De stuw bij Grave |
|
Martijn van Helvert (CDA), Erik Ronnes (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Grote problemen voor binnenvaart door kapotte stuw bij Grave» en «Laag waterpeil in de Maas kan gevaarlijk zijn voor de dijken»?1
Ja.
Is bekend hoe het ongeluk heeft kunnen gebeuren en wat hier voor de toekomst van geleerd kan worden?
Ja. Op donderdag 29 december omstreeks 19.30 uur is een binnenvaartschip door de stuw in de Maas bij Grave gevaren. In afwachting van de resultaten van het onderzoek door de politie kan ik geen uitspraken doen over de precieze oorzaak van het ongeval en wat hier voor de toekomst van geleerd kan worden. Zie ook antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven hoe groot de gevolgen zijn voor de binnenvaart, zowel in aantallen schepen als in verlies in reistijd door het moeten omvaren?
Nee, de precieze omvang is niet bekend. De scheepvaart op de Maas tussen Sambeek en Grave wasin beide richtingen gestremd. Gemiddeld varen er enkele tientallen schepen per dag door de sluis bij Grave in deze periode. Er is geen monitoring op reistijd van de schepen. Het daadwerkelijke verlies in reistijd is afhankelijk van de uiteindelijke bestemming. Er zijn gedurende de stremming omvaarroutes ingesteld en de bediening op de Brabantse kanalen en op het Albertkanaal in België is in die periode uitgebreid. Na een tijdelijke stremming is sinds 8 januari het Maas-Waalkanaal ten noorden van sluiscomplex Heumen weer beperkt in gebruik. De Maas en het Maas-Waalkanaal zijn sinds 24 januari weer volledig in gebruik.
Kunt u aangeven in welke mate de binnenvaart hierdoor schade leidt en heeft u daarover al overleg gevoerd met de brancheorganisatie voor de binnenvaart? Zo ja, wat is daar de uitkomst van?
Er is nauw overleg geweest met Schuttevaer en EVO over de oplossingen bij de stuw. Dat de binnenvaart schade lijdt is evident. De precieze omvang van het aantal gedupeerden en de totale schade is niet bekend. De eerste prioriteit voor Rijkswaterstaat was om op korte termijn verdere schade te beperken. Nu de stremming voorbij is kunnen scheepvaart, andere bedrijven en woonbooteigenaren bepalen wat de daadwerkelijke schade voor hen is.
Is reeds bekend hoe lang de stremmingen zullen duren en in hoeverre is de wijze van herstel van de stuw bepalend voor de duur van de stremmingen?
Na een tijdelijke stremming is sinds 8 januari het Maas-Waalkanaal ten noorden van sluiscomplex Heumen weer beperkt in gebruik genomen. Sinds 24 januari zijn de Maas en het Maas-Waalkanaal weer volledig in gebruik. Op 10 januari 2017 is begonnen met het aanleggen van een tijdelijke breuksteendam benedenstrooms van de stuw Grave. De bouw van een tijdelijke dam achter stuw Grave heeft zo’n twee weken in beslag genomen. Gelijktijdig met de bouw van de dam is het stuwpand Grave Sambeek gevuld. Tijdens het vullen van het stuwpand heeft de peilstijging beheerst plaatsgevonden, anders zou dit risico’s opleveren voor onder andere dijken en drooggevallen woonboten. Tegelijk met de realisatie van de tijdelijke dam, werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw bij Grave. Verwacht wordt dat definitief herstel van de stuw bij Grave ten minste een half jaar in beslag neemt.
Worden ook herstelplannen gemaakt waarbij het snelle gebruik van de Maas en het Maas-Waalkanaal (en daarmee het belang van de binnenvaart) voorop staan?
Zie antwoorden op vraag 3 en vraag 5. De prioriteit van Rijkswaterstaat lag bij de tijdelijke maatregel die scheepvaart weer mogelijk maakt en verdere schade beperkt. Tegelijkertijd werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw.
Zijn noodmaatregelen mogelijk waardoor het peil sneller op het gewenste niveau wordt gebracht in afwachting van een definitief herstel van de stuw?
Ja, zie antwoord vraag 5. Tevens heeft er in Rijksvluchthaven Heijen een (tijdelijke) mobiele dijk gelegen om de woonschepen daar snel en veilig weer drijvend te krijgen.
Is bekend hoeveel andere bedrijven dan de binnenvaart schade oplopen door de stremmingen? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die schade? Kunt u indien mogelijk de economische schade kwantificeren per dag?
Zie antwoord vraag 4. Het betreft een groot aantal bedrijven, maar de precieze omvang is niet bekend.
Is er al een concreet beeld van de mogelijke schade aan de dijken? Zo ja, wat is dan de aard en de omvang van die schade?
De dijken zijn in beheer bij de waterschappen en worden door hen gecontroleerd. Tot op heden zijn er geen afwijkingen geconstateerd.
Op welke wijze wordt er momenteel door Rijkswaterstaat en de betrokken waterschappen aan gewerkt om de schade aan de dijken te beperken of te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5. Met de tijdelijke maatregel wordt de oorspronkelijke grondwatersituatie hersteld, net als de waterspanningen in de dijken. Ook zijn er door Rijkswaterstaat en de waterschappen maatregelen getroffen om te voorkomen dat onverharde dijken, dijktaluds en onverharde oevers worden betreden. Daarmee wordt naast persoonlijk letsel ook potentiële schade voorkomen.
Hoe wordt de situatie voor de bewoners van getroffen woonboten door de waterstandsdaling door u ingeschat? Wie is verantwoordelijk voor de schade en bijbehorende kosten waar deze bewoners mee te maken krijgen?
De situatie is per woonboot verschillend, uiteenlopend van nagenoeg geen schade tot substantiële schade. De veroorzaker van het ongeluk is aansprakelijk voor de schade die daardoor wordt geleden.
Hoe beoordeelt u het feit dat betrokken gemeenten in Gelderland veel later werden geïnformeerd dan die in Brabant? Is communicatie tussen twee verschillende veiligheidsregio’s hier de oorzaak van?
Ik kan dat momenteel niet beoordelen. Er zal een onafhankelijke evaluatie worden uitgevoerd naar het incident met het schip bij de stuw Grave. Hierbij worden de betreffende veiligheidsregio’s en andere overheden betrokken. Ik verwacht eind voorjaar 2017 de resultaten van die evaluatie te ontvangen.
Het onderhoud van sloten door waterschappen |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het waterschap Vechtstromen stopt met het schoonhouden?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van het waterschap Vechtstromen om minder onderhoud te plegen en de schouw (inspectie) af te schaffen? Deelt u de zorgen van de agrariërs in Twente? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om hierover met het waterschap in gesprek te gaan?
Ik begrijp de zorgen en gevoelens die de veranderingen in het beheer en onderhoud van een aantal wateren in het gebied van waterschap Vechtstromen met zich mee brengen. Ik begrijp eveneens dat het waterschap onwenselijke verschillen in het onderhoud van het door haar beheerde watersysteem wil tegengaan, evenals de ongelijkheid voor de ingelanden (inwoners) van het waterschap die daarmee samenhangt. De verschillen zijn ontstaan door de fusie waaruit het waterschap in 2014 is gevormd.
Naar ik mij laat informeren streeft het waterschap Vechtstromen daarbij naar beheer en onderhoud van haar watersysteem wat vergelijkbaar is met dat van andere waterschappen in hellende gebieden. Voorts hanteert ze daarbij, een zorgvuldige procedure waarbij inspraak en beroep mogelijk is. Deze procedure is momenteel nog in volle gang.
Daarbij constateer ik dat in de nieuwe situatie het waterschap zijn onderhoudsinspanningen uitbreidt tot alle wateren die van algemeen belang zijn voor de waterhuishouding van het waterschapsgebied. Voor wateren waarvan in het openbaar bestuurlijk proces wordt vastgesteld dat zij niet van algemeen belang zijn, draagt de eigenaar van het water (voortaan) zelf verantwoordelijkheid voor onderhoud. Overigens wordt daarbij niet alleen gelet op wateroverlast maar op alle functies van het watersysteem. Omdat deze wijze van beheren en onderhouden van een watersysteem algemeen gangbaar is, is niet te verwachten de kans op wateroverlast zal toenemen.
Kunt u aangeven of er ook andere waterschappen zijn die dergelijke voornemens hebben? Zo ja, welke waterschappen zijn dat?
Er zijn bij verschillende waterschappen, vooral in hellende gebieden, vergelijkbare ontwikkelingen, waarbij wordt gekeken wie verantwoordelijkheid draagt voor beheer en wie de onderhoudsplicht heeft, namelijk het waterschap dan wel de eigenaar. De waterschappen onderhouden hierover ook onderling contact en er vindt afstemming plaats over inhoudelijke aspecten van het beleid. Overigens moet in de praktijk altijd maatwerk worden geleverd en met gebiedsspecifieke omstandigheden rekening worden gehouden. Verder probeert het waterschap, als publieke organisatie, zijn beschikbare middelen nadrukkelijk in te zetten op het onderhoud van waterlopen die ook daadwerkelijk van publiek belang zijn.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat agrariërs op deze wijze afhankelijk worden voor het onderhoud aan sloten? Is dit niet een kerntaak van een waterschap?
Nee die mening deel ik niet. Het uitgangspunt dat het beheer en onderhoud van wateren met een algemeen belang voor rekening van het waterschap is en de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de aller kleinste wateren bij de eigenaar ligt, sluit aan bij de beheer en onderhoud praktijk van vergelijkbare waterschappen. Het waterschapsbestuur maakt zelf in het openbaar bestuurlijk proces de afweging of onderhoud aan dergelijke wateren maatschappelijk haalbaar en betaalbaar is.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de motie Visser (Kamerstuk 34 436, nr. 8) inzake het voorkomen van wateroverlast door betere afstemming en samenwerking tussen waterschappen en agrariërs? Kunt u aangeven op welke wijze deze motie ten uitvoering wordt gebracht?
De motie Visser wordt betrokken bij de uitwerking van het deltaplan Ruimtelijke Adaptatie dat in het Deltaprogramma 2018 wordt opgenomen.
Heeft u de beelden van afgelopen zomer in Zuidoost-Brabant en Limburg, met alle schade voor de agrariërs vandien, nog op het netvlies staan? Deelt u de zorg dat, met deze beelden in het achterhoofd, het voornemen van het waterschap leidt tot slecht onderhouden en meanderende sloten en daarmee tot meer risico voor agrariërs? Bent u van mening dat dit slecht is voor het voorkomen van wateroverlast en overstromingen van landbouwgebieden en stedelijk gebied? Zo nee, waarom niet? Wie draait er straks bij minder onderhoud van sloten voor de kosten van overlast, mislukken van oogsten en andere gevolgen op?
De wateroverlast problemen van de afgelopen zomer in Zuid-Oost Brabant en Limburg staan mij nog helder voor ogen. Ik merk evenwel op dat het proces waarmee waterschap Vechtstromen bezig is, gericht is op het gelijkelijk omgaan met onderhoud van het door haar beheerde watersysteem. Daarbij gaat het om alle functies die het watersysteem heeft voor de verschillende gebruikers. Naast het tegengaan van wateroverlast en overstromingen is dat onder andere ook de beschikbaarheid van voldoende zoetwater. De problematiek is dus complexer dan alleen de wateroverlast of het agrarisch belang. Het waterschapsbestuur beoordeelt daarbij zelf in het openbaar bestuurlijk proces of onderhoud aan het watersysteem van algemeen dan wel lokaal belang is.
Overigens wil ik nog opmerken dat het voorkomen van wateroverlast niet uitsluitend een verantwoordelijkheid is van de waterschappen. Ook de grondeigenaar heeft hierin een belangrijke rol.
Wat betekent het niet langer onderhouden van sloten voor de waterkwaliteit? Hoe verhoudt dit voornemen van het waterschap zich tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW)? Bestaat hier niet het risico dat agrariërs straks een rekening gepresenteerd krijgen om alsnog aan de doelstellingen van de KRW te voldoen? Hoe gaat u hier op toezien?
De wateren waarvan de onderhoudsplicht verschuift betreffen de aller kleinste wateren en hebben op zich geen specifiek belang in het behalen van de waterkwaliteitsdoelen. Daar waar dit belang wel geraakt wordt blijft de verantwoordelijkheid bij het waterschap. Dat agrariërs met een rekening zouden worden geconfronteerd ligt daarom niet voor de hand.
De uitvoering van het programma Stroomlijn, deelgebied 1 en 2 |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het grote verzet tegen het programma Stroomlijn in verschillende delen van het land?1
Ja. Het programma Stroomlijn beslaat een gebied van ca. 600 km waarbij 600 ha begroeiing op meer dan 1.000 locaties wordt verwijderd. Tijdens de vergunningverlening zijn ca. 50 zienswijzen ingediend en er lopen 3 beroepsprocedures bij de Raad van State. Dat is voor zo’n groot programma niet disproportioneel. Daarnaast ben ik mij bewust dat op lokaal niveau belangengroepen en betrokkenen zorgen hebben geuit over de bescherming van de dieren en planten. Door middel van vooronderzoek, afstemmen met belanghebbenden en het toepassen van maatwerk wordt met deze zorg zoveel mogelijk rekening gehouden.
In hoeverre is sprake van een balans tussen veiligheid en natuur bij de uitvoering van het programma Stroomlijn?
De inhaalslag Stroomlijn dient om de afvoercapaciteit van de rivier te vergroten en daarmee de waterveiligheid in het rivierengebied te waarborgen. Het programma houdt hierbij rekening met vigerende natuurwetgeving. In de Kamerbrief van 23 oktober 2012 (Kamerstuk 31 710, nr. 27) heb ik al aangegeven dat de stroombanen robuust zijn gedefinieerd, waarbij naast de Flora- en faunawet ook ruimte is voor andere afwegingen, zoals natuurbescherming en cultuurhistorie. Zowel bij de planontwikkeling als tijdens de uitvoering is nauw samengewerkt met natuurbeheerorganisaties.
