Het bericht dat vrouwen die borstkanker hebben gehad of drager zijn van het borstkankergen bij een heroperatie van een borstreconstructie deze niet vergoed krijgen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat vrouwen die borstkanker hebben gehad of drager zijn van het borstkankergen bij een heroperatie van een borstreconstructie deze niet vergoed krijgen?1
Borstreconstructies komen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van medische noodzaak. Ik licht dit graag kort toe. De Zorgverzekeringswet heeft als doel om individuele verzekerden te verzekeren tegen de kosten van noodzakelijke en effectieve medische zorg. De zorgverlener kijkt aan de hand van medische criteria naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en stelt de medische indicatie vast. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Ten slotte toetst de zorgverzekeraar of de declaratie rechtmatig en doelmatig is.
Bij reconstructie na borstkanker is er sprake van medische noodzaak en wordt de borstreconstructie vergoed vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet. Ook als de verzekerde belast is met het borstkankergen wordt de preventieve verwijdering en reconstructie van de borst vergoed vanuit het basispakket.
Voor de vergoeding van een eventuele heroperatie van een borstreconstructie, de zogenaamde tertiaire mammareconstructie, zijn criteria opgesteld om te kunnen bepalen of er sprake is van een medische noodzaak. Deze criteria zijn opgenomen in de Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard2 (hierna: Werkwijzer). Deze Werkwijzer is opgesteld door een werkgroep van de wetenschappelijke vereniging van adviserend geneeskundigen, de VAV (Vereniging Artsen Volksgezondheid) in afstemming met het Zorginstituut Nederland (ZINL).
De Werkwijzer wordt op dit punt nog aangepast om ook de behandeling met lipofilling3 op te nemen naar aanleiding van het recente standpunt van het ZINL4. Zorgverzekeraars houden in hun beoordeling al wel rekening met dit standpunt.
Waarom is dit zo?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een opsomming geven van de klachten die deze vrouwen kunnen hebben die aanleiding geven tot een hersteloperatie?
De klachten die aanleiding geven voor een hersteloperatie zijn divers. Het kan daarbij gaan om pijnklachten, maar ook vormveranderingen zijn vaak aanleiding voor een hersteloperatie. De plastisch chirurg stelt vast of deze klachten met een hersteloperaties kunnen worden verholpen. De medisch adviseur van de zorgverzekeraar toetst aan de hand van de criteria in de Werkwijzer of de voorgestelde behandeling ook voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt.
Wat is uw reactie op wat de plastisch chirurg in de uitzending zegt, namelijk dat deze vrouwen ongelijk worden behandeld met andere kankerpatiënten die wel een onbeperkt aantal heroperaties kunnen krijgen?
Hersteloperaties bij vrouwen met borstkanker die cosmetisch van aard zijn (en waarvoor dus een medische noodzaak ontbreekt), zijn uitgesloten van het basispakket. Deze worden niet anders beoordeeld dan andere plastisch chirurgische hersteloperaties.
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke verplichting om vast te stellen of een vergoeding voldoet aan de voorwaarden. Als na een borstreconstructie een hersteloperatie nodig is, moet dus opnieuw beoordeeld worden of deze ook medisch noodzakelijk is. De voorwaarden die daarbij door zorgverzekeraars in acht moeten worden genomen staan gedetailleerd beschreven in de eerder genoemde Werkwijzer van de VAV.
De Werkwijzer van de VAV wordt periodiek in samenspraak met het Zorginstituut en de NVPC herzien. Naar aanleiding van de signalen in het eerder genoemde NOS artikel hebben de NVPC, ZN en de VAV afgesproken nog eens expliciet naar de vergoedingscriteria voor hersteloperaties na borstreconstructies te kijken.
Deelt u de mening dat deze hersteloperaties vergoed moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aan de verzekeraars, die vergoeding nu heroverwegen, laten weten?
Hersteloperaties dienen vergoed te worden als er sprake is van medische noodzaak om over te gaan tot een operatie. ZN, de VAV en de NVPC zijn, zoals gezegd, met elkaar in gesprek over de criteria in de Werkwijzer. Dit lijkt mij een goede zaak. Ik vertrouw erop dat hieruit duidelijk wordt of de eisen voor vergoeding bij een vervolgoperatie na een borstreconstructie terecht zijn en dat op basis daarvan gepaste vervolgstappen worden genomen.
Het bericht ‘Mindervaliden wachten soms maanden op reparatie rolstoel: ‘Al 2,5 jaar bezig’’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u dit bericht?1
Ja.
Wat vindt ervan dat deze mensen met een handicap en afhankelijk van dit hulpmiddel zo lang moeten wachten op de reparatie of levering van de rolstoel?
Ik betreur dat mensen in sommige gevallen lang moeten wachten op een reparatie of levering en daardoor minder goed kunnen meedoen in de samenleving. Bij reparaties moet de leverancier – zoals ook afgesproken in het landelijk normenkader – binnen 48 uur het hulpmiddel repareren. Bij op-maat-gemaakte hulpmiddelen lukt dat soms niet, omdat specifieke onderdelen niet altijd voorradig zijn. Ik begrijp dat het soms tijd kost om bepaalde (schaarse) onderdelen te bestellen waardoor een reparatie niet binnen de in het normenkader afgesproken termijn van 48 uur kan worden uitgevoerd, maar een levertijd van 2,5 jaar vind ik onacceptabel.
Deelt u de mening dat voor mensen met een handicap een rolstoel het noodzakelijke hulpmiddel is om te kunnen deelnemen aan de samenleving?
Uiteraard onderken ik dat het voor een deel van de mensen met een handicap noodzakelijk is om een hulpmiddel te hebben om te kunnen participeren in de samenleving, hoewel niet iedereen met een handicap per definitie een rolstoel nodig heeft.
Klopt het dat mensen nog steeds problemen ervaren bij het aanvragen van (complexe) hulpmiddelen?
Soms bereiken mij signalen dat mensen problemen ervaren bij het aanvragen van op-maat-gemaakte hulpmiddelen. Een aantal jaar geleden hebben we met alle betrokken partijen de verbeteragenda hulpmiddelen gerealiseerd. Sindsdien zijn goede stappen gezet, al laat dit voorbeeld zien dat we er nog niet zijn.
Hoe verhouden de door Hart van Nederland geschetste problemen zich tot het actieplan over de problemen bij reparatie en aanvragen van hulpmiddelen?
Het landelijk normenkader bevat afspraken en streefcijfers waar alle partijen in de hulpmiddelenverstrekking zich aan hebben gecommitteerd. Het actieplan is uitgevoerd, met als resultaat diverse convenanten en handreikingen die door verantwoordelijke partijen in de hulpmiddelenverstrekking gebruikt kunnen worden. Deze documenten zijn gericht op de hulpmiddelenverstrekking in het geval het complexe, op-maat-gemaakte hulpmiddelen betreft en bevatten afspraken over de dienstverlening van partijen.
Bij dit «complex maatwerk» behoren aanvraagprocedures die doorgaans relatief veel tijd in beslag nemen, omdat de procedure bestaat uit vele passingen en het op-maat-maken van het hulpmiddel. Termijnen die worden geschetst door Hart van Nederland zijn echter onacceptabel en ook niet in lijn met het normenkader. De tijd die het leveren van een nieuw hulpmiddel in beslag neemt, zal overbrugd moeten worden met een tijdelijke oplossing. Het is soms lastig een goede tweede passende oplossing te vinden; deze is nooit gelijk aan de rolstoel die op maat is gemaakt.
Hoe verhouden de geschetste problemen zich tot het landelijke normenkader waarin de verantwoordelijkheden van alle partijen en streefcijfers voor het hulpmiddelenbeleid worden opgenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gebeurt er als streefcijfers over reparatie of levering van (hier) rolstoelen niet worden gehaald?
Gemeenten sluiten contracten met leveranciers en bepalen daarin onder andere streefcijfers met betrekking tot reparaties. De streefcijfers uit het normenkader zijn onderdeel van de afspraken tussen gemeenten en leveranciers. Daarbij maken de partijen afspraken over hoe te handelen bij wanprestaties, inclusief de bijbehorende maatregelen. Als er structureel en landelijk zaken niet goed gaan, is er de mogelijkheid dit te bespreken in de Bestuurlijke tafel hulpmiddelen.
Het klopt toch dat volgens het normenkader de cliënt centraal moet staan en hulpmiddelenleveranciers zich dienstverlenend moeten opstellen?
De cliënt staat centraal. Dat laat onverlet dat gemeenten en leveranciers contractuele afspraken maken over de hulpmiddelenverstrekking, waar men zich aan dient te houden.
Wat heeft de betreffende financier (in overleg met de hulpmiddelenleverancier) gedaan om de problemen adequaat op te lossen?
Ik heb van de betreffende gemeente (de financier) vernomen dat zij de betreffende leverancier de opdracht heeft gegeven tot het opstellen van een plan van aanpak om tot verbetering te komen. De acties uit het plan van aanpak zijn voornamelijk gericht op een snellere toeleiding en een verbetering van de klantreis, communicatie en bejegening van de cliënten. Sindsdien is er doorlopend contact en tussentijdse bijsturing met de leverancier én zijn er zowel ambtelijk als bestuurlijk periodiek gesprekken met terugkoppeling over de genomen acties en verbeteringen. Sinds de eerste signalen zijn de wachtlijsten aanzienlijk verbeterd, al blijven de doorlooptijden van sommige onderdelen als gevolg van schaarste een aandachtspunt voor de leverancier.
Kunt u aangeven of acties zijn overlegd met de cliënten zelf?
Van de gemeente heb ik vernomen dat het verbeterplan door de leverancier is opgesteld in opdracht van de gemeente. Voor het formuleren van de opdracht heeft de gemeente in eerste instantie gekeken naar de klachten en signalen van de gebruikers. Het plan is vervolgens besproken met de verschillende cliëntvertegenwoordigersorganisaties. De verbetervoorstellen die zij hebben gedaan worden nu gebruikt bij de verdere verbetering van de dienstverlening.
Het rekenen van extra kosten door zorgverzekeraars voor het ontvangen van post |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris bekend met het feit dat mensen verzekerd bij IZA Zorgverzekeringen een brief hebben ontvangen dat post van de zorgverzekeraar voortaan niet meer gratis is? Hoe beoordeelt zij het feit dat mensen voortaan €1,25 per maand moeten betalen als zij niet de overstap maken naar digitale correspondentie?
Ja, zoals ik ook in reactie op de motie Leijten heb aangegeven1, hecht ik eraan dat iedereen kan meedoen in onze samenleving en dat niemand wordt buitengesloten. De coöperatie VGZ – waar IZA Zorgverzekeringen onderdeel van uitmaakt – heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laten weten dat zij kwetsbare groepen verzekerden, zoals verzekerden onder curatele, verzekerden bij wie bronheffing aan de orde is en sociale minima met een gemeentepolis, kosteloos per papier blijft informeren. Daarnaast wordt aan verzekerden de mogelijkheid geboden om in geval van vragen of onduidelijkheden telefonisch contact op te nemen met de zorgverzekeraar.2
Is de Staatssecretaris bekend met het feit dat één op de vijf Nederlanders moeite heeft met digitale vaardigheden?
Ja. Ik ben, zoals ik in mijn reactie3 op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de Informatiepunten Digitale Overheid heb aangegeven, gestart met een aantal activiteiten om beter inzicht te krijgen in de behoefte van de groep mensen die (al dan niet tijdelijk) niet in staat zijn om zelfstandig gebruik te maken van de (digitale) publieke dienstverlening. De mate waarin mensen in staat zijn om zelfstandig zaken te doen met de overheid hangt samen met de mate van hun zelfstandigheid (zoals bijvoorbeeld onvoldoende digitale vaardigheden), maar ook met de complexiteit van hun persoonlijke situatie en de complexiteit van wetten, regels en de organisatie(s) met wie zij te maken hebben.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat er altijd een niet-digitaal alternatief moet zijn voor burgers in hun communicatie met instellingen die essentieel zijn in het dagelijks leven, zoals verzekeraars en banken? In hoeverre deelt zij de mening dat de drempel voor de niet-digitale weg niet hoger mag zijn dan die voor de digitale weg?
In het kader van de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren zet ik mij ervoor in dat de overheidsdienstverlening aansluit bij de behoeften en leefwereld van burgers en ondernemers en dat zij zelf kunnen kiezen op welke wijze ze gebruik willen maken van de overheidsdienstverlening, digitaal of niet-digitaal. Voor private of semi-publieke organisaties zoals de zorgverzekeraars, kan ik niet bepalen hoe zij de dienstverlening voor hun klanten inrichten, maar met uw Kamer vind ik het van groot belang dat ook mensen die niet van het digitale kanaal gebruik kunnen of willen maken wel bij deze instellingen kunnen blijven meedoen. De Wet Modernisering Elektronisch Bestuurlijk Verkeer is niet van toepassing op private instellingen. Zoals ik heb aangegeven in de Kamer betekent dit dat ik niet kan bepalen hoe de zorgverzekeraars de dienstverlening aan hun klanten regelen. Als toegezegd aan uw Kamer ben ik echter met deze instellingen in gesprek over hoe zij ervoor zorgen dat iedereen mee kan blijven doen. De Kamer ontvangt in oktober bericht over de uitkomsten van deze gesprekken.4 Ik onderzoek daarbij ook de mogelijkheden om tot afspraken te komen die in lijn liggen met het begin dit jaar gestarte brede programma «Toegankelijk Bankieren».In dit programma spannen de Nederlandse banken zich in om de dienstverlening van banken toegankelijker en inclusiever te maken.5 Zij doen dit in nauwe samenwerking de Alliantie Digitaal Samenleven, diverse maatschappelijke organisaties van bijvoorbeeld ouderen, laaggeletterden en mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking en de banken zodat de dienstverlening goed aansluit op de behoeften van alle klanten, waaronder ook specifieke doelgroepen.
Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat IZA Zorgverzekeringen de gestegen kosten van postzegels en papier doorberekent aan haar minst digitaalvaardige klanten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt de Staatssecretaris dat mensen recht hebben op communicatie met hun verzekeraar op een manier die voor hen toegankelijk is? Hoe beoordeelt zij het feit dat mensen zonder digitale vaardigheden bij deze zorgverzekeraar straks moeten betalen voor hun correspondentie over zorg? Hoe beoordeelt zij dit in het licht van het feit dat zorgverzekeraars opereren onder strikte publiekrechtelijke randvoorwaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het in rekening brengen van een maandelijks bedrag zich volgens de Staatssecretaris tot de motie van het lid Leijten c.s. over altijd een gebruiksvriendelijk niet-digitaal alternatief bieden bij het ontwikkelen van nieuwe digitale middelen (Kamerstuk 26 643, nr. 834)?
