Paspoorthandel op Malta |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Paspoorthandel: schatrijke buitenlanders kopen staatsburgerschap op Malta1», «Wat is de rol van deze Nederlandse hoogleraar bij omstreden paspoorthandel?»2 en «Onderzoek naar Groningse hoogleraar vanwege paspoorthandel Malta»?3
Ja.
Hoeveel paspoorten en visa heeft Malta in de afgelopen vijf jaar verkocht?
Volgens het rapport van de Office of the Regulator on the Individual Investor Programme (ORiip) d.d. november 2018, zijn er tot 1 juli 2018 961 paspoorten afgegeven.4
Welke nationaliteiten hebben de personen die deze paspoorten en visa hebben gekocht?
Volgens hetzelfde Oriip-rapport is er voor wat betreft paspoortafgifte over de periode 1 juli 2015 tot 1 juli 2018 een geografische verdeling bekend: 266 uit Europa, 70 uit Azië, 67 uit de Golfregio, 36 uit Afrika, 20 uit Noord Amerika, 16 uit het Midden Oosten, 4 uit Zuid Amerika, 3 uit het Caribisch gebied en 1 uit Oceanië. In de eerste editie van het rapport (2014) en de tweede editie (2015) is de geografische verdeling voor wat betreft aanmeldingen wel bijgehouden maar niet de afgifte.
Is het mogelijk dat Malta paspoorten verkoopt aan mensen die (elders) in de EU worden verdacht van of zijn veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, zoals witwassen of corruptie? Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Zo nee, hoe kunt u dat garanderen?
De Maltese overheid geeft aan dat zij bij de aanvraag voor een Maltees paspoort een uitgebreide due dilligence toets uitvoert, onder meer bestaande uit het checken van Interpol en Europol en voor niet-EU burgers de standaard Schengentoetsing (check op onder meer EURODAC) en een toets of het politically exposed persons betreft dan wel of zij op een internationale sanctielijst voorkomen. Daarnaast wordt aanvullend onderzoek gedaan in het land van herkomst naar de achtergronden van de betreffende investeerder en gezinsleden, wat kan bestaan uit interviews met personen die de betrokkenen kennen.
Een dergelijke uitgebreide toets is helaas nooit een garantie dat er geen paspoort wordt verkocht aan de in de vraag genoemde personen.
Hoe beoordeelt u de verkoop van paspoorten door de overheid van Malta, waarbij iemand zich voor 900.000 euro kan laten naturaliseren tot Maltees, waarmee iemand indirect ook het EU-burgerschap kan kopen?
Het kabinet acht het zogenoemd verkopen van paspoorten, waardoor een derdelander ook het EU-burgerschap kan verkrijgen, een onwenselijke wijze van naturalisatie. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, op basis van zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om paspoorten te kopen criminaliteit in de hand kan werken en een halt toegeroepen zou moeten worden? Deelt u voorts de mening dat het überhaupt niet mogelijk zou moeten zijn om het Europese burgerschap te kunnen kopen? Wat gaat u doen om deze problematiek aan te kaarten bij uw Europese, en in het bijzonder uw Maltese collega’s?
De mogelijkheid om een paspoort te verkrijgen op basis van een investering kan criminaliteit in de hand werken indien er geen goede toets is op openbare orde.
Met betrekking tot de tweede vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Met betrekking tot de derde vraag wijs ik erop dat de bezorgdheid om regelingen, op basis waarvan paspoorten kunnen worden afgegeven aan buitenlandse investeerders, breder leeft binnen de EU. Zo heeft de Europese Commissie naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes 2 van 23 januari jl. aangegeven dat zij de genoemde regelingen zal monitoren. Bovendien heeft zij een expertgroep in het leven geroepen die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Naar aanleiding daarvan bereidt de Commissie een gezamenlijke set van veiligheidschecks voor om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan. Op basis van de uitkomst van dit initiatief van de Commissie wil het Kabinet de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – over genoemde regelingen aangaan.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een EU-paspoort een logische vervolgstap kan zijn in het wegsluizen van grote sommen geld en vermogensbestanddelen, en daarmee in feite een schakel in corruptie en witwassen is, omdat het na het veiligstellen van vermogen logisch is dat mensen ongestoord van hun vermogen willen kunnen genieten? Zo ja, is hier dan geen sprake van het mogelijk faciliteren van corruptie en witwassen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet uitsluiten dat er gevallen zijn waarin het verkrijgen van een EU-paspoort een schakel vormt in een groter corruptie- en witwasplan. Of dit feitelijk het geval is en of er daarbij sprake is van het faciliteren van corruptie en witwassen, vergt per geval een beoordeling. Zoals gemeld in de beantwoording van vraag6 heeft Malta aangegeven een uitgebreide due dilligence toets uit te voeren bij de aanvraag van een paspoort.
Deelt u de mening dat het indirect kunnen kopen van het EU-burgerschap de veiligheid en integriteit van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie kan ondermijnen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het oogpunt van veiligheid en integriteit is het zorgelijk wanneer het kopen van het EU-burgerschap de uitwerking heeft zoals die recent werd geschetst in de uitzending van Nieuwsuur.
In het antwoord op vraag zes is aangegeven dat op EU-niveau dit risico ook wordt onderkend en dat Nederland bij voorkeur in EU-verband de dialoog over dit soort regelingen wil aangaan.
In hoeverre is bekend of de personen die een paspoort of visum hebben gekocht in Malta, daar ook verblijven of anderzijds een link hebben met Malta? Indien deze personen niet in Malta verblijven maar daar wel een woonadres hebben, hoe beoordeelt u dat en welke risico’s ziet u daarbij?
Het is mij niet bekend of genoemde personen die de Maltese nationaliteit hebben verkregen ook daadwerkelijk in Malta wonen. Het hebben verkregen van een nationaliteit brengt geen verplichting met zich mee om in het desbetreffende land te verblijven. Zo zijn er ook personen met een Nederlands paspoort die zelden of nooit in Nederland verblijven.
Ten aanzien van de risico’s verwijs ik naar de beantwoording van vraag7 over initiatieven terzake van de Europese Commissie.
Hoe heeft Nederland zich tot nu toe opgesteld in de Europese Unie als het gaat om visa- en paspoorthandel, en in het bijzonder bij de inspanningen van de Europese Commissie op dit terrein naar aanleiding van de initiatieven volgend op het rapport «Investor Citizenship and Residence Schemes in the European Union»?4 Ziet u aanleiding om de opstelling van het Nederlandse kabinet te veranderen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een expert afgevaardigd naar een bijeenkomst op 5 april jl. van de expertgroep (Group of Member States Experts on Investor Citizenship and Residence Schemes) die de Commissie in het leven heeft geroepen (zie ook vraag9 en is betrokken bij het opstellen van een rapport dat de Commissie aan het schrijven is. Dit rapport zal naar verwachting aan het einde van het jaar openbaar worden. Zoals in de beantwoording van vraag 6 is aangegeven, is het verstandig om de uitkomst van deze initiatieven van de Commissie af te wachten en op basis daarvan de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – over genoemde regelingen aan te gaan.
Op welke wijze levert het kabinet expertise om de Europese Commissie te ondersteunen in de monitoring van deze problematiek en wat voor resultaten heeft dit tot nu toe opgeleverd? Kunt u bevestigen dat er inderdaad geen misbruik van bestaande regelingen wordt gemaakt?5
Nederland heeft een expert afgevaardigd naar een bijeenkomst op 5 april jl. van de expertgroep die de Commissie in het leven heeft geroepen (zie ook vraag11 en is betrokken bij het opstellen van een rapport dat de Commissie aan het schrijven is. Dit rapport zal naar verwachting aan het einde van het jaar openbaar worden. Ik kan op dit moment niet bevestigen dat er geen misbruik wordt gemaakt van bestaande regelingen in andere lidstaten.
Hoe beziet u het probleem dat EU-lidstaten zelf beslissen wie hun nationaliteit krijgt, maar daarmee ook zelf beslissen wie het Europese burgerschap krijgt? Is dit wenselijk volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van internationaal recht, en met inachtneming van de daarin gegeven
beperkingen, bepaalt elke Staat op basis van zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn – en derhalve ook wie het EU-burgerschap verkrijgt. Deze wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor
zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te
stellen of aan de nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan en om te voorkomen dat daardoor mogelijkerwijs criminelen worden gefaciliteerd.
Het kabinet is van mening dat het verlenen van de nationaliteit de bevoegdheid van de EU-lidstaten moet blijven. Vanwege de relatie met het EU-burgerschap is het wel wenselijk dat, wanneer het verlenen van de nationaliteit negatieve effecten zou hebben voor andere lidstaten dit – het liefst op EU-niveau – met de desbetreffende lidstaat wordt besproken. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de AIVD eerder heeft gewaarschuwd voor de risico’s die deze paspoorthandel met zich meebrengt? Zo ja, wat heeft u gedaan met deze waarschuwing? Welke oplossingen draagt de AIVD aan en wat heeft u daar tot nu toe mee gedaan?
Ik verwijs in dit verband naar de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november jl. (kenmerk 2019Z21261). Daarin is vermeld dat vanuit het oogpunt van (nationale) veiligheid en openbare orde het zorgelijk is wanneer het Maltese programma de uitwerking heeft zoals die recent werd geschetst in de uitzending van Nieuwsuur. Belangrijk is daarom dat bij regelingen van lidstaten waarbij derdelanders het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen (zoals bij de paspoortregeling van Malta) een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd.
Wat vindt u ervan dat de AIVD deze paspoorthandel een «gevaar voor de nationale veiligheid» noemt? Bent u dit met de AIVD eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november jl. (Kamerstuk 30 573, nr. 177) en de beantwoording van vraag 4 hierboven.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de AIVD dat door deze paspoorthandel «inlichtingenofficieren met kwade bedoelingen vrij kunnen reizen binnen de EU»?
Ook voor dit antwoord verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november jl. (Kamerstuk 30 573, nr. 177) en de beantwoording van vraag 4 hierboven.
In hoeverre is het u bekend dat deze zorgen ook bij inlichtingendiensten van andere lidstaten leven? Welke kansen ziet u om samen op te trekken met andere lidstaten en hun inlichtingendiensten om deze handel aan banden te leggen?
Er worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over de informatievoorziening van of de samenwerking met buitenlandse inlichtingendiensten.
In welke andere EU-lidstaten is het mogelijk paspoorten en visa te kopen? Hoeveel paspoorten en visa hebben deze lidstaten individueel verkocht? Welke nationaliteiten hebben de personen die deze paspoorten en visa hebben gekocht? Welke zaken vallen u op als u deze informatie bekijkt?
In het rapport van de Europese Commissie «Investor Citizenship and Residence Schemes in the European Union» d.d. 23 januari jl. staat aangegeven, dat dergelijke paspoortregelingen in drie lidstaten bestaan: Bulgarije, Cyprus en Malta. Wat betreft dergelijke visa regelingen gaat het om twintig lidstaten: Bulgarije, Tsjechië, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije en het VK.
De regering beschikt niet over eigenstandige gegevens ten aanzien van de verstrekking van paspoorten en visa aan derdelanders. Het hierboven aangehaalde rapport van de Europese Commissie stelt bovendien dat beschikbare informatie hierover incompleet is.
Welk verband is er volgens u tussen de moord op journaliste Caruana Galizia, die veel onderzoek deed naar de paspoorthandel, en de Maltese overheid die verantwoordelijkheid draagt voor de paspoorthandel in Malta? Hoe kijkt u naar het besluit dat is genomen door de Maltese overheid om een openbaar en onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de moord?
In de beantwoording van de vragen van uw Kamer over het moordonderzoek naar Daphne Caruana Galizia (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 867) heb ik verwelkomd dat de Maltese regering onlangs, conform de aanbeveling van de Raad van Europa, een openbaar onderzoek heeft ingesteld. Het kabinet ziet dit als een teken dat Malta de zaak serieus neemt en open staat voor de aanbevelingen van gezaghebbende instituties zoals de Raad van Europa. De samenstelling van de onderzoekscommissie is nog onderwerp van overleg tussen de regering en de familie. Het is aan de onderzoekscommissie om het onderzoek op onafhankelijke wijze vorm te geven.
Ik verwacht dat de Maltese overheid pas na afronding van de volledige rechtsgang en bovengenoemd openbaar onderzoek uitsluitsel zal kunnen geven over diverse vragen die er leven rondom deze afschuwelijke moord.
Hoe beoordeelt u de rol van de Nederlandse hoogleraar bij deze paspoorthandel?
Over de rol van deze hoogleraar kan het Kabinet op dit moment geen oordeel geven. Zijn rol in de advisering van de Maltese overheid is onderwerp van een onafhankelijk onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de Rijksuniversiteit Groningen zal worden uitgevoerd.
Bent u van mening dat hij voldoende onafhankelijk is om te kunnen opereren als onafhankelijk academicus op de Rijksuniversiteit Groningen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ook hierover kan het Kabinet op dit moment geen oordeel vellen. Het door de Rijksuniversiteit Groningen in te stellen onderzoek zal hierover duidelijkheid moeten geven.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Groothuizen en den Boer, ingezonden op 24 januari 2019?6
Ja.
Bent u van mening dat u het probleem van gouden paspoorten en visa voldoende serieus neemt, gelet op uw eerdere antwoorden dat «het een probleem kan zijn als bij de afgifte van «gouden paspoorten» en «gouden visa» door lidstaten onvoldoende wordt getoetst op openbare orde en nationale veiligheid»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kabinet neemt de risico’s van de afgifte van «gouden paspoorten» en «gouden visa» zeer serieus. Omdat het een EU-breed vraagstuk is, kijkt Nederland in de eerste plaats naar een aanpak op het niveau van de Europese Unie en steunt Nederland de Commissie in het haar streven om de regelingen te monitoren op mogelijke risico’s en op verenigbaarheid met het EU-recht.
Hoeveel mensen hebben er sinds de invoering van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders7 in 2013 gebruik gemaakt van deze regeling? Kunt u aangeven of de regeling sinds hij van kracht is wel eens misbruikt is, doordat het bijvoorbeeld is ingezet voor corrupte doeleinden?
Tot nu toe zijn er minder dan 10 verblijfsvergunningen aan buitenlandse investeerders afgegeven. Van misbruik van de regeling is het Kabinet niets bekend. Met name de inschakeling van de Financial Intelligence Unit (FIU) in Nederland en in het land van herkomst van de investeerder is een effectief middel om misbruik te voorkomen.
Hoe effectief beoordeelt u de regeling? Bent u van mening dat de regeling wordt ingezet waarvoor het oorspronkelijk bedoeld was? In hoeverre overweegt u de regeling stop te zetten, gelet op het feit dat de Europese Commissie zorgen heeft over zogehete «investor citizenship?
