Het bericht ‘Afgesproken normen in zedenzaken niet gehaald’ |
|
Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afgesproken normen in zedenzaken niet gehaald?»1
Ja.
Wanneer wist u dat de afspraken met de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Rechtspraak ten aanzien van de doorlooptijden nogmaals niet zijn behaald? Welke actie(s) heeft u vervolgens ondernomen?
Over de doorlooptijden van zedenzaken wordt jaarlijks in het voorjaar gerapporteerd via de Strafrechtketenmonitor, die ook met uw Kamer wordt gedeeld. De meest recente Strafrechtketenmonitor is die van 2023, die in juni 2024 is gepubliceerd.2 In de Kamerbrief voortgang seksuele delicten van december 2024 heb ik verder toegelicht dat er tekenen van verbetering van de doorlooptijden zichtbaar zijn en dat concrete cijfermatige informatie hierover wordt opgenomen in de komende Strafrechtketenmonitor.3 Mede naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur ben ik nader geïnformeerd. De officiële, gevalideerde cijfermatige informatie zal worden opgenomen in de Strafrechtketenmonitor die dit voorjaar wordt gepubliceerd.
Uit een eerste beeld blijkt dat de inspanningen die al langere tijd, onder andere via het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken (hierna: het actieplan), worden verricht om de doorlooptijden terug te dringen, in 2024 resultaat beginnen op te leveren. Op geen van de trajecten wordt de streefnorm gehaald, maar het algemene beeld is dat het de organisaties in de strafrechtketen is gelukt om meer oudere zaken af te handelen en de voorraden te verminderen zonder dat de doorlooptijden zijn opgelopen. Dit ondanks een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften, onderbezetting en het feit dat de organisaties in de strafrechtketen de Wet seksuele misdrijven in deze periode hebben geïmplementeerd. Op sommige trajecten van het strafproces zijn deze termijnen zelfs licht verbeterd. Zo is bijvoorbeeld het percentage zaken dat na instroom bij het OM binnen 60 dagen wordt beoordeeld van 48% in 2021 naar 60% in 2024 gestegen.
Het actieplan is in opdracht van het Bestuurlijk Ketenberaad door de organisaties uit de strafrechtketen in 2022 opgesteld. Om de voortgang van het actieplan te waarborgen en de behaalde resultaten verder te versterken, heeft het Bestuurlijk Ketenberaad besloten het oorspronkelijk tot eind 2024 lopende actieplan, met een jaar te verlengen, tot eind 2025. Ik steun dit besluit. Via het actieplan wordt niet alleen gewerkt aan het verkorten van de doorlooptijden, maar ook aan het verbeteren en verder professionaliseren van de strafrechtketen. Daarbij wordt ook ingezet op meer regie voor het slachtoffer in zedenzaken en meer inzet op betekenisvolle interventies. Ik vind het belangrijk om de verdere resultaten van het actieplan af te wachten alvorens in overleg met de strafrechtketen eventuele verdere maatregelen te overwegen.
Kunt u het percentage behandelde zedenaangiftes vertalen naar hoeveelheden? Hoeveel zedenaangiftes zijn afgelopen jaar niet binnen de afgesproken termijn behandeld?
Voor de politie is de streefnorm afgesproken dat in 80% van de gevallen een aangifte van een zedendelict binnen 180 dagen (6 maanden) wordt ingezonden naar het OM. Eind 2024 waren er in totaal 3.194 zedenzaken bij de politie in behandeling. Het gaat daarbij om aanranding, verkrachting, incest, ontucht met minderjarigen, grooming en overige zedenmeldingen, openbare schennis en sexting. Hiermee is de werkvoorraad zedenzaken bij de politie gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar (3.398 eind 2023) en ligt de voorraad inmiddels ruim onder het niveau van 2020 (3.346 eind 2020). In 716 van die zaken was de aangifte langer dan 6 maanden (streefnorm) in behandeling. Dit aantal ligt lager dan in voorafgaande jaren. Tegelijkertijd constateert de politie een toename van het aantal geregistreerde zedenmeldingen en aangiften van zedendelicten naar respectievelijk 14.802 meldingen en 3.567 aangiften in 2024 (eind 2023 was sprake van 14.046 meldingen en 3.151 aangiften). Dit betekent dat de zedenteams, bij een toename aan werk, in staat zijn gebleken om stappen te zetten op het terugdringen van de werkvoorraden. In het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de werkvoorraden op het terrein van zedenzaken bij de politie.
Erkent u dat sinds het instellen van de normen in 2019 slechts een lichte verbetering is te zien in de doorlooptijden en er na zes jaar onvoldoende vooruitgang is geboekt? Vindt u dit aanleiding om het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken tegen het licht te houden of te wijzigen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 is in 2024 op sommige trajecten in het strafproces inderdaad een verbetering in de doorlooptijd te zien. Daarbij moet worden opgemerkt dat het percentage dat binnen de streefnorm valt slechts een beperkt beeld schetst. Zo zorgt het afhandelen van oude zaken en cold cases in het belang van het slachtoffer bijvoorbeeld in eerste instantie voor een daling van het percentage. Ook worden de resultaten van ketenorganisaties behaald in een context van een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften bij de politie. Tegen die achtergrond zijn in 2024 meer oudere zaken afgehandeld en de voorraden verminderd zonder dat de doorlooptijden zijn toegenomen.
Verder wil ik benadrukken dat de streefnormen voor doorlooptijden in de strafrechtketen als professionele streefnormen gelden, ten behoeve van interne sturing. De ketenorganisaties hebben zichzelf ambitieuze streefnormen gesteld. Het behalen c.q. benaderen van de streefnorm is belangrijk, zeker voor slachtoffers, maar de inzet vanuit de strafrechtketen is breder en focust naast de tijdigheid van het strafproces ook op kwalitatieve aspecten, zoals de verbetering van de communicatie met zedenslachtoffers en te komen tot betekenisvolle (alternatieve) interventies voor het slachtoffer. Het actieplan dat eind 2022/begin 2023 is gestart richt zich op al deze aspecten. Zoals gemeld, hebben de ketenorganisaties het actieplan verlengd tot eind 2025.
Ik heb vertrouwen in de professionaliteit en deskundigheid van de professionals in de strafrechtketen. Het tegen het licht houden of wijzigen van het actieplan ligt, gezien de acties die op dit moment nog lopen, niet voor de hand.
Kunt u de doorlooptijden per categorie uiteenzetten, waarbij u in ieder geval ingaat op de doorlooptijden van zaken met betrekking tot aanranding, verkrachting, het bezit of verspreiden van kinderporno, grooming, ontucht met een minderjarige en straatintimidatie?
In de Strafrechtketenmonitor worden de doorlooptijden van zedenzaken vermeld. Een specificatie van de doorlooptijden per delict is niet gebruikelijk. Bovendien is het de vraag of, in ieder geval op dit moment, representatieve informatie over de doorlooptijden van de bovengenoemde delicten kan worden gegenereerd. Dit gezien de beperkte ervaring die tot nu toe is opgedaan met bovengenoemde strafbaarstellingen die met de Wet seksuele misdrijven in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen (denk bijvoorbeeld aan seksuele intimidatie in het openbaar of het seksueel benaderen van kinderen) of zijn aangepast (de delicten aanranding en verkrachting zijn in de Wet seksuele misdrijven vervangen door in totaal zes strafbaarstellingen). Daarnaast betrof 2024 een overgangsjaar waarin deels alleen op de oude strafbaarstellingen is geregistreerd, aangezien de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024 in werking is getreden.
Erkent u dat te lange doorlooptijden ervoor kunnen zorgen dat slachtoffer van seksueel geweld worden gedemotiveerd om aangifte te doen omdat zij geen vertrouwen hebben dat hun zaak binnen een te verwachte termijn zal worden afgerond? Heeft u zicht op de huidige aangiftebereidheid van slachtoffers en hoe gaat u ervoor zorgen dat deze niet terugloopt?
Uit recente cijfers van de politie blijkt dat het aantal meldingen en aangiftes in de tweede helft van 2024 is toegenomen. Dit wijst er niet op dat de aangiftebereidheid op dit moment terug zou lopen.
Desalniettemin begrijp ik goed dat een slachtoffer zo snel mogelijk duidelijkheid over zijn of haar zaak wil hebben, en dat het voor veel slachtoffers frustrerend kan zijn om lange tijd te wachten op de uitkomst van de strafrechtelijke procedure. De strafrechtketen is zich hier ook van bewust en werkt daarom al geruime tijd aan het verbeteren van het strafproces als geheel. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 betekent dit dat verbeteringen zich naast de tijdigheid van het strafproces (doorlooptijden) ook richten op kwalitatieve aspecten. Denk hierbij aan de verbetering van de communicatie met slachtoffers en daders voor (passend informeren) en tijdens het strafproces, een goede, multidisciplinaire triage, prioritering en sturing, waaronder het sneller besluiten over de bewijsbaarheid van een zaak en het voorrang geven bij de beschikbare zittingsruimte. En net zo belangrijk: er wordt ingezet op meer regie van het slachtoffer in zedenzaken. Professionals worden opgeleid om slachtoffers alle keuzes voor te houden die te maken zijn bij melding en aangifte zodat er een passende, betekenisvolle interventie kan worden gevonden. In dit verband kan de politie doorverwijzen naar bijvoorbeeld herstelvoorzieningen, Veilig Thuis, Slachtofferhulp Nederland en het Centrum Seksueel Geweld. Het strafrecht is namelijk niet dé oplossing voor alle zedenzaken. Het is aan het slachtoffer om een afweging te maken en te bepalen welke keuze, aangifte doen of een andere route, het beste bij zijn of haar situatie past. De lange duur van een zaak kan daarbij meewegen.
Kunt u de huidige ondercapaciteit bij zowel de zedenrecherche als het openbaar ministerie uiteenzetten? Hoeveel extra fte verwacht u bij deze organisaties nodig te hebben om de gestelde doelstelling te behalen?
De afgelopen 5 jaar is de formatie van de zedenteams van de politie uitgebreid (van 630 fte tot 708 fte). Hoewel het lukt om extra zedencapaciteit te werven, ziet de politie ook dat er sprake is van uitstroom door onder andere de krappe arbeidsmarkt en omdat relatief veel politiemedewerkers op een leeftijd zijn dat zij met (vervroegd) pensioen gaan. Daardoor is er momenteel sprake van onderbezetting bij de zedenteams. De politie werkt voortdurend aan de werving en selectie van zedenrechercheurs en zoekt hierbij ook naar alternatieve mogelijkheden, zoals de instroom van specialistische zij-instromers met kennis van (on)line seksuele misdrijven. Het blijft alleen een proces van de lange adem doordat er geen panklare oplossing is voor de krapte op de arbeidsmarkt.
Wat het openbaar ministerie betreft is, bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie, in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 226 officieren van justitie, van wie inmiddels allen zijn geworven. Een groot deel hiervan wordt nog opgeleid. De verwachting is dat een deel van de nieuwe officieren van justitie wordt ingezet voor de aanpak van seksuele delicten.
Gelet op het voorgaande kan niet zonder meer gesteld worden dat een verdere uitbreiding van de formatie van de organisaties in de strafrechtketen op dit moment zal leiden tot het behalen van de streefnormen voor de doorlooptijden in zedenzaken. Er moet ook gekeken worden naar andere en creatieve oplossingen. Met het actieplan zet de strafrechtketen daarom ook in op andere maatregelen die op termijn kunnen bijdragen aan het op structurele wijze verkorten van de doorlooptijden. Voorbeelden zijn het optimaliseren en aanpassen van de werkprocessen binnen en tussen de betrokken organisaties, het prioriteren van deze zaken bij het plannen van zittingen, het verbeteren van de sturing op capaciteit en prioriteit, meer maatwerk en een passende en betekenisvolle afdoening voor het slachtoffer, of dit nu een strafzaak is, een goede begeleiding naar hulpverlening of herstelrecht.
Wordt er op dit moment prioritering gesteld door de politie en het OM bij de opsporing en vervolging van zedenzaken? Zo ja, hoe vindt deze prioritering plaats?
Ja. De politie en het OM hebben vorig jaar een nieuw sturingsmodel vastgesteld dat gaat over de prioritering en selectiviteit in zedenzaken. Het model biedt, volgens vaste criteria, ondersteuning in het maken van scherpere keuzes in de opsporing en vervolging van zedenzaken. Elementen die in de afweging worden meegenomen betreffen de strafrechtelijke kansrijkheid (bewijsbaarheid), de maatschappelijke impact van een zaak, maar ook de totale werkvoorraad. Een dergelijke prioritering is nodig, omdat er grenzen zitten aan de opsporingscapaciteit bij de politie en het OM. Ook is het belangrijk dat slachtoffers zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over het vervolg op hun aangifte. Van belang daarbij is dat de beperkte opsporingscapaciteit wordt ingezet voor die feiten waar de inzet van het strafrecht meerwaarde heeft voor het slachtoffer, de verdachte en de samenleving.
Wat is het effect van het voornemen van het OM om meer strafbeschikkingen uit te vaardigen op zedenzaken die op dit moment nog op de plank liggen? Kunt u, als dit wordt toegepast op zedenzaken, aangeven hoe de rechten van slachtoffers en het spreekrecht hierbij worden gewaarborgd?
De tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten is alleen van toepassing op veelvoorkomende vermogensdelicten. Deze instructie heeft geen verandering gebracht in de contra-indicatie uit de Aanwijzing OM-strafbeschikking dat geen strafbeschikking wordt opgelegd bij «ernstige feiten op het vlak van (huiselijk) geweld, zeden en belaging».4
Hoe bereiden de zedenrecherche, het OM en de Rechtspraak zich voor op de te verwachten toename van het aantal meldingen van seksueel geweld na invoering van de Wet seksuele misdrijven? Erkent u dat uitbreiding van de capaciteit nodig is om de norm van 80% te behalen?
Met een toename van het aantal meldingen en aangiftes, en de gevolgen hiervan voor de strafrechtketen, is rekening gehouden bij de implementatie en invoering van de Wet seksuele misdrijven. De op 24 september 2021 door de Tweede Kamer aangenomen motie van het lid Hermans voorziet in een structurele investering van 200 miljoen euro in veiligheid. Een deel van deze middelen, namelijk 20 miljoen euro, is vrijgemaakt voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Dat deel is structureel beschikbaar gesteld sinds 2024. Het bedrag van 20 miljoen euro is verdeeld onder de organisaties waarvan verwacht werd dat ze aanvullende middelen voor de uitvoering van de wet nodig zouden hebben, bijvoorbeeld door een stijging van het aantal meldingen en aangiftes. Van het bedrag van 20 miljoen euro is ruim 5 miljoen euro structureel aan de politie verstrekt voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Verder is een aanvullend bedrag van ruim 1 miljoen euro per jaar structureel aan het Centrum Seksueel Geweld toegekend en 1,5 miljoen euro per jaar structureel aan het OM. In paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel seksuele misdrijven is nader ingegaan op de verdeling van deze 20 miljoen euro.5
Het is gelukt om de extra zedencapaciteit bij de politie uit de middelen voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven te werven, maar net als bij andere onderdelen binnen het korps, is momenteel sprake van een onderbezetting bij de zedenteams. Eind 2024 bedroeg deze onderbezetting circa 60 fte. Tegen deze achtergrond ligt een verdere uitbreiding van de zedenteams op dit moment niet in de rede, maar zijn de inspanningen van de politie er vooreerst op gericht de zedenteams op sterkte te krijgen. De politie werkt voortdurend aan de werving en selectie van politiemedewerkers en zoekt hierbij ook naar alternatieve mogelijkheden, zoals de instroom van specialistische zij-instromers. Daarnaast is het belangrijk dat de ketenorganisaties ook inzetten op maatregelen die kwalitatieve verbeteringen in het strafproces brengen voor de zedenslachtoffers, zoals hierboven reeds toegelicht.
Erkent u dat inzetten op regie voor het slachtoffer, het verbeteren van communicatie met slachtoffers en verdachten tijdens het strafproces en het verbeteren van herstelrechtvoorzieningen, zoals aangegeven in de reactie van de Minister, geen invloed zullen hebben op het verbeteren van de doorlooptijden?
Nee, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, is het strafrecht niet de oplossing voor alle zedenzaken. De strafrechtketen zet steeds meer in op maatwerk en op een passende en betekenisvolle afdoening voor het slachtoffer, of dit nu een strafzaak is, een goede begeleiding naar hulpverlening, herstelrecht of een combinatie ervan. Deze inspanningen richten zich op het geven van meer regie aan slachtoffers, maar kunnen als neveneffect hebben dat niet alle zaken via een strafrechtelijke procedure worden afgedaan. Hierdoor kan de voorraad zedenzaken teruglopen. Dit kan een positief effect hebben op de doorlooptijden van zaken die via het strafrecht worden afgedaan.
Welke maatregelen bent u voornemens in te stellen om ervoor te zorgen dat de doorlooptijden, met oog op de toename van het aantal meldingen van seksueel geweld, in uw kabinetsperiode zullen afnemen en de norm van 80% wordt behaald?
Zie het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals daarin toegelicht is het algemene beeld dat het de organisaties in de strafrechtketen in 2024, ondanks een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften en onderbezetting, is het gelukt om meer oudere zaken te verwerken en de voorraden te verminderen zonder dat de doorlooptijden zijn opgelopen. Op sommige trajecten van het strafproces zijn de doorlooptijden zelfs licht verbeterd.
Ik heb vertrouwen in het actieplan en de professionals die het plan ontwikkelen en uitvoeren. Ik blijf de ontwikkelingen volgen, maar gezien de acties die op dit moment nog lopen, ligt het nemen van aanvullende maatregelen zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven niet voor de hand.
Hoe is tot nu toe in de praktijk uitvoering gegeven aan de beslissing van het bestuurlijk Ketenberaad (BKB) om prioritering te geven aan het verkorten van doorlooptijden in zaakstromen op het gebied van zeden jeugd? Welke doelstellingen zijn hier onder meer gesteld en zijn deze gehaald?
