Het bericht ‘Troops fire warning shots in air as foreign diplomats tour West Bank’s Jenin, footage shows; no comment from IDF’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht‘Troops fire warning shots in air as foreign diplomats tour West Bank’s Jenin, footage shows; no comment from IDF»?1
Ja.
Klopt het dat er minimaal vijf geweerschoten zijn geweest in de richting van een internationale delegatie van diplomaten die een rondleiding kregen in Jenin? Zo ja, bent u het eens dat dit roekeloos, ondiplomatiek en, bovenal, levensgevaarlijk was?
Ja, het klopt dat er meerdere schoten zijn gelost vlakbij een diplomatieke delegatie. Het kabinet veroordeelt het schietincident. Diplomaten moeten hun werk veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren. Een gevaarlijke situatie voor hen creëren is onaanvaardbaar.
Waren er ook Nederlanders aanwezig bij de internationale delegatie? Heeft u contact met hen? Hebben zij de locatie in veiligheid kunnen verlaten?
Ja, er was één Nederlandse diplomate en een lokaal geworven Palestijnse medewerker van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aanwezig. Direct na het schietincident heb ik contact opgenomen met de Nederlandse Vertegenwoordiging om te vernemen of zij veilig waren. Zij hadden de locatie veilig kunnen verlaten.
Klopt het dat de delegatie van tevoren had aangegeven dat ze Jenin zou bezoeken en dat de Israëlische soldaten hiervan op de hoogte waren en dit hadden geaccordeerd?
Het betrof een officieel bezoek aan Jenin dat was georganiseerd door de Palestijnse Autoriteit en dat bekend was bij het Israëlische leger.
Veroordeelt u dat, zoals op videobeelden is te zien, de Israëlische soldaten hun geweren op de delegatie van diplomaten richten die op grote afstand staan en geen enkele bedreiging vormen?
Het kabinet veroordeelt het schietincident.
Hoe beoordeelt u dit in het bijzonder in het kader van de beschermde status van diplomaten in het internationaal recht? Hoe zwaar weegt u dit in relatie tot de gebeurtenissen in Jenin?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer dient Israël de onschendbaarheid van bij de Israëlische autoriteiten aangemelde diplomaten te respecteren en maatregelen te nemen om te verhinderen dat zij in gevaar worden gebracht. Israël heeft dat in dit geval nagelaten door een gevaarlijke situatie te creëren voor deze diplomaten.
Veroordeelt u bovendien dat er niet eerst op een andere manier is gewaarschuwd (zoals door middel van een oproep in een megafoon)?
Zie vraag 1 en 5. Nederland veroordeelt het schietincident.
Heeft u al geëist dat er onafhankelijk internationaal onderzoek komt of neemt u er genoegen mee dat het Israëlische leger zelf onderzoek doet?
Het is allereerst aan Israël om onderzoek te doen naar het incident en de uitkomsten te delen van de internationale gemeenschap.
Bent u direct na dit bericht verhaal gaan halen bij de regering in Israël?
Ik heb het incident direct publiekelijk veroordeeld en Israël om opheldering gevraagd. De Nederlandse ambassadeur in Israël heeft mondeling en schriftelijk middels Note Verbale om opheldering gevraagd bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en verzocht om schriftelijke informatie over de uitkomsten van het Israëlische onderzoek, hetgeen door Israël is toegezegd.
Heeft u de Israëlische ambassadeur ontboden?
Nee, de Israëlische ambassadeur is niet ontboden.
Gaat u sanctioneren of blijft het weer bij het uitspreken van uw afkeur en zorgen?
Zie het antwoord op vraag 2. Het kabinet heeft het incident veroordeeld, wacht het onderzoek af en overweegt verdere stappen.
Het bericht 'Wrijving in kabinet over migratiebeleid: Faber wil handtekening Schoof onder kritische brief' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wrijving in kabinet over migratiebeleid: Faber wil handtekening Schoof onder kritische brief»?1
Ja.
Kunt u een precieze tijdlijn geven van het begin van het eerste verzoek om de brief te ondertekenen tot nu toe?
In mei jl. werd een concept van de brief ontvangen met een verzoek tot mede-ondertekening. Op ambtelijk niveau zijn er sinds januari jl. informele gesprekken gevoerd met een aantal EU-lidstaten over de mogelijkheid een oproep te doen (bijvoorbeeld via een ingezonden brief) een dialoog te voeren over de juridische kaders voor de mogelijkheden om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen uit te zetten.
Kunt u de brief die is opgesteld door Denemarken en Italië de Kamer doen toekomen en kunt u daarbij specifiek aangeven welke passages zijn aangedragen voor wijzigingen?
De brief is openbaar.2 Het kabinet ziet steun voor de Nederlandse inzet in een groot deel van de brief, zie het antwoord op vraag 4. Nederland heeft aangegeven de brief te kunnen mede ondertekenen zonder passages die ingaan op de interpretatie door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Kunt u aangeven welke redenen door kabinetsleden zijn aangedragen om de brief niet te ondertekenen? Kunt u hier nadrukkelijk ingaan op de juridische en rechtsstatelijke onderbouwing van de advisering?
Het kabinet ziet in de ingezonden brief van de regeringsleiders van Denemarken, Italië en een aantal andere landen een oproep voor een open dialoog over de juridische kaders voor de mogelijkheden om veroordeelde vreemdelingen uit te kunnen zetten. Zoals ook opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord is het de inzet van dit kabinet een lik-op-stuk aanpak te voeren op overlast, intimidatie en geweld, en om vergunningen van criminele vreemdelingen sneller in te kunnen trekken. Het kabinet steunt daarom dat signaal van de brief in algemene zin. Conform de eerdere toezegging aan uw Kamer in het Commissiedebat over de JBZ-Raad van 12 en 13 juni (vreemdelingen- en asielbeleid) van 11 juni jl., heeft Nederland daarom ook tijdens de JBZ-Raad van 13 juni jl. aangegeven de geest van dat deel van de brief te steunen en open te staan voor dialoog. Als de juridische kaders hiervoor niet meer aansluiten bij de politiek gewenste praktijk, dan moet het gesprek over die kaders gevoerd worden binnen de daartoe aangewezen gremia. In het Hoofdlijnenakkoord is dan ook opgenomen dat Nederland daar waar nodig inzet op het aanpassen van EU-regelgeving of internationale verdragen. Het kabinet ziet steun voor deze inzet in de brief.
De brief roept tegelijkertijd specifiek op om een open dialoog te voeren over de interpretatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Die inzet volgt niet uit het Hoofdlijnenakkoord en raakt aan meer dan migratiebelangen, zoals de onafhankelijkheid van rechters en het EHRM. Nederland wil niet de indruk wekken op de stoel van de rechter te willen zitten en kan daarom dat deel van de oproep niet steunen. Om die reden is besloten deze ingezonden brief niet mede te ondertekenen.
Nederland zal het signaal van Denemarken en Italië t.a.v. de mogelijkheid om veroordeelde vreemdelingen uit te kunnen zetten via andere wegen ondersteunen. Zo kan Nederland standpunten over de interpretatie van het EVRM naar voren brengen in het kader van lopende EHRM-procedures op het gebied van het vreemdelingenrecht inclusief in EHRM-zaken tegen andere EVRM-verdragspartijen over de uitzetting van vreemdelingen. Verder blijft Nederland zich in Europees verband onverminderd inzetten voor aanscherpingen in de EU-regelgeving, zoals de Terugkeerverordening en de Veilig derde land-herziening. Ook deze inzet is erop gericht om EU-wetgeving (en dus de toetsingskaders voor rechters) zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de politieke wens voor een strikt en sober asielbeleid. Bovendien blijft het kabinet zich via andere wegen, zoals innovatieve oplossingen en partnerschappen, nationaal en internationaal onverminderd inzetten om meer grip te krijgen op migratie, ook als het gaat om de mogelijkheden voor het uitzetten van veroordeelde vreemdelingen. Hierover sprak een aantal regeringsleiders informeel voorafgaand aan de Europese Raad van 26 juni 2025, zoals ook vermeld in het verslag van de Europese Raad van 26 juni 2025. Daar kwam ook de brief ter sprake. Denemarken en Italië kondigden tijdens de bijeenkomst aan opvolging te willen geven aan de brief. Nederland heeft actief aangegeven bij te willen dragen aan verdere samenwerking gericht op de uitwerking. Dit is ook in lijn met de motie Eerdmans3.
Zijn er in het verleden situaties geweest waarbij Nederland – buiten specifieke juridische procedures om – rechtstreeks het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft aangesproken op haar uitspraken? Zo ja, wanneer is dit precies gebeurd?
Er zijn het kabinet geen eerdere gevallen bekend waarin Nederland het EHRM, buiten een specifieke juridische procedure om, rechtstreeks heeft aangesproken op de inhoud van haar uitspraken.
Kunt u bevestigen dat Nederland niet wordt gehinderd in de aanpak van strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen door de uitspraken ven het EHRM? Zo nee, kunt u toelichten op welke wijze het uitzetten van strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen wordt bemoeilijkt door het EHRM, om welke specifieke uitspraken dit gaat en hoe groot de groep is die hierdoor minder effectief aangepakt kan worden?
In Nederland kunnen strafrechtelijke veroordelingen leiden tot afwijzing of intrekking van het verblijfsrecht en tot verwijdering van de vreemdeling uit Nederland. Het is de inzet van dit kabinet een lik-op-stuk aanpak te voeren op overlast, intimidatie en geweld, en vergunningen van criminele vreemdelingen sneller in te trekken. In het regeerakkoord is daarom opgenomen dat de glijdende schaal verder zal worden aangepast en de lat voor verblijfsrechtelijke consequenties wordt verlaagd. Bij een besluit tot uitzetting van een veroordeelde vreemdeling wordt altijd met verschillende factoren rekening gehouden, zoals de duur van de opgelegde straf afgezet tegen de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland, de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop dat is verstreken sinds het misdrijf, het privé en familieleven van de vreemdeling in Nederland en de band met zowel Nederland als het land van herkomst. Het huidig beleid ten aanzien van intrekkingen na strafrechtelijke veroordelingen wordt in algemene zin in overeenstemming geacht met artikel 8 van het EVRM. Er worden klachten tegen Nederland ingediend aangaande de intrekking van een verblijfsvergunning na een strafrechtelijke veroordeling, waarbij Nederland frequent in het gelijk wordt gesteld.
Deelt u de constatering dat (openlijke) kritiek hebben op het EHRM de weg vrij maakt voor andere EU-lidstaten om op andere terreinen, bijvoorbeeld lhbti-rechten en vrijheid van godsdienst, ook het Hof aan te vallen en deelt u de constatering dat daarmee het Hof in een kwetsbare positie wordt gebracht wat ook vanuit rechtsstatelijk oogpunt zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4. Passages in de brief roepen specifiek op tot een open dialoog over de interpretatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Die inzet volgt niet uit het Hoofdlijnenakkoord en raakt aan meer dan migratiebelangen, zoals de onafhankelijkheid van rechters. Nederland wil niet de indruk wekken op de stoel van de rechter te willen zitten. Om die reden is besloten deze ingezonden brief niet mede te ondertekenen.
Hoe verhoudt het aanspreken c.q. bekritiseren van het EHRM zich tot de rechtsstaatverklaring, het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma? Bent u van mening dat de voorgestelde brief bijdraagt aan het versterken van de democratische rechtsstaat en het versterken van de onafhankelijkheid van de rechtspraak?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo veel mogelijk afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel 'KBN meldt concrete probleemgevallen met certificeringen bij de ILT' |
|
Peter de Groot (VVD), Martijn Buijsse (VVD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «KBN meldt concrete probleemgevallen met certificeringen bij de ILT»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u op de hoogte van de problemen die binnenvaartschippers ervaren met de verlenging van certificaten? Wat is de wachttijd op dit moment voor een inspectie?
Ja, daar ben ik mee bekend. De wachttijd is verschillend per erkend klassenbureau of keuringsinstantie. Schippers wordt aangeraden zich ruim voor afloop van het certificaat bij een van deze partijen te melden.
Bent u op de hoogte van het aantal binnenvaartschippers dat op korte en lange termijn risico loopt dat hun schip uit de vaart genomen wordt omdat zij hun certificaat niet hebben, omdat de inspecties door Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet op tijd uitgevoerd zijn? Hoe beoordeelt u de situatie waar de schippers zich in bevinden?
De hier bedoelde inspecties aan binnenvaartschepen worden niet uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT besteedt onderzoek en certificering van binnenvaartschepen uit aan erkende klassenbureaus en keuringsinstanties. Zij vallen onder het toezicht van de ILT en de keuringsinstanties hebben een accreditatie van de Raad voor Accreditatie (RvA).
Op dit moment is er voor zover de ILT bekend geen indicatie dat schepen niet tijdig gecertificeerd kunnen worden waardoor ze geen certificaat meer hebben. Wel komt het voor dat schepen pas op het laatste moment een certificaat of een tijdelijk certificaat ontvangen. Dit is vervelend voor schippers/eigenaren die dit treft, omdat ze lang in onzekerheid zitten. De ILT staat in nauw contact met zowel de binnenvaartsector als de erkende klassenbureaus en keuringsinstanties om vinger aan de pols te houden en in te grijpen als dit nodig zou zijn.
Hoeveel voorlopige certificaten zijn door ILT uitgegeven aan binnenvaartschippers? Hoe beoordeelt u dit en wat is het risico voor een binnenvaartschipper wanneer hij een dergelijk voorlopig certificaat ontvangt?
Als gevolg van de schorsing van het Nederlands Bureau Keuringen Binnenvaart (NBKB) heeft de ILT 690 voorlopige certificaten afgegeven. Deze scheepseigenaren hebben een brief ontvangen waarbij is aangegeven dat zij zich binnen 6 maanden moeten melden bij een erkend klassenbureau of keuringsinstantie voor een keuring om een definitief certificaat te ontvangen. Zonder deze verlengingen door de ILT zouden deze schepen waarschijnlijk stil zijn komen te liggen.
Wat is in uw optiek de oorzaak van deze problemen? Hoe gaat u deze problemen oplossen?
Op 26 oktober 2023 is de accreditatie van het NBKB door de RvA geschorst. Het NBKB heeft vervolgens tot de opheffing van de schorsing op 14 februari 2024 geen inspecties meer mogen uitvoeren in de binnenvaart. Het NBKB had voor de schorsing een marktaandeel van 62%. Daardoor ontstond de vrees dat niet alle schepen tijdig gekeurd konden worden. De ILT heeft daarom de certificaten van diverse schepen eenmalig met een half jaar verlengd. Ook hebben de andere keuringsinstanties veel extra werk op zich genomen. Hoewel de achterstanden inmiddels grotendeels zijn weggewerkt is de huidige keuringscapaciteit kleiner geworden dan voor de schorsing van het NBKB. De erkende klassenbureaus en keuringsinstanties werken hard om deze capaciteit te vergroten door werving en opleiding van nieuwe inspecteurs.
Klopt het dat op 6 oktober 2023 het Nederlands Bureau Keuringen Binnenvaart (NBKB) is geschorst voor de genoemde inspecties en dat hierdoor 35 inspecteurs uit deze organisatie hun contract verloren? Hoe duidt u deze situatie van destijds?
Het NBKB is op 26 oktober 2023 door de RvA geschorst. Het is onjuist dat hierdoor 35 inspecteurs hun contract verloren. In februari 2024 hebben 5 zogenoemde expertisebureaus hun samenwerking met het NBKB eenzijdig ontbonden en in maart 2024 is ook een verzekeraar gestopt met de samenwerking met het NBKB. Dit heeft er wel toe geleid dat het NBKB minder inspecteurs in kon zetten dan voorheen. Daarbij moet worden gezegd dat de inspecteurs voorheen vaak maar een gedeelte van hun tijd besteedden aan inspecties aan binnenvaartschepen en een ander deel van hun tijd aan andere werkzaamheden.
Klopt het dat, voorvloeiend uit de situatie in 2023, de binnenvaartsector zelf het initiatief heeft genomen om inspecteurs te organiseren in een besloten vennootschap (bv), onder de naam Verenigde Nederlandse Inspecteurs Binnenvaart (VNIB), en dat ze met u in gesprek zijn gegaan over hoe dit voor de sector goed te organiseren?
De VNIB is geen initiatief vanuit de binnenvaartsector, maar bestaat uit de 5 zogenoemde expertisebureaus die in februari 2024 hun samenwerking met het NBKB eenzijdig ontbonden. Het klopt dat de ILT meermaals met deze partij heeft gesproken.
Klopt het dat VNIB, na veel inspanning, voldoet aan de zwaarste norm voor onafhankelijkheid volgens de Raad van Accreditatie?
Hier kan het kabinet geen uitspraak over doen. Het accreditatieproces van de VNIB is nog niet afgerond.
Klopt het dat VNIB, maar ook Register Holland en een eenpersoons inspecteur, volgens ILT niet voldoen aan de eisen voor onafhankelijkheid?
De RvA toetst geaccrediteerde partijen periodiek op de internationaal vastgestelde eisen voor onafhankelijkheid. Op dit moment is Register Holland geaccrediteerd en de VNIB niet.
Verwacht u op korte termijn tot afspraken te komen met bovengenoemde inspecteurs?
De ILT is in haar communicatie met de VNIB helder geweest aan welke eisen (bijvoorbeeld qua onafhankelijkheid) de VNIB moet voldoen om inspecties in de binnenvaart uit te mogen voeren. Op het moment dat de VNIB (of welke andere partij dan ook) aan deze eisen voldoet komt de ILT graag tot afspraken om zo de keuringscapaciteit verder te vergroten.
Hoe beoordeelt u de situatie die zich onder de groep inspecteurs voor de binnenvaart voordoet? Bent u het met de indieners eens dat inspecteurs zeer gespecialiseerde en bekwame personen zijn en dat er jaren nodig is om geaccrediteerd inspecteur te worden? Bestaat het risico dat, vanwege vergrijzing, er op korte termijn te weinig inspecteurs zijn?
De inspecteurs zouden gespecialiseerde en bekwame personen moeten zijn die moeten voldoen aan de eisen van de RvA en de ILT. Om het risico van een verminderde keuringscapaciteit door vergrijzing tegen te gaan werken de erkende klassenbureaus en keuringsinstanties hard om deze capaciteit te vergroten door werving en opleiding van nieuwe inspecteurs.
Gelden de inspectie-eisen voor wat betreft de onafhankelijkheid, zoals dit is toegepast voor de binnenvaart, ook voor de andere inspecties waar ILT voor verantwoordelijk is?
Ja, ook in andere sectoren worden bij accreditatie en/of erkenning eisen gesteld op het gebied van onafhankelijkheid.
Het bericht dat het internationaal Strafhof hard geraakt is door de sancties |
|
Kati Piri (PvdA), Christine Teunissen (PvdD), Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Tijdens het mondelinge vragenuur op 20 mei gaf u aan dat de inzet van het kabinet om het Internationaal Strafhof te steunen effectief is, terwijl de praktijk laat zien dat het werk van het Internationaal Strafhof nagenoeg stilligt; hoe kijkt u terug op deze kwalificatie van effectiviteit? Op welke manier is het handelen van het kabinet effectief geweest?