Nederland stelt, in vergelijking met overige lidstaten, hoge eisen aan haar invulling van de toelatingsregeling die borgen dat de investering van toegevoegde waarde is voor de Nederlandse economie en misbruik wordt voorkomen.
Investeringen binnen de regeling moeten van voldoende toegevoegde waarde zijn voor de Nederlandse economie. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is verantwoordelijk voor de toetsing. Er is sprake van toegevoegde waarde als de investering aan twee van de volgende criteria voldoet:14 Binnen vijf jaar worden ten minste 10 arbeidsplaatsen gecreëerd,15 De investering draagt bij aan vergroting van de innovativiteit van het Nederlandse bedrijf,16 Er is sprake van een overige niet-financiële toegevoegde waarde, zoals specifieke kennis, netwerken, afnemers en actieve betrokkenheid van de investeerder.
Ondanks de tegenvallende resultaten in het verleden, wil het kabinet bezien of via het aanpassen van de regeling deze meer potentie krijgt om een bijdrage te leveren aan het Nederlandse investeringsklimaat en (door)ontwikkeling van innovatieve bedrijven. Dit is in lijn met de inzet zoals beschreven in de Kamerbrief «Technologie en Ondernemerschap; de hoogste tijd voor een nieuwe impuls», van 3 juni 2019 van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, waarin het belang van verbinding tussen startups en buitenlandse investeerders wordt onderstreept. Mocht na één jaar blijken dat de regeling deze potentie niet heeft, dan wordt zij afgeschaft. In dit jaar wordt rekening gehouden met de door de Europese Commissie aankondigde gezamenlijk set van aanbevelingen inzake veiligheidschecks op vergelijkbare regelingen om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan.
De verplichte tussenkomst van de Nederlands Financial Intelligence Unit (FIU, onderdeel van de politie belast met de bestrijding van witwassen) en die van het land van herkomst blijft behouden om misbruik, bijvoorbeeld in de vorm van witwassen, in de toekomst te blijven voorkomen. Met deze tussenkomst is de Nederlandse invulling van de regeling binnen de Europese Unie uniek.
Wat vindt u van het idee om bijvoorbeeld EuropOL of de Europese Commissie onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de paspoorthandel in Malta en andere lidstaten om onafhankelijk te kunnen vaststellen wat de effecten, gevolgen en gevaren zijn van deze handel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiervoor te pleiten bij uw Europese collega’s?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 6.
Zijn er Nederlandse bedrijven, dan wel in Nederland ingeschreven bedrijven die actief zijn in de handel in paspoorten? Zo ja, hoe beoordeelt u deze activiteiten vanuit het oogpunt van het bestrijden van witwassen en corruptie?
Het is het Kabinet niet bekend dat Nederlandse dan wel in Nederland ingeschreven bedrijven actief zijn in de handel in paspoorten.
Hoe rijmt u de Nederlandse en Europese inzet op het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit zoals witwassen en corruptie tegenover de visa- en paspoorthandel die zich in Malta en andere lidstaten afspeelt? Deelt u de mening dat dit tegenstrijdig is met elkaar? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Europese Unie wordt actief ingezet op het tegengaan van onder meer witwassen. Dit is ook de Nederlandse inzet, zie het recente gezamenlijke paper van Nederland met Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en Letland over Europees anti-witwastoezicht. De actieve inzet leidt bijvoorbeeld tot regels op het gebied van openbare orde en nationale veiligheid en tot EU-richtlijnen inzake het voorkomen en bestrijden van witwassen. Deze maatregelen beogen complementair te zijn aan elkaar, niet strijdig. Elke lidstaat van de Europese Unie is hieraan gehouden.
Bent u nog steeds van mening dat «EU-regelgeving op dit gebied niet wenselijk [is] en naar verwachting ook geen oplossing [biedt]», zoals geschetst in uw brief van 7 februari jl.?8 Deelt u de mening dat het bestrijden van witwassen en corruptie een Europese aanpak vraagt, zoals tevens ook bepleit door dit kabinet, en dat er dus ook kritisch gekeken moet worden naar regelingen voor het verkrijgen van paspoorten en verblijfsvergunningen in ruil voor investeringen, zowel door Nederland als door de andere lidstaten en de Europese Unie tezamen?
Beide vragen kan ik bevestigend beantwoorden. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Bent u bereid deze vragen individueel te beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk te beantwoorden voor aanvang van het plenaire debat over de paspoorthandel in Malta?
Dat is afhankelijk van het tijdstip van dat debat.
Agrarische panden |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Middendorp en Lodders over agrarische panden?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat de meeste hoeves in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zwaar gedateerd en nodig aan onderhoud toe zijn?2
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke manier kunnen pachters van agrarische hoeven klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke doorgeven aan het RVB? Kan dit fysiek en digitaal? Hoeveel klachten zijn er de afgelopen 10 jaar binnengekomen (uitgesplitst per jaar), wat is de aard van de klachten en wat wordt hier vervolgens mee gedaan?
Afhankelijk van hun voorkeur kunnen pachters zowel telefonisch als ook per email bij de storingsdienst van het RVB melding maken van klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke.
Het aantal bij de storingsdienst binnengekomen klachten is:
In 2016: 55
In 2017: 84
In 2018: 83
In 2019: 130 (peildatum: 20 november 2019).
De meldingen van vóór 2016 zijn niet systematisch gearchiveerd.
De meeste klachten en meldingen hebben betrekking op lekkages van vooral daken. Daarnaast is houtrot een veel voorkomend probleem. Er zijn ook problemen met houten elementen van de woningen, zoals dakgoten, kozijnen, ramen en deuren. Naar aanleiding van de gemelde storingen wordt een afweging gemaakt of de klachten spoedeisend zijn. Spoedeisende klachten worden zo snel mogelijk verholpen. In het geval van achterstallig onderhoud wordt het herstel in de planning opgenomen.
Op basis van welke indicatoren wordt de pachtprijs bepaald en welke invloed heeft de staat van een hoeve op de pachtprijs? Deelt u de mening dat de pachtprijs met enige regelmaat, mede afhankelijk van de staat van de hoeve, geactualiseerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit nog niet?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt het Pachtprijzenbesluit en de Uitvoeringsregeling pacht vast. Het Rijksvastgoedbedrijf voert deze regelgeving uit en berekent de pachtprijs volgens de Uitvoeringsregeling. Hierbij zijn onder andere wooncomfort en de doelmatigheid van de bedrijfsgebouwen belangrijke criteria, waarbij met pachtcontracten van vóór 2007 wordt gewerkt met een veranderpercentage en pachtcontracten na 2017 met een puntenstelsel. De Grondkamer heeft op basis van het Pachtprijzenbesluit als onafhankelijke partij een taak om op verzoek van de pachter of de verpachter de pachtprijs voor een woonobject te toetsen. Mocht een pachter het niet eens zijn met de voorgestelde pachtprijs, kan de pachter de Grondkamer verzoeken om de pachtprijs te herzien. De actualisering van de pachtprijs verloopt volgens deze route.
Zijn in 2018 de inspecties van alle 164 hoeven in beheer van het RVB uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en heeft u de pachters tijdig hierover geïnformeerd?
Op dit moment zijn 150 hoeven volledig geïnspecteerd. Acht hoeven dienen nog geïnspecteerd te worden. Bij zes hoeven is (nog) geen toegang tot het erf verkregen. De pachters zijn in 2018 geïnformeerd over de op handen zijnde inspecties.
Kunt u toelichten wat uit de inspecties naar voren kwam en welke kosten geraamd zijn voor het onderhoud van de hoeven?
Uit de inspecties komt naar voren dat bij een groot deel van de hoeven de houten deuren, kozijnen, ramen en goten in slechte staat zijn. Ook is er in de boerderijen die geïnspecteerd zijn asbest verwerkt. Aangezien de inspecties nog afgerond moeten worden, is er nog geen volledige raming voor de kosten voor het onderhoud van de hoeven bekend.
Binnen welke termijn wilt u al het benodigde onderhoud aan de hoeven hebben afgerond?
Spoedeisende werkzaamheden zijn in het verleden met voorrang uitgevoerd en deze werkzaamheden worden voortgezet. In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond. Op dit moment is voor de pachtboerderijen € 0,5 mln. structureel op de begroting gereserveerd. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 mln. verhoogd. Ik zal in het kader van de voorjaarsnota 2020 een interdepartementaal overleg starten om de middelen vrij te maken, die nodig zijn om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Op welke manier worden de pachters van alle 164 hoeven meegenomen in de inspecties, het benodigde onderhoud (zowel aan de buitenschil als intern) aan de hoeven, het totale kostenplaatje en het tijdspad waarin het onderhoud gaat plaatsvinden?
Naast een brief aan alle pachters over de planning en de uitvoering van de werkzaamheden worden pachters individueel op de hoogte gehouden van de herstelwerkzaamheden aan hun hoeve.
Waarom hanteert het RVB het beleid dat agrarische (bedrijfs-)panden niet verkocht worden?3 Acht u dit wenselijk wanneer blijkt dat het kostenplaatje voor het Rijk enorm oploopt terwijl er pachters zijn die de hoeve graag met eigen geld en naar eigen inzicht zouden willen opknappen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de Kamer over de Actualisatie van het beleid voor de agrarische gronden van de Staat (Kamerstuk 24.490 nr.4 zette ik uiteen dat de stop op de verkoop van losse cultuurgrond en agrarische erven aan zittende (erf)pachters, zoals in het jaar 2000 ingesteld door het Kabinet Kok II, van kracht blijft.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen strategische en niet-strategische gronden.
Strategische gronden zijn de gronden waarvoor in het kader van de planologie een andere bestemming is voorzien. Voor de strategische gronden wordt verwacht dat deze binnen 20 jaar mogelijk kunnen worden ingezet tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven van het regeerakkoord van dit Kabinet, met als thema’s duurzaamheid, energietransitie, infrastructuur, natuurontwikkeling, de waterrobuuste inrichting van Nederland, wonen en sociaaleconomische vraagstukken in de regio.
Alleen niet-strategische, in (erf)pacht uitgegeven erven die bovendien niet gebruikt kunnen worden als ruilgrond voor het compenseren van agrariërs die elders hun bedrijf hebben moeten beëindigen ten gunste van een publiek doel, kunnen onder voorwaarden verkocht worden aan zittende (erf)pachters
In de praktijk betekent dit dat op dit moment 13 erven verkocht worden. De verkoopprocedures van al deze hoeves zijn opgestart.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kredietwaardigheidsonderzoeken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn kredietwaardigheidsonderzoeken en onder welke voorwaarden mogen bedrijven kredietwaardigheidsonderzoeken doen naar particulieren?
Door het doen van kredietwaardigheidsonderzoeken beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Voor het toetsen van kredietwaardigheid maken bedrijven vaak gebruik van gegevens die zijn verzameld door handelsinformatiebureaus. De Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) is de branchevereniging van bedrijven, gespecialiseerd in het maken van (kredietwaardigheid)profielen voor hun klanten.
Omdat bij kredietwaardigheidsonderzoeken sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Bedrijven die zijn aangesloten bij de NVH zijn ook gebonden aan de NVH-Gedragscode. Zie in dit verband ook de brief van 21 december 2018 met een reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op een onderzoek naar handel in betaalgegevens en privacy.1
Deze kredietwaardigheidsonderzoeken moeten worden onderscheiden van beoordeling van de kredietwaardigheid van consumenten in het kader van kredietverstrekking in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiervoor zijn in de Wft en onderliggende regelgeving regels opgesteld ter voorkoming van overkreditering van consumenten die een consumptief krediet of een hypotheek afsluiten.
Van welke gegevens van particulieren mag gebruikgemaakt worden bij een kredietwaardigheidsonderzoek? Aan welke regels zijn dit soort bedrijven gebonden?
Wanneer bij een kredietwaardigheidsonderzoek naar consumenten persoonsgegevens worden verwerkt, is de AVG van toepassing. Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is vermeld welke informatie handelsinformatiebureaus kunnen gebruiken ten behoeve van kredietwaardigheidsonderzoeken. Ook is navraag gedaan bij de NVH. Het kan gaan om informatie uit openbare bronnen zoals de Kamer van Koophandel, het Kadaster, het Landelijk Register Schuldsaneringen en het Centraal Insolventieregister. Verder worden genoemd algemene statistische gegevens over de woonomgeving van een consument, zoals het gemiddelde inkomen. Ook kunnen gegevens afkomstig zijn van niet-openbare bronnen zoals werkgevers of opdrachtgevers en andere derden die met de betrokkene een relevante financiële of zakelijke relatie onderhouden.2 Deze derden mogen deze gegevens alleen verstrekken indien hiertoe een geldige grondslag bestaat waarbij de noodzaak van de verwerking wordt gemotiveerd en aangetoond. Dit kan als de betrokkene toestemming voor de verstrekking heeft gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de eisen van artikel 7 AVG (o.a. vrijelijk zijn gegeven).
Klopt het dat er kredietwaardigheidsoordelen worden verstrekt die gebaseerd zijn op slechts algemene gegevens, zoals postcode, leeftijd en geslacht? Bent u het ermee eens dat dit onredelijk is, omdat mensen geen invloed hebben op deze gegevens en zo slachtoffer kunnen worden van willekeur of discriminatie?
Bij kredietwaardigheidsonderzoeken kan gebruik worden gemaakt van openbare bronnen en kan informatie worden opgevraagd. Zie ook het antwoord op vraag 2. Op de website van de AP is het voorbeeld te vinden dat een telecomaanbieder een gsm-abonnement mag weigeren bij een negatieve kredietscore op het adres van een klant. Een telecomaanbieder kan, aldus de AP, slechte ervaringen hebben op een bepaald adres en kan daarom een klant weigeren, ook als dit met de klant niets te maken heeft.3 Het is aan de bedrijven die kredietwaardigheidsonderzoeken laten verrichten om te bepalen op welke gegevens zij een risico op wanbetaling willen baseren. Bij de verwerking van persoonsgegevens moet de AVG worden nageleefd. Het gebruik van dergelijke informatie mag uiteraard niet leiden tot discriminatie.
Worden er bij een kredietwaardigheidsonderzoek persoonsgegevens dan wel bijzondere persoonsgegevens verzameld of verstrekt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals dat in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is vastgelegd?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De verwerking van bijzondere persoonsgegevens is in beginsel verboden. Uitzonderingen op dit verbod zijn onder meer mogelijk wanneer de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven of wanneer de persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt, en de verwerking van deze gegevens ook noodzakelijk is voor het beoogde doel (zie paragraaf 3.1 Uitvoeringswet AVG). Behoudens deze uitzonderingen is het niet toegestaan om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Dat is niet anders bij kredietwaardigheidsonderzoeken.