Zie antwoord vraag 1.
Bij hoeveel andere (zorg)verzekeraars, banken en (semi-)publieke instellingen worden kosten gerekend om post op papier te ontvangen?
Er is geen landelijk overzicht van private ondernemingen of semi-publieke instellingen die kosten aan hun klanten doorberekenen om post op papier te ontvangen. Zoals de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer heeft laten weten zijn er bij het Ministerie van VWS twee zorgverzekeraars bekend die extra kosten in rekening brengen voor het ontvangen van post op papier.6
Wat gaat de Staatssecretaris doen om te zorgen dat mensen zonder digitale vaardigheden altijd toegang houden tot offline communicatie met deze instellingen, zonder daarvoor extra kosten te hoeven betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Aangezichtsoperaties bij transgenderzorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat gezichtsoperaties bij transgenders niet altijd vergoed worden door de zorgverzekeraar?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gezichtsoperaties er jaarlijks verricht worden? Kunt u aangeven hoeveel aanvragen van transpersonen er jaarlijks afgewezen worden?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Kunt u uitleggen waarom er bij gezichtsoperaties gewerkt wordt met een machtigingssysteem in plaats van inkoop van zorg in natura?
Aangezichtsoperaties zijn plastisch-chirurgische verrichtingen.
Aanspraak op behandelingen van plastisch-chirurgische aard valt slechts gedeeltelijk onder de basisverzekering. Behandelingen die alleen cosmetisch van aard zijn en dus medisch gezien niet noodzakelijk zijn, zijn uitgesloten van het basispakket. Zorgverzekeraars hebben de wettelijke verplichting om vast te stellen of een vergoeding voldoet aan de voorwaarden.
Voorafgaand aan een behandeling van plastisch-chirurgische aard moet daarom in alle gevallen voorafgaand toestemming (een machtiging) door de zorgverzekeraar worden gegeven, zodat door de zorgverzekeraar vastgesteld kan worden of de aanspraak op de basisverzekering terecht is.
Door het werken met een machtiging wordt vooraf duidelijk of er sprake is van verzekerde zorg. Daardoor krijgt de verzekerde vooraf duidelijkheid over de vraag of zorgkosten worden vergoed. Hiermee wordt voorkomen dat de declaratie achteraf wordt afgekeurd en de verzekerde geconfronteerd wordt met onverwachte kosten.
Kunt u aangeven bij welke andere ingrepen er gewerkt wordt met een machtiging? Kunt u uitleggen hoe het proces van aanvraag en toekenning daar werkt bij deze ingrepen?
De voorwaarden voor voorafgaande toestemming worden opgesteld door de wetenschappelijke verenigingen en vastgesteld door het Zorginstituut Nederland. De precieze voorwaarden voor vergoeding van behandelingen en een limitatieve lijst van ingrepen van plastisch-chirurgische aard staan beschreven in de Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard.
De limitatieve lijst is te vinden op: https://www.vecozo.nl/globalassets/documenten--downloads/diensten/machtigingenportaal/formulieren-medisch-specialisten/limitatieve-lijst-msz-2023.xlsx.
Sinds 2012 verloopt het machtigingenproces via het VECOZO portaal, waarbij gebruik gemaakt wordt van uniforme formulieren die door alle zorgverzekeraars worden gebruikt voor specifieke behandelingen met een aanspraakbeperking.
De zorgaanbieder vraagt de zorg aan via VECOZO en vult de vragenlijst behorend bij de gevraagde zorg in en verstuurd deze naar de zorgverzekeraar. Bij de zorgverzekeraar worden de aanvragen beoordeeld door medisch adviseurs. Deze adviserend geneeskundigen van de zorgverzekeraars hebben hun werkwijze voor de beoordeling van de machtigingen in 2021 vastgelegd in de «Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch chirurgische aard» (hoofdstuk 14). Deze is te vinden op de website van de VAV (Vereniging Artsen Volksgezondheid).
Klopt het dat er gewerkt wordt aan een nieuw beoordelingskader voor gezichtsoperaties bij transpersonen door verzekeraars en de VAV Werkgroep plastische chirurgie?
Het beoordelingskader van de Werkwijzer van de VAV bestaat al sinds langere tijd en heeft geen grote inhoudelijke wijzigingen ondergaan. Het beoordelingskader is nog steeds gebaseerd op de internationale richtlijnen voor de behandeling en begeleiding van transseksuelen van de Standard of Care (SOC) van de WPATH (voorheen HBIGDA). Er zijn twee trajecten doorlopen die hebben geleid tot verbeteringen in Hoofdstuk 14 van de werkwijzer. Het nieuwe beoordelingskader is van recente datum (2021).
Er wordt op dit moment niet gewerkt aan verdere aanpassingen van het beoordelingskader. Ik heb begrepen dat er door de betrokken partijen ook nauw contact wordt onderhouden met de patiëntenverenigingen.
Kunt u aangegeven wat de stand van zaken is van die beoordelingskader en of ook vertegenwoordigers van transpersonen betrokken zijn bij de totstandkoming hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre de toets op het «passabiliteitsprobleem» door zorgverzekeraars bij transpersonen, als zij een afweging moeten maken voor het goedkeuren van de financiering voor deze operaties, tot willekeur kan leiden? Hoe wordt dit voorkomen?
Er zijn geen «harde» criteria voor het bepalen van een passabiliteitsprobleem. Dat geldt zowel voor zorgverzekeraars als zorgverleners en transpersonen. Het blijft daarmee een visuele beoordeling van foto’s en indien nodig op het spreekuur van meerdere artsen en/of medewerkers van de functionele eenheid. De medisch adviseur bij de zorgverzekeraar toetst zo zorgvuldig mogelijk de passabiliteit.
Als eerste beoordeelt de medisch adviseur de foto’s op passabiliteit. Bij vermoeden dat er sprake is van passabiliteit voor wens-geslacht, worden meerdere artsen of personen van de functionele eenheid gevraagd om een antwoord te geven op de algemene vraag of de persoon passabel is voor het wens-geslacht. Daarmee wordt willekeur zoveel mogelijk voorkomen en wordt gestreefd naar objectiviteit. Als de persoon passabel is voor het wens-geslacht, wordt er geen machtiging afgegeven.
Indien een persoon als niet-passabel wordt beoordeeld komt de volgende stap, waarin beoordeeld wordt welke aspecten van het gelaat in ernstige mate bijdrage aan het niet-passabel zijn. Voor deze aspecten wordt dan een machtiging gegeven voor vergoeding van correctie. Bij bezwaren kunnen verzekerden op het spreekuur van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar gezien worden.
Kunt u aangeven in hoeverre zorgverzekeraars de criteria voor het beoordelen van de noodzaak voor een aanzicht operatie streng hanteren, waardoor er vaak afwijzingen zijn?
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij beoordelen volgens de afspraken.
Hoe en in hoeverre wordt gecontroleerd via bijvoorbeeld een second opinion of deze afwijzingen op inhoudelijk de juiste grond gebeurt?
Zoals bij het antwoord bij vraag 2 aangegeven, zijn hierover geen gegevens beschikbaar.
Zoals bij het antwoord bij vraag 7 aangegeven, wordt om de beoordeling zo objectief mogelijk te maken worden niet afgewezen dan na raadpleging van meerdere medisch adviseurs. Bij bezwaar worden de transpersonen indien nodig op het spreekuur van de medisch adviseur gezien, samen met een tweede persoon uit de functionele eenheid. De beoordeling wordt dus, indien nodig, niet alleen op basis van foto’s gedaan. Als een verzekerde het niet eens is met een beslissing van de zorgverzekeraar, kan de beslissing onafhankelijk door de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) worden getoetst.
Erkent u dat het doormaken van een transitie al een kwetsbare periode is in iemands leven, dat een operatie daarin een belangrijke stap is in de bevestiging van iemands gendernieuwe geslacht en dat het dus extra belangrijk is dat hier een goede en zorgvuldige afweging gemaakt wordt?
Ik realiseer mij zeker dat een transitie een kwetsbare en belangrijke aangelegenheid is. Zoals hiervoor aangegeven is de inzet om ervoor te zorgen dat iedereen de zorg krijgt die nodig is en om te voorkomen dat de verzekerde achteraf voor verrassingen komt te staan. Daarbij betekent niet dat iedere aanvraag goedgekeurd wordt.
Het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de vergoeding van een door een apotheker bereid ADHD-geneesmiddel |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de vergoeding van een door een apotheker bereid ADHD-geneesmiddel?1
Ja.
Zijn de argumenten die het Gerechtshof in dit arrest gebruikt voor de vergoeding van magistraal bereide dexmethyfenidaat aan individuele patiënten niet ook van toepassing op de vraag wanneer taperingstrips aan individuele patiënten vergoed zouden moeten worden?
Nee. De argumenten van het Gerechtshof gaan over de vergoeding van de apotheekbereiding zelf en zijn niet zomaar van toepassing op een bepaalde verpakkingsvorm van apotheekbereidingen zoals taperingstrips.
Herinnert u zich de antwoorden van de voormalig Minister voor Medische Zorg op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp, waarin hij stelt dat «Apotheekbereidingen, zoals verwerkt in een taperingstrip, […] alleen voor vergoeding in aanmerking [komen] als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie»?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de voormalig Minister op losse schroeven komt te staan door het arrest, aangezien het Gerechtshof in punt 20 stelt dat «aan het criterium van de stand van de wetenschap en praktijk is voldaan indien de behandeling qua effectiviteit in ieder geval gelijk is aan de behandeling met methylfenidaat» en dat «daarvoor dus niet nodig [is] dat de behandeling met dexmethylfenidaat een meerwaarde heeft ten opzichte van de behandeling met methylfenidaat»?
Nee, die mening deel ik niet. In punt 4.20 van het arrest van het hof gaat het om de vraag of dexmethylfenidaat voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» zoals opgenomen in artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering (Bzv). De uitspraak van de toenmalige Minister voor Medische Zorg over apotheekbereidingen betrof het criterium dat is opgenomen in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel d, Bzv, namelijk of een geneesmiddel gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig is aan enig niet aangewezen, geregistreerd geneesmiddel; in dat geval is de apotheekbereiding immers uitgesloten van farmaceutische zorg.
Betekent het feit dat het gerechtshof in punt 4.24 van het arrest stelt dat «het oordeel van de behandelend arts het uitgangspunt is bij het antwoord op de vraag of in een concreet geval de verzekerde redelijkerwijs op een bepaalde vorm van zorg is aangewezen' volgens u dat het oordeel van de behandelend arts ook het uitgangspunt zou moeten zijn bij de vraag of taperingstrips voor een individuele patiënt zouden moeten worden vergoed?
Nee. De stelling van het hof in punt 2.24 betreft het vereiste dat de verzekerde slechts recht op zorg uit het basispakket heeft voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen. Dit vereiste van – kortweg – een medische indicatie is neergelegd in artikel 2.1, derde lid, Bzv. Het oordeel van de behandelend arts bepaalt echter niet wat de inhoud en omvang van het basispakket is. Daarvoor gelden onder meer ook de criteria die in de bovenstaande antwoorden aan de orde waren, zoals de «stand van de wetenschap en praktijk» en rationele farmacotherapie. Wat betreft de «stand van de wetenschap en praktijk» wordt opgemerkt dat een taperingstrip te vergelijken is met een baxterrol. Het is een verpakkingsvorm die het gebruik van medicatie voor de patiënt eenvoudiger maakt. Volgens bijna alle veldpartijen is er op dit moment onvoldoende wetenschappelijk bewijs over de meest effectieve manier van het afbouwen van medicatie en dus ook geen bewijs dat een taperingstrip het afbouwproces van een patiënt beter laat verlopen dan bij het niet gebruiken van een taperingstrip.
Wat zeggen de volgende uitspraken van het Gerechtshof, te weten: «dat niet op dat groepsniveau, maar op het niveau van de individuele verzekerde bepaald dient te worden of sprake is van uitwisselbaarheid» en dat de door de zorgverzekeraars bepleite systematiek waarin «aan een verzekerde (de vergoeding van) een vorm van zorg [wordt] onthouden alleen in verband met de hoogte van de daaraan verbonden kosten, wat in strijd is met het stelsel van de Zvw» volgens u over het gebruik van het argument van kosteneffectiviteit op groepsniveau in andere contexten? Betekent dit dat het argument van kosteneffectiviteit op groepsniveau ook niet langer kan worden gebruikt om het niet vergoeden van taperingstrips of andere typen zorg aan individuele patiënten te legitimeren?
Kosteneffectiviteit is één van de pakketcriteria die gehanteerd worden bij adviezen van het Zorginstituut Nederland over beslissingen van rijkswege met betrekking tot de samenstelling van het basispakket van de zorgverzekering. De andere pakketcriteria zijn noodzakelijkheid, effectiviteit en uitvoerbaarheid. Alleen de effectiviteit is wettelijk vastgelegd, te weten door het vereiste dat voldaan moet worden aan de «stand van de wetenschap en praktijk» (artikel 2.1, tweede lid, Bzv). Net als de effectiviteit wordt de kosteneffectiviteit altijd op groepsniveau beoordeeld.
Zoals in het antwoord op de vorige vraag opgemerkt, zijn taperingstrips niet bewezen effectief. Dat wil zeggen dat zij niet voldoen aan de «stand van de wetenschap en praktijk».
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het pakketcriterium kosteneffectiviteit onderscheiden dient te worden van het vereiste van de «meest economische keuze voor de zorgverzekeraar onderscheidenlijk de patiënt» zoals dat geldt bij de beoordeling van rationele farmacotherapie.
Bent u bereid om met de zorgverzekeraars die taperingstrips aan individuele patiënten momenteel (grotendeels) niet vergoeden op basis van generieke overwegingen op groepsniveau in gesprek te gaan over wat deze uitspraak betekent voor de vergoeding van taperingstrips?
