, zoals Soa Aids Nederland en Rutgers, die betrouwbare informatie over anticonceptie en seksualiteit beschikbaar stellen via hun websites, bijvoorbeeld Sense.info en anticonceptievoorjou.nl. Ook bieden de Centra Seksuele Gezondheid (CSG) van GGD’en seksualiteitshulpverlening aan jongeren, in zogenoemde Sense spreekuren, waarin jongeren vragen kunnen stellen over bijvoorbeeld anticonceptie.
Via het onderwijs bereik ik jongeren. Ik ondersteun scholen met de stimuleringsregeling «Gezonde Relaties & Seksualiteit», waarmee scholen extra aandacht kunnen geven aan seksuele vorming in het curriculum en schoolbeleid. Dit jaar nog start er een online campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, met als doel hen te helpen een anticonceptiemethode te kiezen die bij hen past, op basis van betrouwbare informatie.
Daarnaast gebruik ik inzichten uit wetenschappelijk onderzoek om beleid aan te scherpen waar nodig. Zo wordt eind 2025 de tweede deelstudie van het project «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ) van ZonMw verwacht, die onder andere zal onderzoeken welke factoren bijdragen aan onbedoelde zwangerschappen, zoals het gebruik van anticonceptie.
Naast goede voorlichting werken we aan de toegankelijkheid van anticonceptie. Sinds juli 2023 heb ik abortusklinieken de mogelijkheid gegeven om extra anticonceptiecounseling te bieden aan vrouwen in een kwetsbare positie, vlak voor of na een abortusbehandeling. Er is ook (extra) geïnvesteerd in het programma «Nu Niet Zwanger», zodat gemeenten indien nodig anticonceptie kunnen bekostigen voor cliënten van dit programma.
Met deze maatregelen zorg ik ervoor dat iedereen een weloverwogen en persoonlijke keuze kan maken over de vorm van anticonceptie die het beste bij diegene past.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat het condoomgebruik in Nederland afneemt terwijl de frequentie van soa’s blijft toenemen?2 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat het gebruik van anticonceptie toeneemt en het aantal soa’s afneemt?
Ik vind de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe zorgelijke ontwikkelingen. Het RIVM heeft mijn ambtsvoorganger eerder laten weten dat hoewel de huidige verheffing van gonorroe weliswaar zorgen baart, deze nog niet om acute actie vraagt. Dat ontslaat ons er echter niet van om mogelijkheden die we hebben – om de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe tegen te gaan – te benutten. Daarbij is er bij seksuele gezondheid behoefte aan een beweging naar preventie, waarbij ik hecht aan bewezen effectiviteit van interventies. Daarom heb ik het RIVM opdracht gegeven om in samenwerking met Soa Aids Nederland onderzoek te doen naar mogelijke interventies om condoomgebruik onder risicogroepen voor soa te stimuleren en de effecten daarvan. Ik verwacht de resultaten van het interventieonderzoek in de zomer van 2025. Op basis hiervan zal ik bezien of en hoe interventies voor het stimuleren van condoomgebruik – daarmee het tegengaan van soa-stijging – ingezet kunnen worden.
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op de concrete maatregelen rondom anticonceptiegebruik, waarmee ook wordt ingezet op het voorkomen van soa’s. Zo is er in de genoemde online campagne specifiek aandacht voor het condoom. Op sense.info is ook eerlijke en betrouwbare informatie over soa en seksuele gezondheid te vinden. Daarnaast voeren GGD’en en Soa Aids Nederland activiteiten uit om groepen te bereiken die nog niet bekend zijn met het soa-testaanbod bij de GGD.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat het gewenst zou zijn om de Vrij Veilig-campagnes opnieuw in te voeren?3 Deelt u de mening dat dit een nodige maatregel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb vergelijkbare signalen ontvangen. Met name veldpartijen pleiten al langere tijd voor het invoeren van de Vrij Veilig-campagnes. Ik begrijp en deel de behoefte aan gerichte activiteiten voor het stimuleren van condoomgebruik en vind het daarbij belangrijk dat er aandacht is voor het meten van de effectiviteit. Hier wil ik zorgvuldig naar op zoek gaan. Zo zijn de doelgroep en de houding tegenover condoomgebruik bepalend voor het type interventie en de manier waarop deze wordt ingestoken. Het eerder genoemde onderzoek uitgevoerd door het RIVM en SANL zal meer duidelijkheid geven over een doeltreffende en doelmatige interventie om het condoomgebruik te stimuleren. Ik vind het daarom te vroeg om te stellen dat een voorlichtingscampagne zoals de Vrij-Veilig campagne op dit moment de nodige maatregel is.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er zijn verbonden aan soa-testen bij de huisarts?
Het is niet op voorhand aan te geven hoeveel een soa-test bij de huisarts kost. De huisarts laat de test namelijk uitvoeren via een (regionaal) laboratorium en afhankelijk van welke test, hoeveel testen er nodig zijn en het lab kunnen de kosten verschillen. Vaak variëren de kosten tussen de € 40,– en € 200,–. Voor diagnostiek, waar dus ook het soa-onderzoek onder valt, geldt het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico). Zolang het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) nog niet is opgemaakt, betaalt de patiënt dus zelf de kosten. Op het moment dat het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) wel is opgemaakt, betaalt de patiënt niets.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er verbonden zijn voor mensen bij zelfafnametesten? Kunt u reflecteren op de toegankelijkheid van soa-testen?
De kosten voor betrouwbare soa-zelfafnametesten variëren van ongeveer € 35 tot € 200. De hoogte van de kosten zijn o.a. afhankelijk van waar de test gekocht wordt en op welke en hoeveel soa’s iemand zich wil laten testen.
Personen kunnen op verschillende plekken terecht voor soa-testen. In eerste instantie kunnen zij terecht bij hun huisarts. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 6, geldt het verplicht eigen risico voor de diagnostiek en behandeling.
Daarnaast kunnen personen uit bepaalde groepen terecht bij de GGD voor gratis en anonieme soa-zorg, namelijk personen uit groepen met een verhoogd risico op een soa én die een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De drempel om naar de huisarts te gaan kan bijvoorbeeld komen door de kosten, door schaamte of uit angst voor veroordeling. Verder zijn er private klinieken waar personen zich kunnen laten testen op een soa, de kosten zijn dan voor eigen rekening. Tot slot zijn er de eerder genoemde zelfafnametesten die personen thuis kunnen afnemen en vervolgens opsturen voor onderzoek. Ik ben van mening dat hiermee de toegankelijkheid voor soa-testen redelijkerwijs voldoende is geborgd, rekening houdend met individuele wensen om al dan niet anoniem te testen.
Bent u op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn? Kunt u aangeven hoeveel automaten er in Nederland zijn en in welke steden deze staan?
Ja, ik ben op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn. Dergelijke automaten zijn op zich niet nieuw.5 Een totaaloverzicht van alle automaten in Nederland heb ik niet, maar wel een aantal concrete voorbeelden van automaten.
Zo treft GGD Amsterdam op dit moment voorbereidingen om in de gemeente Amsterdam een automaat te plaatsen met condooms, glijmiddel, maandverband, tampons en soa-zelfafnametesten. Verder is in ieder geval bekend dat negen apotheken in Nederland over een 24-uurs automaat voor soa thuistesten van Soapoli-online beschikken.6 Deze automaten zijn te vinden in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Almelo, Arnhem en Wageningen. Soapoli-online werkt hierin samen met de Service Apotheek. Daarnaast zijn er condoomautomaten beschikbaar waar personen anoniem condooms kunnen verkrijgen.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de plaatsing en financiering van de automaten?
Dergelijke automaten zijn een vorm van preventie waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld uitgaansgelegenheden er zelf voor kiezen een dergelijk automaat aan te schaffen. Specifiek voor de pilot van de GGD Amsterdam geldt dat deze onderdeel is van de dertig impuls-projecten die ZonMw financiert in het kader van werken aan een gezonde leefomgeving op lokaal niveau.7 De plaatsing ervan gebeurt in afstemming met de gemeente Amsterdam.
Welke risico’s ziet u bij zelfafnametesten voor de toeleiding naar zorg en partnerwaarschuwing in het geval van een positieve testuitslag? Welke concrete maatregelen neemt u of zult u nemen om deze risico’s te ondervangen?
Er kunnen met name risico’s zijn bij zelfafnametesten van private aanbieders. Van Soa Aids Nederland heb ik begrepen dat er signalen zijn dat private aanbieders geen ondersteuning bieden in het vinden van de juiste behandeling bij een positieve testuitslag. Naast de risico’s die komen kijken bij het zelf op zoek gaan naar behandelingen (bijvoorbeeld kans op onbetrouwbare medicatie), bestaat er hierdoor ook onnodig risico op ontwikkeling van antibioticaresistentie. Daarbij is ondersteuning bij partnerwaarschuwing (bij een positieve testuitslag) cruciaal om de soa transmissieketen te stoppen. Deze ondersteuning vereist kennis van de soa en gespreksvaardigheden. Het is onbekend in hoeverre private aanbieders over deze kennis en vaardigheden beschikken en deze ondersteuning aanbieden.
Onderdeel van de instellingssubsidie die Soa Aids Nederland van VWS ontvangt, is het bieden van betrouwbare informatie en advies rondom soa’s en (betrouwbare) soa-testen en soa-zelftesten.8 Op de website www.soaaids.nl wordt bijvoorbeeld geadviseerd om zo veel als mogelijk gebruik te maken van soa-testen bij de huisarts of GGD. Daarnaast staat op de website uitleg over wat soa-zelftesten zijn, een overzicht van betrouwbare soa-zelftesten van private aanbieders en uitleg over wat te doen bij een positieve testuitslag.
Hoe kijkt u naar de relatief lage vaccinatiegraad van jongeren onder de 26 jaar voor HPV?
Ik vind het belangrijk om een zo hoog mogelijke HPV-vaccinatiegraad te bereiken van jongeren onder de 26 jaar. Daartoe zijn in de afgelopen periode de volgende acties ondernomen:
Tieners onder de 18 jaar die nog niet gevaccineerd zijn tegen HPV kunnen de vaccinaties gratis halen bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Jongvolwassenen vanaf 18 jaar kunnen terecht bij de huisarts, de GGD of een vaccinatiecentrum. Zij moeten de vaccinaties zelf betalen.
Ik zie geen meerwaarde om jongvolwassenen vanaf 18 jaar nogmaals de mogelijkheid te bieden om zich alsnog gratis tegen HPV te laten vaccineren. Tijdens de HPV-campagne in 2023 en 2024 is volop ingezet op het bereiken van jongvolwassenen, onder meer met meerdere persoonlijke uitnodigingen en een uitgebreide communicatiecampagne, die in samenspraak met de doelgroep tot stand was gekomen. Daarmee heeft iedereen die dat wilde ruimschoots de kans gehad om de vaccinaties te halen.
Daarbij heeft het RIVM in 2019 een verkenning gedaan naar uitvoeringsscenario’s om nog niet (volledig) gevaccineerde jongvolwassenen tussen de 18 en 26 jaar de HPV-vaccinatie aan te bieden. Hiertoe zijn GGD’en met hun afdelingen reizigersvaccinaties en seksuele gezondheid bevraagd. De uitkomst van deze verkenning was dat zij genoeg expertise hebben om de vaccinatiecampagne uit te voeren, maar dat zij zich vanwege beperkte capaciteit en vele uitvoeringsconsequenties (onder meer op het gebied van ICT) niet in staat achten de hele HPV18+ campagne vorm te geven. Ik zie daarom op dit moment geen mogelijkheid om jongeren te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD.