Hoe verhoudt het besluit van deze grootschalige bomenkap zich tot de doelstellingen van Ruimte voor de Rivier, waaronder «het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied»?2 In hoeverre is hier sprake van samenhang tussen het programma Stroomlijn en Ruimte voor de Rivier?3
Stroomlijn is het programma dat tot doel heeft om in het kader van de doorstroming in verband met de waterveiligheid de ontstane verruwing door vegetatie in het rivierbed van alle grote rivieren terug te dringen en in overeenstemming te brengen met de uitgangspunten van de PKB Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. Ook verbetert de openheid van het gebied, met meer zicht op de rivier vanaf de dijken. Daarmee biedt Stroomlijn nieuwe kansen voor recreatie, zoals struinpaden.
Op welke wijze zijn omwonenden en maatschappelijke organisaties betrokken geweest bij de uitvoering van het programma Stroomlijn? Herkent u zich in het gevoel van bewoners dat de «inspraak» in feite een wettelijk verplicht nummer was?
Ik herken mij daar niet in. Met het programma stroomlijn zijn we ons vanaf het begin af aan zeer bewust geweest van de potentiele impact. Veel energie is daarom besteed aan afstemming met de natuurbeheerorganisaties. Deze organisaties hebben ook op ons verzoek ontwerpen gemaakt voor hun eigen terreinen en zelf bomen gekapt. Buiten de terreinen van de natuurbeheerorganisaties zijn er vele veldbezoeken, informatieavonden en inspraakavonden georganiseerd. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met terreineigenaren en belangengroepen. De betrokkenheid was van meerwaarde voor het programma. Zo zijn naar aanleiding van deze gesprekken verschillende plannen aangepast, bijvoorbeeld in de Stiftsche Waard.
Op welke wijze wordt bij de uitvoering van het programma Stroomlijn in de Stiftsche uiterwaarden rekening gehouden met het feit dat het hier gaat om een (potentieel) leefgebied van bevers? Hoe verhoudt zich dit tot het volgende citaat op de website van het programma Stroomlijn: «Ook houden we rekening met beschermde dier- en plantensoorten, zoals de bever, kwartelkoning en stroomdalgrasland»?4
De bever is een beschermde diersoort, zowel vanuit de Flora- en Faunawet als vanuit de Natuurbeschermingswet. In de vergunningen voor de werkzaamheden in de Stiftsche waarden zijn voorschriften en beperkingen opgenomen om de burcht te ontzien en maatregelen te treffen om er in te voorzien dat er blijvend foerageergebied voor de bever aanwezig blijft.
Is de eerder door uw voorganger aangekondigde tussenevaluatie van het programma Stroomlijn inmiddels uitgevoerd?5 Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo nee, wanneer wordt die alsnog uitgevoerd?
Ja, de tussenevaluatie van het programma Stroomlijn is inmiddels uitgevoerd. In de aanbiedingsbrief bij de 27e Voortgangsrapportage van Ruimte voor de Rivier (Kamerstuk 30 080, nr. 80) heb ik gemeld dat ik in 2015 een tussenevaluatie heb uitgevoerd om de effectiviteit van de aanpak te toetsen. Uit deze tussenevaluatie blijkt dat de doelstelling van Stroomlijn bij voortzetting van de uitvoering gehaald zal worden en het kader voor de uitvoering voldoet.
Is het waar dat voor een groot deel van de gekapte bomen geen natuurcompensatie plaatsvindt? Hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt dat geen natuurverlies mag optreden?
Met een passende beoordeling zijn de mogelijke effecten van de uit te voeren maatregelen in kaart gebracht. In de verleende vergunning Natuurbeschermingswet 1998 zijn voorwaarden en beperkingen gesteld,zoals mitigerende maatregelen en het werken volgens een ecologisch protocol. Daarin staan maatregelen die voorkomen dat significante effecten ontstaan.
Doordat de meeste beschermde natuurwaarden worden ontzien in Stroomlijn, is er maar zeer beperkte compensatie nodig.
Zijn er om de doelstellingen van het programma Stroomlijn te halen alternatieven waarbij minder natuurschade wordt aangericht? Bent u bereid deze alternatieven in kaart te brengen?
Voor het waarborgen van de waterveiligheid, is een combinatie van dijkverbetering, rivierverruiming en wegwerken van achterstallig onderhoud noodzakelijk. M.b.t. achterstallig onderhoud is een zorgvuldige afweging gemaakt om de natuurschade zo veel mogelijk te beperken. Enkel bomen en struiken die de stroming hinderen worden verwijderd. Beschermde begroeiing wordt daarbij zoveel mogelijk gespaard. Zo nodig vindt volgens de wetgeving natuurcompensatie plaats. Daarnaast wordt de Stroomlijn-opgave integraal mee genomen en kunnen andere oplossingen worden gekozen als een ander project actief is in hetzelfde gebied. Zo worden bijvoorbeeld langs de Maas en de IJssel meerdere projecten uitgevoerd, waarin Stroomlijn en de verbetering van de waterkwaliteit zijn gekoppeld. Op deze manier worden de mogelijke alternatieven afgewogen binnen de verschillende projecten. Hierdoor wordt mijn inziens de beste keuze gemaakt, met behoud van natuur en binnen de vastgestelde budgetten.
Het voorstel aan de gemeenteraad van Arnhem over mogelijke woningbouw in het uiterwaardengebied van de Nederrijn |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) van de gemeente Arnhem aan het bouwen van 250 tot 350 woningen in het uiterwaardengebied Meinerswijk op basis van een kaderstellende notitie waarbij nog geen nog geen rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden?1
Ja. Mij is bekend dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem op 18 april jl. een raadsvoorstel heeft ingediend met als doel instemming van de Raad met de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen te realiseren op Stadsblokken Meinerswijk en de kaders vast te stellen om tot een concreet ruimtelijk plan te komen. Het college kiest er voor deze gemeentelijke procedure te volgen, voordat de in de vervolgprocedure vereiste rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat het uiterwaardengebied van de Nederrijn – waar de beoogde woningbouw, het gebied Stadsblokken Meinerswijk, bedacht is – een belangrijk overstromingsgebied bij hoogwater is? Bent u bekend met het feit dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland over mogelijke woningbouw in dit gebied?
Ja, dit is bekend. Aangezien het gebied buitendijks ligt – in het rivierbed – is Rijkswaterstaat als rivierbeheerder op grond van de Waterwet het bevoegde gezag en aanspreekpunt voor de initiatiefnemer voor water(veiligheids)aspecten. Rijkswaterstaat is in deze voorfase betrokken bij het initiatief en met de initiatiefnemer in gesprek over de vergunbaarheid van het plan «Eilanden 2.0». Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeente Arnhem, vanwege de samenloop met de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedure.
Voor zover nu bekend raakt het plan niet aan beschermingszones van de primaire waterkeringen, die in beheer zijn bij het Waterschap Rivierenland.
Bent u er ook van op de hoogte dat in ditzelfde gebied in het Nationaal Waterplan 2016–20212 grote opgaves liggen om de waterkering te toetsen aan de nieuwe overstromingskansen en dat het gebied klimaatbestendig en waterrobuust moet worden ingericht, mede op basis van de in 1998 gemaakte afspraken tussen Rijk en gemeente rond het afkopen van het Vinex-akkoord voor dit gebied?
Ja. Initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd, worden getoetst aan de Beleidslijn Grote Rivieren (hierna Bgr) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), titel Rivieren. De doelen van de Bgr en het Barro, titel Rivieren, zijn het waarborgen van de afvoercapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Initiatieven kunnen alleen gerealiseerd worden als voldaan wordt aan de voorwaarden van de Bgr en het Barro. Zo mogen initiatieven geen verhoging van de waterstand veroorzaken en niet gerealiseerd worden op een locatie waar in de toekomst ruimte nodig is voor rivierverruiming. Voor niet-riviergebonden activiteiten geldt dat per saldo meer ruimte voor de rivier dient te worden gerealiseerd. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden.
Past het voornemen van het college van de gemeente Arnhem om woningbouw toe te voegen bij de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021?
Het voornemen is niet in conflict met de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021. Toekomstige rivierverruiming is op deze locatie op dit moment niet aan de orde.
Alle initiatieven die in het rivierbed worden beoogd, dienen te worden getoetst aan de Bgr en het Barro en de daarin opgenomen voorwaarden. Op dit moment is er vanuit het perspectief van Rijkswaterstaat nog geen zicht op het al dan niet toelaatbaar zijn van het plan voor Stadsblokken Meinerswijk via het Barro en de Bgr. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond.
Bent u daarnaast op de hoogte van het feit dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing is op Stadsblokken Meinerswijk, waarbij gebieden worden gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming? Bent u geïnformeerd over de afspraken die momenteel door de gemeente met een private partij worden gemaakt? Zo ja, wat is uw reactie op de voorgenomen plannen? Zo nee, gaat u zich laten infomeren?
Ja, de gemeente dient bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening te houden met de waterstaatkundige belangen op grond van het Barro. Het Barro is terughoudend in het toestaan van het toevoegen van niet-riviergebonden bestemmingen in het rivierbed. In het onderhavige geval is sprake van een niet-riviergebonden activiteit, die toelaatbaar zou kunnen zijn, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in het Barro: er wordt per saldo meer ruimte voor de rivier geleverd op een vanuit rivierkundig oogpunt zo gunstig mogelijke locatie. De maatregelen hiertoe dienen in een bestemmingsplan te worden vastgelegd. Daarnaast dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals die voor elke activiteit in het rivierbed zijn opgenomen in het Barro (zie ook het antwoord op vraag 4).
Wat is gezien de opgaves die er liggen om de waterveiligheid te garanderen uw reactie op het feit dat het college van de gemeente Arnhem in deze flessenhals in de Rijn op deze schaal woningbouw wil toestaan als middel om een gebiedsvisie te realiseren?
Dergelijke plannen zijn op basis van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd en wordt voldaan aan de uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr en het Barro. Een van de uitvoeringsvoorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond. Als er aan de voorwaarden van het Barro en de Bgr wordt voldaan, zal na uitvoering van het plan meer ruimte voor de rivier zijn gerealiseerd, waardoor de waterveiligheid gegarandeerd is (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u dat deze omvang van woningbouw past bij de uitgangspunten van EMAB (experimenten met aangepast bouwen?3
Het beleid «Experimenten met aangepaste bouwvormen» (EMAB) is in 2005 geïntroduceerd om op 15 locaties langs de grote rivieren gemeenten de kans te geven om te experimenteren met innovatieve bouwvormen in het rivierbed. De locatie Stadsblokken Meinerswijk is één van de 15 locaties. Het EMAB beleid stelt geen randvoorwaarden aan de maximale omvang van de bebouwing.
Het EMAB beleid is geïntroduceerd voordat de Bgr en het Barro zijn vastgesteld, maar hier niet van uitgezonderd. Dit betekent dat de voorwaarden in de BGR en het Barro ook gelden voor de EMAB locaties. De waterbeheerder en gemeente zijn derhalve verplicht een vergunningaanvraag of bestemmingsplanwijziging voor een EMAB locatie aan de Beleidsregels respectievelijk het Barro te toetsen.
Deelt u de mening dat goedkeuring van woningbouw in Stadsblokken Meinerswijk een precedent schept voor vergelijkbare locaties in het winterbed van de rivieren en dat daarmee toekomstige rivierverruiming kostbaarder wordt?
Nee, dergelijke plannen zijn in het kader van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd. Dit kan bovendien alleen als het plan ook voldoet aan de algemene uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr. Een van de voorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de vergroting van de afvoercapaciteit.
De zorgen van waterschappen over de verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van betrokken waterschappen over de aanstaande verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo veel als mogelijk moet worden gepoogd negatieve effecten van de verdieping (verzilting, gevolgen primaire waterkeringen en grondwater) te mitigeren, in plaats van (elders) te compenseren? Worden, zoals eerder in het advies van Rijkswaterstaat (RWS) bepleit, de brongerichte en de compenserende maatregelen nog naast elkaar in beeld gebracht? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt geborgd dat effecten die zich pas voordoen op lange termijn worden gemitigeerd of, indien dit niet mogelijk is, gecompenseerd?
Ik deel deze mening als algemene ambitie, in dit geval zijn bronmaatregelen niet realistisch. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft in haar verkenning van mogelijke maatregelen er op ingezet om negatieve effecten van de verdieping zo veel mogelijk te voorkomen, te mitigeren en/of te compenseren. In de milieueffectrapportage (MER) zijn zowel mogelijke brongerichte als compenserende maatregelen beschouwd conform het richtlijnenadvies van Rijkswaterstaat (RWS) als bevoegd gezag. In de praktijk blijken er volgens de MER momenteel geen bronmaatregelen te zijn waarvan de haalbaarheid en effectiviteit voldoende is onderbouwd. De Commissie voor de MER heeft een positief advies over de MER gegeven. De verdieping is relatief beperkt en leidt daarom – ook in worst-case analyses – naar verwachting tot geringe extra effecten op verzilting en grondwater.
De Commissie vindt het daarom navolgbaar dat in de MER het onderzoek is gericht op het benoemen van risicogebieden, goede monitoring en het in beeld brengen van mogelijke mitigerende maatregelen. Om voorbereid te zijn op extra toekomstige verziltingsopgaven is het wenselijk dat nadere kennis over bronmaatregelen beschikbaar komt. Dit geheel zorgt ervoor dat de effecten voor zowel de korte als de lange termijn goed in beeld worden gebracht om indien nodig aanvullende maatregelen te treffen.
Bent u van mening dat de vele aspecten die te maken hebben met de verdieping van deze vaargeul (zoet water, scheepvaart, waterveiligheid, waterkwaliteit etc.) voldoende in samenhang worden bezien? Hoe wordt dit geborgd?