In de brief van 30 mei 2022 over de hernieuwde aanpak van doorlooptijden van zedenzaken heeft de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid aangekondigd dat het Bestuurlijk Ketenberaad de komende jaren extra focus zou aanbrengen op de zaakstromen van onder andere zeden en jeugd.6
In 2001 zijn normen voor doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen vastgesteld, de zogenoemde «Kalsbeeknormen». Dit betreft alle jeugdzaken, niet alleen zeden. De normen geven aan welk percentage jeugdzaken binnen een vastgestelde termijn door de jeugdstrafrechtketen behandeld moet zijn. De «Kalsbeeknormen» gelden voor de fase van eerste verhoor door de politie tot en met afdoeningsbeslissing door OM of rechtspraak.7 In 2024 heeft het Bestuurlijk Ketenberaad een herijkte set aan streefnormen voor de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen vastgesteld. Aangegeven is dat de eerder vastgestelde normen niet meer aansluiten op de huidige werkprocessen en dat daarom samen met de ketenpartners nieuwe normen zullen worden opgesteld. Hierover heeft de voormalige Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer bij brief van 22 april 2024 geïnformeerd.8 Voor nadere informatie over dit onderwerp verwijs ik u naar deze brief.
De gesloten brug bij Uitwellingerga |
|
Aukje de Vries (VVD), Cor Pierik (BBB), Habtamu de Hoop (PvdA), Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u uitgebreid toelichten waarom de eerder in het vooruitzicht gestelde tijdelijke oplossingen voor de gesloten brug bij Uitwellingerga niet mogelijk zijn?1
Voor de tijdelijke situatie zijn in december 2024 drie realistische oplossings-richtingen verkend waarin ook de omgeving is meegenomen:
Oplossingsrichtingen b) en c) zijn afgevallen vanwege:
Dit betekent dat nu alleen oplossingsrichting a) nader wordt uitgewerkt, met daarbij een aantal subvarianten. Ook de optie voor het gebruik van de Prinses Margriettunnel maakt daarvan onderdeel uit, waarbij tevens de effecten op de doorstroming op de A7 worden meegenomen.
Kunt u aangeven waarom andere snelle tijdelijke oplossingen zoals een noodbrug of pont verderop geen optie is om op korte termijn de verbinding te herstellen?
Een noodbrug en een pont zijn onderdeel van de overgebleven oplossingsrichting met subvarianten. Om zo snel mogelijk te voorzien in een verbinding die geschikt is voor alle wegverkeer, is het plaatsen van een tijdelijk brugdeel het snelst gebleken (zie ook het antwoord op vraag 1).
De aanleg van een tijdelijke vaste brug duurt tot augustus 2025. Dit heeft onder andere te maken met het ontwerpen en passend maken van de tijdelijke brug, de levertijden en de vergunningen die aangevraagd moeten worden. Ook dienen eerst het huidige beweegbare deel en de ballastkisten te worden verwijderd; ook dit kost tijd. De eventuele aanleg van een pontverbinding kent ook diverse beperkingen, zoals kabels en leidingen in de oever, die onderzoekstijd vragen.
Kunt u toezeggen in te zetten op een bypass door de tunnel, eventueel voorzien van verkeerslichten en/of wisselstroken, om zo de bereikbaarheid van de dorpen te kunnen garanderen, maar ook zodat de scheepvaart weer volledige doorgang heeft?
Een mogelijke omleiding door de Prinses Margriettunnel maakt onderdeel uit van het lopende onderzoek, maar kan op voorhand niet worden toegezegd. Een zorgvuldige verkenning van de uitvoerbaarheid en afweging van de belangen en de veiligheidsrisico’s voor zowel de vaarweg- als de weggebruiker (van snelweg en lokaal wegennet) zijn van belang.
Hoeveel mensen of bedrijven worden nu getroffen doordat zij praktisch gezien geen verbinding meer hebben met de overkant?
Binnen de gemeentegrenzen ondervinden circa 55 personen de meeste overlast, doordat zij aan de oever met de minste voorzieningen wonen. Het aantal personen dat hinder ondervindt, is echter significant groter en komt uit een grotere regio. In totaal wonen er in de omliggende dorpen Oppenhuizen en Uitwellingerga ca. 1.500 mensen. Rijkswaterstaat is in gesprek met de branchevertegenwoordigers uit de agrarische sector, waterrecreatie en binnenvaart, vervoersbedrijven en veiligheidsdiensten over de hinder bij hun achterban. Daarnaast is Rijkswaterstaat met meerdere individuele agrarische bedrijven en loonwerkers in gesprek over de hinder die zij ondervinden en mogelijke oplossingen daarvoor.
Hoe weegt u het belang van de scheepvaart ten opzichte van de belangen van de mensen in de regio?
Aan de belangen van beide groepen hecht ik veel waarde. Rijkswaterstaat werkt aan varianten om de hinder voor alle groepen zo beperkt mogelijk te houden en is hierover in gesprek met branchevertegenwoordigers en individuele ondernemers. Het blijkt niet mogelijk om alle groepen en belanghebbenden tegelijk volledig te bedienen.
Kunt u toelichten hoe het kan dat de bruggen in het verleden regulier zijn geïnspecteerd, maar er pas in een (te) laat stadium is geconstateerd dat de brug in een gevaarlijk slechte staat verkeerd? Kunt u aangeven hoe het kan dat pas bij nadere inspectie bleek dat de brug zó slecht is dat deze niet, zelfs niet tijdelijk, gerepareerd kan worden? Wat zegt dit over de inspectieprocedures?
Vanuit de eerdere reguliere inspectierapporten was er geen aanleiding om de brug extra te monitoren. De extra belasting van de brug als gevolg van de omleiding in verband met de calamiteit in de Prinses-Margriettunnel heeft versnelde slijtage van het brugdek laten zien. Deze versnelde slijtage was aanleiding voor aanvullende inspecties die aan de hand van de resultaten steeds diepgaander zijn uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de verslechterde staat van de brug verdere reparaties niet toelaat. Zie ook het antwoord op vraag 1. Rijkswaterstaat evalueert de inspectieprocedures regelmatig; ook de ervaringen van Uitwellingerga worden hierin meegenomen.
Is de brug bij Uitwellingerga een technisch heel uniek geval of is het mogelijk dat andere bruggen en kunstwerken eveneens enorme verborgen gebreken hebben die bij reguliere inspectie niet (tijdig) worden ontdekt? Worden er scenario’s uitgewerkt voor de mogelijkheid dat andere bruggen eveneens met spoed moeten worden gesloten of in het gebruik beperkt?
De nabijgelegen bruggen Spannenburg en Oude Schouw zijn van vergelijkbare leeftijd als de brug Uitwellingerga en worden naar aanleiding van de versnelde veroudering van de brug Uitwellingerga extra onderzocht. Het is altijd mogelijk dat bruggen met spoed moeten worden gesloten of in het gebruik moeten worden beperkt, bijvoorbeeld door een aanvaring of onvoorziene technische mankementen. Het vinden van oplossingen is maatwerk. Afhankelijk van de locatie en geconstateerde situatie kan Rijkswaterstaat met beleidspartners en belanghebbenden scenario’s uitwerken om de hinder te beperken.
Worden andere bruggen met een vergelijkbaar ontwerp, vergelijkbare leeftijd of vergelijkbaar verkeersvolume nu aan extra inspecties ontworpen?
Ja. Zie de beantwoording van vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Strategische keuzes bereikbaarheid van 2 april aanstaande?
Ja.
Nieuwe fouten bij het UWV |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Krijgt u ook bezorgde berichten van mensen met een WIA (wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen) -uitkering, die door berichtgeving over de zoveelste fout bij het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) onzekerheid ervaren over hun uitkering en inkomen?1
Op verschillende manieren hoor ik van mensen dat zij zich zorgen maken over wat de fouten bij UWV voor hun uitkering kan betekenen. Mensen sturen mij soms brieven over hun zorgen en vragen. Ook voer ik gesprekken met mensen die zich zorgen maken over de mogelijke fouten in hun uitkering. Hun verhalen raken mij en versterken mijn motivatie om de kwaliteit te verbeteren en om het stelsel eenvoudiger te maken.
Op welke manier zijn de nieuwe fouten die omschreven staan in uw brief van 10 maart 2025 aan het licht gekomen?2
UWV heeft mij over deze fouten geïnformeerd vlak voordat ik uw Kamer hierover informeerde. De fouten met de indexering van het maatmanloon heeft UWV ontdekt via hun afdeling bezwaar en beroep. Dit was eind 2024. Begin 2025 werd duidelijk dat de mogelijke omvang en impact op mensen noodzaak gaf tot het informeren van het ministerie.
Kunt u met zekerheid zeggen dat deze fouten zich pas voordoen sinds november 2023?
De fouten rondom de indexcijfers zijn een gevolg van een tijdelijke werkwijze die UWV per november 2023 heeft ingevoerd. De fouten spelen daarmee sinds november 2023. UWV heeft de nieuwe indexcijfers sinds maart 2025 in de ICT-systemen geïmplementeerd, waarmee het probleem voor de toekomst verholpen is.
Zo nee, op welke manier gaat u onderzoeken vanaf wanneer deze afrondingsfouten zijn gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer zijn de afrondingsfouten binnen het UWV bekend geworden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt intern onderzocht welke mensen de dupe zijn van deze fouten?
UWV is bezig met een analyse om zicht te krijgen op de omvang en de impact van deze fouten. UWV verwacht deze analyse later deze maand af te ronden.
Hierover zal ik u informeren in de volgende voortgangsbrief over de verbeteraanpak van UWV.
Om wat voor bedragen kan het gaan wanneer iemand door een afrondingsfout een verkeerde uitkering heeft ontvangen, of onterecht helemaal geen uitkering heeft ontvangen?
Hiervoor moet de analyse van UWV worden afgewacht.
Hoeveel mensen hebben een te lage uitkering ontvangen als gevolg van deze fouten?
Hiervoor moet de analyse van UWV worden afgewacht.
Hoeveel mensen hebben onterecht helemaal geen uitkering ontvangen als gevolg van deze fouten?
Het kan voorkomen dat mensen als gevolg van fouten in de indexering van het maatmanloon ten onrechte geen uitkering hebben ontvangen. De verwachting is dat dit niet vaak voortkomt, maar als het voorkomt dan zijn de gevolgen voor mensen groot. De analyse van UWV moet zicht gaan geven op het aantal mensen dat als gevolg van deze fouten ten onrechte geen uitkering heeft gekregen. UWV heeft aangegeven dat deze mensen zo snel als mogelijk alsnog een WIA-uitkering toegekend krijgen.
In de uitvoering van welke regelingen hebben deze fouten zich voorgedaan?
In mijn brief van 10 maart jl. heb ik aangegeven dat het in ieder geval gaat om de WIA. Inmiddels is duidelijk dat fouten zich ook hebben voorgedaan in de Ziektewet. De analyse van UWV moet inzicht gaan geven in de omvang. UWV onderzoekt daarnaast in hoeverre deze fouten zich hebben voorgedaan in uitvoering van andere regelingen. De impact bij andere regelingen zal naar verwachting zeer beperkt zijn.
Wat kunnen de gevolgen van de foute berekeningen zijn voor mensen in de WIA, WAZO (Wet arbeid en zorg) en Ziektewet, en eventuele andere regelingen waar de fouten zich hebben voorgedaan? Kunt u dit per regeling toelichten?
Op dit moment weten we dat fouten met de indexatie van het maatmanloon kunnen leiden tot een foutief arbeidsongeschiktheidspercentage voor de WIA. Dat kan er in een – naar verwachting – beperkt aantal gevallen toe leiden dat mensen ten onrechte geen WIA-uitkering hebben gekregen. UWV onderzoekt bij welke mensen dit het geval is. UWV heeft aangegeven dat deze mensen zo snel mogelijk alsnog een WIA-uitkering toegekend krijgen. Ook kunnen fouten met de indexatie ertoe leiden dat tijdens de Eerstejaarsziektewetbeoordeling ten onrechte is vastgesteld dat er geen recht meer bestaat op een Ziektewetuitkering. UWV onderzoekt de omvang daarvan. De gevolgen voor fouten in andere regelingen worden nog onderzocht. Het beeld is dat daar geen tot nauwelijks impact is. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe verhoudt de bevinding dat deze afrondingsfouten zich ook voordoen in de Ziektewet zich tot het eerder door u geschetste beeld dat de fouten bij het UWV in mindere mate raken aan de Ziektewet? Op basis waarvan is dat beeld ontstaan voorafgaand aan het debat van 1 oktober, en welke informatie is hierover wanneer en op welke manier aan het licht gekomen?
De fouten in de indexering van het maatmanloon betreffen een specifiek en goed af te bakenen fout. Het gaat hier om een andere situatie en ander soort fouten dan de fouten met betrekking tot het dagloon waarover ik uw Kamer de afgelopen periode heb geïnformeerd. De fouten in de indexering van het maatmanloon doen zich in elk geval voor binnen de WIA en de Ziektewet. Het verschil tussen de WIA en de Ziektewet is, is dat het bij de Ziektewet gaat om een afwijzing of toekenning van de uitkering en bij de WIA speelt ook de indeling in de juiste uitkeringsklasse een rol. Wat betreft de kwaliteit van de Ziektewet in algemene zin wijs ik erop dat UWV bezig is met het implementeren en verbeteren van het kwaliteitsmanagementsysteem. Daarin gaat in de loop van 2025 ook de Ziektewet meelopen.
Deelt u dat het onwenselijk is dat de problemen bij het UWV druppelsgewijs naar buiten komen en zich zodoende opstapelen? Op welke manier gaat u onderzoeken welke andere problemen er nog spelen onder de oppervlakte?
Zoals ik in het Vragenuur van 18 maart 2025 heb aangegeven is de inzet van UWV en mij om nieuwe fouten open, transparant en tijdig te delen met de Kamer. We werken samen aan het verbeteren van de sturingsrelatie en de informatievoorziening.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het debat over de WIA-problematiek?
Ja.
De actuele situatie in Georgië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat afgelopen vrijdag 7 maart de honderdste aaneensluitende dag was dat de Georgische bevolking de straat op ging voor democratie en rechtsstaat?
Ja.
Hoeveel demonstranten, activisten, journalisten en andere politieke gevangenen zitten er momenteel vast in de Georgische gevangenissen?
Volgens een Georgische NGO die de demonstraties monitort, geconsulteerd door de Nederlandse ambassade in Tbilisi, gaat het om 40 personen die vastzitten in gevangenissen voor hun deelname aan de protesten. 14 anderen zaten gevangen en zijn voorwaardelijk vrijgelaten op borgtocht in afwachting van proces. Hen is een strafbaar feit ten laste gelegd.
Bent u sinds de laatste Raad Buitenlandse Zaken proactief in Europese hoofdsteden blijven pleiten voor de bevriezing van financiële tegoeden en verbod op bankverkeer door leden van het regime en voor reisverboden voor leden van het regime, in lijn met motie Van Campen c.s.1? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in lijn met motie Van Campen c.s. in Europees verband consequent gepleit voor het instellen van sancties tegen de verantwoordelijken voor het geweld tegen demonstranten, journalisten en politici, en zal dit blijven doen. De noodzaak voor EU-brede individuele sancties is ook opgebracht in contacten met zowel de Europese Commissie als de Europese Dienst voor Extern Optreden.
Hoeveel lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben zich tijdens of rondom de laatste Raad Buitenlandse Zaken tegen zulke individuele sancties uitgesproken?
Tijdens de laatste bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 24 februari 2025 heeft een groot aantal lidstaten gepoogd consensus te bereiken over sancties. Enkele lidstaten blijven tegen EU-brede individuele sancties.
Heeft u voor 2025 extra geld vrijgemaakt ten opzichte van 2024 voor de ondersteuning van het Georgische maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld via het MATRA-fonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe veel?
In december 2024 steunde het kabinet middels extra fondsen vanuit Matra een Georgisch NGO-netwerk dat gratis juridische bijstand verleent aan gearresteerden en bewijs vergaart voor latere (internationale) rechtsgang. Gezien bezuinigingen is voor 2025 vooralsnog helaas geen extra geld beschikbaar ten opzichte van 2024 vanuit het Matra-fonds voor het maatschappelijk middenveld in Georgië.
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse brievenbusfirma faciliteert Georgische propagandazender»2 van de Foundation Max van der Stoel d.d. 26 februari 2025?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het moederbedrijf van het Georgische kanaal «Imedi TV», bekend als spreekbuis van de autoritaire, pro-Russische Georgian Dream regering, geregistreerd staat op de Amsterdamse Zuidas?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat «Imedi TV wordt gebruikt door oligarchen en de Georgische regering om het land verder van haar democratische pad te duwen» en dat het kanaal nepnieuws over de Georgische verkiezingen, de Europese Unie en de protesten in Georgië verspreidt en haat tegen minderheden aanjaagt? Zo nee, waarom niet?
Het medialandschap in Georgië is zwaar gepolariseerd, waarbij vooral de televisiezenders verdeeld zijn langs politieke lijnen, zowel aan de kant van de regering als aan oppositiezijde. Imedi TV heeft als de grootste televisiezender in Georgië een aanzienlijke invloed op het politieke debat. De verantwoordelijkheid voor het controleren van de juistheid van informatie ligt bij professionals, factcheckers en onafhankelijke media.
Bent u bereid om samen met de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) de mogelijkheden te onderzoeken om de brievenbusfirma Media Finance Group B.V. op te doeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het onwenselijk dat Nederlandse constructies buitenlandse nieuwskanalen, die desinformatie verspreiden, financieren. Zolang zij zich echter aan bestaande wet- en regelgeving houden is hun handelen niet strafbaar. Indien er signalen zijn van een mogelijke overtreding, kan de FIOD hier onderzoek naar verrichten als deze signalen binnen haar competenties vallen. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het OM. De FIOD en het OM maken zelfstandig keuzes welke onderzoeken ze verrichten.
Bent u bereid om in Europees verband Media Finance Group B.V. en dochterondernemingen uit de Europese Unie te weren wegens deelname aan structurele mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 9.
De structurele gedragscrisis in het Nederlandse onderwijs |
|
Nico Uppelschoten (PVV) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse klas scoort wereldwijd slecht op discipline. «Beleid is dringend nodig»»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat Nederland op het gebied van klassikale discipline een van de slechtst presterende landen van Europa is en dat dit naar alle waarschijnlijkheid direct bijdraagt aan dalende onderwijsopbrengsten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het gezag van de leraar te herstellen en orde in de klas te garanderen?