Welke mogelijkheden ziet u om jongeren onder de 26 jaar te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD? Bent u ook bereid om deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wat uw visie is op de inzet van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid, bijvoorbeeld het opnemen van PrEP in het basispakket en de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid. Preventieve medicatie zoals PrEP levert een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben. Om een behandeling, zoals PrEP, in aanmerking te laten komen voor opname in het basispakket, moet er sprake zijn van een medische indicatie. Voor PrEP geldt dat het gaat om het voorkomen van een ziekte die het gevolg kan zijn van onbeschermd risicovol seksueel contact. Het gaat hierbij om risicogedrag dat zich nog niet heeft geuit in medische risicofactoren of (een voorstadium van) ziekte; er is dus (nog) geen sprake van een medische indicatie. Omdat het vertonen van risicogedrag geen grondslag heeft binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het ook niet passend om op grond van risicogedrag groepen aan te wijzen als medische risicogroep en daarmee PrEP in het verzekerde pakket te plaatsen. Dit laat onverlet dat zowel PrEP-zorg geboden kan worden door onder meer GGD’en en huisartsen die daarvoor kiezen en voldoende expertise en capaciteit hebben.
Vanwege het grote effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Hierdoor, en door een intensivering die per 1 augustus 2024 is ingegaan, hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien.
Wat betreft de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten geldt het volgende. Het RIVM koopt namens de Rijksoverheid de vaccins in voor het Rijksvaccinatieprogramma op basis van advies van de Gezondheidsraad. De afgelopen aanbesteding was daarom ingericht conform het advies van de Gezondheidsraad, gericht op «preventie van HPV-gerelateerde kanker». Wanneer het aflopen van de huidige voorraad nadert, is dat het moment om een nieuwe aanbesteding te starten. Daarbij zal gekeken worden naar de voorwaarden waar een nieuw vaccin aan moet voldoen voor het bereiken van maximale gezondheidswinst, en de mogelijke rol daarbij van polyvalente HPV-vaccins, zoals ook door de Kamer is verzocht met de motie-Slootweg.9
Deelt u de mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een cruciale rol speelt in het mogelijk maken van laagdrempelige, gratis en (indien gewenst) anonieme soa-zorg voor hoogrisicogroepen en seksualiteitshulpverlening voor groepen die aarzelen om naar de huisarts te stappen, zoals jongeren onder de 25 jaar?
Ja. Ik ben van mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een belangrijke rol speelt om laagdrempelige soa-zorg mogelijk te maken voor personen die een verhoogd risico lopen op een soa én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan – waardoor zij anders zorg zouden mijden – en om jongeren te helpen bij vragen over seksualiteit en seksuele gezondheid.
Kunt u uitleggen waarom de ASG-subsidie nog steeds is geplafonneerd met als gevolg dat slechts 50% van de doelgroep geholpen kan worden? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat 100% van de doelgroep geholpen kan worden?
De ASG-regeling is aanvullend op de huisartsenzorg en bedoeld voor personen die een verhoogd risico lopen op soa’s én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De soa-zorg bij de GGD is gratis, anoniem en kwalitatief goed. Dit maakt de GGD als zorgverlener voor velen aantrekkelijker dan de huisarts. Het leidt er echter ook toe dat ook personen de GGD benaderen, terwijl zij eigenlijk naar de huisarts zouden kunnen gaan, maar de GGD prefereren vanwege de gratis zorg. In feite heeft dit geleid tot een verplaatsing van soa-zorg; van de curatieve zorg naar de publieke gezondheidszorg. De zorg voor personen die daadwerkelijk een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, komt daarmee in het geding. Dit constateert ook bureau AEF dat vorig jaar een toekomstverkenning naar de regeling heeft uitgevoerd.10 De oplossing zit niet in meer financiering voor de GGD, daar is ook geen dekking voor, maar in een herziening van dit stelsel. Ik streef ernaar om uw Kamer begin volgend jaar te informeren over de stappen die ik ga zetten om te komen tot een herziening van het stelsel.
Kunt u toelichten wat de belangrijkste barrières zijn voor een bezoek aan de huisarts of een commerciële aanbieder voor soa- en seksualiteitszorg?
Hoewel het grootste deel van de personen met een soa-vraag hiervoor naar de huisarts gaat, kan de drempel om naar de huisarts – of een commerciële aanbieder – te gaan voor sommige personen te hoog zijn. Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt welke barrières het grootst zijn. Maar over het algemeen lijken de barrières de volgende: kosten voor lab-diagnostiek en behandeling (ten laste van het eigen risico of voor eigen rekening bij een commerciële aanbieder); schaamte; angst voor veroordeling of stigma; lage gezondheidsvaardigheden (het ontbreken van kennis over wanneer soa-diagnostiek aangewezen is); de toegang tot zorg voor met name asielzoekers, migranten, personen zonder verblijfsvergunning of zorgverzekering, dakloze personen. Uit de eerder genoemde toekomstverkenning blijkt wel dat de belangrijkste redenen zijn voor personen om naar de GGD te gaan in plaats van de huisarts, dat de zorg bij de GGD gratis is, de deskundigheid van de GGD en een ongemak om seksuele gezondheidsproblematiek te bespreken met de huisarts.
Hierbij wil ik wel aanmerken dat een reden om de GGD te prefereren niet hoeft te betekenen dat personen de huisarts zouden mijden.
Kunt u nader toelichten voor welke groepen in de samenleving deze barrières met name gelden? Welke concrete maatregelen zult u nemen om erop toe te zien dat ook deze groepen toegang krijgen tot deze zorg?
Uit mijn gesprekken met thema-instituut Soa Aids Nederland blijkt dat in ieder geval de volgende groepen in de samenleving de voorgenoemde barrières ervaren:
Op dit moment onderzoekt de Universiteit van Maastricht in opdracht van het Ministerie van VWS seksuele gezondheidsachterstanden. In dit onderzoek wordt bekeken wat een gezondheidsachterstand in seksuele gezondheid is, waar dit verschilt en overeenkomt met de meer «algemene» gezondheidsachterstanden, welke groepen een risico lopen op een seksuele gezondheidsachterstand, hoe en wie deze groepen beter kunnen bereiken en hoe we hen het beste kunnen helpen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik eind dit jaar.
Met de inzichten van dit onderzoek én de bestaande kennis over bovenstaande groepen die een barrière ervaren rond specifiek soa-zorg, verwacht ik gerichte keuzes te kunnen maken om hen beter naar zorg te geleiden. Daarin zoek ik ook de samenwerking met gemeenten. Ik neem deze inzichten ook mee in de herziening van de Regeling aanvullende seksuele gezondheidszorg, op basis waarvan GGD’en nu onder andere soa-zorg bieden aan personen met een verhoogd risico op soa.
Kunt u reflecteren op het feit dat 62% van de vrouwen en 22% van de mannen ooit in hun leven te maken hebben gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag? Welke concrete maatregelen zijn tot op heden ondernomen om dit preventief terug te dringen? Wanneer kan de Kamer de plannen aangaande aan doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande seksuele vorming van PO tot aan het WO ontvangen, conform motie Mutluer?4
Elk geval van seksuele grensoverschrijding of seksueel geweld is er een te veel. Ik vind het daarom schokkend dat meer dan de helft van de vrouwen en bijna een kwart van de mannen ooit te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het probleem bestaat helaas al langere tijd. Het vorige kabinet heeft in 2022 de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld aangesteld. Aanvullend daarop loopt vanaf 2023 het Nationaal Actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierin werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van OCW, SZW, JenV en de regeringscommissaris om seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld te voorkomen en tegen te gaan. Dit programma is onlangs verlengd met een jaar, namelijk tot en met 2026.
Het nationaal actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld bestaat uit vijf actielijnen met daaronder allerlei preventieve maatregelen op dit gebied. In maart 2024 is de voortgangsrapportage over het actieprogramma gedeeld met uw Kamer; hierin kunnen de vragenstellers de laatste stand van zaken omtrent alle concrete maatregelen lezen.12 In deze voortgangsrapportage werd ook ingegaan op de motie Mutluer. Op dit moment is het Ministerie van OCW samen met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld een verkenning aan het doen naar de doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande relationele en seksuele vorming van primair onderwijs tot aan wetenschappelijk onderwijs – zoals de motie Mutluer oproept. In de volgende voortgangsrapportage van het nationaal actieprogramma, die naar verwachting in voorjaar 2025 met uw Kamer wordt gedeeld, wordt van deze verkenning verslag gedaan.
De tuchtrechtelijke veroordeling van de Landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Wat vindt u van de tuchtrechtelijke veroordeling van de Landsadvocaat, een langslepende zaak, waarin uiteindelijk is geoordeeld dat het verschoningsrecht, een fundamenteel rechtsbeginsel, is geschonden?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak. Ondanks dat het overgrote deel van de klachten is afgewezen, heeft de tuchtrechter geconstateerd dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer 3 maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Die periode was de tijd die was gelegen tussen een onherroepelijke uitspraak van een rechter dat de desbetreffende stukken onder het verschoningsrecht vielen (waarover tot dan toe anders was geoordeeld) en het moment dat deze stukken door de wederpartij zelf in een geding werden ingebracht. In de periode daaraan voorafgaand en de periode daarna kon hij dus wel rechtmatig over deze e-mails beschikken. De Raad van discipline concludeert dat een advocaat niet over verschoningsgerechtigde stukken van een andere advocaat mag beschikken wanneer hij er kennis van draagt dat deze onder het verschoningsrecht vallen. De landsadvocaat had dus kort na kennisname van het onherroepelijk worden van de uitspraak dat de stukken onder het verschoningsrecht vielen, deze (alsnog) uit zijn dossier moeten verwijderen en vernietigen. Hiervoor heeft de tuchtrechter de laagst mogelijke maatregel van een waarschuwing opgelegd. De landadvocaat heeft mij overigens bericht dat de e-mails in deze periode in een afgeschermd dossier zaten, niet zijn ingezien door derden, noch zijn gebruikt.
Ik vind het te betreuren dat deze e-mails niet direct uit het dossier zijn verwijderd, toen duidelijk werd dat het verschoningsgerechtigde informatie betrof. Dat had wel moeten gebeuren.
Op welke momenten is over deze kwestie, door u of vanuit uw ministerie met het kantoor van de Landsadvocaat, overlegd? Heeft u ook overleg gehad over de toon en strekking van de brief van de Landsadvocaat alsmede over uw brief aan de Kamer hierover?2
In de afgelopen jaren is de tuchtrechtelijke procedure in het bestuurlijk overleg ter sprake gekomen. In de week voor de uitspraak en op de dag van de uitspraak is er tussen mijn ministerie en de landsadvocaat gesproken over de op handen zijnde uitspraak. Deze bespreking had ten doel de planning en logistiek (zoals het moment en de wijze van informatievoorziening, beschikbare contactpersonen e.d.) af te stemmen met het oog op de naderende uitspraak.