Ik ga ervanuit dat zorgverzekeraars kennis hebben genomen van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de consequenties daarvan bezien voor de uitvoering die zij aan hun zorgverzekeringen geven. Het is hun verantwoordelijkheid om eventuele verzoeken van individuele verzekerden om vergoeding van taperingstrips te beoordelen.
Is het arrest van het Hof aanleiding voor u om in gesprek te gaan met het Zorginstituut Nederland en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) over het feit dat zij tot nog toe altijd generieke negatieve adviezen hebben gegeven over vergoeding van taperingstrips, op basis van overwegingen op groepsniveau, waarbij zij aan het oordeel van de behandelaar over de individuele patiënt geen waarde hechten?
Tot nu toe heeft Zorginstituut Nederland geen advies gegeven over de vergoeding van taperingstrips. Het Zorginstituut ziet daar ook geen aanleiding toe omdat veldpartijen in 2018 een multidisciplinair document hebben opgesteld dat handvatten geeft over de afbouw van twee veelgebruikte groepen antidepressiva (SSRI’s en SNRI’s). Zoals ik in mijn recente Kamerbrief3 over dit onderwerp heb aangegeven, spreekt het Zorginstituut op dit moment met betrokken partijen over de evaluatie van dit document en zal het Zorginstituut daar binnenkort een veldbijeenkomst over organiseren.
De SKGZ brengt geen generieke adviezen uit over de vergoeding van taperingstrips, maar oordeelt per definitie in een individuele casus tussen een verzekeraar en een verzekerde.
Het Zorginstituut en de SKGZ voeren hun taken onafhankelijk uit. Het is niet gepast dat ik met hen in gesprek ga om inhoudelijke aanwijzingen te geven hoe zij hun taken moeten uitvoeren.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het plotseling afbreken van een kankerbehandeling zonder overleg met de patiënt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de Radar-uitzending van maandag 13 maart waaruit blijkt dat de chemotherapiebehandeling ongevraagd werd stopgezet door een zorgaanbieder in Duitsland1?
Ja.
Kunt u zich voorstellen wat het plotseling stopzetten van een kankerbehandeling bij ernstig zieke patiënten teweeg brengt?
Een behandeling die al gestart is, mag niet worden onderbroken door onduidelijkheden over de vergoeding. Daarom is in art. 13 lid 5 van de Zorgverzekeringswet bepaald dat als een overeenkomst tussen een zorgverzekeraar en een aanbieder wordt beëindigd, een verzekerde die op dat moment al zorg ontvangt van deze aanbieder, recht houdt op zorgverlening door die aanbieder voor rekening van deze zorgverzekeraar.
In deze casus was er sprake van een misverstand. Omdat er verschillen zijn tussen het Nederlandse en Duitse zorgsysteem, zijn er tussen de zorgaanbieder en zorgverzekeraar afspraken dat voor een beperkt aantal specifieke behandelingen vooraf toestemming dient te worden aangevraagd. Dit om te toetsen of deze behandelingen voor vergoeding vanuit de Nederlandse Zorgverzekeringswet in aanmerking komen.
Bij de aanvang van de behandeling in 2022 is deze toestemming niet gevraagd, maar pas in januari 2023. Bij de zorgverzekeraar was in januari 2023 niet bekend dat deze patiënt al in behandeling was bij deze zorgaanbieder; daarom is deze aanvraag door de zorgverzekeraar behandeld als een aanvraag voor een nieuwe behandeling in plaats van voor een vervolgbehandeling.
Na de opheldering van dit misverstand is de behandelaanvraag door de zorgverzekeraar alsnog goedgekeurd en wordt deze vergoed. Tevens heeft overleg plaatsgevonden met de Duitse partijen om ervoor te zorgen dat in het vervolg de toestemming tijdig aangevraagd wordt zodat voorkomen wordt dat patiënten hierdoor gedupeerd worden.
Vindt u het normaal dat een kankerbehandeling wordt onderbroken als er onduidelijkheden optreden over de vergoeding tussen een zorgaanbieder en een zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat de zorgverzekeraar zich in deze casus niet aan zijn zorgplicht heeft gehouden? Zo ja, heeft u de zorgverzekeraar daar al op aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom accepteert u dat zorgverzekeraars niet tijdig duidelijkheid verschaffen over hun zorgcontracteringen? Hoe gaat u dit verbeteren en wat worden de consequenties voor verzekeraars die niet tijdig (dus vóór het overstapseizoen) duidelijk maken welke zorgaanbieders wel en niet gecontracteerd zijn?
Zorgverzekeraars moeten hun (aspirant) verzekerden goed informeren voor welke zorgaanbieders de zorg wel en voor welke (nog) niet volledig vergoed wordt. In de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-022) van de NZa is bepaald dat zorgverzekeraars hun verzekerden goed moeten informeren over de vergoedingen van zorg die voor de polis gelden.
Deze informatieverplichting betreft onder meer informatie over gecontracteerd zorgaanbod en de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. Ook moeten zij hun verzekerden tijdig informeren over eventuele nadelige wijzigingen in de polisvoorwaarden die voor de verzekerden van belang zijn. Tevens is in de Regeling transparantie zorgaanbieders (TH/NR-018) bepaald dat zorgaanbieders de consument moeten informeren over datgene wat voor de consument van belang is om een weloverwogen keuze te maken voor zorg. Daarbij kan worden gedacht aan eventuele eigen betalingen, indien er geen contract is met de zorgverzekeraar.
Zowel de zorgverzekeraar als de zorgaanbieder hebben een rol bij het informeren van de verzekerden en patiënten. Dat gaat helaas nog niet altijd goed. In het Ingegraal Zorgakkoord (IZA) zijn daarom afspraken gemaakt om de informatie aan verzekerden te verbeteren. Daarbij is bijvoorbeeld afgesproken dat de IZA-partijen samen een voorlichtingsprogramma organiseren dat er op gericht is verzekerden voor te lichten over de financiële risico’s als zij kiezen voor niet-gecontracteerde zorg. Als zij kiezen voor gecontracteerde zorg zijn deze risico’s niet aanwezig. In de voorlichting wordt de nadruk gelegd op situaties en locaties waar het financiële risico van niet-gecontracteerde zorg zich voor de verzekerde voor kan doen, zoals bij verwijzers en tijdens het overstapseizoen. Ook zijn in IZA afspraken gemaakt om het contracteerproces te verbeteren, waarmee partijen inmiddels gezamenlijk aan de slag zijn gegaan.
Waarom lukt het zorgverzekeraars en zorgaanbieders niet om hun financiële belangen en conflicten op te lossen zonder dat de patiënt hiervan de dupe wordt en wat kunt u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat voor gevolgen heeft deze casus voor de zorgverzekeraar en het Zorgloket Duitsland?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat de behandeling van ernstig zieke patiënten voorop moet staan en dat geschillen over betaling opgeschort dienen te worden totdat de behandeling achter de rug is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van een zorgstelsel waarbij de vergoeding van een kankerbehandeling uit het basispakket blijkbaar niet altijd gegarandeerd is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kunt u doen om deze patiënt en eventuele andere patiënten in dezelfde situatie te helpen, anders dan ze weer terugverwijzen naar de zorgverzekeraar of zorgaanbieder?
In dit geval was er sprake van een misverstand dat door de zorgverzekeraar en zorgaanbieder zelf is opgelost. Normaal gesproken zal een behandeling die al gestart is niet worden onderbroken door onduidelijkheden over de vergoeding. Het is wettelijk vastgelegd dat als een overeenkomst tussen een zorgverzekeraar en een aanbieder wordt beëindigd, een verzekerde die op dat moment al zorg ontvangt van deze aanbieder, recht houdt op zorgverlening door die aanbieder voor rekening van deze zorgverzekeraar (art. 13 lid 5 van de zorgverzekeringswet).
Medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoord op onze vervolgvragen over medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt?1
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord onder de tweede en derde vraag waarin u schrijft dat een overzicht van geneesmiddelen waarvoor een eigen bijdrage geldt, te vinden is op medicijnkosten.nl? Waarom verwees u naar een website waarop geen lijst staat met geneesmiddelen waarvoor bovenop het eigen risico ook een eigen bijdrage geldt, aangezien de website een invoerbalk geeft waarop een middel moet worden ingetypt, geen overzicht?
Het hangt van de specifieke situatie van het geval af of al dan niet een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht. Dat licht ik graag nader toe.
Er geldt een eigen bijdrage voor geneesmiddelen indien de openbare prijs van een extramuraal geneesmiddel hoger is dan de vergoedingslimiet van een groep van vergelijkbare geneesmiddelen. De verzekerde moet het verschil dan zelf betalen, tot een maximum van € 250,- per jaar.
Zorgverzekeraars maken – als onderdeel van het preferentiebeleid – prijsafspraken met geneesmiddelenfabrikanten om te komen tot een prijs die onder de vergoedingslimiet ligt, zodat voor die geneesmiddelen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Deze geneesmiddelen worden door de zorgverzekeraar aangewezen als zogenoemde preferente geneesmiddelen. Indien een verzekerde zo’n preferent middel afneemt, is hiervoor dan ook geen eigen bijdrage verschuldigd.
Verschillende zorgverzekeraars maken afspraken met verschillende fabrikanten, en dus verschilt van zorgverzekeraar tot zorgverzekeraar welke geneesmiddelen als preferent zijn aangewezen. Bovendien hebben zorgverzekeraars de mogelijkheid lopende het jaar, dan wel aan het einde van het kalenderjaar, andere preferente geneesmiddelen aan te wijzen. Ook zijn er zorgverzekeraars die door hen als preferent aangewezen middelen uitsluiten van het eigen risico.
Dit alles maakt dat ik geen lijst, overzicht of opsomming heb of kan opstellen van extramurale geneesmiddelen waarvoor in alle gevallen een eigen bijdrage of het eigen risico in rekening wordt gebracht. Het is voor de verzekerde wél mogelijk op medicijnkosten.nl na te gaan of voor het aan hem voorgeschreven geneesmiddel een eigen bijdrage geldt. Dit kan de verzekerde ook navragen bij diens zorgverzekeraar. De desbetreffende zorgverzekeraar kan de verzekerde ook informeren of het eigen risico in rekening zal worden gebracht.
Kunt u de Kamer per omgaande een lijst toesturen van medicijnen waarvoor bovenop het eigen risico (volgens u alle) ook een eigen bijdrage geldt tot 250 euro? Als er verschillen per verzekeraar zijn, kunt u dan een lijst per verzekeraar geven?
Zie antwoord vraag 2.
Als patiënten hun medicijnen niet meer kunnen betalen en daardoor ziekere en duurdere patiënten worden die eerder doodgaan (antwoord vierde vraag), waarom houdt u het eigen risico en de eigen bijdrage dan in stand?
Ik zie goede redenen om een eigen bijdrage en het eigen risico voor extramurale geneesmiddelen te behouden. Zo stimuleert een eigen bijdrage doelmatige zorg. Het prikkelt de consument immers een vergelijkbaar, maar goedkoper geneesmiddel te gebruiken, waarvoor geen eigen bijdrage geldt. Verder mag van de zorggebruiker worden verwacht dat deze voor een deel zelf bijdraagt aan de kosten van de zorg. Daarmee houden we de zorg betaalbaar en behouden we draagvlak voor solidariteit in ons zorgstelsel.
Als u het aannemelijk vindt dat het niet innemen van noodzakelijke medicijnen een aandoening kan verergeren of de persoon meer klachten kan doen laten ervaren (antwoord vijfde vraag), waarom houdt u als arts de betaling van het eigen risico en eigen bijdragen dan in stand?
Zie antwoord vraag 4.
Waarop baseert u de gedachte dat het niet verder laten stijgen van het eigen risico dan 385 euro, het eigen risico laten gelden voor achttien-plussers, een maximering van 250 euro per jaar en een zorgtoeslag voor lage inkomens, voldoende is voor mensen om de medicijnen wel op te halen bij de apotheek en het eigen risico en de eigen bijdrage te voldoen?
In mijn brief van 23 december 20222 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de monitor stapeling eigen betalingen. In die brief geef ik aan hoe ik meer inzicht wil krijgen in de verschillende eigen betalingen voor zorg, waaronder het verplicht eigen risico en de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen. Afhankelijk van de inzichten die de monitor geeft, zal ik besluiten of aanvullend onderzoek nodig is, dan wel aanvullende maatregelen gewenst zijn.
Heeft u onderzocht of mensen met lagere inkomens hun medicijnen vaker niet afhalen omdat ze het eigen risico en de eigen bijdragen niet kunnen voldoen dan mensen met een hoger inkomen? Zo nee, bent u bereid dat onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het is toch kabinetsbeleid om de therapietrouw te vergroten en sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? Zo ja, waarom handelt u daar dan niet naar door het eigen risico en de eigen bijdragen te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
De eisen die Menzis stelt aan fysiotherapeuten om patiënten met COPD te mogen behandelen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Menzis van fysiotherapeuten die patiënten met COPD behandelen eist dat zij lid worden van het Chronisch Netwerk om in aanmerking te komen voor vergoeding?1
Het Chronisch ZorgNet profileert zich als ideële stichting die sinds 2011 streeft naar betere, betaalbare en meer toegankelijke zorg voor patiënten met niet-overdraagbare chronische aandoeningen, zoals vaatlijden, osteoporose, post-COVID, hartrevalidatie en longaandoeningen.
Het multidisciplinaire netwerk (van fysiotherapeuten, oefentherapeuten, diëtisten en waarschijnlijk binnenkort ook ergotherapeuten) richt zich op zorg met een duurzaam effect, doordat leefstijl, zelfredzaamheid, bewegen en voeding centraal staan. Chronisch ZorgNet is een open netwerk. Dit betekent dat alle fysio- en oefentherapeuten en diëtisten kunnen toetreden, mits zij aan de gestelde voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden op het gebied van onder andere continue scholing, dataverzameling en praktijkeisen borgen de kwaliteit van geboden zorg. Aangezien de voorwaarden een bepaalde inzet van de zorgverleners vragen is deelname aan Chronisch ZorgNet een bewuste keuze voor zorgverleners die affiniteit hebben met de doelgroep.
Een zorgverzekeraar heeft de vrijheid om voorwaarden te stellen bij de contractering, om zo de kwaliteit van de zorg te bewaken en te kunnen bevorderen. Ik kan mij daarbij voorstellen dat zorgverzekeraars deelname aan dergelijke netwerken stimuleren. De activiteiten van dit netwerk sluiten naar mijn mening naadloos aan bij de weg die we met het Integraal Zorgakkoord zijn ingeslagen.