Ja, een brede afweging van belangen is voorzien onder de Ontgrondingenwet, alsmede in de daarin te stellen voorwaarden en voorschriften voor de betreffende onderwerpen. De mogelijkheden voor inspraak en beroep zijn juridisch geborgd onder de Algemene wet bestuursrecht. De procedure loopt nog, er is op dit moment nog geen onherroepelijke vergunning.
Bent u voornemens de gedeelde verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor het integrale Rijn-Maassysteem op lange termijn onderdeel van de vergunningvoorschriften te laten worden?
In het milieueffectrapport en de onderliggende onderzoeken is ook gekeken naar de mogelijke effecten in 2050 voor de brede Rijn-Maasmonding. Daartoe zijn de totale effecten van autonome ontwikkelingen en het voor verzilting meest ongunstige scenario van het Deltaprogramma meegewogen. Met die kennis worden ook mogelijke langetermijneffecten meegewogen voor het opstellen van de vergunningvoorschriften.
Bent u voornemens het herstellen van de hydraulische weerstand van de bodem van de Nieuwe Waterweg als vergunningsvoorschrift op te nemen? Zo nee, welke andere vereisten ten aanzien van de waterkwaliteit stelt u in de vergunning?
De vergunning zal voor de verschillende mogelijke negatieve effecten van de verdieping voorwaarden en voorschriften bevatten. Daarbij worden de belangen van de waterschappen en gemeenten betrokken, zoals de effecten op grondwater en waterkwaliteit. Over de afwegingen en de te stellen voorschriften zijn deze organisaties geconsulteerd. Dat traject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de nog te publiceren ontwerpbeschikking die Rijkswaterstaat als bevoegd gezag zal afgeven.
Hoe beoordeelt u de vrees van de waterschappen dat «bij de benadering van de gevolgen van de verdieping de focus al te zeer op (financiële) compensatie [zal zijn] gericht, terwijl volgens de milieueffectrapportage (MER) wel degelijk bronmaatregelen mogelijk blijken»?2
Rijkwaterstaat zal als bevoegd gezag een afweging maken over de te treffen maatregelen voor de verschillende mogelijke geringe extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften in de Ontgrondingenwetvergunning. Het oordeel van de Commissie voor de MER wordt hierin betrokken. Volgens de MER is van de onderzochte bronmaatregelen tegen verzilting de effectiviteit en haalbaarheid onvoldoende aangetoond, zodat deze niet als maatregelen kunnen worden ingezet. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking.
Op welke wijze komt u tegemoet aan de zorgen van de waterschappen dat onvoorziene gevolgen en onzekerheden in de MER onvoldoende zijn afgedekt? Bent u voornemens meer concrete maatregelen te beschrijven ten aanzien van verzilting en de gehele Rijn-Maasmonding te monitoren met aandacht voor de gevolgen in de morfologie en verzilting?
De MER en het onderliggende onderzoek is uitgebreid. Dit verkleint de kans op onvoorziene gevolgen maar deze zijn natuurlijk niet uit te sluiten. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking. Het ligt bij een project van deze omvang in de rede dat de vergunning zal voorzien in verplichtingen voor monitoring alsmede de beoordeling van de effectiviteit van maatregelen. De waterschappen zijn betrokken bij gesprekken over de voorgenomen opzet en invulling van monitoring. Ik verwacht dat aan de zorgen van de waterschappen tegemoet kan worden gekomen.
Acht u het eerder door de waterschappen geformuleerde uitgangspunt «geen extra verslechtering door de verdieping» realistisch? Zo nee, waarom niet?
De MER beschrijft mitigerende en compenserende maatregelen die er voor kunnen zorgen dat de zoetwaterbeschikbaarheid voor de regionale watersystemen op peil blijft voor de daarvan afhankelijke gebruiksfuncties.
In hoeverre is inzichtelijk wat de gevolgen zijn van de verdieping voor de zoetwatervoorziening van de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en bij Greenport Boskoop?
In het MER en de onderliggende onderzoeken is uitgebreid gekeken naar de effecten op de beschikbaarheid van zoetwater voor het zoetwaterinlaatpunt Gouda. Dit is het inlaatpunt voor het regionale watersysteem waar de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en Greenport Boskoop van afhankelijk zijn. De verdieping van de Nieuwe Waterweg leidt tot enige toename in het aantal dagen dat het inlaatpunt Gouda bij droogte niet gebruikt kan worden. Door gemiddeld 1 keer in de 8 jaar de aanvoer van zoet water via de zogeheten Kleinschalige Wateraanvoerroute te verlengen, kan ook in die situaties deze regio van voldoende zoetwater worden voorzien. De bekostiging van deze verlenging heeft de aandacht in het lopende vergunningsproces.
Welke maatregelen worden getroffen om het indringen van zout water landinwaarts als gevolg van de verdieping tegen te gaan? In hoeverre acht u de aanleg van een zoetwaterscherm haalbaar?
De vergunning zal in gaan op de maatregelen voor de verschillende mogelijke extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften. Hierbij wordt het eerder genoemde oordeel van de Commissie voor de MER betrokken. In de MER zijn de technisch bronmaatregelen beschouwd. Een zoetwaterscherm (bellenscherm) is eerder in het Deltaprogramma al beoordeeld als complex en onzeker voor wat betreft effectiviteit. Daarnaast zijn de investeringskosten en operationele kosten zeer hoog. Ik zie dit daarom nu niet als haalbaar alternatief.
De waterschapsbelasting 2016 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat investeren in het houden van droge voeten en het veilig leven met water, waarbij nieuwe waterrampen voorkomen worden, een zaak van nationaal belang is?
Ja.
Deelt u de mening dat iedere burger in Nederland een evenredige en eerlijke bijdrage hiervoor moet betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er nu sprake van een evenredige en eerlijke verdeling? Kunt u een gemotiveerd antwoord geven, mede met het oog op de huidige financiering van waterveiligheid en de forse tariefverschillen tussen de verschillende waterschappen?
Ja, iedere burger dient bij te dragen aan deze investeringen. Via de huidige wijze van bekostiging van waterveiligheid is naar mijn mening sprake van een evenredige en eerlijke verdeling. De gemengde bekostiging, die deels via de waterschapsbelastingen en grotendeels via de Rijksbelastingen loopt, zorgt hiervoor. In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future?1 bevestigt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat het waterbeheer in ons land momenteel een stabiele financiering kent. De tariefsverschillen tussen de waterschappen zijn inherent aan een bekostigingsstelsel waarin lokale omstandigheden een rol spelen.
Deelt u de mening dat het eerlijker is om waterveiligheid voor 100% nationaal te financieren? Kunt u hierop een gemotiveerd antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. De huidige gemengde bekostiging zoals genoemd in antwoord 2, doet recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheden die waterschappen en Rijk ten aanzien van de waterveiligheid en zorg voor droge voeten hebben.
De verantwoordelijkheid voor waterveiligheid ligt in ons land voor een deel bij de waterschappen. Zij hebben ruim 90% van het aantal kilometers primaire waterkeringen in beheer. Indien deze waterkeringen niet aan de veiligheidsnormen voldoen, worden de benodigde versterkingswerken onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Dit programma wordt voor 50% door de waterschappen zelf gefinancierd. Omdat de betreffende waterkeringen meer dan alleen het gebied van het waterschap zelf beschermen (het zogenoemde «bovenwaterschappelijke belang»), betaalt het Rijk de andere 50% hiervan. Overige investeringen aan de primaire waterkeringen, alsmede het volledige beheer en onderhoud daarvan komen voor rekening van het waterschap.
Het Rijk is in het kader van de waterveiligheid verantwoordelijk, ook in financiële zin, voor de handhaving van de kustlijn (in welk kader o.a. zandsuppleties plaatsvinden), voor de primaire waterkeringen die niet in beheer van de waterschappen zijn, voor grote kunstwerken (zoals de Afsluitdijk, Oosterscheldekering en Maeslantkering), en voor het waterkwantiteitsbeheer in het zogenoemde hoofdwatersysteem, met name het IJsselmeer en de grote rivieren (als onderdeel waarvan het programma «Ruimte voor de Rivier» loopt).
De benodigde financiën voor de waterschappen worden via de watersysteemheffing verkregen en die voor het Rijk via het brede scala aan Rijksbelastingen. Beide belastingstelsels zijn zodanig vormgegeven dat burgers en bedrijven daaraan eerlijke bijdragen leveren.
Wat is uw mening over de huidige werkwijze met vervuilingseenheden waarbij een huishouden van één persoon een aanslag ontvangt voor één vervuilingseenheid en een huishouden van twee (of meer) personen een aanslag ontvangt voor drie vervuilingseenheden, terwijl een vervuilingseenheid gebaseerd is op een gemiddelde vervuiling per persoon?
Huishoudens betalen een zuiveringsheffing waarin de kosten worden omgeslagen die te maken hebben met de afvalwaterzuivering door het waterschap. Voor de berekening van de hoogte van de zuiveringsheffing is in de Waterschapswet gekozen voor een andere systematiek dan bij bedrijven. Elk waterschap kan hier kiezen uit twee mogelijkheden: afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden of op basis van het waterverbruik.
Met betrekking tot het afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden voor de vervuilingswaarde van een woning is in de Waterschapswet omwille van uniformiteit en transparantie bepaald dat de vervuilingswaarde van een woonruimte overeenkomt met drie vervuilingseenheden. Deze waarde sluit aan bij de gemiddelde woningbezetting van meerpersoonshuishoudens van 2,95 personen.
Alleen voor eenpersoonshuishoudens is een uitzondering gemaakt, omdat hun daadwerkelijke lozing te zeer afwijkt van het gemiddelde meerpersoonshuishouden. De eenpersoonshuishoudens betalen daarom voor één vervuilingseenheid. Voorts geldt hierbij dat, naast redenen van uniformiteit en transparantie, het meer kostenverhogend zou werken als een verdere differentiatie zou worden gemaakt (dus naar twee, drie, vier en vijf- etc. persoonshuishoudens).
Wat is uw mening over het feit dat het verschil tussen het laagste en hoogste tarief in 2016 is opgelopen tot € 47,86 per vervuilingseenheid?1
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, zijn tariefsverschillen tussen de waterschappen inherent aan het feit dat waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn. Tariefsverschillen in de zuiveringsheffing vloeien voort uit met name de fysieke gesteldheid, aard en inrichting van het gebied, specifieke eisen die regionaal aan het waterbeheer en daarmee aan het gezuiverde afvalwater worden gesteld en keuzes die besturen maken, o.a. over het ambitieniveau. Wat betreft de omvang van het verschil wil ik benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de democratisch gekozen besturen van de waterschappen is om de tarieven vast te stellen, daarbij te bepalen wat voor de taakuitoefening nodig en qua hoogte en ontwikkeling van de lastendruk maatschappelijk aanvaardbaar is.
Wat vindt u van het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een meerpersoonshuishouden met een eigen woning van € 200.000 en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 1,1% en in het andere waterschap stijgt met 3,2%?2
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 5 geldt dat voor een verschillende ontwikkeling van de lastendruk in de afzonderlijke waterschappen, dit voortvloeit uit het feit dat de waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn waarvoor de waterschapsbesturen verantwoordelijk zijn.
Wat is uw mening over het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een agrarisch bedrijf met opstallen van € 400.000, 40 ha grond en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 2,6% en in het andere waterschap stijgt met 12,2%?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een eerlijker systeem voor het berekenen van kosten van waterzuivering en hierbij de mogelijkheid te betrekken van belasten op basis van het waterverbruik of belasten op basis van het daadwerkelijke aantal personen per huishouden?
Momenteel loopt als follow-up op het OESO-rapport genoemd in antwoord 2 een onderzoek hoe, gezien toekomstige ontwikkelingen, op langere termijn principes als «gebruiker, vervuiler, kostenveroorzaker, belanghebbende betaalt» nog beter toegepast kunnen worden in de financiering van het waterbeheer (Rapport Toekomstbestendige en duurzame financiering van het Nederlandse waterbeheer)5. De modernisering en verduurzaming van de zuiveringsheffing maakt onderdeel uit van dit onderzoek. Uw kamer zal medio 2016 worden geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek.
Deelt u de mening dat het berekenen van de kosten van waterzuivering op basis van daadwerkelijk verbruikt water eerlijk is en ook motiveert tot zuinig gebruik van drinkwater?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven maakt de Waterschapswet het reeds mogelijk om de zuiveringsheffing voor huishoudens te baseren op de verbruikte hoeveelheid drinkwater. Dit wordt als een goed alternatief voor de systematiek met vervuilingseenheden gezien.
Bent u bereid het initiatief te nemen tot een gesprek met de Minister van Binnenlandse Zaken, de VNG en de Unie van Waterschappen om te komen tot uniformering indien burgers de waterschapsbelasting niet kunnen betalen?
Er bestaat een intensieve samenwerking tussen waterschappen en gemeenten waar het de heffing en invordering van de waterschaps- en gemeentelijke belastingen in het algemeen, en de kwijtschelding in het bijzonder, betreft. In dat kader heeft op lokaal niveau al de nodige afstemming van het kwijtscheldingsbeleid van waterschappen en gemeenten plaatsgevonden.
Het nieuwsbericht “Kampen denkt na over extra bypass naast Reevediep” |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 november jongstleden waarin staat dat het Reevediep bij Kampen mag worden aangelegd, maar dit geen doorgaande vaarroute mag worden?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de provincie Overijssel en de gemeente Kampen zich niet zomaar neerleggen bij de uitspraak van de ABRvS en opzoek gaan naar alternatieven voor het doorvaarbaar maken van het Reevediep?3
Recreatievaart is onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling waarover provincie Overijssel, gemeente Kampen, het Rijk en diverse andere overheden een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
Gezien de integrale belangen van de provincie Overijssel en de gemeente Kampen begrijp ik dat binnen de kaders van de uitspraak van de ABRvS alternatieve mogelijkheden worden onderzocht.