Op ambtelijk niveau is daarbij ook besproken dat uw Kamer kort na het verschijnen van de uitspraak moest worden geïnformeerd en dat het daarvoor aangewezen was dat de landsadvocaat mij over de uitspraak zou informeren. Daarbij is op de dag van de uitspraak ook besproken dat het wenselijk zou zijn de brief van de landsadvocaat aan mijn ministerie mee te sturen aan uw Kamer.
De landsadvocaat heeft mijn ministerie op de dag van de uitspraak geïnformeerd over de verklaring op de website van het kantoor. Daarbij heeft hij mij gemeld dat de toon en strekking van de brief in lijn zou zijn met deze verklaring. De inhoud van die verklaring is vanzelfsprekend volledig de verantwoordelijkheid van het kantoor en is ook volledig door het kantoor opgesteld. Datzelfde geldt voor de brief aan mijn ministerie. Mijn ministerie is wel kort voor het plaatsen op de site, respectievelijk voor verzending van de brief van de inhoud daarvan, op de hoogte gesteld.
Is voor u werkelijk de kous af door aan de Kamer te schrijven: «De Raad van discipline heeft in deze casusspecifieke situatie duidelijkheid verschaft over de verhouding tussen de vernietigingplicht van verschoningsgerechtigde informatie enerzijds en de bewaar- en verantwoordingsplicht anderzijds. De landsadvocaat heeft mij bericht dat hij daar in toekomstige voorkomende gevallen als landsadvocaat vanzelfsprekend naar zal handelen.»3
Nee, in de bestuurlijke overleggen die mijn ministerie voert met de landsadvocaat en zijn kantoor – overleggen die structureel worden gevoerd in het kader van de versterking van het opdrachtgeverschap3 – zal ik met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor de omgang met verschoningsgerechtigde informatie bespreken.
Heeft u zich er van vergewist dat dit de enige keer is geweest dat Pels Rijcken het verschoningsrecht heeft geschonden? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat het kantoor Pels Rijcken in andere gevallen ten onrechte verschoningsgerechtigde informatie heeft verwerkt of het verschoningsrecht heeft geschonden.
De onderhavige zaak heeft geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld. Over de wijze van omgang met informatie wanneer dat definitieve rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht vallen, is nu duidelijkheid gekomen. Daarnaar moet worden gehandeld. Dat zal als gezegd onderwerp zijn van nader (bestuurlijk) overleg met de landsadvocaat en zijn kantoor.
Heeft de Staat betaald voor deze foute gedragingen en onjuiste advisering? Zo ja, hoeveel? Bent u bereid dat terug te gaan vorderen?
Er is niet betaald voor het niet verwijderen van de desbetreffende e-mails. Voor de advisering in 2016 is wel betaald. De Raad van Discipline heeft hierover vastgesteld dat het advies een afgewogen en voldoende genuanceerd beeld schetst van de stand van het recht toentertijd. Er wordt verder vastgesteld dat het advies niet onverdedigbaar of kennelijk onjuist was, beoordeeld naar de destijds in februari 2016 geldende normen in jurisprudentie en wetgeving. Het feit dat een rechterlijk oordeel uiteindelijk anders uitvalt, is voor mij geen reden de kosten daarvoor terug te vragen.
Had Pels Rijcken volgens u op geen enkel moment zelf eerder tot inkeer kunnen of moeten komen dat het onjuist handelde door het verschoningsrecht te schenden?
De tuchtrechter heeft geoordeeld dat de landadvocaat de e-mails waarover het oordeel van de rechter in oktober 2018 definitief was geworden dat deze – anders dan eerder door de rechter-commissaris was beoordeeld – toch onder het verschoningsrecht vielen, had moeten vernietigen. Voordien was er geen aanleiding tot inkeer te komen, omdat het toen nog geldende laatste rechterlijk oordeel was dat de stukken niet onder het verschoningsrecht vielen.
Erkent u dat dit de zoveelste incident keer is dat (het kantoor van) de Landsadvocaat onder vuur komt te liggen?
Er is vanzelfsprekend aandacht voor deze zaak. Ik heb geconstateerd dat nagenoeg alle verwijten aan het adres van de landadvocaat en alle verwijten aan het kantoor en zijn (voormalig) kantoorgenoten gemotiveerd zijn verworpen. Hetgeen wel anders had gemoeten, neem ik serieus. Ik verwijs u daarover naar mijn antwoorden op vragen 3 en 4.
Bent u van mening dat de Landsadvocaat eigenlijk van onberispelijk gedrag zou moeten zijn?
De landsadvocaat dient naar eer en geweten te handelen en daarbij de wet na te leven. Ik heb uit deze zaak niet de indruk gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt naar mijn mening ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Deelt u de mening dat de Staat nu dan toch echt afscheid zou moeten nemen van het kantoor van de Landsadvocaat? Zo niet, waarom niet?
De klachten tegen het kantoor van de landsadvocaat zijn afgewezen. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Het antwoord op vragen over de oproep van Extinction Rebellion om de A12 te bezetten op 6 juli 2024 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Kunt u aangeven hoe vaak Extinction Rebellion (XR) het afgelopen jaar en dit jaar de A10 en A15 heeft bezet? Kunt u tevens aangeven, desnoods via een schatting, hoeveel agenten hierbij zijn ingezet? Kunt u tevens aangeven hoeveel «demonstranten» hierbij zijn opgepakt?
De A15 is één keer bezet. Hierbij zijn geen demonstranten aangehouden. XR heeft vier keer geprobeerd om een blokkade te organiseren op de A10. In drie gevallen is dit ook gelukt.
Door de dynamiek van politieoptreden en vermenging met andere lokale werkzaamheden is niet goed mogelijk om precies aan te geven hoeveel politiecapaciteit bij een bepaalde demonstratie betrokken is.
Op basis van een ruwe schatting heeft de politie mij gemeld dat bij de bezetting van de A15 ongeveer 80 politiefunctionarissen zijn ingezet en bij de (gepoogde) bezettingen van de A10 in totaal 800 politiefunctionarissen.
Voor een vollediger beeld van politie-inzet bij demonstraties verwijs ik u naar de analyse handhaving openbare orde die als bijlage bij het Eerste Halfjaarbericht politie 2024 op 19 juni 2024 naar de Kamer is gestuurd.1
Kunt u aangeven hoeveel XR-demonstranten die de A10 of de A12 dreigden te blokkeren preventief zijn opgepakt?
De politie en het OM registreren op delicten, niet op het aantal aanhoudingen bij specifieke demonstraties ten aanzien van bepaalde strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld art. 162 Sr. De gedragingen van demonstranten tijdens demonstraties kunnen onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Deze registraties zijn niet te koppelen aan een specifieke demonstratie. Daar komt bij dat demonstranten soms enkel worden aangehouden ter beëindiging van het strafbare feit, hetgeen niet tot een registratie leidt. Ook komt het voor dat demonstranten op een later moment nog worden aangehouden dan op de dag van de demonstratie. Hierdoor is het voor de politie en het OM niet mogelijk om nauwkeurige landelijke aantallen aan te leveren. Om alle voornoemde redenen zijn deze cijfers evenmin te genereren voor preventieve aanhoudingen, dagvaardingen en sepots.
Kunt u aangeven hoeveel personen er bij de verschillende (snelweg) blokkades van XR, waarbij tientallen demonstranten zijn opgepakt terzake overtreding van artikel 162 Wetboek van Strafrecht, tot vervolging is overgegaan? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er een dagvaarding is uitgereikt aan deze verdachten? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen het Openbaar Ministerie (OM) besloten heeft om deze verdachten niet te vervolgen en op basis van welke sepotgrond?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het met JA21 eens dat door de wijze waarop het demonstratierecht door de Europese en nationale rechter wordt uitgelegd ervoor zorgt dat art. 2 van de Wet Openbare Manifestaties, waarin het belang van het «verkeer» wordt genoemd als grondslag voor een beperking van het demonstratierecht, een dode letter is geworden, dit gelet op het niet vervolgen van veel XR-activisten die zich herhaaldelijk aan het bezetten van auto(snel)wegen schuldig maken?
Het lokale gezag bekijkt en besluit per demonstratie wat nodig en mogelijk is. De burgemeester heeft de bevoegdheid om een demonstratie te beperken, verbieden of beëindigen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Er wordt niet bijgehouden hoe vaak elk van de uitzonderingsgronden wordt toegepast door de burgemeester, maar het belang van het verkeer is een grondslag die door burgemeesters wordt toegepast. Het strafrecht wordt bij demonstraties ingezet ter beëindiging van strafbare feiten en beperkt zich tot de daarvoor noodzakelijke handelingen. Het OM beoordeelt per geval of vervolging opportuun is. Welke mogelijkheden bestaan voor strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten hangt onder andere af van de ernst van het strafbare feit.
De wijze waarop het demonstratierecht door de rechter wordt uitgelegd laat ruimte voor beperking van het demonstratierecht. Zoals aangegeven in het Regeerprogramma is het kabinet van mening dat scherper onderscheid moet worden gemaakt tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Er wordt onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om het handelingsperspectief te versterken binnen het kader van bovengenoemde jurisprudentie.
In hoeverre deelt u de mening dat door de wijze waarop het demonstratierecht wordt uitgelegd door de Europese en nationale rechter te ver gaat en dat daardoor in een aantal gevallen, zoals bij een veelvuldige bezetting van belangrijke auto(snel)wegen, «the rights and freedoms of others» (in artikel 11 EVRM als te beschermen belang genoemd dat een beperking van het demonstratierecht kan inhouden) op buitenproportionele wijze worden geschonden en dus tot een beperking van het demonstratierecht zouden moeten leiden als door het EVRM is voorzien?
Op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt van autoriteiten enige mate van tolerantie gevraagd, ook in het geval er een disruptieve demonstratie plaatsvindt die bijvoorbeeld het verkeer ontregelt. Autoriteiten mogen dan alleen optreden voor zover dat proportioneel is volgens de maatstaf van artikel 11 van het EVRM, om te voorkomen dat de betekenis van het demonstratierecht wordt uitgehold. Hierbij heeft het Hof echter tevens geoordeeld dat het stellen van beperkingen aan een dergelijke demonstratie gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan het lokale gezag om te beoordelen of het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het opleggen van een verbod noodzakelijk is op grond van de Wet openbare manifestaties.2
Deelt u de mening dat ter waarborging van de zojuist genoemde «rights and freedoms of others» als bedoeld in art. 11 EVRM, art 2 lid 2 van de Wet Openbare Manifestaties dient te worden aangepast in die zin dat aan de beperkingsgronden «de rechten en vrijheden van anderen» dient te worden toegevoegd?
In de brief die op 19 april jl. naar de Kamer is gestuurd,3 is een onafhankelijk onderzoek aangekondigd om de mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader. Bij dit onderzoek worden ook de grenzen die het EVRM aan de regulering van het demonstratierecht stelt betrokken. De gunning van het onderzoek vindt dit najaar plaats via het WODC. Het streven is dat het onderzoek in de zomer van 2025 gereed is.
Kunt u uitleggen, desnoods via uitvraag bij het OM, waarom er bij de XR-blokkades van snelwegen, bruggen, de zeesluis IJmuiden en mogelijk ook de blokkade van het Rijksmuseum niet wordt overgegaan tot vervolging conform artikel 162 Wetboek van Strafrecht, zoals bijvoorbeeld bij de «blokkeerfriezen» wel is gebeurd?