Zoals reeds aangegeven tijdens het mondelinge vragenuur, herkent het kabinet het beeld niet dat het werk van het gehele Internationaal Strafhof (ISH) nagenoeg stilligt. Ondanks de in februari opgelegde sancties tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het Hof vooralsnog in staat geweest verreweg de meeste werkzaamheden ongehinderd voort te zetten, zowel in Nederland als in de verschillende landen waar het Hof actief is. Zo is de aanhouding, overlevering en voorgeleiding van de voormalige Filipijnse president Duterte afgelopen maart een voorbeeld van het feit dat het Hof ook in deze tijd zijn werk kan voortzetten. Andere voorbeelden zijn de uitspraken die de rechters van het Hof in april hebben gedaan in meerdere zaken. Wel is het zo dat de tegen de hoofdaanklager gerichte sancties het werk van met name het Parket van de Aanklager in verschillende opzichten hebben bemoeilijkt, onder meer omdat de sancties impact hebben op de dienstverlening van een aantal commerciële partijen aan het Hof en zijn landenkantoren. Op 5 juni jl. heeft de VS de sanctielijst uitgebreid met vier rechters van het Hof. Zowel het kabinet als het Hof houden de gevolgen van de (nieuwe) sancties zorgvuldig in de gaten. Met steun van de verdragspartijen bij het Statuut van Rome, waaronder gastland Nederland, worden de gevolgen hiervan door het Hof zo goed mogelijk gemitigeerd.
Heeft u hierover contact gehad met functionarissen van het Strafhof? Zo ja, kunnen zij deze berichtgeving bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het ISH staat Nederland in nauw contact met het Hof en er vinden zeer regelmatig gesprekken plaats met de meest relevante functionarissen over de (mogelijke) gevolgen van de sancties. Zo heb ik zelf op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH gesproken over de gevolgen van de (nieuwe) sancties. Door de functionarissen van het ISH is bevestigd dat het recentelijk door enkele mediaberichten verspreide beeld dat het werk van het gehele Hof nagenoeg stilligt niet strookt met de werkelijkheid.
Tijdens de mondelinge vragen gaf Minister Brekelmans aan de berichtgeving over dat het werk van het strafhof nagenoeg stilligt niet te herkennen; welke informatie heeft het kabinet om te beoordelen dat deze berichtgeving niet klopt?
Het kabinet baseert zich daarbij op de gesprekken die Nederland als gastland voert met de functionarissen van het Hof. Zij zijn het best in staat om de impact van de sancties op hun eigen werkzaamheden te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Heeft u bij de Amerikaanse regering gericht aangedrongen op het intrekken van de sancties tegen het Internationaal Strafhof, ook in uw recente gesprek met uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS gebleven om de reikwijdte en effecten van de sancties zoveel mogelijk te beperken. Zo heb ik de Nederlandse zorgen over de sancties onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio. Naar aanleiding van het uitbreiden van de sanctielijst met vier rechters van het Hof op 5 juni jl. is de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een toelichting te geven. Daarbij is aangegeven dat Nederland de sancties tegen ambtsdragers van het ISH afkeurt en Nederland pal achter het Hof staat. Ook andere verdragspartijen hebben hun zorgen over de sancties uitgesproken, aangezien zij eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid hebben voor het zo onbelemmerd mogelijk laten functioneren van het Hof.
Kunt u toezeggen dat u op nationaal niveau en in Europese Unie (EU)-verband alles in het werk zult stellen om het functioneren en voortbestaan van het Internationaal Strafhof te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich op nationaal niveau, in EU-verband en richting de overige verdragspartijen bij het Statuut van Rome onverminderd inzetten om de impact van de huidige sancties zoveel mogelijk te mitigeren en om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Afgelopen maanden heeft Nederland ten volle invulling gegeven aan zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden als gastleden.
Deelt u de mening dat Nederland, als gastland van het internationaal Strafhof, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om het Internationaal Strafhof en het werk dat daar gedaan wordt te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het Hof heeft Nederland een aantal bijzondere verplichtingen om ervoor te zorgen dat het Hof zo onbelemmerd mogelijk kan functioneren. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland.1
Deelt u de mening dat het internationaal Strafhof een cruciale rol speelt in het internationale recht en het tegengaan van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om deze sancties publiekelijk te veroordelen? En ook met het woord «veroordelen»? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is erop gericht het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Dat acht het kabinet belangrijker dan het gebruik van specifieke woorden. Zie overigens het antwoord op vraag 4.
Heeft u concrete maatregelen genomen om de toegang van Hoofdaanklager Karim Khan tot voorzieningen te garanderen, die voor diens werk en functioneren van vitaal belang zijn, waaronder IT- en bancaire voorzieningen?
Het kabinet erkent de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de huidige sancties zo veel mogelijk te beperken. Nederland staat in contact met het Nederlandse bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH, onder meer om zogenaamde overcompliance(verder gaan dan de sancties vergen) te voorkomen. Wegens de vertrouwelijkheid kan er niet in detail worden getreden over de inhoud van deze gesprekken. Bij het mitigeren van de gevolgen van de sancties trekt Nederland zoveel mogelijk op met andere verdragspartijen en roept hen, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, op om hierbij een actieve rol te spelen. Bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met bedrijven die in hun land gevestigd zijn. Alle 125 verdragspartijen hebben namelijk een rol te spelen om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren.
Herinnert u zich het bezoek dat de president van het Internationaal Strafhof, rechter Tomoko Akane, op 19 maart jl. aan Brussel heeft gebracht, waarin zij de EU dringend heeft opgeroepen om onmiddellijk het blokkeringsstatuut in te zetten, om het internationaal Strafhof tegen de Amerikaanse sancties te beschermen?
Ja.
Heeft u dat specifieke verzoek van president Akane ondersteund richting de EU en andere EU-lidstaten, conform de motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019? Zo ja, en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie Piri is de inzet van de EU-antiboycotverordening, waar uw vraag naar verwijst, één van de instrumenten die er zijn om de gevolgen van de sancties van de VS tegen het Hof te mitigeren. Zoals eerder aangegeven in het verslag Raad Buitenlandse Zaken van 17 maart,2 zitten er voor- en nadelen aan de inzet van dit instrument. De strategische timing en proportionaliteit van het eventueel activeren van de antiboycotverordening zullen goed moeten worden afgewogen.
Waarom is het Internationaal Strafhof tot op heden nog niet binnen het bereik van het blokkeringsstatuut gebracht, c.q. geactiveerd? Welke obstakels en weerstanden liggen hieraan ten grondslag?
Besluitvorming over het activeren van de EU-antiboycotverordening is in eerste instantie aan de Europese Commissie en het is vervolgens aan de Raad en het Europees parlement om stilzwijgend of uitdrukkelijk kenbaar te maken daar geen bezwaar tegen te hebben. Het kabinet blijft over de inzet en de strategische timing in gesprek met de Commissie en andere lidstaten. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de verwachte impact op de lopende diplomatieke inzet richting de VS. Bovendien heeft de antiboycotverordening voor- en nadelen. Sowieso zal de antiboycotverordening bijvoorbeeld alleen gelden voor EU bedrijven en niet voor andere internationale bedrijven die met het Hof samenwerken.
Heeft u juridische, financiële en/of andere steun verleend aan Ngo’s, gericht op voortzetting van hun samenwerking met het Internationaal Strafhof? Zo ja, welke concrete steun heeft u hiervoor geboden? Zo nee, waarom niet?
Nederland levert financiële bijdragen aan enkele organisaties van het maatschappelijke middenveld die zich inzetten voor het versterken van het ISH, bijvoorbeeld door de universele ratificatie en implementatie van het Statuut van Rome te ondersteunen. Daarnaast organiseert Nederland samen met NGO’s regelmatig side events bij internationale conferenties over thema’s die raken aan het werk van het ISH en ook in EU-verband is er doorlopend contact met de meest relevante lokale en internationale NGO’s. Nederland heeft van deze NGO’s vooralsnog geen verzoeken ontvangen om steun te verlenen die specifiek is gericht op de voortzetting van hun samenwerking met het Hof in de context van de huidige sancties.
Is het kabinet in principe bereid politiek asiel aan te bieden c.q. te verlenen aan (voormalige) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof, indien zij het risico lopen in hun land van herkomst gearresteerd te worden vanwege hun werkzaamheden in het verleden of heden voor het Strafhof? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid dat de sancties worden uitgebreid naar (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof is op zichzelf bezien niet redengevend om een asielvergunning te verlenen. Ook wordt asiel niet aangeboden, maar dient een persoon die in aanmerking wil komen voor asiel, persoonlijk een verzoek daartoe in te dienen. Het is aan (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het ISH zelf om eventueel een asielverzoek in te dienen. Bij de beoordeling daarvan maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een zorgvuldige afweging of iemand voldoet aan de voorwaarden voor asiel. Hierbij wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en de situatie in het land van herkomst.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van advocaat Geert-Jan Knoops dat Nederland «op grond van Europese wetgeving garanties [kan] geven aan banken dat ze worden gevrijwaard van claims»?
Ja.
Is het kabinet bereid dergelijke garanties aan banken te geven, die door de Amerikaanse sancties (dreigen te) worden belemmerd c.q. bedreigd? Zo nee, waarom niet?
De Europese wetgeving waaraan wordt gerefereerd, is waarschijnlijk de EU-antiboycotverordening. Zie daarvoor het antwoord op vraag 12. In aanvulling daarop geldt dat de antiboycotverordening banken en andere ondernemingen slechts in beperkte mate garanties kan bieden, zeker als zij een belangrijke relatie met de VS hebben.
Kunt u gedetailleerd en uitvoerig toelichten hoe u opvolging heeft gegeven aan de aangenomen motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019)? Kunt u een overzicht geven van de concrete stappen en maatregelen die u in dat verband heeft genomen, op nationaal niveau en in EU-verband?
Voor de opvolging van de motie Piri wordt verwezen naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 31 maart jl.3 De afgelopen maanden is de hierin beschreven inzet voortgezet. Het kabinet blijft op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de sancties zo veel mogelijk te beperken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, zijn de Nederlandse zorgen over de sancties nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio en is afkeuring geuit aan de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde, die daartoe was uitgenodigd op het ministerie. Daarnaast heb ik op 6 juni jl. met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH onze gedeelde zorgen over de (nieuwe) sancties besproken. Nederland staat verder voortdurend in nauw contact met het Hof. De gevolgen van de sancties worden zo goed mogelijk door het Hof gemitigeerd, met de steun van de verdragspartijen. Nederland draagt hieraan bij, door zorgvuldig te kijken wat het kan en moet doen op grond van de gastlandverplichtingen. Achter de schermen is in dit kader in het afgelopen jaar vanuit verschillende departementen gewerkt aan het in kaart brengen van de risico’s en het waar mogelijk nemen van mitigerende maatregelen. Om succesvol te kunnen zijn, is het noodzakelijk dat dit werk in een vertrouwelijke context plaatsvindt en daarom kan hier niet teveel over in detail worden getreden. Nederland zet de contacten met het (Nederlandse) bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH voort, onder meer om zogenaamde overcompliance te voorkomen. Ook blijft Nederland, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties.
Vindt u het gedrag van deze Amerikaanse regering richting het Strafhof en Nederland het gedrag dat je van een bondgenoot mag verwachten? Zo nee, wat betekent dit voor het bondgenootschap tussen Nederland en de Verenigde Staten?
De trans-Atlantische relatie is cruciaal voor de Europese veiligheid en welvaart. Ondanks uitdagingen, zoals de sancties die zijn opgelegd tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het belangrijk een positieve relatie met de VS te onderhouden en in te zetten op een diplomatieke oplossing.
Tijdens het mondelinge vragenuur op dinsdag 20 mei 2025 stelde Minister Brekelmans dat Poetin als oorlogsmisdadiger gezocht werd door het internationaal Strafhof. Bent u inmiddels bereid om Benyamin Netanyahu en Yoav Gallant ook als oorlogsmisdadigers te omschrijven omdat zij, net als Poetin, door het ICC worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Op 21 november 2024 heeft de Kamer van vooronderzoek van het ISH arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen premier Netanyahu en voormalig Minister van Defensie Gallant. Volgens de Kamer van Vooronderzoek zijn er redelijke gronden om aan te nemen dat Netanyahu en Gallant zich schuldig hebben gemaakt aan het (mede)plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Het is aan de rechters van het ISH om te beoordelen of zij ook daadwerkelijk oorlogsmisdrijven hebben begaan.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en vanwege de hoge urgentie binnen 14 dagen na indiening beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Raadsleden met een uitkering |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapportUitkeringsgerechtigden en de raadsvergoeding van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Chakor (beiden GroenLinks-PvdA) over ondersteuning voor mensen met een beperking voor hun functie als gemeenteraadslid, Statenlid of lid van het algemeen bestuur van een waterschap (20 januari 2025)?1
Deelt u de mening dat ook mensen met een uitkering in gemeenteraden vertegenwoordigd moeten kunnen zijn en dat het hebben van uitkering daarbij niet belemmerend mag werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Herkent u de kernboodschap van dit rapport namelijk: «De toegang van uitkeringsgerechtigden tot het raadslidmaatschap wordt onnodig beperkt. De huidige regeling rond de raadsvergoeding ondermijnt het algemeen passief kiesrecht en sluit mensen met een uitkering feitelijk uit van deelname aan de lokale democratie»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening uit dit rapport dat de regeling waarbij raadsleden die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ontvangen hun raadsvergoeding moeten laten aanpassen «onduidelijk, complex en moeilijk uitvoerbaar» is, hetgeen eraan bijdraagt dat dat de combinatie van een uitkering met raadswerk onnodig onaantrekkelijk maakt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze regelgeving beter uitvoerbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit uw eerdere antwoord op vraag vijf van de genoemde vragen over de complexiteit van de impact van een politieke functie op het recht op een uitkering ook al aangeeft dat het hebben van een uitkering voor het raadslidmaatschap onnodig belemmerend werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit het genoemde rapport weer blijkt dat ook voor raadsleden met een beperking de door u in de eerdere antwoorden genoemde website niet afdoende is om de benodigde op maat gemaakte informatie te krijgen? Zo ja, gaat u dan alsnog een vast informatiepunt instellen waar de individuele ambtsdrager of griffier (op het individu toegesneden) informatie kan verkrijgen en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?2
Deelt u de mening uit het rapport dat het raadslidmaatschap geen betaalde arbeid is die invloed zou mogen hebben op het recht op uitkering? Zo ja, wat is er nodig om de regelgeving in die zin aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ingaan op de in het rapport genoemde voorstellen tot aanpassingen van de regeling, te weten dat voor raadsleden met een uitkering die uitkering tijdelijk wordt opgeschort met behoud van alle rechten op een uitkering na afloop van het raadslidmaatschap, of dat raadsleden in plaats van de raadsvergoeding kunnen kiezen voor een maximale vrijwilligersvergoeding?
De ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker zoals vermeld in het artikel «Medewerkers zorginstelling vernederden en filmden kwetsbare bewoners» van het AD?1
Ja.
Ik wil daarbij benadrukken dat ik meeleef met de cliënten van wie de beelden zijn gemaakt en met de mensen in hun omgeving. Ik verafschuw deze misstanden en hoop van harte dat het goed gaat met de betrokken cliënten.
Deelt u de mening dat de beloften om te komen tot betere controles en handhaving met als doel te voorkomen van online delen van videos, niet zijn nagekomen en dat deze situatie ronduit onacceptabel is? Zo ja wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet.
Dergelijk gedrag is onacceptabel en niemand zou dit mee moeten maken. In het bijzonder geldt dit voor mensen in een kwetsbare positie die afhankelijk zijn van hun zorgverlener. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft de melding in behandeling genomen. Dat betekent dat de zorgaanbieder nu onderzoek laat doen en de IGJ het onderzoeksrapport zal beoordelen.
De IGJ wacht het onderzoeksrapport af en zal vervolgens beoordelen of er nader onderzoek nodig is. Als besloten wordt nader onderzoek te doen naar individuele zorgverleners dan is dat met het doel om te beoordelen of zorgverleners een ernstig risico vormen voor de cliëntveiligheid en de zorg. Ziet de inspectie een ernstig risico dan kan zij handhaven. Inmiddels is duidelijk dat zorgaanbieder Sirjon de betreffende medewerkers heeft ontslagen. Sirjon is verplicht daarvan melding te doen aan de inspectie. Het betreft dan een melding ontslag wegens disfunctioneren.
Kunt u garanderen dat cliënten daar op dit moment veilig zijn? Zo ja, hoe worden de betreffende cliënten momenteel opgevangen en bijgestaan? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen vind ik stuitend. Alle mensen zouden in veiligheid hun leven moeten kunnen leiden. Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Echter kan ik niet garanderen dat mensen waar dan ook altijd veilig zijn. Regels, controles en beleid kunnen helpend zijn, maar zullen niet alles ondervangen. Het zal daarnaast nodig zijn om een cultuur te creëren waarin we elkaar als samenleving aanspreken op dergelijk onacceptabel gedrag. Iedereen heeft hier een rol in.
Mijn contacten met het bestuur van Sirjon en de ingezette acties geven mij overigens niet de indruk dat cliënten daar op dit moment niet veilig zouden zijn. Sirjon heeft een extern onderzoek gestart, de betreffende medewerkers ontslagen en biedt veel aandacht aan de cliënten, hun verwanten en vertegenwoordigers en de overige personeelsleden. De slachtoffers krijgen aanvullende ondersteuning van de gedragswetenschappers.
De IGJ wacht het onderzoek van Sirjon af. Het is gebruikelijk dat de IGJ een zorgaanbieder vraagt om zelf onderzoek te doen omdat daarmee het interne systeem van leren en verbeteren gestimuleerd wordt.
Wat gaat u er, samen met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), nu wel concreet aan doen om deze situaties te voorkomen een aan te pakken?
Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Het is belangrijk dat dergelijk respectloos gedrag gemeld wordt. Daarom werk ik in het kader van de werkagenda Nationale Strategie veiligheid en rechtsbescherming uit hoe deskundigheidsbevordering van zorg- en veiligheidsprofessionals met aandacht voor geweld bij onder andere mensen met een beperking structureel kan worden versterkt. Ik bekijk of een soortgelijke aanpak ook in te zetten is voor zorgprofessionals en mensen die zorginstellingen bezoeken.
Deelt u de mening dat het bestuur van Sirjon direct aangifte had moeten doen tegen de «goed opgeleide en ervaren» medewerkers en niet had moet wachten op de uitkomsten van een onderzoek, al was het alleen al om recidive in de tussentijd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de gesprekken met de bestuurder en de IGJ maak ik op dat Sirjon nauwkeurig te werk gaat bij het afhandelen van dit incident. De zorgaanbieder is transparant en laat het incident extern onderzoeken. Sirjon geeft aan naar aanleiding van het onderzoek grond te zien voor aangifte. Ik heb geen reden om aan hun manier van handelen te twijfelen.
Vindt u het nog passend als één of meerdere van de daders ooit zou terugkeren als zorgverlener? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Wat er is gebeurd is schokkend en respectloos. De daders moeten op een gepaste wijze de gevolgen van hun daden ondergaan. Er is inmiddels aangifte gedaan, dus de politie en het Openbaar Ministerie kunnen beoordelen of strafrechtelijk optreden passend is. Vanuit het onderzoek zal blijken of zij wel of niet kunnen terugkeren als zorgverlener.
Genocide in Gaza |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het groeiende aantal organisaties dat spreekt over (mogelijke) genocide in Gaza, zoals onder andere Amnesty International, het NIOD en Human Rights Watch?1
Ja.
Herinnert u zich het oordeel van het Internationaal Gerechtshof, dat stelt dat Israël genocide in Gaza moet voorkomen?2
Ja. In de rechtszaak tussen Zuid-Afrika en Israël inzake vermeende genocide in de Gazastrook bij het Internationaal Gerechtshof (IGH), heeft het Hof geoordeeld dat het aannemelijk is dat er rechten van Zuid-Afrika in het geding zijn in dit geschil, namelijk het recht van Palestijnen om niet te worden onderworpen aan handelingen die verboden zijn in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen.
Hoe kijkt u aan tegen deze kwestie? Bent u van mening dat Israël (mogelijk) genocide pleegt? Zo nee, waarom wijkt u in uw opvatting af van bovengenoemde organisaties?
