De situatie op Schiphol |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB), Mahir Alkaya , Joost Eerdmans (EénNL), Farid Azarkan (DENK), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de bestuurders van de luchthaven Schiphol niet volledig in control zijn gebleken van de operaties op de luchthaven de afgelopen tijd?
Sinds de coronacrisis is de luchtvaartsector geconfronteerd met verschillende uitdagingen. Eerst hebben luchthavens in Europa afscheid moeten nemen van een deel van het personeel tijdens de piek van de pandemie. Al vroegtijdig is de luchthaven in samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel. Vanwege krapte op de arbeidsmarkt zijn er helaas personeelstekorten bij essentiële onderdelen van de operatie van luchthavens ontstaan. Personeelstekort is een probleem dat zich niet alleen in de luchtvaartsector voordoet. In de luchtvaartsector is dit probleem duidelijk zichtbaar nu in veel landen reisrestricties in verband met corona zijn opgeheven en de vraag naar vliegen is gestegen. De vraag ligt op dit moment hoger dan de verwachting was in het meest optimistische scenario van herstel. De samenloop van deze omstandigheden zorgt voor problemen in de operatie op Schiphol. Dit neemt niet weg dat Schiphol niet de kwaliteit heeft geleverd die van de luchthaven verwacht mag worden.
De directie en het personeel op Schiphol zetten alles op alles om de problemen te verhelpen. Schiphol heeft een actieplan opgesteld om tijdens de zomerperiode een zo voorspelbaar mogelijke situatie te creëren. Dit actieplan richt zich op het werven van medewerkers, het verbeteren van arbeidsvoorwaarden en- omstandigheden, het optimaliseren van de doorstroming en het creëren van een maakbare operatie. Dit actieplan neemt niet alle uitdagingen voor de zomer weg en daarom heeft Schiphol aangegeven dat in ieder geval in de maand juli en mogelijk ook in augustus een maximum moet worden gesteld aan het aantal vertrekkende passagiers. Hoe vervelend dit ook is voor de passagiers, het is helaas wel nodig om deze maatregel in te voeren om de operatie veilig en zo betrouwbaar mogelijk te laten verlopen op Schiphol. Zodra de zomerdrukte achter de rug is, verwacht ik dat Schiphol een evaluatie uitvoert naar de ontstane situatie in de meivakantie en de zomerperiode.
Kunt u de Kamer het (concept)verlag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders doen toekomen, die op 12 april jl. heeft plaatsgevonden, inclusief de relevante stukken? (Bron: jaarverslag over 2021)?
Het verslag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (inclusief de relevante stukken) wordt aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kan daarom niet worden gedeeld met uw Kamer. Wat ik wel met uw Kamer kan delen is dat Schiphol tijdens de Algemene vergadering van Aandeelhouders heeft aangegeven te maken te hebben met enkele uitdagingen op operationeel niveau bij de grondafhandeling. Daarnaast heeft Schiphol gesignaleerd dat krapte bestond op de arbeidsmarkt. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven heeft Schiphol vroegtijdig samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel.
Deelt u de mening dat de deelneming Schiphol behoorlijke schadeclaims kan verwachten als het huidige niveau van dienstverlening onder de maat is, zeker nu ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat publiekelijk meedeelt dat Schiphol op dit moment niet de kwaliteit levert die we van de luchthaven verwachten? Deelt u de mening dat dit tot forse tegenvallers (minder dividend of als het heel slecht gaat extra bijstortingen) voor de aandeelhouders (rijk, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, ADP) kan leiden?1
Schiphol heeft op 16 juni jl. aangekondigd een maximum te moeten stellen aan het aantal reizigers dat kan vertrekken in de zomerperiode vanaf de luchthaven. Het is vervolgens aan de slotcoördinator (ACNL) om hiervan een evenredige verdeling te maken over de verschillende luchtvaartmaatschappijen en aan de luchtvaartmaatschappijen hoe ze hier exact invulling aan geven. De slotcoördinator heeft deze verdeling inmiddels gemaakt op basis van de hoeveelheid slots die aan de verschillende luchtvaarmaatschappijen toebedeeld zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn inmiddels van de verdeling op de hoogte gesteld. Als sprake is van schade bij luchtvaartmaatschappijen en reisorganisaties dan zullen de gesprekken hierover in eerste instantie moeten plaatsvinden tussen de luchtvaartmaatschappijen, reisorganisaties en Schiphol zelf. Schiphol heeft ook aangegeven eventuele claims te zullen beoordelen als die binnenkomen. Als het daadwerkelijk tot procedures komt, zal een rechter moeten oordelen of en zo ja, welk deel van een eventuele vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is. Ik kan niet vooruitlopen op mogelijke claims en de beoordeling daarvan.
Bent u bereid om, nu de dienstverlening duidelijk tekortschiet en er risico’s zijn voor de continuïteit van de dienstverlening, alleen of samen met andere aandeelhouders te verzoeken om op korte termijn een extra algemene vergadering van aandeelhouders te houden? Kunt u aan de vennootschap vragen of die vergadering openbaar kan zijn?
Ik ben samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat regelmatig in gesprek met Schiphol over de situatie op de luchthaven en over de voortgang van het actieplan dat Schiphol heeft opgesteld. Ook op ambtelijk niveau vinden bijna dagelijks gesprekken plaats met Schiphol. Daarom is een extra algemene vergadering van aandeelhouders op korte termijn niet nodig.
Bent u bereid om voor de vergadering zowel de operationele chaos en een oplossing daarvoor als de minimumvereisten aan dienstverlening die de bestuurders moeten leveren, aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de bezwaren tegen het huidige beleid en operationele gang van zaken schriftelijk aan de bestuurders (inclusief de Raad van Commissarissen) van de vennootschap mee te delen, inclusief een verzoek om verbetering? Zo ja, wilt u die brief openbaar maken?
De directie van Schiphol is verantwoordelijk voor operationele aangelegenheden en het te voeren beleid. Ik volg de situatie nauwgezet en ik heb samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat Schiphol opgeroepen om de maatregelen te treffen die nodig zijn en wij spreken Schiphol hierover regelmatig. Op dit moment is het van belang dat de directie zich concentreert op het uitvoeren van het opgestelde actieplan en de zomerperiode in goede banen leidt. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft uw Kamer over dit actieplan geïnformeerd.2 Om de voortgang van de maatregelen uit het actieplan te kunnen monitoren rapporteert de luchthaven wekelijks aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Bij deze monitoring ben ik eveneens betrokken. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken en de voortgang die Schiphol maakt met de zomeraanpak. Ik zie geen aanleiding om in aanvulling hierop nog schriftelijk bezwaar te maken tegen het huidige beleid en de operationele gang van zaken. Dat neemt niet weg dat ik bij Schiphol aandring op een structurele oplossing voor dit probleem.
Bent u ervan op de hoogte dat, indien er dan onvoldoende verbetering optreedt, u ook om een enquête kunt vragen bij de Ondernemingskamer in verband met wanbeleid?
Ik ben op de hoogte dat de wet een mogelijkheid biedt aan aandeelhouders (die aan bepaalde voorwaarden voldoen) tot het indienen van een verzoek bij de Ondernemingskamer tot het starten van een enquêteprocedure.
Kunt u deze vragen een voor een en redelijk spoedig beantwoorden in verband met de komende drukke periode tijdens de zomervakantie?
Ik heb ernaar gestreefd de vragen voor het zomerreces te beantwoorden.
Het artikel ‘Noodkreet kinderrechters: veroordeelde jongeren krijgen niet de hulp die ze nodig hebben’ |
|
Ruud Verkuijlen (VVD), Daan de Neef (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Noodkreet kinderrechters: veroordeelde jongeren krijgen niet de hulp die ze nodig hebben»?1
Ja.
Herkent u de signalen die de kinderrechters in dit artikel te berde brengen, zoals geen tijdige of juiste hulp voor jongeren met een complexe hulpvraag?
Ik herken het signaal van de kinderrechters. De problematiek rond de niet tijdige beschikbaarheid van gespecialiseerde jeugdhulp, die door de rechter wordt opgelegd aan jeugddelinquenten, is urgent.
Hoeveel jongeren wachten momenteel op een behandeling naar aanleiding van een uitspraak van de kinderrechter? En hoeveel jongeren zijn daadwerkelijk in behandeling?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, waaronder jeugdhulp voor jongeren in het strafrechtelijk kader. Daarom wordt informatie over het aantal jongeren dat wacht op behandeling en het aantal jongeren dat daadwerkelijk in behandeling is naar aanleiding van een uitspraak van de kinderrechter niet landelijk bijgehouden.
Herkent u de signalen van forensische zorgaanbieders die stellen dat ze soms ook te maken hebben met gemeentelijke budgetplatfonds waardoor de zorg niet geboden kan worden? Wat vindt u hiervan en wat kunt u hieraan doen?
Ik herken de signalen en vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Jeugdhulp die wordt opgelegd door de kinderrechter moet worden uitgevoerd. Dit is ook zo opgenomen in de Jeugdwet. De gemeenten zijn daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering en financiering van deze gedwongen jeugdhulp.
In gesprekken met de ketenpartners in het jeugdstrafrecht horen we terug dat specialistische jeugdhulp die wordt opgelegd in strafrechtelijk kader niet altijd blijkt te zijn ingekocht door gemeenten. De (poli)klinische aanbieders geven aan dat het voor hen lastig werken is met verschillende contracten in individuele gemeenten. In een aantal regio’s zijn er geen specialistische forensische aanbieders (meer) aanwezig. Daarnaast zijn er vaak wachtlijsten bij de hoog specialistische jeugd-GGZ.
Het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» (die in het najaar richting uw Kamer komt) verplicht gemeenten tot regionale samenwerking bij de inkoop en organisatie van bepaalde vormen van (specialistische) jeugdhulp, waaronder specialistische jeugdhulp in het strafrechtelijk kader. Ook is er sinds 2020 een ondersteuningsprogramma voor gemeenten: «Inkoop Jeugdhulp in het strafrechtelijk kader» dat in 2022 doorloopt en dat door mij wordt gefinancierd. Ik wil daarnaast inzicht krijgen in de specifieke vormen van (hoog) gespecialiseerde jeugdhulp waar het om gaat, in de aantallen en kosten. Zo kunnen we gericht en effectief actie ondernemen. Samen met de ketenpartners en aanbieders zijn we bezig om dit beeld helder te krijgen.
Deze informatie wordt ook gebruikt in het gesprek dat de Staatssecretaris van VWS en ik voeren met de VNG over de doorontwikkeling van het Landelijk Transitie Arrangement. Dit moet leiden tot een goede borging van meer centrale inkoop van hoog specialistische jeugdhulp in strafrechtelijk kader.
Wat vindt u van het signaal vanuit de kinderrechters dat veroordeelde jongeren vanuit Raad voor de Kinderbescherming lichtere behandelingen geadviseerd krijgen bij gebrek aan behandelcapaciteit van complexe zorg?
Ik vind dit ongewenst. Uitgangspunt moet zijn dat de Raad voor de Kinderbescherming vanuit haar expertise en risicotaxatie de behandeling adviseert die nodig is gelet op de achterliggende problematiek. Deze pragmatische keuze wordt soms gemaakt in het belang van de jongere, zodat de jongere sneller hulp kan ontvangen.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie de kwestie regelmatig aankaart bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Wat doet u met deze signalen?
Het klopt dat door het Openbaar Ministerie en ook andere ketenpartners aandacht is gevraagd voor deze problematiek. Ik heb diverse acties ingezet om de beschikbaarheid van jeugdhulp in het strafrechtelijk kader te borgen.
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Waarom krijgen jongeren met door de kinderrechter opgelegde zorg geen voorrang bij jeugdzorginstanties? Klopt het dat dit een voornemen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is zoals in het artikel wordt gesteld? Hoe werkt de Minister van Rechtsbescherming hierin samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om dit voornemen om te zetten in daadwerkelijke actie?