De onderzoekers benadrukken dat er een samenhang wordt geconstateerd, maar dat het niet mogelijk is om op basis van de PISA cijfers harde causale relaties vast te stellen.2
Tegelijkertijd weten we dat een gezond en veilig pedagogisch klimaat essentieel is om tot goed leren te komen. Daarom werkt dit kabinet samen met het onderwijsveld aan het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs. In het plan wordt met drie pijlers ingezet op een integrale aanpak om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren: het borgen van voldoende en kwalitatief goed onderwijspersoneel, het verbeteren van de onderwijskwaliteit en de resultaten op lezen, schrijven en rekenen en het verbeteren van de school als een vertrouwde en veilige leeromgeving voor leerlingen én personeel. In het debat over onderwijskansen heb ik toegezegd in de uitwerking van dit plan ook aandacht te hebben voor het orde houden en klassenmanagement.3
Bent u bereid om een zero-tolerance beleid in te voeren voor leerlingen die structureel overlast veroorzaken, zodat de leeromgeving niet langer wordt gesaboteerd? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rechten van gemotiveerde leerlingen niet langer ondergeschikt worden gemaakt aan de verstorende invloed van leerlingen die niet willen?
Structurele overlast voor personeel en leerlingen is uiteraard zeer onwenselijk. Scholen en medewerkers in het onderwijs hebben namelijk de verantwoordelijkheid om te werken aan een positief pedagogisch klimaat waarin leerlingen tot leren kunnen komen. Daar horen ook heldere en gedragen gedragsnormen bij. Ik ben met het onderwijsveld en ouderorganisaties in gesprek hoe wij dit kunnen verbeteren.
Deelt u de mening dat het gebrek aan klassikale orde niet alleen de leerbaarheid van leerlingen aantast, maar ook de aantrekkelijkheid van het leraarschap ernstig schaadt, met als gevolg een versterking van het lerarentekort? Welke concrete beleidsmaatregelen gaat u nemen om docenten te beschermen tegen structurele ordeproblemen en hen te ondersteunen in het handhaven van discipline?
Het houden van orde is een complexe vaardigheid waar leraren in spé vanuit hun opleiding zo goed mogelijk op worden toegerust. Hierbij is bijvoorbeeld nadrukkelijk aandacht voor de pedagogische aspecten van het beroep en het creëren van een goede leeromgeving in de klas.
Het ontwikkelen van deze vaardigheid gebeurt ook in de praktijk. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het begeleiden van startende leraren en hierbij is ook volop aandacht voor klassenmanagement. Werkgevers worden hiertoe gestimuleerd onder andere via samenwerking op dit punt binnen onderwijsregio’s en het uitwisselen van kennis en ervaringen tussen onderwijsregio’s. Daarnaast is de begeleiding van startende leraren een belangrijk speerpunt bij de Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (NAPL). Vanuit de werkagenda leraren zetten we stevig in op het aantrekkelijker maken van het beroep, bijvoorbeeld door goede arbeidsvoorwaarden, tijd voor professionalisering en goed personeelsbeleid, onder andere op het gebied van sociale veiligheid.
Deelt u de opvatting dat de wanorde en chaos in de klas niet alleen het leerklimaat ondermijnen, maar ook de sociale veiligheid binnen scholen ernstig aantasten? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om scholen te ondersteunen bij het herstellen van een veilige en ordelijke leeromgeving?
Ja, die opvatting deel ik. Daarom is het stimuleren van een veilig en positief pedagogisch klimaat ook een van mijn prioriteiten.
Hierbij is het sowieso belangrijk om de wettelijke kaders te verduidelijken om de veiligheid op school te borgen. Dat doet het kabinet onder andere met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs waarin scholen worden verplicht de veiligheid van leerlingen én personeel te monitoren, incidenten te registreren, een interne en externe vertrouwenspersoon aan te wijzen en jaarlijks het veiligheidsbeleid te evalueren. Daarnaast ondersteunt Stichting School & Veiligheid scholen bij het bevorderen van een sociaal veilig en positief pedagogisch klimaat.
Een nieuw uitgesproken fatwa. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zeer recente nieuwe fatwa tegen mij, uitgegeven door de al eerder in Nederland door de rechtbank Den Haag veroordeelde Pakistaanse emir Hafiz Saad Hussain Rizvi, waarin hij ook moslims die in Nederland wonen opdraagt «de vervloekte Wilders» te doden? Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Het kabinet keurt fatwa’s en bedreigingen nadrukkelijk af. Bedreigingen, in het bijzonder gericht tegen volksvertegenwoordigers, hebben absoluut geen plaats in onze samenleving. Democratisch gekozen politici moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen.
Heeft u ook kennisgenomen van de vele reacties daarop zoals het publiekelijk verbranden van mijn foto door islamitische extremisten in Pakistan, vele filmpjes van moslims die zeggen en oproepen mij te vermoorden alsmede talrijke andere doodsbedreigingen in woord en beeld? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie heeft of zal het kabinet en het OM hierover politiek en juridisch ondernemen jegens de autoriteiten van Pakistan en de dader?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 februari jl. zijn ernstige afkeuring uitgesproken van de tweet van de heer Rizvi, waarin hij opriep tot het doden van de heer Wilders. De opvatting van het kabinet over de betreffende tweet is overgebracht aan de Pakistaanse autoriteiten.
De Minister van Justitie en Veiligheid treedt niet in individuele zaken. In algemene zin kan worden aangegeven dat wanneer personen die verdacht worden van strafbare feiten of daarvoor veroordeeld zijn zich in het buitenland bevinden, de Nederlandse autoriteiten afhankelijk van de medewerking van andere staten zijn. Wij verwijzen in dat verband ook naar de brief aan uw Kamer van 2 september jl., waarin het kader van internationale strafrechtelijke samenwerking wordt beschreven.1
Bent u het eens dat de maat onderhand wel een keer vol is en dat het onaanvaardbaar is dat de Pakistaanse autoriteiten niet meewerken aan de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis en evenmin optreden tegen de persoon die een Nederlandse parlementariër met de dood blijft bedreigen en middels een fatwa moslims – ook uit Nederland – oproept mij te vermoorden? Zo ja, welke actie gaat u nu ondernemen, zo nee, waarom niet?
Wij zijn ons ervan bewust dat het lid Wilders al jarenlang wordt geconfronteerd met ernstige bedreigingen. Zoals ook aangegeven bij antwoord op vragen 1 en 2, keurt het kabinet fatwa’s en bedreigingen nadrukkelijk af. Bedreigingen tegen politieke ambtsdragers door of vanuit andere landen die niet meewerken aan opsporing, vervolging of berechting hiervan, worden niet geaccepteerd en hierop wordt geacteerd. Dit uitgangspunt staat buiten kijf.
Zoals gemeld in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Wilders, spant het kabinet zich maximaal in om de Pakistaanse autoriteiten te laten meewerken aan de verzoeken met betrekking tot de in Nederland veroordeelde personen.2 Nederland brengt de verzoeken op alle geëigende niveaus nadrukkelijk onder de aandacht van de Pakistaanse autoriteiten.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 18 maart beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over het bericht ‘Woningsplitsing levert nog weinig extra huizen op’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de onderliggende databron waar cijfers over onder andere woningsplitsen vandaan komen?1 2
Wij baseren ons hiervoor op de cijfers van het CBS. Het CBS leidt de cijfers over splitsingen af uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Wat is de rol van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bij het verkrijgen van data, aangezien ook de status van verblijfsobjecten, verleende vergunningen, etc. daarin worden bijgehouden?
De gemeente is de bronhouder van de BAG en het Kadaster beheert de Landelijke Voorziening (LV) BAG, waar alle gemeentelijke Basisregistraties Adressen en Gebouwen bij elkaar komen. De gemeente is verantwoordelijk om de lokale BAG op orde te houden. Het CBS haalt gegevens van typen realisaties uit de LV BAG op basis van zogenoemde beslisregels.
Woningen komen in de BAG («worden gevormd») op het moment waarop de gemeente de vergunning registreert (status «vergunning verleend») in de BAG en daarbij aangeeft dat het gaat om een verblijfsobject (vbo) met de verblijfsfunctie wonen. Een verblijfobject met woonfunctie (woning) is vervolgens gerealiseerd wanneer het de status «in gebruik» heeft. Deze status krijgt het verblijfsobject wanneer de bouwvergunning aanvrager heeft gemeld bij de gemeente dat de bouw voltooid is of wanneer de gemeente constateert dat het verblijfsobject feitelijk in gebruik is genomen.
Is er een probleem met het hanteren van de definities waardoor u aangeeft dat het verschil niet altijd gemaakt kan worden tussen optoppen en splitsen?
Het probleem ligt niet in de definities, maar in de registratie. De kwestie is of het CBS in staat is bepaalde type toevoegingen uit de BAG af te leiden. Splitsingen worden in de BAG namelijk niet afzonderlijk geregistreerd, maar worden door het CBS afgeleid op basis van beslisregels. Eén pand kan meerdere verblijfsobjecten bevatten met ook andere verblijfsfuncties dan de woonfunctie. Het kan zo zijn dat er een combinatie van splitsen en transformatie toegepast wordt bij de verbouw van dergelijke panden. Het is voor het CBS dan niet duidelijk welk verblijfsobject door welke soort verbouw erbij is gekomen. De gerealiseerde woningen door verbouw waarvan het CBS zelfs na realisatie niet kan vaststellen tot welke soort verbouw deze horen, worden door het CBS geclassificeerd als «overige toevoegingen door verbouw». Optoppen valt hier ook onder.
Wat is de oplossing voor het geconstateerde probleem rond definities en hoe snel kan dit worden opgelost?
Als het CBS bepaalde informatie die niet uitgevraagd wordt via de BAG en als het CBS die ook niet via beslisregels kan afleiden, dan zou de manier om deze informatie toch te verkrijgen het toevoegen van een extra uitvraag in de BAG zijn.
De BAG is een basisregistratie waarbij, zoals dat in de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet BAG verwoord werd, bewust is gekozen tot een beperkt aantal gegevens die informatief zijn voor meerdere sectoren/ beleidsopgaven tegelijk. Gegevens die enkel van belang zijn voor één specifiek doel passen naar hun aard niet goed bij deze basisregistratie. Het ligt daarom niet voor de hand de BAG uit te breiden met extra gegevens die het CBS wel in staat stellen exact splitsingen en optoppingen van elkaar te onderscheiden. Daarbij moet bedacht worden dat de bijhoudingslast van de basisregistratie bij gemeenten ligt en de gemeenten steken nu reeds een enorme werklast in het actueel houden van de BAG en deze last zou toenemen wanneer er extra verplichtingen via een wijziging van de regelgeving m.b.t. de BAG zouden worden toegevoegd. Dit laatste zou ook het geval zijn wanneer buiten de BAG om dergelijke gegevens uitgevraagd zouden worden bij gemeenten. En ook dan zou nog steeds gelden dat het voor een gemeente niet altijd op voorhand duidelijk zal zijn tot hoeveel nieuwe woningen door splitsen of door andere type overige toevoegingen een verbouwing van een pand leidt.
Wanneer zijn de volledige cijfers over 2024 wel beschikbaar?
Het CBS weet (nog) niet hoeveel woningen er door welk type verbouw zijn onttrokken en toegevoegd in 2024. Deze cijfers komen gebruikelijk rond juli beschikbaar over het afgelopen jaar. Het totaal aan toevoegingen en onttrekkingen is wel reeds bekend. Ik hecht er daarbij aan te benadrukken dat het totaal aantal nieuwe woningen dus volledig bekend is bij het CBS en dat in die zin geen informatie wordt gemist.
Hoe komt het dat er op 7 maart 2025 alleen cijfers beschikbaar zijn over de eerste twee kwartalen van 2024?
Het CBS benadert deze gegevens over transformaties en splitsingen op basis van de wijzigingen aan panden en vbo’s. Dit vraagt om een zorgvuldig proces wat tijd kost.
Wat moet er, indachtig de aangenomen motie van het lid Welzijn over sturingsinformatie per kwartaal, gebeuren om aan sturingsinformatie op kwartaalbasis te komen voor nieuwbouw, transformatie, splitsen en optoppen?
Maandelijks komt via het CBS er sturingsinformatie beschikbaar over de gerealiseerde nieuwbouwwoningen en de overige toevoegingen door verbouw waar transformatie, splitsingen en optoppen deel van uit maken. Wat pas later (gebruikelijk na zes maanden) beschikbaar komt is welke specifiekere vorm van overige toevoeging door verbouw dit is geweest. Er is dus niet direct duidelijk welke exacte vorm van verbouw er heeft plaatsgevonden, maar wel dát het heeft plaatsgevonden.
Op dit moment werk ik aan een Kamerbrief waarin ik nader inga op welke wijze ik sturing geef aan de woningbouw en specifiek welke rol monitoringsinformatie daarin speelt. Dit voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat is de startbouw en de verwachtte oplevering van de projecten waarvan u aangeeft dat u er doorbraken heeft geforceerd (Kronenburg, 438 woningen, Gnephoekpolder 5.500 woningen, Bleizo 5.000 woningen, Lisserbroek/Nieuw Vennep tenminste 6.500 woningen)?
Naar verwachting is de startdatum van de genoemde locaties als volgt:
De verwachte oplevering van de woningen op deze locaties ken ik momenteel helaas niet.
Naast deze locaties werk ik met NEPROM en Aedes gezamenlijk aan een structurele doorbraakaanpak, naar aanleiding van de Woontopafspraak daarover. Ik informeer uw Kamer daar op korte termijn nader over. En zoals bekend gaan op de woondealtafels marktpartijen, corporaties en overheden constructief met elkaar in gesprek over lopende woningbouwprojecten, indien een project vastloopt of er vertraging optreedt gaan de partijen samen met elkaar op zoek naar oplossingen of eventuele alternatieve locaties. Die versnellingstafels leveren steeds meer concrete resultaten op.
Wanneer is de scan naar splitspotentie in gemeenten afgerond?
Ik werk momenteel aan een scan waarmee de potentie voor verschillende vormen van beter benutten inzichtelijk wordt gemaakt voor gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen. Partijen krijgen inzicht in de kansrijkheid van alle vormen beter benutten in een gebied. Dit is per gebied inzichtelijk en dus niet alleen voor splitsen. Ik verwacht dit in Q4 aan te kunnen bieden aan gemeenten. Zij kunnen het inzicht gebruiken bij hun lokale inzet op het beter benutten van bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.
Hoe gaat het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) invloed hebben op het realiseren van meer woningen door splitsen?
Ik ontving op 2 april jl. het conceptadvies voor het programma STOER. Na bestudering en weging van het advies kan ik de invloed van STOER op het realiseren van meer woningen door woningsplitsing nader invullen.
Hoe gaat u erop toezien dat gemeenten de verschillende handvaten die u aanreikt zoals de splitsgids en de mogelijkheid om in sommige gevallen vergunningsvrij te splitsen, ook actief gebruiken om woningen te realiseren middels splitsen?
Met de introductie van het volkshuisvestingsprogramma wordt gemeenten gevraagd inzicht te geven in in hoeverre zij de bestaande voorraad beter benutten. Dat geldt dus ook voor splitsen. Hoe de inzet op het beter benutten van de bestaande voorraad precies wordt vormgegeven is afhankelijk van de lokale mogelijkheden en aan gemeenten zelf. Ik ben ook met verschillende gemeenten actief aan de slag om het beter benutten van bestaande gebouwen gebiedsgericht uit te voeren. De Splitsgids is een handvat voor één van de manieren waarop een gemeente woningen kan toevoegen met beter benutten. Ook andere vormen van beter benutten worden toegepast.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Vanwege benodigd uitzoekwerk heeft beantwoording van de vragen iets meer dan drie weken tijd gekost.
Geweld tegen klimaatdemonstranten |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en de beelden van het feit dat een Statenlid een vreedzame demonstrant van Extinction Rebellion bij het Provinciehuis van Noord-Holland heeft aangereden?1 2
Ja.
Bent u ermee bekend dat het Statenlid heeft bekend dat hij zonder te remmen doorgereden is, dat hij daarmee dus bewust risico’s heeft genomen en dat hij daarbij een demonstrant met zijn auto raakte, maar dat hij geen excuses daarvoor wil aanbieden?
Ja.
Wat vindt u van het optreden en reactie van het betreffende Statenlid, in het kader van veiligheid en rechten van demonstranten?
Van het Openbaar Ministerie (OM) heb ik vernomen dat aangifte is gedaan tegen het Statenlid. Het OM is de zaak aan het onderzoeken om deze vervolgens te beoordelen. Mocht het daartoe komen, is het vervolgens aan de rechter om hierover te oordelen. Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om uitspraken te doen over individuele en lopende zaken.
Bent u bereid om bij dezen de actie van het Statenlid onomwonden te veroordelen, ook om de kans te verlagen dat meer mensen zulk geweld in de toekomst gaan gebruiken? Zo nee, bent u zich ervan bewust dat u dan geweld tegen demonstraten legitimeert?
Zie antwoord vraag 3.
Welke acties gaat u naar aanleiding van dit ernstige feit ondernemen om demonstraten in de toekomst te beschermen?
Het lokaal bestuur – waarbij ook afstemming plaatsvindt binnen de lokale driehoek – is verantwoordelijk voor het faciliteren van demonstraties, en daarmee ook voor de veiligheid. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden.
Bent u zich bewust van het feit dat online en in programma’s zoals Vandaag Inside steeds meer oproepen worden gedaan om vreedzame demonstraten van onder andere Extinction Rebellion met geweld te bejegenen?3 Wat vindt u daarvan?
Een ieder heeft het recht om te demonstreren. Iedere suggestie om geweld te gebruiken tegen demonstranten vind ik onacceptabel.
Ziet u ook dat oproepen om demonstranten met geweld te bejegenen (zoals bij Vandaag Inside toen iemand aan tafel opriep om met tanks over XR-demonstranten te rijden) gevaarlijk zijn, het demonstratierecht bedreigen en tot meer geweld tegen demonstranten kunnen leiden? Zo, ja wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u alle bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Gezien de mate waarin de gestelde vragen samenhangen vind ik bovenstaande manier van antwoorden passend.
Het bericht 'Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft marktverstoring en klimaatrisico’s' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft markt-verstoring en klimaatrisico’s»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij staatsdeelnemingen zoals de NS en Holland Casino geen duidelijke boekhoudkundige scheiding bestaat tussen publieke taken en commerciële activiteiten?
NS kent een strikte boekhoudkundige scheiding tussen haar publieke taken en commerciële activiteiten. Dit is, op grond van de PSO-verordening2, verplicht bij de uitvoering van de hoofdrailnetconcessie om zo mogelijke kruissubsidiering tussen de publieke en commerciële taken en daarmee mogelijke marktverstoring te voorkomen. NS rapporteert hierover aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Vanwege concurrentiegevoelige informatie wordt deze scheiding in het publieke jaarverslag van NS niet inzichtelijk gemaakt. Wel wordt in het jaarverslag een onderscheid gemaakt tussen de omzet uit treinvervoer-gerelateerde activiteiten en de omzet uit station-gerelateerde activiteiten.