Mogen zorgverzekeraars zelf dit soort eisen stellen aan zorgverleners en zorginstellingen om in aanmerking te komen voor vergoeding?
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht maar ook contacteervrijheid. Op naleving van deze plicht ziet de Nederlandse Zorgautoriteit toe. Zolang een zorgverzekeraar voldoet aan deze zorgplicht is hij vrij om zelf te bepalen welke eisen hij stelt aan zorgaanbieders bij de onderhandelingen in het inkoopproces. Deze contracteervrijheid zorgt ervoor dat zorgverzekeraars onderling ook kunnen concurreren op de inkoop. De zorgaanbieders kunnen zich onderling ook onderscheiden door bijvoorbeeld aan bepaalde kwaliteitseisen te voldoen, zoals het aansluiten bij het Chronisch ZorgNet.
In hoeverre is het volgens u wenselijk dat zorgverzekeraars eigen eisen stellen aan zorgverleners voor de behandeling van specifieke aandoeningen?
Ik vind het gewenst dat zorgverzekeraars zich inzetten om de kwaliteit van zorg te verhogen. Het instrument dat zij daarvoor beschikbaar hebben is de contractering: contractuele afspraken maken met zorgaanbieders. Deze afspraken zouden zich niet alleen moeten beperken tot prijs en hoeveelheid, maar vooral ook de focus moeten hebben op activiteiten die de kwaliteit van zorg verhogen.
Welke eisen stellen andere zorgverzekeraars aan fysiotherapeuten voor de behandeling van patiënten met COPD?
Ik beschik niet over de gevraagde informatie.
Bent u het ermee eens dat het logischer zou zijn om eenduidige eisen te stellen aan zorgverleners en zorginstellingen, in plaats van de situatie waarin iedere zorgverzekeraar andere tijdrovende eisen kan stellen?
Ik begrijp de roep om eenduidigheid van eisen. Het staat de brancheverenigingen van zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij om hun leden daarover te adviseren. Het blijft echter het recht van een individuele zorgverzekeraar en zorgaanbieder om een dergelijk advies over te nemen in het contract. Want een keerzijde van eenduidigheid is dat het de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder de mogelijkheid ontneemt om zich onderscheiden en dus te concurreren. Daarmee vervalt dan een prikkel om de kwaliteit van zorg voor de verzekerde/patiënt continue verder te verhogen. En daar is de verzekerde/patiënt niet bij gebaat.
Bent u bereid om met zorgverzekeraars in gesprek te gaan over de zorginhoudelijke eisen die zij zorgverleners en zorginstellingen opleggen, bovenop de wettelijk bepaalde eisen en de kwaliteitsstandaarden en -eisen die door de sector zelf worden opgesteld?
Het is aan de zorgaanbieder zelf om te bepalen welke kwaliteit van zorg hij wil leveren. Vervolgens is het aan de zorgverzekeraar om die zorgaanbieders te contracteren die willen voldoen aan de kwaliteitsnormen die hij hanteert. Waarbij de zorgverzekeraar wel altijd voldoende zorgaanbieders moet contracteren zodat hij aan de wettelijke zorgplicht voldoet.
Ik ben overigens wel in gesprek met zorgverzekeraars (en ook met andere partijen) over de mogelijkheden om op meerdere terreinen de inkoop- en verantwoordingseisen aan zorgaanbieders te harmoniseren.
Het feit dat veel ggz patiënten mogelijk geen vergoeding van hun zorg krijgen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat meer dan de helft van de 27 grootste ggz-instellingen nog steeds geen contract met een zorgverzekeraar hebben? Kan aangegeven worden welke zorgverzekeraars nog niet alle contracten met ggz-instellingen rond hebben?1
Het is mij bekend dat de contractering voor 2023 moeizaam op gang is gekomen. Zowel de NZa als ZN geven aan dat er inmiddels vaart in de contractering zit. De NZa heeft een uitvraag gedaan bij zorgverzekeraars over de stand van zaken van de contractering per 31 januari 2023. Voor de GGZ instellingen geldt dat 73% van de instellingen die een contract aangeboden hebben gekregen van de zorgverzekeraar, het contract hebben getekend. Dit is een gemiddelde van alle zorgverzekeraars. Er hebben 9 van de in totaal 10 zorgverzekeraars gereageerd op de uitvraag van de NZa. Het percentage getekende contracten varieert tussen zorgverzekeraars van 51% tot 91%. Er is één zorgverzekeraar die verwacht geen contracten voor 2023 meer te sluiten met GGZ instellingen. Zorgverzekeraars verwachten dat nog gemiddeld 20% van de zorgaanbieders die een contract hebben aangeboden gekregen en nog niet hebben getekend, op korte termijn alsnog zullen tekenen.
Wat vindt u ervan dat veel mensen die ggz-zorg ontvangen niet weten in hoeverre hun zorg zal worden vergoed?
Mocht voor een verzekerde met een lopende behandeling die in 2022 is gestart blijken dat de zorgverzekeraar het contract met de betreffende zorgverlener over 2023 heeft beëindigd, dan is wettelijk bepaald dat de zorgverzekeraar de zorg voor die zorgaanbieder blijft vergoeden (artikel 13.5 Zvw). Voor verzekerden met een lopende behandeling in 2022 heeft het (nog) niet gesloten zijn van een contract dus geen gevolgen voor de behandeling.
Voor de groep die zorg ontvangt vanaf 1 januari en later geldt dat de zorgaanbieder volgens de regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa verplicht is om de consument te informeren over datgene wat van belang is om een weloverwogen keuze te maken om zorg te vergelijken en ontvangen. Hieronder valt ook informatie over het al dan niet hebben van een contract met de verzekeraar van de verzekerde.
Daarnaast moet de zorgverzekeraar, zoals in de regeling informatieverstrekking ziektekosten verzekeraars aan consumenten van de NZa staat vermeldt, heldere informatie verschaffen richting de verzekerde of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Evenals wat de hoogte is van het percentage van de vergoeding bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Mocht er geen sprake zijn van een contract, dan moet de zorgverzekeraar hier richting de verzekerde transparant over zijn en ondubbelzinnig duidelijk maken wat de gevolgen kunnen zijn voor de verzekerde.
Als de verzekeraar transparant heeft aangegeven dat er (nog) geen contract is gesloten met de aanbieder (evenals de eventuele gevolgen), dan heeft hij de verzekerde daarmee voldoende geïnformeerd. De verzekerde is daarmee in staat om een bewuste keuze te maken, evenals het risico van de eventuele gevolgen. Het kan in deze situatie niet zo zijn dat een verzekerde een behandeling onverwachts moet afbreken omdat de zorg niet meer wordt geleverd, met eventuele schade tot gevolg. Het is wel mogelijk dat de zorg in deze situatie niet volledig wordt vergoed en de verzekerde in deze situatie een deel van de rekening zelf zal moeten betalen.
Bent u het eens dat dit voor patiënten een extra belasting vormt en zelfs schadeijk kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunnen zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen als zij hun verzekerden niet eens kunnen vertellen welke zorg op hun polis wordt vergoed?
De wettelijke zorgplicht van verzekeraars betekent dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom ofwel voldoende zorg inkopen of vergoeden en bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan. Als een zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, kan een verzekeraar ook richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is en daarmee aan zijn zorgplicht voldoen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen.
Moeten patiënten die vanaf 1 januari zorg ontvangen, en later in het jaar ontdekken dat hun zorgverzekeraar geen contract heeft met hun behandelaar, hun behandeling zelf betalen? Zo nee, wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo ja, hoe kan het dat zij voor hoge extra kosten komen te staan, terwijl zij wel verzekerd zijn en premie betalen?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Moeten patiënten die vanaf 1 januari zorg ontvangen, en later in het jaar ontdekken dat hun zorgverzekeraar geen contract heeft met hun behandelaar, hun behandeling afbreken en bij een andere behandelaar opnieuw beginnen? Zo nee, wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo ja, hoe schadelijk denkt u dat dit voor hen is?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het eens dat wanneer mensen gedwongen worden om naar een andere behandelaar over te stappen omdat er geen contract (meer) is met hun zorgverzekeraar, er geen sprake meer is van vrije artsenkeuze? Wat vindt u daarvan?
Het is belangrijk dat patiënten voldoende keuze hebben en ook blijven houden uit kwalitatief goede hulpverleners. Dit betekent echter niet dat de kosten van alle zorgverleners in alle gevallen bij alle polissen volledig vergoed dienen te worden, omdat daar een prijs tegenover staat en verzekerden daar een keuze in kunnen maken. Verzekerden kunnen namelijk kiezen voor een (natura)polis bij een zorgverzekeraar die aangeeft de zorg te vergoeden bij de gewenste zorgaanbieder. Daarnaast kan een verzekerde ook kiezen voor een restitutiepolis. Een restitutiepolis maakt immers geen onderscheid tussen gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorgaanbieders. In het huidige stelsel hebben patiënten in mijn optiek daarmee keuzevrijheid om te kiezen voor de zorgverlener die bij hem of haar past.
In hoeverre zijn er wel contracten afgesloten met andere ggz-zorgverleners dan de 27 grote instellingen?
De NZa heeft in de uitvraag aan zorgverzekeraars onderscheid gemaakt tussen GGZ-instellingen en vrijgevestigden. De resultaten die betrekking hebben op de GGZ-instellingen worden beschreven in antwoord 1. Voor wat betreft de vrijgevestigden heeft op 31 januari 2023 85% van de zorgaanbieders die een contract aangeboden heeft gekregen van de zorgverzekeraars het contract getekend.
Bent u het eens dat verzekerden onvolledig geinformeerd worden wanneer zij hun keuze voor een zorgverzekering moeten maken, wanneer op 12 november wel de premie maar niet de contracten bekend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u in de wet opnemen dat naast de hoogte van de premie ook de afgesloten contracten bekend moeten zijn op 12 november?
Voor verzekerden is vooral van belang of hun zorg vergoed wordt en of zij hierover goed geïnformeerd zijn door de zorgverzekeraar. Conform de regeling informatieverstrekking door ziektekostenverzekeraars moeten zorgverzekeraars heldere informatie verschaffen richting de verzekerde of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking, en wat de hoogte is van het percentage van de vergoeding bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Ongeacht of er een contract is, kan een verzekeraar richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is.
Tegelijkertijd erken ik dat het contracteerproces dit jaar moeizaam verloopt en dat verbeteringen wenselijk zijn. Daarom is er in het Integraal Zorgakoord (IZA) een aantal afspraken gemaakt over de verbetering van het contracteerproces. Afgesproken is dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich gezamenlijk inzetten om het inkoopproces jaarlijks vóór 12 november af te ronden (en om meer inzicht te geven in de kwaliteit van de geleverde zorg). Zorgverzekeraars maken jaarlijks voor 12 november transparant met wie zij een contract hebben afgesloten. Partijen zijn op dit moment met elkaar aan de slag met de uitwerking van deze verbeterafspraken.
Bent u bekend met uw reactie op de drie arresten van de Hoge Raad van 9 december 2022?1
Ja, ik ben bekend met de arresten die de Hoge Raad als hoogste rechter in civiele zaken op 9 december 2022 heeft gewezen over artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) en met mijn brief aan uw Kamer van 30 december 2022.
Heeft u deze drie arresten van de Hoge Raad wel gelezen of zat u al aan de oliebollen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de Hoge Raad onze hoogste rechter is?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, waarom verwijst u gedupeerden van de voorgenomen generieke tariefverlagingen van 25 tot 35% voor ongecontracteerde geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en thuiszorg dan naar de rechter?
Ik lees de uitspraak van de Hoge Raad zo dat een generiek kortingspercentage in algemene zin is toegestaan. Dat neemt niet weg dat een vergoeding – ook op basis van een generiek kortingspercentage – in bepaalde gevallen in strijd kan zijn met het hinderpaalcriterium. Of dat zo is, dient volgens de Hoge Raad te worden beoordeeld op het moment waarop de verzekerde voor de keuze staat of hij gebruik wil maken van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Bij deze beoordeling spelen blijkens het arrest diverse feiten en omstandigheden een rol. Zorgverzekeraars zullen bij de vaststelling van de vergoeding voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder daarom altijd een zorgvuldige afweging moeten maken. Als de verzekerde het niet eens is met de vergoeding of meent dat de vergoeding in strijd is met het hinderpaalcriterium, kan hij een klacht indienen bij zijn zorgverzekeraar. De verzekerde die dan geen gehoor vindt bij de zorgverzekeraar, kan zich wenden tot de geschilleninstantie of de rechter.
Wat is uw reactie op de bevestiging in de arresten van de Hoge Raad dat het beleid van zorgverzekeraars om te werken met generieke kortingspercentages zonder duidelijke uitzonderingen voor duurdere vormen van zorg en met vrijblijvende en onzekere hardheidsclausules niet langer houdbaar is?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaan verzekeraars bij de vaststelling van de vergoeding voor ongecontracteerde zorg zorgvuldig aandacht besteden aan het hinderpaalcriterium nu de arresten hen daartoe dwingen? Hoe gaat dat in zijn werk?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de wob-stukken waaruit blijkt dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en zorgverzekeraars al langere tijd onderkennen dat zorgverzekeraars nu niet in lijn met het hinderpaalcriterium in de Zorgverzekeringswet handelen?
De wob-stukken bevatten een ambtelijke analyse uit medio 2021 naar de toenmalige stand van zaken in de jurisprudentie over de toepassing van het hinderpaalcriterium. In die analyse stond centraal de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020. Die uitspraak is bij arrest van de Hoge Raad van 9 december 2022 deels vernietigd. Daardoor is de ambtelijke analyse inmiddels achterhaald.
Heeft u onderzoek gedaan naar de redenen waarom sommige psychiaters, psychologen, wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden het verkiezen om ongecontracteerd te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoek met ons delen?
Op 28 maart 2022 heb ik de Monitor Contractering wijkverpleging 2022 van de NZa3 naar uw Kamer gestuurd. Uit deze monitor komt naar voren dat zorgaanbieders een aantal redenen noemen om geen contract af te sluiten:
het door de zorgverzekeraar geboden tarief is te laag is en er is geen onderhandeling mogelijk;
de zorgaanbieder kan hogere tarieven rekenen zonder contract;
de zorgverzekeraar heeft geen contract aangeboden;
het niet kunnen voldoen aan de contractvoorwaarden, als voorbeeld wordt genoemd niet kunnen voldoen aan het criterium dat maximaal 1/3e van de medewerkers werkt als zzp-er.