Er is geen voornemen om jongeren die door kinderrechter opgelegde zorg krijgen voorrang te geven op wachtlijsten. Bij de jeugdhulp in strafrechtelijk kader gaat het vaak om hoog specialistische jeugdhulp, die specifiek voor die doelgroep is ontwikkeld. Op de wachtlijsten voor die hulp staan vooral dezelfde soort jongeren, namelijk die in gedwongen kader deze hulp opgelegd krijgen.
Wordt het voornemen voorrang te geven aan jeugdhulp voor veroordeelde jongeren ook meegenomen in de verdere uitwerking van de op handen zijnde Hervormingsagenda Jeugdzorg?
Zie het antwoord op vraag 7.
De relatie van kabinetsleden met het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het antwoord gegeven bij vraag twee geen antwoord op de vraag is1? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw vraag wat de status is van kabinetsleden bij het WEF (vraag 2 van Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2806) gedegen beantwoord op basis van een inventarisatie bij de verschillende departementen.
Hier hebben we alleen de bewindspersonen opgenomen die een bepaalde formele status hadden binnen een initiatief van het WEF. Voor de Minister van Financiën was dat als lid van de Regional Action Group for Europe & Eurasia.
U beweert in dit antwoord dat van de toenmalige kabinetsleden alleen de Minister van financiën driemaal zou hebben deelgenomen aan digitale sessies van de Regional Action Group for Europe and Eurasia in 20202, maar uit de stukken betreffende de relaties van het kabinet met het World Economic Forum (WEF) die werden gedeeld3 en de antwoorden op vervolgvragen4 blijkt dat alleen al Minister Kaag aan verschillende andere bijeenkomsten van het WEF heeft deelgenomen, hoe verklaart u dit verschil?
Minister Kaag was ten tijde van de beantwoording van deze set Kamervragen geen bewindspersoon, daarom zijn haar activiteiten niet meegenomen in het antwoord op vraag 2 van de Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2806. Over de deelname aan WEF-bijeenkomsten door Minister Kaag bent u volledig geïnformeerd in de brief van Minister De Bruijn van 17 december 2021, met de antwoorden op vragen van Kamerlid Van Houwelingen over het karakter van, en de relaties met kabinetsleden met het WEF.
Bent u zich er bovendien van bewust dat dit antwoord ook in tegenspraak is met het antwoord op vraag 22 waarin wordt gesproken over «Een aantal kabinetsleden heeft deelgenomen aan enkele van de georganiseerde bijeenkomsten [van het WEF].»5? Hoe kunt u deze discrepantie verklaren?
In vraag 2 van de Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2806 wordt gevraagd naar bewindspersonen met een bepaalde status bij het WEF. Dat is een beperktere reikwijdte dan de kabinetsleden die deelnamen aan door het WEF georganiseerde bijeenkomsten. Dat verklaart de discrepantie.
Kunt u alsnog met een antwoord op vraag twee komen, waarbij (nu eindelijk eens) overzichtelijk op een rijtje wordt gezet welke WEF-bijeenkomsten (online en offline) door Nederlandse bewindspersonen en ambtenaren zijn bezocht vanaf 2014 tot heden? Zo nee, waarom niet?
Deze inventarisatie heeft u op 17 december 2021 ontvangen in reactie op vraag 12 van de Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3214.
Sinds de beantwoording van voornoemde vraag hebben de volgende bewindspersonen deelgenomen aan de jaarvergadering van het WEF in mei 2022: de Minister-President, de Minister van Financiën, de Minister van Defensie, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Op vraag 3 antwoordde u opnieuw met een verwijzing naar de website van het WEF, kunt u, wanneer u volhardt in uw weigering de vraag naar de functies van leden van het kabinet tijdens WEF-bijeenkomsten te beantwoorden, ten minste een duidelijke lijst met links naar al deze bijeenkomsten doen toekomen, die volgens u immers op de WEF-website te vinden moeten zijn?
Een complete inventarisatie hiervan hebt u op 17 december 2021 ontvangen in reactie op de vragen 10 en 12 van de Kamervragen Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3214.
Voor veel bijeenkomsten tijdens de jaarvergadering in 2022 zijn de live streams terug te zien via Programme > World Economic Forum Annual Meeting | World Economic Forum (weforum.org)
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
De relatie van het kabinet met het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Uit het antwoord op vraag 101 blijkt dat het World Economic Forum (WEF) uitnodigingen voor bijeenkomsten verstuurt naar de werkadressen van leden van het kabinet, namens het WEF: betekent dit ook dat kabinetsleden namens het kabinet en niet als privaat persoon deelnemen?
Ja dat klopt.
Kunt u uitsluiten dat het WEF suggesties krijgt vanuit het kabinet betreffende welke personen uitgenodigd moeten worden? Indien ja, op basis waarvan kan het WEF dan weten wie uit te nodigen?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Het WEF nodigt bewindslieden uit die verantwoordelijkheid dragen voor thema’s die relevant zijn voor de jaarvergadering.
Uit de antwoorden op deze vragen en andere vragen doemt een beeld op van een kabinet dat veelvuldig op velerlei niveaus in contact staat met het WEF, klopt dit?
Naast een goede vertegenwoordiging vanuit het kabinet bij de jaarvergaderingen van het WEF is dat is niet het geval.
Is het kabinet bereid alle communicatie tussen het WEF en het kabinet in één keer geheel vrij te geven voor nader onderzoek, geordend per Minister, in chronologische volgorde? Zo nee, waarom niet?
In de bijlagen bij het antwoord op vraag 10 van de Kamervragen die werden ingezonden op 12 augustus 2021 met kenmerk 2021Z14231 heb ik u de schriftelijke communicatie tussen het WEF en het Nederlandse kabinet over de afgelopen 5 jaar gestuurd.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
Het toezenden van adviezen van de Landsadvocaat met betrekking tot de WOZ-cap en de middenhuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat op grond van artikel 68 van de Grondwet, het kabinet de Tweede Kamer alles moet vertellen, behalve als de informatievoorziening tegen het belang van de Staat ingaat?
Ja
Bent u het ermee eens dat het «belang van de Staat» kwesties als de nationale veiligheid of terreur betreffen, en niet mogelijke gerechtelijke procedures tegen de Staat in verband met voorgenomen beleid over de volkshuisvesting?
Nee. Het belang van de staat omvat inderdaad mede de veiligheid van de staat, maar is breder dan dat. In welke gevallen het belang van de staat in de weg staat aan openbaarmaking, is niet in theorie en ook niet aan de hand van voorbeelden volledig of exact te beantwoorden. Wel is een aantal aspecten te noemen dat algemeen wordt aanvaard als redenen die kunnen leiden tot de conclusie dat het belang van de staat in een concreet geval in de weg staat aan verstrekking van bepaalde informatie. Naast de reeds genoemde veiligheid van de staat zijn dat bijvoorbeeld internationale en diplomatieke belangen, wettelijke geheimhoudingsplichten, lopende onderhandelingen en ook de bescherming van het procesbelang van de staat. Het procesbelang van de staat wordt geschaad wanneer door het verstrekken van de gevraagde informatie inzicht wordt geboden in de procespositie van de staat in een (mogelijk toekomstige) gerechtelijke procedure.
Kunt u uitleggen op welke manier het openbaar maken van de adviezen van de Landsadvocaat over de WOZ-cap en de middenhuur het belang van de Staat zou schenden? Welke staatsbelangen spelen er om de informatievraag hierover te weigeren? Graag een gedetailleerde reactie.
Inzake de WOZ-cap is in februari 2021 een conceptdagvaarding ontvangen. Ook is 29 september 2021 een artikel verschenen over een mogelijke miljardenclaim bij ongewijzigde invoering van de WOZ-cap.1 Het openbaar maken van het advies van de Landsadvocaat zou de processuele positie van de staat kunnen verzwakken en daarmee het belang van de staat kunnen schaden. Voor meer gedetailleerde informatie verwijs ik u naar het afschrift van de brief van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie aan van Warners van Otterloo Sandberg Advocaten te Amsterdam d.d. 12 februari 2021. Dat afschrift is toegezonden bij brief van 17 mei 2021.2
Wat betreft adviezen van de Landsadvocaat over de middenhuur kan ik u mededelen dat daarover op dit moment geen advies is uitgebracht.
Hoe beoordeelt u de argumentatie van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de adviezen niet naar de Kamer te sturen, omdat de adviezen dateren van vóór het besluit (d.d. 1 juli 2021) waarin werd geregeld dat ze in beginsel openbaar zijn? Bent u het ermee eens dat ook voordat genoemd besluit in werking trad, het kabinet uit moest gaan van het zeer vergaande recht op informatie op grond van artikel 68 van de Grondwet?
Het antwoord van mijn ambtsvoorganger is geheel in lijn met de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht»3. In die kabinetsreactie is de nieuwe beleidslijn voor openbaarmaking van adviezen van de Landsadvocaat geschetst: per 1 juli 2021 worden adviezen van de Landsadvocaat openbaar gemaakt voor zover die niet zien op procedures, maar het karakter hebben van algemeen juridische beleidsadviezen. Adviezen die de Landsadvocaat geeft in het licht van lopende of mogelijke procedures zullen niet openbaar worden gemaakt, omdat het procesbelang van de staat daaraan in de weg staat. De hier bedoelde advisering van de Landsadvocaat dateerde echter van april 2021, dus van voor de datum waarop de nieuwe beleidslijn van kracht is geworden. De Landsadvocaat hoefde destijds nog geen rekening te houden met mogelijke openbaarmaking van de adviezen. Mijn ambtsvoorganger gaf daarbij tevens aan dat ook indien de adviezen van na 1 juli 2021 zouden dateren, deze op dat moment in de tijd niet zouden worden verstrekt gelet op de aangekondigde procedure. Dit zou immers in strijd zijn met het procesbelang van de staat en daarmee met het belang van de staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de betreffende adviezen van de Landsadvocaat vertrouwelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen voorafgaand aan het debat over de Staat van de Volkshuisvesting op 30 juni a.s.?
Nee. Het procesbelang – en daarmee het belang van de staat – verzet zich ook tegen het vertrouwelijk bij de Kamer ter inzage leggen van het advies van de Landsadvocaat. De staat moet – net zoals iedere deelnemer aan het maatschappelijk verkeer – de gelegenheid hebben om zich vertrouwelijk voor bijstand en advies te wenden tot een advocaat.4
Bent u bereid tenminste de adviesvraag (d.d. april 2021) van het kabinet aan de Landsadvocaat – al dan niet vertrouwelijk – naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen voorafgaand aan het debat over de Staat van de Volkshuisvesting?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Staat van de Volkshuisvesting?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
‘Digitale vervolging’ door in elk geval China en Rusland, en over de arrestatie van een 90-jarige priester door de Chinese autoriteiten |
|
Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het rapport «The Worldwide Web of Chinese and Russian Information Controls»1 en dat ook blijkt uit rapporten van Christian Solidarity Worldwide (CSW), Kerk in Nood, Open Doors en anderen2 dat informatietechnologie in landen als China, Rusland, maar ook in talloze andere landen gebruikt wordt om grondrechten op ingrijpende wijze te beperken?
Ja, het kabinet deelt de zorgen over de vergaande toepassing van (cyber)surveillance en de negatieve gevolgen die dat kan hebben voor de grondrechten van burgers wereldwijd.
Herkent u dat technologie die primair ingezet wordt voor bijvoorbeeld een pandemie, ook wordt ingezet voor andere doeleinden zoals het monitoren van mensen?
