De wenselijkheid van politieke peilingen vlak voor verkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe reflecteert u op de invloed die de verschillende politieke peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2023 op de betreffende verkiezingen hebben gehad? Kunt u een tijdlijn en een impactanalyse geven met betrekking tot de invloed van de peilingen op de afgelopen verkiezingen, de maatschappelijk en politieke dynamiek in de samenleving en de daarbij behorende uiteenzetting van de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen voortvloeien?
Het staat peilbureaus vrij om peilingen uit te voeren in de aanloop naar een verkiezing en media staat het vrij om daarover te berichten. In Nederland kennen we geen wettelijke regulering van peilingen of berichtgeving daarover. Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de invloed van peilingen op de recente Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023.
De impactanalyse en tijdlijn die worden gevraagd zijn met de beschikbare gegevens niet te geven door het kabinet.
Welke invloed denkt u dat de plotselinge stijging van zetels voor de PVV in de peilingen heeft gehad op de publieke beeldvorming en het stemgedrag van de kiezers in Nederland in de laatste dagen voor de verkiezingen? Erkent u dat politieke peilingen en plotselinge verschuivingen in de peildata kiezers ertoe kunnen bewegen om hun stemkeuze aan te passen en/of «strategisch» te stemmen op de partij waarvan de peilingen aangeven dat die de grootste zal worden?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. Uit dat onderzoek zijn er een aantal effecten waar te nemen. In de eerste plaats het bandwagon effect. Dat houdt in dat kiezers vaker op een partij stemmen die in peilingen op winst staat. Door dit effect kunnen peilingen zichzelf bevestigen. Het bandwagon effect is lastig te meten, maar volgens een experimenteel onderzoek uit 2013 kwamen onderzoekers uit op een verschil van 2 tot 3 zetels bij een partij op basis van het bandwagon effect.1 Het is echter moeilijk te bepalen of er een effect is geweest bij de afgelopen verkiezing en zo ja hoe groot het effect is geweest. Daarnaast identificeert de literatuur ook het horse race effect. Daarbij stemmen kiezers strategisch op wie de grootste partij kan worden om zo samenstelling van coalitie en keuze Minister-President te beïnvloeden. Het strategisch stemmen dat voortkomt uit het horse race effect is aanzienlijk groter. Zo bleek uit de Ipsos exit poll dat 17% van de deelnemers aan de Tweede Kamerverkiezingen 2023 strategisch hadden gestemd.2 Het is echter niet te bepalen of dit specifiek door peilingen komt, of andere factoren meespelen. In de literatuur is wel ook aandacht voor het mogelijk positieve belang van peilingen als kennisinstrument voor kiezers om zich te informeren bij de oriëntatie van hun keuze. Peilingen maken daarmee onderdeel uit van het landschap van nieuwsgaring en nieuwsverstrekking voor kiezers. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de media zelf en is geen taak van de overheid. Het is aan de kiezer zelf om te bepalen op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen zij tot hun keuze komen.
Deelt u de mening dat politieke peilingen grote invloed uitoefenen op de maatschappelijke beeldvorming en daarmee samenhangend met het stemgedrag van kiezers, het zogenaamde «bandwagon-effect», omdat zij zich laten leiden door het beeld dat in de politieke peilingen wordt geschetst, maar dat dat beeld niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het echte politieke speelveld in de maatschappij en bovendien vaak ook niet onafhankelijk en op ondoorzichtige wijze tot stand komt?
De Rijksoverheid heeft geen zicht op de wijze waarop peilingen tot stand komen aangezien dat een aangelegenheid van de peilbureaus zelf is. Het is de rol van de media, en niet van de overheid, om te wegen of de peilingen methodologisch juist zijn. Echter moet er op vertrouwd worden dat de peilbureaus en de media op een zorgvuldige wijze omgaan met het maken van en berichten over peilingen.
Zo ja, is het dan wat u betreft wenselijk dat er vlak voor verkiezingen nog politieke peilingen worden gehouden, aangezien dit de onafhankelijkheid van het stemgedrag en daarmee de vrije keuze van de kiezer in gevaar brengt? En is het überhaupt wenselijk dat er in tijden van verkiezingen politieke peilingen worden gehouden, die onvermijdelijk leiden tot beïnvloeding van de bevolking?
Er zijn geen voornemens om peilingen te reguleren. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat kiezers zelf in staat zijn om een afweging te maken over waar ze op gaan stemmen. Daarbij kunnen zij zich op meerdere manier laten informeren. Bijvoorbeeld door middel van het kijken van debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s of het bekijken van peilingen.
Worden de peilmethodes en de uitslagen van de politieke peilingen op enigerlei wijze aan een bepaalde vorm van toetsing en controle onderworpen, om te bepalen hoe accuraat de methodieken en de uitslag van deze peilingen zijn en indien dat niet het geval is, hoe kunnen kiezers dan beoordelen of zij zich terecht of onterecht hebben laten beïnvloeden en/of adviseren?
De Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus zelf om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Kiezers kunnen zich bij het uitbrengen van de hun stem baseren op veel verschillende kanalen. Bijvoorbeeld debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s en het bekijken van peilingen. Het vervolgens aan de kiezer zelf om een keuze te maken om de partij te kiezen die het dichtst bij de eigen ideeën staat.
Bent u zich ervan bewust dat het in verschillende Europese landen, waaronder Luxemburg, Frankrijk, Italië en Cyprus verboden is om vlak voor verkiezingen nog peilingen te doen, teneinde ervoor te zorgen dat kiezers een echt onafhankelijke keuze kunnen maken? Waarom is dit in Nederland niet het geval en zou een dergelijke maatregel in ons land niet ook moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat er landen zijn die anders omgaan met politieke peilingen. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook landen die net als Nederland geen beperkingen aan peilingen stellen. Het kabinet heeft geen voornemens een dergelijke maatregel in te voeren. Het is aan de peilbureaus om de afweging te maken om peilingen uit te voeren en deze te publiceren. Het is vervolgens aan de media om te beoordelen of ze hierover berichten. Daarnaast kan de kiezer uiteraard zelf de afweging maken of hij zijn stem (mede) baseert op deze peilingen.
Is er data en/of zijn er analyses beschikbaar over de invloed van politieke peilingen op verkiezingsuitslagen, van de afgelopen tien jaar? Zo ja, welke trends zijn er zichtbaar en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. In de literatuur is aandacht voor: de aard, omvang en mogelijke gevolgen van veronderstelde effecten. De veel gesignaleerde trends heb ik beschreven in het antwoord op vraag 2. Uit het wetenschappelijk onderzoek komt geen eenduidig positief of negatief beeld naar voren. Ook omdat het in de praktijk nauwelijks mogelijk is om de invloed van peilingen te isoleren van persoonlijke kenmerken en het gebruik van andere informatiebronnen waarmee de kiezer uiteindelijk tot zijn of haar autonome keuze komt.
Op welke manier zijn de politieke peilingen de afgelopen tien jaar veranderd en wat is daarvan de invloed geweest op verkiezingen en de uitslagen daarvan?
Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de veranderingen in en invloed op de verkiezingsuitslag van politieke peilingen in de laatste tien jaar. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK ook geen analyse gedaan van de politieke peilingen en de effecten daarvan in afgelopen tien jaar. Derhalve kan hier geen analyse van worden gegeven.
Is bekend welke politieke peiling het meeste invloed heeft gehad op de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 en wat hiervan de oorzaak was? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing op 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dat is er in gelegen dat er geen voornemens zijn om peilingen te reguleren.
Is van alle peilbureaus bekend of en welke connecties er zijn met politieke partijen en/of organisaties gelieerd aan en/of betrokken bij de politiek en op welke manier die invloed uitoefenen op de peilingen van specifieke verkiezingen?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga, ingezonden op 23 oktober 2023, met kenmerk 2023Z18066, is de peiling van Ipsos/EenVandaag van publieke omroep AVROTROS de enige peiling die vanuit de Rijksoverheid bekostigd wordt. De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed op uit op de peilingen van Ipsos/EenVandaag, in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep of op andere peilingen.
Hoe reflecteert u op de impact van politieke peilingen vlak voor verkiezingen op het gelijke speelveld voor grote en kleine politieke partijen? Erkent u dat kleine en/of nieuwe partijen makkelijk benadeeld raken door peilingen vlak voor de verkiezingen, omdat deze veel kiezers richting grotere/bekende partijen met een hoog voorspeld aantal zetels zullen doen bewegen?
Er is naar mening van het kabinet een gelijk speelveld voor alle partijen. Het staat media vrij te berichten over de verkiezingen en de standpunten van de verschillende partijen. Het is te zien dat bepaalde partijen meer aandacht krijgen in het publieke debat in aanloop naar een verkiezing. Echter betekent dat niet dat andere grote of kleinere partijen geen gelijk speelveld meer hebben. Er zijn verschillende manieren om als politieke partij kiezers te informeren over de standpunten van een partij, bijvoorbeeld ook via social media of flyeren in het land.
Erkent u dan ook dat politieke peilingen vlak voor de verkiezingen kunnen worden ingezet om kleinere partijen uit de race te prijzen en hoe wordt erop toegezien dat politieke peilingen hiervoor niet worden gebruikt door belangengroepen?
Zie antwoord 11. De Minister van BZK heeft geen invloed op de wijze waarop peilingen tot stand komen en de Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Ik ben ervan overtuigd dat de peilbureaus daar zorgvuldige keuzes in maken en er niet op uit zijn om politieke partijen te bevoordelen danwel benadelen door middel van hun peiling.
Kunt u in kaart brengen op welke manier de politieke peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de media hebben beïnvloed, die vervolgens in hun uitingen een bias ontwikkelden voor partijen die hoog stonden in de peilingen, of juist partijen die in de peilingen op een gering aantal zetels stonden negatief hebben belicht en daarmee het stemgedrag van de kiezers hebben beïnvloed? Kunt u ook een analyse geven van de manier waarop politieke peilingen de afgelopen tien jaar de media hebben beïnvloed, de banden van de media met peilbureaus en wat de impact daarvan was op verkiezingsuitslagen? Indien een dergelijke analyse er niet is, bent u dan bereid dit te gaan onderzoeken?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de exacte invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten. Het kabinet hecht eraan dat peilbureaus en media zelf kunnen bepalen op welke wijze zij verslag doen van een verkiezing.
Bent u voornemens om, nu de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de invloed van politieke peilingen op de verkiezingsuitslag onomstotelijk duidelijk hebben gemaakt, na te gaan denken over politieke maatregelen om politieke peilingen in verkiezingstijd te reguleren, aan banden te leggen, of wellicht zelfs helemaal te verbieden?
Het kabinet heeft geen voornemens om een voorstel voor het reguleren van peilingen in te dienen.
Het bericht 'Geen plek meer in daklozenopvang in Utrecht en Amersfoort: 'Mensen slapen noodgedwongen op straat'’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat zijn de eisen en voorwaarden waar institutionele beleggers en verhuurders zich aan dienen te houden voor het verhuren van woningen?1
Verhuurders moeten zich houden aan de wet- en regelgeving over het verhuren van woonruimte, waaronder het Burgerlijk Wetboek, de Wet goed verhuurderschap en de Huisvestingswet 2014. Ook moet de woning voldoen aan de bouwkundige vereisten die zijn vastgelegd in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Welke risicoprofielen hanteren verhuurders bij het selecteren van huurders en hoe verhouden die zich tot de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en tot sociale grondrechten als recht op huisvesting?
Vastgoed Belang, de vereniging van institutionele beleggers in vastgoed (IVBN) en Aedes geven aan dat zij geen risicoprofielen gebruiken. IVBN en Vastgoed Belang maken gebruik van de standaardselectieprocedure van ROZ2 die met het oog op de Wet goed verhuurderschap is vastgelegd. Indien gebruik gemaakt wordt van dit soort profielen, mag enkel rekening gehouden worden met feiten en omstandigheden die voor de verhuur van de woning van belang zijn. Zo mogen gegevens omtrent de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke gezindheid, fysieke of mentale gezondheid of seksuele gerichtheid geen rol spelen bij het aanbieden van een huurwoning.
Sinds de invoering van de Wet goed verhuurderschap zijn verhuurders en verhuurbemiddelaars verplicht om gebruik te maken van een transparant en helder selectieproces indien zij een huurwoning openbaar aanbieden. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars een huurder kiezen op basis van relevante en niet-discriminerende selectiecriteria. Hierbij kan gedacht worden aan inkomensgegevens of informatie over het gedrag van de huurder in het verleden. Een verhuurder kan op deze manier onderzoeken of de huurder de huurprijs kan voldoen en zich zal gedragen zoals een goed huurder betaamt. Deze gegevens moet de huurder zelf aanleveren aan de verhuurder en daarmee stemt hij in met het verwerken van deze gegevens. Om te voorkomen dat een huurwoning gebruikt wordt voor illegale doeleinden maken bepaalde verhuurders gebruik van de checklist van het CCV3. De gegevens van de huurder die hierbij betrokken mogen worden zijn ofwel openbare gegevens ofwel gegevens die de huurder zelf heeft aangeleverd.
Welke credit-checks kunnen door de verhuurders worden uitgevoerd?
Verhuurders kunnen aan de kandidaat-huurder een bewijs van inkomen vragen zoals salarisstroken. Ook kunnen zij vragen naar schulden die de huurder heeft om te bepalen of de kandidaat-huurder de huur voor de woning kan betalen. Het is niet verboden om aan een huurder een verklaring van de vorige verhuurder te vragen. Verhuurders kunnen geen registratie van het Bureau Krediet Registratie (BKR) opvragen. Wel kunnen verhuurders een commercieel bedrijf inhuren om een credit check uit te laten voeren.
In hoeverre worden de belangen van de woningzoekende gewaarborgd bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen door verhuurders? Waar kunnen de woningzoekenden terecht bij klachten en vragen hierover?
Het uitgangspunt is dat de woningzoekende kan aantonen dat hij de huur kan betalen. De verhuurders dienen zich bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen te houden aan wet- en regelgeving. Indien een verhuurder zich daar niet aan houdt, kan de huurder zijn vragen of klachten in eerste instantie voorleggen aan de verhuurder. Komen zij er samen niet uit dan kan de huurder juridische stappen ondernemen. Indien de vraag of klacht gaat over het gebruik van de persoonsgegevens dan kan de woningzoekende ook terecht bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke mogelijkheden hebben verhuurders om de financiële gangen van een aanstaande huurder na te gaan? En hoeverre verhoudt dit zich met de aanstaande publieke taak van het Bureau Krediet Registratie (BKR)?
Zie mijn antwoord op vraag 3 voor wat betreft de mogelijkheden om de financiële gangen na te gaan. Zoals gesteld is het voor verhuurders momenteel niet mogelijk om het BKR-register te raadplegen. Ook nadat het beheer van het stelsel van kredietregistratie een wettelijke taak wordt, toe te wijzen aan het BKR, zal dit niet mogelijk zijn. Het BKR-register heeft ten doel om verantwoorde kredietverstrekking te faciliteren zodat overkreditering wordt vermeden, om daarmee problematische schulden te voorkomen. Het raadplegen van gegevens bij het BKR blijft daarom voorbehouden aan kredietverstrekkers die zijn aangesloten bij het register.
Wat vindt u ervan dat mensen met een «hoge creditcheck vanwege in het verleden opgelopen betalingsachterstanden» niet in aanmerking komen voor een woning? Ondanks dat er nu sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie?
Het is aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie is ons niet bekend.
Wat vindt u ervan dat mensen worden geweigerd voor een woning vanwege het hebben van een beschermingsbewindvoerder? Hoe kunnen dak- en thuislozen een nieuwe start maken zonder woning?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 is het signaal dat (groepen) mensen vanwege een het hebben van een bewindvoerder standaard niet in aanmerking komen voor een woning bij ons niet bekend. Vastgoed Belang, IVBN en Aedes hebben ons laten weten dat voor de verhuurders die bij hen aangesloten zijn, dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. De bewindvoerder ziet toe op de financiën van de onderbewindgestelde, waardoor er juist meer borging is dat de vaste lasten betaald worden.
In het Nationaal Actieplan Dakloosheid dat het kabinet in december 2022 lanceerde, staan het voorkomen van dakloosheid en het behouden van een thuis of het zo snel mogelijk krijgen van een nieuw stabiel thuis, centraal. Een eigen woonplek vormt immers de basis voor het werken aan herstel en is hiermee van groot belang voor het maken van een nieuwe start. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich in voor voldoende woonruimte voor woningzoekenden, waaronder dakloze mensen, door het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad via nieuwbouw, flexwonen en beter benutten van de bestaande voorraad. Daarnaast moeten tijdens deze schaarste aan woningen de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom worden met het Wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting groepen als urgent woningzoekenden aangewezen aan wie met voorrang huisvesting moet worden toegewezen. Mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang (dakloze mensen) vallen hieronder.
Hoe gaat u mensen met een beschermingsbewindvoerder beschermen tegen discriminatie bij het vinden van een woning?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Navraag bij Vastgoed Belang, IVBN en Aedes wijst uit dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder voor de bij hen aangesloten verhuurders geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal, dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie, is ons niet bekend. Het hebben van een beschermingsbewindvoerder is bovendien geen discriminatie. Het betreft geen persoonskenmerk dat wettelijk is beschermd. Indien mensen geen huurwoning krijgen vanwege het feit dat zij een beschermingsbewindvoerder hebben, is er geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid.
Acht u het hebben van een beschermingsbewindvoerder een terecht risico als in de zin van een risicoprofiel?
Nee, de maatregel bewind dient er juist voor om te zorgen dat vaste lasten betaald worden en er een financieel stabiele situatie voor de onderbewindgestelde opgebouwd kan worden. Daardoor is het risico beperkt.
Klopt het dat om woondiscriminatie tegen te gaan verhuurders een heldere en transparante selectieprocedure moeten gebruiken?
Ja, dat klopt. Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn vanaf 1 juli 2023, met de inwerkingtreding van de Wet goed verhuurderschap, verplicht om een heldere en transparante selectieprocedure te hanteren bij het openbaar aanbieden van een woning. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars gebruik maken van objectieve en relevante selectiecriteria. Daarnaast moeten zij aan de afgewezen kandidaten uitleggen waarom de keuze is gevallen op de gekozen huurder. Op deze manier wordt het maken van ongerechtvaardigd onderscheid tegengegaan.
Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn per 1 januari 2024 ook verplicht om een schriftelijke werkwijze ter voorkoming van woondiscriminatie vast te leggen en openbaar te maken zodat eenieder er kennis van kan nemen. De werkwijze dient te bestaan uit doeltreffende maatregelen die verhuurders en verhuurbemiddelaars kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten zij hun werknemers die huurovereenkomsten afsluiten voorbereiden, informeren en instrueren zodat zij woondiscriminatie kunnen herkennen en voorkomen. De werkwijze en de daarbij behorende maatregelen dienen aangepast te worden als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.
Klopt het dat de verhuurder geen informatie mag vragen over de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en over de lichamelijke of geestelijke gezondheid?
Verhuurders mogen deze persoonskenmerken niet laten meewegen bij de keuze voor een huurder van een woonruimte. Etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en/of de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de huurder zijn namelijk persoonskenmerken die beschermd zijn. Op basis van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) is het verboden op die kenmerken onderscheid te maken.
Constaterende dat volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie beschermingsbewind onder het begrip «maatschappelijk werk» – diensten die worden verricht om personen in een situatie van mentale hulpbehoevendheid te beschermen tegen burgerlijke handelingen die schadelijk kunnen zijn voor hun eigen financiële of andere belangen, of de waardigheid van hun bestaan in gevaar kunnen brengen – valt, bent u van mening dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen economische afwijzing is, maar een afwijzing op grond van de lichamelijke of geestelijke gezondheid? Zo ja, bent u bereid dit expliciet te benoemen in de wet? Hoe gaat u dit onder de aandacht brengen bij verhuurders en bemiddelingskantoren?
De geestelijke of lichamelijke toestand kan ertoe leiden dat iemand niet in staat is om de eigen financiën en goederen te beheren. Op grond van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in artikel 28 onder lid 2 sub c is de overheid verplicht om mensen bij te staan als dit noodzakelijk is. Dit doen wij in Nederland onder andere door middel van het beschermingsbewind.
Het beschermingsbewind is een maatregel waarbij een bewindvoerder het beheer krijgt over de goederen van de onder bewind gestelde. De grondslag voor het bewind kan tweeledig zijn, te weten vanwege de geestelijke of lichamelijke toestand (het toestandsbewind) of problematische schulden (het schuldenbewind). Wanneer er sprake is van een toestandsbewind kan er gelijktijdig sprake zijn van problematische schulden. Dit ligt geheel aan de omstandigheden en hier is niet per definitie sprake van een afwijzing op basis van een geestelijke of lichamelijke grond. Dus ik zie geen aanleiding om de wet aan te passen dan wel verhuurders en verhuurbemiddelaars hierover te informeren.
De VN dat de rol van de Nederlandse overheid onderzoekt bij het schenden van mensenrechten in de VS door PFAS-afval afkomstig van Chemours |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de berichten «VN onderzoekt rol Nederlandse overheid in PFAS-schandaal VS»1 en «Export giftig pfas-afval Chemours kan bijdragen aan schending mensenrechten, waarschuwt de VN»2? Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ken deze berichten. Voor mijn reactie verwijs ik naar de beantwoording op de vragen hieronder.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht al sinds 2014 giftig pfas-afval exporteert naar Chemours in Fayetteville (North Carolina, VS)? Vindt u dit wenselijk?
Ik ben op de hoogte dat Chemours Dordrecht als gevaarlijk geclassificeerd afval met PFAS exporteert naar een verwerkingsfaciliteit van Chemours in de Verenigde Staten om het in het afval aanwezige PFAS terug te winnen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is, samen met de daartoe aangewezen autoriteit in het ontvangende land, hiervoor bevoegd gezag. In dit geval is de autoriteit in het ontvangende land de United States Environmental Protection Agency (US EPA). Bij het vergunnen van transporten, bestemd voor nuttige toepassing, is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (in dit geval US EPA) leidend, waarbij onder andere beoordeeld wordt of de ontvangende verwerkingsinstallatie het betreffende afval mag accepteren en verwerken.
Overbrenging bestemd voor nuttige toepassing naar gespecialiseerde verwerkingsinstallaties is in internationaal verband gebruikelijk voor afvalstromen die op een specifieke wijze verwerkt moeten worden. Gespecialiseerde verwerkingsfaciliteiten hebben een zekere continuïteit en omvang van de aanvoer van afval nodig om optimaal te kunnen werken. Internationale samenwerking is daarom veelal nodig om de benodigde schaal te behalen en een milieuhygiënisch verantwoorde verwerking mogelijk te maken. Daarom biedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)3 aan EU-lidstaten en leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)4 de ruimte om gebruik te maken van elkaars mogelijkheden om afval nuttig toe te passen. De export van gevaarlijk afval voor verwijdering is vanuit de EU niet toegestaan.
Het lokaal bevoegd gezag gaat over het verlenen van toestemming voor verwerkingsfaciliteiten die binnen hun grondgebied operationeel zijn. Voor een verwerkingsfaciliteit die actief is op Amerikaans grondgebied is de Amerikaanse bevoegde autoriteit verantwoordelijkheid. De US EPA heeft, als bevoegd gezag van land van bestemming, op 8 mei 2023 schriftelijk toestemming verleend voor deze transporten, en daarmee conform de van toepassing zijnde internationale afspraken bevestigd dat het afval op een volgens nationale regelgeving milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt. De ILT heeft binnen de EVOA systematiek de mogelijkheid om transporten niet toe te staan als zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd. De ILT heeft op basis van de ontvangen informatie geen redenen om aan te nemen dat het afval van Chemours niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt in Fayetteville (North Carolina). Overigens is het in deze context goed te melden dat de EPA 29 november jl. via een zogenaamde «withdrawal of consent» haar instemming heeft ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment dus niet meer mogelijk. EPA heeft als reden voor het intrekken van de instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheden FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht tussen augustus dit jaar en juli volgend jaar 2 miljoen kilo giftig pfas-afval naar Chemours in Fayetteville mag overbrengen? Vindt u dit wenselijk?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het in internationaal verband gebruikelijk dat samengewerkt wordt om specifieke afvalstromen nuttig toe te passen in gespecialiseerde verwerkingsinstallaties. De EPA heeft op 29 november jl. de eerdere instemming voor dit transport ingetrokken, waardoor de genoemde transporten niet langer mogelijk zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat Chemours een milieuramp heeft veroorzaakt in Fayetteville, waarbij grote hoeveelheden pfas zijn vrijgekomen via de rivier Cape Fear waardoor mensen en vissen vol zitten met pfas?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen worden blootgesteld aan onaanvaardbare gehalten van schadelijke chemicaliën. Ik zet mij dan ook sterk in om het gebruik van PFAS binnen de Europese Unie zo ver als mogelijk aan banden te leggen. Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich in Nederland aan onze wet- en regelgeving te houden. Bedrijven als Chemours hebben een verantwoordelijkheid om de nadelige effecten van hun activiteiten op de gezondheid en het milieu te beperken. Onder die verantwoordelijkheid valt ook het voorkomen van nadelige effecten als gevolg van het vrijkomen van GenX-stoffen. Ik vind het belangrijk dat die verantwoordelijkheid goed ingevuld wordt. Het is echter niet aan mij om te oordelen of een vestiging van Chemours in de VS die verantwoordelijkheid goed invult. Dat is aan de autoriteiten die daartoe bevoegd zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden mensen die langs de rivier Cape Fear wonen al jarenlang geen toegang hebben tot schoon en veilig drinkwater door de pfas-vervuiling?
Het is zorgelijk als er plekken in de wereld zijn waar een hoge concentratie PFAS in het drinkwater wordt aangetroffen. Het is daarbij aan de verantwoordelijke overheden om maatregelen te treffen. Gezien de brede aanwezigheid van PFAS in de leefomgeving is het noodzakelijk dat overheden daarin gezamenlijk optrekken. Ik zet mij in internationaal verband in om de blootstelling aan PFAS te reduceren, bijvoorbeeld via een restrictie op PFAS onder de REACH-Verordening5. Daarover geef ik meer informatie in het antwoord op vraag 12.
Wat is uw reactie op het bericht dat de VN-rapporteur het alarmerend vindt dat Nederland toestaat dat giftig pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville wordt geëxporteerd, terwijl de omgeving daar al zwaar is vervuild met pfas?
Nederland neemt de zorgen van de VN rapporteurs serieus en de reactie van Nederland op de brief van de rapporteurs is inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.6 In de reactie wordt uitgelegd hoe Nederland de internationale afspraken en regels die op deze transporten van toepassing zijn, heeft gevolgd. Voor de betreffende transporten moet Nederland zich houden aan internationaal vastgelegde voorschriften. Dat doet Nederland dus ook. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. Een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet voor deze herziening is dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export zou dan alleen zijn toegestaan als de verwerking in het ontvangende land aantoonbaar voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval (zie voor meer informatie het betreffende BNC fiche met de Nederlandse inzet ten aanzien van de herziening van de EVOA7). Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland (door de export van het pfas-afval mogelijk te maken) volgens de VN-rapporteur dus mogelijk bijdraagt aan de schending van mensenrechten, namelijk het recht van omwonenden op leven, gezondheid, een schoon milieu en schoon water?
Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.8 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en in de reactie wordt uitgelegd dat Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Nederland gaat niet over de wijze waarop bedrijven in de Verenigde Staten hun activiteiten uitvoeren. Nederland kan wel via de Europese Unie (EU) inzetten op het aanscherpen van de voorwaarden voor het toestaan van afvaltransporten, die de EU-buitengrens passeren. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA kort beschreven.
Welke rol heeft de Nederlandse overheid precies gespeeld in het mogelijk maken van deze milieuramp in Fayetteville en het schenden van de rechten van omwonenden? Trekt u dit uzelf aan?
De Nederlandse overheid verwacht dat bedrijven hun bedrijfspraktijken afstemmen op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de richtlijnen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten. Deze niet-bindende richtlijnen en principes omvatten de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s in hun internationale waardeketens te identificeren en aan te pakken. Hieronder valt ook het voeren van zinvolle belanghebbendenconsultatie en het bieden van een effectieve remedie waar van toepassing. De verplichting van de Nederlandse overheid om mensenrechten te beschermen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te respecteren, zijn vastgelegd in het Nederlandse Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten9. Op Europees niveau wordt onderhandeld over de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Deze richtlijn bevat verplichtingen voor grote bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen op hun internationale waardeketens om zo mensenrechtenschendingen en milieuschade te voorkomen en waar nodig te adresseren. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal uw Kamer over de uitkomst van deze onderhandelingen informeren.
Wat is uw boodschap aan de bewoners van Fayetteville die persoonlijk zijn geraakt door de vervuiling die is ontstaan door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen op onaanvaardbare wijze worden blootgesteld aan schadelijke chemische stoffen. Daar waar ik de bevoegdheid heb, zet ik mij dan ook sterk in om blootstelling aan PFAS te verminderen, zowel in Nederland als ook binnen de Europese Unie. Deze acties heb ik genomen vanuit mijn overtuiging dat mensen nooit op onaanvaardbare wijze moeten worden blootgesteld aan schadelijke chemicaliën. Die overtuiging staat dus los van het land, het grondgebied en welke autoriteit bevoegd is, maar geldt voor alle mensen.
Waarom denkt u dat uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat het afval op «milieuverantwoordelijke wijze» wordt verwerkt «in overeenstemming met de Amerikaanse nationale wetgeving», een gepaste reactie is op de milieuramp in Fayetteville die overduidelijk is veroorzaakt door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik ben het oneens met de veronderstelling dat eventuele milieuproblemen die op dit moment zouden bestaan in Fayetteville, zijn veroorzaakt door beoogde verwerking van PFAS afval dat afkomstig is uit Nederland. Ik heb geen informatie die die veronderstelling ondersteunt. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.10 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en legt in de reactie uit hoe Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de Europese regels die toezien op het transporten vanuit de EU naar niet-EU lidstaten verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. In het antwoord op vraag 6 geef ik in meer detail aan wat die herziening voor consequenties zal hebben voor internationale transporten.
Bent u het ermee eens dat, omdat Nederland de productie van pfas wil verbieden in Europa, Nederland er juist voor zou moeten zorgen dat pfas-afval geen bedreiging vormt voor mensenrechten en het milieu, zowel in Nederland als elders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De beste wijze om te zorgen dat specifiek afval geen risico’s voor mens en milieu vormt, is door ervoor te zorgen dat dat specifieke afval niet meer ontstaat. Preventie is de hoogste stap in de afvalhiërarchie. Instrumenten om de hoeveelheid afval te verminderen zijn onder meer beperkingen of vereisten die worden opgelegd aan producten voor toelating tot de EU-interne markt en vereisten die van toepassing zijn op het verkrijgen van een vergunning om een industriële activiteit uit te voeren. Nederland heeft samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden een voorstel opgesteld voor een restrictie die zou moeten resulteren in de verst mogelijke beperking van de productie, het op de markt brengen en het gebruik van PFAS in de EU. Een dergelijke beperking zal op haar beurt ook zorgen voor een drastische vermindering van afval dat PFAS bevat. Tot die tijd kan PFAS nog geproduceerd worden en ontstaat dus ook afval dat PFAS bevat.
Hoe rijmt u uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat de ILT toezicht houdt op het transport van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville, met de signaalrapportage «Meer grip op pfas in afval nodig»3 van diezelfde ILT, waarin wordt aangegeven dat de huidige regelgeving onvoldoende is om verspreiding van pfas via afval naar het milieu te voorkomen?
De signaalrapportage van de ILT constateert onder andere dat er onduidelijkheid kan zijn of er sprake is van PFAS houdend afval, en derhalve of afval naar een daartoe geschikte verwerker gaat. Die situatie is hier niet van toepassing omdat in dit specifieke geval bekend is dat het om PFAS houdend afval gaat. Bovendien is hier geen sprake van vernietiging, maar van nuttige toepassing van het afval. In de reactie op de brief van de VN rapporteurs wordt kort de inzet van Nederland geschetst ten aanzien van het verbeteren van regelgeving en handhaving. Dan gaat het onder meer over de inzet van Nederland in de onderhandelingen over de herziening van de EVOA (zie het antwoord bij vraag 6) en over de inzet van Nederland in kader van de Europese PFAS restrictie. Die restrictie moet ertoe leiden dat de productie, het in de handel brengen en het gebruik van PFAS in Europa zo ver mogelijk wordt ingeperkt onder de REACH-verordening. In de beleidsreactie op de signaalrapportage van de ILT staan in meer detail de acties beschreven die genomen worden om het PFAS probleem te reduceren voor de gevallen waarbij onduidelijkheid bestaat over de aanwezigheid van PFAS.12
Hoe kunt u zeggen dat het pfas-afval op milieuverantwoordelijke wijze wordt verwerkt, als uit de signaalrapportage van de ILT blijkt dat er nu te weinig grip is op mogelijk ongewenste emissies en lozingen via de verwerking van Nederlands pfas-afval in het buitenland?
In dit geval is het duidelijk dat het om het transport van PFAS houdend afval gaat, en is de transportaanvraag ook als zodanig beoordeeld, met alle bijbehorende eisen voor toestemming. Zoals in reactie op de vragen hierboven uitgelegd, houdt Nederland zich aan geldende en internationaal vastgelegde voorschriften. Volgens die internationaal vastgelegde voorschriften, is de beoordeling van het bevoegde gezag van het importerende land leidend in de beoordeling van de wijze waarop het afval wordt verwerkt. In dit geval zijn dat dus de Amerikaanse bevoegde autoriteiten. Tegelijkertijd vind ik ook dat de Europese regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom heb ik daar in de Europese herziening van de EVOA sterk op ingezet, zoals eerder aangegeven in mijn beantwoording van vraag 6.
Kunt u per bevinding van de ILT in deze signaalrapportage – namelijk dat er beperkt zich is op pfas in afval, dat er geen garantie is op de volledige vernietiging van pfas in afval en dat normen voor de verwerking van pfas in afval in veel gevallen ontbreken – aangeven of dit van toepassing is op de export van het pfas-afval naar Fayetteville?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 13 aangegeven, is er voor dit transport zicht op de aanwezigheid van PFAS in het afval. Bovendien wordt dit afval niet ter vernietiging overgebracht, maar voor nuttige toepassing. Overbrenging voor vernietiging buiten de EU is conform de EVOA niet toegestaan. Nederland heeft geen zeggenschap of controle over de veiligheidsnormen en regels die in de Verenigde Staten gesteld worden aan verwerkers van afval in het algemeen noch van afval met GenX in het bijzonder. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de Verenigde Staten.
Bent u het met de ILT eens dat transporten van pfas-afval alleen doorgang zouden moeten vinden als bedrijven kunnen aantonen dat het transport en de verwerking daarna níet tot milieurisico’s leiden, zodat transporten uit voorzorg kunnen worden tegengehouden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Dit is dan ook een belangrijk onderdeel van mijn inzet geweest in de inmiddels nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. Na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA zal export uit de EU uitsluitend zijn toegestaan, nadat in een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval. In het antwoord op vraag 6 is de inzet van Nederland in die onderhandelingen verder beschreven.
Wanneer komen daadwerkelijk de definities, normen en de ruimte om effectief uit voorzorg te handelen, die volgens de ILT nodig zijn om de problematiek rond pfas-afval te verhelpen?
In bovenstaande beantwoording is de Nederlandse inzet op verbetering van de regelgeving zoals de komende aanpassing van de EVOA en de inzet om te komen tot een PFAS restrictie in de EU beschreven. Realisatie van die Europese en mondiale inzet kost tijd, maar met de reeds ingezette en nieuwe acties hoop ik dat in de toekomst voor steeds meer PFAS minder hoeft te worden teruggegrepen op het voorzorgsbeginsel.
Klopt het dat de Amerikaanse wet- en regelgeving minder streng is dan de Nederlandse wetgeving? Zo ja, in welke opzichten is dit het geval? Zo nee, hoe zit dit dan?
Het is niet aan mij om de Amerikaanse wet- en regelgeving te vergelijken met de Nederlandse. Ik heb daar dan ook geen informatie over. In dit geval is het relevant dat de VS lid is van de OESO, wat wil zeggen dat de export van gevaarlijk afval mogelijk is, mits de VS toestemming geeft en aan de daarvoor geldende internationale vastgelegde voorschriften en nationale wetgeving wordt voldaan. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven krijgen EU-lidstaten met de herziening van de EVOA meer handvatten om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export van afval naar niet EU-lidstaten zal na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA uitsluitend toegestaan zijn nadat met een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan vergelijkbare eisen die daarvoor binnen de EU gelden. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de verantwoordelijke autoriteiten.