Redenen die zorgverzekeraars noemen om een nieuwe zorgaanbieder af te wijzen voor een contract zijn:
issues met integriteit en fraude;
twijfels over de kwaliteit van de zorgverlening;
de zorgaanbieder kan de inzet van hbo-verpleegkundigen niet garanderen;
de zorgaanbieder kan geen integraal zorgaanbod leveren;
een aantal zorgverzekeraars biedt zzp’ers geen contract aan.
Op 22 juni 2022 heb ik de Monitor Contractering ggz 2022 van de NZa4 naar uw Kamer gestuurd. Uit deze monitor komt naar voren dat de belangrijkste redenen voor zorgaanbieders om wel een contract af te sluiten zijn: de duidelijkheid en betaalbaarheid voor de patiënt, gevolgd door zekerheid voor de praktijk/instelling. Daarnaast spelen tevredenheid over het tarief en goede ervaringen met de zorgverzekeraar een rol. De redenen voor zorgaanbieders om niet te contracteren zijn hetzelfde als in eerdere jaren, namelijk vooral het omzetplafond en ontevredenheid over het tarief. Daarnaast geven 6% van de instellingen en 26% van de vrijgevestigde zorgaanbieders aan dat zij om principiële redenen geen contract afsluiten.
Redenen die zorgverzekeraars noemen om een contractverzoek af te wijzen zijn: twijfel aan doelmatigheid, kwaliteit of integriteit, geen overeenstemming over de tarieven, of al voldoende zorg ingekocht.
Bent u ervan op de hoogte dan aanbieders van thuiszorg in kleine dorpjes soms de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerd zijn? Waarom geeft u deze mensen zo’n duw?
In het IZA hebben partijen met elkaar vastgesteld dat contractering van belang is om de beweging naar passende zorg tot stand te brengen. In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt om de contractering te verbeteren. Daarbij is ook afgesproken om een verkenning uit te voeren op welke mogelijkheden en noodzakelijkheden er momenteel zijn voor kleinere zorgaanbieders om gezamenlijk op te trekken in het contracteerproces en hoe dit kan worden vereenvoudigd.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleegkundigen die hand-in-hand 48-uurszorg in de stervensfase aanbieden soms de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerd zijn? Waarom geeft u deze mensen een duw? Bent u ermee bekend dat veel ongecontracteerde psychologen en psychiaters in een bepaald vakgebied zo gespecialiseerd en daarmee duurder zijn dat zij er qua omzet niets van zullen merken als de mensen die minder geld verdienen van hun wachtlijst af gaan en niet bij hen in zorg komen? Zo ja, waarom blokkeert u duurdere zorg voor mensen met minder geld?
Zie antwoord vraag 9.
De zorgverzekeringswet zou toch zorgen voor gelijke toegang tot zorg voor mensen met meer en minder geld? Zo ja, waarom handhaaft u dit principe niet?
Iedereen die in Nederland woont of rechtmatig arbeid verricht, is verplicht een zorgverzekering te hebben. Afhankelijk van hun inkomen, kunnen verzekerden een zorgtoeslag ontvangen ter compensatie van de nominale premie en het verplicht eigen risico. De zorg die onder de dekking van de zorgverzekering valt, het zogenoemde basispakket, is voor iedere verzekerde hetzelfde. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht jegens zijn verzekerden. Hij moet voor verzekerden met een naturapolis voldoende zorg inkopen, zodat iedere verzekerde gebruik kan maken van een gecontracteerde zorgaanbieder voor zijn behoefte aan zorg uit het basispakket.
Heeft u het rondetafelgesprek in de Kamer van 5 december 2022 over dit onderwerp gezien? Wat is uw reactie op elk van de bijdragen van de volgende genodigden: de heer King (Consumentenbond), mevrouw Ter Avest (MIND), mevrouw Veenendaal (LVVP), mevrouw Veldman (Patiëntenfederatie Nederland) mevrouw Brouwer (Epos), de heer Mous (advocaat gezondheidszorg), de heer Jager (Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze), de heer Wallage (gepromoveerd op het onderwerp en tevens advocaat) en de heer Koolman (gezondheidseconoom)?
Ik heb het rondetafelgesprek met belangstelling gevolgd.
Mijn reactie op de punten die genoemd zijn door de door u genoemde genodigden:
Dat vind ik ook van groot belang. Dat is in Nederland ook goed geborgd. Elke verzekerde kan ieder jaar opnieuw kiezen voor een polis die het beste bij hem of haar past. Alle polissen bieden een voldoende ruime tot zeer ruime keuze aan zorgverleners waar verzekerden naar toe kunnen gaan; de zorgverzekeraar moet immers aan zijn zorgplicht voldoen. De zorgtoeslag zorgt ervoor dat de polissen betaalbaar zijn, ook voor mensen met een lager inkomen.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om de transparantie voor verzekerden te verbeteren over de contractering en de risico’s van niet-gecontracteerde zorg.
In het IZA hebben partijen met elkaar vastgesteld dat contractering van belang is om de beweging naar passende zorg tot stand te brengen. Om contractering te stimuleren is het enerzijds van belang dat de contractering verbetert, maar anderzijds ook dat het minder aantrekkelijk wordt om geen contract af te sluiten. Daarom hebben de IZA-partijen afgesproken de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders te verlagen.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om te komen tot meer en meer eenduidige informatie over de kwaliteit van de zorgverlening zodat daar onder meer bij zorginkoop beter rekening mee gehouden kan worden.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om de contractering te verbeteren.
Onderzoek in de afgelopen jaren heeft laten zien dat in enkele (deel)sectoren de kosten van zorgverlening door niet-gecontracteerde zorgaanbieders – ondanks de lagere vergoeding – hoger zijn dan van gecontracteerde zorgaanbieders. Dat komt doordat er voor vergelijkbare cliënten veel meer uren zorg geleverd wordt. Met de huidige krapte op de arbeidsmarkt in de zorg is dat niet houdbaar.
De zorgverzekeraar moet uit hoofde van zijn zorgplicht voldoende zorg contracteren voor zijn verzekerden met een naturapolis. Desondanks kan het soms voorkomen dat er geen zorg beschikbaar is. Bijvoorbeeld door gebrek aan personeel bij de gewenste zorgverlener. De zorgverzekeraar is dan verplicht zich in te spannen om een passende oplossing te vinden voor de verzekerde. Als een verzekerde genoodzaakt is zich tot een niet-gecontracteerde zorgaanbieder te wenden omdat de zorgverzekeraar zijn zorgplicht heeft geschonden, moeten de zorgkosten in beginsel volledig vergoed worden.
In het IZA is als randvoorwaarde afgesproken het hinderpaalcriterium in acht te nemen bij het verlagen van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De afspraak is om daarbij ook nadere richting te geven aan de invulling van het hinderpaalcriterium.
Dit is een van de redenen waarom de IZA-partijen hebben afgesproken om de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg te verlagen. Er moet voor zorgaanbieders een prikkel zijn om een contract aan te gaan met de zorgverzekeraar en daarbij afspraken te maken over het leveren van passende zorg.
Behalve de door u genoemde genodigden hebben ook de NZA, de ACM en zorgverzekeraars deelgenomen aan het rondetafelgesprek.
Vond u het ook zo gênant dat de regeringspartijen bewust afwezig waren bij dit rondetafelgesprek?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de aan- of afwezigheid van leden van uw Kamer bij het rondetafelgesprek.
Hoe lang kunnen verzekeraars ondanks deze arresten nog doorgaan met het hanteren van generieke kortingspercentages die niet gedifferentieerd zijn naar zorgvorm en -kosten en geen uitzondering vormen voor duurdere vormen van zorg, waardoor de door de Nederlandse Zorgautoriteit geconstateerde klassenzorg nog verder toeneemt?3
Het hinderpaalcriterium ligt besloten in de wet. Het is aan de geschilleninstantie en de rechter om in specifieke gevallen te beoordelen of de vergoeding van de zorgverzekeraar in strijd is met het hinderpaalcriterium.
In het IZA wordt geen afbreuk gedaan aan het hinderpaalcriterium. Bij de afspraak in het IZA over het verlagen van de vergoeding is immers als randvoorwaarde opgenomen om daarbij het hinderpaalcriterium in acht te nemen. De ambitie is om bij de uitvoering van deze afspraak in het IZA tevens nadere richting te geven aan de invulling van het hinderpaalcriterium.
Waarom gaat het kabinet verschillend om met rechterlijke uitspraken die het kabinetsbeleid treffen? Wanneer draait u het Integraal Zorgakkoord (IZA) op dit punt terug?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe kan het dat u hierbovenop accepteert dat zorgverzekeraars in 2023 zelfs nog lagere vergoedingspercentages hanteren?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u hier voor 31 december om 0:00 uur een stokje voor steken, zodat mensen met een lager inkomen zonder financiële barrière gebruik kunnen blijven maken van hun ongecontracteerde psycholoog, psychiater of wijkverpleegkundige en zodat ik ook gerustgesteld van een oliebol kan genieten?
Zie antwoord vraag 14.
Een opiniestuk waarin wordt gepleit de zorgverzekeraars uit het zorgstelsel te halen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het opnieartikel «Haal de verzekeraars uit het zorgstelsel»?1
Ja.
Wat kosten de zorgverzekeraars? Kunt u dit uitdrukken in een tabel met daarin de zorgverzekeraars, de kosten per zorgverzekeraar en de kosten van alle zorgverzekeraars opgeteld?
De kosten die zorgverzekeraars maken (en geen directe zorgkosten zijn) noemen wij bedrijfskosten. Deze bedrijfskosten waren gemiddeld genomen 81 euro per premiebetaler per jaar in 2021 (het meest recente jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn). Dit is 2,6% van de totale zorgkosten. In Tabel 1 is een overzicht te zien van de cijfers voor 2021.
ASR
47
4,6%
89
1
13
CZ
231
2,4%
77
1
17
DSW (inclusief Stad Holland)
50
3,0%
84
1
1
Eno
29
8,5%
167
3
7
Menzis
132
2,2%
77
2
13
ONVZ
38
3,7%
107
3
21
VGZ
288
2,6%
85
2
18
Zorg & Zekerheid
41
3,2%
103
3
11
Zilveren Kruis
287
2,3%
73
2
9
Bron: transparantieoverzichten van de jaarcijfers basisverzekering, zoals door individuele zorgverzekeraars gepresenteerd op de website.
De bedrijfskosten per premiebetaler laten een dalende trend zien. In 2015 lagen de gemiddelde bedrijfskosten nog op 96 euro per premiebetaler per jaar. In 2021 was dit 81 euro.
De bedrijfskosten liggen ook lager dan ten tijde van het ziekenfonds in termen van percentage van de totale zorgkosten (3,9% in 2004 en 2,6% 2021). Dit is te zien in grafiek 1.
Grafiek 1 Gemiddelde bedrijfskosten als percentage van de zorgkosten in 2003 – 2021.
Hoe zou het zorgstelsel werken indien de zorgverzekeraars eruit worden gehaald?
Er zijn verschillende varianten denkbaar om het stelsel anders in te richten dan een privaatrechtelijk verzekeringsstelsel met private zorgverzekeraars. Veel van deze varianten zijn omschreven in Zorgkeuzes in Kaart 20202. Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) werkt het ene zorgstelsel niet systematisch beter dan het andere stelsel. Het functioneren van het stelsel wordt met name bepaald door de invulling van dat stelstel. Ook zonder huidige zorgverzekeraars moeten de taken die zij in het huidige systeem uitvoeren worden vervuld. Ook bijvoorbeeld een instantie als een Nationaal Administratiekantoor Zorg, zoals de auteurs van het opiniestuk in NRC voorstellen, zal kosten maken voor klantenservice, voorlichting, schadeafhandeling, polis administratie en inkoop.
Het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een hoog risico bij hun zorgverzekering |
|
Wieke Paulusma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het AD van 24 november jl.?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de zorgen van de Patiëntenfederatie dat dit een risicovolle trend is, omdat mensen wellicht te weinig oog hebben voor de risico’s bij het afsluiten van dergelijke polissen? Kunt u daarop reflecteren?
Ik vind het te vroeg om te spreken over een «trend» en ben daarom ook niet in gesprek met andere departementen hierover. De berichtgeving is immers alleen gebaseerd op het keuzegedrag van de eerste groep overstappers bij een specifieke vergelijkingssite. Wel vind ik het belangrijk dat verzekerden gewezen worden op de consequenties van de keuze voor een vrijwillig eigen risico. Daarom heb ik dit – zoals u mij op 15 november jl. tijdens het mondelinge vragenuur over het bericht «»Bijna helft Nederlanders vreest zorgverzekering niet te kunnen betalen»» ook verzocht heeft – via Zorgverzekeraars Nederland (ZN) onder de aandacht van zorgverzekeraars gebracht. Zorgverzekeraars, maar bijvoorbeeld ook vergelijkingssites, informeren hun verzekerden al over de consequenties van de keuze voor bijvoorbeeld een vrijwillig eigen risico. Zo bieden verschillende vergelijkingssites keuzehulpen die verzekerden kunnen gebruiken om te achterhalen of het voor hen wel of niet verstandig is om een vrijwillig eigen risico af te sluiten.
In het voorjaar van 2023 zal inzichtelijk worden welke keuzes verzekerden daadwerkelijk voor hun zorgverzekering hebben gemaakt.
Wat is de stand van zaken van uw toezegging om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan over deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol ziet u voor uzelf om ervoor te zorgen dat mensen zoveel mogelijk een zorgverzekering afsluiten die hen past, gezien bij passende zorg immers een passende verzekering hoort?
Ik vind het van belang dat iedereen een passende zorgverzekering heeft. Daarom heb ik, net als voorgaande jaren, een informatiecampagne opgezet die loopt tijdens het overstapseizoen. Het doel van deze campagne is om mensen erop te wijzen dat ze hun nieuwe zorgpolis moeten controleren en kijken of deze nog aansluit bij hun zorgbehoeften. Ik vind het belangrijk dat deze boodschap iedereen bereikt en dat verzekerden weten waarop gelet kan worden bij de keuze voor een zorgpolis. De informatiecampagne is daarom zo ingestoken dat hij voor iedereen begrijpelijk is. Daarbij is extra aandacht besteed aan het bereiken van mensen met een zogenaamde lage sociaal economische status. In de campagnespotjes worden een aantal overwegingen genoemd voor de keuze van een zorgverzekering, bijvoorbeeld of iemand volgend jaar extra zorg verwacht, of iemand het belangrijk vindt te kunnen bellen met de zorgverzekeraar en of de gewenste zorgaanbieder nog vergoed wordt. Voor extra hulp wordt verwezen naar de rijksoverheid site waar een stappenplan voor het kiezen van een zorgverzekering en extra uitleg te vinden is.