Zijn bedrijven verplicht aan mensen te melden dat er een kredietwaardigheidsonderzoek naar hen wordt uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, personen moeten worden geïnformeerd over de verwerking van hun persoonsgegevens, zowel wanneer deze gegevens van de consument zelf als wanneer deze van een derde worden verkregen (vgl. artikelen 13 en 14 AVG). In beide gevallen moet de volgende informatie worden verschaft: welke gegevens er worden verwerkt en met welk doel, of de gegevens worden gedeeld, hoe lang de gegevens worden bewaard en wat de contactgegevens zijn van de verwerkingsverantwoordelijke. De wijze waarop dit dient te gebeuren hangt af van hoe de organisatie aan de gegevens komt, van de betrokkene zelf of van een derde, alsook van factoren zoals hoe groot de groep is die geïnformeerd moet worden. Het informeren is verder vormvrij. Wel eist de AVG dat deze informatie beknopt maar volledig is, in begrijpelijke taal is geschreven en gemakkelijk toegankelijk is (artikel 12 AVG).
Ook de NVH hanteert voorschriften omtrent het informeren van de betrokkene over de verwerking van persoonsgegevens en geeft aan dat dat in de praktijk bijvoorbeeld schriftelijk gebeurt in correspondentie of via een privacyverklaring.
Deelt u de mening dat de uitkomst van een kredietwaardigheidsonderzoek eerst aan de desbetreffende persoon of onderneming voor het maken van opmerkingen of bezwaar moet worden voorgelegd voordat dat aan derden mag worden doorgespeeld? Zo ja, hoe is of wordt dit geregeld? Zo nee, waarom niet?
De AVG kent voorschriften over informatie die aan een consument moet worden verstrekt bij gegevensverwerking, een recht op inzage en voorziet in de mogelijkheid om onjuiste persoonsgegevens te corrigeren of de verwerking te beperken (artikelen 13–18 AVG).
Wat moeten mensen doen die onterecht een negatief kredietwaardigheidsoordeel krijgen op basis van algemene gegevens? Is het mogelijk een recht om vergeten te introduceren, waarbij mensen niet later alsnog last krijgen van het inroepen van het recht op vergeten?
In artikel 17 van de AVG is het recht op vergetelheid (of gegevenswissing) opgenomen. De gronden waarop een verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om persoonsgegevens te wissen zijn in de AVG opgenomen. Het «recht om vergeten» bestaat met andere woorden al.
Wanneer een bedrijf een consument afwijst als klant, kan de consument in overleg treden met het bedrijf over de afwijzingsgronden. Bij een klacht over een handelsinformatiebureau, bijvoorbeeld wanneer een consument het niet eens is met het uitgevoerde kredietwaardigheidsonderzoek, kan contact worden opgenomen met het handelsinformatiebureau. Wanneer dit niet tot overeenstemming leidt, kan de consument contact opnemen met de NVH als het handelsinformatiebureau bij deze branchevereniging is aangesloten. Ook kunnen consumenten een klacht indienen bij de AP wanneer zij menen dat in strijd met de AVG of Uitvoeringswet AVG is gehandeld. Ten slotte kan een consument zich tot de rechter wenden.
Deelt u de mening dat mensen beschermd moeten worden tegen al dan niet op basis van algoritmes bepaalde besluiten die hen direct in het leven raken? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen; zo nee waarom niet?
Allereerst is in Nederland de AP als toezichthouder verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee ook op AI-toepassingen en algoritmes waarbij persoonsgegevens worden verwerkt. En er is een helder wettelijk kader dat organisaties en de privacytoezichthouder houvast biedt: de AVG. Zo moet bij het gebruik van algoritmes persoonsgegevens worden verwerkt in ieder geval worden voldaan aan een aantal basisvoorwaarden uit de AVG zoals de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie. Daarnaast geldt onder meer dat ingevolge artikel 22 AVG, betrokkenen het recht hebben om niet onderworpen te worden aan een besluit dat uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, is gebaseerd en waaraan voor hen rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hen anderszins in aanmerkelijke mate treft. Geautomatiseerde individuele besluitvorming, zónder profilering, is volgens artikel 40 van de Uitvoeringswet AVG toegestaan indien de besluitvorming noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust of noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang.
In de kabinetsbrief «Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid» die op 8 oktober jl. aan uw Kamer is toegezonden, heeft mijn collega, de Minister voor Rechtsbescherming, aangegeven dat eventuele wettelijke waarborgen voor data-analyses door het bedrijfsleven beter op Europees dan op nationaal niveau kunnen worden vastgesteld.4 In dat kader heeft de Europese Commissie een externe AI High-Level Expert Group opgericht die ethische richtsnoeren voor AI heeft opgesteld.5 De Europese Commissie is in juni 2019 een pilotfase gestart voor bedrijven en publieke organisaties om te verkennen of de ethische richtsnoeren voor AI werkbaar zijn in de praktijk. Het kabinet spant zich met de Nederlandse AI-Coalitie in om zo veel mogelijk Nederlandse bedrijven en publieke organisaties actief deel te laten nemen aan deze pilotfase.
Tot slot heeft de markt zelf ook initiatieven ontplooid waarin besluitvorming op basis van algoritmes wordt geadresseerd, zoals de ethische code AI van Nederland ICT.
Bent u bereid om, zoals de commissie-Remkes adviseert, de subsidie voor het bijstoken van biomassa in energiecentrales te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In het licht van stikstofdepositie is er geen reden de subsidie te heroverwegen. Zoals de commissie-Remkes zelf constateert draagt heroverweging niet bij aan de reductie van stikstofdepositie. Het kabinet acht de bijstook van duurzame biomassa in energiecentrales nodig voor het behalen van de doelen rond hernieuwbare energie en CO2-reductie.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie het afgelopen jaar ging naar biomassa in de brede zin? Hoeveel subsidie ging er specifiek naar biomassa (bij)stook voor energieopwekking?
In deze vraag interpreteer ik «biomassa in de brede zin» als zijnde alle vormen van hernieuwbare warmte- en elektriciteitsproductie met biomassa. In totaal is hieraan in 2018 € 310 miljoen subsidie uitbetaald.
Ik ben niet in de positie om specifieke informatie te verschaffen over de hoeveelheid subsidie die in 2018 is uitbetaald voor de bijstook in kolencentrales, omdat er in 2018 slechts één bedrijf was dat hiervan gebruik maakte en ik met het publiceren van deze gegevens bedrijfsvertrouwelijke informatie zou verstrekken.
Kunt u aangeven hoeveel biomassacentrales er op dit moment gepland of in aanbouw zijn? Welke van deze centrales zijn nog niet definitief? Wat is het vermogen van deze centrales? Hoeveel hiervan zijn warmtecentrales en hoeveel zijn elektriciteitscentrales?
Onderstaande tabellen geven een uitsplitsing het soort biomassa-installaties dat op dit moment een SDE+-beschikking hebben en die in verschillende stadia van ontwikkeling zijn:
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
12
1 – 10 MW
10
> 10 MW
2
Installaties op vloeibare biomassa
< 1 MW
1
1 – 10 MW
1
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
14
Co-vergisting
5
Overige vergisting
2
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
47
1 – 10 MW
43
> 10 MW
41
Bijstook in kolencentrales
4
Vergisting
Monomestvergisting
96
Co-vergisting
9
Overige vergisting
4
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
>10 MW
1
Installaties op vloeibare biomassa
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
24
Co-vergisting
15
Overige vergisting
7
Bent u op de hoogte van de toenemende maatschappelijke weerstand tegen biomassacentrales, zoals blijkt uit het verzet in Diemen en Arnhem?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de wetenschappelijke weerstand tegen biomassacentrales, zoals blijkt uit de publicatie «Serious mismatches continue between science and policy in forest bioenergy»?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er weerstand bestaat tegen sommige biomassacentrales.
Deelt u de mening dat, de eerder genomen beleidsbeslissingen daargelaten, de meest recente wetenschappelijke inzichten het gebruik van biomassa als duurzame brandstof niet langer rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet? Op welke wetenschappelijke informatie baseert u dat?
Ja, ik ken de genoemde publicatie van een aantal leden van de European Academies Science Advisory Council (EASAC).
Benoemt u op dit moment biomassa nog steeds als duurzaam? Zo ja, op welke gronden? Hoe luidt (ter voorkoming van misverstanden) de definitie van duurzame biomassa op dit moment en op welke wetenschappelijke gronden is die definitie tot stand gekomen?
Nee. Voor een toelichting verwijs ik u naar mijn reactie op de eerdergenoemde EASAC-publicatie.
Kunt u aangeven wat de consequenties voor Nederland en het Nederlandse klimaatbeleid zou zijn wanneer het verstoken van biomassa niet alleen door de wetenschap, maar ook door internationale organisaties zoals de EU en de VN niet langer als duurzame energie gezien zou worden?
Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame biomassa een bijdrage kan leveren aan de transitie naar een klimaatneutrale samenleving en een circulaire economie. Het kabinet erkent dat niet alle gebruik van biomassa duurzaam is. Om die reden stelt het kabinet nu al strenge duurzaamheidseisen aan houtige biomassa die met subsidie in energiecentrales wordt gebruikt. Daarnaast werkt het kabinet aan een duurzaamheidskader voor alle biomassa. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar mijn reactie op de EASAC-publicatie.
Deelt u de mening dat Nederland en haar klimaatbeleid ontzettend kwetsbaar zijn nu de regering voor de verduurzaming grotendeels inzet op een energievorm waarvan de wetenschap al aangeeft dat deze niet duurzaam is?
Het kabinet gaat uit van de bestaande internationale en Europese afspraken.
Wat dient er te gebeuren alvorens Nederland haar kwalificatie «duurzaam» voor biomassa aanpast?
Nee, het Nederlandse klimaat- en energiebeleid is erop gericht om in alle sectoren en met gebruikmaking van vele verschillende technologieën de transitie naar 49% broeikasgasreductie in 2030 te realiseren, als tussenstap naar 95% reductie in 2050.
Heeft u een plan in voorbereiding om de noodzakelijke klimaatopgave alsnog te realiseren, mocht het gebruik van biomassa niet langer als duurzaam geclassificeerd worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid, gegeven het gebrek aan wetenschappelijk en maatschappelijk draagvlak voor biomassacentrales, zo’n plan voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat uit van de bestaande internationale en Europese afspraken.
Bent u bereid in ieder geval een tijdelijke stop op de bouw van nieuwe biomassacentrales af te kondigen terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Op basis van deze uitgangspunten heeft het kabinet verschillende acties in gang gezet op het gebied van duurzame biomassa, in het bijzonder de ontwikkeling van een duurzaamheidskader en routekaarten voor nationale biomassa en cascadering. Uw Kamer is op 4 juli jl. geïnformeerd over de uitwerking van deze acties (Kamerstuk 32 813, nr. 375).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet gaat wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. Nieuwe subsidiebeschikkingen voor bijvoorbeeld biostoomketels in de industrie of biomassacentrales in de gebouwde omgeving die worden afgegeven in de periode tot het duurzaamheidskader er is, moeten voldoen aan de huidige wettelijk geldende duurzaamheidscriteria.
Hoewel het PBL pas na 2030 knelpunten verwacht in de beschikbaarheid van duurzame biomassa, is het verstandig om rekening te houden met onzekerheden in prognoses van vraag en aanbod. Daarom wordt het PBL gevraagd om jaarlijks inzicht te bieden in de ontwikkeling van vraag en aanbod van duurzame biomassa en eventuele knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa tijdig te signaleren. Zoals in het Klimaatakkoord is opgenomen, gaat het kabinet terughoudend om met het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa vóór 2030 verwachten, totdat het duurzaamheidskader is geïmplementeerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Van Raan en Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 316).
Het bericht 'Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif' |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de beelden bij het genoemde bericht blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn genomen met de gezondheid van mensen? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient zorgvuldig en volgens de regels te gebeuren. Hier is in dit geval geen sprake van. Dat is onacceptabel.
Is het waar dat het deze beelden niet op zichzelf staan, maar dat er veel vaker overtredingen in de land- en tuinbouw zijn met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoeveel overtredingen zijn er jaarlijks en hoeveel boetes zijn daarvoor opgelegd?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt onder meer toezicht op het zorgvuldig en volgens de regels toepassen van gewasbeschermingsmiddelen door agrarische ondernemers. De NVWA publiceert hierover elk jaar zijn bevindingen. Uit de rapportage over het jaar 2018 blijkt dat er 132 inspecties zijn uitgevoerd tijdens het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij zijn 34 overtredingen vastgesteld, die hebben geleid tot een boete. Het merendeel van deze overtredingen betrof het niet voldoen aan de regels die gelden voor het reduceren van de verwaaiing van gewasbeschermingsmiddelen.2
Er is geen cijfermatig beeld over overtredingen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot arbeidsomstandigheden. In zover het blootstelling van werknemers betreft, dient de werkgever overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving te waken over veiligheid en gezondheid van de omstandigheden en het voorkomen van blootstelling.
De Inspectie SZW laat desgevraagd weten dat de beelden er op lijken te duiden dat de werkgever zich onvoldoende van die verantwoordelijkheid kwijt. De Inspectie SZW kan op basis van beelden overigens niet overgaan tot vaststelling van eventuele overtredingen. Vaststelling dient ter plekke plaats te vinden waarbij aard, mate en duur van blootstelling van belang zijn. Om deze feiten en omstandigheden aan te tonen moet er sprake zijn van «heterdaad» situaties. Zeker bij het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen is de kans relatief klein om op het «juiste» moment te controleren. Daarom is het van groot belang dat misstanden bij de Inspectie SZW gemeld worden.
De Inspectie SZW heeft in 2018 en 2019 enkele controles naar aanleiding van meldingen verricht. Daarnaast wordt bij (reguliere) inspecties in de agrarische sector door de inspecteurs gecontroleerd of chemicaliën, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld veilig zijn opgeborgen en of de persoonlijke beschermingsmiddelen nog goed zijn. De afgelopen vijf jaar zijn geen bedrijven beboet vanwege overtredingen op het vlak van het bieden van een veilige situatie voor het werken met gewasbeschermingsmiddelen.
Is de gezondheid van de betrokken medewerkers en omwonenden reeds onderzocht? Zo ja, wat zijn de algemene conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog op korte termijn gebeuren?