Het opzettelijke versperren van een weg is strafbaar op grond van art. 162 Sr, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is.Dit gevaar moet ten tijde van de versperring naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Het is verder aan het OM om op grond van alle feiten en omstandigheden te besluiten of het in een zaak al dan niet vervolgt voor een bepaald strafbaar feit. Zo maakte het OM in september van dit jaar bekend dertien personen die de A10 hadden geblokkeerd te vervolgen voor artikel 162 Sr.
Kunt u inzichtelijk maken, desnoods middels een schatting, hoeveel schade er is gemaakt door XR, waarbij tenminste de brugblokkades bij Arnhem en Nijmegen, de zeesluisblokkade bij Amsterdam en de blokkade van het Rijksmuseum zijn meegenomen?
Ik betreur de schade die instellingen en bedrijven lijden door demonstraties. Partijen die schade hebben als gevolg van demonstraties kunnen zich wenden tot de burgerlijke rechter met een civiele vordering of zich als slachtoffer voegen bij lopende strafzaken. Als de rechter de schade toewijst en de schadevergoedingsmaatregel oplegt, wordt het geld door de Staat geïnd. Dit is een keuze voor de betrokken partijen. Mij is niet bekend hoeveel schade is verhaald.
Hoeveel van de schade van eerder onwettige acties van XR is inmiddels verhaald op de daders? Welke extra maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat iedere euro aan schade op de daders kan worden verhaald?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om bij de inspecteur van de Belastingdienst de maatschappij-ontwrichtende acties van XR aan te kaarten, zoals het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen, waardoor mogelijk overgegaan kan worden tot het intrekken van de ANBI-status van XR?
Zoals reeds eerder is uitgezet in de beantwoording van Kamervragen van 12 december 2023 over de ANBI-status van XR en van 4 juli jl. over de oproep van XR om de A12 te bezetten, is het beoordelen van de ANBI-status aan de Belastingdienst. Volgens lid 8 van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een instelling niet (langer) als ANBI worden aangemerkt als een instelling, bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon door de Nederlandse rechter onherroepelijk veroordeeld is voor een van de volgende misdrijven: artikel 67 lid 1 Wetboek van Strafvordering en artikelen 137c lid 1, 137d lid 1 en 266 van het Wetboek van Strafrecht. Verder moet het misdrijf in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon zijn gepleegd, er niet meer dan vier jaar verstreken zijn sinds de veroordeling, en het misdrijf moet gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
De Belastingdienst verkrijgt de informatie over onder meer de onherroepelijke veroordeling en de andere drie voorwaarden niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van externe partijen zoals het OM of de FIOD. Een inspecteur kan daarnaast bij gerede twijfel over de integriteit van de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor de instelling gezichtsbepalende persoon verzoeken om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te overleggen. Gerede twijfel bij de inspecteur kan onder andere volgen uit berichten in de media. Zowel het OM als de Belastingdienst doen geen verdere uitspraken over individuele casuïstiek.
Het bericht ‘Minister Wiersma trekt ruim 200 miljoen extra uit voor aanpak PAS-melders’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht en kunt u bevestigen dat het hier in totaal om € 226,9 miljoen gaat om Programma Aanpak Stikstof (PAS) melders te helpen?1
Ja.
Betreft het hier geld dat beschikbaar wordt gesteld bovenop de per Voorjaarsnota 2024 beschikbaar gestelde € 250 miljoen voor legalisering van PAS-melders door het kabinet Rutte IV?
Voor deze regeling is in de eerste suppletoire begroting 2024 € 250 miljoen begroot (Kamerstuk 36 550 XIV, nr. 1). Het beschikbaar gestelde bedrag in deze regeling is lager omdat hiervan een deel apart wordt gehouden voor voorziene kosten zoals is toegelicht in de publicatie. Dat betreft € 17,5 miljoen voor de inzet van zaakbegeleiding voor PAS-melders. Deze zaakbegeleiding draagt ook bij aan het vinden van een oplossing voor een PAS-melder. Over de inzet van deze middelen worden separaat, buiten deze regeling om, tussen het Rijk en de provincie afspraken gemaakt. Er is ook € 5 miljoen budgetkorting in 2026 toegepast in verband met de afspraken in de financiële bijlage van het hoofdlijnenakkoord over specifieke uiterkeringen (SPUK’s) en er is € 600.000 voor uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gereserveerd.
Indien ja, komt dit dus ten laste te vallen van het door het kabinet Schoof beschikbaar gestelde budget van € 5 miljard voor de agrarische sector?
Zie antwoord vraag 2.
Indien nee, hoe verklaart u de berichtgeving dat niet € 250 miljoen, zoals door het kabinet Rutte IV is aangekondigd in de Voorjaarsnota 2024, maar € 226,9 miljoen beschikbaar wordt gesteld en waar is het gat van € 23,1 miljoen voor PAS-melders gebleven?
Zie antwoord vraag 2.
Indien nee, kunt u bevestigen dat de berichtgeving van RTL onjuist is en welke stappen onderneemt u om deze berichtgeving recht te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verantwoordt u de uitgave van dit geld in effectiviteit op doelbereik zodat er ruimte ontstaat voor legalisering van PAS-melders en woningbouw?
De legalisatieopgave is groot en complex en moet binnen afzienbare termijn worden afgerond. Binnen dat kader wordt alle focus gelegd op het versnellen van de uitvoeringsopgave. De € 226,9 miljoen die met deze regeling beschikbaar wordt gesteld, draagt eraan bij dat voor zoveel mogelijk melders (agrarische en niet-agrarische ondernemingen) op een zo kort mogelijke termijn een oplossing wordt gevonden. Hierin kunnen ondernemers, indien gewenst, ondersteund en begeleid worden door een vast contactpersoon vanuit de overheid, in de vorm van zaakbegeleiders. De stikstofruimte die beschikbaar komt, mag door de provincie alleen aan het legaliseren van PAS-meldingen worden uitgegeven.
Welke maatregelen verwacht u van de provincies om PAS-melders daadwerkelijk te legaliseren?
Iedere PAS-melding is uniek en locatie-gebonden. De provincies kennen hun PAS-meldingen goed en worden met deze regeling staat gesteld om maatwerk te leveren binnen de voorwaarden van deze nieuwe regeling.
Voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan innovatieve of technische oplossingen waarmee de betreffende PAS-melders binnen hun bestaande toestemming kunnen blijven en geen aanvullende vergunning meer nodig hebben voor het deel van hun activiteiten waarvoor de PAS-melding was gedaan. Dan is het wel nodig dat de innovaties en technische oplossingen met zekerheid voldoende stikstofdepositie reduceren. Daarnaast is het mogelijk om de middelen te gebruiken om de PAS-melder financieel te ondersteunen bij het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, de reductie van stikstof of verplaatsing en zodoende tot een oplossing te komen. Ook kunnen er aankopen worden gedaan – met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones en ontwikkelen van bufferzones. De voorbeelden van het aankopen van het bedrijf van de PAS-melder, verplaatsen en omschakelen laten zien dat de uitkering ook mag worden besteed aan andersoortige «oplossingen voor gemelde PAS-projecten» dan alleen aan «legalisatie» in de strikte betekenis van het alsnog voorzien in een toereikende natuurtoestemming voor het gemelde PAS-project.
Kunt u bevestigen dat in alle gevallen waarbij PAS-melders tot nu toe in het gehele legaliseringstraject zijn geholpen, dit alleen komt door verificatie waarbij blijkt dat zij uiteindelijk geen natuurvergunning nodig bleken te hebben en geen enkel geval bekend is van een oplossing door middel van externe saldering?
Nee. Er zijn zeven PAS-melders die een onherroepelijke vergunning hebben verkregen. Daarvan zijn zes vergunningen gebaseerd op stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem, en is een vergunning verleend op basis van een passende beoordeling zonder stikstofruimte.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat PAS-melders door middel van externe saldering geholpen worden aan een in recht staande vergunning?
Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders en zet daarom gelijktijdig in op meerdere sporen om sneller tot die oplossingen te komen. Allereerst hoop ik te komen tot een rekenkundige ondergrens die juridisch houdbaar is. Het TNO-onderzoeksrapport in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heb ik met u gedeeld (Kamerstuk 2024D30726). Ik zie aanknopingspunten voor vervolgonderzoek en zal dit op korte termijn in opdracht geven. Om de kansen voor het legaliseren van de bestaande situatie (bijvoorbeeld via extern salderen) te vergroten, heeft het kabinet aangegeven de effecten van de aanpak piekbelasting met voorrang in te zetten voor PAS-meldingen (Kamerstuk 30 252, nr. 35). Een van de regelingen is de de Lbv-plus. Deze staat nog tot en met 20 december 2024 open. Ondernemers hebben na ontvangst van een positieve beschikking nog 6 maanden bedenktijd over daadwerklelijke deelname aan de Lbv-plus. Pas daarna is het mogelijk om volledig in beeld te brengen wat de opbrengst van de aanpak piekbelasting is en in hoeverre de opbrengst daadwerkelijk benut kan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. Als daar meer duidelijkheid over is, zal ik daarover uw Kamer informeren. Verder wordt er samen met de provincies gewerkt aan de verbreding van de aanpak voor PAS-melders naar aanleiding van de motie-Nijhof (Kamerstuk 30 252, nr. 144). Ik ben met de provincies in overleg hoe we deze verbrede maatwerkaanpak snel kunnen gaan uitvoeren. Hierbij staat de PAS-melder centraal. Tot slot onderzoeken het Rijk en de provincies momenteel gezamenlijk hoe persoonlijke begeleiding voor PAS-melders (nader) kan worden vormgegeven en op welke wijze zij goed kunnen worden begeleid bij het maken van keuzes.
Erkent u dat het door het kabinet Rutte IV beoogde Transitiefonds van € 24,3 miljard voor meer doelen beoogd was dan slechts opkoop van boeren en deelt zij de opvatting dat dit fonds achteraf gezien eigenlijk best een goed idee was?
Het vorige kabinet heeft in de Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied (Kamerstuk 36 277) voorstellen gedaan voor een begrotingsfonds. In deze wet zijn de doelstellingen voor het fonds opgenomen. Nu in het Hoofdlijnenakkoord is bepaald dat het Transitiefonds komt te vervallen, zal het wetsvoorstel worden ingetrokken. Wel komt er een budget van 5 miljard euro om bij te dragen aan het halen van de doelen, plus 500 miljoen euro structureel. Dit kabinet is ervan overtuigd dat met deze bedragen belangrijke stappen kunnen worden gezet, op een wijze die doelmatiger en uitvoeringsgerichter is. Overigens is van het Transitiefonds in totaal al wel een kleine 6 miljard euro gealloceerd voor specifieke doelstellingen. Dat bedrag is niet vervallen.
Hoeveel mensen ontvangen een uitkering vanwege een van de arbeidsongeschiktheidswetten (Wajong, Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ))? Hoeveel van deze uitkeringen (gespecificeerd naar arbeidsongeschiktheidswet) zijn volgens u juist vastgesteld, dat wil zeggen dat de keuring juist verlopen is, de dagloonbereking klopt en het tijdig verlopen is?