Daarnaast zijn er tal van andere partijen die verzekerden helpen om een goede keuze te maken. Zoals vergelijkingssites, patiënten- en consumentenorganisaties, de zorgverzekeraars zelf, maar ook bijvoorbeeld een initiatief als Steffiehelpt.nl.
Op welke wijze worden mensen geïnformeerd over welke zorgverzekering het beste bij hen past en wordt deze communicatie ook afgestemd op doelgroepen met een lagere taalvaardigheid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten heeft het Rijk om zorgverzekeraars te bewegen om het aanbod van polissen goed aan te laten sluiten op de vraag van de zorgbehoevenden?
De prikkels om het polisaanbod aan te laten sluiten op de wens van verzekerden en zorgbehoevenden liggen in eerste instantie bij de zorgverzekeraars zelf. Als zij verzekeringen op de markt brengen die niet goed aansluiten bij de behoeften van verzekerden, dan kunnen verzekerden overstappen naar een andere verzekeraar. En die dreiging houdt zorgverzekeraars scherp in hun rol ten aanzien van klantgerichtheid en de inkoop van zorg.
Ik ben inderdaad van mening dat het polisaanbod overzichtelijk en onderscheidend moet zijn, zodat er voor verzekerden echt iets te kiezen valt. Het gaat mij hierbij niet zozeer om het aantal polissen, maar vooral om de diversiteit van het polisaanbod. Als er veel polissen zijn die sterk op elkaar lijken dan bemoeilijkt dit het keuzeproces voor verzekerden. Verzekerden kunnen hierdoor overstapbelemmeringen ervaren, hetgeen leidt tot een lagere overstapgeneigdheid. Juist die overstapgeneigdheid is belangrijk om verzekeraars te prikkelen in te spelen op de preferenties en zorgbehoeften van verzekerden.
Omdat het een concurrentiële markt is, zijn de mogelijkheden die ik heb om in te grijpen op de polismarkt beperkt. Het is aan zorgverzekeraars om een onderscheidend polisaanbod op de markt te brengen dat aansluit bij de behoeften van verzekerden.
Daarbij zet ik mij in voor het verbeteren van de risicoverevening.2 Daardoor worden eventuele prikkels om vanwege puur financiële redenen bepaalde polissen (gericht op bepaalde groepen verzekerden) in de markt te zetten beperkt.
Daarnaast ben ik, zoals ik in mijn brief3 van 14 oktober aan heb gegeven, in gesprek gegaan met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over het aanpassen van de definitie van nagenoeg gelijke polissen, zoals de motie van de leden Van den Berg en Hijink mij verzocht.4 De NZa is voornemens de informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars aan te scherpen, waardoor het voor verzekerden beter inzichtelijk wordt of er een vergelijkbare polis op de markt is. Dat is een mooie stap.
In hoeverre wordt deze ontwikkeling interdepartementaal (met uw collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of Financiën) opgepakt, om te voorkomen dat mensen die nu een te risicovolle verzekering afsluiten straks in de schuldhulpverlening terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de wildgroei aan aanbod van zorgpolissen niet in het belang van de consument is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens om u in te spannen om dit aantal terug te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke stappen nodig zijn om het gespreid betalen van eigen risico mogelijk te maken en binnen welk tijdspad?2
Ik acht hier geen stappen op nodig, omdat zorgverzekeraars reeds de mogelijkheid bieden om het verplicht eigen risico gespreid te betalen. Dit kan bijvoorbeeld bij bepaalde zorgverzekeraars vooraf in termijnen en er zijn ook zorgverzekeraars die achteraf een betalingsregeling aanbieden.
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten alleen in aanmerking komen voor bepaalde vormen van revalidatiezorg uit de basisverzekering als ze eerst uit eigen zak (of via een aanvullende verzekering) voor fysiotherapie hebben betaald?1
Revalidatiezorg kent verschillende vormen en zwaarten. Het genoemde bericht lijkt te verwijzen naar medisch specialistische revalidatiezorg (MSR). Ik zal daarom in de beantwoording van uw vragen hiervan uitgaan. MSR is de zwaarste en meest intensieve vorm van revalidatiezorg bedoeld voor hoogcomplexe patiënten met samenhangende problematiek op meerdere ICF2 domeinen.
Omdat deze vorm van revalidatie voor de patiënten met een laag niveau van complexiteit niet van meerwaarde is, is het van belang om (eerst) andere vormen van behandeling toe te passen.
De toegang tot MSR is geen doel op zich – het voorkomen, beperken of genezen van klachten is dat wel. Ook met andere vormen van revalidatiezorg dan MSR kan dit doel geheel of gedeeltelijk worden bereikt. Vaak betreft dit handelingen in het privédomein, denk aan preventie, zelfzorg of (lichte) beweegactiviteiten, of eerstelijnszorg zoals fysiotherapie, ergotherapie, poh-ggz, of psychologie, om te bezien of de patiënt hiermee voortgang kan boeken. MSR is bij de meeste indicaties pas aan de orde als eerstelijnszorg geen oplossing kan bieden of heeft geboden.
Zelfzorg en bepaalde vormen van eerstelijnszorg komen voor eigen rekening. Het is dus belangrijk om te realiseren dat het niet voor iedereen financieel mogelijk is om deze kosten voor eigen rekening te nemen of een aanvullende verzekering af te sluiten. Daarom zijn er andere vangnetten om ervoor te zorgen dat deze patiënten tegemoetgekomen of gecompenseerd worden voor de kosten die zijn gemaakt, denk aan een collectieve (aanvullende) verzekeringen via de gemeente, een beroep op bijzondere bijstand of de regeling fiscale aftrek specifieke zorgkosten.
Voor welke vormen van revalidatiezorg is dit het geval?
Dit is afhankelijk van de indicatie van de patiënt en niet alleen van de vorm van revalidatie.
Hoeveel patiënten moeten jaarlijks uit eigen zak betalen voor fysiotherapie om toegang te kunnen krijgen tot de voor hen medisch noodzakelijke revalidatiezorg?
Deze vraag lijkt te suggereren dat MSR een «einddoel» is. Echter, voor het grote merendeel van de patiënten is MSR niet aan de orde, omdat het voor hen onnodig zware zorg is die bij hun niveau van complexiteit geen meerwaarde biedt ten opzichte van eerstelijnszorg. Om uw vraag concreet te beantwoorden, zijn registratiegegevens nodig voor eigen betalingen. Echter, als deze zorg niet verzekerd is, wordt deze ook niet gedeclareerd – tenzij dit vanuit de aanvullende verzekering wordt vergoed, maar dat geeft geen volledig beeld.
Voor hoeveel patiënten wordt jaarlijks de vergoeding voor revalidatiezorg geweigerd omdat zij niet eerst gebruik hebben gemaakt van niet-vergoede fysiotherapie?
Dit is niet bekend. Overigens zijn er indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR.
Is het niet heel apart dat zorgverzekeraars eisen dat patiënten eerst onverzekerde zorg hebben gekregen voordat zij revalidatiezorg vergoeden voor patiënten die dit nodig hebben?
Het is van belang om passende zorg na te streven, dat wil zeggen om bij elke patiënt na te gaan welke zorg het meest effectief is tegenover de minste zorgzwaarte. Vóór de inzet van MSR is het stepped care principe uitgangspunt. De patiënt wordt volgens dit principe niet zwaarder behandeld en belast dan strikt noodzakelijk is. Er wordt dus gestart met de eenvoudigste en meest doelmatige interventie die mogelijk is gezien de aard en de ernst van de problematiek. Indien deze onvoldoende effect heeft, wordt verdergegaan met de volgende stap, met een grotere zorgzwaarte.
Het instapniveau wordt bepaald op basis van diagnostiek en in samenspraak met de patiënt. Overigens komen niet-complexe patiënten überhaupt niet in aanmerking voor MSR omdat dit voor hen geen meerwaarde biedt ten opzichte van de eerstelijnszorg.
Het feit dat in beginsel bepaalde stappen moeten worden doorlopen, maakt nog niet dat deze stappen dus verzekerde zorg dienen te zijn. (Zelf)zorg kan zeer zinvol zijn, maar toch niet verzekerd. Denk aan mondzorg voor volwassenen. Meerdere pakketcriteria spelen een rol in de afweging of zorg onderdeel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om zorg collectief te verzekeren, of dat deze voor verantwoordelijkheid van het individu kan komen. Per 2004 is besloten om behandelingen die niet op de chronische lijst staan, buiten het basispakket te plaatsen omwille van de sterke stijging van de collectief verzekerde zorguitgaven. Doel was – en is – om het zorgstelsel voor de lange termijn veilig te stellen door toegankelijkheid, solidariteit en betaalbaarheid met elkaar in evenwicht te houden.3
Overigens wordt de vormgeving van de aanspraak op fysio- en oefentherapie op dit moment heroverwogen. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht gekregen voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie». Aan het eind van het traject zal het Zorginstituut een advies uitbrengen over een geschikte vormgeving van de aanspraak van eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg.
Wat gebeurt er als patiënten die fysiotherapie niet kunnen betalen? Krijgen ze dan geen revalidatiezorg? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht van de zorgverzekeraar?
Er zijn vangnetten waarop de patiënt aanspraak kan maken. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1. De zorgplicht van de zorgverzekeraar reikt slechts tot verzekerde zorg.
Zijn er andere voorbeelden van verzekerde zorg die enkel wordt vergoed als patiënten eerst gebruik hebben gemaakt van onverzekerde zorg?
Uw stelling is niet helemaal juist: er zijn wel degelijk indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR. Ter beantwoording van uw vraag: Hiervan zijn mij geen concrete voorbeelden bekend. Wel is eerstelijnszorg vrijwel altijd voorliggend op medisch-specialistische zorg.
Geeft dit voorbeeld niet ook aan dat fysiotherapie gewoon medisch noodzakelijke zorg is in bepaalde gevallen, aangezien zorgverzekeraars het zelfs als voorwaarde stellen voor verdere behandeling? Zo ja, waarom wordt het dan nog steeds niet vergoed vanuit de basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle patiënten toegang hebben tot de revalidatiezorg die zij nodig hebben, ook als zij het niet eerst uit eigen zak fysiotherapie kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens?1
VGZ heeft haar verzekerden geïnformeerd dat zij niet alleen bij reguliere apotheken terecht kunnen, maar ook bij online-apotheken. Ook heeft VGZ haar verzekerden geïnformeerd over de wijze van dienstverlening van de online-apotheken die zij heeft gecontracteerd. Verzekerden kunnen beoordelen of zij deze wijze van dienstverlening prefereren boven die van een andere apotheek. Zorgverzekeraars kunnen hun verzekerden informeren over het aanbod van zorgaanbieders waarmee zij een contract hebben. Het is daarbij van belang dat de verstrekte informatie juist en evenwichtig is.
Wat is uw visie op de opkomst van grote commerciële apotheekketens, die zich met name richten op de meer lucratieve apotheekdiensten, zoals herhaalreceptuur, en de minder lucratieve levering van acute medicatie aan de traditionele apotheken laten? Bent u het ermee eens dat dit een onwenselijk bedrijfsmodel is?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heb ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken gemaakt met als doel de zorg voor de toekomst kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Hieronder valt ook het meer inzetten van digitale zorg; niet als doel op zich, maar als middel om de zorg ook in de toekomst houdbaar te houden.
Transities en transformaties in het zorglandschap, die passende zorg bevorderen en helpen om de schaarse capaciteit in de zorg zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten ten behoeve van de verzekerden, zijn hierbij noodzakelijk. Hieruit volgt dat niet iedere zorgaanbieder hetzelfde aanbod hoeft te hebben. Zorgaanbieders, ook apothekers, kunnen er voor kiezen zich te specialiseren op een bepaalde patiëntengroep, of om vooral online diensten aan te bieden.
Ik vind het wenselijk dat zorgverzekeraars dergelijke transformaties in de zorg bevorderen en faciliteren. De noodzaak daartoe is er. Dit geldt ook voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van apothekerszorg, juist ook in de toekomst. Nieuwe zorgvormen en digitale zorgvormen kunnen daarbij helpen. Ook de Patiëntenfederatie ondersteunt de wenselijkheid van variatie in aanbod.2
Verzekerden hebben vervolgens zelf de keuze welke vorm van apothekerszorg bij hen past. De wensen en behoeften van patiënten lopen uiteen. Het is daarom ook aan de partijen in de zorg om er voor waken dat alle noodzakelijke en gewenste vormen van (farmaceutische) zorg geboden worden. Ik reken erop dat zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht en hun taak om kwalitatief goede doelmatige zorg in te kopen, goed onderhandelen met apothekers. Zij hebben de verantwoordelijkheid om niet alleen daar waar dat kan lage vergoedingen uit te onderhandelen, bijvoorbeeld door de inzet van online apotheken, maar ook om daar waar het nodig is ruimte bieden aan intensievere (en duurdere) vormen van zorg, met bijpassende vergoedingen. De NZa ziet toe op het proces van zorginkoop.
VGZ werkt samen met twee online apotheken die landelijk opereren, maar klein van omvang zijn in vergelijking met andere landelijke apotheekketens en -formules. Bij beide apotheken kunnen patiënten zowel terecht voor eenmalige receptuur als herhaalrecepten. Deze apotheken moeten aan dezelfde eisen voldoen als iedere andere apotheek. Hierop wordt toegezien door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat zorgverzekeraars zoals VGZ de opkomst van dit soort ketens stimuleren? Zo ja, bent u bereid om VGZ en eventuele andere verzekeraars die zich hier ook aan schuldig maken hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de vertrouwde apotheek in de wijk of het dorp behouden blijft en niet weg wordt geconcurreerd door commerciële ketens die enkel de meest lucratieve zorg willen verlenen?