Ik heb geen informatie over het feit of de gezondheid van betrokken medewerkers in dit geval is onderzocht. Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemer en de betrokken medewerker zelf. Ik vind het belangrijk dat mensen weten hoe ze hier melding van maken. Ik heb ook geen informatie over het feit of de gezondheid van de omwonenden in dit geval is onderzocht. De gezondheid van omwonenden heeft – zoals uw Kamer weet – de aandacht van het kabinet (Kamerstuk 27 858, nr. 484). Zo heeft het RIVM in juli 2018 een verkenning gepubliceerd waaruit geen duidelijke verbanden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen bleken (Kamerstuk 34 775 XIV, nr. 149). In april van dit jaar is het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden uitgebracht (Kamerstuk 27 858, nr. 450). Een consortium van wetenschappelijke instituten onder coördinatie van het RIVM heeft in 2016 tot en met 2018 intensief praktijkonderzoek gedaan bij omwonenden van de bloembollenteelt om de mate van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van nabije velden vast te stellen. Geconstateerd is dat omwonenden daar via de lucht en huisstof aan worden blootgesteld. Op basis van de beschikbaar gekomen resultaten zijn geen onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van omwonenden naar voren gekomen. Tegelijkertijd signaleerden de onderzoekers lacunes in de beschikbare kennis. Momenteel vindt een herbeoordeling van de gezondheidsverkenning plaats en is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren in hoeverre blootstelling van omwonenden leidt tot gezondheidsrisico’s, de huidige toelatingsbeoordeling voldoende beschermend is voor omwonenden en of voldoende rekening wordt gehouden met de afstand tot objecten voor bewoning. Ik verwacht het advies in de zomer van 2020 te ontvangen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde FNV'er dat veel arbeidsmigranten niet weten hoe ze in Nederland melding moeten maken van dergelijke overtredingen en dat de Inspectie SZW er beter bovenop moet zitten? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?2
Zoals per brief aan uw Kamer is medegedeeld zijn EU-arbeidsmigranten vaak onvoldoende op de hoogte van hun rechten en plichten (Kamerstuk 29 861, nr. 47). Dit kan leiden tot misstanden of ongevallen. Voorlichting is dan ook heel belangrijk. Het kabinet heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in voorlichting aan arbeidsmigranten in hun eigen taal, zowel in de landen van herkomst als in Nederland. Er zijn brochures in verschillende talen over wonen en werken in Nederland geplaatst op rijksoverheid.nl en ook de Inspectie SZW biedt informatie aan in verschillende talen. Zo zijn meldingsformulieren van de Inspectie SZW in diverse talen te vinden op de website van Inspectie SZW. Verder zal het kabinet samen met diverse partijen (o.a. gemeenten, werkgevers- en werknemersorganisaties en sociale partners) bezien hoe informatie effectiever kan worden verspreid en hoe en door wie de voorlichting kan worden verbeterd en uitgebreid.
Is het waar dat de betrokken teler in 2018 van de Inspectie SZW een waarschuwingsbrief heeft gekregen en dat de Inspectie SZW desalniettemin in 2019 geen controle bij deze teler heeft uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over de handhaving van de regels met betrekking tot arbeidsveiligheid?3
Het betrokken bedrijf heeft in 2018 van de Inspectie SZW een brief ontvangen. Dit betrof geen waarschuwingsbrief, maar een afsluitende brief met daarin een samenvatting van hetgeen is aangetroffen en besproken tijdens de inspectie. Tijdens deze inspectie heeft de Inspectie SZW geen overtredingen geconstateerd. Er vond op dat moment overigens geen bespuiting plaats. In de brief werd het bedrijf geïnformeerd over het feit dat er niet handhavend werd opgetreden. Een herinspectie is aan de orde indien bij eerste inspectie een overtreding is geconstateerd.
Wat moet er gebeuren om de pakkans bij dit soort overtredingen te vergroten en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Naleving van wet- en regelgeving dient voor bedrijven en werkgevers van zelf te spreken. Naleving moet plaatsvinden en niet alleen omdat de overheid controleert. Dit laat onverlet dat de overheid controleert en dat bij overtredingen opgetreden wordt.
Het vaststellen van overtredingen van de regels die gelden voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient op heterdaad plaats te vinden. De inzet van de NVWA is om inspecties uit te voeren op het moment dat agrarische ondernemers daadwerkelijk gewasbeschermingsmiddelen toepassen.
Ten aanzien van de controles op arbeidsomstandigheden is door het kabinet geconstateerd dat de balans is verschoven van actieve, risicogerichte controles naar reactieve controles (naar aanleiding van arbeidsongevallen). Dit is neergelegd in het Inspectie Control Framework (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 74). Om die balans de komende tijd te herstellen, versterkt het kabinet de inspectieketen, oplopend tot 50,5 miljoen euro in 2022. Daarmee draagt het kabinet bij een verhoging van de inspectiedekking. Om de kans te verhogen dat overtredingen worden bestraft, is het belangrijk dat misstanden gemeld worden zodat deze geconstateerd kunnen worden.
Berechting van IS-strijders in Irak |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Is Iraaks recht wel compatibel» en «Nederland wil berechting IS’ers in Irak»?1
Ja.
Klopt het dat u met verschillende landen heeft gesproken over een juridische constructie waarmee IS-strijders in Irak berecht kunnen worden? Op welke rechtsgrond zou deze berechting plaatsvinden?
Zoals onder meer aangegeven in de reactie op het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (Kamerstuk 27925 nr. 658), heeft het kabinet voorkeur voor vervolging en berechting van ISIS-strijders in internationaal verband. Ook hecht het kabinet er grote waarde aan dat goed wordt gekeken naar mogelijkheden van nationale berechting, in Nederland maar bijvoorbeeld ook in landen in de regio. Naar aanleiding van uitspraken van Irak dat het land hiertoe bereid is, zijn enkele Europese landen met Irak in gesprek om te bezien of vervolging en berechting van buitenlandse strijders (foreign terrorist fighters) onder bepaalde voorwaarden mogelijk is in Irak. Gerechtigheid voor de slachtoffers van de gruwelijke misdrijven van ISIS en het tegengaan van straffeloosheid vormen daarbij het uitgangspunt voor eventuele samenwerking, waarbij de geldende rode lijnen van de betrokken Europese landen leidend zijn. De te gebruiken rechtsgrond(en) zouden kunnen komen uit internationaal recht, Iraaks recht, of een combinatie daarvan.
Wat zijn de uitkomsten van dit overleg geweest?
De besprekingen hebben vooralsnog een verkennend karakter. Belangrijkste uitkomst tot dusver is de wederzijdse bereidheid om de mogelijkheden voor berechting van uitreizigers door Irak nader te verkennen. Daarbij zijn de rode lijnen aangegeven over het niet toepassen van de doodstraf, berechting in overeenstemming met internationale standaarden zoals het recht op een eerlijk proces, en consulaire bijstand. Ook Irak heeft zijn rode lijnen gemarkeerd, onder meer ten aanzien van nationale wetgeving over de doodstraf. Zoals eerder aangegeven in de reactie op het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur is het berechtingsvraagstuk zeer complex en zullen snelle oplossingen niet worden gevonden.
Klopt het dat u voor deze berechting 1,6 miljoen euro beschikbaar stelt? Vanuit welke begroting wordt dit gefinancierd?
Nederland stelt 1,6 miljoen euro beschikbaar aan Interpol ten behoeve van het versterken van het gebruik van biometrische informatie in Irak. Het identificeren en registreren van FTF en andere terrorismeverdachten met behulp van biometrische informatie en de koppeling met de internationale Interpol-systemen verhoogt de kans op vervolging en berechting. Ook verhoogt het de pakkans mochten strijders grenzen oversteken. Dit project is eerder met succes toegepast in bijvoorbeeld Niger en Mali. Het betreft dus een capaciteitsopbouwtraject van Interpol ten behoeve van het Iraakse juridische systeem, en is geen financiering van berechting. Het project wordt gefinancierd uit de gelden die beschikbaar zijn voor terrorismebestrijding in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat de Iraakse wet de begrippen genocide en misdaden tegen de menselijkheid niet kent? Op basis van welke strafbaarstelling(en) worden IS-strijders in Irak op dit moment dan berecht?
Het Iraakse strafrecht kent geen strafbaarstelling van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. IS-strijders worden op dit moment berecht op basis van de Iraakse antiterrorisme-wetgeving, waarbij deelname aan een terroristische organisatie ten laste kan worden gelegd.
Klopt het dat verdachten volgens de Iraakse wet niet veroordeeld kunnen worden voor genocide en misdaden tegen menselijkheid?
Ja.
Het bericht 'Alarmerende klimaatstudie blijkt niet te kloppen – Zeespiegel stijgt niet zo hard' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarmerende klimaatstudie blijkt niet te kloppen – Zeespiegel stijgt niet zo hard»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers een onderzoek, waaruit zou blijken dat de zeespiegel sneller zou stijgen, hebben moeten intrekken omdat zij een «statistische fout» hebben gemaakt?
Het is goed dat fouten worden onderkend en worden gecorrigeerd. Het laat zien dat het proces van collegiale toetsing in de wetenschap goed werkt om eventuele fouten te ontdekken en te corrigeren. Overal worden fouten gemaakt; ook in de wetenschap. Daarom laten we ons als overheid in het klimaatbeleid niet leiden door een enkele studie, maar baseren we ons met name op het IPCC, dat steeds alle gepubliceerde studies weegt en daarmee een extra check biedt op de robuustheid van wetenschappelijke inzichten.
Deelt u de mening dat mensen continu bang worden gemaakt met doembeelden over klimaatverandering, waar helemaal niks van blijkt te kloppen? Deelt u de conclusie dat allerlei rampzalige voorspellingen in het verleden over de stijgende zeespiegel nooit zijn uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening en conclusie deel ik niet. Nationaal en internationaal baseren we ons op degelijke en goed onderbouwde rapportages van het IPCC. Het IPCC baseert zich op zijn beurt op vele wetenschappelijke artikelen waarover brede consensus is in wetenschappelijke kring. Het teruggetrokken artikel uit Nature maakte gebruik van een vrij nieuwe methode waarover nog geen brede consensus is; het is dus ook niet opgenomen in de IPCC-rapporten. Voorspellingen over de opwarming van de aarde uit het verleden blijken tot nu toe dan ook behoorlijk goed uitgekomen aldus het KNMI.2
In het laatste speciale IPCC-rapport over oceanen en cryosfeer wordt geconcludeerd dat het mondiaal gemiddelde zeeniveau stijgt, met een versnelling in de afgelopen decennia. Dit komt door toenemend ijsverlies door de Groenlandse en Antarctische ijskappen, alsmede door voortdurend massaverlies van gletsjers en thermische uitzetting van oceanen. Zonder maatregelen zal de stijging van de zeespiegel volgens het IPCC doorgaan tot mogelijk 2,3–5,4 meter in 2300. Ook in Nederland merken we dit. De temperatuur is sinds 1906 met 1,9 graad toegenomen, De zeespiegel langs de Nederlandse kust is sinds 1890 met 24 cm gestegen en we zien steeds meer weerextremen zoals extreme neerslag en temperaturen.3
Bent u ertoe bereid niet langer mee te doen aan deze klimaatbangmakerij, direct te stoppen met uw eigen klimaatagenda en de burgers niet langer op kosten te jagen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van bangmakerij. Zoals uit de antwoorden op bovenstaande vragen blijkt, is er wereldwijd grote consensus dat ons klimaat verandert. We zien de eerste gevolgen hiervan nu al.
Het laatste rapport van IPCC over oceanen en cryosfeer laat zien dat maatregelen om de temperatuur tot beneden 2 graden te beperken veel kunnen uitmaken voor de te verwachte zeespiegelstijging op lange termijn. De stijging kan hiermee worden beperkt tot ongeveer een meter in plaats van vele meters. In Nederland nemen we, samen met de vele andere ondertekenaars van de overeenkomst van Parijs, onze verantwoordelijkheid om de klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties. We zetten met het Klimaatakkoord in op maatregelen die eerlijk, haalbaar en betaalbaar zijn.
Het stagnerende aantal vrouwen in adviescolleges voor de bij het Rijk |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aantal vrouwen in adviescolleges Rijk stagneert»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat het aantal vrouwen in adviescolleges de laatste jaren stagneert en de vertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond daalt? Kunt u daarbij ingaan op wat uw verklaring is voor de kantelpunten in de verhoudingen na 2010 en 2016?
Hoe verklaart u dat het wettelijke streven naar een evenredige verhouding in adviescolleges sinds 1997 nog altijd niet is gehaald?
Wat is uw reactie op de bevinding dat de handreiking om tot dit streven te komen niet bij elk adviescollege bekend is? En op welke termijn gaat u er zorg voor dragen dat elk adviescollege deze handreiking kent?
Deelt u de mening dat diversiteit van meerwaarde is voor de kwaliteit van adviescolleges? Zo ja, wat gaat u doen om de adviescolleges meer divers te maken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een tijdpad vast te stellen om met alle adviescolleges tot een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u in het licht van een evenredige vertegenwoordiging in adviescolleges aan tegen een wettelijke verplichting daartoe, en kunt u daarbij ook ingaan op het onlangs verschenen rapport van de SER omtrent quota?
Het bericht ‘Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning»?1
Ja.
Klopt het dat Rotterdam The Hague Airport, Eindhoven Airport, Maastricht Aachen Airport, Lelystad Airport en Groningen Airport Eelde geen natuurvergunning hebben voor hun economische activiteiten? Zo ja, waarom niet?
Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport en Eindhoven Airport beschikken niet over een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Groningen Airport Eelde beschikt wel over een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze is op 2 december 2009 door gedeputeerde staten van Groningen en Drenthe verleend.
De exploitant van een luchthaven is verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen op grond van wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het verlenen van de vergunningen op grond van de Wet luchtvaart, waaronder de gebruiksvergunning en een veiligheidscertificaat. In verband met andere wet- en regelgeving (bijvoorbeeld natuur) kan het zijn dat een luchthaven ook andere vergunningen nodig heeft waarvoor andere instanties bevoegd gezag zijn. Het kan hierbij om verschillende vergunningen gaan, bijvoorbeeld een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor zover schade wordt aangericht aan de natuur, een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de (ver)bouw van een terminal of een vergunning op grond van de Waterwet voor het lozen van (afval)water.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is op grond van de Wnb bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving ten aanzien van aanleg, uitbreiding, inrichting, wijziging, gebruik, beheer en onderhoud van militaire luchthavens, de luchthaven Schiphol en overige burgerluchthavens van nationale betekenis als bedoeld in de Wet luchtvaart, voor zover dat kan leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats of significante verstoring van soorten. Wanneer significante gevolgen (gevaar voor het halen van de instandhoudings-doelstellingen) niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, moet een passende beoordeling worden gemaakt voordat vergunning kan worden verleend.