Exporteert Chemours in Dordrecht ook nog pfas-afval naar andere landen? Zo ja, welke landen en heeft dit pfas-afval in andere landen ook tot milieurampen en/of gevolgen voor omwonenden geleid?
Ja, Chemours in Dordrecht exporteert ook afval naar andere landen, zijnde België, Denemarken en Frankrijk. De ILT publiceert deze exportvergunningen op haar website.13 Ik heb geen indicaties dat de verwerking van PFAS houdend afval in die landen leidt tot milieuproblemen. In oktober 2022 besloot de ILT na signalen over onjuiste verwerking van afval dat PFAS bevat bij een afvalverwerker uit voorzorg transporten naar deze verwerker tegen te houden. In juni dit jaar concludeerde de ILT na onderzoek en het ontvangen van nieuwe informatie dat er geen reden meer is om transporten van afval dat PFAS bevat naar deze verwerker tegen te houden. Door dit onderzoek kreeg de ILT meer inzicht in de verwerking van afval dat PFAS bevat.
Vindt u het wenselijk dat pfas-afval wordt geëxporteerd naar landen waar de wet- en regelgeving omtrent pfas minder streng zijn dan de Nederlandse en/of Europese regelgeving? Zo ja, waarom?
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ook dit is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze herziening verder beschreven. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de ILT.
Gaat u ervoor zorgen dat pfas-afval alleen nog wordt verwerkt in landen waar strenge wet- en regelgeving geldt voor deze verwerking, bijvoorbeeld door een exportverbod in te stellen voor pfas-afval naar landen buiten de EU?
Het borgen dat vanuit de EU geëxporteerd afval op een manier verwerkt wordt die vergelijkbaar is met de verwerking van dat afval binnen de EU, is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen over de herziening van de EVOA verder beschreven.
Klopt het dat de export van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville voorlopig is stopgezet door de federale overheid in de VS? Zo ja, tot wanneer is de export stopgezet en wat gebeurt er daarna?
Ja dit klopt. De exportvergunningen zijn op 29 november 2023 door de EPA ingetrokken. Transport vanuit Chemours Dordrecht naar deze verwerker is op dit moment niet meer mogelijk. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de EPA als reden voor het intrekken van hun instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheid FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Chemours in Dordrecht is als afvalproducent verantwoordelijk voor het vinden van een alternatieve verwerker en/of het veilig opslaan van dit afval.
Gaat u ervoor zorgen dat de export van pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville definitief wordt gestaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Voor het vergunnen van transporten wordt getoetst aan de geldende regelgeving. Een vergelijkbare aanvraag zal tot een vergelijkbaar resultaat leiden. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen over de herziening van de EVOA, dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. De geactualiseerde EVOA zal meer en betere mogelijkheden bieden om de verwerking van geëxporteerd afval te beëindigen als de verwerking niet aan Europese eisen voldoet. Dit geldt ook voor afval dat geëxporteerd wordt naar de Verenigde Staten. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
Het bericht 'Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma vooral bij lage inkomens' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma, vooral bij lage inkomens»?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook kinderen van ouders met een lager inkomen hun zwemdiploma’s halen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Deelt u de mening dat in een waterrijk land als Nederland, zwemdiploma’s noodzakelijk zijn? Zo ja, op welke manier gaat u de dalende trend van het aantal kinderen zonder zwem-ABC keren?
Ik deel met u het inzicht dat zwemdiploma’s heel belangrijk zijn in ons land. Niet alleen voor de veiligheid, maar zeker ook om een leven lang te kunnen recreëren op en om het water.
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Waarom lukt het u niet om in een welvarend land als Nederland, ondanks het grote aanbod van financieringsmogelijkheden, alle kinderen hun zwemdiploma’s te laten behalen?
Ik zet mij samen met de branche in voor volledig zwemvaardige bevolking. Enkele van de belemmerende factoren benoemde ik in de beantwoording van vraag 2 en 3. Naast de financiële aspecten, die u terecht aanhaalt, gaat het om een tekort aan zwemdocenten en effectieve benutting van badwater. Maar daarnaast betreft het ook om de bereidwilligheid en kennis van het belang onder ouders om hun kinderen naar zwemles te begeleiden. Dit vraagt een inspanning en is niet altijd even vanzelfsprekend, waardoor de drempel ondanks diverse ondersteuningsmogelijkheden soms toch te hoog is. Om het belang van (goede) zwemles te benadrukken wordt via het Nationaal Plan Zwemveiligheid gewerkt aan voorlichting voor ouders over dit onderwerp.
De aanstelling van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Op 24 november jl. heeft u een brief naar de Eerste Kamer gestuurd met betrekking tot de benoeming van een regeringscommissaris die al op 1 januari 2024 zal aantreden1; kunt u nader toelichten wat de functieomschrijving is van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie?
De regeringscommissaris brengt zo vaak als nodig, maar in elk geval twee keer per jaar, eigenstandig advies uit aan de Minister. Deze adviezen zullen, voorzien van een reactie, tegelijk met de monitoringsinformatie van de Minister worden gedeeld met de Tweede Kamer. In de adviezen gaat de regeringscommissaris in op de voortgang van de transitie, signaleert de regeringscommissaris eventuele knelpunten en benoemt zij de mogelijke maatregelen om deze knelpunten weg te nemen. Daarnaast stimuleert de regeringscommissaris dat goede voorbeelden uit de uitvoeringspraktijk worden gedeeld, in alle fases van de transitie en voor alle typen regelingen. Daarbij wijst de regeringscommissaris op beschikbare routes (bijvoorbeeld naar de Transitiecommissie).
Wat is het mandaat van de regeringscommissaris?
De regeringscommissaris kan vrijelijk en naar eigen inzicht het gesprek aangaan met de partijen die op enigerlei wijze bijdragen of betrokken zijn bij de pensioentransitie. Het kan gaan om sociale partners, pensioenfondsbesturen, verzekeraars, pensioenuitvoerders, pensioenadviseurs en ICT-leveranciers. Daarbij gaat het niet alleen om de diverse koepelorganisaties, maar kan het ook gaan om individuele partijen.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet uitspreken over de inhoud van pensioenafspraken. Zij richt zich op het proces. Het doel is dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel soepel en tijdig verloopt.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet alleen baseren op de monitoringsinformatie die vanuit het Ministerie van SZW wordt verstrekt, maar kan ook zelf informatie verzamelen. Daartoe zal zij niet alleen zelf het initiatief nemen, partijen kunnen de regeringscommissaris ook benaderen.
De regeringscommissaris kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de Minister. In elk geval adviseert de regeringscommissaris bij het uitkomen van de monitoringsinformatie die aangeboden wordt aan uw Kamer, maar dat kan ook vaker zijn als de regeringscommissaris daartoe aanleiding ziet.
Kunt u aangeven wat de wervingsprocedure was voor de aangestelde regeringscommissaris voor de pensioentransitie en hoe hierbij rekening werd gehouden met het borgen van de onafhankelijkheid?
Voor de vacature van regeringscommissaris is een openbare vacature uitgeschreven. In de selectieprocedure is de onafhankelijkheid van de kandidaten een belangrijke toetssteen geweest. Hierbij speelt van nature een spanningsveld: aan de ene kant moet de onafhankelijkheid van de regeringscommissaris buiten kijf staan, aan de andere kant dient een kandidaat over uitgebreide kennis en ervaring van de pensioensector te beschikken. Met de aanstelling van prof. dr. S.G. van der Lecq als regeringscommissaris ben ik ervan overtuigd dat zowel de kennis en onafhankelijkheid is geborgd.
Hoeveel kandidaten hebben gesolliciteerd naar de functie van regeringscommissaris?
Het is gelet op de vertrouwelijkheid van de procedure niet opportuun om gedetailleerde informatie te verstrekken. Ik kan u melden dat er voldoende belangstelling was voor de functie en met meerdere kandidaten sollicitatiegesprekken zijn gevoerd.
Kunt u aangegeven hoe de nevenfuncties van de aangestelde regeringscommissaris, bij onder andere Achmea Investment Management, het ABP en pensioenfonds IBM Nederland (SPIN) zich verhouden tot de rol van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie en in hoeverre hier sprake kan zijn van onverenigbare belangen?
In hoeverre kan de aangestelde regeringscommissaris volgens u onafhankelijk advies geven over de transitie, terwijl de regeringscommissaris als kroonlid van de SER2 aan de basis stond van de voorgenomen wijzigingen van het pensioenstelsel?
Het is juist dat prof. dr. S.G. van der Lecq als kroonlid heeft bijgedragen aan het SER-advies «Toekomst pensioenstelsel». Het ging daarbij om een advies en niet om het voorschrijven van bepaalde uitkomsten. Dat is ook niet de rol van de SER. Sociale partners hebben dit advies wel gebruikt als input voor het sluiten van het pensioenakkoord. De rol van de regeringscommissaris is te adviseren op de tijdige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, zoals dat is overeengekomen in het pensioenakkoord en is vastgelegd in de wet Toekomst pensioenen.
In hoeverre is de aangestelde regeringscommissaris onafhankelijk te noemen in deze transitie, terwijl zij in de Commissie Parameters 20223 zat, die adviseerde over de economische parameters en rekenrentes die gehanteerd moeten worden in de verplichte berekeningen in de pensioentransitie?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft inderdaad zitting gehad in de commissie parameters. Ook in de commissie parameters stond onafhankelijkheid van de voorzitter en leden voorop. Ik ben ervan overtuigd dat zij in haar werkzaamheden voor de commissie parameters onafhankelijk heeft geopereerd en dat zij ook nu in haar nieuwe functie die onafhankelijkheid zal betrachten. Daarnaast richtten de werkzaamheden van de commissie parameters zich op de inhoud, terwijl de regeringscommissaris zich juist alleen op het proces zal richten.
Deelt u de opvatting dat de sterk wisselende parametersets juist de aanleiding kunnen zijn voor onzekerheid in de transitie?
Die opvatting deel ik niet. Pensioenen, en daarmee ook de scenariosets, zijn en blijven afhankelijk van de economische omstandigheden. Het is daarom belangrijk dat de scenariosets tenminste ieder kwartaal door De Nederlandsche Bank herijkt worden, zodat deze telkens zoveel mogelijk consistent zijn met veranderende marktomstandigheden en de nieuwste realisatiecijfers. Het is daarbij goed om op te merken dat de scenariosets gebruikt worden bij berekeningen die ondersteunend zijn voor de afwegingen en de daaruit volgende besluitvorming van pensioenfondsen en/of sociale partners rondom de nieuwe premieregeling en de transitie daarnaartoe. De scenariosets zijn dan ook niet leidend voor die besluitvorming.
Verder is het goed om op te merken dat sociale partners in het transitieplan niet alleen afspraken maken over de verwachte situatie, maar ook over het kader dat geldt bij afwijkende economische omstandigheden. Zo bepalen zij welke doelen zij willen behalen, welke doelen voorrang hebben, en de bandbreedte aan uitkomsten die zij evenwichtig vinden. Pensioenfondsen bezien vervolgens hoe zij het invaarbesluit binnen deze kaders vorm kunnen geven. Zij verkennen daarbij hoe het invaarbesluit eruit komt te zien als de financiële ruimte anders is door andere economische omstandigheden op het moment van invaren dan op het moment dat het besluit wordt genomen. Om de robuustheid van de afspraken te bepalen wordt gevraagd onder verschillende economische en financiële omstandigheden de uitkomsten van de doelstellingen en voorrangsregels uit te rekenen. Pensioenfondsen nemen dit en de consequenties van wijzigende omstandigheden voor het invaarbesluit op in het implementatieplan dat ingediend wordt bij DNB. Door dit mee te nemen in het implementatieplan, wordt juist zoveel als mogelijk voorkomen dat veranderende marktomstandigheden zorgen voor een onzekere transitie.
Deelt u de mening dat de IT-transitie de achilleshiel kan worden van de pensioentransitie, waaronder de deelnemersadministratie bij pensioenuitvoeringsorganisaties, en bovendien ook de koppeling tussen deelnemersadministratie en vermogensbeheerders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Er zijn diverse waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat hier een achilleshiel kan ontstaan. De overgang naar de nieuwe pensioenregeling vraagt om de nodige aanpassingen, onder andere ten aanzien van ICT-systemen en de pensioenadministratie. Van pensioenuitvoerders wordt daarom ter voorbereiding op deze transitie gevraagd om een implementatieplan op te stellen. In dit implementatieplan gaat de pensioenuitvoerder onder andere in op de technische uitvoerbaarheid en de risico’s van de uitvoering van de pensioenregeling en de risicobeheersmaatregelen. De pensioenuitvoerder dient daarbij een analyse op te nemen ten aanzien van de operationele en IT-risico’s, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de data en de beheersing van deze risico’s. Voor pensioenfondsen geldt daarbij dat zij ook de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en de beheersing daarvan in kaart moeten brengen. Kortom, vooraf wordt van pensioenuitvoerders gevraagd om de risico‘s inzichtelijk te maken en de benodigde beheersmaatregelen te treffen. Daarbij wordt de sector daar waar mogelijk ondersteund, bijvoorbeeld aan de hand van servicedocumenten en handreikingen. Het implementatieplan wordt vervolgens aan DNB toegestuurd, die dit meeneemt in haar toezicht op de transitie. Tot slot wordt de uitvoering gedurende de transitie nauwgezet gemonitord en blijf ik met de pensioenuitvoerders in gesprek. Signalen uit de sector worden nauwlettend in de gaten gehouden, en best practices worden gedeeld. Indien er knelpunten ontstaan, kunnen deze dankzij de monitoring en de gesprekken in een vroeg stadium worden onderkend en kan bezien worden hoe deze knelpunten op te lossen.
Heeft de regeringscommissaris een rol om ook onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie, specifiek op IT-gebied zoals hierboven omschreven?
De pensioentransitie vraagt ook om aanpassing van ICT-systemen en aanpassing van de pensioenadministraties. IT is daarmee een belangrijke factor voor het tijdig slagen van de transitie. Dit aspect van de transitie zal daarom ook de aandacht hebben van de regeringscommissaris.
Op basis waarvan vindt u de regeringscommissaris geëquipeerd om onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie specifiek op IT-gebied?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft een brede ervaring in het pensioendomein. Voor de werkzaamheden die de regeringscommissaris verricht, krijgt zij daarnaast ondersteuning vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze ondersteuning moet toereikend zijn voor de toebedeelde taken. Wanneer bepaalde specifieke kennis niet binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is, kan ook externe ondersteuning ingezet worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord, met in achtneming van de reguliere antwoordtermijn voor schriftelijke Kamervragen.
De overname van Delfts chipbedrijf NOWI door Nexperia |
|
Dion Graus (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat NOWI chips maakt voor het Internet of Things (IoT)?
De chips die het bedrijf Nowi ontwerpt en produceert, kunnen, volgens het bedrijf, energie halen uit hun directe omgeving, bijvoorbeeld via licht. Het is niet aan mij om in te gaan op de verdere mogelijke toepassing van de producten van individuele bedrijven.
Kent u de publicatie van de voormalige Britse diplomaat Charles Parker getiteld «Dealing with the threat of Chinese cellular (IoT) modules»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daarin ontvouwde zienswijze dat (zakelijk samengevat) IoT-chips wel degelijk ingezet kunnen worden voor agressieve, ontregelende en bedreigende acties tegen landen?
Het artikel maakt de link met de mogelijkheid dat deze «cellular modules» worden gebruikt voor sabotage of andere ondermijnende acties via het Internet of Things, omdat veel producten dan met elkaar verbonden zijn. Dit kan ook voor Defensie indirecte en directe gevolgen hebben. Defensie treft daarom voortdurend gepaste beveiligingsmaatregelen en houdt daar rekening mee bij de verwerving. Dat geldt in theorie voor veel meer consumentenproducten. Het is de uitdaging voor Nederland en bondgenoten om IoT-producten weerbaar te maken tegen ondermijnende activiteiten en sabotage, dit doen we onder meer door consumenten te wijzen op het belang van goede cyberbeveiliging en de algemene cyberweerbaarheid in Nederland te verhogen.
Bent u het met ons eens dat die acties ook een ontregelende uitwerking kunnen hebben op het militaire verdedigingsvermogen van landen en mitsdien als een militair wapen kunnen functioneren of daarvan deel kunnen uitmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom er desondanks er geen grond is om de overname van NOWI door Nexperia te onderzoeken?2
De zienswijze zoals uiteengezet in het hierboven genoemde artikel heeft geen raakvlakken met de transactie van Nowi. Beoordeeld is of de overname van Nowi onder de reikwijdte van de Wet vifo valt en of een onderzoek met terugwerkende kracht mogelijk is. Bij onderzoeken met terugwerkende kracht is de reikwijdte voor technologiebedrijven vastgesteld op ondernemingen die actief zijn op het gebied van dual-use technologie en/of militaire goederen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hanteert hierbij de Annex I van de EU Dual-Use Verordening, en dus de overeenstemming over dual-use goederen in de multilaterale exportcontroleregimes als leidraad. De producten van Nowi zijn niet aan te merken als producten voor tweeërlei gebruik of militaire goederen.3 De transactie valt daarmee niet onder de reikwijdte van de terugwerkende kracht van de wet.
Coronavaccinatie, vaccinatieschade en aanverwante zaken |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u nog altijd niet van plan om onderzoek te laten doen dat specifiek en alleen is gericht op het mogelijke verband tussen de coronavaccinatie en langdurige, ernstige bijwerkingen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat, zonder onderzoek en zonder diagnose, dan adequate zorg geleverd worden aan mensen die na vaccinatie te maken hebben gekregen met dergelijke langdurige, ernstige klachten?
Hier wordt wel degelijk onderzoek naar gedaan. Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.1
Klopt het dat patiënten die zich melden met langdurige ernstige klachten na coronavaccinatie te horen krijgen dat onderzoek naar vaccinatieschade niet vergoed wordt en voor hen dus «onbetaalbaar» is? Zo ja, waar is deze bewering op gestoeld? Wat maakt dat onderzoek naar de oorzaak van de klachten van deze mensen kennelijk zo kostbaar is? Kunt u gespecificeerd uiteenzetten om welke kosten voor welke klinische onderzoeken/diagnostiek het dan gaat?
Nee, dit is niet correct.