Ja, die risico’s zijn er zeker. Naar de mening van het kabinet bieden de in China geldende regelgeving omtrent het verzamelen van persoonsgegevens als onderdeel van de Cyber Security wetgeving, en een specifieke richtlijn hoe om te gaan met data in tijden van Covid-19, onvoldoende waarborgen voor de gebruiker. Het is bekend dat (cyber)surveillance in China wordt ingezet voor het monitoren van onder andere religieuze en etnische minderheden en dissidenten. Ook de applicaties die voor pandemiebestrijding zijn ontworpen kunnen voor dergelijke doeleinden worden ingezet. Recente berichtgeving3 over Chinese demonstranten waarvan de gezondheidsapp op rood werd gezet wijst erop dat misbruik in de praktijk voorkomt.
Welke mogelijkheden ziet u om landen als China, Rusland maar ook andere autoritair geleide staten aan te spreken op het gebruik van technische middelen om religieuze minderheden, mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen te volgen, te intimideren, uit te sluiten en te vervolgen?
Nederland spreekt zich zowel in bilateraal als in multilateraal verband uit tegen dergelijk misbruik. Deze problematiek werd ook genoemd in de gezamenlijke verklaring over de mensenrechtensituatie in China die Nederland op 14 juni namens 47 landen heeft voorgelezen in de VN Mensenrechtenraad.4 In deze verklaring uiten Nederland en de grote groep landen die zich bij de verklaring heeft aangesloten hun ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, in het bijzonder in Xinjiang. Mede gezien de recente publicatie van de Xinjiang Police Files en het bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan China en Xinjiang afgelopen maand acht het kabinet het van groot belang dat hiervoor internationale aandacht wordt gevraagd en heeft het deze voortrekkersrol op zich genomen.
Hoe werkt het «sociaal kredietsysteem» in China? Heeft u zorgen over a) het systeem en b) de huidige toepassing ervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale overheid en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals het niet kunnen boeken van trein- en vliegtickets en hotels, weigering van bepaalde banen of exclusieve scholen, of weigering van leningen. De mogelijkheid bestaat dat de Chinese overheid op termijn al deze systemen en informatie in één centrale databank verenigt die gebruikt kan worden om het gedrag van burgers in de gaten te houden, te belonen en te bestraffen. Wat de toepassing van sociaal krediet en surveillance in China betreft, ziet het kabinet risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden.
De Nederlandse ambassade en de consulaten-generaal in China staan in nauw contact met Nederlandse burgers en bedrijven in China. Hierdoor kunnen zij tijdig eventuele negatieve gevolgen van het Chinese beleid en regelgeving, zoals het sociaal kredietsysteem, signaleren.
Welke conclusies trekt u uit de gegevens die zijn verkregen uit een inbraak in computersystemen van de politie in Xinjiang over de inzet van technologie om de Oeigoerse bevolking te controleren op geloofs- of culturele uitingen?3
De nieuwe beelden van de onderdrukking van de Oeigoerse gemeenschap in Xinjiang in de Xinjiang Police Files zijn schokkend en bevestigen de reeds bestaande ernstige zorgen bij het kabinet over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Het kabinet heeft direct na publicatie van deze nieuwe informatie publiekelijk deze zorgen kenbaar gemaakt.6
Hoe beoordeelt u de aanwijzingen uit het onderzoek naar deze gegevens, waaruit blijkt dat mensen gevangenisstraf krijgen op grond van het feit dat ze hun telefoon niet meer gebruiken en daardoor niet meer te volgen zijn?4
Ook deze ontwikkelingen acht het kabinet schokkend en ziet daarin een bevestiging van de bestaande zorgen.
Zijn de huidige mechanismen afdoende om bedrijven en hun waardeketens te controleren en waar nodig actie te ondernemen als techniek gebruikt wordt voor inbreuk op mensenrechten?
Een belangrijk mechanisme om ongewenst gebruik van techniek tegen te gaan is exportcontrole. Daarbij is in dit geval met name exportcontrole op cybersurveillancegoederen relevant. In het geval van cybersurveillancegoederen wordt gebruik in verband gebracht met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht. De export van bepaalde cybersurveillancegoederen wordt om die reden reeds gecontroleerd in de herziene Dual-use Verordening (EU) 2021/821. Daarnaast biedt de verordening EU-lidstaten de mogelijkheid om een ad hoc exportvergunningplicht in te stellen wanneer er een reëel risico bestaat dat nog niet gecontroleerde technologie van in de EU gevestigde bedrijven bijdraagt aan ongewenst gebruik. Momenteel wordt in EU-verband de implementatie en toepassing van deze wettelijke mogelijkheid uitgewerkt.
Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om risico’s voor mens en milieu in hun internationale ketens te identificeren, prioriteren en aan te pakken. Aangezien er geen sprake is van een wettelijke verplichting, kan hierop geen toezicht worden gehouden.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging om eenexpertmeeting over digitale vervolging te organiseren met Europese en andere collega’s om zo tot beleidsafstemming te komen?
Nederland zal ter gelegenheid van de ministeriële conferentie ter bevordering van «International Freedom of Religion and Belief» (juli 2022) voor deze problematiek aandacht vragen. Het thema «technologie» krijgt daar al aandacht.
Welke gevolgen moet de kennis uit genoemde bronnen hebben voor het beleid ten aanzien van China, of het nu gaat om handels- of om politieke relaties? Hoe dienen Nederland en de EU zich tot deze feiten te verhouden?
Zoals omschreven in de Strategic Outlook van de EU van maart 2019 beschouwt de EU China tegelijkertijd als samenwerkingspartner voor mondiale uitdagingen, als concurrent voor ons verdienvermogen op de lange termijn en als systeemrivaal voor onze (economische) veiligheid en waarden. Het kabinet hanteert in het beleid ten aanzien van China dezelfde drieslag. Als gevolg van de ontwikkelingen sindsdien, is de balans in de betrekkingen aan het verschuiven. Zowel binnen de EU als in Nederland wordt meer nadruk gelegd op het beschermen van onze waarden, belangen en veiligheid en op statelijke dreigingsaspecten. Daarnaast vraagt de verslechterende mensenrechtensituatie in China om meer aandacht. Op Europees en op nationaal niveau zijn daarom maatregelen genomen om de weerbaarheid te vergroten, maar ook om mensenrechten beter mee te laten wegen in de economische betrekkingen. Voorbeelden zijn het recente wetgevende voorstel van de Europese Commissie inzake de corporate sustainability due diligence directive (CSDDD) en de voorbereiding van wetgeving om producten die gemaakt zijn met dwangarbeid te weren van de Europese markt.
Dat neemt niet weg dat China een belangrijke handelspartner en concurrent blijft, met wie samenwerking op basis van gedeelde belangen leidt tot economische groei en welvaart. De wederzijdse afhankelijkheid biedt, naast de risico’s, ook de mogelijkheid om de dialoog aan te gaan en te blijven zoeken naar wederzijds engagement. Daarnaast is samenwerken met China van groot belang om mondiale uitdagingen aan te gaan, zoals op het gebied van klimaat en het realiseren van de UN Sustainable Development Goals.
Bent u overigens bereid om opheldering te vragen bij de Chinese autoriteiten over de arrestatie van de katholieke priester Joseph Zen?5 Bent u er ook toe bereid om dit bij uw collega’s binnen de Raad Buitenlandse Zaken aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Kardinaal Zen werd op 11 mei jl. gearresteerd door de politie van Hongkong, tegelijk met vijf andere oud-bestuursleden van een inmiddels opgeheven fonds dat was opgericht om bijstand te verlenen aan opgepakte en veroordeelde demonstranten uit de protestbeweging van 2019. Tijdens een rechtszitting op 24 mei werd Zen op borgtocht vrijgelaten. Nederland en de EU volgen de zaak nauwgezet. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenland en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, sprak namens de EU zijn grote zorgen uit over de arrestatie en riep op de fundamentele rechten te beschermen. Een vertegenwoordiger van het Nederlandse consulaat-generaal in Hongkong was aanwezig bij de zitting, samen met vertegenwoordigers van andere consulaten-generaal in Hongkong, in lijn met de raadsconclusies van juli 2020. Op 9 augustus worden Zen en overige betrokkenen weer voorgeleid voor een «pre-trial review». Naar verwachting vindt het eigenlijke proces plaats tussen 19 en 23 september. Nederland en de EU zullen deze rechtszittingen aandachtig blijven volgen en wanneer nodig in de Raad Buitenlandse Zaken opbrengen.
Het bericht 'Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied' |
|
Harry Bevers (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied»?1
Ja.
Klopt het dat u het «Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden» in september dit jaar wil vaststellen?
Vaststelling zal naar verwachting kort na het reces plaatsvinden.
Wat is er veranderd sinds de brief van 13 november 2019 waarin uw ambtsvoorganger schreef de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden kritisch te willen bezien, waar mogelijk habitattypen te schrappen en natuurgebieden samen te voegen of anders in te delen, en het Wijzigingsbesluit aanwezige waarden niet vast te stellen, dat maakt dat u het Wijzigingsbesluit nu wel gaat vaststellen?2
Het kritisch bezien heeft plaatsgevonden door het laten uitvoeren van twee onderzoeken, waarvan de uitkomsten op 13 oktober 2020 met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 32 670, nr. 200, met de rapporten als bijlagen). In deze brief werd specifiek ten aanzien van het wijzigingsbesluit opgemerkt: «Het Wijzigingsbesluit Aanwezige waarden heeft tot doel fouten in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Omdat dit besluit nog niet definitief is, zijn er volgens de onderzoekers momenteel te weinig en (in mindere mate) te veel doelen opgenomen in de aanwijzingsbesluiten.» Reeds op dat moment was dus al duidelijk dat het wijzigingsbesluit alsnog vastgesteld zou moeten worden. Vorig jaar is daar ook door de Europese Commissie op aangedrongen. Inmiddels is het vanwege het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) extra belangrijk dat er duidelijkheid is over welke waarden in de gebieden beschermd moeten worden: het niet vaststellen van het wijzigingsbesluit zou die duidelijkheid in de weg staan.
Om welke habitattypen en soorten gaat het precies bij de in de hoofdlijnenbrief van 1 april genoemde circa 100 aanwijzingsbesluiten waarvan «ongeveer twee derde van de betreffende habitats stikstofgevoelig [zijn]»?3
Zie de bijlage bij deze brief.
Is er volgens u thans voldoende data voor de analyse van de kwaliteit van habitats en soorten in een bepaald Natura 2000-gebied? Zo nee, komen de aanwijzingsbesluiten dan niet te vroeg? Zo ja, in hoeverre is het dan terecht dat de provincie Friesland vragen stelt bij de huidige kennis over de kwaliteit van bepaalde habitattypen, waarop de kwalificatie rust om bepaalde Natura 2000-gebieden als stikstofgevoelig aan te merken?
Het wijzigingsbesluit komt niet te vroeg, omdat de gegevens, waar het besluit op is gebaseerd, reeds in 2017 bekend waren. Het ontwerpwijzigingsbesluit is in goed overleg met de voortouwnemers van de gebieden tot stand gekomen. Over de juistheid van het ontwerpwijzigingsbesluit bestond geen twijfel. Geen van deze voortouwnemers heeft dan ook in 2018 een zienswijze ingediend. De provincie Friesland heeft ook nadien geen onderzoeksgegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de eerdere overeenstemming op een onjuiste wetenschappelijke basis zou berusten.
Hoeveel hectare stikstofgevoelige Natura 2000 zal er met de aanwijzingsbesluiten in totaal bij komen? Kunt u het totaal aan «extra» stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ook onderverdelen per provincie?
Er komen geen extra Natura 2000-gebieden bij die stikstofgevoelig zijn. Het gebied Oudegaasterbrekken bevatte al stikstofgevoelige natuur, alleen was de kritische depositiewaarde (KDW) van de aangewezen habitats niet overschreden. Dit gebied is nu het enige waarvoor als gevolg van het wijzigingsbesluit getoetst moet worden op stikstofdepositie vanwege de (reeds bestaande) overbelasting van veenmosrietland (dat samen met hoogveenbos wordt toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit).