Een natuurvergunning kan noodzakelijk zijn indien er sprake is van een project of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, bijvoorbeeld als gevolg van (extra) stikstofdepositie. Van belang hierbij is de Europese referentiedatum van 7 december 2004, het moment waarop de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn zijn gaan gelden voor het betrokken gebied (aanwijzing Vogelrichtlijngebied of plaatsing Habitatrichtlijngebied op de communautaire lijst). Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Voor die tijd was natuurbeoordeling nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Daarna, bijvoorbeeld bij wijzigingen in het gebruik, kan mogelijk wel een natuurvergunning nodig zijn.
Ten aanzien van Schiphol, Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport, Groningen Airport Eelde en Eindhoven Airport zijn er handhavingsverzoeken bij het Ministerie van LNV ingediend waarbij gesteld wordt dat deze luchthavens niet over een geldige Wnb-vergunning beschikken. Deze handhavingsverzoeken zijn door de Minister van LNV, het bevoegd gezag voor de Wnb, in behandeling genomen en worden volgens de gebruikelijke procedure afgehandeld. In het kader van deze handhavingsverzoeken zal het Ministerie van LNV de benodigde informatie verzamelen en zienswijzen opvragen. Op basis daarvan zullen besluiten op de handhavingsverzoeken worden genomen. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen.
Vanuit deze context en vanuit mijn verantwoordelijkheid op grond van de Wet luchtvaart ga ik nader in op de situatie bij de regionale luchthavens van nationale betekenis die geen natuurvergunning hebben (Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport en Eindhoven Airport). Voor de genoemde luchthavens geldt dat ten behoeve van de besluitvorming over de vigerende gebruiksvergunningen op grond van de Wet luchtvaart relevant milieu, respectievelijk natuuronderzoek is verricht als onderdeel van de Milieueffectrapportage (MER). Daarbij is de gebiedsbescherming van de Habitatrichtlijn (alsmede de Vogelrichtlijn) betrokken. Dat betekent dat in de betrokken MER-en inzichtelijk is gemaakt of en zo ja welke Natura2000-gebieden beïnvloed worden door het gebruik van de luchthaven en in welke mate.
Ten tijde van het MER Lelystad Airport 2014 en de actualisatie van het MER in 2018 is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie in Natura2000-gebieden in verband met de openstelling van de luchthaven voor (groot) handelsverkeer. De stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding van Lelystad Airport bleek beperkt te zijn waarmee destijds volstaan kon worden met een melding in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Als gevolg van de recente PAS-uitspraak van de Raad van State, is daarom door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de project-specifieke aanpak opgepakt om tot een passende beoordeling te komen. Op basis daarvan wordt bezien of, en zo ja, welke vervolgstappen noodzakelijk zijn.
Het huidige gebruik van Lelystad Airport met klein verkeer valt binnen de kaders van de oude gebruiksvergunning, het Aanwijzingsbesluit uit 2001 op grond van de Wet luchtvaart. Dit besluit is vastgesteld voor de Europese referentiedatum van
7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur.
Voor Rotterdam The Hague Airport is in 2001 een aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart vastgesteld. Dit is voor de referentiedatum van 7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Nadien hebben twee wijzigingen van het Aanwijzingsbesluit plaatsgevonden, de laatste wijziging in 2010. Ten behoeve van de besluitvorming voor dit wijzigingsbesluit in 2010 op grond van de Wet luchtvaart heeft relevant milieu en natuuronderzoek plaatsgevonden (onderdeel van het MER). Conclusie van het deelonderzoek natuur («Effecten van vliegveld Rotterdam in relatie tot de vigerende natuurwetgeving», Bureau Waardenburg, 2008) van dit MER is dat beschermde Natura2000-gebieden op een afstand van 15 km of meer van Rotterdam The Hague Airport liggen, dat vliegtuigen hier op hoogtes (ruim) boven de 3.000ft passeren en dat derhalve geen (significante) effecten te verwachten zijn.
Voor Maastricht Aachen Airport is op 27 december 2004 een aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart vastgesteld. Weliswaar is deze datum gelegen na de referentiedatum van 7 december 2004, maar voor het moment waarvoor op grond van de sinds 2005 van kracht zijnde Natuurbeschermingswet 1998 een afzonderlijke natuurtoestemming (natuurvergunning) nodig was. Ten behoeve van de besluitvorming voor dit aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart heeft relevant milieu en natuuronderzoek plaatsgevonden (onderdeel van het MER). Vanwege ingediende bezwaren zijn in de periode daarna door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu twee beslissingen op bezwaar vastgesteld. Ten behoeve de laatste beslissing op bezwaar in 2011 is door Bureau Waardenburg nieuw onderzoek verricht («Effecten van veranderingen in het vliegverkeer van en naar luchtvaartterrein Maastricht Aachen Airport in relatie tot de vigerende natuurwetgeving bijdrage in de beslissing op bezwaar 2011», Bureau Waardenburg, 2011) en is een passende beoordeling door Bureau Waardenburg opgesteld in verband met de additionele stikstofdepositie door vliegverkeer en wegverkeer in het Bunder & Elsloërbos (Bureau Waardenburg, 2011). Conclusie van deze passende beoordeling die in het kader van het aanwijzingsbesluit Wet luchtvaart is opgesteld, is dat de extra stikstofdepositie als gevolg van de beslissing op bezwaar niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000 gebied.
Voor militaire luchthaven Eindhoven, inclusief de civiele medegebruiker Eindhoven Airport, is onder bevoegd gezag van het Ministerie van Defensie (en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als medebevoegd gezag) een luchthavenbesluit vastgesteld in 2014 op grond van de Wet luchtvaart. Ten behoeve van het Luchthavenbesluit Eindhoven is relevant milieu respectievelijk natuuronderzoek verricht (onderdeel van het MER). Uit de analyses naar de effecten van stikstofdepositie blijkt een beperkte toename in de stikstofdepositie in de nabij de luchthaven gelegen Natura2000-gebieden. Uit de ecologische beoordeling blijkt dat de kwaliteit van de aanwezige habitattypen en het leefgebied van de soorten overwegend goed is en dat er sprake is van minimaal behoud en een positieve trend. In het MER is dan ook geconcludeerd dat de toename van stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen activiteit (ontwikkeling naar 43.000 civiele vliegtuigbewegingen) voor geen van de Natura2000-gebieden negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden.
Kunt u aangeven of de natuurvergunning nodig was voor de uitspraak van de Raad van State en of de natuurvergunning nodig is na de uitspraak van de Raad van State?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de natuurvergunning precies inhoudt, waar precies op wordt getoetst, of gaat het om één of meerdere vergunningen en of het Europese of nationale regelgeving is? Is deze natuurvergunning alleen nodig rond Natura 2000-gebieden of in het algemeen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke Nederlandse natuurgebieden die deel uitmaken van Natura 2000 worden niet beïnvloed door de uitstoot van stikstof als gevolg van luchtvaart van en naar Rotterdam The Hague Airport, Eindhoven Airport, Maastricht Aachen Airport, Lelystad Airport en Groningen Airport Eelde?
In de verschillende uitgevoerde natuuronderzoeken (onderdeel van de opgestelde MER-en) ten behoeve van besluitvorming over de gebruiksvergunningen voor de regionale luchthavens op grond van de Wet luchtvaart is dit uitgewerkt. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2.
Bij welke van deze eerdergenoemde luchthavens is de toename van het aantal vluchten dusdanig groot dat deze gezien moeten worden als uitbreiding van een «project» in de zin van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) of de MER-richtlijn (2014/52/EU)? Heeft in deze gevallen ooit een passende beoordeling als bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn plaatsgevonden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen hebben deze onvergunde activiteiten voor het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit voor luchtvaart?
Het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) en Luchthavenindelingbesluit (LIB) hebben betrekking op Schiphol. Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het bij het Ministerie van LNV ingediende handhavingsverzoek en daarmee de conclusie dat er sprake is van onvergunde activiteiten. Ik verwijs verder naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Paternotte (D66) en Bruins (ChristenUnie) over het bericht «Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: «100.000 vluchten illegaal»» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 542).
Wat betekent het ontbreken van de natuurvergunning voor de continuïteit van de betreffende luchthavens?
Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van de bij het Ministerie van LNV ingediende handhavingsverzoeken en daarmee de conclusie dat er sprake is van onvergunde activiteiten.
Kunt u deze vragen elk apart beantwoorden?
Ja.
Een teamchef van de politie Leiden die naar huis is gestuurd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte, is naar huis gestuurd»?1
Ja.
Is het waar dat de kritische houding van de genoemde teamchef ten aanzien van «racisme, machtsmisbruik en pesten binnen de politieorganisatie» «te veel interne spanningen» binnen haar eenheid opleverde? Zo nee, wat is dan niet waar?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gezet. Voor verder informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.
Deelt u de mening dat in genoemde berichtgeving gelezen kan worden dat de politieorganisatie niet goed overweg kan met kritiek vanuit eigen kring als het om discriminatie gaat? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding heeft aangegeven open te staan voor kritiek en heeft medewerkers juist opgeroepen om zich te melden als in hun ogen sprake is van misstanden. Het verkrijgen en behouden van een gewenste werkomgeving vraagt om inspanning en een kritische houding van zowel de (korps)leiding als individuele politiemedewerkers in alle lagen van de organisatie. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het huidige beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden.2
Deelt u – in zijn algemeenheid – de mening dat het mogelijk moet zijn dat een politiefunctionaris ook in het openbaar zijn of haar mening over discriminatie binnen de politie moet kunnen uiten? Zo nee, waarom niet?
Politiemedewerkers moeten zich vrij voelen zich te uiten en kritisch te zijn binnen de grenzen van de ambtseed, dan wel belofte. Bij voorkeur gebeurt dit binnen de eigen organisatie, zodat waar mogelijk samen een oplossing gevonden kan worden. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van deze signalen, zoals (maar niet uitsluitend) het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten en het Landelijk Meldpunt Misstanden. Ook besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctionaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Het intrekken van paspoorten Syriëgangers en beleid Buitenlandse Zaken inzake ‘gematigde’ rebellen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel van de vijf mensen die hun Nederlanderschap teruggekregen hebben, zijn onderdeel geweest van een rebellengroep die via het Nederlandse Non Lethal Assistance (NLA)-programma steun gekregen heeft?1
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Houdt het teruggeven van het Nederlanderschap en het intrekken van de beschikking waarmee ze tot ongewenst vreemdeling verklaard werden, verband met het Nederlandse NLA-programma?
Nee. Zoals de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in haar brief van 24 september jl. aan de Kamer heeft aangegeven, hielden de intrekkingen van de beschikkingen waarmee het Nederlanderschap werd ingetrokken van deze vijf personen verband met een uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2019 in twee andere zaken.2 In die zaken bepaalde de Afdeling dat het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (art. 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap, RWN) in principe toelaatbaar is maar dat de intrekking gebaseerd moet zijn op gedragingen en aansluiting van de persoon bij een terroristische organisatie die ten minste hebben voortgeduurd tot en met 11 maart 2017. Dit is de dag waarop het besluit tot vaststelling van de «lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid» in werking is getreden.
In vijf van de elf zaken was geen informatie van op of na die datum beschikbaar. De onvermijdelijke conclusie was dat die intrekkingen daarom geen stand konden houden en door de rechter zouden worden vernietigd.
Vindt u dat jihadisten die vechten voor een door de rechter als terroristisch beschouwde organisatie, het Nederlanderschap zou moeten kunnen worden ontnomen?
De essentie van Artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap is dat hiermee het intrekken van de Nederlandse nationaliteit mogelijk is gemaakt ter bescherming van de nationale veiligheid. Wij zijn dan ook van mening dat aansluiting bij een terroristische organisatie grond kan zijn voor intrekking van het Nederlanderschap, mits dit ook getoetst wordt aan de nationale veiligheid (zie ook het antwoord op vraag 12).
Herinnert u zich de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 29 maart jl. die stelt dat de Syrische rebellengroepering Ahrar al Sham een terroristische organisatie is?2
Ja.
Kunt u nogmaals uitleggen waarom de regering dit oordeel niet overneemt, terwijl u nota bene erkent dat dat Ahrar al Sham jihadistisch en salafistisch is?
Wat betreft het kwalificeren van de aard van een organisatie is het belangrijk te benadrukken dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de rechter vanuit verschillende kaders kijken naar de vraag of een groep «terroristisch» is. Dit is tevens aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van 28 maart jl. (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2047), in antwoorden op Kamervragen van 26 september jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 226) en in een brief aan uw Kamer op 9 mei jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 258). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op terrorismelijsten van de Europese Unie en de Verenigde Naties. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. De rechter toetst aan de wet. De overheid treedt daar vanzelfsprekend niet in; noch vormen de kaders of afwegingen van Buitenlandse Zaken of het Openbaar Ministerie een doorslaggevend argument voor de rechtelijke toets.
Het is juist dat Nederland zich niet uitsluitend hoeft te baseren op internationale terrorismelijsten. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme (2007–II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding. Anders dan bij een strafrechtelijke veroordeling, gaat het daarbij om een preventieve maatregel, om terrorisme en de financiering daarvan te voorkomen. Maar Nederland verkiest bij grote voorkeur de weg van de internationale terrorismelijsten (VN en/of EU). Het effect van de (bevriezings-)maatregel is vanzelfsprekend het grootst als deze niet alleen nationaal, maar in breed internationaal kader genomen wordt. Aangezien het operatiegebied van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 272).
In hoeverre heeft uw weigering dit oordeel over te nemen te maken met NLA-steun aan «gematigde» Syrische rebellen, die (structureel) operationeel samenwerkten met Ahrar al Sham, waarmee een «rode lijn» binnen het NLA-programma overschreden is?
Het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch heeft niet met het zogeheten non-lethal assistance programma te maken.
In hoeverre speelt mee dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken in 2016 nog beweerde dat de kwalificatie radicaal jihadistisch niet opging voor o.a. Ahrar al Sham, en er nog steeds sprake is van verschil van mening tussen Buitenlandse Zaken enerzijds en het Openbaar Ministerie en de rechter anderzijds?
De uitspraak van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken is niet de reden voor het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch.
Zie het antwoord op vraag 5 voor de verschillende kaders van waaruit de aard van een organisatie wordt gekwalificeerd.
Herinnert u zich het verzoek van het Openbaar Ministerie in opdracht van de rechter op 25 maart jl. om informatie over vier Syrische strijdgroepen en een aantal individuen, voor zover dit verband hield met het vraagstuk van eventueel aanmerken van mogelijke terroristische organisaties? Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag waarom Buitenlandse Zaken dit verzoek grotendeels naast zich neer heeft gelegd?3
Het Openbaar Ministerie is geïnformeerd dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen informatie verzamelt met het doel groepen of organisaties van een dergelijke kwalificatie te voorzien. Tevens is gewezen op het feit dat Sham al Islam op de sanctielijst van de Verenigde Naties staat sinds 29 februari 2016. De overige drie groepen staan niet op een terrorismelijst van de VN of de EU.