Holland Casino heeft, net als veel andere staatsdeelnemingen, geen dergelijke strikte boekhoudkundige scheiding. Vaak is er geen strikte scheiding tussen commerciële en publieke activiteiten, maar is er sprake van commerciële activiteiten waarbij een publiek belang gediend wordt. Met de keuze voor een deelneming beoogt de staat immers op een doelmatige, zakelijke manier de activiteiten die bijdragen aan de borging van publieke belangen te organiseren. Staatsdeelnemingen krijgen daarbij de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de klant en maatschappij. Daarbij ben ik, zoals ook uiteengezet in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022, kritisch op het ondernemen van brede activiteiten door staatsdeelnemingen, die niet het publieke belang dienen.
Omdat bij staatsdeelnemingen vaak geen scheiding valt aan te brengen tussen publieke en commerciële activiteiten en de financiering daarvan, is het veelal ook niet mogelijk om hier boekhoudkundig een scheiding in aan te brengen en hier verdere stappen op te zetten.
Waarom worden de kosten gerelateerd aan commerciële en publieke activiteiten nu nog niet verplicht apart gerapporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om een dergelijke scheiding te implementeren bij deze en andere staatsdeelnemingen om transparantie te kunnen waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende inzicht is in de klimaatrisico's en de daarmee samenhangende kosten binnen de gehele portefeuille van staatsdeelnemingen?
Het bestuur van een deelneming is verantwoordelijk voor het identificeren en beheersen van de risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de vennootschap. Ik verwacht van staatsdeelnemingen dat zij in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code 2022 beschikken over een adequaat risicobeheersing- en controlesysteem, waarin klimaatrisico’s ook worden meegenomen.
Ik word als aandeelhouder regulier geïnformeerd door het bestuur van de staatsdeelnemingen over deze verschillende risico’s en de mitigerende maatregelen. Daarnaast beoordeel ik (de beheersing van) klimaatrisico’s bij de beoordeling van de ondernemingsstrategie en investeringen van staatsdeelnemingen.
Welke stappen zou u kunnen ondernemen om beter te anticiperen op hoge kosten van staatsdeelnemingen als gevolg van de ontwikkelingen die samenhangen met het klimaat, zoals de recente lening die verstrekt is aan Tennet voor het uitbreiden van het elektriciteitsnet?2
Er is een verschil tussen enerzijds het adequaat identificeren en beheersen van de (klimaat)risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de onderneming en anderzijds de financiering van de (energie)transitie als gevolg van klimaatverandering en de beleidskeuzes die daarmee verband houden.
Met betrekking tot het elektriciteitsnet zijn er in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur4 een aantal aanbevelingen gedaan om het besluitvormingsproces rondom de vereiste investeringen in elektriciteitsinfrastructuur te stroomlijnen. Een van die aanbevelingen ziet op het jaarlijks delen van investeringsprognoses van de netbeheerders, de verwachtte nettarieven en financieringsbehoeftes van netbeheerders. Ook wordt voorgesteld een netwerktoets uit te voeren, voordat besluitvorming plaatsvindt over beleidsvoorstellen die naar verwachting grote impact hebben op het elektriciteitsnet. De verwachting is dat hiermee beter en eerder inzicht wordt verkregen op de kosten van de uitbereiding van elektriciteitsnet. Het kabinet zal een reactie op het IBO dit voorjaar met u delen.
Overweegt u het uitvoeren en publiceren van periodieke klimaatrisicoanalyses, bijvoorbeeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen, om zo beter te kunnen anticiperen op investeringsbehoeften en klimaatdoelen?
In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt jaarlijks inzicht gegeven in de voortgang van de deelnemingen in het behalen van hun klimaatdoelen. Deze kunnen op portefeuilleniveau met elkaar vergeleken worden. Ik verwijs ook graag naar het antwoord op vraag 6 voor het onderscheid tussen (het behalen van) klimaatdoelen en klimaatrisico’s.
Daarnaast loopt momenteel bij de OESO een onderzoek naar hoe de klimaatrisicoanalyses effectief en doelmatig vorm te geven. Ik volg dit met interesse en aanbevelingen zal ik meenemen in de periodieke beleidsdoorlichting van het deelnemingenbeleid die uiterlijk in 2027 zal plaatsvinden.
Op welke manier kan het Noorse of het Zweedse beleid als voorbeeld dienen om de rapportages ook in Nederland te verbeteren en bij te laten dragen aan het beter beheersen van klimaatrisico’s?
Bij de totstandkoming de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is gekeken naar de invulling van het aandeelhouderschap van de Noorse overheid, net als dat van de Franse en Duitse overheden. Bij de volgende periodieke beleidsdoorlichting van de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 zal ook weer gekeken worden naar hoe andere landen hun rol als aandeelhouder invullen, om daar de belangrijkste inzichten uit mee te nemen. Daarbij zal ik in ieder geval onderzoeken of het Noorse en Zweedse beleid relevante inzichten bieden.
Hoe beoordeelt u de recente aanscherpingen in de OESO-richtlijnen met betrekking tot het tegengaan van klimaatrisico's door staatsdeelnemingen?
Ik volg de ontwikkelingen en aanbevelingen op het gebied van staatsdeelnemingen vanuit de OESO met veel interesse, zoals eerder aangegeven bij vraag 7 en 8. Deze aanbevelingen zullen bij de periodieke beleidsdoorlichting worden meegenomen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om deze richtlijnen te integreren in het Nederlandse beleid voor staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 9.
De stijging van jongeren en mannen in de bijstand |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer jongeren in de bijstand, ook stijging onder mannen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de resultaten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat er een toename is van jongeren onder de 27 in de bijstand?
Het kabinet wil zoveel mogelijk mensen die kunnen werken aan het werk helpen. Vooral voor jongeren is het van belang dat zij niet te lang aan de kant blijven staan in een vormende levensfase. Sinds begin 2023 is er sprake van een lichte stijging van het totale aantal mensen in de bijstand. Jongeren onder de 27 zijn de kleinste groep in de bijstand maar de stijging is relatief het grootst.
Om mensen naar werk te ondersteunen worden er verschillende stappen gezet. Binnen het traject Participatiewet in balans is er aandacht voor betere ondersteuning aan groepen die nog niet aan het werk (kunnen) komen. Zo bevat het wetsvoorstel Participatiewet in balans2 een verruiming van de vrijlating van arbeidsinkomsten als er sprake is van een bijstandsuitkering; deze vrijlating gaat ook gelden voor jongeren onder de 27 jaar. Voor jongeren specifiek werkt het kabinet aan betere begeleiding bij de overgang van school naar werk en bij het behouden van werk via het wetsvoorstel «Van school naar duurzaam werk»3. Ook wordt ingezet op sectorale Ontwikkelpaden om werkzoekenden betere kansen te bieden in kraptesectoren. Met de hervorming van de regionale arbeidsmarktinfrastructuur wordt daarnaast gewerkt aan betere samenwerking tussen gemeenten, UWV, sociale partners en onderwijs, zodat betere dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers tot stand komt. Tot slot wil het kabinet dat nieuwkomers sneller aan het werk gaan, bijvoorbeeld door hen startbanen aan te bieden en door eisen te stellen aan de taalbeheersing.
Wat is uw reactie op de verwachting die in het artikel geschetst wordt dat deze toename kan zijn ontstaan door een mismatch op de arbeidsmarkt?
Er zijn meerdere mogelijke oorzaken aan te wijzen, waarvan de mismatch op de arbeidsmarkt er één kan zijn. Andere mogelijke verklaringen zijn een toename van het beroep op bijstand door statushouders, een lichte afkoeling van de economie sinds 2023 die als eerste effect heeft op jongeren (die vaker een flexibel contract hebben) en de verslechterde mentale gezondheid van jongeren.4 Daarnaast zijn gemeenten met de komst van de Participatiewet in 2015 verantwoordelijk voor een jonggehandicapten die niet meer onder de Wajong vallen.
Kunt u een kwantitatief beeld schetsen van deze mismatch en dus op welke specifieke sectoren van de arbeidsmarkt arbeidsoverschotten en arbeidstekorten van welke grootte bestaan? Zo nee, bent u bereid deze cijfers in kaart te brengen zodat gericht beleid kan worden gevoerd om alle jongeren aan het werk te kunnen helpen?
UWV publiceert veel arbeidsmarktinformatie over bijvoorbeeld kansrijke beroepen en moeilijk vervulbare vacatures5. Deze informatie dient ter ondersteuning van de beleidsvorming, zowel op landelijk als regionaal niveau. Zo wordt door UWV onder andere uitgesplitst naar specifieke (tekort) sectoren met langdurig kansrijke beroepen, zoals de ICT, het onderwijs, de techniek en de zorg. Daarnaast biedt UWV ook arbeidsinformatie over specifieke groepen, zoals jongeren6 waarmee onder andere de baankansen per beroepsgroep inzichtelijk worden gemaakt. In een recent artikel l7 wordt bijvoorbeeld ingegaan op de krapte op de arbeidsmarkt voor jongeren met een mbo-diploma. Hieruit blijkt dat er sprake is van grote verschillen per regio en per sector. De algemene verwachting is dat de krapte de komende jaren toeneemt.
Welke acties onderneemt u om actiever te sturen op het beter aansluiten van onderwijs op gebieden waar arbeidstekorten bestaan?
Met het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk werken gemeenten, scholen en doorstroompunten samen om zoveel mogelijk kwetsbare jongeren naar school of werk te begeleiden. In regionale programma’s worden afspraken gemaakt over benodigde inzet in een regio en aansluiting van het onderwijs op de regionale arbeidsmarkt. Ook is het verplicht om afspraken te maken over het combineren van werken en leren na uitstroom uit het onderwijs, onder meer door instroom en verdere ontwikkeling op functies uit sectorale Ontwikkelpaden. SZW werkt samen met tekortsectoren om Ontwikkelpaden te maken en te implementeren om zo ook personeelstekorten aan te pakken. Een Ontwikkelpad laat zien hoe een (nieuwe) werknemer zich stapsgewijs via verschillende functies of specialisaties kan ontwikkelen. Ook instapfuncties, waaraan geen kwalificatie-eisen zijn verbonden, maken onderdeel uit van Ontwikkelpaden. Zo wordt het gemakkelijker voor mensen, ook als zij geen startkwalificatie hebben, om in of door te stromen in een sector of over te stappen van de ene naar de andere sector. Naast formele, door de overheid erkende opleidingen, maken ook non-formele door de branche gewaardeerde opleidingen onderdeel uit van de Ontwikkelpaden. Met de hervorming van de regionale arbeidsmarktinfrastructuur wordt daarnaast gewerkt aan betere samenwerking tussen gemeenten, UWV, sociale partners en onderwijs, zodat betere dienstverlening aan werkzoekenden, waaronder jongeren, en aan werkgevers tot stand komt.
In hoeverre is het beleid om het aantal jongeren in de bijstand te verminderen afhankelijk van gemeenten en hoe denkt u te gaan zorgen dat de grote bezuiniging op het gemeentefonds in 2026 (het Ravijnjaar) niet ten koste gaat van de inspanning om jongeren aan een baan te helpen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de re-integratie van bijstandsontvangers, en daarmee dus ook voor re-integratie van jongeren die in de bijstand zitten. Hiertoe ontvangen zij budget via de algemene uitkering van het gemeentefonds. Gemeenten maken zelf keuzes hoe en waaraan zij de financiële middelen vanuit het gemeentefonds besteden. Voorwaarde daarbij is dat gemeenten een sluitende begroting dienen op te leveren. De komende ontwikkelingen in het gemeentefonds dienen gemeenten dan ook in hun begrotingen te verwerken. Dit kan invloed hebben op de gemeentelijke inzet op re-integratie. Tegelijkertijd is in het budget voor de bijstand en loonkostensubsidies een prikkel ingebouwd die gemeenten stimuleert om mensen vanuit de bijstand naar werk te begeleiden.
Hoe kijkt u aan tegen het advies van commissie Borstlap uit 2020, waarin aandacht is voor de continue ontwikkeling van de beroepsbevolking door bijvoorbeeld een persoonlijk leerbudget, onder andere om de krapte op de arbeidsmarkt te verminderen?
De continue ontwikkeling van de beroepsbevolking acht ik heel belangrijk voor werkzekerheid en bestaanszekerheid. Voor mensen zelf, om inzetbaar te blijven en loopbaanstappen te kunnen zetten. Voor de bedrijven om productief en concurrerend te blijven. En voor Nederland als geheel, voor een goed werkende arbeidsmarkt en een competitieve economie. Het advies van de commissie Borstlap bevat interessante ideeën over de ontwikkeling van de beroepsbevolking, waaronder het instellen van een persoonlijk leerbudget. Samen met mijn collega’s van OCW en EZ komen we rond de zomer met een brief aan de Kamer met een gezamenlijke LLO-beleidsagenda, ter uitwerking van het Regeerprogramma.
Op welke wijze wilt u verder invulling geven aan deze adviezen om het aantal mensen in de bijstand te verlagen?
Naast bovengenoemde adviezen over de continue ontwikkeling van de beroepsbevolking heeft de commissie Borstlap in brede zin geconstateerd dat fundamentele aanpassingen van wet- en regelgeving nodig waren om op langere termijn economische en sociale vooruitgang te waarborgen. Eén van de adviezen had betrekking op de noodzaak van een meer activerend en inclusief arbeidsmarktbeleid. In de kabinetsreactie (TK 29 544, nr. 1028) is destijds onder meer gewezen op de ontwikkeling van ondersteuning via de regionale mobiliteitsteams die sindsdien gestalte heeft gekregen in de versterking van de arbeidsmarktinfrastructuur.
Het toenmalige kabinet onderschreef ook de noodzaak van een adequaat niveau van dienstverlening met als uitgangspunt dat alle uitkeringsgerechtigden passende ondersteuning krijgen, maar verwees voor uitwerking hiervan naar een volgend kabinet. Als een beroep wordt gedaan op de Participatiewet moet je kunnen rekenen op goede ondersteuning. Zowel als het gaat om werk en participatie, als om inkomen. Dit wil ik met het programma Participatiewet in balans bereiken. In de herziening van de Participatiewet staan vertrouwen, menselijke maat, vereenvoudiging en passende ondersteuning naar werk en participatie centraal. In december 2024 heb ik met de Kamer de laatste stand van zaken gedeeld. Het wetsvoorstel dat reeds in uw Kamer in behandeling is, is hierin de eerste stap. Maar ik beoog ook een meer fundamentele herziening. Hiervoor werk ik op dit moment beleidsopties uit. De planning is erop gericht om deze beleidsopties voor het zomerreces aan uw Kamer te sturen en deze met u te bespreken. Aan de hand daarvan kunnen we met elkaar keuzes maken en verdere stappen zetten in de herziening van de Participatiewet.
Bent u het ermee eens dat het invoeren van leerrechten zoals onderzocht door SEO een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verminderen van de mismatch en daarmee meer jongeren aan een baan kan helpen?
De ideeën over persoonlijke leerbudgetten en leerrechten zijn zeker interessant om verder te onderzoeken, zoals hierboven ook al aangegeven. Waar het gaat om het verminderen van de mismatch op de arbeidsmarkt en het aan werk helpen van jongeren zijn natuurlijk ook nog andere beleidsinstrumenten relevant. In het antwoord op vraag 5 is ingegaan op andere acties om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt voor kwetsbare jongeren te verbeteren. Daarbij speelt scholing en ontwikkelen een belangrijke rol.
Extra klimaatmaatregelen naar aanleiding van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken rondom het opstellen van extra klimaatmaatregelen? Is er al sprake van een concept-klimaatpakket? Welke omvang (in megatonnen CO2) heeft dit pakket?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zit op dit moment midden in dit proces en zal de Kamer over de uitkomsten hiervan, zoals voorgaande jaren ook het geval was, informeren bij de Voorjaarsnota.
Zijn er maatregelen in beeld die niet in het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050» stonden? Zo ja, wat voor soort maatregelen?
Het kabinet maakt zo goed mogelijk gebruik van alle bestaande rapporten die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd waaronder het IBO. Daarnaast zijn er ook veel partijen uit de maatschappij die suggesties hebben aangedragen, waaronder de partijen die zich verbonden hebben in de maatschappelijke alliantie en de inbreng van jongeren in het Jongerenakkoord. Tot slot voert het Ministerie van Financiën op dit moment nog een beprijzingsonderzoek uit.
Zijn er, net zoals vorig jaar, fiches vanuit de ministeries opgesteld voor het Meerjarenprogramma 2026? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) (ingepland op dinsdag 11 maart 2025) naar de Kamer worden gestuurd?
Voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds zijn dit jaar, net als vorig jaar, fiches opgesteld. Deze fiches zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Zijn er vanuit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en TNO al reflecties over deze fiches? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de KEV naar de Kamer worden gestuurd?
Op de fiches die worden gebruikt voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds stellen het PBL en TNO ook dit jaar weer een reflectie op. Deze reflecties zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over de KEV beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van vragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk |
|
Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw brief van 5 maart jongstleden waarin u de beantwoording van op 12 februari jongstleden gestelde Kamervragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk doorverwijst naar de Minister van Economische Zaken?1
Ja.
Wat is de precieze reden dat u de beantwoording van deze Kamervragen doorverwijst naar de Minister die betrokken is bij het faillissement van het betrokken bedrijf, terwijl u als Minister-President gaat en waakt over de integriteit van bewindspersonen?
Het kan voorkomen dat er vragen worden gesteld over zaken die liggen in de persoonlijke levenssfeer van een bewindspersoon. Binnen de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen legt iedere Minister hier zelfstandig verantwoording over af, ook omdat hij of zij hierbij over de noodzakelijke kennis beschikt. Met de ondertekening mede namens de Minister-President komt tot uitdrukking dat ik als Minister-President verantwoording afleg over de gesprekken die de formateur in mijn aanwezigheid met de destijds beoogd-bewindspersonen heeft gevoerd.