Het is nog niet precies bekend wat het areaal is waar de KDW van de habitats van het wijzigingsbesluit van wordt overschreden. Op basis van AERIUS-2021 is ingeschat dat het gaat om circa 980 ha, verdeeld over 100 gebieden. Dat is dus gemiddeld ongeveer 10 ha per gebied en minder dan 1% extra oppervlakte die overbelast is.
Wat dit voor gevolgen heeft voor de stikstofberekeningen, hangt sterk af van de precieze locatie: in de meeste gevallen liggen de habitats van het wijzigingsbesluit te midden van andere overbelaste habitats, waardoor er op die locaties geen extra belemmeringen voor toestemmingverlening zijn.
In hoeverre zullen er veehouders zijn die door de nieuwe stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden opeens aangemerkt kunnen worden als een zogeheten piekbelaster? Kunt u een schatting maken van het aantal «nieuwe» piekbelasters per provincie?
In de beschikbare tijd kan deze vraag nog niet met zekerheid beantwoord worden, omdat de zogenoemde pre-release van AERIUS-2022 nog niet beschikbaar is.
Wat vindt u ervan dat de provincie Friesland aangeeft onvoldoende in beeld te hebben wat de juridische gevolgen gaan zijn van het vaststellen van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden?
Het is inderdaad nog niet duidelijk is in hoeverre de bescherming van de betrokken habitattypen en leefgebieden daadwerkelijk uit gaat maken in de toetsing van vergunningaanvragen. Die duidelijkheid is uiteraard gewenst en zal ook binnenkort gaan ontstaan, zodra deze zomer de pre-release van AERIUS-2022 beschikbaar komt voor de bevoegde gezagen.
Kunt u in antwoord op deze vragen aangeven wat de juridische gevolgen gaan zijn voor ondernemers en de legalisatie van PAS-melders in de buurt van gebieden die met de vaststelling van het Wijzigingsbesluit stikstofgevoelig worden?
Ondernemers kunnen te maken krijgen met extra hexagonen die relevant zijn bij toestemmingverlening. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Of, en zo ja welke, gevolgen dit wijzigingsbesluit heeft voor de legalisering van PAS-melders wordt momenteel onderzocht. Overigens werden de extra hexagonen ook al ten tijde van het PAS meegenomen.
In hoeverre is er, met inachtneming van de verwachte «extra» stikstofgevoelige natuur en alle bijkomende juridische gevolgen voor de betreffende ondernemers, agrarische bedrijven en omwonenden, bij de aanwijzingsbesluiten rekening gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden (te weten artikel 2, lid 3 van de Habitatrichtlijn)?
Het genoemde artikel van de Habitatrichtlijn mag niet betrokken worden bij de vraag welke habitattypen en soorten beschermd moeten worden via het aanwijzingsbesluit. Uit vaste jurisprudentie, aangehaald in het ontwerpwijzigingsbesluit, blijkt dat alle (in meer dan verwaarloosbare mate) aanwezige habitattypen en soorten van bijlagen 1 en 2 van de Habitatrichtlijn aangewezen moeten worden. Bij het nemen van maatregelen moet vervolgens rekening worden gehouden met de vereisten van art. 2.
De uitnodiging per email aan minister Kaag voor de virtuele meeting van de Regional Action Group for the Middle East and North Africa van het World Economic Forum (WEF) van 24 november 2020 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het u opgevallen dat deze mail is verstuurd op 3 november 2020 om 13:50:28 Europese tijd? Zo nee, waarom niet?
Dat was mij niet opgevallen.
Is het u bekend dat op 3 november 2020 de Amerikaanse presidentsverkiezingen plaatsvonden?
Ja, dat is mij bekend.
Is het u bekend dat op 3 november 2020 om 13:50:28 Europese tijd de stembussen aan de oostkust van de Verenigde Staten mogelijk net geopend waren? Zo nee, waarom niet?
Ja, uitgaande van een tijdsverschil van 6 uur zouden deze op dat moment mogelijk net geopend kunnen zijn.
Is het u opgevallen dat het World Economic Forum (WEF) de volgende meeting van deze Regional Action Group aankondigde onder verwijzing naar een «critical juncture»? Is het u opgevallen dat deze «critical juncture» wordt ingevuld met een verwijzing naar de resultaten van de verkiezingen in de VS? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb dit gelezen.
Is u de volgende zinsnede opgevallen: «The result of the US election will change the global trade landscape and the architecture of the world’s economy»? Zo nee waarom niet?
Ook deze zin heb ik gelezen.
Bent u het eens met de volgende vertaling van deze zin: «Het resultaat van de verkiezingen in de VS zal het landschap van de wereldwijde handel en de architectuur van de wereldeconomie veranderen»? Zo nee waarom niet?
Ja.
Indien u het eens bent met deze vertaling, erkent u dan dat dit geïnterpreteerd moet worden als een uitgesproken verwachting dat de verkiezingen in de VS tot een diepgaande verandering in de wereldhandel en wereldeconomie zouden leiden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bekend met de achterliggende bedoeling van deze zin van het WEF in de door u aangehaalde email.
Indien ja, erkent u dan dat het bijzonder is dat het WEF al voordat de stembussen in de VS goed en wel waren geopend zeker meende te weten dat er een diepgaande verandering op komst was?
Ik ben niet bekend met de achterliggende bedoeling van deze zin in de door u aangehaalde email.
Erkent u dat een overwinning van President Trump niet tot een dergelijke verwachting van een diepgaande verandering zou kunnen leiden? Zou President Trump immers niet doorgegaan zijn op de door hem ingeslagen weg? Indien nee, waarom niet?
Beantwoording van de vraag wat er dan zou zijn gebeurd is speculatief van aard.
Is het u opgevallen dat het WEF helemaal niet zeker kon weten dat er een drastische verandering zou gaan optreden in het beleid van het Witte Huis? Indien nee, waarom niet (leest de voormalig Minister dergelijke mails niet goed?)? Indien het de voormalig Minister wel is opgevallen, heeft zij dan bijvoorbeeld de Amerikaanse ambassadeur van dit vreemde bericht op de hoogte gebracht? Of neemt de Minister voorspellingen van het WEF niet serieus?
Het WEF kon dit inderdaad niet weten. De Amerikaanse ambassadeur is hiervan destijds niet op de hoogte gebracht.
Als het de Minister destijds niet is opgevallen, vindt u de voorspelling van het WEF, gezien het tijdstip van de mail, dan nu bij nader inzien niet verwonderlijk? Zo nee, waarom niet? Bent u dan wellicht aan dergelijke voorspellingen van het WEF gewend?
Ik ken aan de mail noch aan het tijdstip van de verzending ervan enige voorspellende waarde toe.
Bent u bekend met de onlangs verschenen documentaire «2000 mules»?1 Is het in uw ogen bij het zien van deze documentaire voldoende bewezen of op zijn minst aannemelijk gemaakt dat er verkiezingsfraude is gepleegd van een dusdanige omvang dat het waarschijnlijk bepalend is geweest voor de uitslag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen in 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Amerikaanse regering hierop aan te spreken?
Nee, ik ben niet bekend met de documentaire «2000 mules».
Kunt u de bovenstaande twaalf vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Vandalisme bij het Leidse Indië-monument en oproep tot beeldenstorm |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Doorbraak roept op tot Leidse beeldenstorm» en «Nieuwe beeldenstorm dreigt na oproep actiegroep»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat vandalisme en het oproepen daartoe strafbaar zijn? Zo ja, heeft u de bereidheid te onderzoeken of links-radicale actiegroepen die zich hier schuldig aan maken, zoals Doorbraak, verboden kunnen worden? Graag een gedetailleerd antwoord.
De wet biedt voldoende mogelijkheden voor de aanpak van vandalisme en oproepen daartoe als de omstandigheden daartoe nopen. Het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, onbruikbaar maken of wegmaken van een goed dat (geheel of ten dele) van iemand ander is, is strafbaar gesteld in artikel 350 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het aanzetten daartoe, in de zin van opruiing, is strafbaar gesteld in artikel 131 Sr. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of sprake is van een dergelijk misdrijf en of het Openbaar Ministerie zal overgaan tot vervolging.
De vrijheid van vereniging en vergadering is een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat. Gelijkgestemde burgers moeten zich in vrijheid kunnen organiseren om politieke partijen, vakbonden en andere organisaties op te richten. Dat recht is onder andere verankerd in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Dit recht is echter niet absoluut. Het kan worden beperkt in het belang van de openbare orde. Het EVRM noemt in dit verband onder meer de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In de Nederlandse wetgeving is beperking van het recht tot vereniging mogelijk gemaakt in artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 2:20 BW, eerste lid, bepaalt dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en ontbonden.
Het is aan het Openbaar Ministerie om een eventueel onderzoek te starten naar een mogelijk verbod op het in de vraag aangehaalde type organisaties.
Wat vindt u van het feit dat beelden, herdenkingsmonumenten, grafmonumenten, namen van straten en pleinen en ornamenten op gebouwen niet veilig meer zijn nu woke-fanaten oproepen tot een beeldenstorm?
Ik veroordeel elke vorm van vernieling of oproepen om daartoe over te gaan. Deze oproepen hebben wat mij betreft niets met een maatschappelijke discussie te maken.
Hoe gaat u beelden, herdenkingsmonumenten, grafmonumenten, namen van straten en pleinen en ornamenten op gebouwen beschermen nu vernielzucht de nieuwe mores is bij doorgeslagen woke-fanaten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De bescherming van dergelijke objecten is de verantwoordelijkheid van lokale autoriteiten.
Wat laat u politie en justitie verder ondernemen om wetsovertredende woke-fanaten aan banden te leggen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat veel Kamervragen in onze (lange lijst) met (vervolg)vragen over het World Economic Forum (WEF) niet beantwoord zijn1? Indien u dit erkent, waarom is dit het geval? En bent u in dat geval bereid de Kamer alsnog een volledige beantwoording van de vragen te doen toekomen?
Ik heb alle 105 vragen die u hebt gesteld beantwoord in mijn brief van 25 april 2022.
Indien u dit niet erkent, waar kunnen we dan (bijvoorbeeld…) de beantwoording vinden van de laatste zes deelvragen van het eerste vragenblok?
De beantwoording van uw vragen over het overleg tussen het WEF en Nederlandse ambtenaren ter voorbereiding van de jaarvergadering van het WEF treft u aan in de laatste zin van het antwoord: «Tenslotte is van belang op te merken dat het WEF een platform biedt voor de sessies rond de jaarvergadering, en dat er over de inhoud van de sessies niet met het WEF wordt overlegd.»
Kunt u deze zes deelvragen, die we hieronder weer zullen stellen, (wederom of alsnog) afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wie nam(en) er van WEF-zijde deel aan dit vooroverleg?
De initiatiefnemers van de bijeenkomsten die gedurende de jaarvergadering worden georganiseerd nemen het voortouw bij het overleg over de inzet van bewindspersonen bij deze events. Uit privacy-overwegingen geven we de namen van deze personen niet.
Kunt u de «special agenda» die de uitkomst is van dat overleg tussen ambtenaren en het WEF met de Kamer delen? Zo ja, kunt u dan alle documentatie betreffende die nauwe samenwerking tussen Nederlandse ambtenaren en het WEF ter voorbereiding van deze bijeenkomst met de Kamer delen?
De special agenda is geen uitkomst van een overleg tussen ambtenaren en het WEF, maar is een voorstel van een medewerker van het WEF en bevat een reeks suggesties voor events die voor een specifieke bewindspersoon interessant kunnen zijn. Mede op basis hiervan wordt het programma voor de desbetreffende bewindspersoon opgesteld.
Deze special agenda kan uit privacyoverwegingen niet worden gedeeld. De reden hiervoor is dat deze reeks suggesties grotendeels bestaat uit namen van voorgestelde deelnemers.