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-
Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook. In de Kamerbrief van 21 januari 2025 en van 18 juni 2025 is de Nederlandse visie over het kwalificeren van genocide in de Gazastrook in meer detail uiteengezet.3
Bent u van mening dat landen, ook Nederland, verplicht zijn om actie te ondernemen om genocide te voorkomen, zoals in artikel 1 van het genocideverdrag is bepaald, dus ook in Gaza?3 Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie ter plaatse naar vermogen te verbeteren.
Volgens het IGH is de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting en moet een (derde) staat alle redelijkerwijs beschikbare maatregelen nemen om genocide zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de invulling van de verplichting tot het voorkomen van genocide moet een staat zich aan het internationaal recht houden, waaronder het geweldsverbod in het VN-Handvest. Daarnaast kan iedere partij bij het Genocideverdrag een beroep doen op de bevoegde organen van de VN om op grond van het VN-Handvest maatregelen te treffen ter voorkoming van genocide.
Voor meer details over de verplichting tot het voorkomen van genocide verwijst het kabinet naar de Kamerbrief van 21 januari 2025 en de Kamerbrief van 18 juni 2025.5
Bent u van mening dat op landen, waaronder Nederland, een actieve verplichting rust om alle redelijke middelen in te zetten om een genocide in Gaza te voorkomen, conform de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de zaak Bosnië v. Servië? Kunt u dit toelichten?
Ja. Conform de uitspraak van het IGH in de zaak tussen Bosnië-Herzegovina en Servië en Montenegro uit 2007 over de aansprakelijkheid van Servië voor de genocide in Srebrenica, zijn alle 153 bij het Genocideverdrag aangesloten staten verplicht om alle redelijkerwijs beschikbare maatregelen te nemen om genocide zoveel mogelijk te voorkomen.
Zoals in het antwoord op vraag 4 omschreven, gaat het om een inspanningsverplichting en ontstaat deze verplichting op het moment dat een staat verneemt (of had moeten weten) van een ernstig risico op genocide.
Kunt u een volledig overzicht geven van de acties die Nederland sinds oktober 2023 heeft ondernomen om genocide in Gaza door Israël te voorkomen?
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op 23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Kunt u een volledig overzicht geven van de maatregelen die Nederland sinds oktober 2023 heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat Nederlanders (natuurlijke personen en rechtspersonen, inclusief ondernemningen) geen materiële bijdrage leveren aan (mogelijke) genocide door Israël in Gaza?
Zie de beantwoording op vraag 6.
Het bericht ‘Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete maatregelen binnen afzienbare tijd worden getroffen om de veiligheid van alle pleegkinderen die momenteel onder de verantwoordelijkheid van Enver vallen, de komende maanden te waarborgen?
Enver moet uiterlijk eind januari 2026 de noodzakelijke verbeteringen doorvoeren op de onderdelen waar de IGJ tekortkomingen heeft geconstateerd. Hiervoor heeft de IGJ concrete verbetermaatregelen geformuleerd in hun rapport, zoals het vastleggen van de ontwikkeling van pleegkinderen volgens de Richtlijn Pleegzorg, het spreken van pleegkinderen zonder aanwezigheid van pleegouders en overzichtelijke en actuele dossiervoering. In de periode van het verscherpt toezicht zal de inspectie Enver nauwlettend volgen, bijvoorbeeld met aangekondigd of onaangekondigd bezoek en het opvragen van voortgangsrapportages.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle kinderen in ieder geval verzekerd worden van een een-op-een gesprek?
De IGJ heeft in het inspectierapport2 concrete verbeterpunten opgenomen die zij van Enver verwacht. Onderdeel hiervan is het volgen van de Richtlijn Pleegzorg en minimaal drie keer per jaar los van de pleegouders met het pleegkind te spreken. Wanneer het nog niet gelukt is een pleegkind alleen te spreken, bijvoorbeeld omdat het kind nog te jong is of niet open staat voor een gesprek, dient een plan gemaakt te worden hoe er naartoe toegewerkt wordt en hoe tot die tijd op alternatieve manieren gezorgd wordt voor onafhankelijk zicht op (de veiligheid van) het pleegkind.
Kunt u aangeven wat het handelingskader is als binnen negen maanden weinig tot geen verbeteringen zichtbaar worden? Welke gevolgen worden daaraan verbonden?
Aan het einde van de periode van het verscherpt toezicht beoordeelt de inspectie of het verscherpt toezicht kan worden beëindigd. De inspectie kan ook verdere stappen nemen in de vorm van bestuursrechtelijke maatregelen.
Wat is uw beeld van de naleving van veiligheids- en kwaliteitsnormen bij andere pleegzorgorganisaties die momenteel niet onder verscherpt toezicht staan? Sluit u uit dat vergelijkbare misstanden ook bij andere instellingen kunnen spelen? Wat gaat u doen om dat te kunnen toetsen?
De IGJ voert op dit moment thematisch toezicht uit naar de pleegzorgsector. Hierbij kijkt de IGJ onder andere naar de naleving van veiligheids- en kwaliteitsnormen bij andere pleegzorgorganisaties. De IGJ verwacht de uitkomsten van het thematisch toezicht dit najaar te publiceren.
Kunt u toelichten hoe tot nu toe uitvoering is gegeven aan de toezegging dat binnen de pleegzorgsector binnen alle organisaties opnieuw wordt getoetst op veiligheid? Wordt deze toets volledig uitgevoerd door pleegzorginstanties zelf, de Inspectie of wordt er een apart team op twijfelgevallen gezet?
In het thematisch toezicht van de IGJ zoals toegelicht onder antwoord 5 wordt ook gekeken hoe pleegzorgaanbieders zicht hebben en houden op de veiligheid van pleegkinderen. De IGJ heeft alle pleegzorgaanbieders gevraagd informatie aan te leveren over hoe zij zicht hebben en houden op de veiligheid van pleegkinderen. De IGJ selecteert vervolgens op basis van de grootste risico’s waar ze zelf (risicogestuurd) toezicht zal uitvoeren. De IGJ publiceert de uitkomsten dit najaar.
De verwachte toename van geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Straks meer geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen» van 17 mei 20251?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Soa Aids Nederland stelt in het zojuist genoemde artikel dat het aantal soa's de afgelopen jaren fors gestegen is en dat zij ook een toename in onbedoelde zwangerschappen zien, waarbij zij stellen dat voorlichting en soa-testen echt nodig zijn om dit tij te keren. Deelt u deze zorgen en zou u hier een reactie op willen geven?
Ik herken de zorgen over de seksuele gezondheid in Nederland, waar het gaat om de stijgende soa- en hiv-cijfers. Ook neemt het aantal zwangerschapsafbrekingen toe. De GGD’en doen heel belangrijk werk. Zij bieden een veilige en deskundige plek waar mensen terecht kunnen voor seksuele gezondheidszorg, in aanvulling op de reguliere seksuele gezondheidszorg die geboden wordt door huisartsen. Bijvoorbeeld waar het gaat om aanvullende soa-zorg, PrEP-zorg (preventieve hiv-medicatie) en gesprekken met jongeren over seksualiteit en seksuele gezondheid, zoals anticonceptie. De meeste GGD’en bieden ook keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap. Daarnaast helpt de interventie Nu Niet Zwanger hulpverleners in gesprek te gaan over kinderwens met mensen in kwetsbare omstandigheden. Nu Niet Zwanger is beschikbaar bij alle 25 GGD’en.
Hoe beoordeelt u deze zorgelijke ontwikkelingen met het oog op het belang van preventie? Erkent u dat er een verband is tussen deze toename en de bezuinigingen op preventie en de GGD?
De financiële middelen voor collectieve preventie rond seksuele gezondheid zijn hetzelfde gebleven. Wel is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat specifieke uitkeringen per 2026 met 10% gekort worden. Dit geldt ook voor de Regeling specifieke uitkering aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG-regeling) waarmee aanvullende soa-zorg, PrEP-zorg en seksualiteitshulpverlening door de GGD’en gefinancierd worden. Deze korting gaat pas komend jaar in en kan de huidige ontwikkelingen niet verklaren. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid die u recent heeft ontvangen, staat dat de korting vooral ingevuld zal worden door minder zorg te leveren. Ook staat in die brief dat de ASG-regeling wordt aangepast. In de regeling zal worden benadrukt dat het soa-zorgaanbod bedoeld is voor personen die een drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, terwijl zij wel een verhoogd risico lopen op een soa. Het is niet bedoeld voor personen die weliswaar een verhoogd risico lopen op een soa, maar geen onoverkomelijke drempel ervaren tot de reguliere zorg. Zo houden we – binnen de bestaande financiële middelen – deze aanvullende zorg toegankelijk voor diegenen die hier het meeste baat bij hebben.
Bent u het eens dat goede seksuele voorlichting, toegankelijke soa-testen en anticonceptiezorg kosteneffectieve interventies binnen de publieke gezondheidszorg vormen?
Binnen de publieke gezondheidszorg richten we ons op de algehele bevolking, hoog-risicogroepen of groepen in een kwetsbare positie. Dit in tegenstelling tot de curatieve zorg, waar een individuele behandeling centraal staat. Ik ben bekend met onderzoeken waaruit blijkt dat laagdrempelige soa-zorg aan hoog-risicogroepen en PrEP-zorg binnen de publieke gezondheidszorg kosteneffectief zijn.2 Wat betreft seksuele voorlichting ben ik bekend met internationale onderzoeken waaruit blijkt dat relationele en seksuele vorming in het onderwijs kosteneffectief kán zijn, mede door de verschillende effecten per leeftijdsgroep en de ingewikkeldheid van het identificeren van de directe baten op (vaak zeer) lange termijn.3
Kunt u aantonen hoeveel gezondheidscomplicaties hiermee voorkomen worden?
Met de soa-zorg door GGD’en worden transmissieketens doorbroken en voorkómen, waardoor soa’s niet verder verspreiden. PrEP-zorg voorkómt hiv. Tijdige seksualiteitshulpverlening leidt tot vroegtijdige signalering en hulp bij seksuele gezondheidsproblematiek, waarmee verergering van problematiek kan worden voorkómen. Er worden dus gezondheidscomplicaties voorkómen, hoeveel precies is lastig in te schatten. Dit omdat ontwikkelingen rond seksuele gezondheid van meerdere factoren afhankelijk zijn en moeilijk toegeschreven kunnen worden aan één (preventie-)maatregel vanuit de overheid. Zo kunnen personen altijd voor soa-zorg bij hun huisarts terecht. Bovendien kunnen de effecten van preventie ook op zeer lange termijn pas zichtbaar worden. Zoals uw Kamer weet, werkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport momenteel aan een investeringsmodel voor preventie. In de ontwikkeling van het model hebben we aandacht voor het in kaart brengen en onderbouwen van de langetermijneffecten van preventieve maatregelen, ook op het terrein van seksuele gezondheid.
Wel is te zien dat sinds PrEP beschikbaar is in Nederland, het aantal nieuwe hiv-diagnoses meer dan gehalveerd is. Verder is er wetenschappelijke onderbouwing dat relationele en seksuele vorming er onder andere aan bijdraagt dat mensen bewuster beginnen met seks, beter wensen en grenzen kunnen aangeven en respecteren, en een positiever zelfbeeld hebben.4
Heeft u onderzoek gedaan naar de effecten van de bezuinigingen op preventie? Zo ja, wat is er uit deze onderzoeken gekomen? Zo nee, bent u voornemens verder onderzoek te doen?
De financiële middelen voor collectieve preventie op het terrein van seksuele gezondheid zijn hetzelfde gebleven. Integendeel, zoals ik eerder met uw Kamer deelde, doen het RIVM en Soa Aids Nederland onderzoek naar effectieve interventies om het condoomgebruik te stimuleren. Ik verwacht de resultaten in oktober 2025. Op basis van deze resultaten, start ik activiteiten met als doel meer condoomgebruik.
Per 2026 is wel sprake van een korting van 10% op de specifieke uitkering Regeling Aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG-regeling), waarmee GGD’en aanvullende soa-zorg, prep-zorg en seksualiteitshulpverlening bieden. Er is geen onderzoek verricht naar de verwachte effecten van deze bezuiniging. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid die u recent heeft ontvangen, heeft u kunnen lezen hoe deze korting wordt ingevuld.
Is er bij de besluitvorming over deze bezuinigingen rekening gehouden met de verwachte maatschappelijke kosten en zorgkosten die zullen voortvloeien uit een stijging van soa's en ongewenste zwangerschappen? Zo ja, hoe is hier rekening mee gehouden en kunnen stukken hierover met de Kamer gedeeld worden?
De bezuiniging van 10% op de specifieke uitkeringen is een afspraak voor alle specifieke uitkeringen op basis van het hoofdlijnenakkoord.
Is er onderzocht wat de directe effecten van de bezuinigingen op bijvoorbeeld Centra voor Seksuele Gezondheid zijn op de ontwikkeling van geslachtziektes, zoals HIV en syfilis? Erkent u dat het zeer zorgelijk is als deze besmettingen oplopen en het de gezondheid van veel Nederlanders ernstig kan schaden?
Er is niet onderzocht wat de directe effecten zijn van de bezuinigingen op bijvoorbeeld de Centra Seksuele Gezondheid. Het is zorgelijk dat diverse soa’s momenteel aan het stijgen zijn, met mogelijke schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het individu.
Hoe beïnvloeden de voorgenomen bezuinigingen de beschikbare capaciteit en de wachtlijsten bij de seksuele gezondheidszorg van GGD’en?
De korting van 10% wordt evenredig over de regio’s verdeeld. Zoals aangegeven betekent deze korting vooral een afschaling van zorg. Dit heeft negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid van deze zorg bij GGD’en. Voor soa-zorg kan eenieder terecht bij de huisarts. Zoals aangegeven is het soa-zorgaanbod bij de GGD bedoeld voor personen die een drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, terwijl zij wel een verhoogd risico lopen op een soa. Het is niet bedoeld voor personen die weliswaar een verhoogd risico lopen op een soa, maar geen onoverkomelijke drempel ervaren tot de reguliere zorg. Dit zal worden verduidelijkt in de ASG-regeling.
Wat betekent deze beleidswijziging voor de regionale beschikbaarheid van seksuele gezondheidszorg, met name in regio’s waar GGD’en al kampen met personeelstekorten of financiële krapte?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de verwachte invloed van deze bezuinigingen op de werkdruk van huisartsen?
De korting van 10% wordt grotendeels ingevuld door minder aanvullende soa-zorg, seksualiteitshulpverlening en PrEP-zorg. Personen waarvoor geen plek meer is bij de GGD, kunnen elders zorg ontvangen, bijvoorbeeld bij de huisarts. Soa-zorg is een basistaak van de huisarts. Huisartsen leveren ongeveer twee derde van de soa-zorg, een derde wordt geleverd door GGD’en. De verwachting is daarom dat huisartsen iets vaker seksuele gezondheidszorg zullen verlenen, al blijft het lastig te voorspellen in welke mate.
Welke maatregelen neemt u om te waarborgen dat de toegankelijkheid tot soa-zorg, anticonceptie en seksuele voorlichting gewaarborgd blijft voor iedereen, ongeacht afkomst, inkomen of leeftijd?
Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid, wordt de ASG-regeling wat betreft de doelgroepen voor aanvullende soa-zorg verduidelijkt. Het aanvullende soa-zorgaanbod is bedoeld voor diegenen die dit het hardst nodig hebben, omdat zij behoren tot een hoog-risicogroep én een dermate drempel ervaren om naar de huisarts te gaan dat zij anders zorg zouden mijden. De huisarts is immers de plek waar iedereen terecht kan, ongeacht afkomst, inkomen of leeftijd.
Met activiteiten binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap en het programma Nu Niet Zwanger, verbeter ik de toegang tot anticonceptie en versterk ik de regie op een kinderwens voor mensen in een meer kwetsbare positie. Seksuele voorlichting kan op verschillende plekken plaatsvinden en door verschillende personen. Denk aan zorgverleners, gezondheidsbevorderaars bij GGD’en, leraren of ouders en verzorgers in de thuissituatie. De kennisinstituten Rutgers en Soa Aids Nederland zetten zich met velerlei activiteiten in om zorg- en onderwijsprofessionals en ouders hierin te ondersteunen.5 Naast ondersteuning van en voorlichting aan specifieke doelgroepen, voorzien Rutgers en Soa Aids Nederland de gehele samenleving van betrouwbare informatie over seksuele en reproductieve gezondheid. Het werk van deze kennisinstituten blijf ik vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mogelijk maken. Bovendien is toegankelijkheid tot seksuele voorlichting gewaarborgd in het onderwijs via de landelijke wettelijke kerndoelen voor relationele en seksuele vorming. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid ben ik hier nader op ingegaan.
Op welke wijze wordt gemonitord of de toegankelijkheid van seksuele gezondheidszorg voldoende blijft als gevolg van deze voorgenomen bezuiniging, met name voor kwetsbare groepen en risicogroepen?
Het RIVM monitort de seksuele gezondheidszorg die GGD’en bieden, bijvoorbeeld welke doelgroepen soa-zorg ontvangen en met welke uitkomsten.6 Ook monitoren thema-instituten Rutgers en Soa Aids Nederland periodiek de seksuele gezondheid in Nederland, bijvoorbeeld in Seks onder je 25ste of de volwassenenmonitor Seksuele Gezondheid in Nederland.7, 8 Op basis van deze surveillance hebben we inzicht in ontwikkelingen en trends, maar een causaal verband met de korting op de specifieke uitkering is niet zomaar te leggen.
Op welke termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over de exacte invulling van deze bezuiniging?
Uw Kamer is op 18-06-2025 geïnformeerd over de invulling van de korting op de specifieke uitkering voor de regeling Aanvullende Seksuele Gezondheid, in de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid.
Het schrappen van 130 tot 180 banen bij Wageningen Universiteit |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Wageningen Universiteit volgens een recent bezuinigingsplan in totaal € 80 miljoen denkt te kunnen besparen op, in eerste instantie, ondersteunende afdelingen (€ 35 miljoen) en onderwijs en onderzoek (€ 45 miljoen)?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben bekend met het bericht. De WUR heeft de autonomie om het budget naar eigen inzicht in te zetten en deze keuzes behoren tot de verantwoordelijkheid van instellingen. Naar aanleiding van de berichtgeving is contact opgenomen met de WUR. De WUR geeft aan te moeten gaan besparen en dat hier meerdere redenen voor zijn: dalende studentenaantallen, bezuinigingen op de begrotingen van OCW en LVVN, en minder beschikbare middelen vanuit Buitenlandse Zaken voor onderwijs- en onderzoeksprojecten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Overigens geeft de WUR aan dat er al sprake was van een operationeel verlies voordat er sprake was van bezuinigingen door het kabinet. Deze factoren maken dat de WUR lastige keuzes heeft moeten maken om de organisatie financieel gezond te houden.
Daarnaast is het van belang te benadrukken dat circa de helft van de € 80 miljoen bezuiniging bij de WUR betrekking heeft op het universitaire deel van de WUR. De andere helft heeft betrekking op Wageningen Research dat zich richt op toegepast onderzoek en voor een substantieel deel wordt gefinancierd door het Ministerie van LVVN. Ik begrijp dat dergelijke besluiten grote impact hebben op de WUR en diens medewerkers. Ik vertrouw erop dat instellingen hun maatregelen weloverwogen nemen.
Bent u het ermee eens dat door dit soort bezuinigingsplannen onomkeerbare en onherstelbare schade wordt toegebracht aan het huidige onderwijs- en onderzoekniveau van Nederlandse kennisinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de situatie van de WUR aantoont, is de achtergrond van de bezuinigingen divers en niet één op één te relateren aan de bezuinigingen van het kabinet. Naast bezuinigingen wordt de WUR bijvoorbeeld geconfronteerd met dalende studentenaantallen, minder inkomsten voor ontwikkelingssamenwerking en was er al sprake van een operationeel verlies.