Waarom vindt u het verstandig dat een bewindspersoon Kamervragen beantwoordt over zaken die zijn eigen integriteit kunnen raken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het juist in het belang van de betrokken Minister is dat de vragen niet door hemzelf worden beantwoord, maar door u als Minister-President, ook omdat deze kwestie besproken is tijdens het gesprek met de destijds beoogd-Minister-President onder leiding van de toenmalige formateur? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom duurt het nog ruim twee jaar (derde kwartaal 2027) alvorens u de door u toegezegde inhoudelijke reflectie en eventuele bijbehorende voorstellen inzake de financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen naar de Kamer kunt sturen?
Zoals ik heb opgemerkt in de genoemde brief is mijn oogmerk het bestaande kader tegen het licht te houden ten behoeve van een volgende formatie. Hiervoor is een zorgvuldig proces vereist. Dit betekent dat de brief uiterlijk voorafgaand aan de start van een volgende formatie zal worden verzonden. Met het oog op reguliere verkiezingen in maart 2028 betekent dit dat de brief met inhoudelijke reflectie en bijbehorende voorstellen in dat geval uiterlijk in het derde kwartaal van 2027 aan de Kamer zal worden verzonden.
Bent u alsnog bereid om de op 12 februari jonstleden gestelde Kamervragen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De gevraagde antwoorden zijn mede namens mij verzonden op 17 maart 2025.
Deelt u de mening dat de discussie over de wijze van openbaarmaking financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen beter gevoerd kan worden op een moment dat verkiezingen en of formatie nog niet aan de orde zijn? Zo ja, zijn er overige (inhoudelijke) bezwaren tegen de spoedige behandelingen van deze voorstellen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één binnen eenn week beantwoorden?
Ja.
De oproep van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), om tegen de motie De Korte / Bikker (36 600-XVI, nr. 174) te stemmen. |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), waarin zij de Tweede Kamer met klem hebben verzocht om onder andere tegen de motie-De Korte/Bikker te stemmen? Hoe reflecteert u op deze oproep?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Het NGvA deed deze oproep op basis van hun professionele en wetenschappelijke inzichten en praktijkervaring. In de oproep licht het NGvA uitgebreid toe waarom het geen voorstander is van de motie De Korte/Bikker en twee andere moties2 over abortus. Ik kan me grotendeels vinden in de onderbouwing van het NGvA. In lijn hiermee heb ik dan ook de twee moties3 van de leden Diederik van Dijk (SGP), Van der Plas (BBB) en Bikker (CU) over het registreren van de factoren en motieven voor abortus en over onderzoek naar de afschaffing van de verplichte bedenktijd allebei ontraden. In mijn antwoord op de vragen 2 en 4 zal ik mijn zienswijze op de motie van de leden De Korte (NSC) en Bikker (CU) toelichten.
Wat vindt u ervan dat NGvA aangeeft dat een registratieplicht van motieven het fundamentele zelfbeschikkingsrecht aantast en indruist tegen de wet? Hoe beziet u in dat licht uw eigen «oordeel Kamer» van de motie-De Korte/Bikker?
Erkent u dat registratie van redenen wantrouwen creëert, het stigma vergroot en vrouwen niet zal helpen, maar hinderen in hun toegang tot noodzakelijke zorg, zoals de artsen aangeven? Wat gaat u doen om dit laatste te voorkomen?
Ja, het verplicht registreren van redenen voor abortus vind ik zeer onwenselijk. Het kan vrouwen het gevoel geven zich te moeten verantwoorden over hun besluit, en het zou op geen enkele manier bijdragen aan goede zorg voor de vrouw of haar besluitvormingsproces over een zwangerschap. Zoals eerder gezegd is er geen wettelijke basis voor een verplichte registratie van redenen voor abortus.
Deelt u de mening dat een abortus een keuze is van de vrouw en dat registratie van de abortus een onnodige inbreuk is op deze privacy? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven waarom u de motie-De Korte/Bikker oordeel Kamer heeft gegeven?
Het verplicht registreren van redenen voor abortus vind ik zeer onwenselijk. Dit heb ik tijdens het Tweeminutendebat Medische ethiek/orgaandonatie van 20 februari jl. en in de antwoorden op voorgaande vragen onomwonden toegelicht. Ik heb hier ook een duidelijk standpunt over ingenomen door de motie van de leden Diederik van Dijk (SGP), Van der Plas (BBB) en Bikker (CU) over het registreren van motieven voor een abortusverzoek stevig te ontraden.
Mijn appreciatie van de motie van de leden De Korte (NSC) en Bikker (CU) doet geen afbreuk aan deze positie omdat deze motie niet oproept tot een registratie van motieven voor abortus, laat staan een verplichte registratie. Ik heb deze motie «oordeel Kamer» gegeven omdat het binnen het kader van een reguliere wetsevaluatie goed gebruik is om in te gaan op relevante ontwikkelingen in de praktijk. Mijn voorganger heeft bijvoorbeeld eerder de Kamer ook toegezegd de gevolgen van twee wetsvoorstellen, inzake de abortuspil en de beraadtermijn, in de evaluatie te betrekken. Een stijging van het aantal abortussen is een onderwerp dat dus aan bod kan komen tijdens de wetsevaluatie. Er kan geen causaal verband aangetoond worden tussen één of meerdere specifieke ontwikkeling(en) en de stijging van het aantal abortussen. Echter kunnen inzichten in dergelijke ontwikkelingen, zoals veranderingen in anticonceptiegebruik en de rondgang van desinformatie, wel degelijk relevant zijn, bijvoorbeeld bij het versterken van de regie van mensen op hun kinderwens.
Ik zal de onderzoekers vragen om in brede zin te kijken naar factoren en ontwikkelingen die kunnen samenhangen met het ontstaan van onbedoelde zwangerschappen en de stijging van het aantal abortussen. Er is al onderzoek gedaan naar onbedoelde zwangerschappen. Ik denk dan met name aan de eerste deelstudie van de Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap (AVOZ) studie getiteld «Dit is mijn verhaal»4, dat in opdracht van het vorige kabinet is gedaan, die uitwijst dat omstandigheden bij een ongewenste zwangerschap niet één op één herleidbaar zijn tot de keuze voor een abortus. Tevens wordt in het verlengde van dit onderzoek ook onderzoek gedaan naar de factoren die bijdragen aan het ontstaan van een onbedoelde zwangerschap.5 De wetsevaluatoren kunnen dit onderzoek benutten. De onderzoeken van deze studie zullen niet gericht zijn op de stijging van de abortuscijfers.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven kan en zal een verplichte registratie van motieven voor abortus nadrukkelijk géén onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Het is verder aan de onderzoekers om te bepalen hoe zij hun onderzoek precies uit willen voeren.
Waarom zegt u meer zicht te willen op de stijging van het aantal abortussen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom laat u het aan onderzoekers/wetenschappers om te bepalen of zij redenen voor abortus gaan opvragen bij vrouwen? Vindt u niet dat u als verantwoordelijke bewindspersoon daar zelf een standpunt over zou moeten innemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe garandeert u dat in het onderzoek géén vragen worden gesteld naar de redenen voor abortus, aangezien u in het tweeminutendebat Medische Ethiek/Orgaandonatie nadrukkelijk aangaf dat u geen uitvraag wil doen naar redenen voor een abortus?
Een verplichte registratie van redenen voor een abortus zal nadrukkelijk geen onderdeel zijn van de opdracht aan de onderzoekers. Ik zal de onderzoekers vragen om in brede zin te kijken naar factoren en ontwikkelingen die mogelijk kunnen samenhangen met het ontstaan van onbedoelde zwangerschappen en de stijging van het aantal abortussen, zoals ik in eerdere antwoorden heb toegelicht.
Waarom denkt u dat er nog extra onderzoek nodig is, gezien u tijdens dit tweeminutendebat stelde dat de Rutgers Stichting al onderzoek doet naar de stijging van het aantal abortussen?
Rutgers heeft onderzoek gedaan naar anticonceptiegebruik voorafgaand aan een abortus. Hierbij is gebruik gemaakt van vrijwillige vragenlijsten die werden verspreid bij abortusklinieken. Ik heb dit onderzoek tijdens het tweeminutendebat genoemd als voorbeeld van onderzoek naar één maatschappelijke ontwikkeling die mogelijk van invloed is op het aantal onbedoelde zwangerschappen en abortussen. In de wetsevaluatie kan naar meerdere van dergelijke maatschappelijke ontwikkelingen worden gekeken. De meerwaarde hiervan heb ik toegelicht in mijn antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Hoe kijkt u naar de berichten van conservatief-christelijke partijen dat onder andere deze motie een «goed begin» zou zijn voor het heropenen van het abortusdebat? Erkent u dat u deze stap gefaciliteerd heeft door de motie oordeel Kamer te geven?
Het is evident dat er continu debat is over een maatschappelijk en politiek gevoelig onderwerp als abortus. Ik ga echter niet mee in het ter discussie stellen van de huidige wettelijke kaders, waarin een balans is gevonden tussen het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en de bescherming van het ongeboren leven. Ik sta pal voor het behoud van zorgvuldige, toegankelijke en kwalitatieve abortuszorg. In mijn antwoorden op bovenstaande vragen heb ik mijn appreciatie van de motie van de leden De Korte (NSC) en Bikker (CU) toegelicht. Kortweg komt deze appreciatie neer op een interesse in maatschappelijke factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van onbedoelde zwangerschappen. Deze kennis is ook relevant voor het maken van beleid ter versterking van de regie van mensen op hun kinderwens.
Zou u met de bovenstaande kennis nu een ander oordeel op de motie hebben gegeven?
Nee, omwille van de hierboven genoemde redenen.
De uitspraak van de Raad van State om een bouwplan voor jongerenwoningen te schrappen vanwege een afrondingsverschil in de parkeerbehoefte |
|
Hans Vijlbrief (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente uitspraak van de Raad van State waarin het plan1828 voor jongerenwoningen in Haarlem is geschrapt vanwege het ontbreken van voldoende parkeerplaatsen?1
Ja.
Klopt het dat het voornaamste of het enige punt waarom dit belangrijke woningbouwplan geen doorgang kan vinden, het naar beneden afronden van 36,1 parkeerplaatsen betreft?
Nee, dit klopt niet. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft geoordeeld dat in totaal op meerdere punten gebreken kleven aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling constateert onder meer dat de gemeenteraad bij de parkeernormen is uitgegaan van nieuw parkeerbeleid, terwijl in het bestemmingsplan de raad het nieuwe parkeerbeleid niet van toepassing heeft verklaard op dit plan. De Afdeling constateert daarbij ook dat op een aantal punten het besluit niet goed is onderbouwd.
Vindt u dit voorbeeld een uitzondering, of zijn er bij u meerdere voorbeelden bekend van belangrijke woningbouwprojecten die geen doorgang hebben kunnen vinden of sterk vertraagd zijn als gevolg van een relatieve kleine afwijking van gemeentelijke beleidsplannen?
Vaak spelen meerdere punten een rol bij een oordeel van de Afdeling. In dit geval speelde ook de bovengenoemde afronding mee. Gezien de grote diversiteit aan achterliggende factoren die een rol spelen bij oordelen van de Afdeling, beschouw ik dit specifieke geval niet als voorbeeld.
Zonder om commentaar op een rechterlijke uitspraak te vragen, wat vindt u ervan dat in een tijd van woningnood jongeren geen woning kunnen krijgen vanwege een afrondingsverschil in de parkeernorm?
Ik betreur dat in dit geval de woningbouw vertraagd is; dat is geen goed nieuws voor de woningzoekenden. Ik voel de urgentie om zo snel mogelijk zo veel mogelijk woningen te bouwen om het woningtekort terug te dringen. Het is alle hens aan dek. Gezien het enorme woningtekort is het versnellen van de procedures in de woningbouw essentieel. Daarvoor is het van belang dat procedures met grote zorgvuldigheid worden doorlopen om de kans te verkleinen dat dat een belemmering vormt voor de woningbouw. De gemeenteraad heeft afwegingsruimte om in het parkeerbeleid te voorzien in maatwerk. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb vermeld, heeft de Afdeling geoordeeld dat er meerdere gebreken kleven aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Deelt u de mening dat het oordeel of een specifiek bestemmingsplan voldoende parkeerplaatsen bevat in eerste instantie aan de gemeenteraad is en de lat dus hoog moet liggen om een bestemmingsplan of ander besluit van de gemeenteraad te vernietigen? Zo ja, welke wetgeving of andere acties bent u voornemens voor te stellen om dit uitgangspunt beter in de praktijk te brengen?
Ja, het is aan de gemeenteraad om een eigen afweging te maken over het parkeerbeleid in de gemeente en daarover een besluit te nemen. In de uitspraak wordt deze bevoegdheid niet ter discussie gesteld. Vervolgens is het aan de bestuursrechter om bij beroep te oordelen of de raad dit besluit zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk heeft onderbouwd.
Heeft u contact gehad met de gemeente Haarlem over dit voorbeeld of bent u bereid dit te doen, om lessen te trekken hoe in de toekomst kan worden voorkomen dat belangrijke woningbouwprojecten disproportioneel vertraagd worden of stuk kunnen lopen als gevolg van minieme afwijkingen van eerdere beleidsplannen?
Lessen of best practices uit projecten worden bij lokale en/of regionale versnellingstafels besproken. Op die manier wordt geleerd van eerder opgedane ervaringen, positief en negatief. Daarnaast ben ik met veel medeoverheden in contact over het versnellen van de woningbouw. Een voorbeeld van dat contact is het bestuurlijk overleg in het kader van de woondeals; waarbij in dit geval ook de verantwoordelijk wethouder aan tafel zit.
Bent u van mening dat de Wet versterking regie volkshuisvesting voldoet in de belofte om de doorlooptijden van woningbouwplannen als deze te verkorten en zo ja, op welke manier had de wet in dit geval voorkomen dat het woningbouwplan sterk vertraagd of geschrapt zou worden?
In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting wordt ingegaan op versnellingen waarmee eerder duidelijkheid komt of een woningbouwproject doorgang kan vinden, wanneer er beroep is ingesteld. Hiermee kan de beroepsprocedure met een jaar worden verkort. Een besluit moet echter vervolgens wel goed worden gemotiveerd.
Had een situatie als deze niet voorkomen kunnen worden indien een zaak als deze al eerder was afgevangen door een bezwaarprocedure, gelijkend op de Huurcommissie?
Het is niet mogelijk om bezwaar te maken tegen een bestemmingsplan, maar de wet voorziet wel in de mogelijkheid een zienswijze in te dienen over het ontwerp. Een zienswijzeprocedure biedt een mogelijkheid aan de raad om een ontwerpplan aan te passen voordat het wordt vastgesteld. Overigens heeft de gemeenteraad in deze zaak hangende de procedure nog een herstelbesluit genomen, welke ook is vernietigd.
Bent u bereid te onderzoeken hoe gemeenten sneller door kunnen met een vernietigd bestemmingsplan of ander besluit, bijvoorbeeld indien de vernietiging slechts op een relatief klein aspect is gebaseerd?
Het zo snel mogelijk doorlopen van de procedures is belangrijk voor het versnellen van de woningbouw. Er bestaat reeds een mogelijkheid door gebruik te maken van de bestuurlijke lus.
De rechter kan deze bestuurlijke lus in een (hoger) beroepsprocedure toepassen. Daarmee wordt het bestuursorgaan de gelegenheid gegeven om een gebrek tijdens de beroepsprocedure te herstellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Ruimtelijke Ordening van 13 maart a.s.?
Vanwege het belang van een zorgvuldige beantwoording heeft de beantwoording langer dan de gevraagde week gekost.
Het insecticide deltamethrin |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u deze vragen voor de aanstaande Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCopAFF)-vergadering op 11/12 maart 2025 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met de recente uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin is vastgesteld dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) bij de toelating van het schimmelbestrijdingsmiddel Pitcher tekort is geschoten doordat de mogelijke hormoonontregelende eigenschappen van de werkzame stoffen niet zijn beoordeeld?
Ja.
Bent u bereid te garanderen dat bij elke toelating en herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen systematisch alle beschikbare, relevante en betrouwbare wetenschappelijke literatuur wordt geraadpleegd en samengevat, zoals de rechtbank heeft uitgesproken dat noodzakelijk is voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen en andere schadelijke chronische effecten? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waar ik uw Kamer op 19 november 2024 schriftelijk over heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 676). De uitspraak stelt dat het Ctgb altijd mag uitgaan van de «op het moment van onderzoek beschikbare relevante en betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis». Ook als een beoordeling, conform Europees zonaal proces, wordt overgenomen van een andere lidstaat die de nieuwe kennis niet meenam, mag het Ctgb afwijken en de nieuwe kennis meenemen. Waar het gaat om hormoonontregelende effecten op de mens moet het Ctgb dat zelfs.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het Ctgb op 30 juli 2024 bekendgemaakt de werkwijze bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op onderdelen aan te passen. Zo kijkt Ctgb sinds eind 2024 bij de beoordeling of er recent nieuwe betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis is ontwikkeld over hormoonontregeling bij de mens, nu één van de uitspraken van het Hof daar specifiek over gaat. Zo ja, dan houdt het Ctgb daar rekening mee in de beoordeling van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel. Verder gaat het Ctgb nieuwe, strengere richtsnoeren en methodieken in de beoordeling gebruiken, zodra ze worden gepubliceerd door EFSA of een vergelijkbare instantie, ook als ze nog niet definitief zijn vastgesteld. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is dat de nieuwe richtsnoeren en methodieken «strenger» zijn dan de eerder gebruikte én dat het bestaande datapakket kan worden gebruikt. Met deze aanpassing van de werkwijze handelt het Ctgb, als aangewezen onafhankelijke toelatingsautoriteit, in lijn met de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Deelt u de conclusie dat deze uitspraak erop wijst dat de beoordelingsprocedures van het Ctgb structureel tekortschieten en dat mogelijk meerdere bestrijdingsmiddelen, zoals deltamethrin, zonder adequate beoordeling van hormoonverstorende, immunotoxische en/of neurotoxische of andere chronische effecten zijn toegelaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 genoemd heeft deze uitspraak verdere verduidelijking gegeven over de wijze waarop nieuwe wetenschappelijke kennis door het Ctgb mag en in het geval van hormoonontregelende effecten bij de mens moet worden meegenomen, ook wanneer een andere lidstaat deze informatie nog niet meenam. Ik heb vertrouwen in het feit dat het Ctgb de werkwijze voor hormoonontregelende effecten inmiddels heeft aangepast.
Bent u bekend met de recente onafhankelijke wetenschappelijke studies waaruit blijkt dat deltamethrin ernstige neurotoxische en hormoonverstorende effecten heeft, zelfs bij blootstelling aan zeer lage doses, veel lager dan het huidige «veilige» niveau?1 2
Ik ben bekend met de recente studies over neurotoxische effecten van de stof deltamethrin.