Dat geldt ook voor de documentatie van de samenwerking tussen Nederlandse ambtenaren en het WEF.
Indien u dat niet kunt, waarom niet?
Daarbij geven privacyoverwegingen de doorslag.
Heeft deze nauwe samenwerking inderdaad plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat houdt die nauwe samenwerking precies in?
Nederlandse ambtenaren hebben medewerkers van het WEF benaderd over vragen met betrekking tot het programma van de jaarvergadering.
Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden over specifieke events waaraan bewindspersonen deelnamen.
Indien u de bovenstaande zes vragen niet volledig en afzonderlijk heeft beantwoord, erkent u hiermee impliciet dat deze Kamervragen dus inderdaad in eerste instantie (zie vraag 1) niet zijn en bovendien ook niet zullen worden beantwoord door de regering? Kunt u hiervoor een reden aan de Kamer geven?
Nee.
Tot slot, er wordt in het antwoord op vraag 90 verwezen naar een «readout» die naar de Kamer zou worden gestuurd maar die de Kamer nog steeds niet heeft ontvangen: wanneer ontvangt de Kamer deze readout?
In reactie op mijn vraag aan het WEF of er bezwaar is tegen openbaarmaking van deze readout heeft het WEF aangegeven dat het daartegen bezwaren heeft. Om die reden zal dit document dan ook niet worden toegestuurd.
En als de Kamer deze readout niet toegestuurd krijgt, wat is hiervoor de reden?
Het WEF wil een platform zijn voor de uitwisseling van ideeën tussen wetenschappers, politici en vertegenwoordigers van bedrijven en NGO’s, met het oog op het helpen aanpakken van wereldwijde problemen. Discussies hebben daarom vaak een vertrouwelijk karakter. Een veilige omgeving, waarin met enige discretie wordt omgegaan met wat iedereen precies zegt, is nodig om dit platform optimaal te laten functioneren. Het openbaar maken van readouts en andere documenten is in strijd met dit uitgangspunt.
Kunt u de bovenstaande twaalf vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het WEF-tasje van de premier |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In antwoord op vraag 51 stelt u dat de Minister-President geen kandidaat is om Klaus Schwab op te volgen als leider van het World Economic Forum (WEF): Kunt u dan ten minste bevestigen of ontkennen dat uw naam als opvolger van Klaus Schwab wordt genoemd?
Daar ben ik me niet van bewust.
In antwoord op vraag 6 naar de reden waarom de Minister-President al jaren met een WEF-tasje rondloopt antwoordt u laconiek dat hij deze tas gebruikt om spullen mee naar zijn werk te nemen: Hoe komt de Minister-President aan deze WEF-tas?
De Minister-President heeft deze gekregen toen hij deelnam aan een activiteit van het WEF.
Waarom gebruikt hij speciaal deze tas om spullen mee naar zijn werk te kunnen nemen? Hij zou immers ook een tasje van de Albert Heijn kunnen gebruiken of Shell of Unilever, of van zijn favoriete sportclub?
De door u genoemde tas bevalt de Minister-President goed.
Is de Minister-President het ermee eens dat het ongepast zou zijn voor hem in zijn ambt om met een tasje van Shell of Unilever rond te lopen? Zo ja, waarom is het dan niet ongepast om een tasje van een andere private organisatie zoals het WEF te gebruiken?
Het WEF wil een inspirerend platform bieden voor de uitwisseling van ideeën over de oplossing van wereldwijde vraagstukken, en kan niet vergeleken worden met de door u genoemde bedrijven.
Is de Minister-President zich ervan bewust dat hij door zo’n tas te gebruiken een bepaald signaal afzendt naar de Nederlandse bevolking, en wellicht ook naar prof. Klaus Schwab?
Dat is niet het geval.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
De marktwerking in de eerstelijnszorg |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Haal de eerste lijn uit bereik van de Mededingingswet»?1
Ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving, waarin wordt benadrukt dat de eerstelijnszorg onder druk staat. Ik herken dit en onderschrijf het belang om de sector in staat te stellen de vele uitdagingen het hoofd te bieden en zich meer te richten op samenwerking. Partijen in de zorg, de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en ook ikzelf hebben daarbij een belangrijke rol.
Ik herken het beeld uit het bericht dat in de eerstelijnszorg – zoals de huisartsenzorg – de toegankelijkheid sterk onder druk staat. In sommige regio’s is er in de praktijk geen sprake van keuze, maar kunnen mensen juist geen huisarts meer vinden. Om de eerstelijnszorg toekomstbestendig in te richten, is de grote vraag hoe we deze beter kunnen organiseren en toegankelijk houden met de beperkte menskracht die voorhanden is. We zien namelijk dat er steeds meer (kwetsbare) patiënten in de eerstelijnszorg geholpen moeten worden terwijl de arbeidsmarkt onder grote druk staat. Om toegankelijkheid en kwaliteit in de toekomst te borgen, is samenwerking binnen de eerstelijnszorg en tussen eerstelijnszorg en andere sectoren vereist om de zorg toekomstbestendig te houden.
Daarbij merk ik op dat veel vormen van samenwerking reeds zijn toegestaan binnen de mededingingsregels en in de praktijk ook al veel voorkomen. Samenwerking is zonder meer toegestaan als keuzemogelijkheden niet verslechteren en ook als dat wel zo is, biedt de wet ruimte voor samenwerking indien dit (aantoonbaar) in het belang is van patiënten en verzekerden. Om onzekerheden weg te nemen over of een samenwerking is toegestaan, is van belang dat de ACM blijft investeren in goede voorlichting die aansluit bij concrete knelpunten. Zo publiceert de ACM regelmatig praktijksituaties met adviezen hoe te handelen en Q&A’s ten aanzien van specifieke zorgsectoren. Ook geeft de ACM voorlichting ten aanzien van casuïstiek in (onder meer) de eerstelijnszorg, waarvoor de ACM sinds 2015 uitgangspunten voor haar toezicht op de eerstelijnszorg heeft geformuleerd om comfort te bieden aan eerstelijnsaanbieders die samenwerkingen willen aangaan in het belang van de patiënt.
Samenwerking vindt al vaak plaats, maar intensivering is noodzakelijk. Bijvoorbeeld om beschikbare capaciteit effectief in te zetten, zorgverleners te ontzorgen, de kwaliteit van zorg voor (kwetsbare) patiënten te verbeteren door bijvoorbeeld ketenzorg bij specifieke aandoeningen te kunnen bieden en passende zorg te realiseren, om de zorg onderling goed te coördineren en om kennis uit te wisselen. Ik realiseer me dat er in de praktijk drempels kunnen zijn die in de weg staan om tot betere samenwerking te komen. Ik bespreek in het kader van het integraal zorgakkoord samen met partijen uit de eerstelijnszorg hoe deze kunnen worden weggenomen.
Bent u het ermee eens dat eerstelijnszorg niet moet worden gezien als een op de markt te verhandelen product?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat eerstelijnszorgaanbieders niet moeten worden gezien als ondernemers die met elkaar dienen te concurreren, maar juist als aanbieders van essentiële zorg waarbij samenwerking van groot belang is?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten altijd voorop moet staan. Niet individuele belangen, maar het gezamenlijke belang om goede zorg rondom de patiënt te organiseren moet prevaleren. Het behoud van keuzemogelijkheden en prikkels is van belang maar de huidige uitdagingen in de eerstelijnszorg vergt wel meer samenwerking. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht, is die ruimte er ook binnen de regels. Specifiek voor de eerstelijnszorg heeft de ACM enkele jaren geleden meer ruimte voor samenwerking gegeven. De ACM heeft toegelicht dat zij ervanuit gaat dat samenwerking niet schadelijk uitpakt zolang zorgaanbieders, patiënten (of hun vertegenwoordigers) en zorgverzekeraars er gezamenlijk uitkomen. Mocht de ACM toch bijvoorbeeld een klacht krijgen en concluderen dat de regels worden overtreden, zal zij daarnaast niet direct overgaan tot formele handhaving, maar zal zij zich vooral richten op aanpassing van de ongewenste elementen van de samenwerking. Ik begrijp dat deze aanpak van de ACM in de praktijk helpt om onzekerheden weg te nemen. Daar waar toch regels in de weg blijken te zitten van het realiseren van een beter georganiseerde eerstelijnszorg, zal ik met partijen bezien hoe deze drempels kunnen worden weggenomen.
Bent u het ermee eens dat de mededingingswet vooral in de weg staat van de samenwerking tussen eerstelijnszorgaanbieders?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de eerstelijnszorg aan te merken als een dienst van algemeen economisch belang?
Zoals ook wordt genoemd in het artikel waarnaar u verwijst, heeft onderzoeksbureau SEO (in samenwerking met Maverick Advocaten) op verzoek van uw Kamer enkele jaren geleden onderzoek gedaan naar mogelijke uitzonderingen op de Mededingingswet voor de eerstelijnszorg.2 Daarbij is ook onderzocht of het aanwijzen als een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) een goede mogelijkheid is. De onderzoekers constateerden dat het gelet op de kenmerken van de eerstelijnszorg niet voor de hand ligt om deze sector aan te wijzen als DAEB en vermoedelijk niet aan de vereisten daarvoor wordt voldaan. Bovendien zouden de huisartsen zelfs in geval van een aanwijzing als DAEB nog steeds vallen onder de mededingingsregels, maar slechts voor zover de toepassing van die regels de vervulling van hun DAEB niet verhindert, waardoor deze maatregel ook niet tot minder onzekerheid zou leiden. Hiermee biedt het geen oplossing voor de concrete knelpunten die nu spelen.
Wel zijn er diverse maatregelen nodig om samenwerking in de eerstelijnszorg en tussen de eerstelijnszorg en andere domeinen te bevorderen, bovenop goede voorlichting over de mededingingsregels. Hierover zijn ook in het coalitieakkoord diverse afspraken gemaakt, zoals het versterken van de organisatiegraad van de basiszorg, meer tijd voor huisartsen en het stimuleren van de anderhalvelijnszorg.
Eventuele knelpunten in de regelgeving, bekostiging of contractering door zorgverzekeraars moeten uiteraard ook worden aangepakt. Ik ben hierover in gesprek met betrokken partijen en zal hierover waar nodig afspraken maken in het Integraal Zorgakkoord.
Zo neen, bent u dan bereid onderzoek te laten doen onder de eerstelijnszorg wat men vindt van het plan om de eerstelijnszorg aan te merken als een dienst van algemeen economisch belang als manier om de aan de marktwerking verbonden bureaucratie en onzekerheid terug te dringen?
Zie antwoord vraag 5.
Juridisch bindende overeenkomsten tussen het kabinet en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan het kabinet een lijst verschaffen van alle juridisch bindende afspraken, die zo blijkt worden gemaakt tussen het World Economic Forum (WEF) en de Nederlandse overheid1? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is reeds beantwoord in eerdere set vragen (15 feb 2022, kenmerk 2021Z24046). Naast de genoemde juridische afspraken (Sustainable Investement Policy; Tropical Forest Alliance; Food Systems Initiative; Food Innovation Hubs) zijn er geen andere juridisch bindende afspraken gemaakt met het WEF.
Kan de Kamer de volledige documentatie met betrekking tot deze juridisch bindende contracten (waaronder uiteraard de contracten zelf) toegestuurd krijgen?
Deze vraag is reeds beantwoord in een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1699) waar ook een bijlage is gevoegd van de aan het WEF verstrekte subsidiebeschikkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De uitvoeringsovereenkomst met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de Food Innovation Hubs is reeds openbaar gemaakt als bijlage bij de beantwoording van Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1464.
Kan het kabinet een lijst verschaffen van alle bijeenkomsten waaraan Nederlandse ministers of ambtenaren deelnamen, die hebben geleid tot juridisch bindende afspraken met het WEF? Zo nee, waarom niet?