Om hun organisatie financieel gezond te houden moeten instellingen soms ook lastige keuzes maken. Hogescholen en universiteiten hebben een hoge mate van autonomie. Het is aan de hogescholen en universiteiten zelf om keuzes te maken over de inhoud van onderwijs en onderzoek.
Het is daarom voor het ministerie niet mogelijk om specifieke uitspraken te doen over de impact en de gevolgen van de bezuiniging. Wel heb ik er vertrouwen in dat instellingen weloverwogen keuzes maken met betrekking tot het personeelsbeleid waarbij de oplossingsrichtingen ook aansluiten bij de oorzaak van de problemen.
Moet niet juist met het oog op het voorkomen van onomkeerbare beslissingen snel helderheid worden gegeven aan onderwijsinstellingen over de te verwachten bezuinigingsmaatregelen?
Met de vaststelling van de begroting 2025 is er voor onderwijsinstellingen duidelijkheid gekomen over de hoogte van het beschikbare budget en de resterende bezuinigingsopgaven. Voor het zomerreces wordt naar verwachting de eerste suppletoire begroting 2025 vastgesteld. Instellingen zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor de aanwending van het beschikbare budget ten behoeve van onderwijs en onderzoek.
Dankzij interne waarborgen, zoals de Raad van Toezicht en medezeggenschap, heb ik er vertrouwen in dat de WUR, maar ook andere instellingen, op een zorgvuldige wijze keuzes zullen maken ten aanzien van hun onderzoek en onderwijsaanbod. Ook vertrouw ik erop dat keuzes ten aanzien van het personeelsbeleid in lijn zijn met wet- en regelgeving en arbeidsrechtelijke afspraken.
Met het oog op de dalende studentenaantallen onderschrijf ik overigens het belang van een stabiele en voorspelbare financiering voor de instellingen. De komende periode wordt daarom gewerkt aan een brede verkenning naar de bekostigingssystematiek. Daarnaast krijgen instellingen via de Rijksbijdragebrieven ook meerjarig een doorkijk op de hoogte van de bekostiging en de bezuinigingsopgaven.
Is onderzocht welk effect het bezuinigingsplan van Wageningen Universiteit zal hebben op het Wageningse onderwijs- en onderzoekklimaat en op de lokale en regionale economie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze effecten?
De universiteit geeft aan in eerste instantie te bezuinigen op de indirecte kosten en de ondersteunende organisatie. Daarnaast heeft de instelling ook aangegeven dat de bezuinigingen op een later moment ook het primaire proces zullen raken. Ik begrijp dat dergelijke besluiten grote impact hebben op de WUR, diens medewerkers en de directe omgeving.
Het is voor het ministerie niet mogelijk om uitspraken te doen over de gevolgen van specifiek de bezuinigingen op het Wageningse onderwijs- en onderzoekklimaat en de lokale en regionale economie. Zoals ook eerder aangegeven vertrouw ik er op dat de WUR weloverwogen keuzes maakt ten aanzien van hun onderzoek en onderwijsaanbod.
Bent u het ermee eens dat afgezien moet worden van de huidige bezuinigingsmaatregelen op het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze keuzes gemaakt om de overheidsfinanciën gezond te houden. Hiermee wordt het ook mogelijk gemaakt dat in andere maatschappelijke doelen geïnvesteerd kan worden en is er ruimte gekomen voor lastenverlichting. De door het kabinet gemaakte keuzes zijn uitgebreid besproken met en geamendeerd door uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van mijn departement. Met de vaststelling van de begroting 2025 is dit proces afgerond.
Het bericht dat Amerikaanse experts geheime communicatieapparatuur hebben aangetroffen in Chinese zonne-omvormers. |
|
Henri Bontenbal (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rogue communication devices found in Chinese solar power inverters»1?
Ja.
Is het feit dat er naar schatting in totaal 200 gigawatt (GW) aan Europese zonne-energiecapaciteit (een vermogen dat gelijk is aan dat van meer dan 200 kerncentrales) is gelinkt aan in China gemaakte omvormers voor u reden tot zorg?
Er is veel gigawatt aan Europese zonne-energiecapaciteit gelinkt aan Chinese omvormers, en dat is voor het kabinet reden om alert te zijn. Het kabinet en de vitale energieaanbieders brengen de dreigingen in kaart om goed zicht te houden op de werkelijke risico’s voor onze energie-infrastructuur. Omvormers maken hiervan onderdeel uit.
Het Nederlandse energiesysteem wordt beschermd door een robuust ontwerp, redundantie, de aanwezigheid van voldoende herstelcapaciteit en interconnectie met de ons omringende landen. De eventuele risico’s van ongedocumenteerde componenten in omvormers voor de Nederlandse energievoorziening zijn afhankelijk van meerdere factoren, zoals: het totaal beschikbare vermogen van de getroffen partij(en) en de (internationale) belastbaarheid van het elektriciteitsnet tijdens een eventuele uitval.
In het aangehaalde artikel staat dat er geheime componenten in omvormers voor zonnepanelen zijn aangebracht, waarmee China op afstand omvormers aan en uit kan schakelen en instellingen kan aanpassen. Dit bericht is gebaseerd op anonieme bronnen en beschrijft niet door wie en hoe het onderzoek is uitgevoerd. Verder is niet aangegeven om welke producten en leveranciers het gaat. Deze informatie is ook niet via andere kanalen beschikbaar gekomen. Omdat deze informatie niet beschikbaar is, kan niet worden vastgesteld of en zo ja waar deze producten in Nederland of Europa worden gebruikt.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat we in Europa te afhankelijk zijn geworden van Chinese omvormers en dat dit grote risico’s met zich mee kan brengen voor onze energie-infrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Vallen de zonne-energiecapaciteit en de bijbehorende omvormers onder de vitale objecten waarvan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de wettelijke taak heeft maatregelen te bevorderen voor een adequate beveiliging (c-taak)? Ziet de AIVD redenen om naar aanleiding van het genoemde bericht redenen om maatregelen te bevorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De AIVD heeft de wettelijke taak om maatregelen te bevorderen ter bescherming van vitale belangen. Zonne-energiecapaciteit en de bijbehorende omvormers kunnen onder deze vitale belangen in de c-taak2 vallen. De integriteit van omvormers is relevant voor de nationale veiligheid en daarmee de c-taak indien met die omvormers transport, distributie en productie van elektriciteit substantieel kunnen worden verstoord. Dit is aan de orde zodra op grote schaal instellingen van omvormers voor zonnepanelen kunnen worden veranderd of wanneer deze kunnen worden uitgeschakeld.
Voor de nationale veiligheid is het essentieel dat veiligheidsaspecten worden meegenomen bij het aanschaffen en inrichten van nieuwe infrastructuur om daarmee te voorkomen dat er op korte of langere termijn kwetsbaarheden ontstaan die voor grootschalige verstoringen kunnen zorgen. De AIVD draagt deze boodschap onder meer onder de c-taak op verschillende manieren uit. Denk hierbij aan bilaterale contacten met organisaties binnen de vitale infrastructuur en relevante overheidsorganisaties
In hoeverre wordt er binnen de Europese Unie (EU) nagedacht over maatregelen om gezamenlijk op te treden tegen de import en het gebruik van potentieel onveilige Chinese omvormers? Wordt er bijvoorbeeld overwogen om in navolging van Litouwen het gebruik van deze omvormers in installaties boven een bepaalde capaciteit te verbieden?
Vraag 9 heeft betrekking op geheime communicatieapparatuur «dergelijke apparatuur».
Vraag 18 heeft betrekking op de NIS2- en de CER- richtlijnen «deze Europese richtlijnen».
Omvormers moeten voldoen aan elektrotechnische eisen die in de Netcode Elektriciteit3 staan, die deels voortvloeien uit de Europese Netcode «Requirements for Generators4». Omvormerfabrikanten moeten met een door een onafhankelijk geaccrediteerd testbureau verstrekt testcertificaat aantonen dat zij voldoen aan de functionele vereisten uit deze Netcode. Netbeheerders houden hier toezicht op.
Bedrijven die actief zijn in de elektriciteitssector, gebruikmaken van omvormers en onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) vallen, zijn verplicht beveiligingsmaatregelen te nemen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) houdt hier toezicht op. Op korte termijn worden deze wettelijke verplichtingen uitgebreid middels de Cyberbeveiligingswet (Cbw) en de toekomstige Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke). KGG heeft uitvoerig contact met bedrijven over de uitvoering van deze toekomstige wetgeving.
Met de komst van de Cbw en Wwke worden zwaardere beveiligingseisen gesteld dan voorzien in de huidige Wbni. Bedrijven moeten op basis van een risicogebaseerde aanpak zorgdragen voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Bij het overwegen van passende maatregelen zijn bedrijven verplicht om rekening te houden met de specifieke kwetsbaarheden van hun rechtstreekse leveranciers en dienstverleners en met de algemene kwaliteit van de producten en de cyberbeveiligingspraktijken van hun leveranciers en dienstverleners.
Voor mogelijke cyberrisico’s van zonne-omvormers gebruikt door consumenten en bedrijven zijn er additionele wetgevingstrajecten die gericht zijn op de fabrikanten van hard- en software. Voor digitale producten op de Europese markt introduceren de gedelegeerde handeling onder de radioapparatuurrichtlijn (RED3.3def) en de Cyber Resilience Act (CRA) cybersecurityeisen waaraan deze producten moeten voldoen. Vanaf augustus 2025 is de RED3.3def van kracht met eisen voor alle draadloos verbonden apparaten, waaronder zonnepaneelomvormers. Vanaf december 2027 is de CRA van kracht met eisen voor alle producten met digitale elementen (hardware- en softwareproducten), waaronder zowel consumentenapparatuur en -software, als digitale producten voor industriële en operationele toepassingen vallen.
Fabrikanten, importeurs en distributeurs mogen op grond van deze productregelgeving alleen producten op de EU-markt aanbieden die passende beveiligingsmaatregelen bevatten. Deze maatregelen hebben onder meer betrekking op ongeautoriseerde toegang. Producten moeten passend beveiligd zijn tegen hacken.
Op de Europese markt is het verboden om (heimelijk) functionaliteit in te bouwen (zowel software en hardware) die niet in de technische documentatie is beschreven. Het is verboden om producten aan te bieden die «verstopte» functionaliteiten bevatten om apparaten op afstand aan of uit te zetten. Deze eisen gelden ook voor producten die afkomstig zijn van een fabrikant die buiten de EU is gevestigd, zodra deze producten op de Europese markt worden aangeboden.
De RDI houdt toezicht op deze wettelijke verplichtingen. De RDI onderzoekt onder meer op basis van steekproeven in testlaboratoria of de producten overeenkomen met de technische documentatie en of de producten de nodige cybersecuritymaatregelen bevatten. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze cybersecurityproducteisen heeft de RDI in 2023 een rapport gepubliceerd over zonnepaneelomvormers waarin fabrikanten op deze aankomende verplichtingen worden gewezen.5
Het kabinet acht deze combinatie van product- en ketengerichte Europese wetgeving essentieel om risico’s te beheersen en de weerbaarheid van het Europese energiesysteem te versterken.
De aangehaalde regelgeving in Litouwen is bedoeld om de digitale toegang tot apparatuur met een capaciteit van meer dan 100 kW te beperken. De meerderheid van de Nederlandse consumenten PV-installaties heeft een kleinere capaciteit en zou niet onder de reikwijdte van dergelijke regelgeving vallen. Het kabinet is geïnformeerd over het bestaan van deze regelgeving. Het kabinet zal, in samenwerking met onze partners binnen de Europese Unie, de komende tijd bezien of dergelijke voorschriften toegevoegde waarde hebben voor de Europese markt.
Welke initiatieven zijn er nationaal en in Europees verband om Europese fabrikanten van veilige en betrouwbare omvormers te ondersteunen en het gebruik van in Europa geproduceerde omvormers te stimuleren en daarmee de afhankelijkheid van Chinese producten te verminderen?
Zowel op nationaal als op Europees niveau lopen er verschillende initiatieven om Europese fabrikanten van omvormers te ondersteunen en risicovolle strategische afhankelijkheden van China te verminderen. De EU investeert in de ontwikkeling en opschaling van Europese productiecapaciteit, technologische innovatie en het formuleren van strengere (veiligheids-) normen. De Net-Zero Industry Act (NZIA) heeft als doel om de Europese netto-nultechnologieën op te schalen naar ten minste 40% van de jaarlijkse Europese behoefte in 2030. De EU streeft ernaar om rond 2030 productiecapaciteit te hebben om zelf minstens 40% van de omvormers te kunnen produceren die jaarlijks nodig zijn voor het behalen van haar klimaat- en energiedoelen.
Deze doelen worden ondersteund via het Europees publiek-privaat samenwerkingsinstrumentarium zoals Important Projects of Common European Interest (IPCEI), en onderzoekprogramma’s zoals Horizon Europe. Nederland neemt hieraan actief deel.
Voor Nederland heeft Invest-NL in samenwerking met TKI Urban Energy in kaart gebracht wat nodig is om een sterke Europese basis voor de productie van zonnepanelen te realiseren en strategische onafhankelijkheid te bereiken6. Nationaal wordt er gewerkt aan verschillende maatregelen ter bevordering van circulaire zonnestroomsystemen, zoals beschreven in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE), initiatieven die lopen via Topsector Energie en industriële programma's binnen het Nationaal Groeifonds.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke schaal omvormers van Chinese makelij momenteel in Nederland zijn geïnstalleerd?
In onder meer het rapport «Scenario’s en maatregelen voor cyberweerbare zonnestroominstallaties» staat dat een substantieel deel van de in Nederland geïnstalleerde omvormers afkomstig is van Chinese fabrikanten7. Dit rapport is opgesteld in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Topsector Energie. Dit rapport beschrijft zowel residentiële toepassingen als grootschalige zonneparken.
Wat zijn de potentiële risico’s voor de Nederlandse energievoorziening als ook in (een deel van) deze omvormers geheime communicatieapparatuur is geïnstalleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke waarborgen en controles zijn er om te voorkomen dat dergelijke apparatuur wordt geïnstalleerd in bijvoorbeeld omvormers die ook in Nederland worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaan er in Nederland en in de EU systemen of procedures waarmee verdachte communicatie vanuit omvormers kan worden gedetecteerd of geblokkeerd? Worden daar actief controles op uitgevoerd?
De RDI heeft haar inspecties geïntensifieerd en is in gesprek met fabrikanten om hun producten te verbeteren en voor te bereiden op de RED- en CRA-verplichtingen.
Omvormers voor zonnepanelen zijn veelal consumentenproducten die communiceren via cloudplatforms van de fabrikant. Er is geen systeem om het volledige dataverkeer en potentieel (verdachte) communicatie te herkennen of te blokkeren. Misbruik van deze platforms en cyberdreigingen wordt internationaal gemonitord. Cloudplatformen hebben in de eerste plaats zelf mogelijkheden om cyberdreigingen te monitoren en te mitigeren. Ook de overheid heeft een taak. In Nederland is het Nationaal Cyber Security Centrum hier medeverantwoordelijk voor. Het Nationaal Cyber Security Centrum reageert op cyberincidenten, geeft advies en bevordert de publiek-private samenwerking rond cloudplatforms.
Zodra de CRA van kracht is, gelden er meer cybersecurityvereisten voor omvormers voor zonnepanelen, inclusief de applicaties waarmee deze kunnen worden bediend. Ook de gegevensverwerking op afstand via clouddiensten van de fabrikant moet voldoen aan de cyberveiligheidseisen, waaronder bescherming tegen ongeautoriseerde toegang. Deze cloudcomponenten moeten ook beschreven staan in de technische documentatie. De toezichthouder kan zowel administratief als in de praktijk toezicht houden. De RDI zou toegang kunnen vorderen tot de productie omgeving, van een cloudplatform, om controles uit te voeren.
Is bestaande wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat ook fabrikanten en leveranciers hun verantwoordelijkheid nemen om de risico’s van door hen geleverde apparatuur voor het elektriciteitsnet te verkleinen voldoende om te voorkomen dat er alsnog bijvoorbeeld geheime communicatieapparatuur in wordt geïnstalleerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot acht u het risico dat kwaadwillende actoren via ongeautoriseerde communicatieapparatuur in zonne-omvormers gecoördineerde verstoringen kunnen veroorzaken in het Nederlandse elektriciteitsnet, bijvoorbeeld door duizenden huishoudens of installaties tegelijkertijd uit te schakelen?
De aanwezigheid van hardwarecomponenten, zoals bijvoorbeeld een 5g-verbinding via een ingebouwde communicatiemodule, zoals geopperd in het Reuters artikel (dat spreekt van «devices») wordt niet praktisch geacht en is in de praktijk goed te detecteren door de toezichthouder.
Zodra een module wel is opgenomen in de technische documentatie moet deze op grond van de RED3.3 passend beveiligd zijn tegen ongeautoriseerde toegang (hacken door derden).
Het kabinet neemt dergelijke signalen desalniettemin zeer serieus. Juist vanwege de toenemende digitalisering en het gebruik van slimme apparatuur, zoals omvormers, is de nationale en Europese wetgeving aangescherpt. Op alle schakels in de keten is er aandacht voor cybersecurity.
Zowel het Nationaal Cyber Security Centrum, de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur als publiek-private organisaties zoals de Topsector Energie en branchevereniging Holland Solar zetten in op de weerbaarheid van de energiesector, inclusief consumentenapparaten. Leveranciers en exploitanten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om apparatuur veilig in te richten, verdachte patronen te monitoren en zich te verenigen om gezamenlijk de weerbaarheid van deze apparaten te versterken.
Welke maatregelen zijn er genomen sinds de waarschuwing van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) van mei 20232 over de kwetsbaarheid van zonne-omvormers voor hacking en sabotage?
Uit het onderzoek van RDI uit 2023 bleek dat de kwetsbaarheden vooral zitten in de slechte beveiliging van omvormers door het gebruik van standaard wachtwoorden en in het niet tijdig zorgen voor software-updates door fabrikanten om de omvormers veilig te houden. De RDI heeft in de periode 2023–2024 geen vervolgonderzoek uitgevoerd naar de cyberveiligheid van omvormers voor zonnepanelen.
De RDI heeft haar inspecties geïntensiveerd, en fabrikanten aangemoedigd om hun producten te verbeteren en voor te bereiden op de RED- en CRA-verplichtingen. Er wordt gewerkt aan normontwikkeling op Europees niveau, ook met het oog op certificering en producttoelating. Mede daarom is de relatie met importeurs en distributeurs verdiept en wordt er, via marktonderzoek, steekproefsgewijs gecontroleerd of apparaten voldoen aan de technische documentatie.
De fabrikant, de installateur en de consument hebben een eigen verantwoordelijkheid om de zonnestroominstallaties te allen tijde goed te beveiligen met sterke wachtwoorden en door regelmatig updates uit te voeren. In de Gedragscode Zon op Woningen heeft de sector afspraken gemaakt over het veilig installeren van residentiële systemen. Volgens deze gedragscode zal de installateur de omvormer instellen met een sterk en per installatie uniek wachtwoord voor de onderhoudsinstellingen van de omvormer.
Verder werkt het kabinet aan proactieve informatieverstrekking over de komende wet -en regelgeving, zodat de partijen en fabrikanten zich alvast kunnen voorbereiden. Het kabinet zet ook in op het vergroten van bewustzijn, zoals in de overheidscampagne «Doe je updates», waarin een oproep wordt gedaan om slimme apparaten in huis direct te updaten.