Kunt u bevestigen dat deze studies onder meer aantonen dat blootstelling aan deltamethrin bij drachtige muizen hersenschade veroorzaakt bij de nakomelingen, met aantoonbare effecten op leren, geheugen en een verhoogd risico op autisme en hoe beoordeelt u deze wetenschappelijke inzichten in het licht van de toelating van deltamethrin?
De stof deltamethrin wordt momenteel Europees herbeoordeeld waarbij inmiddels nieuwe wetenschappelijke grenswaarden voor blootstelling zijn voorgesteld. Deze nieuwe grenswaarden zijn gebaseerd op effecten bij lagere doseringen dan de effecten in de hier genoemde studies. Dit betekent dat de effecten van ontwikkelingsneurotoxiciteit in de genoemde studies worden afgedekt door de nieuwe voorgestelde grenswaarden. Of bij gebruik van een middel op basis van deltamethrin daadwerkelijk een risico optreedt voor de gezondheid is afhankelijk van de blootstelling (toepassing, dosering, etc.). Voor de aangevraagde representatieve gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen die deltamethrin bevatten, leidt de blootstelling niet tot overschrijding van deze strengere grenswaarden. Op grond van deze bevindingen is er op dit moment geen aanleiding om de Europese Commissie te vragen om de goedkeuring van deze stof tussentijds te herzien.
Klopt het dat de laatste herbeoordeling van deltamethrin in de Europese Unie (EU) dateert uit 2003, ondanks de verplichting om stoffen elke 10 tot15 jaar opnieuw te beoordelen op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten? Zo ja, waarom is deze stof nog steeds toegelaten ondanks het groeiende wetenschappelijke bewijs voor schadelijke effecten?
Het klopt inderdaad dat de laatste herbeoordeling van deltamethrin dateert uit 2003. Ondanks dat er een aantal aanwijsbare redenen zijn, zoals de overdracht van dit dossier van het Verenigd Koninkrijk naar Oostenrijk als gevolg van de Brexit en vertraging door de beoordeling op hormoonontregelende eigenschappen, vind ik een dergelijk lange periode van herbeoordeling niet wenselijk en zal ik bij de Europese Commissie blijven pleiten voor het versnellen van beoordelingsprocedures. Deze situatie is echter buiten de schuld van de aanvrager om ontstaan waardoor momenteel geen basis is om deze stof niet langer goed te keuren. Zoals gebruikelijk geldt ook hier de richtlijn dat, mocht tussentijds duidelijk zijn dat een werkzame stof niet meer aan de goedkeursingsvoorwaarden van Verordening (EC) 1107/2009 voldoet, de Europese Commissie meteen een voorstel aan de lidstaten zal voorleggen om de goedkeuring in te trekken.
Bent u bereid een geleidelijke, grondige herbeoordeling te laten uitvoeren van alle bestrijdingsmiddelen die mogelijk zonder een volledige toetsing van hormoonverstorende, immunotoxische, neurotoxische en andere schadelijke chronische effecten zijn toegelaten, waaronder deltamethrin? Zo nee, waarom niet?
Stoffen en gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze stoffen worden periodiek herbeoordeeld waarbij nieuwe vastgestelde normen, nieuw toetsingskader en beschikbare wetenschappelijke kennis worden meegenomen in de risicobeoordeling. De Europese Commissie heeft de mogelijkheid om tussentijds in te grijpen in de goedkeuring van stoffen op basis van artikel 21 van de Verordening (EC) 1107/2009, indien daar gegronde redenen voor zijn. Op dit moment zijn er geen redenen om daar bij de Europese Commissie op aan te dringen.
Gezien de sterke aanwijzingen dat deltamethrin een ontwikkelingsneurotoxische stof is, deelt u de mening dat dit insecticide niet langer voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 1107/2009, die stelt dat goedkeuring alleen kan worden verleend als een stof geen schadelijke effecten heeft op de gezondheid van mens en dier?
Zoals in mijn antwoord op vraag 6 beschreven wordt deltamethrin op dit moment herbeoordeeld en zijn er momenteel geen aanwijzingen dat deze stof niet voldoet aan de eisen van Verordening (EC) 1107/2009 en dat ingrijpen nodig is.
Bent u bereid om binnen de SCopAFF op 11/12 maart te pleiten voor de start van een Artikel 21-procedure om de toelating van deltamethrin in de EU te herzien en dit insecticide zo spoedig mogelijk te verbieden?
De stof deltamethrin wordt momenteel reeds herbeoordeeld. Er is momenteel geen aanleiding om bij de Europese Commissie aan te dringen op een artikel 21-procedure.
Kunt u de Kamer voor de SCopAFF-vergadering op 11/12 maart informeren over de Nederlandse positie ten aanzien van deltamethrin en de stappen die Nederland zal zetten om het gebruik van deze stof in de EU te beëindigen?
Ik heb uw vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen om blootstelling via voedsel en het milieu te minimaliseren, bijvoorbeeld door aangescherpte monitoring en een actief uitfaseringsbeleid, aangezien deltamethrin in zeer lage concentraties al schadelijk is voor de hersenontwikkeling en de schildklierfunctie?
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat deze stof niet voldoet aan de eisen van Verordening (EC) 1107/2009 en dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat de beoordeling van pesticiden in de EU tekortschiet als dergelijke ernstige effecten pas na decennia aan het licht komen? Welke stappen gaat u zetten om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat de huidige wetenschappelijke kennis beter wordt meegenomen in de risicobeoordeling?
Ik heb vertrouwen in de Europese en nationale toelatingssystematiek waarbij stoffen eerst Europees worden goedgekeurd en middelen vervolgens nationaal worden toegelaten. Hierbij worden de risico’s voor mens, dier en milieu uitgebreid beoordeeld aan de hand van Europees vastgestelde toetsingskaders. Stoffen en middelen worden periodiek herbeoordeeld en goedkeuringen en toelatingen worden herzien wanneer hier wetenschappelijke aanleiding toe is. Als voorbeeld hiervan verwijs ik naar de beleidsregel van het Ctgb om de toelating van gewasbeschermingsmiddelen tussentijds opnieuw te bekijken naar aanleiding van structurele normoverschrijdingen in oppervlaktewater.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Steeds meer longcovidpatiënten arbeidsongeschikt, 'topje van de ijsberg'' |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer longcovidpatiënten arbeidsongeschikt, «topje van de ijsberg»»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in hoeveel van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)instroom sinds 2020 gerelateerd is aan long covid?
UWV beschikt over cijfers waaruit het aantal mensen dat een WIA-aanvraag doet met COVID-19 of post-covid2 als hoofddiagnose. In 2022, twee jaar na de start van de pandemie, ging dit om bijna 2.000 gevallen. In 2023 zijn het 4.000 gevallen en in 2024 5.500. Bij 85% van deze beoordelingen, constateert UWV dat er sprake is van 35% of meer inkomensverlies en dus recht op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het gemiddelde toekenningspercentage bij alle WIA-aanvragen is 70%.
In de periode januari 2022 tot en met december 2024 is bij circa 5% van de WIA-uitkeringen sprake van post-COVID als hoofddiagnose.
Kunt u bij deze cijfers onderscheid maken tussen 35–80 Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA), 80–100 WGA, Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en geen recht op een uitkering?
Het onderscheid volgt in onderstaande tabel. Deze percentages betreffen mensen van wie de hoofddiagnose na de WIA-beoordeling na einde wachttijd post-covid was. Herbeoordelingen zijn niet meegenomen in deze cijfers. Ook zijn de cijfers uit 2020 niet meegenomen vanwege de lage aantallen, die zorgen voor grote fluctuaties in de percentages. Onderstaande percentages zijn stabiel over de jaren 2021 tot en met 2024.3
IVA
8–9%
WGA 80–100
49–53%
WGA 35–80
25–26%
Geen recht
12–16%
Het grootste deel van de mensen, ongeveer 85%, krijgt dus een WIA-uitkering toegekend.
Welke richtlijnen zijn er op dit moment over long covid in de sociaal-medische beoordelingen bij het UWV?
Er bestaat een ziektespecifieke leidraad voor bedrijfsartsen, die door de verzekeringsarts vooral wordt gebruikt bij de toetsing van het re-integratieverslag. Deze leidraad is te vinden op Leidraad_Post-COVID_Syndroom_2022.pdf. Verzekeringsartsen maken ook gebruik van richtlijnmodules over COVID-19 van de federatie medisch specialisten en van beschikbare (wetenschappelijke) bronnen. Voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling binnen het UWV werkt de verzekeringsarts vanuit het wettelijk kader (WIA en schattingsbesluit) en de richtlijn «Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium».4
De Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) is de wetenschappelijke beroepsvereniging van verzekeringsartsen en artsen in opleiding tot verzekeringsarts. De NVVG werkt aan een factsheet en voorbeeldcasuïstiek voor post-covid. Het doel daarvan is om verzekeringsartsen op korte termijn aanvullende, praktische handvatten te kunnen bieden. In een volgende fase wil de NVVG een wetenschappelijk onderbouwde (multidisciplinaire) richtlijn PCS ontwikkelen.
Op welke manier worden verzekeringsartsen bij het UWV gestimuleerd om scholing te volgen over long covid?
Van verzekeringsartsen wordt verwacht dat zij bij- en nascholing volgen en zij hebben daarbij vrijheid in het bepalen van de onderwerpen. Verzekeringsartsen zijn hierbij bovengemiddeld geïnteresseerd in een nieuw ziektebeeld. Daarnaast is er in oktober 2024 voor alle verzekeringsartsen en verpleegkundigen een verplichte bijscholing georganiseerd over post-COVID, het «Symposium covid & postinfectieuze ziektebeelden», met betrokkenheid van C-support en de Stichting Long Covid.
Herkent u de signalen dat het voor bedrijfs- en verzekeringsartsen moeilijk is om in te schatten hoelang iemand met long covid ziek blijft en of iemand een terugval krijgt? Zo ja, hoe wordt daar rekenschap aan gegeven door het UWV in de sociaal-medische beoordelingen?
Post-covid is een relatief nieuw ziektebeeld en in het algemeen geldt dat de kennis hierover nog in opbouw is in de gehele medische sector. Er is in deze sector dus nog geen duidelijkheid over de prognose. Daarom kan ik mij goed voorstellen dat het voor bedrijfs- en verzekeringsartsen lastig is om het verloop van de belastbaarheid goed in te schatten. Als er geen ziektespecifieke handvatten zijn, moeten de bedrijfs- en verzekeringsartsen terugvallen op meer algemene handvatten. Bijvoorbeeld de richtlijn «Chronisch zieken en werk».5
Ook kunnen deze professionals praktijkervaring gebruiken die ze hebben opgedaan bij andere postinfectieuze en/of «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen. Uit eigen ervaring, op kantoor in casuïstiekbesprekingen of landelijk vanuit de zogenaamde mediprudentiedatabase (beheerd door de Nederlandse Vereniging Verzekeringsgeneeskunde (NVVG)). Verzekeringsartsen van UWV kunnen daarbij het UWV-beoordelingskader «Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen» gebruiken. De factsheet die binnen de NVVG in ontwikkeling is over post-COVID, zal op korte termijn aanvullend houvast bieden bij beoordelingen voor verzekeringsartsen.
Deelt u de verwachting van het UWV dat het aantal long covid patiënten dat in de WIA terechtkomt de komende jaren nog op zal lopen? Zo ja, kunt u een prognose geven van de toename van de long covid gerelateerde instroom in de WIA voor de komende vijf jaar?
Het aantal mensen met post-covid liep op omdat het gaat om een relatief nieuw ziektebeeld. Er worden nog steeds nieuwe mensen beoordeeld met dit ziektebeeld. Ook zijn er (nog) weinig mensen met post-covid die uit de WIA stromen.
Ik kan geen specifieke prognose geven van de toename van het aantal mensen met post-covid die in de WIA belanden. Het UWV neemt aan dat er vanaf 2026 minder mensen met post-covid in de WIA terecht zullen komen ten opzichte van 2024. Er zijn verschillende oorzaken voor. Veel mensen zijn ondertussen gevaccineerd en/of hebben immuniteit tegen COVID-19 opgebouwd. Ook lijken de nieuwe coronavarianten minder vaak tot langdurige klachten leiden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Arbeidsongeschiktheid (CD 18/2)?
Hierbij stuur ik u de antwoorden voorafgaand aan het tweeminutendebat.
Het bericht dat de Nationale Politie en het ministerie van SZW en VWS iftars organiseren. |
|
Diederik van Dijk (SGP), André Flach (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat diverse politie-eenheden en ministeries ook dit jaar iftars organiseren, faciliteren of daaraan actief deelnemen?1 2
De politie neemt sinds een aantal jaren deel aan een aantal iftars op verschillende plekken in het land. Dit wordt gedaan om in verbinding te staan met verschillende groepen in de samenleving. Ook organiseert de politie zelf diverse bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Verschillende ministeries organiseren bijeenkomsten in het licht van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Bent u bekend met de sterk religieuze lading en achtergrond van de Ramadan en welk beeld denkt u neer te zetten met deelname aan een iftar? Bent u zich bewust dat de Ramadan een uiting is van de innerlijke jihad3 die iedere moslim houdt en is ingesteld door de profeet Mohammed waarmee afhankelijkheid aan Allah betuigd wordt?
Het is bekend dat het vasten tijdens de ramadan onderdeel is van de geloofsbelijdenis van veel moslims. Deelname aan iftars kan bijdragen aan het bevorderen van sociale cohesie en begrip tussen betrokken (politie)ambtenaren en de diverse groepen in de samenleving.
Hoe is het organiseren en bijwonen van iftars in politie-uniform te verenigen met de neutraliteit die de Politie dient uit te stralen, zoals onder andere blijkt uit de Gedragscode lifestyle-neutraliteit waarin bepaald is dat de politieambtenaar zich er rekenschap van geeft om in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen?
Ik vind dat er een verschil zit tussen het bijwonen van een iftar en een oproep tot gebed in uniform. Een oproep tot gebed in uniform vind ik niet passen bij een politie die neutraliteit uitstraalt. Verschillende levensopvattingen en geloofsovertuigingen mogen er zijn, maar zijn een privéaangelegenheid. Het is belangrijk dat een publiek optreden in uniform geen blijk geeft van deze persoonlijke opvattingen.
Deelt u de mening dat het uitspreken van een islamitisch gebed (De sjahada4) door een politieambtenaar in functie bij een iftar met publiek niet strookt met de gezagsuitstralende, neutrale houding van de politie? Hoe is deze praktijk te rijmen met uw opvatting dat religieuze uitingen niet in combinatie met het politie-uniform mogen gebeuren?5
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten voor de Nationale Politie zijn om de vele iftars in diverse Politie-eenheden te organiseren?
De aanwezigheid van de politie bij iftars die door burgers worden georganiseerd brengt geen kosten met zich mee.
Alle activiteiten die de politie organiseert met het doel het diverser en inclusiever maken van de politieorganisatie (waaronder de organisatie van iftars) zijn ingebed in de structuur van de organisatie en geborgd in het beheersplan en de begroting. Er zijn geen aparte bedragen geoormerkt voor dit specifieke doel.
In hoeverre organiseren de politie en ministeries op periodieke basis ook bijeenkomsten voor andere religieuze stromingen dan de islam of participeren zij daarin?
De politie organiseert net zoals ministeries en andere publieke organisaties bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen. Dit wordt gedaan in het kader van diversiteit- en inclusiebeleid. Er wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan religieuze momenten zoals Kerst, Chanoeka en de ramadan, maar ook aan seculiere betekenisvolle dagen zoals pride en vrouwendag.
Er is geen rijksbreed beleid aan welke dagen aandacht wordt besteed; ministeries en publieke organisaties zoals de politie bepalen dit zelf. Hierbij wordt gestreefd naar een goede mix van betekenisvolle dagen.
Wat is de reden dat voornamelijk islamitische feestdagen een plek lijken te krijgen bij de politie en ministeries? Deelt u de mening dat de neutraliteit van de overheid ter discussie kan worden gesteld bij het regelmatig organiseren van islamitische bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 6.
Geeft u zich er rekenschap van dat wanneer er met regelmaat selectief stilgestaan wordt bij bepaalde religieuze feesten dit niet inclusief en divers is tegenover andere religies waarvoor geen of minder bijeenkomsten worden georganiseerd? Hoe weegt u de gevolgen van deze uitstraling richting het personeel?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over politie beantwoorden?
Het rapport 'Zorgen over kinderen die wachten op jeugdbescherming en jeugdreclassering' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) van februari 2025, waarin ernstige zorgen worden geuit over kinderen die te lang wachten op een vaste jeugdbeschermer en passende hulp?1
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden «Inspecties hebben «grote zorgen» over bescherming kinderen in Drenthe en Groningen. Extra toezicht bij Jeugdbescherming Noord»2
Kunt u specifiek aangeven hoe het extra toezicht, waar het Dagblad van het Noorden op wijst eruit gaat zien?3 En waar gaan de Inspecties specifiek op letten?
Hoe beoordeelt u het feit dat 1.496 jeugdigen zonder vaste jeugdbeschermer zitten, ondanks eerdere signaleringen en toezeggingen om de situatie te verbeteren?
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts vijf van de dertien gecertificeerde instellingen (GI's) erin slagen om binnen de wettelijke termijn van vijf werkdagen contact op te nemen met jeugdigen en hun gezin?
Wat zijn de concrete stappen die u op korte termijn gaat zetten om ervoor te zorgen dat jeugdigen niet langer maanden moeten wachten op een plan van aanpak of passende hulp?
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal jeugdigen op interne wachtlijsten is toegenomen, ondanks een daling van het totaal aantal opgelegde maatregelen?
Wat is uw oordeel over het gebruik van het «Handelingsperspectief bij onderbezetting», waarbij jeugdigen minimale begeleiding ontvangen of langdurig op wachtlijsten blijven staan? Bent u van plan in te grijpen als blijkt dat deze aanpak structureel wordt in plaats van tijdelijk?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdbeschermingsregio’s en gecertificeerde instellingen voldoende capaciteit en middelen krijgen om structurele personeelstekorten en hoge werkdruk aan te pakken?
Kunt u toezeggen dat u, in samenwerking met gemeenten en instellingen, werkt aan een crisisaanpak om te zorgen dat kinderen met een jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel per direct de begeleiding, bescherming en hulp krijgen die zij nodig hebben?