Wat vindt u van het mogelijke plan van de gemeente Kampen om een bypass voor de bypass aan te leggen?
Ik heb begrepen dat deze optie als een voorbeeld is genoemd van de te onderzoeken alternatieven. Voor zover mij bekend is er (nog) geen sprake van een concreet plan.
Vindt u het wenselijk om een vaarroute van het Drontermeer naar Kampen en de IJssel te creëren? Zo ja, waarom?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het persbericht van de Raad van State over de uitspraak van 11 februari jongstleden4, waarin staat dat het bestemmingsplan betreffende de geplande woonwijk Reeve, mogelijke ligplaatsen in het dorp Reeve en de jachthaven ten westen daarvan vernietigd is?
Ja.
Vindt u dat er, gezien de nauwe samenhang tussen de geplande vaargeul in het Reevediep en de vernietigde bestemmingsplannen, nog voldoende reden is om de vaarroute aan te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven vormt de vaarroute een onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling.
De aanleg van de geul is niet afhankelijk van het al dan niet realiseren van een vaarroute. De aanleg van de geul conform de genomen besluiten draagt bij aan een goede waterafvoer en is van belang voor natuurontwikkeling als onderdeel van extra ruimtelijke kwaliteit. De geul bevordert waterfluctuaties ten behoeve van onder andere de ontwikkeling van rietkragen in het Reevediep als leefgebied voor grote karekiet en roerdomp.
Is het naar uw mening wenselijk om koste wat kost een vaarroute tussen het Drontermeer en Kampen te creëren, gezien het feit dat de bypass bij Kampen en bij het Reevediep hoogwaterveiligheid als primair doel hebben en slechts als nevendoel hebben om de recreatieve functie van het gebied te versterken? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 6.
Het bericht dat Rijkswaterstaat een omstreden onkruidverdelger in wil zetten langs de IJssel |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat gebruikt omstreden onkruidverdelger langs de IJssel»?1
Ja.
Hoe verhoudt het voorgenomen gebruik van dit middel zich tot het aankomende verbod op het gebruik van glyfosaat op verhardingen per begin 2016 en overige onverharde terreinen vanaf eind 2017?
De grondslag voor het mogen gebruiken van glyfosaat houdende gewasbeschermingsmiddelen is de toelating die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is verleend. Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegestaan voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Er is op dit moment wettelijk gezien dus geen sprake van een uitzonderingspositie. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven.
Desalniettemin gebruikt Rijkswaterstaat bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Hierop wordt voor het aansmeren van stobben soms een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld om de instandhouding van de voor de waterveiligheid belangrijke kribben te bewerkstelligen. Door het mechanisch verwijderen van dikke wortelpakketten in kribben kan ernstige schade ontstaan. Rijkswaterstaat heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Op dit moment zijn er voor het verwijderen van stobben geen alternatieven die altijd en overal uitvoerbaar zijn. Zo zou het totaal vernieuwen van de kribben een onevenredige maatregel zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling kunnen komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid is bijvoorbeeld mede afhankelijk van de mate van ontwikkeling van de vegetatie. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van de intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de opmerking van Rijkswaterstaat «Omdat we glyfosaat in het water willen voorkomen, wordt er niet gespoten» niet bijzonder geloofwaardig is, daar het een reële verwachting is dat dit middel door uitspoeling alsnog direct in de IJssel terecht komt?
Rijkswaterstaat gebruikt bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Er worden sowieso geen gewasbeschermingsmiddelen gespoten, omdat bij spuiten van middelen op waterstaatkundige werken en in de uiterwaarden de kans op belasting van het oppervlaktewater groot is.
De enige uitzondering die Rijkswaterstaat maakt op het niet gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen is het aansmeren van stobben op kribben en dijken als er geen uitvoerbare alternatieven zijn. Het glyfosaat wordt heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van de stobben. Het middel wordt opgenomen door de stobbe. Het middel wordt alleen toegepast bij beheer en onderhoud als het waterpeil voldoende laag is en bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op basis van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar bij gebruik op stobben. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Deelt u de mening dat het gebruik van dit middel nabij een, voor de drinkwatervoorziening belangrijke rivier op gespannen voet staat met het doel van de voorgenomen aanpassing van het besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, te weten het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen en de bescherming van de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de stelling van Rijkswaterstaat dat hij het middel mag gebruiken voor het bestrijden van ongewenste planten- en bomengroei als de veiligheid in het geding is? Zo ja, uit welk artikel van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden vloeit deze toestemming, waar Rijkswaterstaat zich op beroept, voort?
Zie antwoord vraag 2.
Indien er inderdaad een uitzonderingsgrond is voor het gebruik van dit middel wanneer de veiligheid in het geding is, geldt deze uitzondering dan ook in het geval wanneer er deugdelijke alternatieven voorhanden zijn die de onveilige situaties kunnen verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor water' |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor het milieu»?1
Ja.
Wat is de reden dat de overheid nu al voor zichzelf een uitzondering maakt voor het gebruik van dit middel?
Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Het gebruik van glyfosaat (op stobben) is dus toegestaan onder de huidige Wet- en regelgeving. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven. Rijkswaterstaat gebruikt alleen gewasbeschermingsmiddelen voor stobben in waterbouwkundige constructies als er geen uitvoerbare alternatieven zijn en heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven op welke grond Rijkwaterstaat (RWS) een uitzondering kan maken op het voorgenomen wijzigingsbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 27 858, nr. 315)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ook inhoudelijk onderbouwen waarom het besluit van RWS voldoet aan de uitzonderingsgrond in het eerder genoemde wijzigingsbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke alternatieven er door RWS zijn onderzocht en waarom zijn deze afgevallen? Wat is de onderbouwing van RWS dat alternatieven technisch niet mogelijk zijn en dat het gebruik van een onkruidmiddel de enige effectieve en veilige manier is?
Het totaal vernieuwen van de kribben is niet als alternatief overwogen, omdat dit een onevenredig ingrijpende en omvangrijke maatregel zou zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. Dit geldt met name voor situaties waarbij de begroeiing al ver ontwikkeld is. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van deze intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Bij het behandelen van stobben in kribben en dijken wordt glyfosaat heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van stobben. Het middel wordt alleen toegepast in het groeiseizoen omdat het anders niet werkzaam is. Het waterpeil is dan ook voldoende laag om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Daarnaast gebeurt het behandelen van de stobben alleen bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Kunt u aangeven of hier ook een financiële reden aan ten grondslag heeft gelegen? Zo ja, hoe is het dan uit te leggen dat gemeenten, particulieren en bedrijven een dergelijk middel niet mogen gebruiken en op allerlei meerkosten worden gejaagd door duurdere en soms meer schadelijke alternatieven?
De toekomstige regelgeving geldt voor alle partijen, waar ook Rijkswaterstaat zich aan dient te houden. Zoals hiervoor is beschreven zijn uitzonderingen voorzien waar Rijkswaterstaat, net als andere waterbeheerders in een soortgelijke situatie, gebruik van mag maken. Hieruit valt te concluderen dat er sprake is van één lijn bij de uitvoering van het beleid, waarbij Rijkswaterstaat – zoals hierboven aangegeven – actief zoekt naar mogelijkheden om het gebruik van die uitzondering te beperken en te beëindigen.
Waarom wordt Rijkswaterstaat niet verplicht om net als gemeenten, bedrijven en andere sectoren onkruid op een alternatieve manier te bestrijden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om één lijn te trekken en uw eigen organisatie op een gelijke wijze te behandelen als gemeenten, ondernemers en particulieren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De voorgenomen proef met een peilverhoging in het Lauwersmeer |
|
Betty de Boer (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «peil Lauwersmeer in maart omhoog»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Zijn volgens u de risico’s voldoende in kaart gebracht van deze proef, zodanig dat er geen schade ontstaat voor omwonenden en ondernemers, waaronder boeren en recreatieondernemers die reeds bezwaren hebben geuit? Moeten deze risico’s voldoende inzichtelijk worden gemaakt? Zijn er ook risico’s met betrekking tot de veiligheid van de omwonenden? Kunt u deze punten nader toelichten?
De proef van twee jaar bestaat uit een peilverhoging van 41 cm gedurende een periode van 6–8 weken vanaf 15 februari 2016. De proef vloeit voort uit het beheerplan Natura 2000 Lauwersmeer, dat breed bestuurlijk gedragen wordt door Rijk en regio. Met de variatie in het peil wordt beoogd de rietbiotoop in stand te houden en te verbeteren, waardoor het dichtgroeien van het Lauwersmeer wordt voorkomen in het belang van zeldzame vogels die in dit gebied nog voorkomen.
De proef wordt uitgevoerd binnen de veiligheidsmarges die het waterschap Noorderzijlvest nu ook al voor dit gebied hanteert. De proef is ondergeschikt aan het veiligheidsregiem. Indien het uit een oogpunt van veiligheid, gelet op verwachte weersomstandigheden etc., niet verantwoord is het peil in de proefperiode op -52 NAP te houden, gebeurt dat ook niet en wordt gewoon het streefpeil van -93 NAP aangehouden. Voor een veilig peilbeheer kijkt het waterschap 5 dagen vooruit.
Wat betekent een proef met een peilverhoging voor het feit dat het Lauwersmeer is aangewezen als waterbergingsgebied? Betekent een hoger peil minder waterberging in tijden van ernstige wateroverlast? Wat is daarover uw mening in relatie tot het gegeven dat waterbergingsgebieden dienen als buffer in tijden van ernstige wateroverlast?
Lauwersmeer is een bergboezem. De proef is volkomen ondergeschikt aan het waterveiligheidsbelang en kan alleen uitgevoerd worden als dat kan binnen geldende waterveilgheidsnormen. De capaciteit van de bergboezem wordt tijdig op het oorspronkelijke niveau gebracht, indien extreme afvoersituaties worden voorzien. Het waterschap Noorderzijlvest stemt nauw af met het Wetterskip Fryslân.
Bent u bereid om met de provincie en het waterschap te overleggen over de voorgenomen proef met als doel het voorkomen van schade voor omwonenden en ondernemers en het waarborgen van de functie van waterbergingsgebied? Zo nee, waarom niet?
De proef met een peilverhoging in het Lauwersmeer betreft een regionaal project waar provincies en waterschap bevoegd gezag zijn. Ik zal de zorgen en vragen die u heeft aan de provincie Groningen doorgeleiden.
In het geval de proef van start gaat en er toch toch sprake is van schade, worden omwonenden en ondernemers volledig gecompenseerd voor de schade die zijn ondervinden waaronder de directe schade maar ook schade in de bedrijfsvoering? Zo nee, bent u bereid om u sterk te maken voor volledige schadecompensatie in geval er enige schade optreedt als gevolg van de proef? Zo nee, waarom niet?
Voor het geval als gevolg van de proef schade mocht ontstaan, kan een beroep worden gedaan op de schaderegeling die de provincies hebben getroffen. Onafhankelijke schade-experts zullen beoordelen of schadevergoeding kan worden verkregen. Omtrent de inhoud van deze schaderegeling verwijs ik u naar de betrokken provincies. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
De Hoogwatergeul Varik-Heesselt |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe is de maatgevende afvoer van 18.000 m3 per seconde bij Lobith in 2100, waarop het milieueffectrapport (MER)1 en de onderzoeksrapportage MIRT12 over de plannen voor de aanleg van de hoogwatergeul Varik-Heesselt zijn gebaseerd, tot stand gekomen en hoe betrouwbaar is deze afvoer?
Dit is de beste kennis die beschikbaar is. Hier is uitgebreid onderzoek naar gedaan, dat zich niet in een paar woorden laat samenvatten. Naar aanleiding van de vragen die in het AO Water van 24 juni 2015 (Kamerstuk 31 710, 43) gesteld zijn heb ik toegezegd de rapportage over de bepaling van de rivierafvoer van de Rijn aan de kamer te zenden. Deze rapportage heb ik als bijlage met opschrift «rapportage piekafvoer bij Lobith-leeswijzer» gevoegd bij de brief voor het WGO Water van november 2015 (Kamerstuk 31 710, nr. 44)). Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar die bijlage.
Hoe wordt in de modellentrein van de Generator of Rainfall and Discharge Extremes (GRADE) 2.0 methode precies voorkomen dat het effect van klimaat twee, drie of zelfs vier keer wordt verdisconteerd in de getallen die uiteindelijk de maatgevende afvoer bepalen, gelet op het gegeven dat deze methode op verschillende plekken een ophoging van neerslaghoeveelheden toekent?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het effect van klimaatverandering wordt in het GRADE instrumentarium slechts één keer toegepast. Het eerste «model» van GRADE is een stochastische neerslaggenerator. Hiermee wordt op basis van een historische reeks van circa 50 jarige neerslag/ temperatuur een synthetische 50.000 jarige neerslag/temperatuur reeks gesimuleerd. Deze lange synthetische neerslag/temperatuur reeks is representatief voor het huidige klimaat en vormt de invoer voor de modellen in GRADE die de afvoer berekenen.
Indien GRADE voor klimaatverandering wordt gebruikt wordt de synthetische 50.000 jarige neerslag/temperatuur reeks voor het huidige klimaat naar de toekomst getransformeerd volgens een bepaald klimaatscenario (bijv. één van de KNMI»14 klimaatscenario’s). Deze transformatie naar een toekomstig klimaat geschiedt op basis van een zogenoemde deltamethode. Dit is de enige stap waarin de klimaatverandering wordt verdisconteerd.
Ten aanzien van de voetnoot 3 opgenomen in de vraag:
De conclusie «...en in het geval van het rapport van Vellinga et al. uit 2008 ook nog eens in de afvoerhoeveelheden.» is niet juist. Ook in deze studie wordt de klimaatverandering slechts eenmaal toegepast, namelijk op de neerslag- en temperatuurreeksen voordat deze het hydrologische model in gaan (analoog aan de manier waarop dat in GRADE gebeurt).