Vanwege de in het onderzoek beschreven risico's was en is het zaak dat fabrikanten hun apparaten waar nodig aanpassen. RDI ziet erop toe dat fabrikanten deze maatregelen nemen. Dit doet zij door controles te doen vanaf 1 augustus 2025 wanneer deze eisen in werking treden. Als hieruit blijkt dat fabrikanten in de producten die zij na die datum op de markt aanbieden geen passende maatregelen hebben genomen, kan de RDI handhavende maatregelen nemen. Dit zijn eerste lichte maatregelen, die opgebouwd kunnen worden naar bijvoorbeeld boetes, verkoopverboden of terugroepacties.
Welke stappen zijn er specifiek gezet naar aanleiding van de bevinding van de RDI dat geen enkele van de onderzochte omvormers voldeed aan de norm en daardoor eenvoudig was te hacken, van afstand uit te schakelen of in te zetten voor DDoS-aanvallen?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft de RDI hier in de afgelopen twee jaar nieuw onderzoek naar gedaan en is daarbij verbetering geconstateerd?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft het onderzoek van de RDI uit 2023 ertoe geleid dat er een bredere evaluatie is uitgevoerd van bestaande zonne-energie-installaties in Nederland om te bepalen welke omvormers mogelijk een beveiligingsrisico vormen? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten en welke vervolgstappen worden er genomen? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog vervolgonderzoek naar te laten doen?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verloopt de implementatie van de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2) in Nederland?
Kunt u uiteenzetten hoe er bij de implementatie van deze Europese richtlijnen die gaan over het verbeteren van de bescherming van vitale infrastructuur in Nederland aandacht wordt besteed aan verbeterde beveiliging van zonne-omvormers en andere componenten van het elektriciteitsnet?
Zie antwoord vraag 5.
Screening in de pleegzorg |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2024:4759)1, waarin de rechter prejudiciële vragen stelt aan de Hoge Raad over de toepassing en mogelijke tekortkomingen van de Jeugdwet, specifiek in relatie tot de screening van pleeggezinnen?2 Kunt u deze prejudiciële vragen beantwoorden die opgesomd staan in r.o. 2.11 en 2.12? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Via een prejudiciële vraag kunnen rechters een rechtsvraag aan de Hoge Raad stellen over de uitleg van een rechtsregel. Het is dan ook de taak van de Hoge Raad om deze prejudiciële vragen te beantwoorden en niet aan mij.
Bent u van mening dat het mogelijk is om een kind toch in een pleeggezin te plaatsen als geen pleegzorgscreening heeft plaatsgevonden, die screening niet positief is of wanneer de pleegzorgaanbieder tot de slotsom komt dat de plaatsing grote veiligheidsrisico’s voor een kind met zich brengt en daarom geen verantwoordelijkheid voor die plaatsing wil dragen?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Om pleegouder te worden, moet een persoon voldoen aan de criteria uit artikel 5.1, eerste lid van de Jeugdwet:
Bij netwerkpleegzorg kan het soms voorkomen dat een pleegkind al in een gezin woont, bijvoorbeeld bij een opa of oma, voordat officieel een pleegcontract is ondertekend. In deze situaties geldt de uitzondering van artikel 5.1, derde lid van de Jeugdwet: binnen 13 weken na het sluiten van het pleegcontract, moet alsnog aan de voorgeschreven wettelijke vereisten worden voldaan. Voorwaarde is wel dat een pleegzorgaanbieder van mening moet zijn dat de pleegouder een passende en veilige plek kan aanbieden aan het pleegkind. Zodra tijdens de periode blijkt dat niet aan de vereisten zal worden voldaan, kan de pleegzorgaanbieder per direct het pleegcontract beëindigen.
Bij het beantwoorden van deze vragen is het van belang om te benadrukken dat in Nederland veel kinderen worden opgevangen door familieleden of bekenden wanneer thuis wonen (tijdelijk) niet mogelijk is. Als er (nog) geen formele jeugdhulp- of pleegzorgorganisatie bij betrokken is, wordt dit niet als formele pleegzorg beschouwd in de zin van artikel 5.1 van de Jeugdwet. Bij de beantwoording van deze vragen, ga ik uit van de situatie waar sprake is van formele pleegzorg, zoals omschreven in de Jeugdwet.
Kan het zo zijn dat rechters geen zelfstandige toets doen op grond van artikel 5.1 jeugdwet gezien de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad? Hoe kijkt u naar de rol van de kinderrechter als het gaat om pleegzorgscreening en artikel 5.1 Jeugdwet?
Een pleegzorgaanbieder kan een contract sluiten met een pleegouder, wanneer de pleegouder voldoet aan de voorwaarden uit artikel 5.1 van de Jeugdwet. Het artikel geeft dus geen zelfstandige rol aan de rechter.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat kinderen geplaatst kunnen worden in pleeggezinnen als de screening niet juist of op orde is? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk dat de screening van pleegouders op orde is. Er zijn echter situaties denkbaar, waarbij het in het belang van de kinderen is dat zij verblijven bij aspirant-pleegouders waarvan de screening nog niet is afgerond. Bijvoorbeeld in de situatie zoals omschreven in antwoord 3, waarbij een kind al tijdelijk woont bij een opa of oma, voordat de pleegzorg is geformaliseerd. In zulke situaties kan het onwenselijk zijn om een kind hier weg te halen. Artikel 5.1, derde lid van de Jeugdwet biedt deze mogelijkheid. Ook kunnen pleegzorgaanbieders zelf extra voorwaarden verbinden aan de plaatsing, zoals het volgen van een extra training of psycho-educatie voor pleegouders.
Deelt u de zorg van de kinderrechter dat er mogelijk hiaten bestaan in de wetgeving of toepassing daarvan, die kunnen leiden tot onvoldoende waarborging van de veiligheid van pleegkinderen?4 Zo ja, welke maatregelen acht u noodzakelijk? Zo nee, kunt u dit nader toelichten?
Ik wacht de beoordeling van de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad af, voordat ik besluit of ik eventuele maatregelen moet nemen.
Bent u op de hoogte van de bevindingen uit het Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)-rapport over Enver (mei 2025), waarin wordt geconcludeerd dat Enver niet of grotendeels niet voldoet aan acht van de negen getoetste normen, waaronder die voor screening, dossiervoering, veiligheid en risicotaxatie?5
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in 10 van de 19 onderzochte dossiers, dus bij meer dan de helft, bij Enver de screeningsverslagen ontbraken of incompleet waren, en dat bij nieuwe inwonenden in pleeggezinnen geen Verklaring van Geen Bezwaar werd opgevraagd? Acht u dit in strijd met artikel 5.1 Jeugdwet?
Vooropgesteld: aspirant-pleegouders dienen voorafgaand aan een plaatsing over een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) te beschikken. In het geval van een netwerkplaatsing moet dit zo snel mogelijk plaatsvinden. Een VGB is een justitiële screening waarbij de Raad voor de Kinderbescherming het Justitieel Documentatie Systeem en het eigen archief raadpleegt. De pleegzorgorganisatie doet vervolgens een pleegouderonderzoek waarin wordt beoordeeld of het pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen en op te voeden. Bij de komst van nieuwe inwonenden in een pleeggezin die 12 jaar of ouder zijn, met uitzondering van pleegkinderen, is ook een nieuwe VGB vereist.
De IGJ constateerde dat de onderzochte dossiers van Enver niet op orde zijn. Er ontbraken (her-)screeningsverslagen, het was onduidelijk of risico’s voldoende in kaart zijn gebracht en of hier een gestructureerde methodiek voor gebruikt is. De IGJ ziet erop toe dat Enver de dossiervoering verbetert en daarmee voldoet aan de door de wet gestelde voorwaarden.
Welke stappen gaat u ondernemen voor de pleegkinderen die nu geplaatst zijn bij een pleeggezin waar de screening niet afdoende op orde is? En welke stappen gaat u ondernemen richting de ouders waarvan de kinderen geplaatst zijn in pleeggezinnen waar de screening niet afdoende op orde is?
De IGJ heeft verbetermaatregelen geformuleerd voor Enver. Zo verwacht de IGJ dat nieuwe en/of aanvullende screening bij veranderende omstandigheden, zoals bij bijplaatsing van een pleegkind in een pleeggezin, navolgbaar wordt vastgelegd in het dossier. De IGJ verwacht ook van Enver dat ze de aanvraagprocedure omtrent een VGB aanpast in lijn met de Jeugdwet (artikel 5.1) en ook een VGB aanvraagt bij de komst van nieuwe inwonenden.6
Omdat het verscherpt toezicht loopt, doet de IGJ geen uitspraken over de concrete maatregelen die Enver onderneemt. Gedurende het verscherpt toezicht houdt de IGJ nauwlettend in de gaten hoe Enver de verbeteringen in de organisatie gaat doorvoeren. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Welke concrete stappen heeft u reeds ondernomen of gaat u ondernemen om te waarborgen dat alle pleegzorgaanbieders vanaf nu voldoen aan de wettelijke eisen voor screening en herbeoordeling van pleeggezinnen? Hoe gaat u dat toetsen en volgen?
Pleegzorgaanbieders dragen zorg voor zorgvuldige screening van pleegouders. Daarvoor richten zij hun screeningsprotocol in aan de hand van het landelijke Kwaliteitskader Voorbereiding en Screening Pleegzorg,7 waar Jeugdzorg Nederland eigenaar van is. Dit kwaliteitskader is door pleegzorgaanbieders gezamenlijk opgesteld met als doel om duidelijkheid, transparantie en eenduidigheid te brengen in het proces van voorbereiding en screening in de pleegzorg. Vanwege de vreselijke gebeurtenissen in het pleeggezin in Vlaardingen, heeft Jeugdzorg Nederland besloten de evaluatie van dit kwaliteitskader te vervroegen. Deze evaluatie loopt inmiddels. Hierbij kijkt Jeugdzorg Nederland in elk geval hoe betere afspraken gemaakt kunnen worden over (her)screening van pleegouders, in welke gevallen het mogelijk zou moeten zijn om een pleegzorgcontract te beëindigen en hoe de screening van netwerkpleegouders zo veel mogelijk gelijkgetrokken kan worden aan bestandspleegouders. Jeugdzorg Nederland streeft ernaar een nieuwe versie van het Kwaliteitskader dit najaar gereed te hebben. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
In aanvulling hierop zijn de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik – in samenwerking met de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg Nederland – gestart met een verkenning naar de wenselijkheid van continue (justitiële) of periodieke screening van pleegouders. Hierbij wordt ook gekeken naar de wens van de Raad voor de Kinderbescherming om een Verklaring van Geen Bezwaar in te kunnen trekken en/of een geldigheidsduur van een afgegeven VGB vast te stellen. Wij verwachten uw Kamer aan het eind van dit jaar hierover te informeren, in vervolg op de Kamerbrief van 19 juni jl.8
In de beantwoording van de vragen van het lid Bruyning, vastgelegd in «Aanhangsel van de handelingen 1533 van 4 maart 2025»6, stelt u dat de WSS 3300 dossiers heeft doorgelicht en concludeerde dat er «geen reden tot zorg» was ten aanzien van de veiligheid; kunt u toelichten op welke wijze deze dossiers zijn onderzocht, of hierbij de volledigheid en betrouwbaarheid van de screeningsinformatie is getoetst, en hoe u de waarde van deze conclusie beoordeelt tegen de achtergrond van de gebrekkige screening bij Enver?
Door de WSS is een toets gedaan op de 3.300 dossiers waar sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis. Daarbij is getoetst of er sprake was van een actueel gesprek met het kind alleen, een recente veiligheidsbeoordeling en een recente multidisciplinaire casuïstiekbespreking. Daar waar uit de toets naar voren kwam dat het zicht op de veiligheid onvoldoende navolgbaar was, hebben de betrokken gedragswetenschapper en jeugdbeschermer opnieuw en veiligheidsbeoordeling gedaan.
De toets die door de WSS is gedaan ziet op enkele specifieke indicatoren op een specifiek moment. Op basis van die indicatoren, is volgens de WSS geen aanwijzing naar voren gekomen dat destijds het zicht op veiligheid in het geding was. WSS heeft aangegeven de toets op risicofactoren nu ieder kwartaal te herhalen. Indien er sprake is van onvoldoende navolgbaar zicht op de veiligheid wordt dan extra inzet gepleegd. WSS heeft aangegeven dat aanvullende maatregelen worden genomen in een beperkt aantal situaties. De IGJ en IJenV
hebben recent toezicht uitgevoerd bij de WSS waarin onder andere is gekeken in welke mate erin wordt geslaagd te zorgen voor tijdig passende bescherming of begeleiding en hulp.10 Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
Hoe kijkt u naar de situatie dat uit de 3300 dossiers van WSS7 geen zorgelijke situaties naar voren gekomen zijn met betrekking tot Enver? Kunt u het antwoord nader toelichten? Bent u van mening dat het fundamenteel misgaat in de jeugdbeschermingsketen? Zo ja, wat gaat er dan mis volgens u?
De WSS heeft een toets uitgevoerd op basis van de risicofactoren, zoals bij vraag 10 is omschreven. De WSS heeft niet specifiek getoetst op betrokkenheid van Enver, maar op alle pleegzorgaanbieders die betrokken zijn of waren bij de betreffende 3.300 maatregelen.
De Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik zien en erkennen de zorgen over de jeugdbeschermingsketen. Om die reden is er de afgelopen jaren stevig ingezet op verbeteringen en werken we aan een stelselwijziging in de uitwerking van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming, waarover recent aan uw Kamer is gerapporteerd.12
Hoe controleren de gecertificeerde instellingen de pleegzorgplaatsing en welke organisatie is verantwoordelijk voor de toetsing op grond van artikel 5.1 Jeugdwet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, stelt artikel 5.1 van de Jeugdwet voorwaarden wanneer een pleegzorgaanbieder een contract kan sluiten met een pleegouder. Er is geen aparte (toetsende) rol voor een rechter of gecertificeerde instelling. In het geval er sprake is van een gedwongen kader is de pleegzorgorganisatie verantwoordelijk voor een veilig opvoedklimaat in het pleeggezin. De gecertificeerde instelling is verantwoordelijk voor de veiligheid van het pleegkind.
Kunt u gedetailleerd beschrijven welke concrete stappen genomen zijn naar aanleiding van de signaalbrief toezicht jeugdbeschermingsketen?8 Kunt u begrijpen dat ouders en kinderen weinig vertrouwen meer hebben in de overheid naar aanleiding van alle noodklokken die geluid zijn omtrent de jeugdzorg?
De Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik onderkennen dat er zorgen bestaan over de jeugdbeschermingsketen.
Sinds de signaalbrief van de inspecties van 9 september 2022 is er daarom stevig ingezet op verbeteringen van de jeugdbeschermingsketen. Hier zijn we uitgebreid op ingegaan in de verschillende (voortgangs)brieven in 2022, 2023, 2024 en 2025.14 Zo is ingezet op het verlagen van de werkdruk binnen de gecertificeerde instellingen door onder andere de invoering van het landelijk tarief en de zij-instroomregeling. Dit heeft geresulteerd in een verlaging van de werkdruk naar
een gemiddelde van 12 kinderen per jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder, op peildatum 1 april 2025.15 Ten tijde van de signaalbrief was dit nog 17,1 kinderen r jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder. Daarnaast wordt gewerkt aan het wetsvoorstel dat tot doel heeft de rechtsbescherming voor ouders en kinderen in de jeugdbescherming te verbeteren. Het streven is om het wetsvoorstel dit najaar ter advisering voor te leggen aan de Raad van State.
Haatpredikers op de TU Eindhoven |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de TU Eindhoven sprekers uitnodigt die Hamas verheerlijken, verdacht worden van steun aan Islamitische Staat (IS) en hebben opgeroepen om de demonstratie in Katwijk te laten ontsporen in rellen?1 2
Wij delen de bezorgdheid over de verspreiding van eventuele extremistische boodschappen. Extremisme ondermijnt onze rechtstaat en onze manier van samenleven. Het kabinet is er dan ook alles aan gelegen om de verspreiding van extremistisch gedachtegoed tegen te gaan. Deze inzet is onder meer beschreven in de Nationale Extremismestrategie 2024–2029. Daar waar het gaat om extremistische sprekers is het in eerste instantie aan organisatoren van een evenement om te zorgen dat zij geen podium worden geboden. De TU Eindhoven heeft laten weten dat de lezing is verboden.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit zich tot de brief van oktober 20233 die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierin?
De brief van oktober 2023 ziet op het voornemen om de maatregel te versterken om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren in het belang van openbare orde of nationale veiligheid. Het weren uit Nederland vindt plaats door een visum te weigeren, de vreemdeling in het Schengen Informatiesysteem (SIS) te signaleren voor grensweigering en waar aan de orde en afhankelijk van de nationaliteit, een inreisverbod of een ongewenstverklaring op te leggen. De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Wanneer de sprekers geen vreemdelingen zijn kan dit juridisch kader niet worden toegepast omdat zij niet onder de vreemdelingenwet vallen.
Ziet u mogelijkheden om de sprekers een gebiedsverbod op te leggen om te voorkomen dat de betreffende predikers woensdag komen spreken en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Eindhoven? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat deze predikers ook op andere plekken in Nederland opereren?
Voor extremistisch gedachtegoed is in Nederland absoluut geen plek. Daarbij is het aan de organisatoren van een evenement om te zorgen dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en wordt voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. In het voorliggende geval heeft de TU Eindhoven de door een stichting georganiseerde lezing verboden. Daarnaast zijn burgemeesters verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal altijd binnen de lokale driehoek een beoordeling van dergelijke evenementen plaatsvinden. Het vooraf verbieden door een gemeente is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. Het lokaal bestuur maakt daarin een eigen afweging.
De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) maakt het mogelijk om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de TU Eindhoven om dit evenement niet door te laten gaan?
De TU Eindhoven heeft laten weten de lezing te verbieden en dat de organiserende partij hierover is ingelicht.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
De TU Eindhoven heeft laten weten dat voor alle bijeenkomsten op de campus geldt dat de organiserende stichting en andere aanwezigen zich moeten houden aan de wettelijke kaders en het beleid, zoals dit is opgesteld door TU Eindhoven. Het beleid van TU Eindhoven vereist onder andere dat evenementen uitsluitend doorgang kunnen vinden wanneer de titel een objectieve weergave is van de inhoud van de bijeenkomst en geen opruiende toon bevat. Daarnaast moet een evenement voldoen aan de kernwaarden van de instelling. In dit geval heeft de TU Eindhoven besloten dat hier geen sprake van is en heeft het evenement verboden.
Welk contact is er geweest met de gemeente Eindhoven? Bent u bezorgd dat dit leidt tot radicalisering van jongeren? Zo ja, wat gaat u daartegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven toegelicht is het aan organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. De TU Eindhoven heeft in dit geval aan de organiserende partij laten weten dat zij de lezing hebben verboden. Daarnaast geldt in algemene zin dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de openbare orde en veiligheid en in dit kader altijd een eigen afweging maakt.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 21 mei beantwoorden?
Ja.
Wachttijden binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de lange wachttijden binnen de Wmo en de ggz en hoe verhoudt zich dit tot de doelstellingen van het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA)?
Ja, ik ben bekend met de wachttijden binnen de ggz. Vooral voor de gespecialiseerde ggz zijn de wachttijden in de afgelopen jaren te lang.1 Voor de Wmo bestaat er geen landelijk beeld van wachttijden. Wel krijg ik signalen dat gemeenten te maken hebben met een toenemende vraag naar ondersteuning in combinatie met krapte op de arbeidsmarkt. Hierdoor kunnen voor sommige vormen van ondersteuning wachtlijsten ontstaan.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn meerdere afspraken gemaakt om de wachttijden binnen de ggz terug te dringen. Het IZA is drie jaar geleden gesloten. Sindsdien zijn er belangrijke stappen gezet om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren. Bijvoorbeeld:
De implementatie van deze maatregelen kost tijd. Daarnaast kost het voor regio’s tijd om hun transformatieplannen op te stellen en rond te krijgen. De effecten van deze maatregelen zijn helaas nog niet terug te zien in de wachttijdcijfers; nog teveel mensen wachten te lang op zorg. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld in de brief van 9 april, worden er aanvullende maatregelen genomen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten, met name voor mensen met ernstige, complexe problemen2.