Eind 2023 ontvingen 422.850 mensen een WIA-uitkering (waarvan 169.847 IVA en 253.003 WGA), 166.670 mensen ontvingen een WAO-uitkering en 5.792 mensen een WAZ-uitkering.1
De fouten die vanuit de steekproeven door UWV geconstateerd zijn, zien op de berekeningen van de hoogte van WIA-uitkeringen in de periode 2020 – heden. Het gaat hier om de groep mensen voor wie vastgesteld is dat zij recht hebben op een WIA-uitkering. Zoals ik in de kamerbrief van 4 sept jl.2 heb aangegeven, is het – gezien de complexiteit en de omvang van de totale populatie – voor UWV nog niet mogelijk om precies aan te wijzen welke mensen benadeeld zijn en om welke bedragen het gaat. Ook is nog onvoldoende in beeld of deze fouten later nog gecorrigeerd zijn, bijvoorbeeld omdat betrokkenen bezwaar hebben aangetekend. Om gemaakte fouten te kunnen corrigeren is uiteraard van het grootste belang dat we vanuit de inzichten uit steekproeven zo snel mogelijk komen tot inzicht in de totale problematiek. UWV werkt hier hard aan en verwacht uiterlijk in december een compleet beeld te hebben.
Wat betreft de tijdigheid van de WIA-beoordelingen kan ik u melden dat deze al langere tijd onder druk staat. Mijn ambtsvoorgangers hebben uw kamer hier de afgelopen jaren periodiek over geïnformeerd middels de voortgangsbrieven sociaal-medisch beoordelen.3 Ik geef u later dit jaar een update van de voortgang middels een Kamerbrief.
Indien iemand een beschikking van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ontvangt dat hij/zij recht op een uitkering heeft, mag daar dan het recht aan ontleend worden dat de beschikking (waartegen geen bezwaar gemaakt is) jaren later nog ten nadele van de burger aangepast kan worden?
Juridisch gezien is UWV in beginsel verplicht om beslissingen op basis waarvan te veel uitkering is betaald, te herzien of in te trekken.
UWV is ook verplicht om hetgeen te veel is betaald (als gevolg van zo’n herziening of intrekking) terug te vorderen.4 De wet kent ook een uitzondering op beide verplichtingen: indien er sprake is van dringende redenen kan UWV beslissen om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening of intrekking, of van terugvordering.
Daarbij geldt echter dat we geleerd hebben van de lessen uit het verleden. In eerdere brieven hebben mijn voorgangers uw Kamer geïnformeerd over de inhoudelijke herijking van het handhavingsstelsel in de sociale zekerheid. U bent recent geïnformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid.
Ook binnen de huidige kaders bestaat al de mogelijkheid om per individueel geval zorgvuldig en met oog voor de menselijke maat een afweging te maken, waarbij meeweegt dat hier fouten zijn gemaakt door de uitvoeringsorganisatie en niet door de mensen. Daarbij wordt onder andere gekeken of iemand redelijkerwijs had kunnen weten dat de uitkering te hoog was.5 Op basis van recente jurisprudentie kijken we daarbij niet alleen naar de gevolgen van een eventuele terugvordering, maar ook naar de oorzaak, zoals in dit geval dat er sprake is van een fout bij de uitvoeringsorganisatie, in dit geval het UWV.6
Indien de uitkering achteraf aangepast kan worden, op basis van welke wet of welk rechtsbeginsel mag dat en hoe zijn de rechten van de uitkeringsgerechtigde dan geborgd?
Bij de beantwoording van vraag 2 is de betreffende wet- en regelgeving benoemd.
Kunt u een lijst geven van problemen die u op dit moment bekend zijn bij de WIA en het UWV?
De uitvoering van de WIA door het UWV staat onder druk. Dat speelt op een aantal domeinen.
Over knelpunten in de uitvoering van de WIA door UWV wordt u periodiek geïnformeerd in stand van de uitvoering en de knelpuntenbrieven van UWV. Zo stond in de stand van de uitvoering van december 2023 en juni 2024 dat UWV had geconstateerd dat er fouten zijn gemaakt bij de indexatie van WIA-uitkeringen.
Daarnaast wordt de Kamer sinds 2021 tweemaal per jaar geïnformeerd over de stand van zaken omtrent sociaal medisch beoordelen. Op dit moment is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten. De wachttijden voor met name de WIA-beoordelingen zijn hierdoor te lang. Dit geeft veel onzekerheid voor mensen die langdurig ziek zijn. Zij moeten nu lang wachten op duidelijkheid over het recht op een uitkering.
Ook zijn er verschillende rapporten over de uitvoering van de WIA verschenen. In haar verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer die op 17 mei 2023 is gepubliceerd constateert zij dat de WIA niet uitvoerbaar is. De afgelopen jaren hebben we al op verschillende plekken knelpunten in de uitvoering van de WIA geïdentificeerd. Panteia heeft in juni 2022 onderzoek gedaan naar hardvochtige effecten op burgers door knelpunten in de (uitvoering) van wet- en regelgeving binnen de sociale zekerheid.7 Hierin staat ook een aantal knelpunten specifiek t.a.v. de WIA beschreven. De vakbewegingen FNV, CNV en VCP presenteerden in april 2022 een witboek waarin diverse «hardheden in de WIA» staan opgesomd.8
Mijn voorganger heeft – mede naar aanleiding van deze signalen – de onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) gevraagd om fundamenteel te kijken naar het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, en advies te geven over een toekomstbestendig arbeidsongeschiktheidsstelsel dat uitvoerbaar, betaalbaar en uitlegbaar is voor werkzoekenden, werkenden (waaronder zelfstandigen), werkgevers, uitvoerende organisaties en andere mensen die een beroep (willen) doen op het stelsel.
OCTAS heeft inmiddels een probleemanalyse (oktober 2023) en een eindrapport (februari 2024) opgeleverd. In de probleemanalyse geeft OCTAS een overzicht van wat volgens de commissie de problemen in de WIA zijn.3 In het kort constateert de commissie dat:
Vindt u dat de WIA in de huidige vorm uitlegbaar en uitvoerbaar is?
De uitvoering van de WIA door het UWV staat onder druk, dat blijkt ook uit de knelpunten die bij vraag 4 zijn weergegeven. Ik acht het daarom noodzakelijk om zowel op het terrein van de uitvoering als op het terrein van wet- en regelgeving met urgentie verbeteringen door te voeren, onder andere op basis van het rapport van OCTAS. In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de WIA verbetert en vereenvoudigt met concrete voorstellen, geïnspireerd door de aanbevelingen van de OCTAS. Daarnaast wil het kabinet aan de slag met de meer fundamentele ideeën van de OCTAS. Dat betreft ten eerste het idee van een stelsel dat aanvankelijk gericht is op re-integratie en minder op de (medische) beoordeling. Ten tweede het idee om regelingen voor verschillende groepen werkenden in meer of mindere mate te harmoniseren.
We zijn op dit moment bezig de ideeën uit OCTAS verder vorm te geven, en in het najaar van 2024 presenteer ik voorstellen waarmee ik verwacht dat we een vereenvoudigingsslag kunnen bewerkstelligen die de uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid ten goede kan komen.
Kunt u alle rapportages die de UWV accountantsdienst (die sinds kort auditdienst heet) de afgelopen 12 maanden aan de Raad van Bestuur heeft uitgebracht, aan de Kamer ter beschikking stellen?
Ja. De rapporten met betrekking tot de WIA zijn gedeeld in reactie op het Woo-verzoek (auditrapporten-wia_tcm94-461518.pdf (uwv.nl)).
Is het UWV volledig in control bij de uitvoering van de WIA? Indien het antwoord niet ondubbelzinnig ja is, kunt u dan aangeven op welke onderdelen van het proces het UWV niet in control is?
De uitvoering van de WIA door het UWV staat onder druk. Zoals bij vraag 2 is weer gegeven zijn er onder andere forse knelpunten ten aanzien van de mismatch op het terrein van sociaal medisch beoordelen.
Daarnaast is gebleken dat er fouten zijn gemaakt bij de vaststelling van uitkeringen. Tot en met 2019 vond er een maandelijkse steekproef plaats op de kwaliteit van beoordelingen. Dit gaf een stabiel beeld van de kwaliteit. Tijdens de coronacrisis is besloten om minder onderzoeken te verrichten, zodat in verband met corona zoveel mogelijk medewerkers konden worden ingezet om mensen te beoordelen en te voorkomen dat de achterstanden verder zouden oplopen. Hierdoor zijn minder dossiers gecontroleerd. Uit de onderzoeken en steekproeven die UWV tijdens en na de coronacrisis wel heeft uitgevoerd komt naar voren dat er in een substantieel gedeelte van de dossiers fouten waren gemaakt en dat een deel van de dossiers niet afdoende waren om een goed en volledig beeld te vormen van de kwaliteit van WIA beoordelingen. Daarnaast zijn signalen in interne UWV rapportages niet altijd goed opgevolgd.
In mijn brief van 4 september jl. heb ik aangegeven welke actielijnen worden ingezet om de kwaliteitsbewaking te versterken en ervoor te zorgen dat toekomstige beoordelingen aan de kwaliteitseisen voldoen.
In de brief van 4 september 2024 geeft u aan dat u recent bent geïnformeerd, wat bedoelt u met recent?
Mede door mediaberichtgeving (AD, EenVandaag), die centraal stond tijdens het mondeling vragenuur van 24 juni jl., zijn breder vragen gerezen over de kwaliteit van de sociaal-medische beoordelingen van UWV. UWV heeft intern nader onderzoek gedaan naar interne signalen over de kwaliteit van sociaal-medisch beoordelen en of dit gevolgen heeft voor mensen. Op 26 augustus ben ik geïnformeerd dat UWV had vastgesteld dat er een substantiële groep mensen in de WIA te veel of te weinig geld heeft ontvangen. Ambtelijk is dat ca. twee weken eerder aan het ministerie meegedeeld. De tussenliggende tijd is benut om de situatie preciezer in beeld te krijgen. Nadat ik geïnformeerd was, heb ik uw Kamer op 4 september geïnformeerd over de feitelijke situatie en welke acties UWV en het Ministerie van SZW ondernemen om te komen tot correctie van gemaakte fouten en verbetering in de toekomst.
Kunt u een tijdlijn geven van alle gesprekken die hebben plaatsgevonden tussen bewindspersonen en het UWV over bovengenoemd onderwerp?
Op 20 juni 2024 heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV mijn ambtsvoorganger een bericht gestuurd over de kwaliteit van sociaal-medische beoordelingen naar aanleiding van berichtgeving in de media. Daarin gaf deze duiding van de situatie, zoals hij het op dat moment zag. Naar aanleiding van de mediaberichtgeving heeft UWV intern nader onderzoek verricht. Dit leidde binnen UWV uiteindelijk tot de conclusie dat mogelijk tienduizenden mensen te veel of te weinig hebben ontvangen. Nadat ik hierover geïnformeerd was, heb ik op 2 september een gesprek met de voorzitter van de Raad van Bestuur gehad om de situatie te bespreken. Op 4 september heb ik de Kamer geïnformeerd, conform de toezegging die mijn voorganger al gedaan heeft gedurende het genoemde mondeling vragenuur. Meer in algemene zin is natuurlijk de vraag hoe intern UWV en tussen UWV en SZW in de afgelopen jaren de communicatie is verlopen, welke signalen er waren en hoe daarmee is omgegaan. Dit laat ik in het onafhankelijk onderzoek nader onderzoeken op basis van alle beschikbare informatie.