Hoe gaat u de voortgang van verbetermaatregelen monitoren, en bent u bereid de Kamer hierover periodiek te informeren?
Deelt u de mening dat het recht op bescherming, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, niet mag worden geschonden door capaciteitsproblemen? Zo ja, hoe gaat u dit recht garanderen?
Hoe verhoudt de stap van de IGJ zich tot hun eerdere stellingname in de signaalbrief toezicht jeugdbescherming4, waarin de Inspecties aangaven hun toezichthoudende taken niet meer te kunnen uitvoeren zolang de problemen binnen de jeugdzorg, zoals wachtlijsten, financiering, onderbezetting en werkdruk, niet zijn aangepakt?
Wat maakt dat de Inspectie nu alsnog die toezichthoudende taken wel gaat of kan uitvoeren, terwijl de genoemde knelpunten nog niet structureel zijn opgelost?
Bent u ermee bekend dat rechters steeds vaker in hun beschikkingen hun zorgen uitspreken over de wachtlijsten die bij de GI’s gehanteerd worden en de lange termijnen voor het koppelen van een jeugdbeschermer, het aanleveren van een plan van aanpak of het opstarten van de hulpverlening?
Bent u er mee bekend dat slechts een beperkt gedeelte, schatting vier tot vijf procent, van de beschikkingen in het civiele familierecht wordt gepubliceerd en dat hierdoor deze problemen nauwelijks aan het licht komen?
Deelt u de mening dat het aantal gepubliceerde beschikkingen in dit rechtsgebied drastisch en snel moet worden opgeschroefd zodat ook dit soort problemen sneller aan het licht gebracht kunnen worden? Zo ja welke stappen gaat u ondernemen om via de rechtspraak te regelen dat stapsgewijs tot 2030 het aantal gepubliceerde beschikkingen wordt opgehoogd tot honderd procent in 20230?
Hoe beoordeelt u de rol en verantwoordelijkheid van bestuurders van de GI’s in het nakomen van afspraken met gemeenten én in het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor kinderen?
Wat is uw mening omtrent al die instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen zouden moeten uitvoeren en daarvoor overigens ook altijd betaald krijgen door de overheid, maar hun zaken niet op orde hebben?
Bent u van mening dat bestuurders hun organisatie niet goed leiden wanneer zij stelselmatig de minimale wettelijke eisen die worden gesteld aan de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel niet behalen? Wat vindt u van de situatie dat bestuurders leiding geven aan een organisatie die wel zorgkosten declareert, maar niet de zorg levert die daarbij hoort? Vindt u dat onder die omstandigheden sprake kan zijn van onbehoorlijk bestuur en daarmee sprake kan zijn van aansprakelijkheid? Zo, nee waarom niet?
Deelt u de mening dat die aansprakelijkheid er kan zijn voor een bestuurder op basis van de «duty of care» (zorgplicht)?5
Deelt u de mening dat het denkbaar is dat een bestuurder die het aanvaardt dat de door hem of haar geleide instelling declareert, maar dat doet in de wetenschap dat de overeengekomen zorg niet kan worden geleverd en wettelijke eisen niet worden vervuld? Kunt u uw antwoord nader toelichten? De instelling zou dan aansprakelijk kunnen zijn, maar kan het uiteindelijk ook zo zijn dat bestuurders ook persoonlijk aansprakelijk worden gesteld als zij direct betrokken zijn bij het bewust niet naleven van contractuele verplichtingen?
Bent u bereid te onderzoeken of er aanvullende maatregelen nodig zijn om bestuurders van jeugdzorginstellingen alsmede de GI's meer direct verantwoordelijk te maken voor het verbeteren van de situatie, en zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Kunt u aangeven in hoeverre ook bestuurders kunnen worden aangesproken indien er sprake zou zijn van onbehoorlijk bestuur?
Een Nationaal Aanvalsplan Schimmelwoningen |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de problemen zoals geschetst in het artikel Schimmel en vocht zorgt in één op de vier huurwoningen voor problemen van Kassa?1
Vocht en schimmelproblematiek in woningen is zeer onwenselijk en de klachten over vocht- en schimmelproblematiek neem ik serieus. We zien helaas een toename van meldingen van schimmel door de energiecrisis. Mensen zijn minder gaan stoken waardoor er meer vocht in de woning blijft. Vocht- en schimmelproblematiek is een urgent onderwerp, ik heb hier recent extra aandacht aan besteed bij de herijking van de Nationale Prestatieafspraken (NPA).
Deelt u de opvatting dat het tijd is voor een Nationaal Aanvalsplan Schimmelwoningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Vocht en schimmel horen niet in een huis en ik ben het dan ook eens met de noodzaak om dit soort problematiek aan te pakken. Echter, er worden al veel inspanningen verricht om woningcorporaties, overige verhuurders en gemeenten te stimuleren om vocht- en schimmelproblematiek op te pakken. Zo is in de Nationale Prestatieafspraken (NPA), waarover uw Kamer op 11 december 2024 is geïnformeerd, afgesproken dat woningcorporaties zich maximaal inzetten om vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden.2
Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Vocht en schimmelproblematiek komt ook regelmatig voor in woningen die goed zijn geïsoleerd. In deze woningen is ventileren, mechanisch of handmatig, nog belangrijker om dat dit niet meer op een natuurlijke wijze gaat. Als de mechanisch installaties niet goed zijn ingesteld kan dit leiden tot vocht en schimmelproblematiek. Geïsoleerde woningen vragen vaak ook een aangepast gebruik met betrekking tot ventileren.
Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kunnen vaak nu onafhankelijke experts worden ingezet via gemeenten of corporaties die dit beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts. Daarnaast zullen woningcorporaties tot en met 2030 jaarlijks 200 miljoen euro extra in woningverbetering steken. Hierbij is, naast de aanpak asbest en loden leidingen, extra aandacht voor vocht- en schimmelproblematiek. Verder committeren woningcorporaties zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloop-of renovatieplannen zijn.
Verder wordt in de handreiking lokale prestatieafspraken extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek, dit stimuleert corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties om op lokaal niveau concrete afspraken te maken. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Corporaties moeten ook in hun bod voor de lokale prestatieafspraken ingaan op de onderwerpen kwaliteit en leefbaarheid. Vocht en schimmel valt onder deze onderwerpen.
Ook heeft de Wet goed verhuurderschap ten aanzien van de particuliere huursector een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels geïntroduceerd. Huurders kunnen een melding maken bij de gemeente. Gemeenten hebben met deze wet de bevoegdheid gekregen om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders ten aanzien van bijvoorbeeld onderhoud.
Deelt u opvatting dat elke corporatie zou moeten (kunnen) beschikken over schimmel-expertiseteams of schimmel-brigades, die na een melding de volgende dag op de stoep (kunnen) staan, met mensen om de keukentafel gaan zitten, samen een plan maken om de schimmel aan te pakken, en niet vertrekken voordat alle schimmel weg is uit de woning?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In de praktijk zijn de oorzaken en de mate van vocht- en schimmelproblematiek diffuus. Corporaties kunnen hierbij een eigen afweging maken of ze over een apart vocht- en schimmelteam willen beschikken. Het gaat mij erom dat het wordt aangepakt, hoe dat wordt georganiseerd is aan partijen zelf. Aedes geeft aan dat corporaties steeds vaker medewerkers opleiden tot vocht- en schimmel expert en regelmatig specialistische bedrijven worden ingeschakeld bij specialistisch werk.
Deelt u de opvatting dat het daarbij cruciaal is dat huurder en corporatie samen een specifieke aanpak voor die woning vaststellen?
Ja, deze opvatting deel ik. Er is bij vocht- en schimmelproblematiek vaak sprake van een combinatie van verschillende oorzaken. Het is wenselijk dat de corporatie en de huurder met elkaar in gesprek gaan over de oorzaken van de problematiek en over de aanpak om vocht- en schimmelproblematiek op te lossen. Deze opvatting is ook vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken. Daar waar de oorzaak in de woning of het complex ligt zetten woningcorporaties zich maximaal in om dit op te lossen of beheersbaar te houden, bij een veranderende grondwaterstand zoekt de woningcorporatie samen met het Waterschap naar een oplossing. Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken.
Deelt u de opvatting dat ook nazorg, van corporatie richting huurder, na een ruim jaar cruciaal is, aangezien je pas zeker kunt zijn dat je woning schimmelvrij is nadat deze de vier seizoenen achtereen schimmelvrij is?
Het is verstandig dat bij de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ook afspraken gemaakt worden over de nazorg. Het is echter aan de corporatie, de huurder en eventueel de gemeente hoe zij deze nazorg willen oppakken en monitoren.
Zou u in overleg met corporaties zich ervoor willen inspannen dat elke corporatie kan beschikken over specialistische aannemers op het gebied van schimmel, die de vier fasen van schimmelaanpak (een oorzaakanalyse, daarna reinigen, schimmels doden, vervolgens sauzen met schimmelwerende saus) kunnen uitvoeren?
Aangezien de oorzaken en de mate van vocht- en schimmelproblematiek zeer diffuus zijn, is het niet doelmatig om in alle gevallen van vocht- en schimmel een specialistische aannemer in te schakelen. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kan het nodig zijn om een onafhankelijk om dit te beoordelen. Naar aanleiding van de Nationale Prestatieafspraken ben ik in overleg met corporaties en gemeenten over de inzet van een onafhankelijk expert.
Hoe reflecteert u op het feit dat voor huurders die te maken hebben met schimmel in hun huurwoning, hun huis geen haven is waar je thuiskomt, maar een bron van stress?
Vocht- en schimmel in (huur)woningen is zeer onwenselijk, het leidt tot leefbaarheidsproblematiek en heeft in ernstige gevallen zelfs effect op de gezondheid. Zoals u in mijn antwoord op vraag 2 heeft kunnen lezen, stimuleren we vanuit het Rijk corporaties en gemeenten om een aanpak lokaal te realiseren.
Hoe kan het dat mensen al tien jaar of langer aan de bel trekken, maar de schimmelproblematiek in hun woning nog niet is opgelost?
Hoe reflecteert u op het feit dat schimmelproblematiek al zo lang niet wordt aangepakt, dat mensen zich niet serieus genomen voelen, gaan twijfelen aan zichzelf en het vertrouwen in de corporatie en de overheid verliezen?
Deelt u de opvatting dat er hier ook voor de rijksoverheid en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een taak weggelegd is? Zo ja, welke?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ligt primair bij de lokale partijen zoals de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisaties. Echter, ik zie de urgentie van de problematiek. Zie mijn beantwoording van vraag 2 voor de inzet op nationaal niveau.
Hoe reflecteert u op het feit dat mensen op deze wijze vast komen te zitten in het systeem?
Huurders hebben verschillende mogelijkheden om, als ze er niet uitkomen met de woningcorporatie, melding te maken van vocht- en schimmelproblematiek. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 8 en 9. Daarnaast ben ik in gesprek over de inzet van onafhankelijk experts.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het kan dat de schadelijkheid en ziekmakendheid van schimmel al jarenlang bekend is, maar vandaag de dag één op de vier huurwoningen te maken heeft met schimmelproblematiek?
We zien helaas dat de problematiek niet beter is geworden door toenemend (energie)armoede waardoor mensen minder gaan stoken, een veranderend waterpeil, natte winters en intensievere woongebruik.
Deelt u de analyse van de Woonbond dat er al snel gekeken wordt naar de aantallen voor woningbouw, maar dat de kwaliteit van woningen een ondergeschoven kindje is? Zo nee, waarom niet?
Zou u inzicht willen geven in de precieze afspraken op het gebied van de aanpak van schimmel in de Nationale Prestatieafspraken en de 200 miljoen euro per jaar extra die corporaties hieraan gaan besteden?
Zou u in overleg en samenwerking met de corporaties een globale uitsplitsing naar categorie aanpak (schimmel, loden leidingen, asbest, etcetera) willen maken van waar deze 200 miljoen euro per jaar extra aan zal worden uitgegeven?
Zou in overleg willen treden met de corporaties en een inschatting willen maken of de corporaties dit bedrag jaarlijks krijgen weggezet?
Is 200 miljoen euro per jaar extra per jaar extra voldoende om alle huurwoningen waar schimmelproblematiek is aan te pakken?
Indien dit niet het geval, zou u in overleg met corporaties willen bezien hoeveel er dan nodig is om schimmelproblematiek op die grondige wijze aan te pakken?
Wat is de voortgang van de afspraak in de Nationale Prestatie Afspraken dat corporaties en gemeenten lokaal afspraken gaan maken over vocht en schimmel en de structurering hiervan?
In de herijkte Nationale Prestatieafspraken (NPA) uit december 2024 is afgesproken dat woningcorporaties en gemeenten lokaal afspraken maken over vocht en schimmel en herstructurering. Het is nu nog te vroeg om het effect van deze herijkte NPA te meten, woningcorporaties, huurdersorganisaties en gemeenten zijn in het voorjaar van 2025 nog bezig met herijken van de lokale prestatieafspraken.
Hoe gaat u grip houden op de vraag of elke gemeente en corporatie deze afspraken maakt?
Registreert het ministerie of gemeenten en corporaties deze afspraken maken?
Wat gaat u doen als gemeenten of corporaties deze afspraken niet maken, of als deze afspraken onvoldoende zijn?
Hoe pakt het Rijk de regie als gemaakte afspraken over de aanpak van schimmel niet worden nageleefd?
Welke tools heeft uw ministerie in handen om gemaakte afspraken te handhaven?
Na hoeveel jaar komt er een evaluatie of gemeenten en corporaties aan lokaal gemaakte afspraken houden?
Welke lessen zijn er geleerd van de landelijke aanpak die de ambitie had om voor 2026 alle huizen die last hebben van schimmel te renoveren of te slopen?
Gezien het genoemde jaartal heb ik voor de beantwoording van deze vraag aangenomen dat wordt bedoeld de aanpak van woningen met een slechte conditiescore, dit zijn woningen met een (zeer) slechte onderhoudskwaliteit, er kan daarbij ook sprake zijn van vocht- en schimmel maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn.
In de Nationale Prestatieafspraken uit 2022 en de herijking uit december 2024 is de afspraak opgenomen om uiterlijk in 2026 geen corporatiebezit meer te hebben met een conditiescore 5 of 6, tenzij er voor deze woningen concrete sloop- of renovatieplannen zijn. Uit de monitoring in de Aedes forecast blijkt dat er in 2023 nog 7.500 woningen in deze categorieën. Naar verwachting zijn dat er in 2028 nog 4.000 (0,002% van alle corporatiewoningen), hiervoor zijn plannen om te renoveren (62%) en te slopen (38%). De komende jaren blijf ik, samen met Aedes en de VNG, deze afspraak monitoren. Overigens zijn de woningen met conditiescore 5 of 6 van slechte kwaliteit, maar dit betekent niet dat er in al deze woningen sprake is van vocht- en schimmelproblematiek. Uit een evaluatie van de gemeente Amsterdam uit 2024 blijkt dat slechts 20% van de meldingen komt uit woningen met een EFG-label. De overige meldingen komen uit woningen met een energielabel A t/m D. Daarnaast waren de meldingen in Amsterdam gelijk verspreid over de bouwjaren. Alleen in woningen met een bouwjaar na 2011 is sprake van significant minder meldingen.3
Zou u inzicht willen geven in de voortgang van het Nationaal Isolatieprogramma en in het bijzonder van de onderdelen daarvan die samenhangen met de aanpak van schimmel?
Met voldoende ventilatie kan schimmelvorming in woningen worden voorkomen. Wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, verdwijnen er vormen van natuurlijke ventilatie. Van belang is dat er dan ventilatiemaatregelen worden genomen, zoals het plaatsen van ventilatieroosters of het toepassen van energiezuinige systemen met CO2-sturing en warmteterugwinning. In de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma kunnen in combinatie met isolatiemaatregelen, energiezuinige ventilatiesystemen in woningen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) worden gesubsidieerd via gemeenten. Hierbij kunnen voor VvE’s de middelen worden gestapeld met de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE), waarin deze maatregelen ook worden gesubsidieerd.
In de SVVE zie ik een stijgende lijn in het aantal aanvragen voor energiezuinige ventilatiemaatregelen. Van 11 verenigingen waaraan in 2022 subsidie is verstrekt voor deze maatregelen voor in totaal 552 appartementen, naar 21 verenigingen in 2024 voor in totaal 1.573 appartementen. En in 2025 is er t/m februari al aan 15 verenigingen subsidie verstrekt voor in totaal 571 appartementen. In de woningen die in de lokale aanpak tot nu toe zijn verbeterd, zijn de isolatiemaatregelen slechts een enkele keer tegelijk met de energiebesparende ventilatiemaatregelen toegepast. De aandacht ligt bij het isoleren van deze slecht geïsoleerde woningen vaak op het nemen van de eerste isolatiemaatregelen. Ik zie wel aandacht voor ventilatie in veel gemeenten, via andere routes. Bijvoorbeeld via energiefixers en -coaches die vaak met middelen van de Aanpak Energiearmoede worden ingezet is aandacht voor het voorkomen van schimmelvorming door ventilatie, ook door het goed gebruiken van bestaande ventilatiesystemen. Huurders worden ook vaak via deze route bereikt. Het verbeteren van huurwoningen is ook een belangrijke actielijn binnen het Nationaal Isolatieprogramma. Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, wordt ook ingezet op het toepassen van ventilatiemaatregelen bij corporaties. Daarnaast wordt met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) het toepassen van energiezuinige ventilatie gestimuleerd bij private huurwoningen.
Tot slot wordt via verschillende kanalen het belang van ventileren duidelijk gemaakt. Bijvoorbeeld op verbeterjehuis.nl en in de campagne «Wie isoleert, profiteert» wordt in volgende rondes ook op het belang van ventileren gewezen.
Hoe krijgt u in beeld welke corporaties de helpende hand van de rijksoverheid kunnen gebruiken bij het opstarten, sneller opschakelen of intensiveren van schimmelaanpak?
Corporaties zijn verantwoordelijk voor het onderhouden van het eigen bezit. In de Nationale Prestatieafspraken is afgesproken dat corporaties extra inzetten om woningverbetering, daarnaast maken zij afspraken met gemeenten over de aanpak vocht- en schimmelproblematiek. We zien dat er soms onduidelijkheid is tussen huurder en verhuurder over de oorzaak van de schimmelvorming en de mogelijke aanpak. Daar waar onenigheid is, kan er een onafhankelijk vocht- en schimmelexpert worden ingezet. Ik ben momenteel in overleg met Aedes en de VNG over de inzet en de financiering van deze vocht- en schimmelexperts.