Het GALA richt zich op onder meer het versterken van de mentale weerbaarheid en mentale gezondheid van de inwoners van Nederland. Met het akkoord stimuleren en ondersteunen we gemeenten en GGD’en om op lokale schaal mentale gezondheid mee te nemen in bestaande aanpakken. Hiermee wordt beoogd dat mentale gezondheid beter bespreekbaar wordt, mensen weten hoe ze met hun mentale gezondheid aan de slag kunnen en mensen weten waar ze binnen de gemeenten terecht kunnen voor laagdrempelige ondersteuning. Gemeenten zetten hiervoor diverse maatregelen in, zoals inloopvoorzieningen voor jongeren en het programma Welbevinden op School. Welk effect deze inzet heeft op de wachttijden in ggz of Wmo is niet aan te geven
Kunt u toelichten in hoeverre gemeenten voldoende worden ondersteund door de beschikbare SPUK (specifieke uitkering)-middelen in het ontwikkelen van preventieve welzijnsinitiatieven die deze wachttijden kunnen terugdringen?
Gemeenten kunnen initiatieven zoals laagdrempelige steunpunten financieren uit de SPUK IZA, die middelen zijn structureel beschikbaar. Daarnaast kunnen gemeenten deze steunpunten financieren uit het gemeentefonds. In de praktijk zien we dat er een sterke ontwikkeling gaande is van laagdrempelige steunpunten. In het najaar van 2024 liet verkennend onderzoek zien dat er al 278 steunpunten zijn gerealiseerd3. Om de beweging kracht bij te zetten is begin dit jaar een landelijk ondersteuningsprogramma gestart.
Daarnaast zijn er vanuit het GALA middelen beschikbaar om de sociale basis te versterken. Een sterke sociale basis draagt bij aan het welzijn van mensen. Alledaagse problematiek kan in sociale steunstructuren beter worden opgevangen. Betekenisvolle sociale ontmoetingen dragen bewezen bij aan de gezondheid van mensen en kunnen bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid. Daarnaast kan bepaalde problematiek, zoals mentale gezondheid of geldzorgen, vroeg gesignaleerd worden en soms ook (deels) opgelost worden in de sociale basis waardoor zwaardere zorg voorkomen kan worden. Specifiek voor de aanpak sociale basis is op incidentele basis gemiddeld € 35 miljoen beschikbaar tot 2026.
Het bericht ‘Pijnlijke balans na een jaar vol rapporten: toeslagenouders krijgen hun kinderen er niet mee terug’ |
|
Willem Koops (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Marten van de Wier met de titel: «Pijnlijke balans na een jaar vol rapporten: toeslagenouders krijgen hun kinderen er niet mee terug»1
Ja.
Bent u bekend met het artikel uit het advocatenblad uit het jaar 2022 waarin een advocaat stelt dat er een project is gestart met de naam »Regie bij de Ouders»?2 Indien u niet bekend bent met dit artikel kunt u dan dit artikel alsnog lezen?
Ja.
Kunt u gedetailleerd uitleggen wat het traject «Regie bij de ouders» precies inhoudt? Welke mensen zijn betrokken bij dit project?
Dit traject is een initiatief van het voormalig Kamerlid Van Raan (PvdD) en de gespecialiseerde jeugdrechtadvocate mr. De Waele. Zij hebben zich tot mijn ambtsvoorganger gewend met het signaal dat het in artikel 810a Rv bij wet geregelde recht van ouders op contra-expertise in de praktijk vaak een dode letter blijkt omdat het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te weinig capaciteit heeft om aan alle verzoeken te kunnen voldoen. Deze bepaling is in 1993 na een amendement van uw Kamer3 in de wet opgenomen om de zogeheten «equality of arms» voor ouders in de jeugdbescherming te versterken.
De initiatiefnemers koppelden hieraan het voorstel om te bezien of en zo ja, op welke wijze de capaciteit voor contra-expertises, specifiek voor in eerste instantie door de toeslagenaffaire gedupeerde gezinnen waarvan één of meerdere kinderen uit huis zijn geplaatst, kon worden vergroot.
Mijn ambtsvoorganger heeft de initiatiefnemers daarop gevraagd om dit voorstel nader uit te werken en dit samen te doen met een begeleidingsgroep waarin onder meer deskundigen vanuit de wetenschap en rechtspraak en een jurist van mijn departement. Omdat het grootste knelpunt bij het NIFP was en nog steeds is gelegen in het tekort aan deskundigen om deze onderzoeken te kunnen uitvoeren, is een expertgroep van vooraanstaande gedragsdeskundigen bereid gevonden om mee te denken. Bij de opzet en uitwerking van de gehanteerde methodiek heeft de expertgroep gebruik gemaakt van de kennis en werkwijze van het NIFP.
In de kern ziet de pilot op het aanbieden aan de ouder(s) van een mogelijkheid om kosteloos door een onafhankelijke gedragsdeskundige een contra-expertise te laten uitvoeren in de vorm van multidisciplinaire beslisdiagnostiek. De kosten daarvan worden gedragen door mijn ministerie. Het zijn echter de ouders die de opdrachtgever zijn en niet het departement. Vandaar ook de naam van dit traject: regie bij de ouders. Inmiddels is er één contra-expertise afgerond en worden ten aanzien van een tweede pilotgezin ook contra-expertises uitgevoerd.
Klopt het dat er voor dit project zoals de advocaat stelt in het artikel uit het advocatenblad twee miljoen euro is vrijgegeven?3 Zo, ja kunt u gedetailleerd beschrijven hoe deze twee miljoen euro is besteed?
Mijn ambtsvoorganger heeft maximaal twee miljoen euro toegezegd, wat betekent dat afhankelijk van de voor dit project benodigde middelen hieraan tot maximaal dit bedrag kan worden besteed. Het gaat hierbij om de betaling van kosten van de contra-expertises. Tot op heden is er een bedrag van circa 100-duizend euro als voorschot uitbetaald voor de betreffende contra-expertises. Omdat dit traject nog loopt, kan ik u nog niet aangeven wat de totale uitgaven zullen zijn.
De beide initiatiefnemers, maar ook de andere betrokken deskundigen, deden en/of doen dit vanwege hun betrokkenheid bij de kinderen en ouders, en ontvangen daarvoor geen financiële of andere vergoedingen van het ministerie.
Kunt u aangeven of dit het traject is wat benoemd is destijds in de brief van de Minister voor rechtsbescherming4 waarin de Minister naar initiatief Van Raan-Peters verwijst, waarin het volgende beschreven staat: «Het lid van Raan (Partij voor de Dieren), in dezen opgevolgd door het lid Peters (CDA), heeft samen met een advocaat het initiatief genomen om met behulp van onafhankelijke deskundigen voor deze specifieke doelgroep onafhankelijk contra-expertise te organiseren»?5
Ja.
Kunt u uitleggen waarom, indien het traject «Regie bij de ouders» het initiatief is waar de Minister naar verwijst in zijn brief6, geen nadere update is gegeven omtrent de stand van zaken aan de Kamer?
Er is geen nadere update gegeven omdat er meer tijd gemoeid was dan van tevoren voorzien met het opstellen en het uitwerken van de methodiek en aanpak voordat een eerste pilotzaak kon starten. Vervolgens duurde de daadwerkelijke uitvoering van de eerste pilotzaak ook geruime tijd. Pas met de in vraag 7 van deze Kamervragen aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam heb ik kennis kunnen nemen van de uitkomsten van één van de contra-expertises.
Na afronding van de beide pilotzaken zal een eerste evaluatie van dit initiatief kunnen worden gedaan. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer dan informeren via de eerstvolgende voortgangsbrief Jeugdbescherming.
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286)7 en dan specifiek r.o. 4.13? Zo nee, kunt u deze uitspraak dan alsnog lezen?
Ja.
Kunt u een reactie geven op het feit dat het Gerechtshof8 zich afvraagt of het rapport en de wijze van onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van de toeslagenaffaire (in voldoende mate) voldoen aan de in de acht te nemen richtlijnen en standaarden welke voor een dergelijk onderzoek gelden? Kunt u aangeven wat het kostenplaatje is geweest van het onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ik heb – uit oogpunt van privacy – geen kennis van de bevindingen en de conclusies van het uitgevoerde onderzoek en heb alleen kennisgenomen van de uitspraak en van de daarin opgenomen overwegingen van het Hof. De uitspraak van het Hof zal te zijner tijd worden meegenomen in de genoemde evaluatie.
Wat betreft het kostenplaatje: de financiële afhandeling van deze zaak is nog niet gereed. Los daarvan vind ik het niet wenselijk om het kostenplaatje van een specifiek onderzoek van een bepaalde gedragsdeskundige in een specifieke jeugdbeschermingszaak openbaar te maken. Dit betreft privacygevoelige gegevens die onder meer nader inzicht geven in (de omvang van) de uitgevoerde onderzoeken en de complexiteit van de casus in kwestie. Ik kan u deze gegevens daarom niet verstrekken.
Kunt u aangeven of de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam9 (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286) het proefproces betreft dat beschreven staat in het artikel van het advocatenblad10 en beschreven in de brief van de Minister11 die verwijst naar een proefproces met een advocaat? Indien deze uitspraak van het Gerechtshof onderdeel is van het traject «Regie bij de ouders», waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd? Wat is de stand van zaken nu met dit traject?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 6.
IBent u bekend met het artikel van het NOS uit het jaar 2023 met de titel: «Kamer: binnen half jaar herbeoordelingen uithuisplaatsing toeslagenkinderen»? Zo niet, kunt u dit artikel lezen?12
Ja.
Bent u bekend met de motie van Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) om de regering te verzoeken binnen een half jaar voor ouders en kinderen een herziening af te ronden?13
Ja.
Kunt u gedetailleerd beschrijven welke stappen er gezet zijn voor de herbeoordelingen, nadat de motie van Omtzigt en Marijnissen14 is aangenomen?
In de motie is verzocht om herzieningsverzoeken binnen een half jaar af te ronden, tenzij ouders zelf aangeven eerst op een andere wijze te willen werken aan verbetering en herstel. Deze lijn wordt gevolgd, zoals toegelicht door mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 3 juni 2022 en in de tweede voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag van 1 november 2022 waarin specifiek wordt ingegaan op de uitvoering van de motie Omtzigt en Marijnissen.16
In deze brieven is benoemd dat de motie in lijn is met de bestaande mogelijkheid voor ouders, verzorgers en kinderen vanaf 12 jaar om op grond van artikel 1:265d BW te vragen een uithuisplaatsing te beëindigen of te bekorten. Het Ondersteuningsteam benoemt deze mogelijkheid in de gesprekken met ouders en kinderen die door het Ondersteuningsteam worden begeleid. Ouders kunnen zich melden bij de gecertificeerde instelling (GI) en aangeven dat zij een herziening van de lopende uithuisplaatsing willen. Ze kunnen zich hierin laten bijstaan door het Ondersteuningsteam, of bijvoorbeeld een advocaat. Deze partijen kunnen ouders helpen om het gesprek met de jeugdbeschermer aan te gaan en een verzoek conform 1:265d BW voor te bereiden. Na indiening van een herzieningsverzoek heeft de GI twee weken om een besluit te nemen. Bij een afwijzing van het verzoek kan de ouder besluiten om het verzoek voor te leggen aan de kinderrechter, die conform de wettelijke kaders zal beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden en of toekennen van het verzoek in het belang van het kind is. Ouders kunnen hierbij aanspraak maken op de regeling kosteloze rechtsbijstand (voor door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders die met uithuisplaatsing te maken hebben).
Tot dusver kiest een klein aantal ouders17 ervoor daadwerkelijk een verzoek te doen tot beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing. In de genoemde voortgangsbrief van 1 november 2022 is expliciet ingegaan op de verschillende verklaringen hiervoor. Allereerst is de herzieningsprocedure alleen bij een lopende ondertoezichtstelling (OTS) van toepassing. Verder is relevant dat machtigingen voor een uithuisplaatsing van beperkte duur zijn; maximaal een jaar maar in de praktijk vaak korter. De rechter toetst dus telkens of verlenging van de machtiging uithuisplaatsing nog in het belang van het kind is. Deze gebruikelijke momenten om de noodzaak van de uithuisplaatsing te bespreken en toetsen maken dat een formeel herzieningsverzoek in veel gevallen weinig toegevoegde waarde heeft. Verder zullen er ouders zijn die vinden dat hun kind op dit moment op een goede plek verblijft, bijvoorbeeld in een (netwerk) pleeggezin, er is dan geen wens om de uithuisplaatsing te beëindigen. Voor andere ouders is inzetten op een herziening op dit moment niet realistisch; er is bijvoorbeeld nog geen stabiele thuissituatie en/of de ouder wil zich eerst op zijn of haar eigen herstel richten voordat hij/zij aan een volgende stap toe is.
De wens tot en de toegevoegde waarde van een herzieningsverzoek zijn dus sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Ieder gezin vraagt maatwerk, en dat wordt ook geleverd via de hulp van het Ondersteuningsteam.
Bent u bekend met de opinie van Krol en Korver met het bericht: «Jeugdzorg moet grondige verbouwing ondergaan»15 Wat is uw reactie op deze opinie? Kunt u uw reactie motiveren?
Ja, ik ben bekend met de opinie van de heer Krol en de heer Korver waarin zij pleiten voor een grondige verbouwing van het jeugdzorgstelsel. Ik deel hun zorg dat het huidige jeugdbeschermingsstelsel tekortschiet in het bieden van tijdige, passende en duurzame hulp aan kinderen en gezinnen. Zoals ook eerder aangegeven in brieven aan uw Kamer, is het kabinet ervan overtuigd dat het stelsel toe is aan fundamentele verbetering. In de recente voortgangsbrief Jeugd van 13 juni 2025 gaan de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport en ik in op de aanpak die daarvoor in onze ogen nodig is.
Bent u bekend met het artikel van Marten van de Wier met het bericht: «Toeslagenouders: laat wetenschappers kijken of onze kinderen terug naar huis kunnen»?16 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ben bekend met het artikel waarin toeslagenouders oproepen om wetenschappers dossiers te laten herbeoordelen met het oog op mogelijke gezinshereniging. In de toegezegde beleidsreactie op het onderzoek van de Commissie Hamer en de reflectierapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen en het dossieronderzoek van de Rechtspraak zal het kabinet nader ingaan op het thema van herbeoordeling. De beleidsreactie wordt op 30 juni aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bekend met de noodkreet van de toeslagenouders dat zij een herbeoordeling willen van hun dossier onder leiding van Bart Tromp om te bezien of er nog mogelijkheden zijn voor gezinshereniging?17 Wat is uw reactie erop dat toeslagenouders een herbeoordeling willen van hun dossier onder leiding van Tromp?
Hiervoor verwijs ik naar mijn reactie op de motie Dijk c.s. over herbeoordeling van dossiers en aanvullend wetenschappelijk onderzoek21, waarin is aangegeven dat het kabinet in de genoemde beleidsreactie (zie het antwoord op vraag22 nader zal ingaan op de thema van herbeoordelingen.23
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden waarin Tromp opmerkt dat door het verstrijken van de tijd de kans klein kan zijn dat ouders en kinderen herenigd worden?18 Hoe kijkt u tegen de situatie aan dat de Universiteit drie jaar geleden klaarstond voor al deze ouders en kinderen om hen eventueel te kunnen herenigen en tegen het feit dat de kans nu nog kleiner is op gezinshereniging gezien het tijdsbestek?
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik begrijp de zorgen die daarin worden geuit. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat er de afgelopen jaren actief en doorlopend is ingezet op herstel, en waar mogelijk, gezinshereniging. Het onafhankelijke Ondersteuningsteam heeft daar een expliciete taak in. Zie daarover de voortgangsbrieven over «uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag» die sinds 2022 aan uw Kamer zijn gestuurd.25
Voor wat betreft het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen van drie jaar geleden verwijs ik naar de toegezegde beleidsreactie en de antwoorden op diverse sets Kamervragen die hierover in 2022 zijn gesteld. Zie bijvoorbeeld de beantwoording op vragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II, 2021/22, nr. 4019), vragen van het lid Arib (Aanhangsel Handelingen II, 2021/22, nr. 4020) en vragen van het lid Van der Staaij (Aanhangsel Handelingen II, 2021/22, nr. 4022).
Bent u van mening dat deze ouders na drie jaar alsnog zo snel mogelijk een multidisciplinaire analyse van hun dossiers kunnen laten maken hetgeen zou kunnen leiden tot een herbeoordeling en een mogelijke gezinshereniging? Kunt u uw mening nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 14.
De position paper van TNO 'Goede binnenluchtkwaliteit voor onze gezondheid' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het TNO-position paper «Goede binnen luchtkwaliteit voor onze gezondheid», waarin wordt geconcludeerd dat de ziektelast door slechte binnenluchtkwaliteit in Nederland leidt tot een maatschappelijke schadepost van 7,8 miljard euro per jaar?
Ja.
Deelt u de opvatting van TNO dat binnenluchtkwaliteit in beleid en regelgeving onderbelicht is gebleven, ondanks de grote gevolgen voor de volksgezondheid en de zorgkosten, en kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt eisen aan gebouwen ten behoeve van de gezondheid zoals eisen aan ventilatie- en spuivoorzieningen. Daarmee is de gezondheid van gebouwen voldoende gewaarborgd. Ook in het huurrecht gelden eigenschappen van een pand, die de gezondheid in gevaar brengen, als een gebrek dat de verhuurder moet herstellen.
Dit laat onverlet dat het voor een gezond binnenmilieu van belang is dat verontreinigingsbronnen worden beperkt, installaties goed worden ontworpen, ingeregeld én onderhouden en dat bewoners weten hoe zij op een gezonde manier van hun woning en installaties gebruik kunnen maken. Voorlichting kan hier een belangrijke rol in spelen. Hierin wordt onder meer voorzien door brancheorganisaties van installateurs en fabrikanten, huurdersorganisaties, woningcorporaties, GGD’en, RIVM, Milieu Centraal en de Rijksoverheid. Het onderwerp binnenluchtkwaliteit en hoe hiermee om te gaan is voor iedereen van belang. Ik juich de aandacht van organisaties als TNO, Stichting Gezond Binnen en Binnenklimaat Nederland voor dit onderwerp dan ook toe.
Bent u bereid om, volgens het advies van TNO, binnenluchtkwaliteit op te nemen in het Nationaal Preventieakkoord en/of in toekomstig gezondheidsbeleid onder de noemer «gezonde leefomgeving»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gezondheidsbeleid waar dit onderwerp het beste bij past is de Beleidsagenda Gezondheid in alle beleidsterreinen die op 13 december 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2024–2025, 32 793 nr. 794). Daarin is onder het thema «gezonde fysieke leefomgeving» schimmels in woningen opgenomen. Bovendien is advisering over binnenluchtkwaliteit onderdeel van het reguliere aanbod van GGD’en. Op de gezamenlijke website www.ggdleefomgeving.nl zijn bijvoorbeeld de adviezen te vinden over ventilatie, roken in huis, huisstofmijt en schimmels. Meer dan de helft van de vragen die GGD’en elk jaar krijgen van bewoners gaat over het binnenmilieu (zie o.a. https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2023-0290.pdf). Ook laat het Ministerie van VWS onderzoek doen naar de relatie tussen ventilatie en infectieziekten (zie https://p3venti.nl). Op die manier heeft het thema binnenmilieu al aandacht in het publieke gezondheidsbeleid.