Hoe verantwoordt u dat de Nederlandse overheid haar maatregelen baseert op een maatgevende afvoer van 18.000 m3 per seconde bij Lobith, terwijl deze afvoer praktisch gezien onhaalbaar is omdat Duitsland nu uitgaat van piekafvoeren tot circa 15.000 m3 per seconde, waarbij geen rekening wordt gehouden met hogere afvoeren als gevolg van klimaatveranderingen4 en Duitsland met zijn hoogwaterbeschermingsbeleid inzet op retentie en overloopgebieden?5 6 7 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de «rapportage piekafvoer bij Lobith-leeswijzer» die als bijlage bij de brief voor het WGO Water van november 2015 gevoegd is.
Waarom is er bij het opstellen van het MER niet gekeken naar verschillende blauwe alternatieven met of zonder de hoogwatergeul, terwijl waterveiligheid en waterstandsverlaging belangrijke doelstellingen zijn van de Structuurvisie Waalweelde West?
In de MER Structuurvisie WaalWeelde West zijn verschillende alternatieven onderzocht voor de integrale opgaven in dit gebied. De Structuurvisie WaalWeelde West is opgesteld door de provincie Gelderland in samenwerking met de gemeenten Zaltbommel, Lingewaal, Maasdriel en Neerijnen. In het groene alternatief (focus op natuur) en het rode alternatief (focus op ruimtelijk economische ontwikkeling) is een dijkverlegging bij Varik-Heesselt opgenomen en onderzocht. In het blauwe alternatief (focus op waterveiligheid) is opgenomen een bypass Varik-Heesselt (de hoogwatergeul). Het voorkeursalternatief WaalWeelde West is tot stand gekomen op basis van een integrale afweging tussen alle alternatieven waarbij het doelbereik van hoogwaterveiligheid het belangrijkste uitgangspunt is geweest. Uit de MER beoordeling is gebleken dat het doelbereik met betrekking tot hoogwaterveiligheid niet haalbaar is zonder een hoogwatergeul bij Varik-Heesselt. Er is dus naar verschillende alternatieven gekeken in het kader van de Structuurvisie WaalWeelde West.
Bent u bekend met het advies van de commissie voor de milieueffectrapportage (commissie m.e.r.)?8 Waaruit heeft het zorgvuldige proces bestaan dat de commissie m.e.r. in haar advies beschrijft?9 Waarom is het door dit proces mogelijk geworden om te kiezen voor de grote ingreep?
Ja, de commissie m.e.r. heeft het milieueffectrapport voor de Structuurvisie WaalWeelde West van de provincie Gelderland beoordeeld.
De commissie concludeert in haar persbericht over de hoogwatergeul bij de dorpen Varik en Heesselt: «Door het zorgvuldige proces met alle betrokkenen, is het mogelijk geworden voor deze grote ingreep te kiezen.» De commissie motiveert haar oordeel op het proces waarmee het MER tot stand is gekomen, waarin intensief is samengewerkt met bewoners, bedrijven, belangengroepen en andere betrokkenen. De commissie geeft in haar advies aan dat dit zorgvuldige proces heeft bijgedragen aan een breed draagvlak in de omgeving voor de ingrepen uit de Structuurvisie en tot een compleet MER. Tegelijkertijd geeft de commissie aan dat ondanks de inspanningen draagvlak een belangrijk aandachtspunt blijft.
Bent u bekend met het amendement waarmee de raad van de gemeente Neerijnen zich op 9 juli 2015 tegen de plannen voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt heeft uitgesproken?10 Kunt u er voor zorgen dat er een studie naar de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt gestart wordt? Kunt u voor duidelijkheid zorgen in het gebied? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb kennis genomen van het amendement van de gemeente Neerijnen dat ten grondslag heeft gelegen aan het gemeentelijk besluit over de Structuurvisie WaalWeelde West.
De vraag naar alternatieven voor de hoogwatergeul is vaak gesteld. In het kader van het uitgevoerde (MIRT-)onderzoek Varik-Heesselt is daarom de relevante informatie op een rij gezet. Daarbij zijn ook alternatieve waterveiligheidsmaatregelen aangegeven en de redenen waarom deze zijn afgevallen (zie www.waalweelde.nl voor de MIRT1 Onderzoeksrapportage en het Bijlagenrapport). De slotconclusie is dat dijkverhoging het enige reële alternatief is voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt. In de te starten MIRT-Verkenning Varik-Heesselt onder leiding van de provincie Gelderland worden meerdere (inrichtings-)alternatieven van een hoogwatergeul onderzocht en daarnaast een (referentie-)alternatief met alleen dijkverhoging.
Rijk en regionale overheden hebben met het besluit tot het starten van de MIRT-verkenning de eerste stap gezet in het bieden van duidelijkheid aan bewoners en bedrijven in het gebied. Op basis van de MIRT-Verkenning nemen Rijk en regio over circa twee jaar een definitief go / no go besluit.
Wat is uw mening over het feit dat Waalzinnig, een vereniging van bewoners uit Varik, Heesselt en Ophemert,11 de Wetenschapswinkel in de arm heeft genomen om onderzoek te doen naar het nut en de noodzaak van de hoogwatergeul Varik-Heesselt? Neemt u de inbreng van Waalzinnig en het genoemde onderzoek voldoende serieus? Bent u van mening dat deze waterstandsverlagende maatregel voldoende draagvlak geniet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat bewoners vrij zelf onderzoek te doen. Het onderzoek van de Wetenschapswinkel zal ik met belangstelling en aandacht volgen. Tot op dit moment is door de Wetenschapswinkel een beknopte samenvatting van het rapport openbaar gemaakt.
De regionale overheden verenigd in het Bestuurlijk Platform Rijn hebben mij een eensluidend voorstel gedaan voor rivierverruimende maatregelen en de start van twee MIRT-Verkenningen in het Rijngebied, waaronder de hoogwatergeul Varik-Heesselt (zie www.gelderland.nl/Deltaprogramma-Rijn). In het (MIRT-)onderzoek Varik-Heesselt heeft de provincie Gelderland onderzoek gedaan naar het politiek-bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak voor een hoogwatergeul bij Varik en Heesselt. Ook is een klankbordgroep samengesteld met vertegenwoordigers van belangenorganisaties en bewoners uit het gebied. Uit het onderzoek blijkt dat in het gebied vragen bestaan vooral over nut en noodzaak van een hoogwatergeul in relatie tot de Rijnafvoer en eventuele alternatieven voor de geul; zorgen bestaan over de mogelijke effecten van de geul (voornamelijk voor de «minipolder» die ontstaat door de aanleg van een hoogwatergeul); en kansen worden gezien voor kleinschalige ontwikkelingen (verbetering van de leefbaarheid). Zie www.waalweelde.nl voor de MIRT1-onderzoeksrapportage. Dit geeft aan dat draagvlak in de vervolgfasen blijvend aandacht vergt.
Bent u bereid bij het Bestuurlijk Overleg MIRT op 5 november 2015, waar een besluit wordt genomen over het al dan niet starten van een MIRT-verkenning Hoogwatergeul Varik-Heesselt12, aan te sturen op een onderzoek naar de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt? Zo nee, waarom niet?
In het Bestuurlijk Overleg MIRT hebben Rijk en regio besloten tot de start van de MIRT-Verkenningen Varik-Heesselt en Rivierklimaatpark IJsselpoort op basis van het regionaal voorstel Rijn (Kamerstuk 34 300 A, nr. 17)).
In het (MIRT-)onderzoek onder leiding van de provincie Gelderland zijn de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt in beeld gebracht. Hieruit is geconcludeerd dat andere rivierverruimende maatregelen geen reëel alternatief vormen voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt; het enige reële alternatief is het verhogen van de dijken.
In de te starten MIRT-Verkenning Varik-Heesselt onder leiding van de provincie Gelderland worden meerdere (inrichtings-)alternatieven van een hoogwatergeul onderzocht en daarnaast een (referentie-)alternatief met alleen dijkverhoging.
Bent u bereid de MIRT-verkenning op te schorten tot resultaten bekend zijn van onderzoek naar alternatieven voor de hoogwatergeul?
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
Waarom heeft de hoogwatergeul Varik-Heesselt, welke volgens het onderzoeksrapport MIRT1 ongeveer één derde van de wateropgave oplost, momenteel de voorkeur boven andere maatregelen, terwijl het effect op de waterstand, zeker in het gebied zelf, beperkt is?13
De inzet van de hoogwatergeul Varik-Heesselt heeft een groot effect op de waterstand bovenstrooms van de geul, van maximaal 40–45 cm. Andere rivierverruimende maatregelen hebben een (aanzienlijk) kleiner waterstandsverlagend effect en/of effect op een ander deeltraject van de Waal. Daarnaast scoort de hoogwatergeul Varik-Heesselt positief op urgentie, robuustheid van het watersysteem en synergie en meekoppelkansen (zie www.gelderland.nl/Deltaprogramma-Rijn) voor de notitie Regionaal voorstel Deltaprogramma Rijn).
Kan de waterstandsverlaging bovenstrooms van de hoogwatergeul, tussen Varik en Nijmegen, ook door andere maatregelen bereikt worden? Zo ja, door welke?
Nee, andere rivierverruimende maatregelen hebben een kleiner effect op de waterstandsdaling.
Hoe verdedigt u de keuze voor de duurdere variant, aangezien de aanleg van de hoogwatergeul Varik-Heesselt tussen 83 miljoen en 211 miljoen euro zal gaan kosten, terwijl de besparing op de dijkversterkingskosten over een periode van 2015 tot 2100 tussen 21 miljoen en 41 miljoen euro bedraagt?
De hoogwatergeul Varik-Heesselt geeft invulling aan de ambitie van het Deltaprogramma om met rivierverruiming in combinatie met dijkversterking de waterveiligheidsopgave aan te pakken. De hoogwatergeul levert niet alleen een besparing op de dijkversterkingskosten, maar voorkomt ook dat waterstanden stijgen bij een toename van de rivierafvoer, beperkt overstromingsrisico’s en draagt bij aan een robuuster watersysteem. Daarnaast biedt de geul kansen voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De regio is bereid mee te investeren in het project.
Hoe wordt bij de aanleg van de Hoogwatergeul Varik-Heesselt voldaan aan de basisveiligheid (1:100.000) voor de inwoners, nu zij van twee kanten ingesloten worden door water bij extreem hoge afvoeren? Kunt u dit toelichten?
Ook bij aanleg van de hoogwatergeul wordt voldaan aan de basisveiligheid in het gebied, bijvoorbeeld door waar nodig de bestaande dijken langs de Waal te versterken (Hoogwaterbeschermingsprogramma) en de nieuwe dijken langs de geul voldoende sterk en hoog te maken. In de verkenning zal dit nader uitgewerkt worden. Het effect van hoogwater op de «mini-polder» die ontstaat zal hierbij in de beschouwing betrokken worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Water dat gepland staat op 30 november 2015?
Ja.
Overlast onderhoud Afsluitdijk |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoek extra borden Afsluitdijk»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat extra borden de problemen kunnen oplossen, of is er meer nodig?
In het algemeen leidt onderhoud tot hinder. Tevens betekent onderhoud dat er verkeersmaatregelen moeten worden genomen om de veiligheid te waarborgen. Bebording is daarbij één van de mogelijke maatregelen. Naar aanleiding van een aantal ongevallen is een verkeersaudit uitgevoerd en zijn, om de attentiewaarde voor de automobilist te vergroten, extra borden geplaatst die waarschuwen voor filevorming. In het antwoord op vraag 4 ga ik hier nader op in.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden nu tegelijkertijd worden verricht op en rondom de Afsluitdijk? Welke vertraging brengt dit met zich mee bij de verschillende gebruikers, van automobilisten tot aan het scheepvaartverkeer? Wanneer zijn de werkzaamheden afgerond?
Op dit moment vinden onderhouds- en renovatiewerkzaamheden plaats aan zowel het sluiscomplex bij Kornwerderzand als aan het sluiscomplex bij Den Oever. Eén brugdeel is gesloten, waardoor het verkeer in beide richtingen over het andere brugdeel gaat.
Bij Den Oever doet zich geen noemenswaardige extra filevorming voor.
De files bij Kornwerderzand, die zich vooral voordoen tijdens de avondspits, lopen op tot 4 km voor de start van die werkzaamheden, dit is ongeveer 15 tot 30 minuten vertraging. De huidige vertraging is naar verwachting iets minder dan gedurende de zomer doordat het recreatieseizoen is afgelopen (minder recreatievaart, minderbrugdraaiingen).
Op beide sluiscomplexen is er één doorvaart beschikbaar in plaats van twee. Voor scheepvaart ontstaat hierdoor slechts beperkte hinder.
De huidige werkzaamheden zijn naar verwachting op 20 december afgerond. Ook volgend jaar vinden er onderhoudswerkzaamheden plaats aan de sluizencomplexen. De verwachting is dat deze minder hinder voor het wegverkeer zullen veroorzaken, maar mogelijk meer hinder voor de vaarweg. In de periode van 2017–2022 zal de Afsluitdijk versterkt worden. Ook deze werkzaamheden zullen met hinder gepaard gaan.
Is er sprake van een toename van het aantal ongelukken sinds de start van de wegwerkzaamheden op de Afsluitdijk? Zo ja, heeft u hier een verklaring voor?
Op basis van de huidige inzichten constateer ik dat op de rijbaan van Den Oever naar Kornwerderzand van 3 km voor de werkzaamheden tot aan de werkzaamheden op de brug het aantal ongevallen is toegenomen. Na het eerste ongeval in juli zijn al extra borden geplaatst om ruimer van tevoren te waarschuwen voor de werkzaamheden.