Zou u inzicht willen geven hoe de verschijningsvormen maar ook de intensiteit van schimmelproblematiek variëren op plekken met een hoog of juist laag grondwaterpeil?
Vochtproblemen in de woning, waaronder schimmelproblematiek, hebben verschillende oorzaken, bijvoorbeeld: lekkage van (regen)waterafvoer, doorslaand vocht via de muur bij hevige regenval of optrekkend vocht vanuit de fundering en de bodem. Daarnaast kan slechte ventilatie een rol spelen. Het optrekkende vocht vanuit de fundering ontstaat vaak door een combinatie van verminderde of slechte waterdichtheid van muren en vloeren en een (tijdelijk) hoge grondwaterstand, waardoor de afstand tussen het grondwater en de vloer of muren kleiner wordt. Bij lage grondwaterstand is de afstand tussen het grondwater en de vloer groter, waardoor de vochtigheid afneemt en daarmee de kans op schimmel.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden voor gebieden waar het grondwaterpeil juist verhoogd of verlaagd wordt?
In gevallen waar sprake is van een vochtprobleem door grondwater, kan grondwaterstandverhoging tot meer vochtproblematiek leiden.
Zou u inzicht willen geven hoe schimmelproblematiek in woningen samenhangt met funderingsproblematiek, en het feit dat niet alleen het ministerie, maar ook andere overheidsinstanties met funderingsproblematiek bezig zijn? Welke coördinerende rol voor het ministerie ligt hier?
In gebieden met funderingsproblematiek en waar bodemdaling optreedt, is er meer kans op vochtproblemen en schimmel. Funderingsproblematiek raakt aan de woonopgave en het water-bodemvraagstuk waar naast de eigenaren van de woningen ook de gemeenten, waterschappen, provincies en Rijkoverheid betrokken zijn. Het Ministerie van VRO heeft een coördinerende rol op zich genomen in de nationale aanpak van funderingsproblematiek.
Zou u inzicht willen geven in wat een strenge winter doet met de toename van schimmelproblematiek in woningen?
Corporaties zien in de winter een toename van meldingen over vocht- en schimmelproblematiek. Door toenemende (energie)armoede kunnen huishoudens minder stoken en ventileren ze de woning minder, waardoor de luchtvochtigheid in de woning toeneemt.
Zou u inzicht willen verschaffen in hoe schimmelproblematiek samenhangt met hoge energieprijzen?
Zie antwoord vraag 32.
Zou u inzicht willen geven in hoe bij renovatie de verduurzaming van woningen schimmelproblematiek kan versterken doordat het soms moeilijker wordt om woningen te ventileren?
In een woning wordt veel vocht gegenereerd door douchen, koken, was drogen en menselijk gebruik. Dit vocht moet worden afgevoerd om schimmelvorming te voorkomen. Als gezegd verdwijnen er wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, vormen van (onbedoelde) natuurlijke ventilatie. Het is daarom van groot belang dat bij het maken van een verduurzamingsplan ook aandacht wordt besteed aan de ventilatievoorzieningen. Ook bij het vervangen van bijvoorbeeld kozijnen en glas moet worden bedacht of het aanbrengen van ventilatieroosters nodig is als onderdeel van het ventilatiesysteem.
Bij alle ventilatiesystemen, en met name bij de meer energiezuinige ventilatiesystemen als vraaggestuurde en balansventilatie, is het vervolgens van belang dat deze goed worden ingeregeld, onderhouden (filters vervangen) en gebruikt zodat de benodigde luchtverversing ook werkelijk wordt gerealiseerd.
Deelt u de opvatting dat schimmelproblematiek in woningen een collectief probleem is, waarvoor de rijksoverheid vanuit haar volkshuisvestelijke taak een verantwoordelijkheid heeft? Zo ja, wat houdt die verantwoordelijkheid in uw ogen precies in?
Zie mijn beantwoording van vraag 2 en vraag 10.
Deelt u de opvatting dat ook het feit dat woningen op termijn gesloopt gaan worden, niet zou moeten betekenen dat schimmel niet wordt aangepakt, omdat daarmee de rekening en de gevolgen worden gelegd bij de mensen die erin wonen?
Ik deel deze opvatting. Woningen moeten, zolang er huishoudens wonen, leefbaar zijn en de basiskwaliteit moet in orde zijn. Dit geldt ook voor woningen die op een sloop- of renovatielijst staan.
Zou u op een rij willen zetten welke prikkels de Wet betaalbare huur geeft aan verhuurders om te investeren in woningen en in te zetten op isolatie en ventilatie, en de aanpak van schimmel?
Met de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving is de huurprijsregulering uitgebreid tot aan het middenhuursegment. Daarmee hebben middenhuurders toegang gekregen tot de Huurcommissie, zoals al het geval was voor huurders in het laagsegment. Deze huurders kunnen ook een verzoekschrift indienen bij de Huurcommissie op grond van (onderhouds)gebreken aan de huurwoning, zoals schimmel. Als een gebrek wordt geconstateerd, kan de Huurcommissie uitspreken dat de huurprijs tijdelijk wordt verlaagd, tot het gebrek is verholpen. Dit creëert een financiële prikkel voor verhuurders om een dergelijk gebrek snel op te lossen.
Daarnaast is met de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving het woningwaarderingsstelsel (WWS) gewijzigd. Zo is voor energielabels (waar ventilatie een onderdeel van is) bepaald dat goede energielabels (B t/m A++++) meer WWS-punten (en dus een hogere maximale huurprijs) krijgen, terwijl slechtere labels (E t/m G) minpunten krijgen. Hiermee is ook een financiële prikkel voor verhuurders ingebouwd: verduurzaming en isolatie waardoor het label verbetert levert een hogere maximale huurprijs op. Daarnaast wordt nu ook onroerend aanhorige airconditioning gewaardeerd, zolang deze kan verkoelen en verwarmen. Indien een dergelijke voorziening is aangesloten op de buitenlucht, kan deze bijdragen aan de ventilatie in de woonruimte.
Hoe kunnen deze prikkels uitgebouwd worden?
In mijn antwoord op vraag 37 heb ik uiteengezet welke prikkels reeds bestaan om woningen te isoleren en ventileren en schimmel aanpakken: de Huurcommissie kan bij een ernstig gebrek een korting op de huur uitspreken, die geldt tot het gebrek verholpen is. Afhankelijk van de ernst van een gebrek kan de hoogte van die korting oplopen tot 80% van de huurprijs. Daarnaast is het energielabel, dat (mede) wordt bepaald door de mate van isolatie en verduurzaming, een van de meest zwaarwegende elementen binnen het WWS. Gezien de reeds bestaande prikkels in het systeem, waarbij de nieuwe energielabelwaardering bovendien nog geen jaar geleden is ingevoerd, is het niet wenselijk om deze prikkels te verhogen of uit te breiden.
Waar in het WWS prikkels zijn ingebouwd om te verduurzamen, wordt de drempel hiervoor verder verlaagd middels beschikbaar gestelde verduurzamingssubsidies. Hierbij kan gedacht worden aan de SVOH, SVVE en ISDE. Elk van deze subsidies stimuleert verduurzaming van een woning, waarmee een huurder verdere controle krijgt over het ventileren en energieverbruik van de woning. Een goed geïsoleerde woning die fatsoenlijk te verwarmen is waarbij de huurder zelf zorg draagt voor het gecontroleerd ventileren, draagt bij aan een effectieve vocht- en schimmelbestrijding. Voor de bestrijding van overdadig vocht en schimmelproblematiek kunnen huurders en huiseigenaren ook terecht op milieucentraal.nl, waar over de genoemde verduurzamingssubsidies ook veel informatie te vinden is.
Zou u op een rij willen zetten hoe de Wet betaalbare huur heeft bijgedragen aan de positionering van de Huurcommissie als aanspreekpunt voor huurders, ook op het gebied van schimmelproblemen?
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving heeft een groter deel van de Nederlandse huurmarkt toegang gegeven tot de Huurcommissie. Ook huurders én verhuurders in de middenhuursector kunnen nu hun geschillen aan de Huurcommissie voorleggen, waaronder geschillen over (onderhouds)gebreken zoals schimmel. Naast de wijzigingen in regelgeving uit de Wet betaalbare huur heeft de Huurcommissie veel stappen gezet om haar toegankelijkheid te vergroten. Zo kent de Huurcommissie een klantcontactcentrum dat huurders en verhuurders bijstaat bij het beantwoorden van vragen over hun (ver)huursituatie. Daarmee is de Huurcommissie beter te bereiken als aanspreekpunt voor huurders en verhuurders, ook op het gebied van schimmelproblemen. Ook heeft de Huurcommissie sinds enige tijd een Gebrekencheck op haar website, waarmee bezoekers op een laagdrempelige manier een indicatie kunnen krijgen of het zinvol is om voor een bepaald gebrek in de woning bij de Huurcommissie een verzoek tot huurverlaging in te dienen.
De zorgwekkende uitkomsten van de inspectie Gezondheid en Jeugd over de situatie van kinderen in de opvang |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de Inspectie Gezondheid en Jeugd over het toezicht op de asielopvang 2024?1
Ja.
Wat vindt u van de indringende conclusie dat de gezondheidszorg voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen, momenteel niet op orde is en daarmee ernstige risico’s oplevert voor de gezondheid?
De Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) concludeert dat ondanks verbeteringen de situatie voor de meest kwetsbare asielzoekers in de opvangketen onnodig schrijnend blijft met grote risico’s op ernstige fysieke en mentale gezondheidsschade. De medewerkers van onder andere het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) spannen zich dagelijks enorm in om de kwaliteit van de opvang en de toegang tot de zorg te borgen. Zoals de IGJ aangeeft lukt dit ook ten aanzien van de medische intake, dossiervorming, jeugdgezondheidszorg en preventie zorg De IGJ ziet daarin ook verbeteringen. Ook over de hygiënezorg spreekt de IGJ zich positief uit. Vanzelfsprekend is het teleurstellend dat ondanks de geleverde inspanningen er toch nog tekortkomingen worden geconstateerd.
Hoe kijkt u naar de conclusie over de situatie van kinderen waarin wordt geconstateerd dat er nog steeds na herhaaldelijke oproepen ernstige risico’s zijn die hun gezonde en veilige ontwikkeling belemmeren, waarmee niet voldaan wordt aan de rechten van het kind en asielkinderen ernstig risico op blijvende en mogelijk onherstelbare schade hebben?
Ja. De verantwoordelijkheid voor het zorgen voor kinderen in de asielopvang is een verantwoordelijkheid van mij als Minister van Asiel en Migratie en het COA als uitvoeringsorganisatie. Mijn ministerie en het COA trekken daarom gezamenlijk op in het kijken naar verbeteringen die kunnen worden doorgevoerd naar aanleiding van het rapport van de inspectie.
Voelt u zich verantwoordelijk voor kinderen van asielzoekers die zich in de Nederlandse opvang bevinden? Zo ja, hoe ziet u die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies van dit rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met de Inspectie eens dat de overheid momenteel ernstig tekortschiet in de zorg die nodig is voor asielkinderen?
Het uitgangspunt is dat kinderen en andere kwetsbare personen niet worden opgevangen in de noodopvang of locaties die daar minder geschikt voor zijn. Daar waar mogelijk wordt daar ook rekening mee gehouden. Om te voorkomen dat asielzoekers, waaronder kinderen, op straat moeten slapen is de inzet van noodopvang ook voor deze groep toch nodig. Dit is geen ideale situatie en brengt zoals is geconstateerd uitdagingen met zich mee ten aanzien van de gezondheidssituatie en het welzijn van de kinderen. Niettemin wordt binnen de huidige opvangsituatie er alles aan gedaan om de kwaliteit van de opvang en de toegang tot de zorg te borgen. Daarbij is er ook met name aandacht voor de positie van kinderen. Kinderen in de asielopvang hebben te allen tijde toegang tot de gezondheidszorg. Voor deze zorg wordt gebruik gemaakt van het reguliere zorgsysteem. Dat geldt voor de somatische en geestelijke gezondheidszorg maar ook voor de publieke gezondheidszorg en jeugdhulp. De realiteit is dat gevluchte kinderen, net als alle andere kinderen in Nederland, te maken hebben met wachtlijsten voor doorverwijzingen naar specialistische en geestelijke gezondheidszorg of in de jeugdhulp.
Welke maatregelen zijn er sinds de eerdere oproepen genomen om de situatie te verbeteren, en waarom hebben deze niet het gewenste effect gehad?
Zoals de IGJ in het rapport ook aangeeft zijn er ten aanzien van de zorg wel degelijk zaken ten goede gewijzigd. De IGJ wijst hierbij onder andere op de hygiëne, het delen van medische gegevens, de medische intake en het in beeld houden van kinderen voor de jeugdgezondheidszorg. Helaas constateert de IGJ, net als uit andere rapporten naar voren is gekomen dat er ook nog uitdagingen zijn. Alle aanbevelingen uit deze en eerdere rapporten en onderzoeken worden door mijn ministerie zeer serieus genomen. Samen met de betrokken organisaties wordt er iedere dag ook gewerkt om de kwaliteit te borgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende geschikte en stabiele opvangplekken komen voor kinderen, zodat zij niet telkens hoeven te verhuizen?
Zoals in de beantwoording hierboven al is benoemd, is het uitgangspunt van het COA om kinderen zoveel mogelijk buiten de noodopvang op te vangen. Ik erken dat dit locaties zijn die zijn ingericht op tijdelijk verblijf, hetgeen betekent dat kinderen meer moeten verhuizen. Daarnaast zit onmiskenbaar verschil in de kwaliteit tussen alle noodopvanglocaties, waardoor de ene noodlocatie meer geschikt is voor opvang van kinderen dan de andere. Ook het COA zou dan ook graag zien dat kinderen niet in een noodopvanglocatie hoeven worden opgevangen. Wegens het aanhoudende beddentekort kan het COA hier helaas niet aan voldoen. Streven is om kinderen en andere kwetsbaren wel zo snel mogelijk door te plaatsen naar reguliere opvanglocaties, maar dit is al langere tijd lastig te realiseren. Kinderen zijn namelijk niet de enige doelgroep die binnen de asielopvang door het COA als kwetsbaar is aangemerkt; hieronder vallen bijvoorbeeld ook zwangere vrouwen en andere specifieke groepen asielzoekers. Bovendien moet voorkomen worden dat asielzoekers op straat terecht komen, dus voor bewoners moet een nieuwe plek gevonden worden als tijdelijke locaties weer sluiten, hetgeen momenteel met regelmaat gebeurt. Dit maakt het nog lastiger om kinderen te plaatsen op de juiste plek. Pas als er ruimte vrijkomt in de opvang die in brede zin zijn ingericht op opvang van kinderen, ontstaat een beter opvangklimaat voor deze doelgroep. Belangrijk om te benadrukken is dat bij het gebruiken van noodopvanglocaties waar ook kinderen worden opgevangen, het COA rekening houdt met het inrichten van kindvriendelijke voorzieningen zoals activiteiten en de mogelijkheid tot het gebruik van speelvoorzieningen.
Deelt u de mening dat het zelf exploiteren van locaties door gemeenten een kans biedt voor kleinschalige opvang, met oog voor kwetsbare groepen zoals kinderen? . Ziet u de toegevoegde waarde van kleinschalige locaties voor het welzijn van kinderen?
Voor een effectief werkende migratieketen is het van belang dat de ketenpartners in voldoende mate aanwezig zijn. Ongeacht de grootte van de locatie is het tevens van belang om extra aandacht te hebben voor kwetsbare groepen. Het COA onderzoekt welke mogelijkheden hier nog zijn om de situatie voor kinderen te verbeteren in met name de noodopvang. Het kabinet zal uw kamer hier voor het meireces over informeren.
Bent u bereid de aanbevelingen van het Inspectierapport volledig en met hoge prioriteit over te nemen? Zo nee, waarom niet?
De voorkeur gaat in zijn algemeenheid uit naar grootschalige opvang waar meer faciliteiten geboden worden, zoals een school. Grootschaligheid drukt ook de kosten.
Hoe verhouden de uitkomsten van de Inspectie zich volgens u met de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen c.s. over goede opvang van kinderen in de asielopvang prioriteit geven waarin ook maandelijks gerapporteerd moet worden over de situatie van kinderen in de asielopvang?2
Ja, samen met het COA pak ik deze aanbevelingen op. Het COA is ook al gestart met de invulling hiervan. Zo heeft het COA voor de overplaatsingen van asielzoekers die veel, continue of chronische zorg nodig hebben met de ketenpartners «de ketenrichtlijn continuïteit van zorg bij verhuizingen» opgesteld. Het doel van deze richtlijn is het bieden van doorlopende kwalitatief goede zorg en het voorkomen van medische risico’s bij verhuizing voor bewoners van COA-locaties. Evaluatie van deze richtlijn is in de periode april/juni. Daar komt ook de inzet van de medische blokkade aan de orde. Mogelijke verbeterpunten pakt het COA op met haar ketenpartners. Het COA gaat alvast aan de slag om de bekendheid met de ketenrichtlijn (inclusief het onderdeel medische blokkade), onder de medewerkers verder te vergroten.
Om de toegang tot de GGZ zorg te verbeteren trekt het COA samen op met de Nederlandse GGZ en VWS. De wachtlijstproblematiek bij overplaatsingen heeft hierin hoge prioriteit. Op basis van de aanbevelingen uit het EGALITE-rapport (november 2024 Erasmus MC) is voor zwangere vrouwen een aantal verbeteringen in voorbereiding. Het COA werkt hiervoor intensief samen met de kraamzorg, verloskundigen en GGD GHOR en GZA in de ketenwerkgroep geboortezorg.
Heeft u inmiddels in beeld welke locaties ongeschikt zijn voor kinderen en bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen daar per direct niet meer geplaatst worden, in lijn met de motie van het lid Van Nispen c.s.?3
Het kabinet blijft aandacht hebben voor de situatie van kinderen in de asielopvang. Op dit moment inventariseren het ministerie en het COA mogelijke aanvullende oplossingen om de situatie voor kinderen in de asielopvang te verbeteren. Het kabinet zal u vóór het meireces nader informeren.
Bent u bereid om, naast het contactpersoon kind, meer personeel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op locaties een training te laten volgen op het gebied van kind-specifieke expertise, zodat al het personeel de kennis en kunde in huis heeft?
Zie antwoord vraag 11.