In het IZA hebben we afgesproken om een beweging in zetten naar zorg die digitaal geleverd wordt waar dit kan, maar ook dat deze fysiek blijft waar dit moet. Gezien de groeiende zorgvraag en de druk op de arbeidsmarkt verwacht ik dat we in de toekomst alle zorgvormen hard nodig zullen hebben, zowel online zorg als ook de apotheekzorg in wijk of dorp. In het IZA is afgesproken om de eerstelijnszorg te versterken. De apotheek in de wijk heeft daar een belangrijke rol in te spelen, ook bij het ontlasten van de huisarts. Er is zeker plek voor online apotheken, maar de farmaceutische zorg in de wijk moeten we koesteren en verder optimaliseren. Ik ga met partijen in overleg hoe we deze optimalisering kunnen realiseren.
De toename van het aantal mensen dat de tandarts mijdt om financiële redenen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal mensen dat tandartsbezoeken overslaat vanwege de kosten is verdriedubbeld onder FNV-leden?1
Ik vind het van groot belang dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede mondzorg. Helaas kan het voorkomen dat mensen in een situatie verkeren dat dit niet het geval is. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland die puur vanwege financiën mondzorg mijden: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld.
Afhankelijk van de definitie, de beschikbare databronnen, en de methoden van verzameling en analyse van data, variëren de schattingen tussen 0,4% (capaciteitsorgaan)2 en 11% (Commonwealth Fund)3. Het ACTA onderzoekt daarom in opdracht van het Ministerie van VWS en in samenwerking met Radboud UMC en de Hogeschool van Amsterdam: 1. wanneer men kan spreken van «ongewenste mijding van mondzorg», 2. hoeveel volwassenen in Nederland de mondzorg mijden om financiële redenen en 3. welke deelgroepen te onderscheiden zijn.
Waarom wordt er een onderzoek ingesteld naar «welke maatregelen het vermijden van mondzorg om financiële redenen kunnen terugdringen», als u gelijk de meest voor de hand liggende oplossing, namelijk gratis mondzorg voor iedereen, van de hand wijst?2
Gratis mondzorg is niet mogelijk. Er zullen altijd kosten zijn verbonden aan het bieden van mondzorg die door mensen moeten worden betaald.
Opname van mondzorg in het pakket is een ongerichte en kostbare ingreep in plaats van een gerichte aanpak voor de specifieke groep die hun mondzorgkosten niet meer kunnen betalen. Dit valt niet te rijmen met de pogingen om de almaar stijgende zorgkosten te beteugelen en om terughoudend om te gaan met generieke toevoegingen aan het pakket. Het eigen risico van zorg in de basisverzekering kan daarbij alsnog een drempel vormen.
Ik ben van mening dat een goede probleemanalyse, gevolgd door een doelgerichte en specifieke aanpak, meer opportuun is. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen, waaronder de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT). Daarom ben ik momenteel samen met de Minister voor Armoedebestrijding een dergelijke aanpak aan het uitwerken om te voorkomen of te beperken dat mensen in armoede of met geldzorgen of schulden de mondzorg mijden. Dit doen wij in een project met zorgverzekeraars, gemeenten, beroepsorganisaties, Rijk en de Patiëntenfederatie.
Beseft u dat de stijging van het aantal tandartsmijders grotendeels veroorzaakt is door de jarenlange politieke keuze om mondzorg niet vanuit het basispakket te vergoeden, waardoor mensen nu ze financieel krapper komen te zitten gedwongen worden om te kiezen tussen noodzakelijke mondzorg en andere essentiële uitgaven, zoals de energierekening en voedsel?
Ik ben het niet eens met uw conclusie dat het aantal tandartsmijders grotendeels veroorzaakt is door de keuze om mondzorg niet vanuit het basispakket te vergoeden. Ik zie dat niet als een passende oplossing, zoals ook te lezen is in eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen hierover.5 Opname in het basispakket is geen garantie dat mensen wel naar de tandarts gaan: ook ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts.
Bent u het ermee eens dat het schandalig is dat mensen in Nederland afhankelijk zijn van maatschappelijke organisaties als Dokters van de Wereld voor de toegang tot basale medisch-noodzakelijke zorg?
Geldzorgen kunnen mensen verlammen, waardoor zij niet altijd contact opnemen met hulpverleners en gebruikmaken van de voorzieningen die er zijn. Organisaties, zoals Dokter van de Wereld, laten zien dat het soms nodig is om naar de mensen toe te gaan. Gemeenten zetten daarom steeds vaker in op huisbezoeken als zij signalen krijgen over (beginnende) betalingsachterstanden. Vanuit dit contact kan worden geïnvesteerd in bredere hulpverlening waar een bezoek aan de tandarts onderdeel van kan zijn.
Bent u zich ervan bewust dat alleen al het productiviteitsverlies door tandziekten in Nederland drie miljard euro per jaar kost?3
In mijn antwoorden op de vragen van het lid Ellemeet (GroenLinks) (ingezonden 17 februari 2021)7 heb ik gereageerd op het onderzoek van Stefan Listl waar u naar verwijst. In dit onderzoek wordt geschat dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van 209 dollar per persoon. Ook wordt beschreven dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij de gebruikte methodiek en schatting.
Bent u zich ervan bewust dat een gebrek aan mondzorg er ook voor kan zorgen dat mensen door onbehandelde mondziektes meer gezondheidsproblemen krijgen, waar vaak duurdere behandelingen voor nodig zijn? Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel zorgkosten hierdoor jaarlijks worden veroorzaakt?
De afgelopen jaren zijn steeds meer onderzoeken beschikbaar die laten zien dat er relaties zijn tussen een ongezonde mond en andere gezondheidsproblemen.
Dit betreft met name associaties tussen parodontitis enerzijds en diabetes en cardiovasculaire aandoeningen anderzijds8. In dit verband heeft ook een onderzoek op basis van Nederlandse zorgverzekeringsdata laten zien dat er een significant effect is van parodontale behandeling op diabeteskosten9. De meerderheid van de onderzochte studies deed daarbij geen uitspraak over causaliteit. Dit betekent overigens niet noodzakelijk dat er geen causale verbanden zijn tussen mondziekten en chronische ziekten. Op dit moment is echter geen uitspraak te doen over welke ziektes en aandoeningen hun oorsprong kunnen hebben in een slecht verzorgde mond en dat een deel daarvan kan worden voorkomen door betere toegang tot mondzorg.
Ik ben bereid om (inter)nationale studies te volgen en hierover te rapporteren in de langdurige monitor die wordt opgezet om de mondgezondheid in Nederland te meten.
Waarom benadrukt u wel de kosten van opname van mondzorg in het basispakket, maar niet de hoge kosten van de gevolgen van zorgmijding?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven wordt in de meerderheid van de onderzochte studies geen uitspraak gedaan over causaliteit. Een uitspraak over de kosten van zorgmijding is daarom ook lastig te doen. Temeer, omdat er ook geen eenduidige definitie is van zorgmijding en er verschillende oorzaken van zorgmijding te onderscheiden zijn.
Waarom benadrukt u enkel de kosten van collectieve financiering van mondzorg? Geven mensen momenteel niet ook geld uit aan de tandarts, maar dan privaat? Zijn dat niet ook zorgkosten? Stijgen de zorgkosten echt als je dit collectief zou gaan financieren? Verwacht u soms dat mensen daardoor massaal zouden stoppen met tandenpoetsen?
Opname van mondzorg in het basispakket zal ertoe leiden dat er veel zorg via het publieke domein wordt vergoed, voor de mensen die nu ook al naar de tandarts gaan vanuit de eigen portemonnee of via de private aanvullende verzekering. Voor lage inkomens wordt mondzorg vervolgens niet per definitie toegankelijker, omdat een groot deel van deze kostenverschuiving via het eigen risico weer bij de mensen zelf terechtkomt.
Concreet als volgt: De premiebetaler zal per jaar € 15 euro extra betalen. Daar moeten eventuele kosten voor eigen risico bij worden opgeteld. Deze variëren per persoon, afhankelijk van of iemand het eigen risico sowieso al vol maakt. In het slechtste geval waarbij iemand veel tandheelkundige kosten maakt (> € 385) en het eigen risico volledig wordt aangesproken, betaalt diegene dat jaar € 400 voor mondzorg via het basispakket.
Gelooft u echt dat de oplossing van het brede probleem van mensen die mondzorg mijden om financiële redenen ligt in het optuigen van meer bureaucratische regelingen om in specifieke gevallen ondersteuning te geven?
Ik wil de komende periode samen met de beroepsverenigingen, gemeenten en zorgverzekeraars onder andere verkennen hoe we bestaande regelingen gezamenlijk beter en gerichter kunnen inzetten. Het is niet mijn ambitie om nieuwe regelingen op te tuigen. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT).
Waarom zou het een logische oplossing zijn om gemeenten, die bovendien vaak toch al kampen met financiële tekorten, allemaal verschillende eigen regelingen op te laten tuigen om een landelijk probleem op te lossen?
Omdat maatwerk is geboden. Het is van belang om bij het aanpakken van het probleem met mijding van mondzorg om financiële redenen te kijken naar verschillende relevante aspecten, zoals de grootte van het probleem, de te onderscheiden deelgroepen en samenhangende problemen (gebrek aan kennis, angst, etc.). Vervolgens kan hier gericht met lokale samenwerking hulp worden geboden.
Gemeenten werken met dezelfde regelingen, zoals een gemeentepolis of bijzondere bijstand, maar de uitvoering hiervan verschilt per gemeente. Deze regelingen zijn vaak ook een manier voor gemeenten, zorgverzekeraars en tandartsen om samen te werken. In verschillende gemeenten pakt dit logischerwijs verschillend uit. De komende periode zal bureau BS&F in opdracht van het Ministerie van VWS hier onderzoek naar doen en best practices verspreiden.
Bent u bereid om mondzorg voor alle Nederlanders weer in het basispakket op te nemen, zonder eigen risico?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Zoals eerder aangegeven is de basis dat volwassenen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen hulp nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Helaas bieden gemeentelijke voorzieningen niet altijd een oplossing. Echter, opname in het basispakket is ook geen garantie dat iedereen wel naar de tandarts gaat: Ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts.
Dit probleem kan sneller en doelgerichter worden aangepakt via lokaal maatwerk dan via het basispakket. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT).
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Fysio’s stoppen ermee: ‘Salarisverhoging niet mogelijk zonder bedrijf in gevaar te brengen’’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel fysiotherapeuten het vak verlaten, vanwege de te lage tarieven die zorgverzekeraars hun bieden?1
Het artikel waar u naar verwijst en de boodschap dat fysiotherapeuten zich genoodzaakt te stoppen met hun werkzaamheden vind ik zorgelijk. De kern van het artikel beschouw ik als een signaal dat het contracteerklimaat tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars verder verbeterd dient te worden. Beide partijen hebben hier een verantwoordelijkheid in en dienen hierin te investeren.
Bent u het ermee eens dat zorgverzekeraars fysiotherapeuten het werk onmogelijk maken, op het moment dat de tarieven die zij bieden meer dan 28 procent lager zijn dan de kostprijs? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het een ongewenste situatie als fysiotherapeuten hun werk als onmogelijk ervaren door de houding van de zorgverzekeraars. Ik ben van mening dat de fysiotherapie een belangrijke rol speelt in de eerstelijnszorg en het versterken hiervan, naast de huisarts en de wijkverpleging. We hebben alle professionals hard nodig. Daarbij verwacht ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders hun rol conform het Integraal Zorgakkoord (IZA) oppakken en bijdragen aan passende zorg door afspraken te maken over tarieven en het verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Tevens is het van belang dat alle partijen zich committeren aan het bijdragen aan de bevordering van het contracteerproces.
Bent u het ermee eens dat de machtspositie van kleine zorgaanbieders, zoals fysiotherapeuten, ten opzichte van zorgverzekeraars veel te zwak is? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze machtpositie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In het IZA is benadrukt dat de contractering een belangrijk instrument is om het leveren van kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de patiënt te stimuleren, samenwerking tussen zorgaanbieders te bevorderen en afspraken te maken over de toegankelijkheid van zorg.
In het IZA is ook afgesproken om een verkenning te doen naar de mogelijkheden voor gezamenlijk onderhandelen van kleine zorgaanbieders, waarbij ik uw Kamer eerder heb toegezegd een brief te sturen over de mogelijkheden en beperkingen voor samenwerking binnen de kaders van de Mededingingswet. Ik verwacht deze brief in het tweede kwartaal van 2023 te kunnen sturen. Dit kan mogelijk ten goede komen van de fysiotherapie.
Zou het niet beter zijn als kleine zorgaanbieders, zoals fysiotherapeuten, met een groep gezamenlijk zouden mogen onderhandelen, zodat zij sterker staan ten opzichte van de zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe dit mogelijk zou kunnen worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat er landelijke kostendekkende tarieven moeten komen voor de fysiotherapie?
Ik ben het ermee eens dat er kostendenkende tarieven moeten zijn, maar het is aan aanbieders en zorgverzekeraars om hier onderling afspraken over te maken. Zorgverzekeraars kunnen differentiëren in hun tarieven. Zoals aangegeven in antwoord 2 verwacht ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken met elkaar maken over passende tarieven en de kwaliteit van de aangeboden zorg.
Bent u bereid om de zorgverzekeraars aan te spreken op de veel te lage tarieven die zij bieden, om te voorkomen dat er nog meer fysiotherapeuten het vak verlaten?
Aangezien fysiotherapie een groot aandeel van de aanvullende zorgverzekering vormt, moeten zorgverzekeraars en zorgaanbieders een balans vinden tussen passende tarieven voor fysiotherapeuten en betaalbaarheid voor de patiënt. Dit levert spanning op. Op korte termijn ga ik hier met zorgverzekeraars over in gesprek. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een aanspraak op fysiotherapie. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie» gekregen2.
Problemen rondom de zorg aan onverzekerden |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de artikelenreeks van Medisch Contact over de problemen rondom de zorg aan onverzekerden?1, 2, 3
Ik heb met belangstelling kennis genomen van deze artikelenreeks.
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen geen zorgverzekering hebben? Bent u het ermee eens dat dit rechtstreeks ingaat tegen het doel van de zorgverzekeringswet om alle Nederlanders een zorgverzekering te geven?
Het feit dat steeds meer mensen niet verzekerd zijn baart mij zorgen.