Op 14 september heeft een dodelijk ongeval plaatsgevonden. Naar aanleiding van dodelijke ongevallen vindt in principe altijd een incidentenonderzoek plaats, gericht op leer- en verbeterpunten voor toekomstige werkzaamheden. Dit onderzoek is voor het einde van het jaar afgerond.
Naar aanleiding van dit dodelijke ongeval is daarnaast ook een verkeersaudit uitgevoerd, gericht op korte termijn maatregelen. In dit onderzoek is bezien of de getroffen verkeersmaatregelen voldoende zijn. Daaruit is gebleken dat idealiter op de brug een barrier zou zijn geplaatst, om de twee rijrichtingen van elkaar te scheiden. Voor een barrier is op de brug echter fysiek geen ruimte, dus deze maatregel kon niet worden uitgevoerd. De maximum snelheid op de brug is sinds het begin van de werkzaamheden al verlaagd tot 50 km/h. Het ontbreken van de barrier is overigens geen directe aanleiding voor de ongevallen geweest.
In de audit is verder opgemerkt dat de (extra geplaatste) borden niet uniform waren. Dit heeft geen directe link met de ongelukken, maar de bebording is hier inmiddels wel op aangepast. Daarnaast zijn extra borden in de middenberm geplaatst.
Al met al is uit de audit geen duidelijke verklaring voor de ongevallen naar voren gekomen. Wel is het algemeen bekend dat het ongevalsrisico bij werkzaamheden groter is dan in een normale situatie. Om de attentiewaarde voor de automobilist te vergroten zijn daarom extra borden geplaatst die waarschuwen voor filevorming.
In hoeverre is er sprake van een toename van het aantal files op kantoordagen en in het weekend? In hoeverre is de brugbediening hier debet aan?
Er is sprake van een toename van de lengte en duur van de files als gevolg van de werkzaamheden, maar niet op andere plaatsen dan gebruikelijk. In de zomer heeft het weekendverkeer hier meer last van gehad in verband met de recreatievaart. Na de vakantieperiode heeft het verkeer op werkdagen hier meer last van gehad. De beperking van capaciteit op de weg naar 1 rijstrook per rijrichting (2–0 systeem) zorgt ervoor dat de files na een brugdraaiing minder snel oplossen.
Daarnaast is de duur van de brugopeningen langer dan normaal. De reden hiervoor is dat scheepvaart niet in beide richtingen, van en naar het IJsselmeer, tegelijk kan plaatsvinden. Doorvaart vindt na elkaar plaats.
Op welke wijze worden de brugsluitingen tussen Den Oever, Kornwerderzand en Bolsward op elkaar afgestemd? Welke criteria worden er gebruikt ten behoeve van het afsluiten van het auto- en scheepvaartverkeer? Wordt de brug- en sluisbediening afgestemd op de drukte op de weg? Hoe worden deze op elkaar afgestemd en hoe zijn de gebruikers geïnformeerd?
Voor de brugbediening wordt met diverse factoren rekening gehouden, en zijn met name de getijden belangrijk (vooral scheepvaart met hoogtij), en de hoeveelheid verkeer op de weg en op het water. Het is dus altijd maatwerk. Voor een brugopening wordt zoveel mogelijk gewacht op een moment dat er een luwte is in het wegverkeer. Afstemming van de bruggen op elkaar voor het wegverkeer kan daarom nauwelijks en zou ook een beperkte toegevoegde waarde hebben.
Indien hulpdiensten zich hebben gemeld, dan krijgen zij voorrang. Dit geldt ook voor de buslijndiensten.
Voor het beroeps scheepvaartverkeer (incl. chartervaart) zijn (internationaal) afspraken gemaakt dat in- en uitgaande beroepsvaart onbelemmerde doorvaart hebben. Recreatievaart wordt zoveel mogelijk gebundeld, al dan niet met beroepsvaart, zodat de schepen gezamenlijk geschut kunnen worden.
Voor de aanvang het project is de beroepsvaart en recreatievaart geïnformeerd over de werkzaamheden en de hinder tijdens de werkzaamheden. Informatie over de duur en de aard van de projecten en de ingeschatte hinder op de weg wordt vermeld op www.vanAnaarBeter.nl en voor de vaarweg op www.vaarweginfo.nl. Weggebruikers worden over actuele verkeersinformatie geïnformeerd via de gebruikelijke kanalen via radio, navigatie, apps. Over de actuele situatie wordt scheepvaart op het object geïnformeerd via marifoon en omroepinstallatie. Bij wachttijden langer dan een uur wordt scheepvaart al eerder geïnformeerd via Scheepvaartuurberichten.
Wanneer is het eigen verkeersdeskundig onderzoek van Rijkswaterstaat afgerond? Welke opties worden er verkend? Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen om de weggebruikers beter te informeren over de werkzaamheden? Welke maatregelen bent u bereid om te nemen?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Waarom worden er gelijktijdig wegwerkzaamheden verricht waardoor de kans op files en op ongelukken alleen maar groter wordt?
RWS stemt werkzaamheden zo goed mogelijk op elkaar af, op basis van een afweging van beschikbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid van de objecten.
Tijdens de eerste fasen van de werkzaamheden bleek dat zich zowel bij Kornwerderzand als bij Den Oever acuut ingrepen nodig waren aan de sluiscomplexen. Hierdoor is de duur van de werkzaamheden bij Kornwerderzand langer dan gepland. De werkzaamheden bij Den Oever zijn in de tijd verplaatst om zo de overlap van de werkzaamheden zo kort mogelijk te houden. Echter, overlap was niet te voorkomen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT dit najaar?
Ja.
Het bericht “Miljardenverspilling om bruggen te ‘verbeteren’” |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
Is het waar dat de komende tien jaar ongeveer vijf miljard euro door gemeentelijke overheden wordt uitgegeven om bruggen en viaducten te vervangen? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
Als Minister van Infrastructuur en Milieu ben ik niet verantwoordelijk voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en viaducten. Ik ben ook niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan.
Hoe beoordeelt u de algemene stelling van de auteurs dat bruggen en viaducten die de komende jaren vervangen gaan worden, eigenlijk nog prima in orde zijn en vaak nog tientallen jaren mee kunnen?
In navolging van antwoord 2 heb ik geen beeld van de situatie bij gemeentelijke bruggen en viaducten (verder aangeduid als kunstwerken). In algemene zin wil ik stellen dat het niet de bedoeling kan zijn dat kunstwerken voortijdig worden vervangen. In het artikel gaat het vooral om de bij de beoordeling van bestaande kunstwerken in rekening te brengen verkeersbelasting.
Dit speelt uiteraard ook bij de kunstwerken in beheer van Rijkswaterstaat.
Het beleid is daar uitdrukkelijk gericht op het tijdig en niet voortijdig versterken of vervangen van kunstwerken. Dit gebeurt onder andere door goed de staat van de objecten in kaart te brengen en te monitoren en door de verkeersbelasting op de rijkswegen te meten. De vervangingsbehoefte of versterkingsbehoefte is immers afhankelijk van de actuele status van de kunstwerken gecombineerd met het (toekomstig) gebruik daarvan. Daarbij staat veiligheid voorop.
Is het waar dat bij de implementatie van de Europese normen in Nederland de Moerdijkbrug model heeft gestaan voor hoe stevig een brug in Nederland moet zijn? Wat is de reden voor de keuze van slechts één norm (in plaats van een norm die rekening houdt met de hoeveelheid verkeer en het gewicht van vrachtwagens) bij de implementatie van de Europese normen?
Hoe stevig een brug moet zijn wordt bepaald door verschillende factoren zoals het veiligheidsniveau en combinaties van belastingen, waaronder de verkeersbelasting. Dit in samenhang met de resterende levensduur.
Het Bouwbesluit 2012 geeft hiervoor landelijke prestatievoorschriften en wijst daarbij de NEN 8700 aan als bepalingsmethode voor bestaande constructies zoals kunstwerken. De NEN 8700 kan voor bestaande constructies worden gezien als Nederlandse nationale bijlage bij de Eurocodes.
Het klopt dat de Moerdijkbrug, in de Nederlandse nationale bijlagen bij de Eurocodes, model heeft gestaan voor het bepalen van de basis verkeersbelasting voor bruggen. Aspecten daarin zijn de zwaarte en kans van voorkomen van individuele zware vrachtwagens en de intensiteit van het verkeer, die bepaalt hoe groot de kans is dat twee of meer zware vrachtwagens op een brug aanwezig zijn. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met factoren als lengte en breedte van de brug.
Zowel de Eurocodes als de nationale bijlagen, alsook de NEN 8700 geven echter de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Verder is het voor bestaande kunstwerken ook mogelijk om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken waardoor met een kleinere belasting rekening gehouden hoeft te worden.
Voor gemeentelijke kunstwerken zal de omvang en samenstelling van het vrachtverkeer anders zijn dan op het hoofdwegennet en meer locatieafhankelijk zijn, waardoor de diversiteit in de belasting dus groter zal zijn. Zoals aangegeven biedt de regelgeving de mogelijkheid om rekening te houden met een lagere belasting op basis van het werkelijk gebruik van de kunstwerken. Hiervoor zijn wel verkeersmetingen nodig. Mijn beeld is dat het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens door de gemeenten als knelpunt wordt gezien. Daarover is al overleg georganiseerd tussen de betrokken partijen. Rijkswaterstaat participeert ook in dit overleg en brengt daarin zijn expertise in.
Is het waar dat de 10.000 gemeentelijke bruggen en viaducten in principe net zo sterk moeten zijn als de Moerdijkbrug? Is hier naar uw mening nog sprake van een redelijk vereiste?
Naar mijn mening ligt dit genuanceerder. Zoals aangegeven kan met de werkelijke verkeerbelasting worden gerekend die veelal lager is dan de belasting van de Moerdijkbrug.
Deelt u de mening dat het hier miljardenverspilling betreft? Zo ja, welke acties onderneemt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds bij vraag 2 aangegeven, ben ik niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan. Zoals in antwoorden 4 en 5 aangegeven ligt de situatie met betrekking tot de regelgeving genuanceerder. Er mag rekening worden gehouden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Er is reeds overleg gaande over hoe de werkelijke verkeersbelasting op kunstwerken nog beter kan worden bepaald.
Omdat de betreffende regelgeving (Bouwbesluit 2012) valt onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst heb ik de antwoorden met hem afgestemd.
Mogelijke risico’s van het plaatsen van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de binnenvaartsector en de omwonenden naar aanleiding van de voorgenomen plaatsing van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas?
Ja.
Is het waar dat zich juist op deze plek (de plek van de nieuwe windmolens) een aantal onoverzichtelijke bochten bevindt, waar het scheepverkeer blindelings moet kunnen vertrouwen op zowel radar als lichtgeleidepaden?
De gehele rivier de Oude Maas heeft een bochtig karakter. Deze rivier wordt druk bevaren door zowel binnenvaart- als zeeschepen. Zeeschepen maken gebruik van de geleidelichten. Deze geleidelichten geven de grootste diepte van de rivier aan. Zowel binnenvaart- als zeeschepen varen bij slecht zicht – in het donker en bij mist – op radar. De scheepvaart moet langs de gehele rivier kunnen vertrouwen op de radar. Voor de veiligheid van de scheepvaart is het zaak dat de windturbines geen verstorende werking hebben op de radar. Plannen voor het plaatsen van windturbines direct langs rijksvaarwegen worden daarom altijd door Rijkswaterstaat getoetst op dit aspect. Dat zal bij de locaties aan de Oude Maas niet anders zijn. Voor de visuele zichtbaarheid op de rivier geldt bovendien dat de windturbines de zichtlijnen over de rivier niet mogen onderbreken. Ook hierop worden de plannen getoetst.
Heeft u – of een andere instantie – een onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie (die ontstaan bij de verschillende windsnelheden van de wieken) op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen? Zo ja, wat waren de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Een radar werkt door elektromagnetische pulsen (radiogolven) uit te zenden, en de reflectie hiervan op objecten via een antenne te detecteren. Windturbines kunnen ook dergelijke reflecties veroorzaken en daar wordt wanneer relevant op getoetst. Geluidsgolven en turbulentie echter zijn bewegingen van lucht en zijn niet van invloed op radiogolven. Voor zover mij bekend heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat geluidsgolven of turbulentie enige invloed op de werking van radarsystemen zouden kunnen hebben, was het niet nodig hiernaar onderzoek te laten verrichten.
Is het mogelijk dat deze windturbines moeten worden stilgezet vanwege de verstoring van de radarsystemen? Zo ja, is dit dan wel de meest voor de hand liggende locatie?
Op vrijwel elke locatie in Nederland zal rekening gehouden moeten worden met eisen die andere functies stellen. Dat is op zichzelf geen reden om een locatie op voorhand af te wijzen. Op andere punten scoort de locatie goed, zoals de landschappelijke inpassing en het relatief lage aantal direct omwonenden. Plannen worden getoetst aan de Waterwet en aan de «Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». Als blijkt dat een aanvraag aan de hierin gestelde voorwaarden voldoet wordt een vergunning verstrekt. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de functievervulling van het waterstaatswerk (in casu het verzekeren van het kunnen vervullen van de functie als vaarweg voor de scheepvaart). Het is dan de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van de windturbines om te bepalen of het project op deze locatie, binnen die voorwaarden nog (financieel) haalbaar is.
Zijn er risico’s voor de veiligheid van het dijkstelsel van dit Natura 2000-gebied, als gevolg van de grote funderingen die nodig zijn voor de aan te leggen windturbines? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Plaatsing van windmolens op rijkswaterstaatswerken moet voldoen aan de «beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». De dijken langs de Oude Maas zijn in beheer bij het Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap zal de plannen voor windturbines toetsen op dit aspect, mochten de turbines bij de dijken zelf worden gesitueerd.
De alarmerende staat van de Duitse dijken net over de grens |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het radioitem «Nederland wordt nog steeds bedreigd door overstromingsgevaar door nalatigheid van de Duitsers» dat Reporter Radio op zondag 5 juli jongstleden uitzond?1
Ja.