Waarom is de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zo aangepast dat sinds enige tijd plotseling informatie en adviezen worden gegeven met betrekking tot bijwerkingen na een COVID-19-vaccinatie? Waarom is deze website wel aangepast, maar zijn huisartsen en de bevolking daarover niet actief geïnformeerd?
Webpagina’s van de overheid worden voortdurend actueel gehouden op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijke kennis. Daar hoort actuele informatie over de kans op bijwerkingen bij. Op deze manier wordt de bevolking geïnformeerd. Daarnaast wordt geadviseerd bij vragen of zorgen over bijwerkingen contact op te nemen met de (huis)arts. Informatie is te raadplegen op mijnvraagovercorona.nl, de website van het RIVM en de Rijksoverheid, en bij Bijwerkingencentrum Lareb.
Kunt u verklaren waarom u personen die zich melden met mogelijke vaccinatieschade adviseert een civiele zaak te starten om de overheid aansprakelijk te stellen, terwijl u ook weet dat de klachten van deze mensen niet onderzocht zullen worden en zij dus niet staat zijn tot het aanleveren van bewijslast?
Het is mij niet duidelijk waar de bewering op is gebaseerd dat door het Ministerie van VWS aan personen met mogelijke vaccinatieschade zou worden geadviseerd een civiele zaak tegen de overheid te starten. Hier is geen sprake van.
Uitgangspunt is dat de producent van het vaccin verantwoordelijk is voor de kwaliteit en veiligheid van het vaccin. Er gelden strenge eisen voor het maken van vaccins. Daaraan moet de producent zich houden. Heeft de producent dit niet gedaan, dan kan hij worden aangesproken voor de gevolgen van de bijwerking. Een aansprakelijkstelling voor mogelijke vaccinatieschade vanwege medische klachten na vaccinatie dient daarom bij de producent ingediend te worden. Deze aansprakelijkstelling moet goed onderbouwd worden en (medische) informatie bevatten, zodat deze beoordeeld kan worden door de producent. Mocht blijken dat een bepaalde bijwerking door het vaccin kan komen, dan kan de producent voor vaccinatieschade aansprakelijk worden gehouden. Onderzoek zal dan moeten bewijzen dat de producent van het vaccin verantwoordelijk is voor deze bijwerking.
Waarom is er geen duidelijk zorgprotocol voor personen die zich melden met mogelijke vaccinatieschade en waarom worden artsen hierover niet goed voorgelicht? Waarom is het voor personen met klachten niet mogelijk om melding te maken van het feit dat hun klachten specifiek na COVID-19-vaccinatie begonnen zijn en dat er daarvoor geen andere medische problemen waren? Waarom geeft vaccinproducent Pfizer aan dat dit wel degelijk mogelijk is, terwijl de Nederlandse overheid het tegenovergestelde beweert? Waarom is nog steeds geen specifiek zorgprotocol opgesteld voor mensen met vaccinatieschade, aangezien zowel de Rijksoverheid als de vaccinproducenten er inmiddels van op de hoogte zijn dat (nog onbekende) ernstige bijwerkingen kunnen optreden na COVID-19-vaccinatie? Gaat een dergelijk zorgprotocol er nog wel komen?
Zowel kortdurende bijwerkingen als langdurige klachten na vaccinatie kunnen worden gemeld bij Bijwerkingencentrum Lareb en in gesprekken met zorgverleners. Zorgverleners zijn verplicht een melding te maken van ernstige en onverwachte vermeende bijwerkingen. Op de website van de Rijksoverheid staat informatie voor de bevolking over hulp bij (langdurige) klachten of gevolgen na coronavaccinatie. Vanaf november 2021 biedt C-support ondersteuning aan mensen met post-COVID klachten en mensen die langdurige klachten hebben na een COVID-19-vaccinatie. Voor medische zorg kan iemand terecht bij zijn huisarts of medisch specialist. Er zijn nog geen standaardbehandelingen voor mensen met langdurige klachten na vaccinatie.
Kunt u aangeven waarom de bijsluiters van de COVID-19-vaccins nooit actief verstrekt zijn aan de bevolking, bijvoorbeeld door duidelijke publicatie op internet, of door deze ter beschikking te stellen bij huisartsen en op vaccinatielocaties?
De bijsluiters zijn wel degelijk laagdrempelig beschikbaar gemaakt. Op de website van het College ter beoordeling van geneesmiddelen is een verkorte en uitgebreide versie van de bijsluiters van de COVID-19-vaccins te vinden.2
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid expliciet en bewust tegen het Nederlandse volk heeft gezegd dat COVID-19-vaccins veilig waren, terwijl in de contracten met vaccinproducenten duidelijk stond dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden? Hoe reflecteert u op het feit dat deze producenten dit ook hebben bevestigd aan personen met waarschijnlijke vaccinatieschade?
Alle COVID-19-vaccins die in Nederland (en Europa) worden ingezet zijn uitgebreid getest en voldoen aan strenge veiligheidseisen.
Waarom zijn de COVID-19-vaccins van Jansen en AstraZeneca van de markt gehaald zonder de bevolking te informeren over de reden daarvan, terwijl vaccinatieschade daar in ieder geval bij AstraZeneca de oorzaak van was?
De bevolking is wel degelijk geïnformeerd over het van de markt halen van de COVID-19-vaccins van Jansen en AstraZeneca. Bijvoorbeeld via een nieuwsbericht van de Rijksoverheid. Voor AstraZeneca was de directe aanleiding nieuwe meldingen over gevallen van trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie.
Welke informatie en welk zorgprotocol hebben artsen vanuit de Rijksoverheid tijdens de vaccinatiecampagnes gekregen met betrekking tot gevaccineerde personen die na vaccinatie zorg nodig hadden?
Eind 2020 heeft het RIVM in samenwerking met gemandateerden vanuit diverse beroepsgroepen een Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie opgesteld voor professionals betrokken bij de uitvoering van de COVID-19-vaccinatie. Via deze Uitvoeringsrichtlijn hebben artsen informatie gekregen over de kans op kortdurende of ernstige bijwerkingen, postvaccinale verschijnselen en het handelingsperspectief. Ook staat in deze richtlijn beschreven welke voorzorgsmaatregelen er op de vaccinatielocatie genomen kunnen worden, zoals een observatieperiode na vaccinatie. De uitvoerende organisatie dient te beschikken over een protocol voor ernstige acute bijwerkingen na vaccinatie. Zo zijn anafylactische reacties uitermate zeldzaam, maar niet uit te sluiten.
Nu duidelijk is dat zowel de vaccinproducenten als het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) direct al wisten dat er niks gezegd kon worden over de effectiviteit van de vaccins en het effect op transmissie van het virus en het kunnen oplopen van «Long Covid», omdat daarover geen gegevens beschikbaar waren, kunt u dan uitleggen waarom de Rijksoverheid heeft gecommuniceerd alsof deze data er wel was?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 12 oktober 20223.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Rijksoverheid de vaccinproducenten niet wil/gaat aanklagen nu er zoveel bewijs is dat de data van de clinical trials zijn vervalst? Klopt het dat verscheidene personen met waarschijnlijke vaccinatieschade hiervoor bewijs hebben aangeleverd bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u deze bewijsstukken openbaar maken en/of vertrouwelijk ter inzage geven? Waarom is er met deze bewijslast vooralsnog niets gedaan?
Ik onderschrijf de bewering dat de data van de clinical trials zouden zijn vervalst niet. Ik zie dan ook geen reden om vaccinproducenten aan te klagen.
Kunt u aangeven wie exact aansprakelijk is voor vaccinatieschade na COVID-19-vaccinatie? Aangezien u zelf heeft verklaard en ook uit verschillende vrijgegeven contracten uit verschillende landen is gebleken dat overheden aansprakelijkheid hebben overgenomen van vaccinproducenten, waarom blijft u dan de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de overheid voor vaccinatieschade ontkennen en verwijzen naar de producenten? Kunt u uitleggen waarom u zelf heeft aangegeven geen 60-minners meer uit te nodigen voor een COVID-19-vaccinatie omdat u dan zelf aansprakelijk zou zijn voor eventuele vaccinatieschade, terwijl waarschijnlijke vaccinatieschadeslachtoffers wordt verteld dat zij zelf aansprakelijk zijn voor schade, aangezien zij zelf de keuze hebben gemaakt om een COVID-19-vaccinatie te nemen?
In lijn met het advies van de Gezondheidsraad van 28 juni 20234, behoort de bevolking onder de 60 jaar niet meer tot de doelgroep voor COVID-19-vaccinatie, met uitzondering van de groep die jaarlijks een uitnodiging krijgt voor de griepprik. Vanwege de hoge mate van hybride immuniteit verwacht de Gezondheidsraad dat revaccinatie op dit moment relatief weinig bijdraagt aan aanvullende bescherming tegen ernstige ziekte bij 60-minners buiten de griepprik-groep.
Voor het antwoord betreffende aansprakelijkheid verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 25 augustus 2022.5
Waarom zijn de Nederlandse burgers niet geïnformeerd over de technische storingen bij het Lareb en zijn zij niet opgeroepen hun meldingen te controleren en indien nodig opnieuw in te dienen?
Er is geen sprake geweest van technische storingen bij Lareb. Een melder krijgt na het invullen van het meldformulier een bevestigingsmail om de melding te bevestigen. De website van Bijwerkingencentrum Lareb6 vermeldt dat indien geen bevestigingsmail is ontvangen, het raadzaam is de melding opnieuw te doen. Het is dus van belang dat de melder controleert of de melding daadwerkelijk in goede orde is ontvangen.
Wat is de reden dat het Lareb na drie jaar nog steeds op de website heeft staan dat de gemelde bijwerkingen verder onderzocht moeten worden, maar heeft de overheid nog steeds geen onderzoeksvoorstel dat zich specifiek en alleen richt op het mogelijke verband tussen COVID-19-vaccinatie en ernstige langdurige klachten gehonoreerd?
Bijwerkingencentrum Lareb wordt vanaf de start van de inzet van de COVID-19-vaccins voortdurend gefinancierd om te onderzoeken of er een mogelijk verband is tussen COVID-19-vaccinatie en klachten. Op 23 januari 2024 heeft Lareb een rapport uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een verband tussen coronavaccinaties en post-COVID-achtige klachten. Een causaal verband kan niet worden vastgesteld omdat potentiële alternatieve oorzaken niet kunnen worden uitgesloten, zoals andere – nog onbekende- oorzaken die ten grondslag liggen aan de klachten of een niet gediagnosticeerde COVID-19-infectie voorafgaand of vlak na een COVID-19-vaccinatie. Dit kan moeilijk worden uitgesloten omdat veel COVID-19 infecties mild of asymptomatisch verlopen. Lareb adviseert om hier verder onderzoek naar te doen. Dit is in de eerste plaats aan wetenschappers. VWS financiert Lareb en kan eventueel aanvullend onderzoek financieren.
Klopt het dat vanuit het Lareb geen opvolging wordt gegeven aan meldingen die zijn gedaan van bijwerkingen na COVID-19 vaccinatie? Hoe wordt geïnventariseerd hoe deze bijwerkingen zich ontwikkelen en of deze langdurig zijn?
Nee, dit klopt niet. Zie mijn antwoord op vraag 15.
Waarom is het leeftijdsadvies voor COVID-19-vaccinatie aangepast en waarom is de bevolking hiervan niet actief op de hoogte gesteld?
Het leeftijdsadvies voor COVID-19-vaccinatie is niet aangepast.
Wat is de reden dat er geen gespecialiseerde kliniek komt voor mensen met waarschijnlijke/mogelijke vaccinatieschade en/of post-COVID, naar Duits model?
Er is op dit moment nog geen effectief bewezen behandeling voor post-COVID, maar het is belangrijk dat post-COVID patiënten toegang hebben tot de zorg die op dit moment beschikbaar is. Hoe deze zorg wordt vormgegeven en gefinancierd is de taak van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het lid Drost c.s. heeft de regering verzocht er samen met patiënten, zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zorgaanbieders, aan te werken dat er door het hele land integrale ondersteuning beschikbaar is voor post-COVID patiënten, onder andere in poliklinieken die goed aangehaakt zijn bij het onderzoeks- en expertisenetwerk post-COVID7. Mijn ministerie is in gesprek met koplopers en andere zorgaanbieders die zich (willen) inzetten om de zorg voor mensen met post-COVID te organiseren om te onderzoeken welke mogelijkheden en eventuele knelpunten worden ervaren. Het uitgangspunt daarbij is dat zorg moet worden verleend op de plek waar dat het meest passend is. Dit vanuit het belang van de patiënt zelf, als ook vanuit de efficiënte inzet van middelen. Het Ministerie van VWS organiseert, in samenwerking met patiëntenorganisaties, eind februari 2024 een bijeenkomst om partijen (zoals patiëntenorganisaties, zorgaanbieders, zorgverzekeraars, de NZa en partijen uit het expertisenetwerk) te verbinden rond de organisatie van integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten. Mensen met langdurige klachten na vaccinatie kunnen terecht bij C-support, die hen kan ondersteunen bij het vinden van passende zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de zorg moet worden verleend op de plek die het meest passend is.
Waarom wilt u geen financiële compensatie/ondersteuning bieden aan mensen die zich met een COVID-19-vaccin lieten vaccineren omdat hen werd verteld dat zij dit moesten doen «voor een ander», terwijl dit bewuste misinformatie van de overheid was en sommige van deze mensen door waarschijnlijke vaccinatieschade nu hun inkomen, toekomst, gezin en hun welzijn kwijt zijn? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid hier wat u betreft in, aangezien deze mensen afgingen op een duidelijk advies van de overheid? Waarom was u zelfs niet bereid om 500 euro toe te kennen voor het oprichten van een stichting?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5, kunnen mensen met langdurige klachten na vaccinatie zich melden bij C-support. C-support helpt mensen bij het vinden van de juiste hulpverleners en ondersteunt en adviseert ook op het gebied van werk en inkomen.
Kunt u aangeven welke signaalwaarden het EMA hanteert op basis waarvan alarm geslagen moet worden met betrekking tot de hoeveelheid door Europese bijwerkingscentra gemelde, ernstige en langdurige, bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie? Hoe wordt het EMA op de hoogte gehouden door de verschillende Europese bijwerkingencentra? Waarom ligt de beslissing over een dergelijk alarm bij het EMA en, voor Nederland, niet bij het Lareb zelf?
Het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb beheert in opdracht van het CBG het landelijke spontane meldsysteem en stuurt de meldingen door naar EudraVigilance. Spontane meldingen van bekende en vermoede bijwerkingen worden door zorgverleners en gebruikers van geneesmiddelen aan het Lareb doorgegeven. EudraVigilance is een gecentraliseerde Europese database met bekende en vermoedelijke nog onbekende bijwerkingen van geneesmiddelen. Alle EU-lidstaten en ook handelsvergunninghouders zijn volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgestuurd naar EudraVigilance. Het monitoren van de EudraVigilance-databank is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het EMA, geneesmiddelautoriteiten in de EU-lidstaten en handelsvergunninghouders. De methodiek staat beschreven in het EMA-document «Screening for Adverse Reactions in EudraVigilance».8 Hierbij moet worden opgemerkt dat het opmerken van een mogelijk signaal in de EudraVigilance-databank nog niet betekent dat er ook een causaal verband bestaat tussen de vermoede bijwerking en het geneesmiddel/vaccin.
Lareb-meldingen van vermoedelijke bijwerkingen die kunnen leiden tot een signaal worden altijd besproken met het CBG. Het CBG beoordeelt of er sprake is van een signaal, en voert een causaliteitsbeoordeling uit. Als het signaal wordt bevestigd, dan brengt het CBG dit in in het Europese netwerk. De informatie die Lareb verzamelt over de Nederlandse meldingen van vermoede bijwerkingen is zeer waardevol, maar deze wordt tezamen met de gegevens uit klinische studies, pharmaco-epidemiologische studies en meldingen van alle EU-lidstaten en ook wereldwijd geëvalueerd, op basis waarvan het bijwerkingenprofiel wordt bepaald. De gegevens van Lareb alleen zijn dus niet leidend.
Het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) waarin ook Nederland zitting heeft evalueert de veiligheidssignalen en kan op grond daarvan maatregelen aanbevelen. Zo kan eventueel de bijsluiter worden aangepast van het COVID-19-vaccin.
Het bericht dat het percentage kinderen zonder zwemdiploma is verdubbeld |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek Zwemvaardigheid 2022: Inzicht in het zwemdiplomabezit van kinderen van het Mulier Instituut, waaruit blijkt dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma de afgelopen vier jaar is verdubbeld?1
Uiteraard vind ik het zeer zorgelijk dat minder kinderen hun zwemdiploma behaald hebben. Dat is namelijk een belangrijke voorwaarde om een leven lang veilig te recreëren op en om het water.
Wat is uw reactie op het feit dat kinderen uit een gezin met een laag inkomen ruim twaalf keer zo vaak geen zwemdiploma hebben dan kinderen uit een gezin met een hoog inkomen?
Dat is onwenselijk omdat ieder kind de mogelijkheid zou moeten hebben zich veilig in en om het water te begeven.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat er zulke enorme klasseverschillen zijn op het gebied van zwemveiligheid? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze verschillen op te heffen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de afname van het aantal kinderen met een zwemdiploma die sinds de coronapandemie is ontstaan wordt teruggedraaid?
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Bent u het ermee eens dat schoolzwemmen een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het verbeteren van de zwemveiligheid van kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te ondersteunen en te stimuleren?
Wanneer kinderen via school leren zwemmen, zou dat een bijdrage kunnen leveren aan de zwemveiligheid van kinderen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf, bied ik gemeenten de ruimte om schoolzwemmen (deels) te financieren van middelen uit het sportakkoord. Maar het blijft een keuze die op lokaal niveau gemaakt wordt door het onderwijs en de gemeente.
Op dit moment laat ik onderzoeken wat de totale kosten en vereisten zouden zijn voor het herinvoeren van schoolzwemmen op landelijk niveau. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik begin 2024 en zal ik u -mits tijdig beschikbaar- toezenden voorafgaand aan het WGO Sport op 12 februari.