Ook is verwezen naar de Algemene Ambtsberichten over de veiligheidssituatie in Syrië (voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van asielverzoeken en voor besluitvorming over terugkeer van afgewezen asielzoekers) en de communicatie met de Kamer, zoals beschikbaar in Kamerstukken en de verslagen van Kamerdebatten over Syrië, en gewezen op de mogelijkheid om een specifiek informatieverzoek in te dienen bij het mede door Nederland gefinancierde International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) dat bewijzen verzamelt van oorlogsmisdaden in Syrië met het oog op vervolging.
Bent u bereid alsnog antwoord te geven op de vraag: «Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken over informatie/bewijsstukken beschikt die belastend zijn voor individuen en/of groepen die Nederland in het kader van het NLA-programma heeft gesteund»?4
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere malen informatie gedeeld met het Openbaar Ministerie maar is het uiteindelijke oordeel over strafbaarheid aan de rechter (Kamerstuk 32 623, nr. 268).
Beschouwt Buitenlandse Zaken Jabhat al-Shamiya, dat het OM als een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk beschouwt, een «jihadistisch-salafistische» organisatie die de oprichting van een kalifaat nastreeft, als een «gematigde» rebellengroepering? Waarom wel/niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen in september 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 229) strookt de mening van Syrië-deskundigen over het huidige niet-jihadistische karakter van Jabhat al Shamiya met de informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken over beschikt.
Herinnert u zich uw antwoord, waarin u moest toegeven dat Nederland zélf kan bepalen welke organisatie ons land als terroristisch bestempelt, en we ons dus niet uitsluitend hoeven te baseren op internationale terrorismelijsten?5
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de regering Ahrar al Sham niet toe wil voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme en evenmin aan de lijst van terreurorganisaties op basis van artikel 14 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap?
De Nationale Sanctielijst bestaat uit personen en organisaties waarop de nationale bevriezingsmaatregel van toepassing is. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme (2007-II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding. De maatregel kent een territoriale beperking en wordt buiten het grondgebied van Nederland toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Aangezien het operatiegebied van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme.
Artikel 14 lid 4 maakt het mogelijk in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap in te trekken van een persoon als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De dreiging voor de nationale veiligheid staat in deze wet centraal. Gelet hierop worden alleen organisaties op de in artikel 14 lid 4 RWN genoemde lijst geplaats die:
Voor de plaatsing op de lijst is het niet van belang welke ideologie ten grondslag ligt aan het terrorisme. De dreiging voor de Nederlandse nationale veiligheid is doorslaggevend voor de plaatsing op de lijst. Ahrar al Sham voldoet niet aan deze criteria.
Betekent deze weigering dat Syriëgangers die willen vechten voor Ahrar al Sham, of volgens Buitenlandse Zaken «gematigde» rebellengroeperingen, geen uitreisverbod in de zin van artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding kan worden opgelegd?
De tijdelijke Wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding kan niet toegepast worden op een persoon die wil uitreizen met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie die niet op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid staat. De overheid kan wel diverse andere (bestuurlijke) maatregelen nemen om uitreizigers tegen te houden of te verhinderen. De paspoortmaatregel is hier een voorbeeld van. Door het weigeren of inhouden en vervallen verklaren van reisdocumenten kan de mogelijkheid uit te reizen worden verstoord of bemoeilijkt. Van geval tot geval zal beoordeeld worden welke maatregelen genomen kunnen worden.
Betekent deze weigering bovendien, in het geval van dubbele nationaliteit, dat het Nederlanderschap van deze Syriëgangers niet kan worden ingetrokken, tenzij ze onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf?
Op basis van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap van een persoon alleen worden ingetrokken, als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarom worden alleen organisaties op de in de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst geplaatst die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Als geen sprake is van aansluiting bij een van de op deze lijst genoemde organisaties, kan het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken indien een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf heeft plaatsgevonden en daarnaast ook aan de overige voorwaarden is voldaan (onder andere dat betrokkene niet staatloos mag worden na intrekking).
Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan armslag in het licht van de grote ophef over vijf jihadisten die hun Nederlanderschap terugkrijgen dat hen eerder was ontnomen?
Zoals uw Kamer in de brief van 24 september 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is geïnformeerd, is de reden van het ongedaan maken van de intrekking van het Nederlanderschap in een vijftal zaken dat niet voldoende kon worden gemotiveerd dat de gedragingen en aansluiting van de betrokken personen bij een terroristische organisatie ten minste tot en met 11 maart 2017 hebben voortgeduurd.
Zoals beschreven bij beantwoording van vraag 14, kan het Nederlanderschap daarnaast op grond van artikel 14, tweede lid RWN, worden ingetrokken indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf.
Bent u bereid de mogelijkheden te verruimen om jihadisten die vechten voor een door de rechter als terroristisch beschouwde organisatie te kunnen denaturaliseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moet aan een aantal criteria worden voldoen voordat een organisatie op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid kan komen. Het vereiste van plaatsing op de lijst houdt verband met het vereiste van kenbaarheid met betrekking tot een dergelijke ingrijpende maatregel als het intrekken van het Nederlanderschap.
Overigens zal zoals toegezegd tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap wordt deze wet na drie jaar geëvalueerd. Deze evaluatie zal naar verwachting in het voorjaar van 2020 aan de Kamer worden gestuurd. Na deze evaluatie zal het kabinet kijken naar de eventuele gevolgen voor deze wet en de uitvoering daarvan.
Bent u bereid daartoe het besluit van de toenmalige Minister van Veiligheid & Justitie aan te passen?6 Zo nee, waarom niet?
De in de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst met terroristische organisaties is dynamisch. Als er aanleiding is hier terroristische organisaties aan toe te voegen of vanaf te halen dan wordt dit bekend gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kunt u deze vragen één voor één binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat het Amsterdam UMC vooralsnog doorgaat met het proces om de functiedifferentiatie en de functie van regieverpleegkundige intern door te voeren, terwijl u een oproep heeft gedaan om een pas op de plaats te maken?1
De oproep om een pas op de plaats te maken was ingegeven vanuit de zorgen van de betrokken partijen en hun achterban over de voorgenomen overgangsregeling en het wetsvoorstel omtrent de regieverpleegkundige. Hoewel de betrokken partijen in eerste instantie een wettelijke regeling verlangden, bleek hun achterban toch kritisch op voornoemde punten. In dat kader heb ik prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan als verkenner aangesteld. De heer Rinnooy Kan verkent met betrokken partijen in hoeverre er draagvlak is voor een wetsvoorstel terzake en zo nee welke alternatieven op landelijk niveau er dan zijn voor functiedifferentiatie van verpleegkundigen. Parallel aan deze verkenning heb ik aangegeven dat ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in deze vorm «niet zie vliegen». Na ontvangst van de resultaten van de verkenning een dezer dagen zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen van de heer Rinnooy Kan en over hoe verder met het wetsvoorstel.
Het staat individuele werkgevers vrij om ontwikkelingen binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren binnen hun functiegebouw. Dit gebeurt al jaren in verschillende vormen, onder andere via proeftuinen. De Raad van Bestuur van het Amsterdam UMC heeft in zijn reactie op het artikel in de Zorgkrant aangegeven het logisch te vinden, dat de verpleegkundige functies mee-ontwikkelen met de ontwikkelingen in hun organisatie.2
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de directie van het Amsterdam UMC waarin wordt aangegeven dat zij met andere UMC’s verder gaat met de ontwikkeling van functiedifferentiatie? Vindt u dit wenselijk, gezien uw oproep een pas op de plaats te maken en aangezien een verkenner in gesprek is met betrokken partijen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer u werkgevers heeft opgeroepen om voor te sorteren op het wetsvoorstel BIG-II en kunt u aangeven wanneer u aan werkgevers heeft aangegeven een pas op de plaats te maken? Wat waren precies uw instructies richting de werkgevers in deze beide situaties?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 2 heeft de pas op de plaats betrekking op het wetsvoorstel en niet op initiatieven van of instructies aan individuele werkgevers. Het creëren van functies is een aangelegenheid van werkgevers en moet dan ook los worden gezien van het wetsvoorstel, waarmee slechts een onderscheid tussen mbo- en hbo-verpleegkundigen in het BIG-register werd beoogd. Nogmaals, aan dat wetsvoorstel lag een «langgekoesterde wens» van betrokken partijen ten grondslag.
Zijn er meerdere werkgevers die ondanks uw oproep een pas op de plaats te maken, gewoon doorgaan met de invoering met functiedifferentiatie en de functie van regieverpleegkundige? Zo ja, welke werkgevers zijn dit? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik heb geen zicht op de ontwikkelingen rondom de functiegebouwen bij alle werkgevers in Nederland. Ik zal hier ook geen onderzoek naar doen, omdat het aanpassen van functiegebouwen een aangelegenheid is van werkgevers. Ik ga ervan uit dat werkgevers hun werknemers nauw betrekken bij aanpassingen in hun functiegebouw. Blijkens de reactie van de Raad van Bestuur van het Amsterdam UMC zijn VAR’s (verpleegkundige Adviesraden) en de OR’en ook betrokken. In de proeftuinen wordt, aldus de Brancheorganisaties Zorg, verder veel aandacht besteed aan dialoog met de verpleegkundigen zelf over de nieuwe manier van werken.
Gaat u werkgevers aanspreken die geen pas op de plaats maken op dit moment? Wat gaat u tegen hen zeggen? Wilt u de Kamer hierover spoedig informeren?
Nee, zoals aangegeven gaan werkgevers over de totstandkoming en de opbouw van de functiegebouwen. Er bestaan al jaren op verschillende plekken initiatieven om naar behoefte van de desbetreffende organisaties verbeteringen aan te brengen in de functies. Dat is ook belangrijk om de inzet van alle werknemers te laten aansluiten op de benodigde werkzaamheden en verbetering van de (toekomstige) zorgverlening aan de patiënt.
De geplande opschaling van Respect Education Foundation |
|
Michel Rog (CDA), René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voortgangsbericht over de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation (REF)?1
Ja.
Kunt u aangeven welke activiteiten u heeft ondernomen naar aanleiding van de motie Rog2, die opriep om het RespectPact te ondersteunen en de week van Respect rijksbreed onder de aandacht te brengen?
Het RespectPact is een initiatief van de Respect Education Foundation, een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilige samenleving, waarin kinderen en jongeren zich thuis voelen en waar zij actief aan deelnemen. Zoals ik ook in een brief van 30 november 2018 aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik waardering voor dit mooie initiatief.3
Naar aanleiding van de motie heeft in januari 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen de Respect Education Foundation (hierna REF) en ambtenaren van de departementen VWS, SZW, BZK, J&V en OCW. Tijdens de bijeenkomst hebben de departementen aangegeven geen financiële mogelijkheden te zien om de activiteiten van de REF incidenteel, laat staan structureel, te ondersteunen. Afgesproken is dat de REF op korte termijn een voorstel zou toesturen hoe immateriële steun door de rijksoverheid eruit zou kunnen zien. Dit voorstel is tot op heden niet door mijn ambtenaren ontvangen.
Kunt u aangeven wat deze activiteiten concreet hebben opgeleverd?
Zie vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Respect Education Foundation tot nu toe slechts heeft vernomen dat verschillende departementen geen middelen vrij kunnen maken om het belangrijke werk conform de aangenomen motie te ondersteunen? Kunt u aangeven hoe de gevraagde steun er dan wel uit komt te zien?
Zie vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de verschillende departementen in gezamenlijkheid te komen tot een voorstel dat de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation concreet ondersteunt?
In het verleden heeft het kabinet de stichting meerdere malen tijdelijk financieel ondersteund, waarbij uitdrukkelijk is aangedrongen op het toewerken naar financiële zelfstandigheid. Dat is niet gelukt helaas. Het kabinet is bereid tot immateriële ondersteuning van het werk van het REF, maar is in afwachting van een voorstel van het REF.
Bent u bereid ruim om deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.
De stikstofproblematiek |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de situatie in het artikel «Boer failliet, toch nieuwe stal in Heusden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze lopende situatie in het licht van de uitspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het geschetste beeld van deze casus is triest voor alle betrokkenen. De boer is failliet, en er zijn nog geen belangstellenden voor de stal.
Om een nieuwe stal te bouwen en die met vee te vullen, zijn in ieder geval twee vergunningen nodig. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van de stal en een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming. De procedure voor de omgevingsvergunning loopt nog. Tussen 31 augustus en 30 september 2019 heeft een ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen bij de gemeente ter inzage gelegen. Het definitieve besluit zal naar verwachting over enkele weken worden genomen. Daarbij wordt door gedeputeerde staten onder andere beoordeeld of de bouw van de stallen past in het bestemmingsplan.
De vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is op 6 februari 2019 verleend. Daarbij zijn de gevolgen van het project voor de beschermde natuurwaarden beoordeeld. Deze vergunning was al voor de uitspraak van de Raad van State inzake het PAS onherroepelijk. De terinzagelegging van het project gebeurt op basis van de procedure voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Er is dus geen relatie tussen het aanvragen van de omgevingsvergunning en de uitspraak van de Raad van State inzake het PAS.
Hoe weegt u het feit dat een dergelijk langlopend vergunningtraject niet wordt stilgezet, terwijl dat wel gebeurt met (bijvoorbeeld) bouwvergunningen?2
In dit geval zijn de gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in Natura 2000-gebieden al beoordeeld: er is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verleend op 6 februari 2019. Deze vergunning was al voor de uitspraak van de Raad van State inzake het PAS onherroepelijk. Voor andere (bouw)projecten moet die beoordeling nog plaatsvinden. Bijvoorbeeld als het project hiervoor eerder gebruik heeft gemaakt van de passende beoordeling van het inmiddels vervallen PAS.
Hoe wordt in brede zin omgegaan met dergelijke langerlopende trajecten, ook in andere sectoren?
De situatie in Heusden gaat over noodzakelijke procedures in kader van het verlenen van bouwvergunningen. Ook moeten projecten (en plannen) worden beoordeeld op de gevolgen voor de beschermde natuur in Natura 2000-gebieden. In de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is aangegeven op welke wijze en onder welke voorwaarden na de uitspraak van de Raad van State weer toestemming kan worden verleend voor ontwikkelingen die stikstof veroorzaken op voor stikstofgevoelige habitats in die Natura 2000-gebieden.
Worden er uniforme criteria gehanteerd bij het stilleggen van trajecten en intrekken van vergunningen in relatie tot de PAS?