Deze juridisch bindende afspraken zijn niet door kabinetsleden of ambtenaren op een bijeenkomst gesloten.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
Mark Rutte en Klaus Schwab |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Uit het antwoord op vraag 91 blijkt dat de Minister-President Klaus Schwab van het WEF regelmatig spreekt over sociaal-maatschappelijke thema’s: heeft de Minister-President ooit met Klaus Schwab gesproken over de Great Reset?
De Minister-President heeft met Klaus Schwab gecorrespondeerd over het boek «COVID-19: The Great reset» over de impact van COVID-19, dat Klaus Schwab samen met Thierry Malleret heeft geschreven in 2020.
Kunt u een lijst verschaffen van alle gesprekken van de Minister-President met Klaus Schwab? Zijn er verslagen van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De Minister-President voert tijdens de Jaarvergaderingen van het WEF in Davos in de regel een welkomstgesprek met de gastheer Klaus Schwab, waarin de thema’s van de conferentie, in de regel sociaal-maatschappelijke onderwerpen, centraal staan. Daarnaast heeft de Minister-President de heer Klaus Schwab gesproken tijdens de Catshuissessie in 2018. Vanwege het informele en niet-conclusieve karakter worden van deze gesprekken geen verslagen van gemaakt.
Waarom is het voor de Minister-President van belang om zo regelmatig met Klaus Schwab van gedachten te wisselen?
Het kort begroeten van de gastheer van een conferentie en het daarbij bespreken van de actuele thema’s behoort tot goede omgangsvormen.
Als de Minister-President zich niet als leerling van Klaus Schwab ziet, is hij dan wellicht te beschouwen als een trainee?
Nee.
Heeft de Minister-President het Young Global Leader programma gevolgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Nee.
Sms’t of belt de Minister-President wel eens met Klaus Schwab?
Bij naslag van de agenda van de Minister-President blijkt dat hij 2 x telefonisch contact heeft gehad met de heer Schwab, in 2015 en in 2016.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
De huisvesting van onderwijsexpertisecentrum De Berkenschutse |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is u bekend dat de gemeente Heeze-Leende de nieuwbouw van Onderwijsexpertisecentrum De Berkenschutse niet kan betalen?
Op 4 juni 2021 heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet en Media een brief ontvangen van de burgemeester van de gemeente Heeze-Leende, de Raad van Bestuur Kempenhaeghe en de Directeur van Brainport Eindhoven. In de brief staat dat de onderwijshuisvesting van de Berkenschutse aan vervanging toe is en dat de gemeente niet over voldoende middelen beschikt om nieuwbouw te realiseren. Het concrete verzoek in de brief van 4 juni 2021 is om extra geld te ontvangen aanvullend op de vergoeding die de gemeente jaarlijks krijgt voor onderwijshuisvesting. Ook wordt gevraagd voor het schoolbestuur de ruimte te creëren om mee te betalen aan nieuwbouw.
In 2020 en 2021 hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen OCW, de gemeente Heeze-Leende en het bestuur van de Berkenschutse. Daarbij zijn de mogelijkheden onderzocht om aan het verzoek tegemoet te komen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente te voorzien in passende huisvesting van de school, die voldoet aan de wettelijke vereisten, zoals opgenomen in het Bouwbesluit. De reguliere oplossing in een dergelijke situatie is dat de gemeente geld reserveert of geld leent voor nieuwbouw van de school en vervolgens de rente en aflossing ten laste van de huisvestingsvergoeding brengt. De Wet op de Expertise Centra biedt geen ruimte aan schoolbesturen om mee te betalen aan nieuwbouw, tenzij het gaat om aanvullende investeringen die uitgaan boven de verplichting die de gemeente heeft.
Naar aanleiding van de brief heeft in oktober 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen de Directeur Primair Onderwijs en de burgemeester van Heeze-Leende. De burgemeester heeft gevraagd of een ambtelijke delegatie van OCW de situatie van de school wil bekijken. Het bezoek staat gepland op 1 juli 2022.
Deelt u de mening dat De Berkenschutse een unieke school is met een belangrijke bovenregionale functie, doordat de school onderwijs biedt aan bijvoorbeeld langdurig zieke leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen, leerlingen met epilepsie en leerlingen met een autismespectrumstoornis?
De Berkenschutse is een onderwijsexpertisecentrum voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dat onderwijs, vorming en begeleiding biedt aan leerlingen met epilepsie, langdurig zieke leerlingen (LZK), zeer moeilijk lerende leerlingen (ZML), ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen (EMB) en leerlingen met een autismespectrum stoornis (ASS). Een grote school voor speciaal onderwijs zoals de Berkenschutse heeft een bovenregionale, landelijke functie, maar dat is niet uniek.
Hoe verklaart u dat de gemeente Heeze-Leende onvoldoende budget heeft om adequate, toekomstbestendige huisvesting van deze school te realiseren?
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor hun taken waaronder onderwijshuisvesting. Hoeveel geld gemeenten uit het gemeentefonds krijgen, hangt af van hun kenmerken en belastingcapaciteit. Deze kenmerken heten maatstaven. Elke maatstaf heeft een bedrag voor elke «eenheid». Het gemeentefonds kent onder andere als maatstaven leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en onderwijsachterstand.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (ver)nieuwbouw en schoolbesturen voor de materiële instandhouding van schoolgebouwen. Vanuit die verantwoordelijkheid mag van gemeenten en schoolbesturen worden verwacht dat zij in het proces van planvorming, uitvoering en onderhoud van nieuwe huisvesting goed met elkaar optrekken, rekening houdend met de bestaande bestuurlijke en financiële kaders die tot hun beschikking staan.
Deelt u de zorg dat het niet kunnen realiseren van voornoemde huisvesting ertoe zal leiden dat kwetsbare kinderen niet meer het onderwijs en de zorg kunnen ontvangen die ze hard nodig hebben, waardoor ze uit het schoolsysteem dreigen te vallen en waardoor hun kansen om uiteindelijk volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving drastisch worden ingeperkt?
Ik ga er van uit dat de Berkenschutse er ondanks de uitdaging met betrekking tot de huisvestingssituatie alles aan doet om onderwijs en zorg te bieden aan de leerlingen op hun school.
Hoeveel geld krijgen gemeenten voor huisvesting van scholen via het gemeentefonds per ingeschreven leerling in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs, speciaal basisonderwijs en praktijkonderwijs? Van welke factoren hangt dit af?
Zoals bij vraag 3 aangegeven ontvangen gemeenten via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor hun taken waaronder onderwijshuisvesting. Hoeveel geld gemeenten uit het gemeentefonds krijgen, hangt af van hun kenmerken en belastingcapaciteit. Deze kenmerken heten maatstaven. Elke maatstaf heeft een bedrag voor elke «eenheid». Het gemeentefonds kent onder andere als maatstaven leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en onderwijsachterstand.
Vindt er differentiatie plaats tussen verschillende clusters in het speciaal onderwijs wat betreft het budget dat gemeenten ontvangen voor huisvesting? Zo ja, hoe ziet deze differentiatie eruit?
Nee, zoals bij vraag 5 aangegeven ontvangen de gemeenten geen geoormerkt budget voor huisvesting. Gemeenten ontvangen middelen uit het gemeentefonds op basis van maatstaven en deze middelen zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen hoe die middelen worden besteed.
Zijn er meer signalen bekend van kleine gemeenten die de financiering van nieuwbouw van scholen met een uniek en bovenregionaal karakter niet rondkrijgen?
Ja er zijn meer signalen. Drie gemeenten die scholen hebben met een regiofunctie en daardoor meer dan 150 leerlingen per duizend inwoners hebben, hebben aangegeven dat de vergoeding voor de onderwijshuisvesting niet toereikend is om aan de verplichting met betrekking tot de onderwijshuisvesting te voldoen. Een andere gemeente geeft aan de financiering van een uitbreiding van een school niet rond te krijgen voor een school waar een derde van de leerlingen van buiten de gemeente komt.
Hoe worden kleine gemeenten, voor wie nieuwbouw van een school een groot deel van het budget kan zijn, ondersteund bij de financiering van huisvesting voor scholen?
Zoals aangegeven bij vraag 5 ontvangen gemeenten voor nieuwbouw van een school middelen uit het gemeentefonds. Het gemeentefonds kent onder andere als maatstaven leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en onderwijsachterstand. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen hoe die middelen worden besteed.
Kunt u toezeggen zich in te spannen voor de leerlingen van De Berkenschutse, opdat zij naar school kunnen blijven gaan in een omgeving die voldoet aan de kwaliteitseisen en aan de specifieke behoeften van leerlingen op het gebied van zorg en onderwijs?
Op 1 juli 2022 bezoeken ambtenaren van OCW de Berkenschutste. Daarbij zal de situatie worden bekeken en nogmaals worden besproken wat er binnen de beperkingen die de wet oplegt mogelijk is. Over de uitkomsten informeer ik u na de zomer.
Het bericht ‘Wijkverpleging gebruikt nog veel onnodige vijfminutenregistratie’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wijkverpleging gebruikt nog veel onnodige vijfminutenregistratie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat nog steeds een derde van de zorgaanbieders gebruik maakt van de tijdrovende vijfminutenregistratie?
Ja, ik vind het onacceptabel dat er nog zorgverleners zijn die onnodig moeten werken met de tijdrovende minutenregistratie. Daarbij is het niet zo dat dit voor een derde van de zorgaanbieders geldt. Uit de informatiekaart tijdregistratie blijkt dat een derde van de zorgaanbieders gebruik maakt van de vijfminutenregistratie. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de tijdrovende handmatige en de regeldrukarme geautomatiseerde vorm, waarbij de wijkverpleegkundige bijvoorbeeld een pasje scant. Van de zorgaanbieders gebruikt 21% de regeldrukarme geautomatiseerde vorm en 8% de tijdrovende handmatige registratie. Op deze laatste groep worden acties gericht om de registratielast verder te beperken.
Deelt u de mening dat het bijzonder van belang is dat overtollige regeldruk wordt opgeheven teneinde de handen van de medewerkers die al in de zorg werken vrij te spelen in verband met personeelstekorten?
Ja, het verminderen van de administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen speelt een belangrijke rol in het ondervangen van het arbeidsmarktvraagstuk.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de vijfminutenregistraties definitief worden afgeschaft in de thuiszorg? En in de overige zorgsectoren?
Het aanpakken van de registratielast rondom tijdregistratie binnen de wijkverpleging heeft mijn specifieke aandacht. De vijfminutenregistratie is door bestaande landelijke afspraken afgeschaft. De NZa-regelgeving biedt sinds 2018 ruimte voor het gebruik van de alternatieve registratiestandaard zorgplan=planning=realisatie, tenzij (z=p=r,t). Zorgverzekeraars verplichten de vijfminutenregistratie niet. Zorgaanbieders kunnen zelf de keuze maken om over te stappen. Ik span mij er de komende periode verder actief voor in om zorgaanbieders te ondersteunen bij het gebruiken van z=p=r,t. In samenwerking met ZN, Actiz, Zorgthuisnl, NZa en V&VN zijn eerder verschillende hulpmiddelen ontwikkeld om de overstap naar z=p=r,t te bevorderen. Om zorgaanbieders hierbij verder te helpen heeft VWS in 2021 aan Vilans de opdracht gegeven om een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen. Dit aanbod is in mei gepubliceerd door Vilans. Om daarbij nog een extra impuls te geven zullen organisaties die nog gebruik maken van de tijdrovende vijfminutenregistratie de komende periode actief benaderd worden. Om ook hen zo te bewegen gebruik te maken van de ruimte om af te stappen van de tijdrovende vijfminutenregistratie en de daarvoor beschikbare ondersteuning.