Bent u bereid een bewustwordingscampagne te starten over het belang van ventilatie in relatie tot isolatie, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben daartoe bereid. In het kader van de campagne «Wie isoleert, profiteert.» en op de website verbeterjehuis.nl wordt dit jaar expliciet aandacht besteed aan ventileren (en zon weren) in combinatie met isoleren. Ik verwacht dat deze campagne ook het algemeen bewustzijn van het belang van ventilatie en een gezond binnenmilieu vergroot.
Deelt u de zorg dat een grootschalig isolatieoffensief zonder voldoende aandacht voor ventilatievoorzieningen kan leiden tot vochtproblemen, schimmelvorming en verslechtering van het binnenklimaat? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik deel dat het, ook bij het Nationaal Isolatieprogramma, heel belangrijk is om aandacht te hebben voor ventilatie om vochtproblemen en schimmelvorming in woningen te voorkomen. Wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, verdwijnen er vormen van natuurlijke ventilatie. Van belang is dat er dan ventilatiemaatregelen worden genomen, zoals het plaatsen van ventilatieroosters of het toepassen van energiezuinige systemen met vraagsturing en/of warmteterugwinning. Ventileren gaat dan ook samen met energie besparen.
Worden er momenteel binnen subsidieregelingen voor woningisolatie, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen? Zo nee, bent u bereid deze koppeling alsnog te maken?
Er worden geen eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen in de subsidieregelingen ISDE en SVVE (opvolger van de SEEH). Om het aanbrengen/verbeteren van ventilatievoorzieningen te stimuleren kunnen in de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma energiezuinige ventilatiesystemen in woningen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) in combinatie met isolatiemaatregelen worden gesubsidieerd via gemeenten. Hierbij kunnen voor VvE’s de middelen worden gestapeld met de SVVE, waarin deze maatregelen ook worden gesubsidieerd als aanvullende maatregel. Daarnaast wordt op dit moment bekeken of het wenselijk en mogelijk is om ventilatie als (aanvullende) maatregel aan de ISDE toe te voegen per 2026.
Wordt bij de evaluatie of herziening van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) expliciet rekening gehouden met eisen aan luchtverversingscapaciteit? Bent u voornemens om minimumeisen voor ventilatie op te nemen bij renovatie en na-isolatie?
In het Bbl staan al minimumeisen voor de luchtverversingscapaciteit. Er zijn geen voornemens die te wijzigen voor renovatie en na-isolatie. Uiteraard moet ook na renovatie en na-isolatie worden voldaan aan de minimumeisen voor ventilatie in het Bbl.
Kunt u aangeven in hoeverre de bouwregelgeving en het toezicht op binnen luchtkwaliteit aansluiten bij Europees beleid, in het bijzonder de herziene Energy Performance of Buildings Directive (EPBD IV)?
Nieuw in EPBD IV is dat er expliciet aandacht wordt besteed aan (de gevolgen voor) IEQ, binnenmilieukwaliteit, en IAQ, binnenluchtkwaliteit, van energiebesparingsmaatregelen. EPBD IV geeft aan dat bij nieuwbouw en verduurzaming (grootschalige renovatie), bij het vastleggen van energieprestatie-eisen en in overige regelgeving aandacht moet worden besteed aan binnenmilieukwaliteit. In de Bouwregelgeving (Bbl) zijn, onder meer onder het hoofdstuk Gezondheid, al regels opgenomen over vochtwering, ventilatie, spuien, gevaarlijke stoffen et cetera die invulling geven aan de benodigde regelgeving voor het waarborgen van een gezond binnenmilieu, waarmee wordt voldaan aan hetgeen in de richtlijn wordt opgedragen.
Bent u bereid een landelijk monitoringsprogramma op te zetten voor binnen luchtkwaliteit, gedifferentieerd naar woningtype, bouwjaar en ventilatievoorzieningen, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In diverse onderzoeken van diverse partijen wordt aandacht besteed aan binnenmilieufactoren, en monitoring van de binnenluchtkwaliteit binnen woningen maakt daarvan soms ook onderdeel uit. Ik zie echter geen noodzaak voor een grootschalig monitoringsprogramma in de bestaande bouw om beleid ten aanzien van het binnenmilieu vorm te geven.
Bent u bereid de aanschaf van binnenklimaatsensoren, waarmee bewoners zelf schadelijke concentraties kunnen meten, financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de binnenlucht in een woning en van de werking van de ventilatievoorzieningen kan het zinvol zijn om (tijdelijk) de luchtkwaliteit in huis te meten. Er bestaan momenteel luchtkwaliteitsmeters die temperatuur, luchtvochtigheid, CO (koolmonoxide), HCHO (formaldehyde), TVOC (totaal vluchtige en organische stoffen), fijnstof en CO2 kunnen meten. Deze zijn voor een relatief beperkt bedrag verkrijgbaar, ik zie dus geen reden om deze financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken. Bij het meten is het wel van belang om zich te informeren over de juiste interpretatie van meetgegevens. Het CO2-gehalte van de binnenlucht bijvoorbeeld kan in ruimtes waar mensen aanwezig zijn een indicatie geven van de mate van ventilatie, maar het is op zichzelf niet snel schadelijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld CO (koolmonoxide).
Kunt u verduidelijken welk ministerie momenteel de coördinerende rol heeft op het dossier binnen luchtkwaliteit? Acht u het wenselijk om deze verantwoordelijkheid bij één departement onder te brengen om versnippering van beleid tegen te gaan?
Het Ministerie van VRO is eerstverantwoordelijk als het gaat om regelgeving voor een goed binnenmilieu in gebouwen. Vandaar de regels over gezondheid die centraal in het Bbl door middel van minimumeisen zijn opgenomen. Zoals TNO ook aangeeft is er daarnaast een rol voor VWS vanuit de GGD’en en RIVM, voor SZW vanuit het arbobeleid. Beleid wordt in goede samenwerking vormgegeven.
Acht u het wenselijk dat er landelijke procesafspraken komen tussen overheden, verhuurders en uitvoerende partijen om schimmel- en vochtproblemen vroegtijdig te signaleren en structureel aan te pakken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De oorzaken van vocht- en schimmelproblematiek zijn zeer divers en de aanpak verschilt sterk per regio, gemeente, wijk of soms zelfs complex. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Landelijke, uniforme procesafspraken zijn niet wenselijk. Echter, er worden op nationaal niveau al veel inspanningen verricht om woningcorporaties, overige verhuurders en gemeenten te stimuleren om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken.
In mijn gesprekken met woningcorporaties wordt extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek. Zo heb ik met de woningcorporaties afgesproken dat zij zich maximaal inzetten om tijdig vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden. Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of gebruik) kunnen vaak nu onafhankelijke experts worden ingezet via gemeenten of corporaties, die dit beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts.
Bent u bereid om TNO een structurele rol te geven bij de monitoring van binnenluchtkwaliteit en bij de toetsing van bouwmaterialen op gezondheids- en brandveiligheidseffecten, bijvoorbeeld als onafhankelijk kennisinstituut binnen aanbestedingen of normeringscommissies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezonde binnenlucht en het gebruik van niet schadelijke bouwmaterialen vind ik belangrijk. Ik zie echter geen structurele rol van TNO hierin weggelegd, omdat een en ander Europees en nationaal op andere wijze is ingeregeld.
Het bepalen van de prestatiebestendigheid van bouwmaterialen met betrekking tot de essentiële kenmerken van onder andere gezondheids- en brandveiligheidseffecten valt, in het kader van de Europese interne markt, onder de Europese Verordeningen Bouwproducten (CPR 305/ 2011 en CPR 2024/3110). Fabrikanten die een bouwproduct op de markt brengen dienen conform deze verordeningen hun product van CE-Markering en een bijbehorende prestatieverklaring te voorzien.
Prestaties worden onder deze verordeningen door de fabrikant bepaald op basis van Europees geharmoniseerde test- en meetmethoden. De fabrikant is hiervoor verantwoordelijk en zogenoemde «aangemelde instanties» zien erop toe dat fabrikanten deze testen en metingen op de juiste wijze uitvoeren (zie ook Bbl artikel 2.13). In NL zijn op dit moment 19 «aangemelde instanties» die toezicht houden op fabrikanten die bouwmaterialen op de markt brengen. TNO is echter geen «aangemelde instantie» onder de Europese Verordening Bouwproducten en kan hiervoor kandideren conform de procedure die in artikel 2.13 van het Bbl beschreven is.
De binnenluchtkwaliteit is regelgeving op bouwwerkniveau en valt onder het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Onder het Bbl zijn regels opgesteld om ervoor te zorgen dat bouwproducten geen schadelijke stoffen afgeven. Het toezicht op het voldoen aan eisen van het Bbl is belegd bij de gemeenten als bevoegd gezag. Verder kan in dit verband ook het Warenwetbesluit Spaanplaat genoemd worden, waarin eisen zijn opgenomen met betrekking tot de formaldehydeuitstoot van spaanplaat die in NL op de markt gebracht wordt. Ook zijn er regels voor radioactiviteit in bouwmaterialen vastgelegd in de Europese (Council Directive 2013/59/Euratom) en Nederlandse basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming), hierop ziet in NL de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) toe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Antonius Sneek trekt stekker uit plan voor nieuw ziekenhuis in Joure’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Antonius Sneek trekt stekker uit plan voor nieuw ziekenhuis in Joure» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Naar aanleiding hiervan heb ik contact gehad met het Antonius Sneek en Zilveren Kruis, de marktleidende zorgverzekeraar in de regio. Het Antonius Sneek heeft mij geïnformeerd dat het inderdaad heeft besloten zich terug te trekken uit de voorgenomen fusieplannen. Niettemin blijft het ziekenhuis zich inzetten voor een constructieve samenwerking met het oog op een toekomstbestendig zorglandschap in Friesland. Ook Zilveren Kruis heeft de wens uitgesproken om de samenwerking in de regio voort te zetten. Ik kan niet vooruitlopen op wat het beëindigen van de fusieplannen betekent voor de toekomst van de ziekenhuizen in Friesland. Binnen het Regioplan Friesland is toekomstbestendige medisch-specialistische zorg (MSZ) geïdentificeerd als een van de vier cruciale regionale opgaven. Vanuit dit regioplan wordt de bestaande samenwerking tussen de Friese ziekenhuizen verder bevorderd, evenals de samenwerking met andere relevante zorgdomeinen.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat het Antonius heeft besloten om niet langer door te gaan met de fusie en het nieuw te bouwen ziekenhuis in Joure waardoor het Antonius in Sneek behouden blijft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van de (acute) zorg geborgd is. Iedereen heeft recht op tijdige en passende zorg. Het is daarom van belang dat partijen goede afspraken maken over samenwerking in de hele zorgketen. Daarom is het positief dat zowel het Antonius Sneek als het Zilveren Kruis aangeven zich te willen blijven inzetten voor een goede samenwerking. Ik blijf de situatie nauw volgen en zal mij laten informeren over de gevolgen van deze recente ontwikkelingen.
Wat is uw reactie op de argumentatie dat de fusie «teveel onzekerheden met zich meebrengt»? Erkent u deze onzekerheden?
Na de intentieovereenkomst, getekend in juni 2024, is de afgelopen maanden de haalbaarheid van een nieuwbouwproject in Joure en een mogelijke fusie van het Antonius Sneek met Frisius MC onderzocht. Daarbij is onder andere aandacht besteed aan de financiële haalbaarheid van de nieuwbouwlocatie, mededingingsrechtelijke aspecten en onderzoek naar benodigde innovaties, inclusief aandacht voor overleg met betrokken gemeenten, burgerparticipatie en overleg met andere zorgaanbieders.
Op basis van deze vertrouwelijke onderzoeken geeft het Antonius aan teveel onzekerheden te zien. Deze betreffen met name de financiering van het nieuwe gebouw en de vraag of de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de fusie zal goedkeuren. Het is uiteindelijk aan het ziekenhuis om de onzekerheden te wegen en de afweging te maken hoe zij haar zorg inricht gegeven de verantwoordelijkheid die zij heeft om goede zorg te leveren.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de andere ziekenhuizen in Friesland het plan tot concentratie van de ziekenhuiszorg doorzetten?
Ik heb geen signalen ontvangen over de standpunten van de andere ziekenhuizen in Friesland ten aanzien van de toekomstige ziekenhuiszorg in de regio. Zoals aangegeven bij vraag 1 hebben zowel het Antonius Sneek als Zilveren Kruis aangegeven zich te willen blijven inzetten voor een goede samenwerking. Ziekenhuizen zijn momenteel nog met elkaar in gesprek over de toekomstige inrichting van de ziekenhuiszorg in de regio. Ik blijf de situatie nauw volgen en zal mij laten informeren over de gevolgen van deze recente ontwikkelingen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de andere ziekenhuizen hierover? Zo ja, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden? Kunt u de Tweede Kamer de gemaakte afspraken toesturen?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is er contact geweest met het Antonius Sneek en Zilveren Kruis. Daarnaast, zoals in eerdere Kamervragen2 is aangegeven, vindt er op ambtelijk niveau regelmatig overleg plaats met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Wanneer nodig sluiten ook de ziekenhuisbesturen aan bij dit overleg. Ik zie nu geen aanleiding om aparte afspraken te maken met de ziekenhuizen over de huidige situatie. Wél blijf ik de situatie nauw volgen en zal mij laten informeren over de gevolgen van deze recente ontwikkelingen.
Vindt u dat andere ziekenhuizen een voorbeeld zouden moeten nemen aan het bestuur van het Antonius Ziekenhuis? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Elke situatie is uniek en vraagt om een aanpak die past bij het specifieke ziekenhuis, de regionale context en de betrokken partijen. Ik verwacht van ziekenhuisbestuurders dat zij het maximale doen om de zorg op een goede manier, dichtbij de mensen in hun regio te leveren. Het is uiteindelijk aan het ziekenhuis om te besluiten hoe zij dit het beste kunnen doen. Ik vertrouw erop dat een ziekenhuisbestuurder zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en in het belang van de patiënten, medewerkers en het behoud van de zorg, de juiste beslissingen neemt.
Op welke manier zijn op dit moment de belangen van zorgmedewerkers en van inwoners die afhankelijk zijn van zorg in de buurt, gewaarborgd in het proces van het sluiten van ziekenhuizen? Bent u bereid deze belangen beter te waarborgen door middel van een wetswijziging?
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) vereist dat het personeel de gelegenheid moet krijgen invloed uit te oefenen op het primaire proces van zorgverlening en het zorginhoudelijk beleid. Dit geldt ook voor de besluitvorming over het sluiten van (delen van) ziekenhuizen. Ook moet op grond van de Wet op de ondernemingsraden de ondernemingsraad in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen.
Daarnaast worden op basis van de Wkkgz vereisten gesteld aan het betrekken van bewoners en lokale overheden bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg. Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die in de AMvB acute zorg beschreven staat, inclusief het voorafgaand aan de besluitvorming actief betrekken van inwoners.
Recentelijk is bij de behandeling van het wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg door de Tweede Kamer het amendement Bushoff/Krul3 aangenomen. Dit amendement regelt dat gemeenten een adviesrecht krijgen en in dat kader ook bewoners moeten betrekken. Na afronding van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel zullen deze aanvullende eisen gaan gelden.
Bent u bereid een moratorium in te stellen op het sluiten van (onderdelen) van ziekenhuizen tot uw plannen tot andere financiering van onderdelen van ziekenhuizen zoals de SEH en de acute verloskunde in werking zijn getreden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De keuzes over de inrichting van het zorgaanbod in het ziekenhuis kunnen alleen door het ziekenhuis (in afstemming met de verzekeraars) worden gemaakt. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks bijvoorbeeld personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen. Met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers. Het instellen van een moratorium op het sluiten van (onderdelen) van ziekenhuizen past hier niet bij.
Het toezicht en vergunningverlening onder de Wet Wapens en Munitie. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Klopt het dat verhuurvergunningen voor luchtdrukwapens en airsoftapparaten bij een bedrijfsverhuizing naar een andere politieregio niet automatisch worden overgenomen, terwijl de aanvraag oorspronkelijk is getoetst aan landelijk geldende regels? Acht u het wenselijk dat eerder verleende vergunningen, mits ongewijzigd qua inhoud, door een andere regio worden gerespecteerd?
Bij verhuizing naar een andere politieregio wordt een adreswijziging doorgevoerd op de bestaande erkenning. Dit kan tot gevolg hebben dat een geheel nieuwe erkenning – onder dezelfde condities – zal worden verstrekt. Het mandaatbesluit politie reguleert de geografische afhandeling van aanvragen waarbij rekening wordt gehouden met de woon- of verblijfplaats (bij particulieren) dan wel de vestigingsplaats van rechtspersonen.
Biedt de Wet wapens en munitie volgens u ruimte voor regionale verschillen in de toekenning voor de verhuur van airsoft- en luchtdrukapparaten? Zo ja, hoe verklaart u deze verschillen? Kunt u daarbij ingaan op de verantwoordelijkheid van de korpschef?
De Wet wapens en munitie biedt geen ruimte voor regionale verschillen in het verlenen van erkenningen op grond van artikel 9 van de Wet wapens en munitie (Wwm) voor het vervaardigen of transformeren, of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen van wapens en munitie. De verlening van erkenningen in de zin van artikel 9 Wwm is een complex vraagstuk waarbij de uitgangspunten van de Wet wapens en munitie, de Regeling wapens en munitie en de Circulaire wapens en munitie 2019 in acht genomen dienen te worden. Het is niet ondenkbaar dat er verschillen kunnen ontstaan, aangezien de verlening van erkenningen lokaal geschiedt en eventuele interpretatieverschillen van de wet- en regelgeving tot verschillen zouden kunnen leiden. Echter, zodra deze verschillen opgemerkt worden, zal ingezet worden op het nivelleren hiervan. Dit kan in sommige gevallen, gelet op artikel 7 tweede lid van de wet, leiden tot een wijziging dan wel intrekking van een eerder verleende erkenning op grond van artikel 9 Wwm, mocht daar aanleiding toe zijn. De Wet wapens en munitie biedt daar ook de ruimte toe. De verantwoordelijkheid van de korpschef tot het verlenen, wijzigen en intrekken van erkenningen op grond van artikel 9 Wwm vloeit voort uit de Wet wapens en munitie. Deze verantwoordelijkheid is middels een mandaatbesluit belegd bij de politiechefs van de eenheden. Binnen de eenheden zijn zogenaamde ondermandaten opgesteld voor de uitvoerende afdelingen korpscheftaken.
Bent u bereid te onderzoeken of voor aanbieders van airsoftsport een lichter of modulair opleidingstraject kan worden ingericht dat beter aansluit bij het karakter van airsoft als gereguleerde sport en bij het modulair ingerichte curriculum van de Politieacademie, waardoor zij zich niet meer hoeven te registeren als wapenhandelaar?
De Wet wapens en munitie stelt eisen aan de vakbekwaamheid en betrouwbaarheid van aanvragers en houders van een erkenning van artikel 9 Wwm. In sommige gevallen kan een lichtere eis op het vlak van de vakbekwaamheid worden gesteld Deze gevallen staan in de Regeling wapens en munitie. Het is mij bekend dat er vanuit de airsoftbranche de wens is voor een meer modulair gericht opleidingsaanbod voor de vakbekwaamheid, afhankelijk van de soorten wapens en diensten die de erkenninghouder wil bieden aan klanten. Ook in het rapport van Commissie Wet wapens en munitie «Ringen rond de roos»1 is vanuit de wapenbranche deze wens geuit. Deze wens wordt meegenomen in het moderniseringstraject van de Wet wapens en munitie. Met de politieacademie die als opleidingsinstituut voorziet in deze opleiding, zal nader verkend worden op welke wijze deze modulaire ontwikkeling tot stand kan worden gebracht. Afstemming met de vakhandel zal daarbij plaats vinden.