In uw brief schrijft u dat tijdens de coronacrisis is besloten om minder onderzoeken te verrichten, er minder dossier zijn gecontroleerd, ook andere kwaliteitsinstrumenten konden niet of beperkt doorgang vinden, heeft UWV dit afgestemd met het Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Zo ja, kunt u inzage verschaffen in deze afstemming en eventuele afspraken die hierover gemaakt zijn?
Tijdens de coronacrisis heeft UWV verschillende crisismaatregelen genomen om artsencapaciteit vrij te spelen. Een van de maatregelen was om minder onderzoeken te verrichten, zodat in verband met corona zoveel mogelijk medewerkers konden worden ingezet om mensen te beoordelen en te voorkomen dat de achterstanden verder zouden oplopen. Voor deze maatregel was er een programma, waarbij een Adviseur Verzekeringsarts, een Adviseur Arbeidsdeskundige en een Staf Procesbegeleider SMZ-dossiers onafhankelijk opnieuw bekijken en toetsen op kwaliteit. Het UWV heeft destijds mijn ministerie over deze crisismaatregelen geïnformeerd. Dit blijkt ook uit de openbaar gemaakte WOO-stukken.
Welke informatie heeft u van het UWV ontvangen naar aanleiding van de Kamervragen die op 24 juli jl. zijn gesteld over de sociaal medische beoordelingen?
Voor de beantwoording gaan wij er vanuit dat het gaat om de informatie die SZW heeft ontvangen na de mondelinge vragen gesteld op 25 juni over de WIA.
Belangrijke informatie die naar aanleiding van de mondelinge vragen verstrekt is aan mijn departement:
In deze periode zijn diverse werksessies en overleggen geweest ten behoeve van de Kamerbrief en de onderliggende analyse.
Wanneer heeft u welke informatie van het UWV ontvangen?
In de bovenstaande tijdslijn staat wanneer de informatie door SZW is ontvangen.
Kunt u een tijdlijn gegeven van de ontvangen informatie?
Zie vraag 11.
Kunt u deze informatie aan de Kamer verstrekken?
Ja.
Het grootste deel van de stukken is al openbaar vanwege de reikwijdte van het WOO-verzoek. Bijgevoegd treft u in aanvulling hierop een document met de naam «concept-feitenrelaas» over de kwaliteit van de sociaal medische beoordelingen. Dit concept-feitenrelaas is een tussenstand met de informatie die op dat moment beschikbaar was. Op basis van nadere analyse is nadien het eerste beeld ontstaan, zoals opgenomen in de Kamerbrief. Op dit moment werkt UWV aan het zo compleet mogelijk in kaart brengen van de problematiek. Uiterlijk in december is dat beschikbaar.
Is er al een schaderaming gemaakt door het UWV? Zo ja, wat is de schatting? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om een totaal beeld van de kosten te geven. Eerst moet er inzicht komen in de totale problematiek. Gezien de complexiteit en omvang van de totale populatie is het voor UWV nu nog niet mogelijk om precies aan te wijzen welke mensen benadeeld of bevoordeeld zijn en om welke bedragen het gaat. Ook is nog onvoldoende in beeld of deze fouten later nog gecorrigeerd zijn, bijvoorbeeld omdat betrokkenen bezwaar hebben aangetekend. UWV komt in november met een verbeterplan voor zowel de correctie van gemaakte fouten als het op orde krijgen van de kwaliteit van beoordelingen, inclusief tijdpad en meetbare doelstellingen. UWV werkt hier hard aan en verwacht uiterlijk in december een compleet beeld te hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een oplossing komt voor mensen die een te lage WIA-uitkering ontvangen en mogelijk door een (forse) nabetaling in de knel komen met betrekking tot eventuele zorg- en huurtoeslagen?
Zoals ik in mijn brief van 4 sept jl. heb aangegeven, is een eerste voorzichtige inschatting van UWV dat op basis van de steekproeven het bij onjuistheden in ca. de helft van de gevallen om een te hoge uitkering en in ca. de helft van de gevallen om een te lage uitkering gaat. Het kan om kleine bedragen gaan, maar er zijn ook situaties aangetroffen waar het om een aanzienlijk bedrag per maand gaat. UWV onderzoekt op dit moment om welke mensen het precies gaat. Hierbij onderzoekt UWV de mogelijkheden om dit zorgvuldig te doen met aandacht voor de menselijke maat en ook te bekijken wat de consequenties zijn van een eventuele nabetaling voor bijvoorbeeld eerder ontvangen toeslagen, en hoe hiermee om te gaan.
Kunt u inzage geven in de gevolgen voor werkgevers waarvan werknemers ziek uit dienst gegaan zijn voor onder andere de gedifferentieerde premies?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om de gevolgen voor werkgevers in te schatten. Eerst moet er inzicht komen in de totale problematiek. Gezien de complexiteit en omvang van de totale populatie is het voor UWV nog niet mogelijk om precies aan te wijzen welke mensen benadeeld of bevoordeeld zijn en om welke bedragen het gaat. Ook is nog onvoldoende in beeld of deze fouten later nog gecorrigeerd zijn, bijvoorbeeld omdat betrokkenen bezwaar hebben aangetekend.
UWV werkt hier hard om tot een compleet beeld te komen. Van daaruit is het mogelijk om een inschatting te maken van de mogelijke gevolgen op de gedifferentieerde premies voor werkgevers.
Kunt u aangeven welke effecten en omvang van deze fouten, voortvloeiend uit de onjuiste uitkeringsgegevens, hebben voor verzekeraars en pensioenfondsen? Zo ja, wilt u aangeven wat deze effecten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 17 over de gevolgen voor werkgevers. Dit geldt ook voor verzekeraars en pensioenfondsen.
Kunt u een beeld geven van de aard en omvang van de signalen inzake de kwaliteit van de administratie die zijn ontvangen door de leiding van het UWV?
De documenten die hierop betrekking hebben zijn openbaar gemaakt in het kader van het WOO-verzoek.
In de afgelopen jaren heeft UWV veel tijd en energie gestoken in het terugbrengen van het aantal mensen dat te lang moest wachten op een WIA-beoordeling. Gelijktijdig waren er al geruime tijd signalen dat de kwaliteit van het berekenen en vaststellen van WIA-uitkeringen onder druk stond. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 september jl. lijkt niet of beperkt opvolging te zijn gegeven aan de signalen uit de interne rapportages. Hiervan werd de impact voor cliënten onvoldoende onderkend. Dit betreuren UWV en ik ten zeerste. In het onafhankelijk onderzoek dat ik heb aangekondigd in de Kamerbrief zal nader worden gekeken hoe de sturing (op kwaliteit), zowel intern UWV als tussen SZW en UWV, in deze casus in de praktijk heeft gewerkt.
Kunt u inzage geven in aantal, aard en omvang van rechtszaken die zijn aangespannen tegen het UWV?
Vorig jaar waren er in totaal zo’n 7.000 (hoger) beroepsprocedures, waarvan ruim de helft (3.750) over de WIA ging (4.500 over de gecombineerde arbeidsgeschiktheidswetten). Ruim tweederde daarvan gaat over de mate van arbeidsgeschiktheid. De rest van de zaken gaat over een verscheidenheid aan onderwerpen.
In 2023 zijn er door de divisie Sociaal Medische Zaken in totaal meer dan 142 duizend beslissingen genomen, minder dan een op de vijf cliënten ging in bezwaar.
Hieronder een overzicht van (hoger) beroepsprocedures van de afgelopen jaren.
Beroepszaken
Totaal
WIA
Wajong
WAO
WAZ
2021
7311
3236
502
211
24
2022
5868
2860
406
172
7
2023
5491
3017
421
123
10
2024
4280
2467
310
105
3
Hoger Beroep
Totaal
WIA
Wajong
WAO
WAZ
2021
1830
918
133
96
7
2022
1786
848
175
77
4
2023
1549
733
171
62
5
2024
903
435
111
41
1
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Rijksmuseum kan niet open: demonstranten Extinction Rebellion blokkeren ingang' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rijksmuseum kan niet open: demonstranten Extinction Rebellion blokkeren ingang»?1
Ja.
Onderschrijft u dat de mogelijkheid om het Rijksmuseum en andere culturele instellingen te bezoeken nooit mag worden gefrustreerd of geblokkeerd door demonstraties?
Demonstreren is een groot goed, maar moet plaatsvinden binnen de wettelijke kaders. De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en kan voorwaarden stellen aan een demonstratie op basis van de Wet openbare manifestaties. Deze afweging vindt op lokaal niveau plaats. Wel merken de Minister van Justitie en Veiligheid en ik op dat wij het een onwenselijke ontwikkeling vinden dat instellingen zoals het Rijksmuseum zich soms genoodzaakt voelen (tijdelijk) te sluiten vanwege demonstraties. Hierdoor worden zowel de bezoekers als de financiële situatie van de instellingen geraakt.
In hoeverre kwalificeert u deze manifestatie als een vreedzame demonstratie en niet als een actie die moedwillig de openbare orde verstoort en hoe maakt u dat onderscheid?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid of mij om te beoordelen welk karakter een demonstratie heeft. De burgemeester is het bevoegde gezag dat afhankelijk van het verloop van een demonstratie en de vraag of daarbij wettelijke regels of voorschriften worden overtreden, kan besluiten om een demonstratie te beëindigen en maatregelen kan treffen met betrekking tot de openbare orde. Wanneer daar naar het oordeel van het Openbaar Ministerie aanleiding voor is, kan de officier van Justitie besluiten de politie te laten optreden in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
In de verzamelbrief demonstratierecht aan uw Kamer van 19 april 2024 is aangegeven dat in de gebeurtenissen van de afgelopen maanden aanleiding werd gezien om mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader. Dit onderzoek is uitgezet bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC). Het WODC zal in dit onderzoek in het bijzonder aandacht hebben voor twee typen situaties: 1) de categorie van ontwrichtende demonstraties en 2) de categorie van acties waarbij het demonstratierecht tegenover andere beschermingswaardige grondrechten komt te staan of de nationale veiligheid in het gedrang kan komen. Elk van deze twee categorieën kent een eigen problematiek en roept andere vragen op. Naar verwachting zal dat dit onderzoek in de zomer van 2025 afgerond zal worden. Het onderzoek van het WODC zal naar verwachting meer inzicht bieden in de handelingsmogelijkheden bij demonstraties zoals bijvoorbeeld de demonstratie van Extinction Rebellion bij het Rijksmuseum. De uitkomsten van het WODC-onderzoek en de reactie van het kabinet zal uiteraard in uw kamer besproken worden.
Zijn er bij deze demonstratie aanhoudingen verricht? Zo ja, op basis van welk artikel of welke artikelen is dat gebeurd?
Er zijn bij deze demonstratie 33 aanhoudingen verricht op grond van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Eén persoon is geïdentificeerd.
Indien het antwoord op vraag 4 ja is, zijn de aangehouden personen allemaal geïdentificeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel politiecapaciteit was gemoeid met het optreden bij deze actie?
Door de dynamiek van politieoptreden en vermenging met andere lokale werkzaamheden is niet goed mogelijk om precies aan te geven hoeveel politiecapaciteit bij een bepaalde demonstratie betrokken is.
Op basis van een ruwe schatting is door de politie aangegeven dat sprake is geweest van ongeveer 250 uur aan politie-inzet rondom deze demonstratie.