Het bericht 'Gegevens HoNOS+ vragenlijst niet met terugwerkende kracht verwijderd' en de bijbehorende radio-uitzending over dit onderwerp van Argos op zaterdag 25 november |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gegevens HoNOS+ vragenlijst niet met terugwerkende kracht verwijderd» van MIND en de bijbehorende radio-uitzending over dit onderwerp van Argos?1 2
Ik heb kennisgenomen van het bericht en de bijbehorende radio-uitzending. Naar aanleiding van de uitspraak in een kort geding tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om het verzamelen en verwerken ten behoeve van de verbetering van de zorgvraagtypering te verbieden heeft de NZa op 2 november jongstleden een nieuwsbericht uitgebracht. In dit nieuwsbericht geeft de NZa aan dat de rechter heeft gezegd dat er op dit moment onvoldoende reden is om de verwerking van deze data te verbieden.3 Er loopt nog een bodemprocedure waarin de rechter de data-uitvraag verder onderzoekt. Hieronder zal ik ingaan op de specifieke vragen die u over het bericht en de bijbehorende radio-uitzending heeft gesteld.
Deelt u de mening van MIND dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ggz-patiënten onvoldoende geïnformeerd heeft over wat het tekenen van de privacyverklaring precies inhoudt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Ik verwacht van zorgaanbieders dat zij hun cliënten en patiënten over de privacyverklaring goed, volledig en neutraal informeren, de keuze altijd helemaal bij de patiënt laten en daar geen invloed op uitoefenen. De NZa heeft mij laten weten dat de hier bedoelde privacyverklaring sinds 2014 bestaat en zij er daarom vanuit gaat dat zorgaanbieders de uitvraag rond zorgvraagtypering onderdeel hebben gemaakt van het gesprek dat zij voeren over gegevensdeling met cliënten en patiënten. Verder heeft de rechter in het vonnis van 1 november 2023 gesteld dat «vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de NZa de ggz-patiënten uitdrukkelijker dan zij nu al doet zou moeten informeren via een gerichte (reclame)campagne (...)»4.
Welke stappen gaat u zetten om ggz-patiënten beter te informeren over wat het tekenen van een privacyverklaring inhoudt?
De NZa gaat als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) zelf over de wettelijke taak om markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg uit te voeren, de bevoegdheid om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en te verwerken en om hierover te communiceren. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven spelen zorgaanbieders hierbij een belangrijke rol. De NZa heeft ter ondersteuning een informatiefolder opgesteld om cliënten en patiënten te informeren.5 De NZa heeft bij mij aangegeven deze patiëntenfolder actief te delen met zorgaanbieders, zodat zij cliënten en patiënten op hun beurt goed kunnen informeren. In het vonnis in de rechtszaak over zorgvraagtypering geeft de rechter dan ook aan dat «vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de NZa de ggz-patiënten uitdrukkelijker dan zij nu reeds doet zou moeten informeren via een gerichte (reclame)campagne, met name niet omdat goed mogelijk is dat de NZa inderdaad helemaal niet weet op welke specifieke personen de gegevens betrekking hebben6».
Hoeveel mensen hebben pas achteraf een privacyverklaring ondertekend? Zijn de gegevens in eerste instantie gedeeld met de NZa?
De NZa laat mij weten achteraf van enkele zorgaanbieders te hebben vernomen dat er na de aanlevering van de HoNOS+ gegevens privacyverklaringen zijn ondertekend. Een exact aantal is echter niet bekend bij de NZa, omdat zorgaanbieders de privacyverklaringen in hun eigen administratie bewaren.
Waarom spreekt de NZa nog steeds over gepseudonimiseerde gegevens en niet over geanonimiseerde gegevens als zij aangeven dat de gegevens niet meer te herleiden zijn en daardoor niet verwijderd kunnen worden?
De NZa geeft in reactie op deze vraag aan dat het om indirect identificerende persoonsgegevens gaat aangezien het theoretisch niet uit te sluiten is dat de NZa aan de hand van andere gegevens die zij tot haar beschikking heeft, de aangeleverde gegevens zou kunnen herleiden tot een natuurlijk persoon. Om deze reden hanteert de NZa voor de aangeleverde gegevens het beveiligingsregime van gepseudonimiseerde gegevens. Dit betekent dat de NZa zeer strenge organisatorische en technische maatregelen genomen heeft om te voorkomen dat de aangeleverde gegevens te herleiden zijn tot een natuurlijke persoon. In het geval van anonieme gegevens zou het ook in combinatie met aanvullende gegevens niet mogelijk zijn om de gegevens tot een natuurlijke persoon te herleiden. De NZa laat weten dat dit de reden is dat de ze in haar communicatie de lijn aanhoudt dat het gaat om gepseudonimiseerde persoonsgegevens.
Waarom is er niet voor gekozen om bestanden waarin data opgenomen was van patiënten die achteraf een privacyverklaring hadden ondertekend in hun geheel te verwijderen, zoals ook gedaan is toen per ongeluk de gegevens van patiënten die een privacyverklaring hebben ondertekend, waren aangeleverd door fouten in het ICT-systeem, zoals aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen?3
Met de privacyverklaring is er een mogelijkheid in het leven geroepen voor de patiënt om te bewerkstelligen er geen gegevens worden aangeleverd aan de NZa. Deze privacyverklaring geldt voor aanlevering van gegevens nadat de privacyverklaring is ondertekend. De privacyverklaring geldt dus niet voor gegevens die met de NZa zijn gedeeld voordat de privacyverklaring werd getekend. De NZa geeft aan dat het is daarbij voor haar ook niet mogelijk is om data van afzonderlijke patiënten te verwijderen omdat de NZa, zoals bij vraag 5 aangegeven, zeer strenge organisatorische en technische maatregelen genomen heeft om te voorkomen dat de aangeleverde gegevens te herleiden zijn tot een natuurlijke persoon. In het geval van fouten in het ICT-systeem van enkele zorgaanbieders konden alle gegevens die de betreffende zorgaanbieders hebben aangeleverd, dus ook de gegevens die zagen op betrokkenen die géén privacyverklaring hebben ingevuld, worden verwijderd en konden die zorgaanbieders vervolgens alsnog gegevens aanleveren ten aanzien waarvan geen privacyverklaring was ingevuld. Het is ook in het geval van bestanden, waarin data opgenomen was van patiënten die achteraf een privacyverklaring hadden ondertekend, theoretisch denkbaar dat de aangeleverde bestanden met terugwerkende kracht worden verwijderd. Daarbij zouden dan alle overige data uit dit bestand opnieuw aangeleverd moeten worden. De NZa geeft aan dat dit door hoge administratieve lasten een onwerkbare situatie zou opleveren.
Deelt u de zorg van MIND dat dergelijke berichtgeving het vertrouwen in de ggz kan schaden en zorgmijding in de hand kan werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me voorstellen dat de berichtgeving bij sommige patiënten tot zorgen zou kunnen leiden. Hierbij wil ik benadrukken dat de NZa handelt met inachtneming van de gestelde wettelijke kaders van het AP-oordeel en in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data. Patiënten met bezwaren tegen het delen van gegevens met de NZa kunnen een privacyverklaring ondertekenen.
Is bij de ontwikkeling van deze database voldoende rekening gehouden met de patiëntgroep, waarbij wantrouwen in het algemeen, maar ook wantrouwen in de overheid gemiddeld gezien waarschijnlijk hoger is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa laat mij weten zich bewust te zijn van de kwetsbaarheid van deze patiëntengroep. Daarom heeft de NZa van begin af aan alles in het werk gesteld om de privacy van patiënten te borgen en zijn zorgaanbieders steeds gewezen op de mogelijkheid om samen met hun patiënten de sinds 2014 bestaande privacyverklaring te tekenen.
Bent u het ermee eens dat door alle ophef die rond deze database is ontstaan, het misschien verstandig is om met deze database te stoppen en te zoeken naar alternatieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De NZa vraagt informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare ggz in Nederland. Het zorgprestatiemodel draagt in combinatie met de zorgvraagtypering bij aan een beter toegankelijke ggz. Voor de (door-)ontwikkeling van de zorgvraagtypering is goede informatie nodig. Ik vind het belangrijk dat dit met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data gebeurt. De eenmalige data-uitvraag voor zorgvraagtypering door de NZa is op dit moment onderwerp van een gerechtelijke procedure. In deze procedure heeft de rechter uitspraak gedaan in een kort geding. De rechter ziet geen reden, totdat het vonnis in de hoofdzaak is gewezen, de NZa te verbieden verder te gaan met het ontvangen en verwerken van de gegevens. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter in de bodemprocedure.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
Het bericht ‘Medicijnen van verzekerden bij VGZ volgend jaar mogelijk niet of deels vergoed’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Medicijnen van verzekerden bij VGZ volgend jaar mogelijk niet of deels vergoed»?1
Het is van belang dat verzekerden zowel door de zorgverzekeraar als door de zorgaanbieder goed geïnformeerd wordt over vergoeding van de zorg. Ik heb daarom navraag gedaan over deze zaak bij VGZ en de NZa.
VGZ heeft mij desgevraagd laten weten verrast te zijn door de brieven van zelfstandige apothekers en apotheekhoudende huisartsen aan hun patiënten. VGZ laat weten dat de verspreide informatie onjuist is, omdat VGZ met deze partijen een meerjarencontract heeft lopen tot 2025. VGZ verzekerden kunnen dus ook in 2024 gebruik maken van de farmaceutische zorgverlening in de betreffende apotheken.
De NZa heeft op 20 december hierover een nieuwsbericht uitgebracht2. Daarin geeft de NZa aan dat uit vervolgonderzoek van de NZa blijkt dat de apotheken patiënten in een brief verkeerde informatie hebben gegeven over de status van de contractering met een specifieke zorgverzekeraar. Hierdoor was het voor patiënten onduidelijk hoe de zorgverzekeraar medicijnen zou vergoeden in 2024. Daarnaast zijn patiënten ten onrechte aangespoord om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar of naar een andere apotheek. De NZa heeft een aantal apotheken een maatregel opgelegd.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk zou zijn als patiënten bij deze apotheken aankomend jaar veel meer bij moeten betalen voor de medicijnen die zij nodig hebben, aangezien dit een hogere drempel voor de zorg zou creëren?
In algemene zin ben ik het daarmee eens. Overigens zoals in mijn antwoord op vraag 1 is te lezen, is dat in deze casus niet het geval.
Begrijpt u dat deze onzekerheid veel onrust kan veroorzaken bij patiënten?
Ik wil benadrukken dat ik het betreur dat door deze berichtgeving onrust kan zijn ontstaan bij patiënten. Het is daarom goed dat de NZa hier onderzoek naar gedaan heeft en maatregelen richting een aantal apotheken heeft genomen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met VGZ en Stichting Zorgmakelaar Farmaceutische Contractering (ZFC), om ervoor te zorgen dat de onzekerheid voor patiënten snel wordt weggenomen?
Nee. De onderhandelingen tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar zijn tussen deze twee partijen. De NZa houdt hier toezicht op.
Designerdrugs die teruggegeven moeten worden aan de eigenaar |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De gemeente Zaanstad moet de 1.100 kilo designerdrugs die onlangs in een bedrijfspand werd aangetroffen, teruggeven aan de eigenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door het ontbreken van een molecuul in de chemische samenstelling 1.100 kilo designerdrugs ter waarde van 6 à 8 miljoen euro niet onder de Opiumwet vallen en teruggegeven moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak is het tot op heden in Nederland voorgekomen dat verdachten van het produceren van designerdrugs ondanks dat ze zijn gesnapt bij productie van deze drugs, hun waar/grondstoffen terug hebben gekregen vanwege het feit dat die drugs niet in de Opiumwet zijn opgenomen?
Een totaal overzicht van NPS dat bij de eigenaar/bezitter blijft, is niet te achterhalen, omdat NPS geen strafbare gedragingen betreffen als de betreffende stof niet op lijst I of lijst II bij de Opiumwet staat. Het komt het meest voor dat de stoffen ter plaatse al meteen niet in beslag genomen kunnen worden, omdat de strafbaarheid ontbreekt. De politie registreert geen legale stoffen of legale situaties.
Deelt u de mening dat als hier niet wordt voorkomen dat vanwege een kleine afwijking in de chemische samenstelling criminelen zich met miljoenen kunnen blijven verrijken, de volksgezondheid in gevaar kan worden gebracht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Door kleine structurele veranderingen in de chemische structuur van illegale drug aan te brengen, ontstaat een nieuw en nog legaal psychoactief middel met vergelijkbare effecten als illegale drugs. De NPS vormen daarmee potentieel een bedreiging voor de volksgezondheid. De productie van NPS is aan geen enkele vorm van kwaliteitscontrole onderworpen en er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van het gebruik van deze middelen. Dit maakt dat gebruikers van NPS zich blootstellen aan mogelijk grote gezondheidsrisico’s.
Bestaan er op dit moment concrete juridische of bestuurlijke mogelijkheden om ervoor te zorgen dat criminelen die steeds creatiever worden met drugs die niet onder de Opiumwet vallen weg kunnen komen met dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, zou indien de wet waarmee een generieke derde lijst aan de Opiumwet wordt toegevoegd (Kamerstuk 36 159) in werking zijn getreden die mogelijkheid wel hebben bestaan?
Het toevoegen van een individuele NPS aan een van de Opiumwetlijsten neemt doorgaans veel tijd in beslag. Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld de Opiumwet te wijzigen door aan de bestaande lijsten I en II een lijst IA toe te voegen. Deze lijst IA bevat een drietal stofgroepen waarvan de chemische structuur is afgeleid van meerdere substanties met een psychoactieve werking die op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet staan vermeld. Het is dan moeilijker of zelfs onmogelijk om nieuwe legale varianten te ontwerpen, die voor de gebruiker een vergelijkbare werking hebben als het verboden middel.
Deze designerdrugs vallen nu doorgaans niet onder de Opiumwet. Ze zijn dan strafrechtelijk niet verboden en daarom kan er op dit moment niet strafrechtelijk of bestuurlijk worden gehandhaafd
Welke, desnoods tijdelijke, handvatten kunt u op dit moment aan politie en burgemeesters bieden? Bent u daar al over in gesprek? Zo nee, bent u bereid om dat zo snel mogelijk te doen?
Het gaat hier om NPS die veelal als «research chemicals» worden aangeboden. Als deze stoffen niet verboden zijn op grond van de Opiumwet kan er niet strafrechtelijk of bestuurlijk tegen worden opgetreden. Voor stoffen die de strafbaarstelling van de Opiumwet vallen, geldt de Warenwet. De Warenwet omvat slechts regels voor productveiligheid, waardoor ze wel een CLP (Classificatie, Labeling en Verpakking)-etiket moeten bevatten. De Warenwet biedt echter geen grond voor bijvoorbeeld strafrechtelijke inbeslagname.
Kunnen deze vragen, gelet op de urgentie, binnen één week beantwoord worden?
Nee, één week is onhaalbaar gebleken. Op 20 december 2023 heeft het plenaire debat over dit wetsvoorstel in uw Kamer plaatsgevonden. Op 16 januari 2024 zal in uw Kamer gestemd worden over het wetsvoorstel.
Het voorgenomen besluit om arbeidsmigranten te huisvesten aan de Havendijk in Bergen op Zoom |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u van het voorgenomen besluit om 425 arbeidsmigranten te huisvesten op de Havendijk in Bergen op Zoom en het verzet van omwonenden daartegen?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om bij de huisvesting van arbeidsmigranten zorgvuldig te kijken naar de huisvestingsbehoefte en de inpassing in wijken of kernen, en ook om het schaalniveau van huisvesting daarin mee te nemen. Het is nuttig en noodzakelijk dat buurtbewoners, lokale overheden en huisvesters in een vroeg stadium hierover het gesprek met elkaar aan gaan. Bovendien is het belangrijk om wanneer de huisvesting tot stand gekomen is, met elkaar in gesprek te blijven over onder andere de leefbaarheid in de wijk.
Bent u op de hoogte van de zorgen die zijn geuit door inwoners van Bergen op Zoom met betrekking tot de grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten en de mogelijke impact op de leefbaarheid en veiligheid van de betrokken wijken? Wat vindt u van deze zorgen?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanuit mijn departement is contact gezocht met de gemeente. Voor wat betreft de leefbaarheid en veiligheid verwijs ik naar antwoord 1.
Deelt u de mening dat de huisvesting van de 425 arbeidsmigranten pal tegen de percelen van deze inwoners aan onwenselijk is? Zeker als het huidig aantal inwoners lager is dan het voorgenomen aantal arbeidsmigranten?
Ik ben van mening dat de afweging tussen economische belangen door vestiging van bedrijvigheid en het bewaken van de leefbaarheid door de desbetreffende gemeente moet plaatsvinden, en de huisvesting van (toekomstige) werknemers daarin moet worden meegewogen.
Wat vindt u ervan dat er nooit een omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden vóórdat er een principeakkoord en koopcontract is getekend met de projectontwikkelaar?
Volgens informatie van de gemeente Bergen op Zoom zijn zowel door de gemeente als de initiatiefnemer van de huisvestingslocatie initiatieven ondernomen om tot een omgevingsdialoog te komen. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer uitgenodigd voor een eerste kennismaking en informatiebijeenkomst op 7 juli 2022. De initiatiefnemer heeft tijdens die bijeenkomst, en ook in latere contacten, omwonenden uitgenodigd deel te nemen aan een klankbordgroep over de verdere uitwerking van de beoogde logieshuisvesting. In die klankbordgroep kon concreet ingegaan worden op eventuele onduidelijkheden, wensen en zorgen. Deze initiatieven tot een omgevingsdialoog vonden volgens informatie van de gemeente plaats voor ondertekening van de koopovereenkomst, die medio 2023 plaatsvond.
Hoe verenigt u de komst van 425 arbeidsmigranten met het tekort aan huisartsenzorg? Wat vindt u er van dat hier nog niks voor geregeld is?1
Ik deel de zorgen met betrekking tot de druk op voorzieningen die arbeidsmigratie kan leggen. Daarom test de VNG op dit moment in opdracht van BZK en in samenwerking met EZK en SZW de effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid (ER), één van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). Met behulp van dit instrument krijgen gemeenten meer inzicht in de huisvestingsvraag van arbeidsmigranten als er sprake is van nieuwe grootschalige bedrijvigheid. Gemeenten kunnen zo constructief met bedrijven het gesprek voeren over de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten en hier heldere afspraken over maken. Inzicht in de huisvestingsvraag van arbeidsmigranten zorgt ervoor dat ook consequenties voor andere bestaande voorzieningen als gevolg van de vestiging van arbeidsmigranten duidelijk worden. Naar de mening van het demissionaire kabinet zou de ER op termijn ook deze vraag inzichtelijk moeten maken. Gemeenten moeten hier rekening mee houden en hun voorzieningen voor onder meer zorg en welzijn op afstemmen. Ook zorgverzekeraars hebben een rol vanwege de zorgplicht voor de arbeidsmigranten die bij hen een zorgverzekering aangaan. Voor de Havendijk in Bergen op Zoom liet de gemeente mij weten dat de huisvester voornemens is huisartsenzorg op locatie te organiseren.