Deelt u de vrees dat er versnippering van het toezicht op de airsoftbranche ontstaat indien er meerdere erkende verenigingen met officiële status ontstaan die op verschillende wijzen toezicht houden op de naleving van regels door leden omtrent airsoftapparaten?
Bij airsoft kunnen meerdere verenigingen de beoefening van airsoftsport aanbieden, waarbij de verenigingen binnen de kaders van wet- en regelgeving dienen te opereren. De aanwezigheid van meerdere erkende airsoftverenigingen is van belang om keuzevrijheid voor deelnemers van de airsoftsport te creëren. Dit bevordert de vrijheid van vereniging, zoals neergelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het doen ontstaan van keuzevrijheid voor deelnemers van de airsoftsport strookt eveneens met de strekking van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 2023.2 Ten slotte is het aannemelijk dat er met de erkenning van andere verenigingen een gezonde concurrentie ontstaat waarin de verenigingen zullen streven naar een optimale dienstverlening met aandacht voor het op een veilige wijze doen beoefenen van de airsoftsport. Ik deel de genoemde vrees niet, temeer omdat de airsoftbranche haar bestaansrecht ontleent aan de erkenning als vereniging.
Hoe vindt het toezicht vanuit het ministerie en de Politie plaats op erkende verenigingen met officiële status? Welke eisen worden er gesteld aan bestuurders van verenigingen die werkzaam zijn in de wapenbranche? Hoe worden lopende aangiften van fraude meegewogen in de toekenning van de officiële status?
Artikel 2.9.1 van de Circulaire wapens en munitie 2019 stelt gedetailleerde eisen waar een airsoftvereniging aan moet voldoen alvorens in aanmerking te komen voor erkenning in de zin van artikel 17a, eerste lid Regeling wapens en munitie. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de betrouwbaarheid van het bestuur. Uit de statuten of huisregels van de vereniging moet blijken dat de betrouwbaarheid van bestuursleden wordt getoetst. Uit de statuten moet in ieder geval blijken dat bestuursleden een verklaring omtrent het gedrag, verlof, erkenning op grond van artikel 9 Wwm of een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit dienen te overleggen. Ook moeten de statuten een bepaling bevatten dat er ten aanzien van een bestuurslid geen vrees voor misbruik mag bestaan.
Bij de beoordeling van een aanvraag tot erkenning van een vereniging worden de voorwaarden uit artikel 2.9.1 van de Circulaire wapens en munitie 2019 getoetst en worden alle belangen meegewogen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarbij worden eventuele aangiften, meldingen, eerder opgelegde sancties of overige signalen over de vereniging of bestuursleden bij de beoordeling meegewogen.
De korpschef voert controles uit en de politie houdt toezicht vanuit haar algemene toezichthoudende rol op grond van de Wet wapens en munitie. Bij een aantal toezichtstaken is een frequentie van de controles en het toezicht voorgeschreven aan de korpschef in de Circulaire wapens en munitie 2019. Bij de overige taken worden afwegingen gemaakt op basis van risicobeoordeling. Daarnaast kunnen signalen, meldingen of handhavingsverzoeken aanleiding zijn om controles te houden. Tevens dienen erkende verenigingen mij tijdig op de hoogte stellen van relevante voorgenomen wijzigingen van de statuten en dienen daar overleg over aan te gaan. Ook feiten omtrent bestuursleden die effect op de erkenning kunnen hebben, dienen erkende verenigingen mij tijdig te communiceren.
Klopt het dat aspirant-leden van erkende airsoftverenigingen in beginsel niet vallen onder de vrijstellingsregeling zoals bedoeld in artikel 17a van de Regeling wapens en munitie? Acht u het wenselijk dat deze personen, zolang zij geen volwaardig lid zijn, toch airsoftwapens kunnen kunnen aanschaffen?
Personen die ten minste de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en door middel van een bewijs van voorlopig lidmaatschap kunnen aantonen aspirant-lid te zijn van een erkende airsoftvereniging, zijn op grond van artikel 17b, eerste lid, onder a Regeling wapens en munitie vrijgesteld van het verbod tot het voorhanden hebben van airsoftwapens voor de beoefening van de airsoftsport in verenigingsverband. Daarnaast bevat artikel 17c, eerste lid, Regeling wapens en munitie een vrijstelling voor het dragen van airsoftwapens door aspirant-leden.
Daarbij geldt wel de voorwaarde dat dit slechts geldt indien en voor zolang zij tezamen met een volwaardig lid de airsoftsport beoefenen. Ik benadruk dus dat de vrijstellingsregeling voor aspirant-leden aanzienlijk beperkter is dan de vrijstellingsregeling voor volwaardige leden. Ik wijs er ook op dat artikel 2.9.1 Circulaire wapens en munitie 2019 bepaalt dat verenigingen in de statuten moeten opnemen dat aspirant-leden, net zoals dat geldt voor bestuursleden, een verklaring omtrent gedrag, verlof, jachtakte of erkenning dienen te overleggen. Daarmee wordt dus geborgd dat de betrouwbaarheid van aspirant-leden wordt beoordeeld. Verenigingen zijn overigens niet verplicht om aspirant-leden in de zin van artikel 17b, eerste lid, onder a Regeling wapens en munitie in hun statuten aan te wijzen, en kunnen ervoor kiezen om in hun statuten alleen (volwaardige) leden aan te wijzen in de zin van artikel 17a Regeling wapens en munitie. Verenigingen kunnen daarnaast ook introducées aanwijzen ingevolge artikel 17b Regeling wapens en munitie.
Bent u bereid in de aangekondigde wijziging van de Wet wapens en munitie de verlenging van de geldigheidsduur van de jachtakte op te nemen conform motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 432, nr. 11) en daarbij aan te sluiten bij de geldigheidsduur van het jachtexamen?
De Wet wapens en munitie wordt gemoderniseerd. Het vraagstuk over de geldigheidsduur van omgevingsvergunningen voor een jachtgeweeractiviteit, verloven en andere typen vergunningen – alsook andere vraagstukken – zijn onderdeel van dit moderniseringstraject.
Het artikel 'Zorgen over decentraal ‘hosten’ verkiezingsuitslagen' |
|
Bart Bikkers (VVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) d.d. 7 mei 2025 over het Besluit programmatuur verkiezingsuitslagen? In hoeverre bent u voornemens de nota van toelichting bij het onderhavige ontwerpbesluit en/of het ontwerpbesluit aan te passen naar aanleiding van het advies?1
Ja, het advies is mij bekend. Vooralsnog verwacht ik de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit op enkele punten aan te vullen naar aanleiding van dit advies. Ik voorzie op dit moment geen wijzigingen in het ontwerpbesluit zelf. Het nader rapport met de reactie op het advies van de Afdeling wordt, zoals gebruikelijk, gepubliceerd in de Staatscourant na bekendmaking van het gewijzigde Kiesbesluit.
Wat zijn de gevolgen van het advies van de Afdeling voor de datum van inwerkingtreding van de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen en het eventueel aanpassen van de toelichting en/of het ontwerpbesluit? Zal de wet nog steeds in werking treden op de beoogde datum van 1 juli 2025? Zo neen, waarom niet?
Het is niet haalbaar gebleken om de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen en het ontwerpbesluit samen op 1 juli 2025 in werking te laten treden. De regelgeving zal naar verwachting één maand later – in afwijking van de vaste verandermomenten – op 1 augustus 2025 in werking treden.
Mocht de wet niet in werking treden op 1 juli 2025, welk effect heeft dit dan op de gemeenteraadsverkiezingen van 2026?
Ik voorzie geen gevolgen voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2026 omdat de wet naar verwachting inwerking zal treden op 1 augustus 2025.
De Kiesraad gaat voorafgaand aan de aankomende Tweede Kamerverkiezing op 29 oktober aanstaande alle gemeenten actief informeren over wat de inwerkingtreding van de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen voor hen betekent zodat zij zich goed kunnen voorbereiden.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de wet en het besluit heeft de Kiesraad de afgelopen tijd al samen met de VNG, NVVB en de UvW een samenwerkingsprotocol opgesteld. Hierin staan afspraken over het gebruik van de (huidige) programmatuur voor het berekenen van de uitslag. Ook zijn hierin de procedures vastgelegd waardoor voor zowel de beheerder als voor de gebruikers duidelijk is hoe gehandeld moet worden in voorkomende situaties. Gemeenten zijn hier actief bij betrokken geweest.
In hoeverre is er het voornemen om bij verkiezingen gebruik te maken van centraal ontsloten uitslagprogrammatuur nu er sprake is van de mogelijkheid van een decentrale opzet van de programmatuur? Wordt er per verkiezing een besluit genomen? Of wordt er standaard gebruik gemaakt van centraal ontsloten uitslagprogrammatuur en pas als dat niet mogelijk is van decentraal ontsloten uitslagprogrammatuur?
De Wet programmatuur verkiezingsuitslagen is techniekonafhankelijk geformuleerd, en laat zowel centraal gehoste programmatuur als decentraal gehoste programmatuur toe. De Kiesraad is momenteel niet voornemens centraal ontsloten uitslagprogrammatuur ter beschikking te stellen. Bij de komende verkiezingen stelt de Kiesraad decentrale programmatuur beschikbaar, net als bij voorgaande verkiezingen. De afweging voor decentrale uitslagprogrammatuur maakt de Kiesraad op basis van de uitgangspunten in de nieuwe wet, de huidige technische stand van zaken en uitgevoerde risicoanalyses
Het artikel ‘Uitslag proefprocedure: gemeente mag bij beslag op bijstand niet maandelijks afdragen’. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nobel , Struycken |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het artikel «Uitslag proefprocedure: gemeente mag bij beslag op bijstand niet maandelijks afdragen»?1
Hoe luidt uw reactie op het oordeel van de rechtbank Overijssel dat er geen wettelijke grondslag is om maandelijks 5% van de bijstandsuitkering af te dragen en gemeenten dus geen keuze zouden moeten hebben om maandelijks af te dragen in plaats van jaarlijks bij beslag op een volledige bijstandsuitkering?2
Zoals hiervoor gemeld, ga ik niet in op het rechterlijke oordeel in een individuele zaak. Ik kan slechts in algemene zin erop wijzen dat in de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet geen regeling is getroffen ten aanzien van het betalingsmoment van de vakantietoeslag van bijstandsuitkeringsgerechtigden. Dat is geregeld in artikel 45, eerste lid, van de Participatiewet. Dat artikel bepaalt dat, in afwijking van de hoofdregel van maandelijkse betaling van de algemene bijstand, «de vakantietoeslag, voor zover niet reeds eerder betaald, jaarlijks wordt betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden of zo veel eerder als de vakantietoeslag over deze periode vaststaat, dan wel binnen drie maanden volgend op de maand waarin de algemene bijstand is beëindigd.
Bij vakantietoeslag vindt uitbetaling dus in de regel jaarlijks plaats. Het is aan de gemeente om bij de besluitvorming over wijziging van het betaalmoment van de vakantietoeslag zorgvuldig te handelen. Dit vergt een belangenafweging waarbij de gemeente ook rekenschap dient te geven van de gevolgen van het maandelijkse uitkeren van het vakantiegeld voor de uitkeringsgerechtigde. Dit punt komt in de handreiking over de Wet vBVV van de VNG nu nog onvoldoende tot uitdrukking. Er zal hierover een gesprek plaatsvinden, waarna aanpassingen moeten volgen.
Er kunnen omstandigheden zijn waaronder maandelijkse afdracht een passende invulling is waarvoor de Participatiewet ruimte biedt. Gedacht kan worden aan situaties waarbij maandelijkse afdracht niet in het (financieel) nadeel is van de schuldenaar. Binnen het beslagrecht geldt dat de derdebeslagene verplicht is om per maand alles boven de beslagvrije voet af te dragen. Het kan voorkomen dat in een maand het uit te betalen inkomen gelijk of lager is dan de beslagvrije voet. Dit kan het geval zijn als er bij een bijstandsuitkering maandelijks vakantietoeslag wordt gereserveerd om deze jaarlijks uit te betalen. In die maanden wordt er dus niets afgedragen. Op het moment dat de gereserveerde vakantietoeslag in juni wordt uitbetaald is het inkomen wel hoger dan de beslagvrije voet. Het deel dat boven de beslagvrije voet uitkomt – namelijk een deel of de volledige vakantietoeslag – wordt dan afgedragen aan de deurwaarder. In dit geval wordt er niet maandelijks afgedragen maar eens per jaar. Of er bij beslag op een bijstandsuitkering sprake is van maandelijkse of jaarlijkse afdracht is dus afhankelijk of het vakantiegeld maandelijks wordt uitbetaald of gereserveerd.
Hoe luidt uw reactie op het oordeel van de rechtbank Overijssel dat het maandelijks afdragen van 5% van de bijstandsuitkering aan de deurwaarder in strijd is met de in het beslagrecht geldende «nemo-plus-regel», omdat het vakantiegeld niet maandelijks opeisbaar is en de schuldeiser niet meer rechten heeft dan de uitkeringsgerechtigde?
Zoals de rechtbank overweegt kan door een derdebeslagene niet meer worden afgedragen dan door de schuldenaar van hem kan worden gevorderd. Zoals eerder aangegeven past het kabinet niet om te reageren op een rechtelijk oordeel in een individuele zaak.
Bij derdenbeslag valt, kort gezegd, al hetgeen de schuldenaar tijdens het beslag uit een bestaande rechtsverhouding kan vorderen van de derde onder het beslag. Onder een beslag kan dus niet meer vallen dan hetgeen de schuldenaar kan vorderen van de derde (nemo plus-regel). De derdebeslagene moet van het onder het beslag vallende bedrag al hetgeen boven de beslagvrije voet uitkomt, afdragen aan de deurwaarder. Als de gemeente de vakantietoeslag jaarlijks uitbetaalt (het gros van de gevallen), valt de vakantietoeslag onder het beslag in de maand van uitbetaling. Als de gemeente na een zorgvuldige belangenafweging, tot het besluit komt de vakantietoeslag eerder of in maandelijkse bedragen uit te betalen, kan de schuldenaar deze van de gemeente vorderen. Daarmee valt de vakantietoeslag onder het beslag.
Waarom wordt er nog steeds gekozen om maandelijkse afdrachten te vragen, terwijl dit aanzienlijk meer deurwaarderskosten met zich mee brengt voor debiteuren die toch al moeite hebben met het betalen van de maandelijkse lasten? Welke redenen ziet u om tot dit besluit te komen? Zou er niet altijd gekozen moeten worden voor een jaarlijkse afdracht vanuit het belang om schulden klein te houden?
Het is inderdaad in het belang van zowel de schuldenaar als de schuldeiser om de kosten van beslag en executie zo laag mogelijk te houden. Hoe minder kosten, hoe sneller de schuld kan worden afgelost. Het kabinet schaart zich daarom nog steeds achter de oproep die de VNG sinds 2021 aan gemeenten doet om zoveel mogelijk jaarlijks af te dragen, juist omdat dat in de regel tot minder kosten leidt. In bepaalde omstandigheden kan het gerechtvaardigd zijn dat bij beslag op een bijstandsuitkering de vakantiebijslag maandelijks wordt uitbetaald en ook afgedragen aan de deurwaarder. Dit vereist een zorgvuldige afweging van de gemeente. Naar aanleiding van de uitspraak zal ik samen met de VNG bezien in welke situaties zich dat voordoet om dit te verwerken in de hierboven genoemde handreiking.
Erkent u dat de problemen die ontstaan bij maandelijkse afdracht voornamelijk te maken hebben met de deurwaarderskosten die zich opstapelen? Wat vindt u van de hoogte van de beslagkosten die volgens art. 3 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders bij één beslag € 15,02, bij twee samenlopende beslagen € 23,91 en bij elk volgend beslag € 8,91 bedragen? Bent u van mening dat deze geautomatiseerde handelingen daadwerkelijk deze kosten met zich meebrengen?
Alle kosten van invordering – en dus ook de afdrachtskosten bij beslag op loon of uitkeringen – hebben de aandacht van het kabinet. Daarom worden er op dit moment meerdere maatregelen uitgewerkt die eraan bijdragen dat een vordering met zo min mogelijk bijkomende kosten wordt voldaan, zoals het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders.3 Ook worden er verschillende onderzoeken uitgevoerd die zien op de bijkomende kosten. Zo laat het kabinet onderzoek doen naar een aantal tarieven van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders, waaronder de verdeelkosten bij samenloop van beslagen (Onderzoek herijking Btag-tarieven). De uitkomsten van dit onderzoek worden begin 2026 verwacht.
Weet u in hoeveel gemeenten en in welke gevallen er gekozen wordt voor een maandelijkse afdracht aan de deurwaarder bij beslag op een bijstandsuitkering? Bent u van mening dat gemeenten bij beslag op bijstand enkel nog jaarlijkse mogen afdragen nu de rechtbank Overijsel heeft geoordeeld dat maandelijkse afdracht niet behoort te gebeuren? Zo ja, wat zijn uw plannen om ervoor te zorgen dat gemeenten enkel nog jaarlijkse afdrachten vragen? Zo nee, waarom bent u dit niet van mening?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak en in welke gevallen gemeenten ertoe overgaan de vakantietoeslag maandelijks uit te betalen. Nu er geen hoger beroep is ingesteld, is de uitspraak bindend voor de bij de uitspraak betrokken partijen en dient deze door hen te worden nageleefd. De rechtbank komt tot het oordeel dat het derdenbeslag in zijn algemeenheid [mijn cursivering, red.] onvoldoende aanleiding is om te komen tot een maandelijkse uitbetaling van de vakantietoeslag. Dit sluit dus niet uit dat het onder omstandigheden mogelijk is om over te gaan tot maandelijkse uitkering van de vakantietoeslag. Hoe dan ook dient een gemeente in deze zorgvuldig te handelen en alle bij het besluit betrokken belangen te wegen. Ik treed met de VNG in overleg om te bezien op welke wijze de Handreiking kan worden aangepast om de gemeente bij het maken van die afweging te helpen.
Bent u bekend met de handreiking van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) «Handelingskader afdracht: maandelijks of jaarlijks» en de keuzevrijheid die daarin gegeven wordt aan gemeenten om jaarlijkse of maandelijkse afdracht te vragen?3 Bent u van mening dat deze keuzevrijheid verdwijnt na het oordeel van de rechtbank van Overijssel dat maandelijkse afdracht niet gevraagd mag worden? Zo ja, in welke mate bent u van plan om het verdwijnen van deze keuzevrijheid te bespreken met de VNG en te vragen naar verandering van beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals eerder is gemeld, is de VNG handreiking in afstemming met het Ministerie van SZW opgesteld. Hiervoor is eveneens vermeld dat samen met VNG zal worden bezien hoe de handreiking dient te worden aangepast.
Vooralsnog blijft het uitgangspunt dat gemeenten worden opgeroepen om jaarlijks de vakantietoeslag af te dragen. Onder bepaalde omstandigheden kan de vakantietoeslag maandelijks worden uitbetaald zodat er een maandelijkse afdracht volgt. Het is aan de gemeente om hierbij zorgvuldig de betrokken belangen te wegen.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en schuldenbeleid van donderdag 22 mei aanstaande?
Vanwege de korte tijd tot het commissiedebat is het niet gelukt om de antwoorden voor 22 mei te verzenden. Voor zorgvuldige beantwoording van de vragen was afstemming nodig tussen de ministeries van SZW en JenV waardoor er meer tijd nodig was.