Is het waar dat een aantal dijken in Duitsland een overstromingsrisico van eens in de 30 jaar heeft, tegenover eens in de 30.000 jaar in Nederland? Zo ja, wat is uw mening ten aanzien van dit grote verschil?
Het verschil in overstromingskans kan ik niet bevestigen. In een rapport van de Duits-Nederlandse werkgroep hoogwater uit 2009 is voor de locatie Entenbusch voor piping een faalkans van 1/39 als een eerste inschatting genoemd. Daarna is onderzoek gedaan naar deze locatie waarbij grondmonsters gebruikt zijn. Hieruit is gebleken dat de faalkans voor piping verwaarloosbaar is.
De overstromingskans van 1/30.000 is de nieuwe norm die in 2017 zal gaan gelden in delen van het rivierengebied. Voor het Nederlandse deel van de huidige dijkring Ooij en Millingen is de nieuwe norm 1/10.000. Doel is om in 2050 overal aan de nieuwe normen te voldoen.
Samen met Nordrhein-Westfalen is Nederland dit jaar een studie gestart met als doel op basis van de nieuwe Nederlandse methodiek en nieuwe inzichten over kansen en gevolgen van overstromingen inzicht te krijgen in het huidige en toekomstige overstromingsrisico aan beide zijden van de grens. De invloed van een dijkdoorbraak in Duitsland op het overstromingsrisico en het gewenste beschermingsniveau in Nederland worden in de studie meegenomen.
Bent u van mening dat de alarmerende staat van de Duitse Rijndijk bij Xanten een groot gevaar vormt voor Nederland? Hoe groot schat u het gevaar in?
Het Duitse Deichverband, dat verantwoordelijk is voor het onderhoud van de dijken vanaf Xanten tot aan de grens met Nederland, heeft de dijken met mindere kwaliteit (waaronder Entenbusch) ondertussen versterkt. Bij Xanten resten nog twee versterkingsopgaven, waarvan de eerste in 2016 wordt afgerond en de tweede in 2019 wordt gestart. Na het voltooien van deze twee dijkversterkingsprojecten zijn alle dijken nabij Xanten versterkt en voldoet de Rijndijk bij Xanten aan de Duitse norm. Voor de relatie met de nieuwe Nederlandse norm zie antwoord 2.
Welke gebieden in Nederland lopen gevaar door de trage respons in Nordrhein-Westfalen? Zijn de waterschappen en de burgers hiervan op de hoogte? Zo ja, hoe beveiligen zij zich tegen het eventuele gevaar?
De gebieden met een potentieel significant overstromingsrisico als gevolg van een mogelijke dijkdoorbraak in Nederland staan op de kaarten die in het kader van de Richtlijn Overstromingsrisico zijn gemaakt en die voor het brede publiek beschikbaar zijn (zie hiervoor www.risicokaart.nl). Op deze kaarten staan ook de gebieden weergegeven die door overstromingen vanuit Duitsland potentieel kunnen overstromen. Deze gebieden zijn in het verleden ook in beeld gebracht in het Interregproject Viking, dat onder andere gericht was op de grensoverschrijdende samenwerking bij rampenbeheersing. Op het niveau van Duitse en Nederlandse waterschappen en crisisorganisaties bestaat een operationele samenwerking, waarbij regelmatig oefeningen worden gehouden.
Hoe zou u de samenwerking tussen Duitsland en Nederland op het gebied van waterveiligheid typeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenwerking tussen Duitsland en Nederland op het gebied van waterveiligheid verloopt positief en constructief. Zowel op het niveau van het stroomgebied van de Rijn als bilateraal met Nordrhein-Westfalen in het grensgebied.
Via de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) werkt Nederland sinds 1995 op het niveau van het gehele stroomgebied van de Rijn onder meer met Duitsland samen aan hoogwater. In 1998 is het Actieplan Hoogwater 1998–2020 opgesteld waarin concrete doelen en hoogwaterbeschermingsmaatregelen zijn vastgelegd. In 2013 is tijdens de ministeriële conferentie gezamenlijk geconstateerd dat er goede voortgang is geboekt met het uitvoeren van het Actieplan. Sinds 1995 is meer dan 10 miljard euro geïnvesteerd in bescherming tegen hoogwater in het Rijnstroomgebied, zowel op het gebied van preventie als op het gebied van bewustwording. Een goede illustratie voor de professionele internationale samenwerking op stroomgebiedniveau is de Thiess International River Price die de ICBR in 2014 heeft ontvangen.
Met Nordrhein-Westfalen werkt Nederland sinds 1997 samen aan een effectief overstromingsrisicobeheer in het grensgebied. Beide landen werken actief aan de bescherming tegen overstromingen. In Nederland ligt het accent op het uitvoeren van Ruimte voor de Rivier en dijkversterkingen en op het invoeren van nieuwe normen voor de dijken. In Duitsland ligt het accent op het verbeteren van de dijken en bovenstrooms op het aanleggen van retentiegebieden. De laatste jaren is de samenwerking met Nordrhein-Westfalen geïntensiveerd.
Tijdens de Hoogwaterconferentie eind 2014 in Nordrhein-Westfalen is gezamenlijk geconstateerd dat, als resultaat van de samenwerking, nu veel meer bekend is over hoe effecten van rivierkundige maatregelen doorwerken op de waterstand en stroomsnelheden benedenstrooms. Tijdens de conferentie onderstreepten beiden partijen het gemeenschappelijk belang van de grensoverschrijdende samenwerking. Concreet wordt de komende twee jaar een gezamenlijke studie uitgevoerd naar de overstromingsrisico’s in het grensgebied en de invloed die overstromingen die net bovenstrooms van Lobith ontstaan, zouden kunnen hebben op het beschermingsniveau in Nederland.
Ook op het gebied van rampenbeheersing is de samenwerking de laatste jaren geïntensiveerd, zodat de wederzijdse rampenbestrijders worden voorzien van adequate, grensoverschrijdende informatie en communicatie en gezamenlijk rampenoefeningen worden uitgevoerd.
Mede vanwege de samenwerking in de Duits-Nederlandse werkgroep Hoogwater weten de regionale partijen aan weerszijden van de grens elkaar ook bilateraal te vinden (onder andere provincie/Kreis, waterschappen/Deichverbände en gemeenten).
Wat zou er volgens u verbeterd moeten worden aan de samenwerking tussen Duitsland en Nederland wat betreft waterveiligheid? Hoe gaat u dit aan de vork prikken?
De positieve en constructieve samenwerking met Duitsland wordt voortgezet. Door gezamenlijke studies met Nordrhein-Westfalen en in ICBR verband zal beter inzicht ontstaan in de effecten van verschillen in uitgangspunten tussen het Duitse en Nederlandse waterveiligheidsbeleid en daar waar nodig en mogelijk zal worden toegewerkt naar uniforme parameters op stroomgebiedniveau. Een beter inzicht in en begrip van elkaars aannames en uitgangspunten aangaande klimaatverandering is hierbij een belangrijk onderwerp.
Is het waar dat Nederland 5 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het overloopgebied Bislicher Insel? Zo ja, hoe is dat geld besteed? Bent u tevreden met die besteding?
In het kader van het IRMA (Interreg Rijn Maas) programma heeft Nederland 5 miljoen euro bijgedragen aan de aanleg van het retentiegebied Bislicher Insel. Het is een maatregel die is opgenomen in het Internationale Actieplan Hoogwater Rijn dat in 1998 door de Rijnministers is vastgesteld. De retentiemaatregel om de hoogwaterafvoeren te dempen, is al jaren geleden gereed gekomen. De maatregel bestond uit het terugleggen van een bandijk en het in delen verlagen van de oude bandijk, zodat het water zowel in de zomer als in de winter kan instromen in een oude Rijnarm als een bepaalde waterstand wordt overschreden. Deze waterstanden komen in de zomer echter veel minder vaak voor dan in de winter. Het overlaatgebied Bischlicher Insel is dus steeds beschikbaar voor waterberging ter vermindering van de hoogwater golf.
Het effect van de maatregel is meegenomen in de evaluatie van alle retentiemaatregelen die langs de Rijn worden uitgevoerd (zie www.iksr.org ICBR rapporten 199 en 200 uit 2012).
Destijds is meebetaald in het kader van de solidariteit en dat dient in het bredere kader te worden gezien van de realisatie van het gehele pakket aan maatregelen, die in het Actieplan Hoogwater worden gerealiseerd. Doel is het verlagen van de extreme waterstanden, wat voor Nederland een gunstig effect heeft.
Kunt u zich de door u ontraden motie Smaling (Kamerstuk 34 000 J, nr. 11) herinneren, ingediend tijdens het wetgevingsoverleg Water van 17 november 2014, welke om actie vraagt rond de betreffende dijkringen? Bent u bereid de motie, alhoewel verworpen, alsnog uit te voeren? Zo nee, wat is er dan sindsdien op dit gebied verbeterd waardoor de uitvoering van deze motie niet nodig zou zijn?
Deze motie kan ik mij herinneren. In de Kamerbrief (34 000 J, nr. 25) van 16 juni 2015 wordt de stand van zaken van de samenwerking met Duitsland toegelicht. Nordrhein-Westfalen heeft extra middelen beschikbaar gesteld om de resterende, reeds geplande, dijkversterkingen de komende jaren uit te voeren. Om te kunnen bepalen of en welke aanvullende maatregelen in het licht van onze nieuwe normering noodzakelijk zijn, wordt in de nieuwe studie met Nordrhein-Westfalen onderzocht of en hoe de sterkte van de Duitse dijken bijdraagt aan het toekomstige overstromingsrisico in Nederland. Op basis daarvan kan Nederland met Duitsland bespreken of en welke maatregelen wenselijk zijn, welke maatregelen Nederland treft en welke mogelijke aanvullende wensen Nederland aan Duitsland heeft.
Wat vindt u ervan dat het overloopgebied Bislicher Insel alleen in de winter water zal gaan opvangen? Was dat bekend toen Nederland 5 miljoen euro in dit overloopgebied investeerde?
Zie antwoord 7.
Vindt u ook dat de professionele aanpak van het deltaprogramma in Nederland schril contrasteert met de brakke internationale samenwerking op stroomgebiedniveau? Zo nee, waaruit zou dan moeten blijken dat dat niet het geval is?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Sluis op losse schroeven’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe heeft de situatie kunnen ontstaan dat er – volgens de berichtgeving – voor bouwbedrijven te complexe opdrachten voor het broodnodig opknappen van sluizen door Rijkswaterstaat op tafel zijn gelegd, waarvan deze bouwbedrijven de risico’s niet durven te nemen? Hoe verklaart u anders de geringe interesse van bouwbedrijven in dit soort opdrachten, zoals het opknappen van de keersluis in Limmel, de zeetoegang in IJmuiden en de Beatrixsluizen?
Voor het project Keersluis Limmel hebben zich negen consortia gemeld, waaronder een aantal internationale bedrijven. Voor het project Zeetoegang IJmond waren dat er vijf en voor het project Derde Kolk Beatrixsluis hebben zich drie gegadigden gemeld. Ik kan dit geen geringe interesse noemen, ook al moet ik constateren dat zich voor het project Derde Kolk Beatrixsluis één à twee minder gegadigden hebben gemeld, dan verwacht. Er is voldoende belangstelling maar bedrijven maken meer dan voorheen keuzes waar men wel en waar men niet op inschrijft.
Kunt u aangeven waarom er bij zulke, voor de economische ontwikkeling van Nederland cruciale projecten, niet aan de voorkant in overleg is getreden met brancheorganisatie Bouwend Nederland, teneinde een goede inschatting te maken van welke risico’s voor bouwbedrijven aanvaardbaar zijn en welke niet?
Er vindt periodiek overleg plaats met Bouwend Nederland. Speciaal voor het Sluizenprogramma is er een Sluizenplatform waar naast Bouwend Nederland en de waterbouwers, ook de belangenvereniging van ingenieursbureaus en installateurs zitting in hebben. Ook zijn er gesprekken tussen Rijkswaterstaat en bouwbedrijven om over trends en beleid van gedachten te wisselen.
Bent u voornemens om tot uitstel van projecten over te gaan, wanneer blijkt dat met het sleutelen aan voorwaarden, volgorde en planning van projecten, de risico’s die bouwbedrijven nu zien niet afdoende kunnen worden weggenomen?
Vooralsnog ben ik hier niet voornemens toe. Op dit moment biedt het bespreken van de aanbestedingsplanning en het zoeken met de markt naar mogelijkheden om de tenderkosten- en capaciteit voor gegadigden te beperken, voldoende mogelijkheden om de interesse van de markt voor de sluizenprojecten te behouden.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zouden zijn van eventueel uitstel voor de Nederlandse economische ambities, als het gaat om bijvoorbeeld de Amsterdamse haven en binnenvaartsector?
Omdat ik niet voornemens ben om deze projecten te vertragen, zijn hier geen economische consequenties van te verwachten.
Welke actie gaat u ondernemen om een dergelijke situatie (zie onder 1) bij de tweede sluis bij Eefde, de zeetoegang bij Terneuzen en de grote renovatie van de Afsluitdijk, te voorkomen?
Om de interesse van de markt voor de komende aanbestedingen te behouden, verkent Rijkswaterstaat met de markt welke exacte elementen nu de keuze van bouwbedrijven beïnvloeden om voor een bepaald werk te kiezen. Uit de verschillende gesprekken met diverse partijen blijkt dat het gaat om zaken die te maken hebben tenderkosten en tendercapaciteit. Rijkswaterstaat beziet de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te bevorderen.
Kunt u een inschatting geven van de hoogte van de kosten die er mee gemoeid zijn wanneer er vertraging optreedt in (delen van) het programma bedoeld om cruciale zeesluizen op te knappen? Kunt u deze inschatting geven voor elke specifieke opdracht die nu in de gevarenzone schijnt te verkeren, te weten het opknappen van de keersluis in Limmel, de zeetoegang in IJmuiden en de Beatrixsluizen? Zo nee, waarom niet?