Hoe verenigt u de komst van 425 arbeidsmigranten met het tekort aan politiecapaciteit in de regio?2
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zal de gemeenten alle relevante belangen moeten afwegen die gemoeid zijn bij de verlening van de vergunning, waaronder een goed woon- en leefklimaat en veiligheid. De gemeente Bergen om Zoom liet mij weten dat de huisvester voornemens is te organiseren dat 24 uur per dag een sociaal beheerder op de locatie aanwezig is.
Deelt u de mening dat dit op orde zou moeten zijn voor er waar dan ook huisvesting wordt gerealiseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt hier dan toch een vergunning voor verleend?
Het is belangrijk dat we als samenleving blijven zoeken naar de juiste balans. Dit geldt voor onze woningmarkt, maar ook voor onze arbeidsmarkt. Het is nodig om met elkaar in gesprek te blijven en passende oplossingen te vinden voor complexe problemen zoals huisvesting en tekorten op de arbeidsmarkt. De effectrapportage is een manier om gemeenten en provincies zo goed mogelijk te ondersteunen om passende keuzes te maken bij nieuwe bedrijvigheid en de huisvesting van arbeidsmigranten. Het is daarom aan hen om na te gaan wat nodig is om de leefbaarheid in de regio te behouden of te bevorderen.
Deelt u de mening dat hierdoor de veiligheid in het gebied in het geding komt vanwege een verlaagde capaciteit in zowel de huisartsenzorg als bij de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kan deze huisvesting dan toch gerealiseerd worden?
Uiteraard vind ook ik het ontzettend belangrijk om de leefbaarheid van een gemeente te waarborgen. De druk die op een lokale gemeenschap kan ontstaan, kan door het bieden van voldoende en kwalitatieve voorzieningen worden verdeeld of verlicht. Zoals eerder vermeld helpt de effectrapportage gemeenten en provincies om vroegtijdig inzicht te krijgen in de gevolgen van arbeidsmigratie op het huisvestingsvraagstuk. Op basis van de lokale woonopgave, waarin gekeken wordt naar wat kan en wat nodig is, kunnen gemeenten samen met bedrijven het gesprek voeren over de huisvesting van arbeidsmigranten.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van vragen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid de grote waardering over te brengen aan uw ambtenaren voor de beantwoording van alle schriftelijke, feitelijk en mondelinge vragen die vragensteller de afgelopen jaren stelde, zeker wanneer die beantwoording tijdig, zorgvuldig en gewetensvol was?
Ja.
Het artikel ‘Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van de verslechterende waterkwaliteit van het IJsselmeer?
In tegenstelling tot wat het bericht suggereert is de ecologie en chemische waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren in algemene zin verbeterd. Er wordt echter nog niet voor alle parameters voldaan aan de doelstelling voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Voor de drinkwaterkwaliteit is met name de chemische waterkwaliteit van belang.
De kwaliteit van het water van het IJsselmeer wordt in overwegende mate bepaald door de toevoer van Rijnwater en de kwaliteit daarvan. Het RIWA Rijnrapport 2022 geeft een overzicht van de stoffen die relevant zijn voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater.2 Lozingen op het IJsselmeer zelf vormen slechts een beperkte bijdrage aan de waterkwaliteit van het IJsselmeer.
Kunt u aangeven welke stappen uw ministerie onderneemt om de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën op de riolering aan te pakken?
In 2023 is de pilot «Grip op indirecte lozingen» uitgevoerd. Tijdens de pilot zijn bij 95 bedrijven uit verschillende branches inspecties uitgevoerd. Er zijn in 73 gevallen afvalwatermonsters genomen die geanalyseerd zijn op relevante stoffen zoals zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en/of KRW-prioritaire stoffen. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven dat op dit moment gewerkt wordt aan het eindrapport en dat dit naar verwachting later dit voorjaar beschikbaar zal zijn.
Daarnaast werkt het Ministerie van IenW met bestuurlijke partners in het impulsprogramma KRW aan aanvullende maatregelen voor chemische stoffen. De Kamer is hierover geïnformeerd via de brief Voortgang KRW van 19 december jl.3
Voor de meest urgente chemische stoffen die de KRW-norm overschrijden wordt gekeken naar de hele keten: van de productie tot de zuivering, inclusief toelating van stoffen en vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit omvat dus ook de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën. In 2024 wordt per stof bekeken welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn.
Voor de ketenaanpak is het uitvoeren van maatregelen door het bedrijfsleven essentieel. Het ministerie ondersteunt via een subsidie aan ondernemersverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland het uitvoeren van een actieprogramma. Een van de acties in dit actieprogramma is bedrijven te stimuleren om een «self assessment» uit te voeren om vast te stellen welke emissies er zijn, of emissies zijn te voorkomen of te verminderen, en met welke extra maatregelen kan worden bijgedragen aan de doelen van de KRW. Dit is aanvullend op de formele toezichtrelatie vanuit de overheden.
Hoe denkt u de transparantie te vergroten met betrekking tot de samenstelling van gifstoffen die via deze indirecte lozingen in het IJsselmeer terechtkomen?
Tijdens het wetgevingsoverleg Water op 29 januari 2024 is aan de Kamer toegezegd dat het ministerie onder meer samen met de waterschappen een onderzoek gaat doen naar het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De omgang met indirecte lozingen zal daar onderdeel vanuit maken.
De eerste verkennende gesprekken met de Unie van waterschappen over de invulling zijn inmiddels geweest. Voorafgaand aan het commissiedebat Water in juni zal de Kamer geïnformeerd worden op welke manier het onderzoek definitief vorm zal krijgen.
Overigens is al deels transparant welke stoffen worden geloosd. De verleningsbeschikking van een vergunning voor een IPPC-installatie die onherroepelijk is geworden wordt voor eenieder via elektronische weg beschikbaar gesteld. Voor bepaalde andere vergunningen die via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen is het mogelijk op aanvraag de vergunning in te zien.
Wat is uw reactie op het feit dat de controle op indirecte lozingen al jaren tekortschiet, zoals vermeld in het artikel?
Dit wordt niet als zodanig herkend. Er is de afgelopen jaren juist sterk geïnvesteerd in het VTH-stelsel door middel van het interbestuurlijk programma versterking VTH. Belangrijke pijlers in het programma zijn «robuuste omgevingsdiensten en financiering» en «kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt». Zoals bij antwoord 4 aangegeven, zal samen met de waterschappen gekeken worden of specifiek voor hun VTH-taken sprake is van zaken die nog verbeterd kunnen worden.
Hoe gaat uw ministerie om met het gesignaleerde probleem van gebrekkige controle door het verschil tussen meldingsplicht en vergunningplicht?
Dit zal worden meegenomen in het onderzoek zoals beschreven in de beantwoording op vraag 4.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat bedrijven hun lozingen correct melden en dat vergunningen adequaat worden geactualiseerd?
Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om het bevoegd gezag op de hoogte te stellen wanneer ze van plan zijn een meldingsplichtige activiteit te gaan uitvoeren. Bedrijven hebben ook een eigen verantwoordelijkheid bij het actueel houden van hun vergunningen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bedrijfsvoering.
Indien dit niet gebeurt kan het bevoegd gezag hier handhavend tegen optreden.
Daarnaast moet het bevoegd gezag vergunningen periodiek bezien op actualiteit en als nodig herzien. In de Kamerbrief van 25 januari 2024 is de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken voor VTH en de lopende acties.4
Wat is de voortgang van de pilot «Grip op indirecte lozingen» die vorig jaar is gestart? Welke concrete resultaten zijn tot nu toe bereikt? Hoe denkt u de uitkomsten van deze pilot te gebruiken om structurele verbeteringen aan te brengen in de aanpak van indirecte lozingen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de mogelijke gevolgen als de concentraties gifstoffen in het IJsselmeer blijven stijgen en drinkwaterbedrijf PWN niet in staat is alle giftige stoffen uit het drinkwater te verwijderen?
In de beantwoording op vraag 2 is aangegeven dat in algemene zin de waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren juist verbeterd is.
Op grond van de Drinkwaterwet heeft het drinkwaterbedrijf de taak om ervoor te zorgen dat het drinkwater dat aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gesteld wordt geen stoffen bevat in concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben. In het geval dat de concentraties stoffen in het IJsselmeer zouden stijgen, dan kan dit impact hebben op de opgave die het drinkwaterbedrijf PWN heeft om deze stoffen uit het ingenomen water te verwijderen voordat dit gebruikt kan worden als drinkwater. Als dit zich voordoet is het zaak dat niet alleen gekeken wordt naar manieren om stoffen uit het water te verwijderen, maar zeker ook naar de bron en mogelijkheden om verontreiniging bij de bron aan te pakken.
Welke langetermijnmaatregelen overweegt uw ministerie om ervoor te zorgen dat de drinkwaterkwaliteit in Noord-Holland wordt gewaarborgd?
De drinkwaterkwaliteit wordt gewaarborgd door de kwaliteitseisen die volgen uit het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterrichtlijn. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drinkwaterkwaliteit in verschillende provincies.
Daarbij is het IJsselmeer ook vanuit de KRW aangewezen als oppervlaktewaterlichaam met een drinkwaterfunctie. Het waterbeleid is er op gericht om te voorkomen dat stoffen in het water terecht komen en de drinkwaterbedrijven te faciliteren in het leveren van schoon drinkwater.
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hun giftige afvalwater via de riolering afvoeren in het IJsselmeer?
Nee, er is geen overzicht beschikbaar van lozingen van bedrijven via de riolering op het IJsselmeer.
Wat is uw analyse van het feit dat milieukwaliteit over het algemeen in Nederland steeds slechter wordt? Hoe past dit binnen de plichten van het kabinet uit artikel 21 van de Grondwet?
De Kamer heeft in oktober 2023 de Balans van de Leefomgeving ontvangen, waarin de stand van het milieu in Nederland beschreven is. Naar aanleiding hiervan is door de Kamer om een reactie van het kabinet gevraagd. Deze reactie zal op korte termijn door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer worden aangeboden.
Zijn er bedrijven die op basis van een verouderde vergunning lozen rondom het IJsselmeer?
Er zijn slechts enkele bedrijven die toestemming hebben om direct op het IJsselmeer afvalwater te lozen. Voor deze vergunningen is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag. Deze vergunningen zijn onderdeel van het traject van bezien en herzien van vergunningen.
Zijn er vergunningen waarin geen maximum wordt gesteld voor het lozen van giftig afvalwater dat indirect in het IJsselmeer belandt?
Er zijn bij het Ministerie van IenW geen vergunningen bekend waarin dit het geval is.
Het bericht ‘Nictiz opent openbare consultatie over realisatie gebruik SNOMED’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Nictiz opent openbare consultatie over realisatie gebruik SNOMED»?1
Ja.
Klopt het dat SNOMED de afgelopen jaren alleen gepresenteerd is als een koppeltaal, dus alleen als een instrument om twee talen met elkaar te laten spreken en gegevens te kunnen uitwisselen?
Nee, dit klopt niet. SNOMED is een internationaal, medisch terminologiestelsel met meer dan 375.000 gecodeerde medische termen en synoniemen. Omdat SNOMED zo gedetailleerd en breed is, kan deze taal ook worden gebruikt om andere talen uit zorginformatiesystemen aan elkaar te koppelen. Dit kan door het maken van een mapping, waarbij de informatie in de technische taal uit het ene systeem wordt omgezet naar de technische taal in het andere systeem.
SNOMED is echter niet alleen een instrument om twee talen uit zorginformatiesystemen met elkaar te laten spreken. Het maakt namelijk ook eenduidige registratie mogelijk voor meervoudig gebruik, zoals beoogd in het programma Registratie aan de bron, waarin al verwezen werd naar SNOMED.2
Vanaf 2012 werd het nut van SNOMED als uniforme medische terminologie ten behoeve van Eenheid van Taal in meerdere Kamerstukken en rapporten gepresenteerd en benadrukt, inclusief de (toen) nog bestaande knelpunten voor implementatie. Zoals in het rapport van het RIVM getiteld «Eenheid van taal in de Nederlandse zorg», waarin SNOMED geadviseerd wordt als onderdeel van het gedeelde woordenboek (de grondplaat) in het primaire proces, naast andere standaarden (LOINC en IDMP).3
In meerdere afspraken verbindt het veld zich ook al aan het gebruik van SNOMED, zoals «Het onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014 t/m 2017» en het besluit van het Informatieberaad Zorg in 2018. In de laatstgenoemde is SNOMED geadviseerd als onderdeel van het gedeelde woordenboek (de grondplaat) in het primaire proces ten behoeve van eenmalig vastleggen en hergebruik van gegevens.
SNOMED is dus niet enkel gepresenteerd als koppeltaal, maar ook juist als terminologie die uitermate geschikt is voor de primaire registratie van zorg- en gezondheidsgegevens.
Deelt de Minister de mening dat eenduidig registreren zeer ondersteunend is bij het adequaat kunnen uitwisselen en voorkomen dat er verwarring ontstaat over bijvoorbeeld een ziektebeeld? Wordt goed begrepen dat Nictiz SNOMED wil verplichten als registratietaal? Zo ja, betekent dit dan ook dat individuele beroepsgroepen de voor hen wetenschappelijk onderbouwde classificatiesystemen niet meer mogen/kunnen gebruiken?
Eenduidig registreren van gegevens in de zorg is noodzakelijk voor zowel het goed begrip van gegevens als het makkelijker kunnen uitwisselen en integreren van de gegevens door de systemen. Nictiz kan als kennisorganisatie het gebruik SNOMED niet verplichten, zij adviseren zorgverleners er wél gebruik van te maken. Ik kijk in het kader van Eenheid van Taal hoe hier het best op gestuurd kan worden, waarbij het uitgangspunt van eenmalig registreren en meervoudig gebruiken de basis is, om hiermee de registratielast terug te kunnen dringen.
Toepassing van SNOMED in zorginformatiesystemen betekent niet dat classificatiesystemen niet meer gebruikt mogen worden. De meeste classificatiesystemen worden gebruikt voor het rapporteren van statistische gegevens en voor het vaststellen van zorgindicaties. Door slimme toepassing van SNOMED-codes kunnen deze statistische en administratieve gegevens ook afgeleid worden, zonder dat zorgverlener daar extra werk aan heeft. Eenduidige en gestandaardiseerde vastlegging van zorggegevens moet juist het zorgproces, de registratie en de databeschikbaarheid vooruithelpen en zal voor de eindgebruiker (bijvoorbeeld arts of verpleegkundige) vooral meer tijd voor de patiënt op moeten leveren.
Op basis van welk proces/procedure is Nictiz tot dit voorstel gekomen? Wie zijn daarbij betrokken geweest? Welke scenario’s waren mogelijk? Welke groepen steunen het huidige voorstel? Naar begrepen wordt van experts in het veld is hier geen impactanalyse uitgevoerd, klopt dat? Zo ja dan is toch het mogelijke gevolg dat adequate verpleegkundige besluitvorming wordt ondermijnd waardoor kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding is?
Voorafgaand aan dit voorstel is in 2018 door het Informatieberaad Zorg het gebruik van SNOMED als taalstandaard in de zorg ingestemd. Opeenvolgend is SNOMED in het rapport van het RIVM als grootste onderdeel van de grondplaat geadviseerd, zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht. In 2022 werd geconcludeerd dat de implementatie niet gerealiseerd was. Hierop werd door D&A Medical Group het rapport «Impact assessment Eenheid van Taal» opgesteld, waarbij de realisatie van Eenheid van Taal middels SNOMED werd onderzocht in vier sectoren (VVT, GGZ, Ziekenhuizen en huisartsen). Hieruit bleek dat er geen echte tegenstanders waren op de implementatie, maar voornamelijk regie, focus en zichtbaarheid noodzakelijk was.4
Ik heb deze regierol opgepakt en Nictiz verzocht om een advies op te stellen voor handvatten over hoe de implementatie dan plaats moet vinden. Hiervoor is eerst op basis van de kennis en ervaring van Nictiz, in combinatie met gesprekken met stakeholders, een eerste versie geschreven. Op 8 september jl. heeft vervolgens een stakeholderbijeenkomst plaatsgevonden, waarbij alle stakeholders uitgenodigd waren. Op basis van die sessie is vervolgens de conceptversie opgesteld en ter consultatie gebracht tot 13 november jl., zodat partijen nogmaals hun feedback konden geven.
In het advies van Nictiz over de realisatie van SNOMED is geen sprake geweest van meerdere scenario’s, wel bevat het advies verschillende elementen die nodig zijn. Er is geen aanvullende impactanalyse gedaan van deze aanbevelingen, omdat dit dit een verdere uitwerking is van het eerdere besluit van het Informatieberaad Zorg en de impactanalyse van de D&A Medical Group uit 2022 opvolgt.
Hoewel er op de consultatie ook positieve reacties zijn binnengekomen van sectoren die graag (nog sneller) door willen, zijn het voornamelijk partijen die op- of aanmerkingen hadden geweest die zich via die weg kenbaar hebben gemaakt. Het is in die lijn dan ook niet te zeggen welke partijen nadrukkelijk wel achter dit voorstel staan. Het neemt hoe dan ook niet weg dat er werk te doen ligt voor alle sectoren voor de implementatie.
Het uitgangspunt bij de implementatie van SNOMED is dat de eindgebruiker zo min mogelijk last en zo veel mogelijk profijt heeft van deze transitie die op de achtergrond moet gebeuren. Kwaliteit en veiligheid van zorg zal hiermee dus niet in het geding mogen komen.
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van het Transitieplan van zib-compliance naar hergebruik van zorginformatie in dit advies meegewogen?
Het rapport en de aanbevelingen zijn bekend bij en gebruikt door Nictiz. Het conceptadvies is ook zondermeer in lijn met die aanbevelingen. Nictiz zal dat in de finale versie van het advies verduidelijken.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
De financiering van politieke partijen |
|
Lilian Marijnissen (SP), Nicole Temmink (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat in artikel 21 lid 1 onder a, is bepaald dat de naam en adresgegevens van de uiteindelijk belanghebbende dienen te worden geregistreerd, ook indien de gift niet namens een natuurlijk persoon is gedaan?