Ja, als de vraag is of de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State op 29 mei jl. voor soortgelijke projecten dezelfde zijn, dan klopt dat inderdaad. Vanaf het moment van de uitspraak is de toestemmingverlening geheel stilgelegd. Sinds de release van AERIUS Calculator is de eerste stap gezet in het hervatten van de toestemmingverlening. De brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) biedt de volgende stap voor toestemmingverlening.
Hoe gaan we om met een situatie als deze in het licht van het eerste advies van het adviescollege stikstofproblematiek? Hoe voorkomen we dat een bedrijf moet worden uitgekocht, wat veel meer geld kost?
In de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is de kabinetsreactie gegeven op het eerste advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek. Het intrekken van onherroepelijke vergunningen is hierbij niet het uitgangspunt. Gebiedsgericht zullen boeren die willen stoppen worden geholpen. Vrijwillige sanering is daarbij het uitgangspunt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat over de stikstofproblematiek?
Ja.
De beelden waaruit blijkt dat circus Freiwald zich opnieuw niet aan de wet houdt en een olifant daarvan de dupe is |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de beelden van de olifant van circus Freiwald, die aangeraakt wordt door publiek in Heerlen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat één van de voorwaarden verbonden aan de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald (voor het meereizen, verplaatsen en op het circusterrein houden van een olifant) een verbod op direct contact is, dat wil zeggen het aanraken van de olifant door publiek?2
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «het dierenwelzijn van Buba voldoende gediend is met een verbod op optreden en een verbod op direct contact»? Zo ja, kunt u bevestigen dat een overtreding van het verbod op direct contact een ernstige aantasting van het welzijn van de olifant kan betreffen?3
Ik ken deze uitspraak. Het verbod op direct contact is een van de voorwaarden die is ingesteld om het welzijn van de olifant te beschermen. Een overtreding hiervan kan het welzijn dus aantasten.
Erkent u dat de beelden geen enkele twijfel laten dat sprake is van een overtreding van deze voorwaarde door circus Freiwald?
Tijdens de inspectie op 27 september 2019 is vastgesteld dat Circus Freiwald artikel 2 van de ontheffingsvoorwaarden heeft overtreden, omdat het circus de olifant in contact heeft laten komen met omstanders. Hiervoor heeft het circus een schriftelijke waarschuwing ontvangen conform het interventiebeleid van de NVWA. Een onaangekondigde herinspectie zal nog plaatsvinden.
Erkent u dat uit de beelden blijkt dat de kennelijke dompteur dit aanraken door het publiek aanmoedigt door met een emmer wortels voor de olifant uit te lopen en deze wortels uit te delen onder de omstanders?
Ja.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhavend op zal treden tegen circus Freiwald?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 4.
Wordt in de risicoanalyse van de NVWA inmiddels rekening gehouden met het feit dat er een verhoogde kans is dat circus Freiwald de regels aan zijn laars lapt, gezien de geschiedenis van voorvallen van de voorgaande jaren, en kunt u dat toelichten?4
De NVWA controleert circussen op basis van meldingen. Omdat circus Freiwald een schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen zal er conform het interventiebeleid een onaangekondigde herinspectie worden uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de NVWA het circus gecontroleerd heeft in de periode 2015–2019?
De NVWA heeft het circus in deze periode vier keer gecontroleerd.
Kunt u uiteenzetten of er in de periode 2015–2019 overtredingen zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de periode 2015–2019 is tweemaal een schriftelijke waarschuwing gegeven. Eenmaal in 2015 en eenmaal in 2019. Conform het interventiebeleid van de NVWA wordt bij herhaalde overtreding binnen drie jaar een zwaardere sanctie opgelegd, in deze zaak was de periode tussen de geconstateerde overtredingen langer.
Bent u bereid de inspectierapporten met de Kamer te delen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze rapporten worden niet actief openbaar gemaakt. Reden daarvoor is het belang van het beschermen van de privacy van personen die betrokken zijn bij de inspectie.
Kunt u toelichten of u de hoeveelheid en de mate van overtredingen zorgwekkend vindt?
Na grondig onderzoek naar de mogelijkheden voor het herplaatsen van olifant Buba is besloten een tijdelijke ontheffing te verlenen aan het circus. Aan deze ontheffing zijn voorwaarden gesteld. Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de vrijstelling. Als dat niet het geval is, treedt de NVWA ook op.
Kunt u toezeggen dat de NVWA het circus regelmatig zal inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Op basis van welk (maatschappelijk) belang is de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald in 2017 opnieuw verleend?
Er is, rekening houdend met de specifieke situatie van Buba, gezocht naar een geschikte opvangplek. Deze bleek niet beschikbaar in Europa en daarom heeft Circus Freiwald voor Buba een tijdelijke ontheffing ontvangen.5
Kunt u toelichten aan welke termijn moet worden gedacht bij een «tijdelijke» ontheffing?
De ontheffing geldt tot en met 30 juni 2020.
Kan er na het aflopen van de tijdelijke ontheffing voor Circus Freiwald op 30 juni 2020 opnieuw een tijdelijke ontheffing worden verleend? Zo ja, bent u dat van plan en op basis van welke criteria?
Er zal tegen die tijd opnieuw worden gekeken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa. Op basis van de uitkomsten hiervan wordt besloten of er opnieuw een tijdelijke ontheffing moet worden verleend.
Bent u bereid tegen die tijd de Kamer te informeren over uw voorgenomen besluit?
Ik zal uw Kamer tegen die tijd informeren over mijn besluit.
Kent u het oordeel van drie dierenartsen dat de olifant «mentaal en fysiek» in staat is om herplaatst te worden?5
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «in de ideale situatie alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerktreding [sic] van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum» en staat u nog steeds achter die uitspraak?6
Ja.
Kunt u toezeggen dat u bij de beoordeling van een eventuele verlenging van de tijdelijke ontheffing, opnieuw zal zoeken naar een geschikte opvangplek voor de olifant in Europa, aangezien het ontbreken van een opvangplek de reden is dat een tijdelijke ontheffing destijds is verleend? Zo ja, wie zal worden gevraagd te zoeken naar een opvangplek? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal opnieuw zoeken naar een geschikte opvangplek in Europa. Ik besluit te zijner tijd aan wie ik medewerking hiervoor vraag.
Is het juist dat uw ambtsvoorganger heeft toegezegd daar een bemiddelende rol in te spelen en bent u van plan zich aan die toezegging te houden? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken? Zo nee, waarom niet?7
Voormalig Staatssecretaris Van Dam heeft toegezegd dat het Ministerie een bemiddelende rol oppakt bij het opvangen van dieren, indien dat nodig is. Ook ik houd mij hieraan.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat een circus bijna vijf jaar na de invoering van het verbod op wilde dieren in circussen nog altijd een olifant mee mag laten reizen?
In de ideale situatie zouden alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerkingtreding van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum. De praktijk is dat er ten tijde van het verstrekken van de tijdelijke ontheffing geen plaats was in een opvangcentrum binnen Europa voor de Afrikaanse olifant Buba. Daarom is een tijdelijke ontheffing verstrekt.
Kunt u zich voorstellen dat het rechtsgevoel van mensen wordt aangetast dat een circus met een dergelijke uitzonderingspositie de voorwaarden van die positie ook nog eens aan zijn laars lapt en deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de ontheffing. De NVWA ziet hierop toe.
Deelt u de mening dat de olifant een beter leven verdient dan zijn dagen te slijten in een circus?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 21.
De toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont |
|
John Kerstens (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veel meer kinderen in daklozenopvang: «Het maakt ze bang»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een crisisopvang geen geschikte woonomgeving is voor een opgroeiend kind? Vindt u net als de vragenstellers onacceptabel dat kinderen de dupe worden van de penibele situatie op de woningmarkt?
Ja, ik ben van mening dat elk kind gezond, veilig en zo thuis mogelijk moet kunnen opgroeien. De crisisopvang is alleen bedoeld voor noodsituaties en geen geschikte woonomgeving, zeker niet voor de langere termijn.
Uit cijfers van Federatie Opvang blijkt dat er meer mensen gebruik maken van de maatschappelijke- en vrouwenopvang dan een aantal jaar geleden. Mogelijk kan een gebrekkige doorstroom van mensen uit de maatschappelijke- en vrouwenopvang naar andere vormen van (zelfstandige) huisvesting eraan bijdragen dat kinderen langer dan noodzakelijk in een opvangsituatie verblijven. Dat is kwalijk, en zorgt er bovendien voor dat deze schaarse plekken in de opvang niet voor andere personen in nood kunnen worden ingezet. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen op lokaal en regionaal passend woon(zorg)beleid en bijbehorende (prestatie)afspraken maken, zodat gezinnen die daaraan toe zijn, spoedig de opvang kunnen verlaten.
Bovendien vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trof daarom een pakket aan maatregelen. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen er sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Verhuurders kunnen vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen. Om ook op de kortere termijn de bouw van woningen te stimuleren, kunnen nieuwe tijdelijke woningen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Tot slot sloot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder dit jaar woondeals met 5 regio’s waar sprake is van grote woningtekorten.
Er zijn geen recente onderbouwde cijfers bekend over het aantal kinderen dat momenteel in de vrouwen- of maatschappelijke opvang woont. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ziet hier wel het belang van in en zal daarom op de korte termijn een onderzoek uitzetten om dit inzichtelijk te krijgen.
Kunt u een overzicht bieden van gemeenten die positieve stappen hebben gezet, zoals speciale opvangcentra voor gezinnen, en bent u bereid dergelijke initiatieven verder te ontwikkelen en landelijk uit te rollen als tijdelijke oplossing?
Vanuit de Wmo en de Jeugdwet zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor de opvang van gezinnen. Momenteel zijn wij, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met Federatie Opvang en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek om te bekijken of er goede initiatieven in beeld gebracht kunnen worden, zodat gemeenten en opvanginstellingen van elkaar kunnen leren. Bij het ontwikkelen van een landelijke aanpak wordt de ruimte voor lokaal maatwerk beperkt, waardoor de kracht en effectiviteit van de aanpak verloren kan gaan.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kinderpostzegels en deze problematiek te bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
De oproep die de Stichting Kinderpostzegels doet is: «De Stichting Kinderpostzegels hoopt het daklozenprobleem op de agenda van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te krijgen. Volgens Brinks moeten gezinnen die dreigen op straat te belanden voorrang krijgen voor een woning.» Deze oproep is gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wij hebben vernomen dat beide organisaties hierover met elkaar in gesprek zijn. Daarnaast is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten nauw betrokken bij de aanpak van de daklozenproblematiek en bij de aanpak van de verbetering van de positie van kinderen in de opvang. Uiteraard speelt de Federatie Opvang hierbij ook een belangrijke rol en ook zij zijn hier nauw bij betrokken.
Deelt u de mening van Stichting Kinderpostzegels dat gezinnen die dreigen dakloos te worden voorrang dienen te krijgen voor een woning?
Woonruimteverdeling is een lokale verantwoordelijkheid, waarbij gemeenten diverse mogelijkheden hebben om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Ook het verstrekken van urgentie voor gezinnen die nog niet dakloos zijn, maar dat dreigen te worden, kan een lokale keuze zijn. Iedere gemeente met een huisvestingsverordening kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met
problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen of ook wel vrouwenopvang genoemd) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Gezinnen die in de vrouwenopvang verblijven, krijgen in die gemeenten dus voorrang voor een woning.
De gemeente(raad) kan daarnaast aanvullende categorieën woningzoekenden aanwijzen voor urgentie in een urgentieregeling. In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, of verstrekt een lokale urgentiecommissie een urgentieverklaring op basis van de beoordeling van de specifieke situatie van huishoudens in een onhoudbare situatie.
Welk verband ziet u tussen de gebrekkige doorstroom van daklozen- en vrouwenopvang naar huurwoningen en de zorgwekkende toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit probleem specifiek aan te stippen in het actieplan voor de daklozenproblematiek dat u komend najaar heeft aangekondigd en hier concrete maatregelen voor te presenteren?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt dit plan op dit moment uit. Dit najaar zal hij uw Kamer hier nader over informeren.
Het bericht dat een medewerker bij de IND door zijn leidinggevende onder druk werd gezet om zijn eigen dossiers te herbeoordelen |
|
Jasper van Dijk , Maarten Groothuizen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Roelof Bisschop (SGP), Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Klokkenluider geschorst ondanks mails die hem vrijpleiten»?1
Ja.
Klopt het dat uit interne mails van de IND blijkt dat de betrokken medewerker met diens chef regelmatig heeft overlegd over «constructies» rond de beoordeling en ondertekening van IND-beslissingen?
De interne mails zijn door de commissie meegenomen in het onderzoek. Op basis van dit onderzoek heeft de commissie geconcludeerd dat niet gebleken is van weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek.
Hoe verhoudt de inhoud van deze interne mails zich tot de conclusie van de Commissie De Leeuw, die stelt: «Weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden, zijn de Commissie niet gebleken»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gelet op de strijdigheid tussen de interne mails en de conclusies van de Commissie De Leeuw, bereid aanvullend onderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe betrouwbaar beoordeelt u het rapport van de Commissie De Leeuw, gelet op de eerder gepubliceerde gespreksverslagen en deze nieuwe berichtgeving?
Omdat er geen discrepantie bestaat tussen het rapport en de interne verslagen noch tussen het rapport en de interne mails, zie ik geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het rapport te twijfelen.
In hoeverre is er contact geweest tussen ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Commissie De Leeuw over de inhoud van het rapport? Indien er contact is geweest, hoe vaak heeft dit contact plaats gevonden en wat was de inhoud van dit contact?
De onafhankelijke totstandkoming van het rapport is als volgt geborgd. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waaronder medewerkers van de IND, hebben geen invloed gehad op de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. De commissie heeft voor het onderzoek in twee rondes 45 interviews gehouden en een uitvoerig data-onderzoek in het ICT-systeem van de IND verricht. De commissie heeft – conform het onderzoeksprotocol voor de werkzaamheden van de commissie – voorafgaand aan de vaststelling van het eindrapport haar bevindingen voor een feitencheck voorgelegd aan de J en V-integriteitsfunctionaris en aan de Hoofddirecteur IND. Tevens is op verzoek van de commissie door een forensisch onderzoeksbureau een onafhankelijke toets uitgevoerd op de bevragingen in het ICT-systeem van de IND en op de aselecte steekproeven met dossiers. Het rapport over deze onafhankelijke toets is als bijlage opgenomen in de commissierapportage.
Kunt u garanderen dat het rapport van de Commissie De Leeuw volledig onafhankelijk tot stand is gekomen en de Commissie volledig onafhankelijk haar werk heeft kunnen doen, en dat er geen enkel moment sprake is geweest van een bepaalde vorm van invloed van ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dan wel van medewerkers van de IND?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft de IND de betrokken medewerker pas na lang aandringen de desbetreffende mails in handen gesteld?
In verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren doe ik geen uitspraken over individuele zaken en kan het deel van de vragen dat betrekking heeft op de contacten tussen de IND en de betrokken medewerker, niet worden beantwoord. Zoals geantwoord op de vragen 2, 3, 4 en 11 heeft de commissie de desbetreffende interne mails meegenomen in het onderzoek.
Waarom heeft de IND niet eerder op basis van genoemde mails zelf het besluit genomen de schorsing van de betreffende medewerker op te heffen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat de IND stelt dat het disciplinair onderzoek, ondanks de bekendheid van voornoemde mails, niet eerder is afgerond vanwege de door de medewerker gedane klokkenluidersmelding?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn de genoemde interne mails door de IND ter beschikking gesteld aan de commissie De Leeuw, die het onderzoek deed naar de klokkenluidersmelding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels persoonlijk gesproken met de betrokken klokkenluider, conform uw toezegging in het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 4 juli 2019? Zo ja, wat heeft u geconcludeerd op basis van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Gezien mijn antwoorden op de voorafgaande vragen zie ik geen reden voor dit gesprek. De melder is gehoord door de commissie en de informatie die hij heeft verstrekt is door de commissie meegenomen en meegewogen. Voor verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over de toezegging inzake de commissie de Leeuw die ik u vandaag heb gestuurd.
Het bericht ‘Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht over de voorgenomen verhuizing van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) naar Amersfoort.
Kunt u, omdat u op eerdere vragen over een mogelijk vertrek van SLO2 uit Enschede antwoordde dat een verhuizing «nauwelijks tot geen effect heeft op de directe of indirecte werkgelegenheid in de regio Twente», aangeven hoeveel directe en indirecte werkgelegenheid er concreet verloren gaat in de regio als SLO daadwerkelijk zou vertrekken uit Enschede?
Op dit moment hebben 97 medewerkers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd bij SLO. Het effect op de directe werkgelegenheid in de regio Twente is nihil. SLO heeft alle medewerkers baanzekerheid geboden. Het effect op de indirecte werkgelegenheid is vanwege de kleine en beperkte personele omvang minimaal.
Waarom heeft u zich niet, net als uw voorganger, bereid getoond een dringend appel te doen op de directie van SLO om het voorgenomen besluit over herhuisvesting te heroverwegen, mede omdat dit kabinet meermaals heeft bevestigd waarde te hechten aan «spreiding van door het Rijk gefinancierde diensten»?
SLO is sinds de wet SLOA (2013) een privaatrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taken. De bestuurder van SLO gaat over haar eigen organisatie en huishouden. De organisatie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld naar een open expert centrum, dat intensief en integraal samenwerkt met docenten, scholen en stakeholders uit het hele land. Het is aan de bestuurder, om in overleg met het personeel vast te stellen welke huisvesting, het meest bijdraagt aan een effectieve en efficiënte uitvoering van de wettelijke taken en de werkwijze. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen.
Als SLO daadwerkelijk uit Enschede zou vertrekken, gaat het kabinet zich dan inspannen om vervangende werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde diensten te realiseren in de regio Enschede?
Zoals op eerdere vragen van uw kamer over dit onderwerp al is geantwoord, is er sinds de start in 1975 van de spreiding van door het Rijk gefinancierde instellingen, een groot aantal veranderingen opgetreden.2 De belangrijkste verandering is in het kader van de bovenstaande vraag, dat er op dit moment in heel Nederland sprake is van een groeiende werkgelegenheid. Ook voor de regio Twente is er een groeiend arbeidsmarkperspectief. Deze ontwikkelingen, gecombineerd met het minimale effect van de verhuizing op de indirecte werkgelegenheid in de regio, maakt dat een inspanning voor vervangende werkgelegenheid niet aan de orde is.
De verkoop van paspoorten op Malta en de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur van 26 en 27 september 2019 over de verkoop van paspoorten op Malta en de rol van professor Kochenov hierin?
Ja.
Hoe beoordeelt u de risico’s van het Maltese paspoortprogramma voor Nederland? Heeft dit gevolgen voor de bijvoorbeeld de nationale veiligheid?
Het is zorgelijk wanneer het Maltese programma de uitwerking heeft zoals die recent werd geschetst in de uitzending van Nieuwsuur. Met een dergelijk programma zouden personen met kwade bedoelingen (waaronder criminelen, maar ook inlichtingenofficieren) vrij kunnen reizen binnen de EU. Dit kan gevolgen hebben voor de nationale veiligheid, zeker omdat Nederland een interessant doelwit is voor spionage en ongewenste inmenging vanuit andere landen. De Maltese overheid geeft overigens wel aan dat de buitenlandse investeerders uitgebreid worden getoetst op nationale veiligheid en openbare orde voordat zij een Maltees paspoort ontvangen.
Hoe beoordeelt u het feit dat (voltijds) hoogleraar Kochenov, die veel academische artikelen gepubliceerd heeft over «Investment Migration» (verkoop van paspoorten) zeker drie nevenfuncties heeft (gehad) die liggen in het verlengde van de belangen van de bedrijfstak die geld verdient aan paspoorthandel en dat hij deze functies niet conform de regeling van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) op de website van de Rijksuniversiteit heeft gepubliceerd en niet vermeld heeft in al zijn relevante academische publicaties?
Het is niet ongebruikelijk dat wetenschappers nevenwerkzaamheden verrichten. Deze kunnen een belangrijke schakel met de samenleving vormen. Van belang is wel dat over nevenwerkzaamheden openheid bestaat. Hierin voorziet hetgeen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit 2018 en in de sectorale regeling voor nevenwerkzaamheden hierover is bepaald. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dient helderheid te verschaffen of aan de daarin gestelde vereisten van transparantie is voldaan. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
In artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag worden verwacht dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen van deze situatie deels op de hoogte was, zoals Nieuwsuur meldt, en niet corrigerend heeft opgetreden en zelf de nevenfuncties die haar wel bekend waren, niet heeft gepubliceerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Op deze vragen zal het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen zich moeten richten. Ik merk hierbij op dat de instelling zelf geen verplichting heeft tot het publiceren van nevenfuncties.
Deelt u de mening dat de hoogleraar en de universiteit zich niet gehouden hebben aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU en dan in ieder geval artikel 4.7 en 4.8?
De artikelen waarnaar in de vraag wordt verwezen komen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014). Inmiddels is er een nieuwe gedragscode, de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Deze is in werking getreden op 1 oktober 2018. De gedragscode schrijft voor dat instellingen op hun website bekend maken welk beleid zij voeren op het terrein van vastlegging en openbaarmaking van nevenwerkzaamheden. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of aan deze beide gedragscodes is voldaan. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.1 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
Wat is de standaard gang van zaken indien een ambtenaar of een medewerkers van een universiteit in de Panamapapers voorkomt?
Binnen het integriteitsbeleid van het Rijk en de universiteit is er in relatie tot de Panamapapers geen standaardprocedure. Indien een ambtenaar of een medewerker van de universiteit in de Panamapapers mocht voorkomen kan dat een signaal zijn om eventueel nader onderzoek te doen. De naam van de betrokken hoogleraar komt niet voor in de Panama Papers, maar wel in de Paradise Papers. De RUG neemt dit mee in haar onderzoek.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, zie boven.
De administratieve lasten in de zorg die blijven stijgen |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de toenemende administratieve lasten in de zorg, die maar liefst 10% zijn gestegen sinds 2017?1 2
Ja.
Kunt u uitleggen waar deze stijging vandaan komt, die ertoe leidt dat 30% van het jeugdzorgbudget en 25% in de Wmo wordt besteed aan het doen van administratie, ondanks de inspanningen die worden geleverd binnen het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg»?
Er worden hier twee verschillende onderzoeken met elkaar verbonden.
In vraag 1 wordt verwezen naar een onderzoek van Berenschot naar de administratieve belasting in de langdurige zorg. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat zorgverleners in de langdurige zorg aangeven 35% van hun tijd aan administratieve taken te besteden. Dat percentage is de afgelopen jaren gestegen. Zorgmedewerkers geven zelf aan dat deze stijging o.a. veroorzaakt wordt door nieuwe en/of niet gebruiksvriendelijke ICT-systemen, urenregistratie en evaluaties. Maar ook ontwikkelingen als de toename in het aantal zelfsturende teams hangen hiermee samen. Dat leidt er immers toe dat administratieve taken door zorgverleners zelf worden uitgevoerd.
Daarnaast heeft Berenschot een benchmarkanalyse gedaan bij gemeenten die daarom hebben gevraagd. Uit deze analyse kwam naar voren dat de coördinatiekosten (= overhead) in het jeugddomein 29 procent zijn en in het Wmo-domein 25 procent. Administratieve lasten zijn een onderdeel van de overhead. Anderzijds zitten in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten.
Het beeld van de hoogte van de coördinatiekosten, geïnterpreteerd als administratieve lasten, is herkenbaar en komt overeen met de uitkomsten van eerdere onderzoeken zoals die van GGZ Nederland3. GGZ Nederland schat 15% van deze lasten in als vermijdbaar. Tegelijkertijd biedt deze analyse van Berenschot nog onvoldoende inzicht in waar het budget voor jeugdhulp precies aan uitgegeven wordt. Daarom voeren we op dit moment een diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uit.
Kunt u aangeven wat er additioneel nodig is om het actieprogramma een succes te maken zodat zorgmedewerkers daadwerkelijk een daling in de administratieve lasten zullen ervaren?
In de afgelopen periode zijn veel van de maatregelen uit het programma [Ont]Regel de Zorg uitgevoerd. Toch laat de merkbaarheid hiervan op de werkvloer nog te wensen over. Tegelijkertijd zien we aan de diverse goede voorbeelden (zorginstellingen die flink hebben gesnoeid in de eigen regels, zorgverleners die meer ruimte ervaren om het gesprek aan te gaan over waar zij dagelijks aan tegenaan lopen, regels die zijn afgeschaft met een substantieel effect op de tijd die zorgverleners aan administratieve handelingen besteden) dat het wél kan. Om de komende periode verdere voortgang te boeken blijven we vol doorgaan met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar zetten we daarnaast extra in op de lokale dimensie van regeldruk, intensiveren we de communicatie en verbreden we het programma naar sectoren die eerder nog niet in beeld waren. In de voortgangsrapportage bij het programma, die wij u 4 oktober jl. hebben doen toekomen, gaan wij hier uitgebreider op in.
Kunt u toelichten waarom taken gerelateerd aan automatisering juist als meest tijdrovend worden ervaren, in plaats tijd reducerend zoals zij waren bedoeld? Kunt u een indicatie geven van wanneer automatisering haar vruchten gaat afwerpen?
De afgelopen jaren zijn zorginstellingen in hoge mate ieder voor zich bezig geweest met automatisering. Het standaardiseren van de registratie van medische gegevens, zowel qua taal als qua techniek, draagt bij aan het meervoudige gebruik van deze gegevens. Hierdoor kunnen op termijn de administratieve lasten dalen. Eenmalig geregistreerde medische gegevens kunnen dan hergebruikt worden door andere zorgverleners in de zorgketen ten behoeve van de patiënt, voor het rapporteren over kwaliteit van zorg of ten behoeve van administratieve doeleinden. Nu vraagt dit vaak nog meervoudige registratie door zorgverleners en dwingt het patiënten om steeds opnieuw dezelfde informatie door te geven.
Bent u van mening dat het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg» effectief is, nu u leest dat zorgmedewerkers juist een toename van regels en regeltjes ervaren? Kunt u schetsen hoe dit programma bijdraagt aan het verlagen van de werkdruk?
Ja, maar het zal nog effectiever moeten worden om daadwerkelijk verschil te maken voor de regeldruk en werkdruk die zorgverleners ervaren. Die is nog steeds te hoog. Uit onderzoeken die de afgelopen periode zijn gedaan blijkt dat in sommige sectoren zelfs een lichte toename van de tijd die aan administratieve handelingen wordt besteed, zichtbaar is. Tegelijkertijd zijn er ook sectoren waar dat afneemt, en op instellingsniveau zien we een grote spreiding. De op dit gebied best presterende instellingen laten juist een forse daling zien. Een van de uitdagingen voor de komende periode is om steeds meer instellingen naar dat niveau van de best presterende instellingen te brengen.
Werkdruk kent meer aspecten dan tijdsbesteding aan administratieve taken. Tegelijkertijd zien we dat die tijdsbesteding nu nog te hoog is en daarmee ten koste gaat van de tijd die daadwerkelijk aan zorg besteed kan worden. Bovendien is dit slecht voor het werkplezier. Met het substantieel terugdringen van de ervaren regeldruk lost de hoge werkdruk niet ineens op, maar kan wel een belangrijke stap in die richting gezet worden.
Deelt u de mening dat een deel van coördinatiekosten waar de jeugdzorg mee te maken heeft vermijdbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hieraan wordt in het kader van het programma [ont]regel de zorg gewerkt. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur voor het ontregelen in het sociaal domein. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten en/of regio’s voorafgaand aan de inkoop, goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Bent u bereid om de complexe systemen van onderlinge coördinatieprocessen, waarbij allerhande overwegingen op elkaar inspelen, in kaart te laten brengen door middel van modellen gebaseerd op bijvoorbeeld data-analyse om dit «web» te versimpelen ter verbetering van de (jeugd)zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een eerdere motie van mevrouw Kuiken over dit onderwerp heb ik ontraden. De reden is dat er al onderzoek wordt gedaan om meer inzicht te krijgen in de besteding van jeugdhulpmiddelen. We moeten preciezer inzicht krijgen om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Omdat dit onderzoek een vergelijkbaar doel heeft en we daarnaast ook nog de beleidsinformatie willen verbeteren vind ik dat er op dit terrein nu voldoende activiteiten lopen.
Bent u van mening dat schrapdagen voldoende verandering voortbrengen, die naar eigen zeggen van de professionals «heel erg langzaam» gaan? Vindt u het niet hoogtijd dat er ingrijpendere actie ondernomen wordt wanneer sommige branches wel 40% van hun tijd besteden aan administratie?
Ja. De afgelopen periode is een flink aantal van de maatregelen in het programma [Ont]Regel de Zorg, die voortkomen uit schrapsessies met zorgverleners, uitgevoerd. De merkbaarheid daarvan op de werkvloer laat echter nog te wensen over. Daarom gaan wij niet alleen volop door met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar intensiveren wij dat nog verder, onder andere door steviger in te zetten op een lokale aanpak van regeldruk. Veel van de regeldruk die zorgverleners ervaren is immers niet het gevolg van landelijke regels, maar speelt op het lokale niveau, in de zorginstelling waar iemand werkt of in relatie tot de gemeente die zorg inkoopt. De landelijke schrapdagen in de jeugdzorg zijn een element van deze aanpak.