Voor een vollediger beeld van politie-inzet bij demonstraties verwijst de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer naar de analyse handhaving openbare orde die als bijlage bij het Eerste Halfjaarbericht politie 2024 op 19 juni 2024 naar de Kamer is gestuurd.2
Heeft u contact gehad met het Rijksmuseum over deze demonstratie?
Ja.
Gaat het Rijksmuseum schade verhalen op de demonstranten die op 7 september 2024 de ingang hebben geblokkeerd voor haar bezoekers?
Het Rijksmuseum heeft de schade, waaronder de gederfde inkomsten door de blokkade van de ingang van het museum, in kaart gebracht. Dit overzicht is onderdeel van de aangifte, die het museum inmiddels heeft gedaan.
Indien het antwoord op vraag 8 ja is, kunt u daar dan bij helpen?
Erfgoedwetmusea zoals het Rijksmuseum zijn onafhankelijke privaatrechtelijke instellingen, die verantwoordelijk zijn voor het beheer en behoud van de rijkscollectie en de exploitatie van de museumorganisatie. Het is daarom aan het museum zelf om te bepalen welke stappen het zet.
Welke andere musea hebben voor Extinction Rebellion onwelgevallige sponsoren?
Musea voeren een zelfstandig sponsorbeleid. De Rijksoverheid heeft daarom geen overzicht van sponsoren van musea in algemene zin.
Hoe is de reactie van sponsoren van deze musea op de actie van 7 september jongstleden?
ING heeft in reactie op de actie van 7 september in de media aangegeven dat zij de actie te ver vinden gaan en dat Extinction Rebellion zich direct tot ING zou moeten richten.
Bent u het ermee eens dat het terugtrekken van sponsoren kan leiden tot verschaling van ons culturele aanbod?
De culturele sector kent een grote diversiteit aan financieringsbronnen, waarvan sponsoring er één is. Recent onderzoek van de Vrije Universiteit laat zien dat bedrijven jaarlijks ruim 150 miljoen euro via sponsoring in de culturele sector investeren.3 Terugtrekken van sponsoren zou direct een negatieve invloed hebben op de financiering van de culturele sector en daarmee op het culturele aanbod. Overheid, particulieren, bedrijfsleven en de sector zijn samen verantwoordelijk voor het in stand houden van ons culturele aanbod.
Een herhaling van het toeslagenschandaal |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Achahbar |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een herhaling van het toeslagenschandaal dreigt, vreest de rechter» (Trouw, 31 augustus 2024)?
Ja.
Staat u nog steeds achter de uitgangspunten van de Wet hersteloperatie toeslagen, waarin expliciet is aangegeven dat «ruimhartigheid» verkozen wordt boven precisie en doelmatigheid, en het van groter belang is gedupeerden in het toeslagenschandaal «tijdig» en «adequaat» te helpen dan overcompensatie te voorkomen? Kunt u toelichten wat u verstaat onder «ruimhartig», «tijdig» en «adequaat»?
Vanzelfsprekend is ook dit kabinet er alles aan gelegen om gedupeerde ouders snel en ruimhartig te compenseren. Dat gebeurt in de eerste plaats door de € 30.000 van de Catshuisregeling, brede ondersteuning vanuit gemeenten en vergoeding van eventuele aanvullende schade. Daarnaast is er de schuldenaanpak, waarbij de publieke schulden ontstaan voor 1 januari 2021 van gedupeerde ouders, toeslagpartners en ex-toeslagpartners worden kwijtgescholden. De opeisbare betalingsachterstanden op private schulden, die in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 zijn ontstaan, worden afbetaald door SBN. Inmiddels is 96% van de publieke schulden van gedupeerden kwijtgescholden en 94% van de opeisbare betalingsachterstanden op private schulden overgenomen.
In hoeverre vindt u het ruimhartig om een schuld die afgesloten is om (onterecht) teruggevorderde kinderopvangtoeslag terug te betalen niet over te nemen omdat deze niet direct opeisbaar is? In hoeverre vindt u dat sprake is van adequate hulp op het moment dat een dergelijke schuld ook later niet meer wordt overgenomen, ondanks het feit dat deze inmiddels wel opeisbaar is, omdat de termijn om om hulp te vragen tegen die tijd is verstreken?
Er is begrip voor het feit dat de achterstanden op een informele schuld van een informele schuldeiser, omwille van bijvoorbeeld de familiare relatie, niet opeisbaar waren in de periode van 31 december 2005 tot 1 juni 2021. Met het oog op de doelstelling van de schuldenregeling is het noodzakelijk dat deze achterstanden in de genoemde periode wel opeisbaar waren. Hiervoor is gekozen omdat alleen opeisbare schulden een belemmering zouden kunnen vormen voor de ontvangen financiële compensatie door de gedupeerde ouder. Zonder deze regeling zou de ouder de ontvangen financiële compensatie immers direct kwijt zijn aan het afbetalen van de informele schuld. Dat zou onwenselijk zijn.
Kunt u toelichten waarom schulden opeisbaar moeten zijn om overgenomen te worden? Vindt u deze eis strikt noodzakelijk, ook als deze leidt tot situaties waarin duidelijk niet meer sprake is van ruimhartige en adequate hulp aan gedupeerden?
De schuldenregeling voor gedupeerde ouders is onder andere in het leven geroepen om te voorkomen dat de compensatie van € 30.000 direct moet worden ingezet voor afbetaling van private schulden. Daarom betreft het de overname van openstaande betalingsachterstanden op opeisbare private schulden in de periode van 31 december 2005 tot 1 juni 2021. Als een schuld of betalingsachterstand niet (direct) opeisbaar is vormt het ook geen inbreuk op de ontvangen compensatie.
Bent u het ermee eens dat een perverse prikkel ontstaat op het moment dat een schuld wél overgenomen wordt als gedupeerden niet aan hun betalingsverplichting voldoen, waardoor een schuld wel opeisbaar wordt? Wat vindt u ervan dat juist gedupeerden die alles op alles hebben gezet om aan al hun verplichtingen te voldoen hiermee gestraft worden?
Het voelt wellicht wrang dat achterstanden op opeisbare schulden die niet zijn afbetaald wel worden overgenomen via het loket Private Schulden van SBN, en schulden die zijn afbetaald voordat de gedupeerde compensatie ontvangen heeft, niet. Reeds afbetaalde schulden vormen echter geen inbreuk op de ontvangen compensatie van € 30.000. Eventuele nadelige gevolgen die gedupeerde ouders door de afbetaalde schulden ondervonden, kunnen zij betrekken in het aanvullende schadetraject.
Daarnaast kunnen ouders die wel met de ontvangen compensatie schulden hebben afbetaald, waarbij deze schulden in aanmerking zouden komen voor overname bij het loket Private Schulden van SBN, deze schulden alsnog indienen bij het Loket Al Betaalde Schulden.
Wat vindt u van de stelling dat op dit moment wordt gekozen voor «een minimalistische toepassing en strikte uitleg van de wet» bij de hersteloperatie?
Door de opname van de hardheidsclausule in artikel 9.1 Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is er bewust ruimte om af te wijken van een minimalistische toepassing en strikte uitleg van de wet. Dit artikel biedt de mogelijkheid af te wijken van een artikel in de Wht als de toepassing daarvan tot een zeer onbillijke uitkomst zal leiden1. De hardheidsclausule kan ook worden toegepast als het niet overnemen van een informele schuld zou leiden tot een schrijdende situatie met een zeer onbillijke uitkomst. Daarbij wordt getoetst of een gedupeerde ouder, toeslagpartner of ex-toeslagpartner wordt belemmerd in het maken van een nieuwe start doordat een schuld op de gedupeerde blijft rusten die buiten de kaders van de Wht valt, maar wel degelijk een bedreiging voor de ontvangen compensatie vormt. De uitgangspunten van de schuldenregeling, namelijk de bescherming van het compensatiebedrag, geldt daarbij als kader. Tot op heden is in circa 20 individuele gevallen, mede gelet op de bijzondere omstandigheden van gedupeerde, de hardheidsclausule toegepast.
Bent u het ermee eens dat gestreefd moet worden naar een passende compensatie voor alle individuele gevallen in plaats van juridische procedures? Hoe gaat u zorgen dat dit vanaf nu de kern vormt van de hersteloperatie?
Zie antwoord 2.
De aanpak van institutioneel racisme |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Welke definitie hanteert u voor institutioneel racisme?
Op dit moment gebruiken we de definitie van institutioneel racisme zoals opgesteld door het College voor de Rechten van de Mens. Het College heeft op verzoek van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een advies uitgebracht over de (juridische) definitie van racisme, waaronder institutioneel racisme. De Tweede Kamer is geïnformeerd over het advies van het College per Kamerbrief op 7 juli 2022.1 In het advies wordt institutioneel racisme omschreven als een maatschappelijk verschijnsel waarbij processen, beleid of geschreven en ongeschreven regels van instituten leiden tot structurele discriminatie op grond van ras. Met «institutioneel» wordt hierbij bedoeld dat dit voorkomt en is ingebed in instituties. Het omvat ook allerlei vormen van niet-geformaliseerd, sociaal ingesleten gedrag. Het kent uiteenlopende verschijningsvormen en is door «inbedding» vaak niet direct herkenbaar.
De definitie van institutioneel racisme is niet onomstreden. Een aantal partijen uit het maatschappelijk middenveld is het niet eens met deze definitie. Er is daarom toegezegd aan (een deel van) deze partijen dat de bezwaren in kaart worden gebracht en dat er opnieuw zal worden gekeken naar de definitie bij het onderzoek naar de definitie van de grond ras in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Dat onderzoek vormt onderdeel van een groter onderzoek dat het Ministerie van BZK doet naar de reikwijdte van de Awgb, waarover hieronder (bij vraag 3) meer.
Deelt u de opvatting van uw voorganger De Jonge dat de term institutioneel racisme een erkenning is dat in overheidsorganisaties beleidsvorming plaatsvindt en selectieprocessen tot stand komen die uiteindelijk discriminatoir kunnen uitpakken? Zo niet, waarom niet?
Ja, deze opvatting deel ik. Voormalig Minister De Jonge deelde deze opvatting in het commissiedebat over racisme en discriminatie van 16 april jl.2 in relatie tot de acties die er Rijksbreed worden genomen om discriminatie te bestrijden, waaronder op het gebied van risicoprofilering. Hij legde uit dat er bij institutioneel racisme niet altijd sprake hoeft te zijn van intentioneel racisme. Juist omdat we weten dat beleid in bepaalde gevallen onbedoeld discriminatoir uit kan pakken, moeten we hier alert op zijn. Ik wil graag benadrukken dat ik mij hier ook bewust van ben en het absoluut niet tolereer wanneer het handelen van de overheid discriminatoir uitpakt. Ik zal me onverminderd blijven inzetten om dit aan te pakken.
Welke stappen gaat u als verantwoordelijk Minister voor discriminatiebestrijding zetten om institutioneel racisme – onder meer vastgesteld bij verschillende gemeenten, de politie en de Belastingdienst1 2 te bestrijden en welk tijdspad hoort daarbij?