Ja. Deze bepaling is het gevolg van het inwerking treden van de Evaluatiewet Wfpp per 1 januari 2023. Om politieke partijen de tijd te geven zich aan te kunnen passen aan de nieuwe regels is in de wet bepaald dat sommige wetsartikelen pas per 1 januari 2024 van toepassing zijn. Dit geldt ook voor deze verplichting.1
Klopt het dat in het overzicht van de donaties aan politieke partijen geen natuurlijke personen gemeld worden, maar donaties van onder andere bv’s, zoals Yip Holding, Kimi B.V. of Karo B.V.?1
Als een politieke partij een substantiële bijdrage ontvangt, moet zij dit binnen drie dagen melden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit is geregeld in artikel 25a van de Wet financiering politieke partijen. Daarbij moeten o.a. de gegevens worden verstrekt die op grond van artikel 21, eerste lid, in de financiële administratie van de politieke partij zijn opgenomen. Omdat de verplichting om bij een bijdrage van een rechtspersoon ook de adresgegevens van de uiteindelijk belanghebbende(n) te registreren pas van toepassing is vanaf het subsidiejaar 2024 – zie het antwoord op vraag 1 – hoefden die gegevens in het subsidiejaar 2023 nog niet te worden verstrekt noch openbaar te worden gemaakt.
Deelt u de mening dat hiermee niet voldaan wordt aan het wettelijke uitgangspunt dat duidelijk moet worden wie de uiteindelijk belanghebbenden zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan er gecontroleerd worden of het maximumbedrag van totaal 100.000 euro aan donaties niet overschreden wordt, als de uiteindelijk belanghebbende niet openbaar wordt? Deelt u de mening dat dit in strijd is met (de geest van) de wet?
Bij de verantwoordingsstukken over het jaar 2023, die politieke partijen moeten aanleveren voor 1 juli 2024, moet een goedkeurende verklaring van een accountant zitten. Als het giftenmaximum van € 100.000,– wordt overgeschreden, zal een accountant geen goedkeurende verklaring kunnen afgeven.
Indien de regels van de Wfpp worden overtreden is de Minister van Binnenlandse Zaken als toezichthouder bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete van maximaal € 25.000.
Deelt u de mening dat hierdoor onduidelijk is of er invloed wordt gekocht door grote bedragen vanuit bedrijven te storten, waardoor het voor mensen met meerdere bv’s makkelijker is het toch al forse maximum van een 100.000 te overschrijden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Als toezichthouder op de Wet financiering politieke partijen vind ik het belangrijk dat politieke partijen zich houden aan de regels die in de Wfpp zijn neergelegd. Die regels zijn tot stand gekomen na een uitgebreid parlementair debat. Mijn voorganger heeft bij de behandeling van de Evaluatiewet Wfpp in de Kamer ook benadrukt dat de aangescherpte regels in de Wfpp normstellend zijn. De transparantieregels waar politieke partijen aan moeten voldoen maken het mogelijk dat hier een maatschappelijke discussie over plaatsvindt. Het is ook de rol van politieke partijen zelf om, binnen het wettelijk kader, invulling te geven aan de normen bij het aannemen van giften.
Kunt u uitgebreid reageren op de zorgen van de Commissie toezicht financiering politieke partijen die aangeeft geen mogelijkheden te hebben om te achterhalen of er aan wettelijke verplichtingen wordt voldaan door de uiteindelijke gever niet te registreren?2
De Ctfpp merkt in haar advies over de overzichten verkiezingstijd 2023 op dat transparantie over de uiteindelijke belanghebbende van rechtspersonen «van belang is om vast te kunnen stellen of dergelijke bijdragen aan de verplichtingen van de Wfpp voldoen.» Ik onderken dit belang. Daarom zal ik er vanaf subsidiejaar 2024 op toezien dat politieke partijen bij het aannemen van een gift van een rechtspersoon ook de uiteindelijk belanghebbende registreren, zoals de Wet vanaf 1 januari 2024 voorschrijft.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 november 2023 moeten politieke partijen nog een overzicht van giften en schulden aanleveren voor de periode 1 november 2023 tot 22 november 2023, waarover de Ctfpp ook advies uitbrengt. Wanneer ik ook dit advies ontvangen heb, reageer ik op de beide adviezen van de Ctfpp.
Kunt u ingaan op de opmerking van deze commissie dat de handelwijze van enkele partijen daarmee in strijd is met de geest van de wet? Wat gaat u hierop ondernemen?
De commissie schrijft in haar reactie op de overzichten verkiezingstijd 2023 dat zij zich afvraagt of de handelwijze van de VVD in lijn is met de bedoeling van de wet. Uit de aangeleverde overzichten van giften en onderliggende informatie blijkt dat het gaat om giften van drie separate rechtspersonen, met bovendien drie afzonderlijke personen achter de rechtspersonen. Omdat het gaat om verschillende donateurs is dit volgens de Wfpp toegestaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wil ik benadrukken dat de regels in de Wfpp ook normstellend zijn. De transparantieregels waar politieke partijen aan moeten voldoen maken het ook mogelijk dat hier een maatschappelijke discussie over plaatsvindt. Het is ook de rol van politieke partijen zelf om, binnen het wettelijk kader, invulling te geven aan deze normen.
Het bericht ‘1e gegevensuitwisseling onder Wegiz verplicht: Versturen van recept door huisarts aan terhandsteller’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Waarom stelt u de algemene maatregel van bestuur (AMvB) uit en krijgen de huisartsen extra tijd om een persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) aansluiting te realiseren? Huisartsen wisten toch ruim op tijd waaraan zij moesten voldoen?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat verkeerd gedrag wordt beloond met dit uitstel? Wat betekent dit voor andere AMvB’s?
In het belang van de patiënt vind ik het essentieel een goede invulling te geven aan de PGO. In mijn brief «Voortgang persoonlijke gezondheidsomgevingen» van 11 mei 2023 heb ik u geïnformeerd over het beleid dat ik hiervoor ontwikkel en inzet.1 Het is mijn wens om de invulling van de PGO zo snel mogelijk te realiseren en daarbij zorgvuldig te werk te gaan. In het kader van de AMvB die het elektronisch versturen van het recept door huisarts aan terhandsteller aanwijst, is ook de verplichting van het beschikbaar stellen van de medicatieafspraak aan de PGO van de patiënt voorzien.
Eerder heeft het succesvolle «Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling tussen Professional en Patiënt (VIPP) Open» ertoe geleid dat op dit moment al 97% van de huisartsenpraktijken de medicatieafspraken2 kan ontsluiten naar een PGO. Dit betekent dat 3% van de huisartsenpraktijken nog een aansluiting op de PGO moet regelen. Uit het VIPP Open is gebleken dat de technische aansluiting gemiddeld 6 maanden in beslag neemt.
Na reactie van de huisartsenkoepels op de internetconsultatie van het Besluit elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Begiz) heb ik besloten dat de huisartsen, na inwerkingtreding van de AMvB op 1 januari 2024, een half jaar de tijd krijgen om op PGO’s aan te sluiten. Ik ben in overleg met de huisartsenkoepels voor een ondersteuningsprogramma voor de groep huisartsen die nog niet is aangesloten. De AMvB «Versturen van recept door huisarts aan de terhandsteller» zal daarom in twee fases in werking treden. Per 1 januari 2024 gaat de verplichting voor huisartsen gelden om het recept elektronisch aan de terhandsteller te sturen. De tweede fase, waarin ontsluiting van de medicatieafspraak aan de PGO wordt verplicht, treedt in werking op 1 juli 2024.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is (tijdspaden, ingangsdata, etc.) van alle andere geplande AMvB’s inclusief de AMvB’s op basis van de amendementen 25 en 44 van de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) die betrekking hebben op het aanpakken van de marktmacht van ICT-leveranciers in de zorg?1, 2
Bij elke AMvB wordt bepaald of, hoe en wanneer aansluiting op de PGO haalbaar is. Dit wordt mede bepaald door het percentage van de sector dat is aangesloten op de PGO en hoeveel ondersteuning er nog noodzakelijk is. Het betreft hier bovendien de eerste keer dat volgens de Wegiz-systematiek middels een AMvB een gegevensuitwisseling wordt aangewezen. De daarbij horende verplichte PGO-aansluiting voor de huisarts werd pas in de loop van 2023 bekend. Dat vraagt om een gedegen afweging van belangen om van de Begiz-implementatie een succes te maken. Door nu te kiezen voor een aanvullende implementatietermijn van een half jaar, hebben huisartsen de tijd gekregen om zich goed op de wettelijke verplichting voor te bereiden. Bovendien doen we op deze wijze kennis op over een passende implementatie van de Begiz en de PGO-aansluiting. Mogelijk dat hierdoor toekomstige Wegiz-AMvB’s, met de PGO-aansluitingsverplichting, in zijn geheel in werking kunnen treden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Voksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
In mijn brief «Voortgang Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg» van 2 oktober 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de AMvB’s voor de gegevensuitwisselingen op de Meerjarenagenda Wegiz.5 De uitwerkingen van de amendementen nr. 25 en nr. 44 worden bij het opstellen van de AMvB’s meegenomen en lopen mee in de planning.
Zoals benoemd in amendement nr. 25 worden ICT-leveranciers verplicht tenminste Open API’s te gebruiken. Vanuit dit oogpunt is de AMvB voor de Basisgegevensset Zorg (BgZ) opgesteld, waarin ICT-leveranciers (via de aangewezen NEN-norm) verplicht worden de BgZ uit te wisselen volgens tenminste Open API's. Deze Open API's worden gedefinieerd volgens de API-strategie van Nictiz. Het is tevens vereist dat deze API's worden gedocumenteerd en opgenomen in de Nationale Bibliotheek van Zorg-ICT-standaarden.
Om de marktwerking in de zorg-ICT-markt te verbeteren is, op 4 april 2023, het Actieplan Zorg-ICT-markt aan de Tweede Kamer verstuurd.6 Het hoofddoel van het Actieplan (2023–2025) is om de zorg-ICT-markt opener, toegankelijker en eerlijker te maken om bij te dragen aan databeschikbaarheid en interoperabiliteit. Aan de hand van het genoemde Actieplan Zorg-ICT-markt, onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om het gericht afdwingen van dataportabiliteit, zoals beschreven in amendement nr. 44, te versnellen. Ook worden toekomstbestendige voorwaarden gecreëerd die bijdragen aan elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. In het Actieplan wordt beschreven hoe VWS meer regie neemt op de zorg-ICT-markt, zonder de verantwoordelijkheid van andere betrokken partijen over te nemen. Het is belangrijk dat er een gezamenlijke inzet plaatsvindt van alle betrokken partijen om de interventies uit het Actieplan te laten slagen. De Tweede Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Zorg-ICT-markt. In het eerste kwartaal van 2024 kan uw Kamer een brief over dit onderwerp tegemoet zien.
Het achterwege blijven van afspraken met de industrie over reductie van de stikstofuitstoot |
|
Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nog nauwelijks met industriële piekbelasters is gesproken over reductie van de stikstofuitstoot, terwijl bedrijven wel aangeven dat er mogelijkheden zijn?1
Ja. Het bewuste artikel wekt ten onrechte de indruk dat de industrie vrijelijk stikstof mag uitstoten in afwezigheid van afspraken met de overheid hierover. Het maken van afspraken met industriële piekbelasters stikstof is een sluitstuk op een uitgebreide wet- en regelgeving waar de industrie zich aan heeft te houden. Sinds de jaren ’90 vallen industriebedrijven onder wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven die gekoppeld zijn aan de beste beschikbare technieken (BBT). De Europese emissiegrenswaarden worden geregeld aangescherpt. Mede door deze harde wet- en regelgeving is de NOx-uitstoot van de industrie en energiesector sinds 1990 met 79% gedaald; over 2022 bedroeg de daling zelfs 10%.2 Daarnaast is in 2022 de generieke grens voor ammoniakemissies met een wijzigingsbesluit aangescherpt.3 De bijdrage die de industrie en energiesector tezamen leveren aan de depositie van stikstof in Nederland bedraagt 1,7%.4 Dit wordt beïnvloed door de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura 2000-areaal.
Uit de Emissieramingen van het PBL blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie verder zullen dalen aan de hand van het klimaatbeleid, het Schone Luchtakkoord en de maatregelen die bij Tata Steel en in de chemie en raffinagesector genomen worden.5 Zo worden via het spoor van de reguliere vergunningverlening of een provinciale aanpak reducties bewerkstelligd.6 Daarnaast worden er in het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie onder meer bovenwettelijke afspraken gemaakt op het gebied van NOx-reductie met de twintig grootste industriële CO2-uitstoters. Hieronder valt ook een klein aantal piekbelasters en valt een groot aantal bedrijven in de Top100 van grootste stikstofoxiden-bronnen. Op dit moment zijn reeds met elf bedrijven intentieverklaringen (Expression of Principles) getekend die ook NOx-reductie omvatten. De uiteindelijke afspraken zullen ook leiden tot een vermindering van de stikstofdepositie door de industrie op stikstofgevoelige natuur. De aanpak piekbelasters industrie7 vormt dus het sluitstuk op al het nationale en Europese beleid dat al tot reductie van stikstofemissies in de industrie en energiesector heeft geleid en nog tot verdere reductie zal leiden.
Kunt u precies aangeven met welke industriële piekbelasters inmiddels wel of niet is gesproken en welke afspraken al zijn gemaakt?
In zijn rapport Bepalen drempelwaarde piekbelastersaanpak8 heeft het RIVM een overzicht opgenomen van bedrijven uit de industrie en energiesector die in 2019 en 2020 tot de piekbelasters behoorden. Daarbij is piekbelaster gedefinieerd als een bedrijf dat behoort tot de 3000 bedrijven die de meeste depositie veroorzaken op stikstofgevoelig en overbelast Natura 2000-areal dat binnen een straal van 25 km van het bedrijf ligt. In die twee jaren behoorden 19 industriebedrijven, vier afvalcentrales (AVI’s) en vijf energiebedrijven tot de piekbelasters. De aanpak piekbelasters industrie richt zicht op de 19 industriebedrijven. De AVI’s vallen onder een sectorale aanpak van het Ministerie van IenW die naar de emissies in bredere zin kijkt. De energiecentrales vallen onder het klimaat- en energiebeleid van de Minister voor K&E.
Van de 19 industriebedrijven vallen er drie onder de CO2-maatwerkaanpak: Tata Steel, BP en, Chemelot (vanwege de koepelvergunning gecategoriseerd als één piekbelaster). Met alle bedrijven is inmiddels gesproken. De status van de aanpak piekbelasters industrie is als volgt9:
1
Tata Steel Nederland
EoP: 30% NOx-reductie in 2025 (Roadmap+ programma), plannen voor 2030 in voorbereiding.
2
Chemelot
AnQore
EoP: 50% NOx-reductie in 2030
Fibrant
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie
OCI
EoP: 30% NOx-reductie in 2030 + onderzoek.
SABIC
Gesprekken over EoP incl. NOx reductie
3
Rockwool
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie lopen
4
OFI/Olam Cacao
Aangescherpte vergunning mbt ammoniakuitstoot: 95% reductie per Q4 2024 tov 2020.
5
Cargill Aurora
Procedure aanscherping vergunning met OD gaande
6
Parenco
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
7
DS Smith de Hoop
Bedrijfssluiting
8
BP
EoP: 20–30% NOx-reductie van alles wat onder project H-Vision valt
9
Sappi Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
10
OI-Manufacturing Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
11
Rodruza
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
12
Nyrstar
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
13
Suiker Unie – Cosun Beet company
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
14
Ardagh Glas Dongen
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
15
Folding Boxboard Eerbeek
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
16
Crown van Gelder
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
17
Saint Gobain Construction Products
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
18
Wienerberger Steenfabriek Heteren
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
19
OI-Manufacturing Leerdam
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
Ook in de CO2-maatwerkaanpak van bedrijven die niet als piekbelaster kwalificeren wordt stikstof meegenomen in de onderhandelingen, als onderdeel van het streven naar het gelijktijdig verminderen van de impact op de leefomgeving. In de Expressions of Principles (EoP’s) die met de CO2-maatwerkbedrijven zijn overeengekomen die niet hierboven al genoemd zijn is het volgende opgenomen:
Dow Chemicals
10% NOx-reductie en onderzoek naar meer (5–25%) in 2030
LyondellBasell
Vergunning van emissies cf BBT en zo laag mogelijke NOx-emissiewaarden.
Nobian
500 ton NOx-reductie in 2030 (betekent vrijwel geen NOx-uitstoot in 2030)
Shell
In Moerdijk en Pernis: 10% NOx-reductie in 2030 + onderzoek naar meer
Yara Sluiskil
20% NOx-reductie en 20% NH3-reductie in 2030 +onderzoek naar meer
Zeeland Refineries
Minstens 10% NOx-reductie + onderzoek naar meer, mogelijk 50%.
Het beeld dat er mogelijkheden zijn bij de bedrijven die kwalificeren als piekbelaster om hun stikstofuitstoot nog verder bovenwettelijk te reduceren herken ik. Maar dat iets technisch gezien mogelijk is, betekent niet dat iets direct praktisch uitvoerbaar is. Voordat een bedrijf een beslissing neemt over een nieuwe investering wordt doorgaans onder andere onderzoek gedaan naar de technische, financiële en juridische risico’s en mogelijkheden, ontwerp, de milieueffecten en de gevolgen voor de bedrijfsvoering. Daarnaast moeten bedrijven rekening houden met doorlooptijden bij vergunningverlening, mogelijke netcongestie en een planning van de ombouw die normaliter samen valt met een onderhoudsstop. De aanpak piekbelasters industrie heeft om deze redenen niet binnen het tijdsbestek van één jaar kunnen leiden tot (bindende) afspraken met alle industriële piekbelasters, bovenop de vergunningsplichten. Mijn ministerie werkt sinds het afgelopen voorjaar nauw samen met de Ministeries van IenW en LNV, de provincies, de omgevingsdiensten en de bewuste bedrijven om de reductiemogelijkheden in kaart te brengen en een inschatting van de technische, juridische en financiële haalbaarheid te maken.
Waarom is alleen met de zeven grootste uitstoters inhoudelijk gesproken en nog niet met andere industriële piekbelasters?