Hoeveel bewindspersonen gaan na de voormalige Staatssecretarissen van VWS Bussemaker en Van Rijn en de voormalige Minister van VWS De Jonge nog meer beweren dat de vijfminutenregistratie in de wijkverpleging af wordt geschaft?
De vijfminutenregistratie is door het maken van landelijke afspraken, door inspanning van genoemde bewindspersonen, afgeschaft. Ik zal zorgaanbieders blijven ondersteunen bij het gebruiken van de geboden alternatieve registratiestandaard z=p=r,t.
Het artikel ‘Kabinet mist kans echt transparant te zijn bij het ultieme lobby-evenement’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet mist kans echt transparant te zijn bij het ultieme lobby-evenement»?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat niet alle agenda’s van alle bewindspersonen die aanwezig waren bij het World Economic Forum, openbaar zijn gemaakt?
De programma’s van de bewindspersonen tijdens de jaarvergadering van 2022 zijn inmiddels openbaar. U treft deze aan in de bijlage bij de antwoorden op de Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3542)
Klopt het dat alle bewindspersonen die deelnamen aan het World Economic Forum niet openbaar hebben gemaakt met welke personen en organisaties zij hebben gesproken? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de agenda’s van alle bewindspersonen die deel hebben genomen aan het World Economic Forum openbaar maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle personen en organisaties waarmee de verschillende bewindspersonen hebben gesproken, inclusief de belangrijkste besproken gespreksonderwerpen?
Zie antwoord vraag 2.
De toegezegde brief aan het lid Rajkowski (VVD) tijdens het Commissiedebat Telecomraad van 31 mei 2022 over de mogelijke gevaren rondom het uitschakelen van 2G en 3G in 2025 |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het 2G en 3G netwerk in 2025 uitgeschakeld wordt en dat hiermee het niet meer mogelijk is om 2G en 3G te gebruiken om te bellen, maar alleen 4G of 5G?
Er zijn momenteel drie mobiele netwerkaanbieders die 2G- of 3G-netwerken hebben: KPN, T-Mobile, en VodafoneZiggo.
Op basis van deze informatie begint de afschakeling van het laatste 2G-netwerk in december 2025. Het 3G-netwerk van T-Mobile is dan mogelijk nog wel actief. Als dit zou gebeuren dan kunnen klanten van KPN en VodafoneZiggo alleen nog maar bellen via 4G of 5G. Echter, uit de gesprekken die de afgelopen maanden met de mobiele netwerkaanbieders zijn gevoerd blijkt dat zij deze afschakeling zeer zorgvuldig willen uitvoeren. Zij zijn zich bewust van de problemen die er bestaan in de ondersteuning van bellen via 4G. Zo lang deze problemen bestaan is het onwaarschijnlijk dat zij hun 2G- en/of 3G-netwerken volledig uitschakelen. Die zorgvuldigheid blijkt ook uit de reeds verrichte afschakelingen van bijvoorbeeld 3G door VodafoneZiggo, en ISDN door KPN.
Heeft het kabinet invloed op het moment van uitschakeling van het netwerk? Zo nee, waarom niet?
In beginsel niet. Marktpartijen mogen zelf bepalen welke technologie zij wel of niet toepassen. En dus ook wanneer zij welke netwerken uitschakelen. Het beleid is gestoeld op het principe van technologieneutraliteit.5 2G en 3G kunnen in de praktijk alleen worden aangeboden via de 900 MHz-, 1800 MHz- en 2100 MHz-banden. De vergunningen voor die banden bevatten geen verplichting om een specifieke technologie zoals 2G of 3G toe te passen. Het Europees wetgevend kader zoals geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet en het Frequentiebesluit 2013 lijken het alsnog opleggen van zo’n voorschrift niet onmogelijk te maken. Maar ik acht het momenteel niet noodzakelijk of wenselijk om dat te doen.
Ik vind het namelijk een logische en goede ontwikkeling dat de overstap naar nieuwe hoogwaardigere technologieën wordt gemaakt, mits de uitfasering zorgvuldig gebeurt en tijdig en duidelijk wordt aangekondigd. 2G en 3G zijn minder efficiënte technologieën dan 4G of 5G. Er kan minder data mee worden vervoerd per (M)Hz en het energieverbruik van 2G en 3G ligt hoger dan van 4G en 5G. Volledig overschakelen op 4G, 5G en toekomstige opvolgers, is dus belangrijk om de groei van het dataverbruik te adresseren, en om voor meer energie-efficiëntie te zorgen. Op dit moment heb ik er vertrouwen in dat de uitfasering zorgvuldig gaat plaatsvinden en ingrijpen op het moment van afschakeling daarom momenteel niet nodig is.
Wat zijn de concrete gevolgen voor burgers en bedrijven van het uitschakelen van 2/3G voor bellen en overig gebruik van de telefoon?
Als de industrie er in slaagt om de ondersteuning van bellen via 4G (en op termijn ook 5G) op orde te krijgen dan hoeven er geen nadelige gevolgen te zijn voor burgers en bedrijven. Zij krijgen dan juist een verbeterde kwaliteit van telefoongesprekken. Het kan wel noodzakelijk zijn voor burgers en bedrijven om nieuwe toestellen te kopen, of de software op hun toestellen te updaten.
Voor D66 is het belangrijk dat het bereiken van 112 niet afhankelijk is van welke toestel of welke provider iemand heeft. Is het bellen met 4/5G (VoLTE) even betrouwbaar als het regulier bellen zoals we deze nu kennen? Is het mogelijk/eenvoudig voor iedereen om met welke toestel dan ook, en met welke provider elkaar te bereiken?
Op dit moment is de ondersteuning voor bellen via 4G of 5G niet even betrouwbaar als voor bellen via 2G of 3G. Daar wordt echter aan gewerkt door de industrie. Dit moet leiden tot eenzelfde betrouwbaarheid waardoor iedereen, ongeacht het toestel dat die persoon heeft, kan bellen naar 112. Ook als iemand geen dekking heeft van het netwerk van zijn eigen aanbieder, maar er wel dekking is van een ander netwerk.
Er zijn geen problemen bekend met bellen via 4G (of 5G) waardoor klanten van de ene provider niet kunnen bellen met klanten van een andere provider.
Wat zullen de verdere gevolgen zijn van deze ontwikkeling voor de bereikbaarheid van alarmnummer 112?
Als de industrie er in slaagt om de ondersteuning van bellen via 4G (en op termijn ook 5G) op orde te krijgen dan zal de bereikbaarheid van 112 waarschijnlijk iets verbeteren. 4G en 5G werken onder meer op lagere frequenties dan 2G en 3G. Lagere frequenties reiken verder en dringen makkelijker door muren en andere obstakels heen. Dit vergroot het bereik van de mobiele netwerken. Bovendien kan bellen via 4G al bij een mindere kwaliteit van het netwerksignaal dan wat 2G of 3G nodig hebben. In de gevoerde gesprekken is door mobiele netwerkaanbieders wel opgemerkt dat de ontvangstkwaliteit van nieuwe toestellen soms slechter is dan die in het verleden was.6 Die slechtere ontvangstkwaliteit doet het grotere bereik van 4G en 5G netwerken gedeeltelijk teniet. Niettemin lijkt bellen via 4G of 5G per saldo een lichte verbetering op te leveren.
Kunt u verder toelichten in hoeverre de techniek rondom VoLTE hierin een mogelijk rol kan spelen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5, waarin wordt ingegaan op de technologie van bellen via 4G, ook wel VoLTE genoemd.
Kunt u toelichten wat de rol van Europa en Nederland is bij het maken van goede standaarden voor VoLTE? Zoals in het verleden het GSM standaard tot stand is gekomen.
VoLTE is opgesteld door de internationale standaardisatieorganisatie 3GPP.7 3GPP ontwikkelt en beheert moderne mobiele netwerktechnologieën, zoals ook 4G en 5G. 3GPP is een wereldwijd samenwerkingsverband van standaardisatieorganisaties. Zoals het Europese ETSI waar onder meer het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de politie, en de Europese Commissie lid van zijn. Via ETSI kan invloed worden uitgeoefend op de (door)ontwikkeling van standaarden zoals VoLTE. In de praktijk is dat voor VoLTE niet gebeurd.
Kunt u garanderen dat het in de toekomst niet uit moet maken welke provider je gebruikt om te bellen, zoals naar het 112 nummer? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid zich in te zetten om dit mogelijk te maken?
Op dit moment kan ik dat niet garanderen. Maar ik zet ik mij daar wel voor in. Net als de deelnemers van de bijeenkomsten die ik recent heb georganiseerd. Ik heb dit nader toegelicht in de brief die samen met deze beantwoording aan uw Kamer is gestuurd.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden, tegelijkertijd met wanneer de aanvullende brief naar de Kamer wordt gestuurd?
Ja, met een uitzondering van het antwoord op vraag 8. Daarvoor verwijs ik u naar de Kamerbrief.
Wat is uw reactie op het bericht «Lelystad Airport dreigt met rechtszaak over stikstofvergunning vanwege besluit Minister»?1
Ik heb kennisgnomen van het bericht. Het is mij bekend dat Lelystad Airport bezwaar maakt tegen de door mij uitgevoerde beoordeling om de PAS-melding buiten het legalisatietraject te laten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft deze brief momenteel in behandeling.
Het genoemde bericht verwijst naar de beoordeling van de verificatie van de PAS-melding. Deze beoordeling van de PAS-melding is met de grootste zorgvuldigheid tot stand gekomen. In de beoordeling concludeer ik dat de PAS-melding niet voldoet aan artikel 2.8b criterium f. van de Regeling Natuurbescherming. Legalisatie van het project Lelystad Airport op basis van de PAS-melding ligt daarom niet in de rede.
Voor toestemming op grond van de Wet Natuurbescherming (hierna: Wnb) voor ingebruikname van Lelystad Airport voor groot handelsverkeer dient Lelystad Airport een reguliere vergunningprocedure te doorlopen. Daar ziet dit bericht niet op.
Bent u bereid af te zien van de afwijzing van de aanvraag voor de stikstofvergunning?
Het betreft hier een verificatie van de PAS-melding. Zoals gezegd gaat het hier niet om een aanvraag voor een vergunning in het kader van de Wnb, dus ook niet van een afwijzing van een aanvraag van een vergunning. Op de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen de brief met betrekking tot de verificatie van de PAS-melding kan ik nu niet vooruitlopen.
Kunt u een overzicht geven van de gronden waarop de afwijzing van de stikstofvergunning is gebaseerd?
De reden tot afwijzing is dat de voor legalisatie aangemelde situatie (het project) afwijkt ten aanzien van de emissiefactor warmte-inhoud. Daarnaast is sprake van substantiële wijzigingen in de verkeersituatie. In de berekening van de PAS-melding is het verkeersgebied beperkt tot de provincie Flevoland. In de ter legalisatie aangeboden berekening zijn echter aanvullend extra snelwegtrajecten opgenomen, zoals het traject tussen Muiden (A1 P&R Muiden) en Almere (A6 aansluiting met N702) en de A27 tussen Utrecht Noord (nabij Blauwkapel) en de Stichtse brug.
Er is sprake van wijzigingen die in meerdere N2000-gebieden tot meer stikstofdepositie leiden dan in het in 2019 gemelde project.
Hiermee voldeed Lelystad Airport niet aan de wettelijke voorwaarden voor het legaliseren van een PAS-melding. Ik heb de Tweede Kamer over mijn oordeel geïnformeerd op 7 maart 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 174).
Kunt u een overzicht geven welke aanpassingen Lelystad Airport moet uitvoeren om wel te voldoen aan de gestelde eisen voor een stikstofvergunning?
Voor een vergunning in het kader van de Wnb dienen de effecten (stikstof en andere effecten op Natura 2000-gebieden) van het gehele project passend te worden beoordeeld in een Passende Beoordeling. Om te komen tot een vergunbare situatie dient uit de Passende beoordeling te blijken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Lelystad Airport is zelf verantwoordelijk voor het nemen van eventuele bronmaatregelen.