De bestrijding van institutioneel racisme heeft op diverse manieren de aandacht van het kabinet. Ten eerste, hebben we de discriminatietoets in het Beleidskompas verstevigd en een prominentere plek gegeven. Hiermee wordt beoogd discriminerende effecten in nieuw beleid en wetgeving te voorkomen. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens een structurele bijdrage toegekend gekregen, naar aanleiding van de toeslagenaffaire, om gemeenten en uitvoeringsinstanties te trainen in het herkennen en voorkomen van discriminatie op de werkvloer. Deze training, in de vorm van een e-learning, is inmiddels door verschillende uitvoeringsorganisaties in gebruik. Ook is het College bezig met het herzien van hun toetsingskader voor het voorkomen van etnisch profileren bij het gebruik van risicoprofielen. Ik verwacht het nieuwe kader nog dit kalenderjaar. Ik zal op basis van het kader de nodige acties nemen om etnisch profileren bij het gebruik van risicoprofielen te voorkomen.
Daarnaast heeft het kabinet een subsidie aan Movisie en Verweij-Jonker gegeven om workshops te organiseren en te monitoren voor verschillende uitvoeringsorganisaties binnen het Rijk. De workshops zijn gericht op het tegengaan van etnisch profileren door het gebruik van risicoprofielen. Ik verwacht dit najaar een evaluatierapport van Verweij-Jonker van deze workshops. Hierover zal uw Kamer worden geïnformeerd. Vervolgens zal er worden gekeken hoe er gevolg kan worden gegeven aan deze workshops.
In 2022 heeft het kabinet de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme ingesteld. De Staatscommissie doet onderzoek naar discriminatie en racisme in Nederland, waaronder naar institutionele discriminatie. De Staatscommissie heeft ook als opdracht om een doorlichting uit te voeren van de werkwijze en organisatiecultuur van alle (semi) overheidsinstanties en uitvoeringsinstanties als het gaat om discriminatie en etnisch profileren. Daartoe heeft de Staatscommissie een instrument ontwikkeld dat overheidsorganisaties kunnen gebruiken om erachter te komen of er in hun organisatie sprake is van risicofactoren die tot institutionele discriminatie kunnen leiden. Het instrument is ontwikkeld voor overheidsdiensten met burgercontacten. Het instrument wordt momenteel in enkele pilots getest bij de Douane, DUO en de gemeente Arnhem, die daarmee een voortrekkersrol vervullen. Het voornemen is om het instrument ook geschikt te maken voor de beleidsdepartementen van de Rijksoverheid. Daar bestaat veel interesse voor het instrument. Daarnaast wordt in het onderzoek van de Staatscommissie aandacht besteed aan de vraag of het mogelijk en wenselijk is om te verbieden dat ras en nationaliteit in risicoprofielen worden toegepast. Ten slotte zal de Staatscommissie in haar onderzoek aandacht besteden aan een gelijke behandelingsplicht (Public Sector Equality Duty) voor de overheid, naar Brits en Iers voorbeeld. Op basis van het onderzoek zal de Staatscommissie de regering adviseren over verdere verbetering van beleid en regelgeving om discriminatie en racisme tegen te gaan. Het eindrapport van de Staatscommissie zal halverwege 2026 verschijnen. In het voorjaar van 2025 verwacht ik een tussenrapportage over het doorlichtingsinstrument en de Public Sector Equality Duty.
Naar aanleiding van eerdere adviezen van de parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit antidiscriminatiewetgeving, het College voor de Rechten van de Mens, de Staatscommissie en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme om eenzijdig overheidshandelen onder de werking van de gelijkebehandelingswetgeving te brengen, ben ik bezig met een onderzoek naar de Algemene wet gelijke behandeling (hierna Awgb). In het onderzoek wordt ingegaan op welke wijze de rechtsbescherming tegen mogelijk discriminerend handelen door de overheid al is geregeld, waar dit mogelijk tekortschiet en hoe uitbreiding van de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens daarin kan voorzien. Dit betekent dat er onder andere wordt gekeken of risicoprofilering door de overheid getoetst moet worden op grond van de Awgb. Ik verwacht uw Kamer eind 2024 of in het eerste kwartaal van 2025 te informeren over de uitkomst van dit onderzoek.
Ook tegen institutioneel racisme op de werkvloer neemt het kabinet actie. De komende jaren zal de nadruk komen te liggen op het Rijksbreed agenderen, aanjagen en monitoren van de aanpak van discriminatie en racisme op de werkvloer van de Rijksoverheid. Elke twee jaar zal binnen de Rijksoverheid kwantitatief (vervolg)onderzoek plaatsvinden naar discriminatie en racisme op de werkvloer. In het dertigledendebat van 12 september jl. heb ik uw Kamer toegezegd met departementen afspraken te maken over institutionele maatregelen tegen discriminatie Rijksbreed, zodat binnen iedere Rijksorganisatie dezelfde doelen tegen discriminatie worden gesteld. Ik zal mijn plan van aanpak verder toelichten in de kamerbrief over focusgroepenonderzoek naar racisme binnen de Rijksoverheid. Dit rapport wordt voor het herfstreces met uw Kamer gedeeld.
Ten slotte, hebben de andere departementen en uitvoeringsorganisaties, zoals de Politie, de Koninklijke Marechaussee, DUO en de Belastingdienst, stappen gezet met betrekking tot institutioneel racisme. Uw Kamer wordt op korte termijn uitgebreid geïnformeerd over deze acties middels de kabinetsreactie op het rapport «Etnisch profileren is een overheidsbreed probleem» van Amnesty International.
Hoe manifesteert institutioneel racisme zich volgens u in de digitale sfeer?
Er kan sprake zijn van institutioneel racisme in de digitale sfeer wanneer algoritmes in gevallen structureel en/of collectief groepen mensen achterstellen op basis van hun (vermeende) etniciteit, bijvoorbeeld door hen vaker te selecteren voor controle. Het is natuurlijk bijzonder betreurenswaardig dat er algoritmische systemen bij de overheid discrimineerden, of discriminerende patronen lieten zien. Dit betroffen doorgaans systemen waarbij algoritmes gericht waren op selectiebeslissingen en/of risicoprofilering. In die gevallen moet er per definitie selectie plaatsvinden en dan zijn er risico’s dat er op directe of indirect wijze onderscheid wordt gemaakt en mensen worden achtergesteld.
In de digitale sfeer is de potentiële impact groot. Als algoritmes onrechtmatig worden ingezet, dan kunnen heel veel mensen hier tegelijk last van hebben. Bovendien kan het ook lang duren voordat de onrechtmatigheid wordt ontdekt binnen de overheidsorganisatie waar het algoritme wordt gebruikt. Met name bij indirecte discriminatie is dat lastig te ontdekken. De gevolgen openbaren zich in veel gevallen pas later. Ook (mogelijk) gedupeerden komen er pas laat achter, omdat ze niet weten dat een algoritme hier mede aan ten grondslag ligt.
Het is verder van belang om de digitale sfeer niet los te zien van fysieke werkprocessen en -instructies. Hier speelt «automation bias» een belangrijke rol. Ambtenaren die beoordelingen moeten maken, of huisbezoeken doen, laten zich dan sterk leiden door het oordeel van het algoritme. Dit oordeel kan ook de mogelijke vooroordelen die ambtenaren hebben ten aanzien van bepaalde groepen in de maatschappij verder versterken.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat algoritmische systemen niet zijn opgezet om doelbewust te discrimineren. Vaker is de overheid zich ervan onbewust dat in de bouw van het model iets niet klopt, of heeft men te laat in de gaten wat de onbedoelde gevolgen zijn.
Kunt u toelichten welke stappen u gaat zetten om institutioneel racisme in de digitale sfeer – zoals vastgesteld bij algoritmes en AI-systemen3 te bestrijden?
Dit kabinet maakt er werk van om algoritmes, en in gevallen ook toepassingen van AI (die zelfstandig, zelflerend zijn) die gebruikt worden door de overheid, tijdig te toetsen op mogelijke discriminatie. Als AI en algoritmes worden ingezet, ook als dat gebeurt bij risicoprofilering, dan dienen de voorwaarden en waarborgen vooraf duidelijk te zijn. Zodoende is er een algoritmekader voor de overheid opgesteld met daarin een overzicht van de belangrijkste wettelijke vereisten en geadviseerde maatregelen met hulpmiddelen om risico’s van bias en discriminatie vroegtijdig te identificeren en te mitigeren. Een eerste versie van dit kader is bijna gereed en al te bekijken6. Een van de voorgestelde maatregelen in dat algoritmekader zijn toetsen en assessments. Daarbij valt niet alleen te denken aan de data protection impact assessment (DPIA) wanneer persoonsgegevens worden verwerkt, maar ook aan het doen van een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA). Daarnaast worden specifieke toetsen opgenomen in het algoritmekader om bias te detecteren en te mitigeren. Ook is afgesproken om voor alle nieuwe hoog-risico algoritmes en voor hoog-risico AI-systemen in de zin van de AI-verordening die binnen de Rijksoverheid worden gebruikt, een mensenrechtentoets te laten doen.7 Deze moeten bovendien in het algoritmeregister voor de overheid worden opgenomen. Bij algoritmes en AI-toepassingen ter ondersteuning van selectiebeslissingen en risicoprofilering moet duidelijk te volgen zijn hoe besluiten, ook al zijn ze ondersteunend, tot stand komen.
Voor de navolgbaarheid van besluiten genomen door algoritmes (algoritmische besluitvorming) is het motiveringsbeginsel leidend. Het moet namelijk voor de belanghebbende inzichtelijk worden hoe besluiten tot stand zijn gekomen. Zodoende is dan ook in het regeerprogramma opgenomen dat burgers moeten kunnen weten hoe een (geautomatiseerd) besluit tot stand is gekomen en moet voor hen duidelijk zijn welke rechtsmiddelen er bestaan in zo’n geval.
Ook ontwikkelt het kabinet een discriminatieprotocol dat een werkwijze biedt voor hoe te handelen op het moment dat – alle voorzorgsmaatregelen ten spijt – onrechtmatigheid wordt geconstateerd bij het gebruik van AI-systemen en algoritmes.8 Dit protocol biedt een werkwijze ten aanzien van de manier waarop klachten en signalen kunnen worden verwerkt en gedupeerden geholpen kunnen worden. Naar verwachting zal dit protocol dit najaar op hoofdlijnen gereed zijn.
Tot slot is het vergroten van kennis en bewustzijn bij ambtenaren belangrijk om mogelijke bias/discriminatie bij de inzet van algoritmes en AI-systemen tijdig te herkennen. Op verzoek van uw Kamer werd er op basis van de handreiking non-discriminatie een e-learning module ontwikkeld, bedoeld voor data-analisten. Op 18 september jl. organiseerde het Ministerie van BZK een bias/discriminatie bijeenkomst waar talrijke experts van zowel binnen als buiten de overheid van gedachten wisselden over dit onderwerp9.
Kunt u toelichten welke acties u gaat ondernemen vooruitlopend op de resultaten van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme? Waarom kiest u voor die acties?
De Staatscommissie is momenteel nog bezig met de pilots van hun doorlichtingsinstrument. Zodra de tussenrapportage hierover verschijnt, zal ik bezien hoe we het beste opvolging kunnen geven aan de aanbevelingen. Ondertussen lopen de acties die zijn opgesomd in de beantwoording op de vragen 3 en 5 door en zullen we kijken of we het doorlichtinstrument van de Staatscommissie kunnen aanpassen zodat het ook geschikt is voor de departementen.