Zoals hierboven aangegeven is met alle (19) industriële piekbelasters gesproken. Bij deze aanpak is een begin gemaakt met de piekbelasters met de grootste impact op nabijgelegen natuurgebieden. De groep van 19 is in subgroepen ingedeeld om ruimte te bieden om de aanpak gaandeweg aan te passen aan de hand van de ervaringen met de eerste gesprekken om zo te komen tot de meest effectieve aanpak. De zeven grootste piekbelasters zijn overigens niet noodzakelijkerwijs de grootste uitstoters vanwege de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura2000-areaal.
Hoe kan het dat de gesprekken tot nu toe nog niet tot concrete resultaten hebben geleid?
Allereerst dient zicht verkregen te worden op de reductiemogelijkheden bij de bedrijven; daarna kan pas selectie van projecten plaatsvinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het lastig om binnen enkele maanden helder te hebben wat de mogelijkheden zijn, inclusief kosten en termijnen waarbinnen maatregelen gerealiseerd kunnen zijn. Daarnaast is het van belang om zorgvuldig te beoordelen of sprake is van een doelmatige besteding van publiek geld aan bovenwettelijke stikstofreductie, waarbij zulke maatregelen algauw (tientallen) miljoenen euro’s kunnen kosten. Daar komt bij dat – in tegenstelling tot de afweging bij vergunningverlening bij activiteiten waarbij NOx wordt uitgestoten – er geen kosteneffectiviteitsrange bestaat voor reductie van ammoniakemissies. Het ligt ook niet voor de hand deze op te stellen, omdat het aantal industriële uitstoters van ammoniak beperkt is. Voor het bepalen van de kosteneffectiviteit van een maatregel in het licht van depositiereductie bestaan evenmin getallen. Dat maakt het selecteren van doelmatige en doeltreffende reductieprojecten bij de industriële piekbelasters extra lastig. Het ontbreken van heldere indicatoren vergt een vergaring van mogelijkheden bij de verschillende industriebedrijven zodat zij met elkaar vergeleken kunnen worden. Het lijkt daarbij het meest effectief om projecten die leiden tot significante reductie van ammoniakuitstoot te prioriteren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot van in ieder geval de industriële piekbelasters op korte termijn verlaagd wordt?
Zoals aangegeven is de stikstof-uitstoot van de industrie al zeer fors afgenomen en zal de uitstoot door de reguliere toepassing en aanpassingen van wet- en regelgeving verder afnemen. De aanpak piekbelasters komt hier bovenop. Ik zal met niet aflatende inzet doorgaan met de aanpak van de industriële piekbelasters en de industriebedrijven die onder de CO2-maatwerkaanpak vallen om tot doelmatige en doeltreffende maatregelen te komen die tot verlaging van hun luchtverontreinigende emissies zullen leiden. Wel is het op voorhand onzeker of voldoende middelen beschikbaar zijn voor stikstofafspraken met alle piekbelasters in de industrie waar maatwerk een adequate aanpak zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer via de reguliere maatwerkbrieven van de voortgang op de hoogte houden.
De rechtspositie van slachtoffers van (relationeel) geweld |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat gaat u doen tegen de contraproductieve en soms zelfs ronduit gevaarlijke overheidsbemoeienis met slachtoffers van Intieme Terreur, waardoor bijvoorbeeld in het kader van herstel en contact of behoud van het contact tussen ouders en kinderen een omgangsregeling met de agressor wordt afgedwongen en waardoor slachtoffers worden gedwongen om te rapporteren over het welzijn van kinderen aan de geweldspleger, zelfs als het gezag van één van de ouders is beëindigd vanwege een ernstig geweldsincident?1
In gezag- en omgangszaken, zoals de vaststelling van een omgangsregeling, vormt het belang van het kind altijd een eerste overweging. De familierechter kijkt naar alle signalen rondom het gezin. Ook signalen van onveiligheid worden hierin meegenomen.
Rechters kunnen bij gezag- en omgangszaken ook op verschillende manieren bijdragen aan het borgen van de veiligheid van slachtoffers van intieme terreur, zoals bijvoorbeeld het stellen van bindende voorwaarden aan de contactmomenten tussen de ex-partners of zelfs de omgang opschorten als de veiligheid van een van de ex-partners of het kind daarom vraagt.
Zoals wij in een recente voortgangsbrief over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling aan uw Kamer hebben laten weten, hebben wij signalen ontvangen dat verschillende vormen van (ex-)partnergeweld, zoals bijvoorbeeld dwingende controle of intieme terreur, niet altijd als zodanig worden herkend binnen het familierecht.2 De Minister voor Rechtsbescherming heeft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd om te onderzoeken of de veiligheidsrisico’s in gezag- en omgangszaken voldoende onder de aandacht zijn en om daarover te adviseren. In dit onderzoek zal ook de situatie die u schetst meegenomen worden. Op basis van het advies zal worden bezien of en zo ja op welke wijze, de aandacht op veiligheidsrisico’s bij ouders en kinderen in gezag- en omgangszaken verder versterkt kan worden. Dit advies van de RSJ wordt in de tweede helft van 2024 verwacht.
Kunt u aangeven waarom in Nederland het recht van plegers op familieleven voorrang heeft op de rechten van slachtoffers en hun kinderen op leven en veiligheid, in het licht van het in 2015 geratificeerde Verdrag van Istanbul en artikel 8 van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens?
Volgens de internationale en Europese verdragen heeft het kind recht op contact met beide ouders3 en hebben de ouders en het kind allen recht op veiligheid én op familie- en gezinsleven.4 Tussen al deze verschillende rechten van zowel beide ouders als het kind kan spanning ontstaan, waarbij het ene recht niet in algemene zin altijd voorrang heeft op het andere. Dat hangt af van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. In een individuele casus zal worden bekeken of het recht op veiligheid voldoende kan worden gewaarborgd terwijl tegelijkertijd zo goed mogelijk invulling wordt gegeven aan het recht op contact met beide ouders. Per casus worden door de familierechter de verschillende belangen en signalen, wanneer deze uit het dossier blijken, afgewogen om tot een beslissing op maat te komen waarbij de individuele belangen van het kind altijd leidend zijn. Dit betekent dat de rechter eventuele veiligheidsrisico’s moet beoordelen en moet afwegen tegen de andere rechten en belangen van zowel het kind als beide ouders. Ook de knelpunten rond deze ingewikkelde belangenafweging zal de RSJ meenemen in haar advies.
Wat is er nodig om hetzelfde gevoel van urgentie te creëren voor de aanpak van relationeel geweld als bijvoorbeeld bij de aanpak van geweld onder drugscriminelen, aangezien 1 op de 8,5 vrouwen omkomt door geweld van een (ex)partner en 4 op de 5 vrouwen die omkomen door geweld slachtoffer zijn van een (ex)partner of familielid?
Op 27 september jl. heeft de Minister voor Rechtsbescherming uitgebreid met uw Kamer gesproken over de aanpak van femicide. De urgentie van de aanpak van (ex-)partnergeweld, kindermishandeling en andere vormen van huiselijk geweld voelen wij en kan moeilijk overschat worden. Uit prevalentieonderzoek en CBS-cijfers over moord en doodslag blijkt dat dit in Nederland een omvangrijk veiligheidsprobleem is. De gevolgen kunnen ingrijpend zijn, voor zowel volwassenen als kinderen, en kunnen doorwerken in volgende generaties. Kinderen die opgroeien in een gevaarlijke privéomgeving en op jonge leeftijd al structureel slachtoffer worden van verwaarlozing, mishandeling, bedreiging of misbruik, krijgen later vaker te maken met armoede- of schuldenproblematiek, verslaving en/of criminaliteit. Een goede aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is dus niet alleen essentieel voor de veiligheid van de betrokkenen, maar ook voor het voorkomen van andere urgente persoonlijke en maatschappelijke problemen.
Daarom investeren wij in maatschappelijk bewustzijn, in kennis en in de samenwerking tussen Veilig Thuis, politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclassering, gecertificeerde instellingen en vrouwenopvang. Voor een goede aanpak is het bovendien nodig dat wachttijden en lange doorlooptijden bij de verschillende organisaties worden aangepakt. Ook moeten signalen die duiden op structurele onveiligheid en die dodelijk geweld kunnen voorspellen zo vroeg mogelijk worden herkend, zodat de juiste interventies kunnen worden ingezet. Daarom werken we aan verbetering van veiligheids- en risicotaxatie, deskundigheidsbevordering en grondslagen voor informatie-uitwisseling. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2024 nader geïnformeerd over het plan van aanpak om femicide (of fatale vormen van huiselijk geweld, schadelijke praktijken en kindermishandeling) te voorkomen en te bestrijden.
Kunt u inzicht geven in het aantal gevallen van een bijna dodelijk relationeel incident? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door organisaties zoals Veilig Thuis, de politie en het Openbaar Ministerie niet specifiek geregistreerd op «bijna dodelijk relationeel of huiselijk geweld». Wel is het aantal gevallen waarin een verdenking bestond van een poging tot moord of doodslag in combinatie met een verdenking van een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling uit de registratie van het Openbaar Ministerie af te leiden. Let wel: bij een (verdenking van) poging tot moord of doodslag in juridische zin is niet per se sprake van bijna dodelijk geweld. De instroom van deze zaken bij het Openbaar Ministerie is in de afgelopen vijf jaar gestegen, zie eerste kolom.
In de tweede kolom staat voor de volledigheid de instroom bij het Openbaar Ministerie vermeld van het aantal verdenkingen van moord en doodslag in combinatie met een verdenking van een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling.
Jaar
Aantal verdenkingen van poging tot moord of doodslag (huiselijk geweld en kindermishandeling)
Aantal verdenkingen van moord of doodslag (huiselijk geweld en kindermishandeling)
2018
135
18
2019
151
33
2020
153
36
2021
172
54
2022
228
40
De achtergrond van deze stijging in de instroom van het Openbaar Ministerie hebben wij nu niet kunnen onderzoeken. Wel tonen deze cijfers een stijging aan van het aantal verdenkingen van escalerend geweld in de huiselijke kring waarvoor het strafrecht in de afgelopen vijf jaar is ingeschakeld. Dit onderstreept het belang van het vroegtijdig beëindigen van huiselijk geweld en kindermishandeling om verdere escalatie te voorkomen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 werken wij hier momenteel aan. Ook heeft de Minister voor Rechtsbescherming het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om te verkennen of en hoe dergelijke zaken in Nederland op structurele wijze wetenschappelijk geanalyseerd kunnen worden, zodat deze cijfers in de toekomst goed geduid kunnen worden en de aanpak verder kan worden verbeterd.
Waarom krijgen vrouwen die relationeel bedreigd worden niet dezelfde beschermings- en beveiligingsmaatregelen als slachtoffers van bedreiging in bijvoorbeeld het criminele circuit?
Elk slachtoffer heeft recht op bescherming. Hiervoor kunnen beschermingsmaatregelen worden ingezet, ongeacht het delict, zo passend mogelijk. Ook in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling zet de politie de veiligheid voorop. Zodra een vermoeden van onveiligheid ontstaat, werkt de politie samen met partners in het strafrecht en de zorg. Zij brengen informatie bij elkaar, zorgen voor een veiligheidsbeoordeling en zetten maatregelen in die bijdragen aan de veiligheid. Dat kunnen veiligheidsafspraken zijn of inzet van hulpverlening. Ook kunnen fysieke beschermingsmaatregelen aan de orde zijn, zoals aanhouding van de verdachte, een tijdelijk huisverbod, een contact- of locatieverbod voor de verdachte, beveiliging van personen of objecten, een AWARE-aansluiting of een veilig opvangadres waar slachtoffers hulp ontvangen. Met de individuele beoordeling beoordeelt de politie structureel en op gestandaardiseerde wijze of er al dan niet sprake is van kwetsbaarheid van het slachtoffer en bepaalt, in afstemming met het slachtoffer, welke individuele beschermingsmaatregelen nodig zijn. Daarnaast kan de politie in de procedure rond de aangifte een aantal beschermende maatregelen inzetten. Zo kunnen in de verhoorfase persoonsgegevens worden afgeschermd, bijvoorbeeld door het kiezen van een domicilie-adres, het geven van een verklaring onder nummer, een aangifte door een werkgever of een afgeschermde aangifte, het audio/visueel horen van het slachtoffer of verhoren in een daarvoor passende ruimte.
Ziet u mogelijkheden om de aanpak van femicide te versterken door bijvoorbeeld een betere inzet van beschermings- en beveiligingsmaatregelen voor vrouwen en kinderen en/of het verzwaren van de strafmaat bij huiselijk geweld en specifiek het strafbaar stellen van bijvoorbeeld Intieme Terreur, waaronder ook psychisch geweld?
Ja er zijn mogelijkheden om de aanpak van femicide te versterken. In eerdergenoemde voortgangsbrief van 22 september 2023 over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de noodzakelijke verbeteringen in de aanpak van femicide. In het commissiedebat over femicide van 27 september 2023 heeft de Minister voor Rechtsbescherming toegezegd in het voorjaar van 2024 met een plan van aanpak femicide te komen.
Momenteel bekijkt de Minister voor Rechtsbescherming samen met de betrokken organisaties hoe de inzet van het tijdelijk huisverbod kan worden verbeterd. Daarnaast worden in het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming onder meer de mogelijkheden verkend om ook in civiel- en bestuursrechtelijk kader hulpverlening en beschermingsmaatregelen voor volwassenen (naast kinderbeschermingsmaatregelen) in te zetten. Ook worden afspraken gemaakt over de verbetering van de informatievoorziening aan de politie in gevallen waarin beschermingsbevelen daadwerkelijk zijn opgelegd, zodat de politie deze beter kan handhaven. De Staatssecretaris van VWS werkt aan de landelijke implementatie van een zorg- en beschermingsarrangement voor slachtoffers van intieme terreur en aan een landelijk kader stalking, waarin afspraken worden gemaakt over de inzet van de juiste interventies, zorg- en hulpverlening. Ook verwijzen wij u naar de antwoorden op vraag 1 en 2 met betrekking tot het oog hebben voor veiligheidsrisico’s in gezag- en omgangszaken.
Gezien de mogelijkheden die het strafrecht biedt, acht het kabinet een verhoging van de strafmaat bij huiselijk geweld of femicide niet nodig. Femicide, in de zin van moord of doodslag van een vrouw met seksistisch motief, valt onder de reikwijdte van de bestaande strafbaarstellingen van doodslag (287 Sr) en moord (289 Sr). Het Openbaar Ministerie en de strafrechter kunnen een eventueel seksistisch oogmerk op dit moment al als strafverzwarende omstandigheid meewegen in respectievelijk strafeis- en oplegging. Met de wetswijziging verhoging wettelijk strafmaximum doodslag is de maximumstraf van doodslag bovendien substantieel verhoogd van 15 naar 25 jaar gevangenisstraf. Daarmee is het verschil met de maximumstraf voor moord (30 jaar gevangenisstraf) verkleind. Ook wordt strafverhoging opgelegd in geval van mishandeling als het slachtoffer een partner of kind is (304 Sr) of in geval van een zedendelict als het slachtoffer zich in een kwetsbare of afhankelijke positie bevindt (248 Sr).
Ten slotte zet het kabinet niet in op specifieke strafbaarstelling van psychisch geweld (waaronder dwingende controle of intieme terreur): het Wetboek van Strafrecht biedt al goede mogelijkheden voor een strafrechtelijke aanpak. Het kabinet zet in plaats van een specifieke strafbaarstelling in op de verbetering van de uitvoeringspraktijk, zoals in de brieven van 14 december 2022, 20 maart 2023 en 22 september 2023 is toegelicht.5
Bent u bekend met gespecialiseerde centra tegen complex huiselijk geweld en kindermishandeling? Zo ja, bent u bereid om deze een rol te geven bij het formuleren van een passende aanpak?
Ja, wij zijn bekend met gespecialiseerde centra tegen complex huiselijk geweld. Deze centra hebben over het algemeen een regionale of soms zelfs landelijke rol. Tot op heden zijn deze centra ook betrokken geweest bij het formuleren van een passende aanpak. Zo is er in het kader van intieme terreur met meerdere van deze centra gekeken naar een screeningsinstrument en beschermingsarrangement.
Met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid voor ook de complexe casuïstiek van huiselijk geweld en kindermishandeling belegd bij gemeenten. De rijksoverheid betrekt onder andere deze gespecialiseerde centra bij kennisontwikkeling en kennisdeling. De verantwoordelijkheid voor de lokale dan wel regionale invulling van de aanpak ligt bij gemeenten. De expertise, inzet en aanpak van de gespecialiseerde centra zijn een cruciale aanvulling maar niet direct te vertalen naar een landelijke inzet en aanpak, mede omdat de werkwijze in de regio’s van elkaar verschilt.
Deelt u de mening dat de huidige verkokering in het beleid tussen zorg en justitie ervoor zorgt dat we veel minder effectief zijn in het beschermen van slachtoffers, omdat alleen het strafrecht niet toereikend genoeg is? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen een meer effectieve en innovatieve aanpak om plegers van intieme terreur aan te kunnen pakken, ook zonder dat er bloed aan de muur zit?
Nee, die mening delen wij niet. Zowel in de beleidsvorming als in de uitvoering wordt in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling intensief samengewerkt tussen zorg, politie en justitie. We blijven ons inzetten om deze samenwerking verder te verbeteren. Ook in het aankomende plan van aanpak ter voorkoming en bestrijding van femicide, met daarin onder meer aandacht voor intieme terreur, zal deze samenwerking een belangrijk element zijn. Hierbij zijn wij, de Staatssecretaris van VWS (coördinerend bewindspersoon) en de Minister voor Rechtsbescherming, de primair verantwoordelijke bewindspersonen en wordt nauw samengewerkt met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de rechtspositie van slachtoffers van relationeel geweld? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers hebben in het strafproces verschillende rechten, waaronder het recht op bescherming, het recht op bijstand en het recht om een schadevergoeding te vragen. Daarnaast hebben slachtoffers van bepaalde (ernstige) delicten spreekrecht tijdens de zitting waar de strafzaak inhoudelijk behandeld wordt. Deze slachtofferrechten gelden uiteraard ook voor slachtoffers van huiselijk geweld. We zien in het huidige stelsel geen aanleiding voor het doen van onderzoek naar de rechtspositie van slachtoffers van huiselijk geweld.