Deze drie projecten zitten niet in de gevarenzone. Het project keersluis Limmel is reeds gegund en bij het project Zeetoegang IJmond en het project Derde Kolk Beatrixsluis loopt de aanbesteding reeds.
Het bericht “Sluis op losse schroeven” |
|
Sander de Rouwe (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u de signalen bevestigen dat vertraging dreigt voor verschillende sluisprojecten zoals de zeesluis in Terneuzen, de derde kolk bij de Beatrixsluis, de keersluis Limmel, de Zeetoegang in IJmuiden, de versterking van de sluizen in de Afsluitdijk en de tweede klok in de Sluis Eefde?
Nee. Het project Keersluis Limmel is reeds gegund. De projecten derde kolk Beatrixsluis en Zeetoegang IJmond zijn reeds gestart met de aanbesteding. Het project »Nieuwe Sluis Terneuzen» heeft net een uitgebreide marktconsultatie gehouden waarin de markt haar interesse heeft laten blijken. Voor dit project en de projecten Afsluitdijk en sluis Eefde is de start van de aanbesteding in 2015 voorzien.
Kunt u aangeven waarom Rijkswaterstaat, ondanks dat de genoemde projecten al jaren voorzien waren, met de planning worstelt?
De huidige planning van genoemde projecten is stabiel. Het is wel zo dat Rijkswaterstaat dit jaar en komende jaren relatief veel grote projecten op de markt brengt. Ook andere sectoren trekken aan. Daardoor komen er in utiliteitsbouw en de spoorsector meer projecten op de markt, waardoor het volume aan opdrachten toeneemt. Daarom is de haalbaarheid van het werkenpakket de komende drie jaar, onder andere bij Bouwend Nederland, getoetst. Bouwend Nederland heeft aangegeven dat het haalbaar is.
Kunt u de gevolgen voor de ontwikkeling van de economie schetsen indien deze projecten vertraagd worden?
Omdat ik niet voornemens ben om deze projecten te vertragen, zijn hier geen economische consequenties van te verwachten.
Heeft u met derde-belanghebbenden, zoals de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, de binnenvaartsector en België, overleg gevoerd om de gevolgen van vertraging in beeld te hebben?
Voor zover relevant zijn er vanzelfsprekend binnen de projecten overleggen met derden over de scope, hinder en planning. Echter, er is op dit moment geen sprake van voorgenomen vertraging.
Kunt u een overzicht van alle sluisprojecten verstrekken met daarbij de geplande start van de werkzaamheden en de thans beoogde planning? Kunt u daarbij ook aangeven welke sluisprojecten een risico op vertraging kennen, hoe groot dat risico is en welke maatregelen voorzien zijn om dat risico te elimineren?
Het project Keersluis Limmel is reeds gegund. Voor de projecten Derde Kolk Beatrixsluis en Zeetoegang IJmond is er geen risico op vertraging van de aanbesteding omdat deze reeds zijn gestart. Voor de projecten Sluis Terneuzen, sluis Eefde en de Afsluitdijk moet de aanbesteding nog starten en is op dit moment geen vertraging voorzien. De start van de realisatie van het project sluis Eefde is later dan de bij u bekende planning. Dit is het gevolg van het later vaststellen van het bestemmingsplan.
Keersluis Limmel
2015
Zeetoegang IJmond
2016
Derde Kolk Beatrixsluis
2016
Afsluitdijk
2017
Sluis Eefde
2017
Nieuwe Sluis Terneuzen
2017
Kunt u aangeven hoe regionale bouwbedrijven beter en meer betrokken kunnen worden bij deze projecten?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt is het risico van onvoldoende belangstelling van marktpartijen voor deze projecten beheersbaar. Er is daarom geen aanleiding om de projecten ingrijpend anders te organiseren om deze toegankelijker te maken voor regionale bouwbedrijven.
Het bericht ‘Sluis op losse schroeven’ |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Herkent u zich in de berichtgeving? Is het waar dat het opknappen van cruciale (zee)sluizen vertraging dreigt op te lopen?
Hier herken ik mij niet in. Het is wel zo dat Rijkswaterstaat het komende jaar relatief veel grote projecten op de markt brengt. Ook andere sectoren trekken aan waardoor er ook in utiliteitsbouw en de spoorsector meer projecten op de markt komen en het volume aan opdrachten toeneemt. Voor de drie sluizenprojecten die nu in aanbesteding zijn, is voldoende interesse. Rijkswaterstaat is in gesprek met de markt om te bezien hoe de interesse van marktpartijen voor de projecten die komende periode aanbesteed worden, kan worden behouden.
Is het waar dat verschillende bouwers opdrachten te complex en risico’s te groot vinden en dat veel grote aanbestedingen elkaar in korte tijd opvolgen? Welke rol speelt het gebruik van dbfm-contracten (ontwerp, bouw, financiering, onderhoud in één contract) daarin?
Rijkswaterstaat zal de komende jaren relatief veel grote projecten op de markt brengen. Daarnaast vragen DBFM-contacten meer tijd, specialistische kennis en tenderkosten van de markt dan meer traditionele contracten. Rijkswaterstaat beziet de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te behouden. Daarnaast is de haalbaarheid van het werkenpakket de komende drie jaar, onder andere bij Bouwend Nederland, getoetst. Bouwend Nederland heeft aangegeven dat het haalbaar is.
Hoe oordeelt u over de versnelling van de aanleg van de tweede zeesluis bij IJmuiden, die de Kamer mogelijk heeft gemaakt op voorwaarde dat de regio zou voorfinancieren, nu overprogrammering tot problemen lijkt te leiden?
De aanbesteding van de Zeesluis IJmuiden is reeds gestart en er is dus geen reden tot vertraging. Er zijn nu nog drie combinanten in de procedure voor het werk. De definitieve plannen worden in juni 2015 ingeleverd.
Worden de projecten «tweede sluis Eefde», «zeetoegang Terneuzen» en «renovatie Afsluitdijk» inderdaad in 2015 in de markt gezet? Overweegt u vanwege de afname van het aantal potentiële opdrachtnemers om de aanbestedingen over een langere periode uit te smeren?
Ja, voor deze projecten is de start van de aanbesteding in 2015 voorzien, waarbij aangemerkt dient te worden dat het project Nieuwe Sluis Terneuzen geen DBFM project is, maar met een Design & Construct-contract op de markt wordt gezet.
Ik zie vooralsnog nog geen reden om de aanbestedingen te temporiseren.
Kunt u de uitspraak van de programmadirecteur bij Rijkswaterstaat (RWS), dat hij eerst wil kijken of hij kan sleutelen aan de voorwaarden, volgorde en planning van projecten, voor hij knopen doorhakt, nader toelichten?
Rijkswaterstaat is in gesprek met de markt om te verkennen welke exacte elementen nu de keuze van bouwbedrijven beïnvloeden om voor een bepaald werk te kiezen. Uit de verschillende gesprekken met diverse partijen blijkt dat het gaat om zaken die te maken hebben met tenderkosten en tendercapaciteit. Ik bezie de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te behouden.
Is er binnen RWS een prioritering van de verschillende projecten? Zo ja, hoe prioriteert u de verschillende projecten ten opzichte van elkaar?
Omdat geen aanleiding is planningen aan te passen is er ook geen reden te prioriteren. Rijkswaterstaat heeft in afstemming met Bouwend Nederland gekeken naar de start van de aanbestedingen, waarbij de eindmijlpaal «openstelling» niet zou vertragen. Dit om tot een meer regelmatige spreiding van de start van de aanbestedingen te komen.
Deelt u de mening dat de koudwatervrees bij bouwbedrijven om met Rijkswaterstaat in zee te gaan past in een trend die al langer gaande is? Zo ja, op welke wijze doorbreekt u deze trend?
Nee. Alle aanbestedingen (ook DBFM) zijn tot op heden succesvol verlopen.
Het signaal van een afnemend aantal inschrijvers voor DBFM-projecten is reden om nadere afstemming te hebben met brancheorganisaties en marktpartijen. Het feit dat er veel grote projecten op de markt komen in combinatie met een DBFM-contract maakt dat bedrijven selectiever zijn.
Het niet meenemen van alternatieven van bewoners voor onder andere dijkverzwaring |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Hoogheemraadschappen in Nederland serieuze alternatieven van bewoners voor onder andere dijkverzwaring grondig moeten onderzoeken en mee moeten laten wegen in de uiteindelijke beslissing over de te nemen stappen om bewoners te beschermen tegen het water? Is dit in het kader van burgerparticipatie niet essentieel?
In de besluitvorming over dijkverzwaringen dienen alle serieuze alternatieven, waaronder die van bewoners, te worden meegewogen. Met het oog daarop is de code maatschappelijke participatie opgesteld die ik uw Kamer bij mijn brief van 13 juni 2014 (Kamerstuk 33 750A nr. 70) heb toegezonden. De code vormt een uitwerking van de spelregels van Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) en de principes van sneller en beter en is als zodanig van toepassing op dijkverzwaringsprojecten die deel uitmaken van het hoogwaterbeschermings-programma. De code noemt participatie een essentieel onderdeel van de relatie tussen overheid en maatschappij.
Is het in het belang van een zorgvuldig besluitvormingsproces niet noodzakelijk dat het Hoogheemraadschap reeds in een vroegtijdig stadium volledig inzage geeft aan de bewoners, alsmede aan de vertegenwoordigende organen van bewoners zoals dorpscommissies en/of gemeenten, in de plannen die er zijn en in de kosten van deze plannen?
Voor een zorgvuldige besluitvorming over een dijkverzwaring is het van belang dat bewoners en belanghebbende partijen in alle fasen van de planvorming betrokken zijn. Het afwegen van alternatieven, inclusief kosten, zal in een transparant proces plaats moeten vinden. Op deze wijze kan voorkomen worden dat bewoners en andere belanghebbenden voor voldongen feiten worden gesteld.
Deelt u de mening dat bewoners, alsmede de vertegenwoordigende organen van bewoners zoals dorpscommissies en/of gemeenten, in het besluitvormingsproces niet door een Hoogheemraadschap voor een voldongen feit mogen worden gesteld, overwegende dat beslissingen over bijvoorbeeld dijkverzwaring van ingrijpende aard zijn voor de leefomgeving en veiligheid en bescherming moeten bieden voor vaak een lange periode (tientallen jaren of meer)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u tevens de mening dat in het belang van zorgvuldige besluitvorming in sommige gevallen meer tijd uitgetrokken moet worden om serieuze alternatieven te onderzoeken? Wat zijn de financiële mogelijkheden hieromtrent?
Waterschappen en hoogheemraadschappen die een dijkverzwaring voorbereiden zullen in hun planning rekening houden met het onderzoek van alternatieven. Naarmate de situatie complexer is, zal hiervoor meer tijd worden uitgetrokken. De voorbereidingskosten van een dijkverzwaring, waaronder het onderzoek van alternatieven, worden door het hoogwaterbeschermingsprogramma vergoed.
Kunt u garanderen dat, zoals in het geval van dijkverzwaringen, de Hoogheemraadschappen in Nederland de hierboven genoemde elementen van zorgvuldige besluitvorming te allen tijden volgen, en dat alternatieven van bewoners daarin een belangrijke plek krijgen? Is de Code Maatschappelijke Participatie ook van toepassing op dit type projecten? Zo nee, bent u van mening dat dit het geval zou moeten zijn?
Gebruik van de code maatschappelijke participatie moet er toe leiden dat alle van belang zijnde alternatieven, waaronder die van bewoners, zorgvuldig worden afgewogen. Het bestuur van het hoogheemraadschap of waterschap is verantwoordelijk voor een zorgvuldige besluitvorming waarin alle van belang zijnde alternatieven worden afgewogen. Op de voorbereiding van het projectplan voor de dijkverzwaring is Afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. Het bestuur van het hoogheemraadschap of waterschap legt het projectplan ter goedkeuring voor aan gedeputeerde staten van de betreffende provincie. Tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten is beroep mogelijk bij de Raad van State.
Zie voor het van toepassing zijn van de code maatschappelijke participatie het antwoord op vraag 1.
Grondwaterproblemen in de Vliettunnel Leidschendam |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vliettunnel bij Leidschendam in de richting van A44 dicht: grondwater komt daar omhoog»1?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat: «Temperatuurschommeling veroorzaakt problemen Vliettunnel»»1, over soortgelijke problemen in 2012, 2013 en 2014?
Ja.
Deelt u de mening dat de Vliettunnel een belangrijke verbinding is van en naar de Leidse regio en de Bollenstreek en dat het afsluiten van deze tunnel nadelige effecten heeft voor inwoners en ondernemers uit genoemde regio’s?
Ja.
Bent u bereid om te kijken naar een duurzame oplossing en in overleg te treden met de provincie en het hoogheemraadschap om te kijken of het (tijdelijk) verlagen van het grondwaterpeil tot de mogelijkheden behoort?
De afgelopen jaren zijn de voegen in de Vliettunnel verschillende keren gerepareerd door ze te injecteren met siliconenmateriaal en door de afwatering te verbeteren. De afgelopen tijd hield dit stand maar bij grote schommelingen in temperatuur blijkt de reparatie bij bepaalde voegen toch kwetsbaar te zijn. Daarom laat ik nu onderzoek doen naar een structurele oplossing. Hierin zal ook het verlagen van het grondwaterpeil als mogelijkheid worden onderzocht. Zoals gebruikelijk zal dit worden gedaan in afstemming met de betrokken overheden. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in de zomer van dit jaar zijn afgerond.
Indien het verlagen van het grondwaterpeil niet tot de mogelijkheden behoort, bent u bereid andere definitieve oplossingen te onderzoeken?
Ja, ook andere oplossingen worden meegenomen in het genoemde onderzoek.