Hoe kijkt u aan tegen de overweging van Lelystad Airport tot het nemen van rechtsmaatregelen als u de vergunning niet alsnog afgeeft?
Lelystad Airport heeft uiteraard het recht om gebruik te maken van bezwaar- en beroepsmogelijkheden.
Kan Lelystad Airport open onder de voorwaarden van een PAS-vergunning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Lelystad Airport heeft onder het PAS een melding gedaan. De verificatie van de melding heeft geresulteerd in het oordeel dat de melding niet voor legalisatie in aanmerking komt. Dat betekent dat Lelystad Airport zelf verantwoordelijk is voor het treffen van de benodigde maatregelen in het kader van een reguliere vergunningaanvraag.
Deelt u de uitspraak van Lelystad Airport dat het meent «recht te hebben op legalisatie» vanwege «alle toen geldende rekenmodellen en voorschriften»?
Nee, deze uitspraak deel ik niet.
Het bericht ‘Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af»?1
Ja.
Klopt het dat in de meest recente online schoolgidsen en identiteitsprofielen 36 van de 161 scholen seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht nog steeds afkeuren? Zo ja, gaat u met de betreffende scholen in gesprek om hier verandering in te brengen en wat doet u nog meer om dit in de toekomst te voorkomen?
Ja, er zijn schoolgidsen en identiteitsverklaringen die seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht afkeuren. Ik vind het niet wenselijk dat scholen zich op deze manier uitspreken. Scholen hebben de wettelijke verplichting om een vrij en veilig schoolklimaat te creëren waar leerlingen zich (sociaal) veilig voelen. De Inspectie houdt hier toezicht op en zal niet schromen om in te grijpen wanneer scholen zich niet aan deze wettelijke verplichting houden. Ik informeer uw Kamer in de loop van dit jaar over het mogelijk verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in reactie op de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons.2 Daartoe doe ik eerst zorgvuldig onderzoek. In die reactie zal ik nader ingaan op dit punt.
Hoe verklaart u dat er sprake is van een toename in plaats van een afname, mede gelet op alle stappen die de Inspectie en u de afgelopen tijd hebben gezet om de sociale veiligheid te waarborgen en het aandringen van de Kamer om dit onderwerp te prioriteren?
Ik heb geen pasklaar antwoord op de vraag waarom meer reformatorische scholen het huwelijk voor echtparen van hetzelfde geslacht afwijzen. Of een gemeenschap een specifieke overtuiging heeft is op zich niet relevant. Binnen artikel 23 GW mag deze opvatting ook bestaan, maar mag niet leiden tot onveiligheid. Dat laatste staat voor mij buiten kijf.
Het gaat er om dat scholen verplicht zijn om te zorgen voor de sociale veiligheid van leerlingen en medewerkers, en daarnaast vorm te geven aan burgerschapsonderwijs waarin de basiswaarden van de democratische rechtstaat centraal staan. Belangrijker nog: ook de schoolcultuur moet in overeenstemming zijn met die basiswaarden. Daar ziet de inspectie ook op toe.
Hoe duidt u daarbovenop de woorden van de voorzitter van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs dat «alle reformatorische scholen een homoseksuele relatie afwijzen»2?
De voorzitter van de VGS gaat over zijn eigen woorden. Net als in reactie op vraag 3 gaat het erom dat scholen deze opvatting mogen hebben, maar dat dit niet mag leiden tot onveiligheid. Ik zie ook dat dit soms op gespannen voet staat met elkaar. Daarom zijn scholen bovenal verplicht om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Iedere leerling in Nederland heeft het recht om zichzelf te zijn, los van zijn of haar seksuele gerichtheid. Daar doen de opvattingen van de voorzitter van de VGS niets aan af. Daar waar scholen verzuimen om ervoor te zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet, zal de inspectie ingrijpen. Dat is ook één van de speerpunten van mijn beleid. Ik beraad mij momenteel op de mogelijkheden om dit ook in navolging van oproepen uit uw Kamer verder te verduidelijken.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de afspraak uit het coalitieakkoord, die het volgende stelt: «Onderscheid bij toelating vanwege de grondslag van de school mag niet tegelijk direct onderscheid inhouden op grond van ras, nationaliteit, seksuele geaardheid of burgerlijke staat.»?
Scholen hebben de wettelijke taak om te zorgen voor een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Scholen mogen geen leerlingen discrimineren op grond van ras, nationaliteit, seksuele gerichtheid etc. Daar waar scholen dat wel doen zal de Inspectie daarop toezien en waar nodig handhaven. Halverwege 2023 ontvangt u de beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies «Grenzen stellen, ruimte laten». In die reactie zal ik verder ingaan op dit punt.
Wanneer is de Inspectie gereed om sneller te handelen inzake gevallen van sociale onveiligheid in lijn met de gemaakte afspraken in het coalitieakkoord?
Het inspectietoezicht is gebaseerd op wet- en regelgeving. Waar het coalitieakkoord een wijziging van wet- of regelgeving vraagt, bepaalt de herziening daarvan ook de herziening van het inspectietoezicht. Waar het gaat om aanpassing van het toezicht binnen bestaande wet- en regelgeving en daarop gebaseerde toezichtkaders, kan aanpassing van de werkwijze sneller worden gerealiseerd. Dit betreft onder meer de respons op signalen of risico’s. Afhankelijk van de situatie is reeds nu sprake van aangescherpt optreden bij signalen van sociale onveiligheid. In mijn brief «Samen voor beter onderwijs, duidelijk over kwaliteit»4 beschrijf ik welke maatregelen de inspectie en ik nemen om het toezicht verder aan te scherpen. Zie hiervoor uitgebreider ook het antwoord op vraag 10.
Zoals ik in de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs»5 heb aangekondigd houdt de inspectie op basis van de sectorwetgeving toezicht op de sociale veiligheid op scholen. Zo ontvangt zij van iedere school de resultaten van de verplichte jaarlijkse schoolmonitor en pakt zij signalen op afkomstig van besturen, schoolleiders, docenten, ouders en leerlingen. Dit toezicht is met ingang van dit schooljaar geïntensiveerd. Dit betekent dat tekortkomingen rond de uitvoering van de jaarlijkse monitoring van de sociale veiligheid, signalen, en de reactie van de school op risico’s en incidenten, sneller zullen leiden tot onderzoek en handhavend optreden door de inspectie. Daarnaast zijn de beslisregels rond herstelopdrachten aangescherpt door de standaard «Veiligheid» zwaarder te laten wegen, en wordt er door de inspectie een specifieke escalatieladder uitgewerkt voor sociale veiligheid. Dit kader helpt bij het bepalen van de soort maatregel, die passend is bij de zwaarte van een tekortkoming.
Wat vindt u ervan dat organisaties die opstaan tegen seksuele diversiteit en de «homolobby» gastcolleges geven op middelbare scholen?
Ik heb al aangegeven dat scholen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat en het welzijn van al hun leerlingen. Verder zijn scholen verplicht om te zorgen dat al het onderwijs, ook dat van gastlessen, voldoet aan wettelijke eisen en dat het van goede kwaliteit is.
Scholen hebben veel vrijheid bij het inrichten van hun onderwijs en hun grondslag en overtuigingen kunnen daarvoor een belangrijke basis vormen. Zo mogen scholen gastlessen organiseren die aansluiten bij hun grondslag of identiteit. Wel moeten leerlingen in het onderwijs worden begeleid om zelfstandig een mening te vormen, ook als die mening niet overeenkomt met die van de school. Daarbij is het van belang dat zij gedegen en correcte informatie aangereikt krijgen. Indien leerlingen doelbewust onjuist geïnformeerd worden, is dat onacceptabel. Het maakt niet uit welke opvatting dan ook wordt verkondigd, als die eenzijdig of onjuist is en desinformatie betreft is dat niet in de haak. Als er naar aanleiding van gastlessen klachten komen, kan dit voor de inspectie een signaal zijn om hier in hun toezicht aandacht aan te geven. Hier ga ik bij vraag 9 verder op in.
Bent u van mening dat dergelijke gastcolleges zorgen voor een veilig schoolklimaat waarin elke leerling het gevoel heeft dat hij of zij zichzelf kan zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt toezicht gehouden op welke gastcolleges scholen organiseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de lessen, en daarmee ook voor de kwaliteit van gastlessen. Ook dat onderwijs moet namelijk voldoen aan de wettelijke eisen en van goede kwaliteit zijn. Dat betekent bijvoorbeeld dat er een veilig schoolklimaat is en de inhoud van de lessen feitelijk juist is. Ook begeleiding van kritische meningsvorming en het maken van eigen keuzes vallen daaronder. De inspectie houdt toezicht op het bestuur, en daarmee indirect ook op gastlessen.
De inspectie ziet in het algemeen onder meer toe op de manier waarop scholen invulling geven aan de kerndoelen en de bevordering van burgerschap. Het bestuur is te allen tijde verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van onderwijs, voor alle onderdelen daarvan, dus ook voor gastlessen. Als sprake is van signalen, ongeacht waarop deze betrekking hebben, betrekt de inspectie ook deze bij haar toezicht. Waar nodig spreekt de inspectie besturen aan, doet zij onderzoek en treedt zij handhavend op. Als er specifieke zorgen zijn is het altijd mogelijk om contact op te nemen met de inspectie. Dat kan via het contactformulier van de inspectie6.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is omtrent de motie van het lid Van Meenen die oproept de Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven altijd werk te maken van individuele meldingen en signalen van onveiligheid (Kamerstuk 31 289, nr. 484)? Is al meer duidelijk over de inrichting van het klantcontact bij de Inspectie?
Aandacht voor meldingen, signalen en risico’s zijn een vast onderdeel van het toezicht en worden altijd betrokken bij de bepaling van de manier waarop het toezicht in concrete situaties wordt ingevuld. De ernst en urgentie van een signaal of risico, en de situatie en context spelen daarbij een belangrijke rol. Als het signaal daartoe aanleiding geeft, kan dat zo nodig leiden tot directe opvolging van het signaal in de vorm van onderzoek en zo nodig handhaving door de inspectie. In andere situaties kan er bijvoorbeeld sprake van zijn dat de inspectie zich op een andere wijze van de situatie op de hoogte stelt, een bestuur opdracht geeft tot het verstrekken van nadere informatie, een opdracht geeft tot herstel en toezicht houdt op de naleving daarvan, of het signaal betrekt bij toezichtactiviteiten op een later moment.
Omdat het toezicht van de inspectie voor een deel risicogestuurd is ingericht, spelen meldingen, signalen en risico’s daarbij op bovengenoemde manier stelselmatig een rol en bepalen mede de inrichting daarvan. De invulling daarvan is in de afgelopen periode al aangescherpt en zal nog verder worden versterkt.
De al gerealiseerde aanscherpingen hebben betrekking op achtereenvolgens de volgende punten. De meldingsroute op de website van de inspectie is verduidelijkt. Dit maakt het voor melders gemakkelijker snel de juiste weg te vinden en verlaagt de drempel contact te zoeken. Het informeren van melders over de opvolging die aan een melding gegeven wordt is eveneens versterkt. Op die manier wordt de transparantie van het proces vergroot en het inzicht van melders in de acties die ondernomen worden. Signalen worden eveneens betrokken bij het toezicht gebaseerd op de jaarlijkse monitoring van de sociale veiligheid door scholen. De aanscherping van dit toezicht draagt daarmee eveneens bij aan verscherping van de opvolging van signalen, en is een vast onderdeel van de jaarlijkse risicoanalyse die de inspectie uitvoert voor alle scholen. Ten slotte worden signalen en meldingen structureel in het toezicht, bijvoorbeeld bij het bestuursbezoek, meegenomen.