Personen die in Nederland wonen (dat wil zeggen: ingezetene zijn ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz)) en personen die ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstverband verrichte arbeid aan de loonbelasting zijn onderworpen, zijn verzekeringsplichtig4. Deze mensen dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten.
In de situatie dat iemand is opgenomen in het bestand van personen die verzekerd zijn op grond van de Wet langdurige zorg maar geen zorgverzekering heeft gesloten, wordt deze persoon door het CAK aangeschreven5. Als iemand in die situatie zich – ondanks aanmaning en bestuurlijke boeten – niet verzekert, zal het CAK deze persoon uiteindelijk ambtshalve bij een zorgverzekeraar inschrijven. Overigens zijn mensen die niet als ingezetene zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), voor de overheid minder goed bereikbaar; er is van deze personen niet altijd een adres bekend.
Om een zorgverzekering te kunnen sluiten dient iemand in beginsel als ingezetene (inwoner van een gemeente) te zijn ingeschreven in de BRP6. De verplichting dat het adres dat iemand opgeeft moet overeenkomen met de inschrijving in de BRP (woonadres of briefadres) is met name ingevoerd om meer grip te krijgen op het ingezetenschap. Eén van de uitzonderingen op de verplichting is als de persoon redelijkerwijs geen verwijt gemaakt kan worden van de afwijking tussen de BRP en het opgegeven adres7. Dan kan er dus alsnog een zorgverzekering afgesloten worden.
Zorgverzekeraars gaan er in beginsel van uit dat iemand die is ingeschreven in de BRP ook verzekeringsplichtig is. Alleen als er een tegenindicatie is, dat wil zeggen dat uit andere gegevens blijkt dat er geen verzekeringsplicht is, zal een inschrijving als verzekerde niet plaatsvinden. Mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen in de BRP ingeschreven worden met een briefadres. Op die manier kan ook zonder woonadres inschrijving als ingezetene plaatsvinden, en dus ook een zorgverzekering worden afgesloten.
Een deel van de onverzekerdenpopulatie kan en mag zich niet verzekeren omdat geen sprake is van ingezetenschap. Dit betreft vooral arbeidsmigranten die geen werk meer hebben en in Nederland blijven, maar geen ingezetene zijn ingevolge de Wlz. Ook zijn er relatief veel dak- en thuisloze mensen. Daarnaast is een groot deel van de onverzekerden niet rechtmatig verblijvend.
Dat wil niet zeggen dat deze onverzekerden geen zorg krijgen. Nederland heeft twee regelingen voor de financiering van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerde personen. Dit betreft de wettelijke regeling voor financiering van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen en illegalen, geregeld in artikel 122a van de Zorgverzekeringswet (OVV), en voor andere onverzekerden de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden» (SOV). Deze regelingen worden uitgevoerd door het CAK.
Sinds 1 juli 2022 is er daarnaast de «Regeling Medische Ontheemden uit Oekraïne» (RMO) voor de mensen die het oorlogsgeweld in Oekraïne zijn ontvlucht.
Hoeveel declaraties op basis van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden en de Regeling onverzekerbare vreemdelingen worden jaarlijks geweigerd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK)?
Voor de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden zijn in 2021 28.583 declaraties ontvangen waarvan er 5.407 zijn afgewezen. Voor de Regeling onverzekerbare vreemdelingen zijn in 2021 43.108 declaraties ontvangen. Hiervan zijn er 4.071 afgewezen.
Het beeld over 2020 is vergelijkbaar.
Wat is uw reactie op de in de artikelenreeks omschreven problemen rondom inschrijving bij gemeenten in verband met het gebrek aan regiobinding? Heeft de recente wijziging van de Wet basisregistratie personen deze problemen verminderd of komt dit nog steeds voor?
Als iemand geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft, maar wel ingezetene is van Nederland, dan zal deze persoon in de BRP moeten worden ingeschreven op een briefadres. Er zijn gevallen bekend dat gemeenten inschrijving op een briefadres hebben geweigerd, omdat de persoon geen regiobinding had of kon aantonen. Regiobinding mag echter niet als voorwaarde voor inschrijving op een briefadres worden gesteld.
Er zijn wel andere voorwaarden aan inschrijving op een briefadres. De persoon moet bijvoorbeeld wel rechtmatig in Nederland verblijven. Ook kan de gemeente concluderen dat er wel sprake is van een woonadres, en om die reden inschrijving op een briefadres weigeren. Maar dan moet er, desnoods ambtshalve, ingeschreven worden op dat woonadres en kan een zorgverzekering worden afgesloten.
Regiobinding mocht ook voor de wijziging van de wet BRP (op 1 januari 2022) niet als voorwaarde voor inschrijving worden gesteld. De recente wijziging van de wet BRP houdt in dat als iemand rechtmatig in Nederland verblijft, geen woonadres heeft en ook geen briefadresgever kan regelen, de gemeente zelf als briefadresgever moet optreden. Met deze wijziging is beoogd dat de situatie dat iemand die ingezetene is, maar niet ingeschreven kan worden in de BRP, niet meer kan voorkomen. Op 4 maart 2022 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van deze wetswijziging en de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat niemand meer tussen wal en schip valt8.
Waarom duurt het nog tot 2025 totdat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangepast wordt, om gemeenten en de GGD-GHOR weer de mogelijkheid te geven om na een melding onverzekerden te helpen weer verzekerd te worden? Kan dit niet sneller?
Om subsidie te kunnen ontvangen, was de zorgaanbieder op grond van de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden» verplicht om bij het Meldpunt Onverzekerden, ingericht bij GGD GHOR Nederland, te melden dat zij aan een onverzekerde zorg hadden verleend. Gemeenten of (in voorkomende gevallen) GGD’en werden op deze wijze in de gelegenheid gesteld vervolghulp te kunnen bieden aan onverzekerden die verzekeringsplichtig zijn en hen te helpen met (onder meer) het afsluiten van een zorgverzekering.
In het voorjaar van 2022 werd geconstateerd dat voor de verstrekking van persoonsgegevens door de zorgaanbieder aan de gemeenten of GGD-en geen grondslag aanwezig was. Gemeenten en GGD’en mogen deze persoonsgegevens zonder grondslag niet gebruiken en niet verwerken. In verband hiermee is de meldplicht van zorgaanbieders met ingang van 1 augustus 2022 (tijdelijk) opgeschort.
Ik onderken het belang van de gegevensuitwisseling van de zorgaanbieder aan de gemeenten of de GGD met dit doel en zal me ervoor inzetten deze wijziging spoedig te realiseren.
Met een aanpassing van de Wmo 2015 wordt een wettelijke grondslag gerealiseerd voor het kunnen verwerken van gegevens van onverzekerden die zorgaanbieders doorgeven via het Meldpunt Onverzekerden. Dit betreft ook personen die nog niet bij gemeenten of GGD’en bekend zijn. Deze gegevens kunnen door GGD’en en gemeenten worden gebruikt met als doel om ofwel een bemoeizorg-traject in te zetten of iemand toe te leiden naar een reguliere, betaalde zorgverzekering.
Het Ministerie van VWS onderzoekt samen met GGD GHOR Nederland de mogelijkheden om -totdat deze wettelijke grondslag is gerealiseerd- de nodige hulp te blijven bieden. Hoewel de meldplicht -vooral ten behoeve van de huisartsen- is opgeschort, komen er bij het Meldpunt Onverzekerden nog steeds meldingen binnen. Het is aan gemeenten of GGD’en zelf om te bezien of zij van deze meldingen gebruik wensen te maken om bepaalde hulp aan onverzekerden te blijven bieden.
Betekent dit dat de GGD-GHOR en gemeenten tot 2025 meldingen van onverzekerden niet meer kunnen verwerken en dus onverzekerden bijna drie jaar lang niet kunnen helpen bij het krijgen van een verzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het feit dat slechts 32 procent van de huisartsen standaard gebruikmaakt van de subsidiegelden van het CAK als zij een onverzekerde patiënt helpen en twee derde aangeeft ontevreden te zijn met de declaratiemogelijkheden van het CAK? Bent u het ermee eens dat dit aantoont dat de regelingen momenteel niet goed genoeg werken en er teveel administratieve rompslomp is?
De administratieve verplichtingen voor beide regelingen zijn inmiddels teruggebracht naar het meest noodzakelijke om de kosten van medisch noodzakelijke zorg rechtmatig te kunnen uitbetalen aan zorgverleners, waarbij de aan te leveren gegevens zijn beperkt tot een minimum. Zo bestaat voor de SOV het declaratieformulier nog slechts uit één pagina en is per 1 augustus de meldingsplicht aan het «Meldpunt Onverzekerden» -tijdelijk- vervallen.
Apothekers kunnen voor beide regelingen op de voor hen gebruikelijke digitale weg via Clearing House Apothekers declareren. Daarnaast is het CAK bezig digitaal declareren voor alle zorgverleners mogelijk te maken. Hierbij wordt aansluiting gezocht op het, bij zorgverleners reeds bekende en gebruikte, digitale berichtenverkeer van VECOZO. Hierdoor worden de administratieve lasten voor uiteindelijk alle zorgverleners tot een gelijk minimum beperkt.
De verwachting is dat tegen het einde van het eerste kwartaal 2023 de huisartsen digitaal kunnen aansluiten voor beide regelingen. Daarna volgen in de opvolgende kwartalen van 2023 gefaseerd de andere zorgverleners zoals GGZ en ziekenhuizen.
Wat is uw reactie op het feit dat 20 procent van de huisartsen aangeeft nog nooit van beide regelingen te hebben gehoord? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat huisartsen tenminste op de hoogte zijn van het bestaan van deze regelingen?
Dat verbaast mij. De OVV bestaat sinds 2009 en de SOV sinds 2017. Alle koepels van zorgaanbieders worden periodiek door het CAK geïnformeerd over de regelingen en ook bij elke wijziging op de hoogte gebracht. Daarnaast heeft het CAK heeft een uitstekende website met uitvoerige informatie over beide regelingen en kunnen formulieren gedownload worden.
Wat is uw reactie op het feit dat 10 procent van de huisartsen weleens een onverzekerde patiënt weigert? Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat dat niet langer gebeurt en alle artsen in staat worden gesteld om onverzekerde patiënten dezelfde zorg te bieden als andere patiënten?
Er is geen enkele financiële reden om zorg te weigeren. Ook de resterende administratieve last kan geen argument zijn om een patiënt te weigeren.
Bent u het ermee eens dat het een zeer slechte prikkel is dat huisartsen door het disfunctioneren van de regelingen meer geld mislopen als ze vaker onverzekerden helpen?
Ik deel niet het gevoel dat er sprake is van «het disfunctioneren van de regelingen». Het feit dat er door vele zorgaanbieders gebruik wordt gemaakt van deze regelingen weerspreekt dit ook.
Ik verwijs voorts naar mijn antwoord bij vraag 7.
Bent u het ermee eens dat huisartsen en andere zorginstellingen niet met extra bureaucratie moeten worden opgezadeld als zij zorg geven aan onverzekerden? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk niet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 7.
Zou het niet logischer zijn om de financiering van de zorg aan onverzekerden te laten lopen via de reguliere declaratieprocedure bij de grootste zorgverzekeraar in de regio, waarbij eventuele regionale verschillen en extra kosten via het zorgverzekeringsfonds en de risicoverevening gedekt kunnen worden? Bent u bereid om deze optie te onderzoeken?
Zoals in het antwoord bij vraag 7 aangegeven, wordt door het CAK gewerkt aan digitalisering van het declaratieproces, zodat zorgaanbieders bij het CAK op dezelfde wijze als bij zorgverzekeraars kunnen declareren.
Voor personen die niet verzekeringsplichtig en niet verzekerd zijn, kunnen de kosten van medische zorg niet ten laste van het Zorgverzekeringsfonds worden gefinancierd.
Hoeveel (gezonde) levensjaren gaan verloren doordat onverzekerden zorg mijden door de problemen rondom de zorg voor onverzekerden?
Achterliggende medisch gegevens van onverzekerde personen zijn niet -ook niet bij het CAK- op individuele basis bekend, deze vraag kan ik daarom niet beantwoorden.
Wat gaat u doen om de stijging van de hoeveelheid onverzekerden te stoppen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle onverzekerden weer een verzekering krijgen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk en ten minste voor het commissiedebat Maatschappelijke opvang/beschermd wonen d.d. 7 december 2022 te beantwoorden?
Ja.
Draagvlak voor de modernisering van het Geneesmiddelvergoedingssysteem (GVS) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Welke signalen krijgt u van de (beroepsorganisaties van) huisartsen, medisch-specialisten, apothekers en apothekersassistenten over de door u geplande modernisering van het Geneesmiddelvergoedingssysteem? Kunt u beschrijven of deze overwegend positief danwel kritisch van aard zijn? En gaan deze signalen over het algemene beleidsvoornemen of over specifieke clusters van geneesmiddelen?
Vanuit het veld ontving en ontvang ik geregeld (zeer) kritische signalen over de modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). In mijn brief van 27 september 2022, waarin ik bekend maakte de invoering van de GVS-modernisering uit te stellen tot 1 januari 2024, heb ik aangegeven dat ik de aankomende tijd wil gebruiken om de signalen die ik heb ontvangen nader te bestuderen, dat ik intensief in gesprek met partijen ben en dat ik dat de komende maanden blijf doen.1 In reactie op de internetconsultatie van de ministeriele regeling waarmee de GVS-modernisering vastgelegd zou worden en ook in twee bijeenkomsten op 8 en 9 september 2022 naar aanleiding van de motie Den Haan2, hebben partijen hun zorgen recentelijk nog toegelicht. Ik haal vier elementen uit de reactie van veldpartijen. Allereerst hebben partijen voorbeelden gegeven waarin kwetsbare patiënten geraakt worden door de GVS-modernisering. Dat kan gebeuren door zorgmijding, verminderde therapietrouw en uitstel van zorg als gevolg van bijbetaling, en door (ernstige) bijwerkingen wanneer patiënten wisselen van geneesmiddel. Ten tweede spreken partijen hun zorgen uit over de beschikbaarheid van geneesmiddelen, in het bijzonder de beschikbaarheid van geneesmiddelen met specifieke toedieningsvormen en lage sterktes die voor specifieke patiëntgroepen op de markt gebracht zijn. Eén fabrikant stelt toekomstige geneesmiddelen, die een incrementele innovatie betekenen ten opzichte van het bestaande aanbod (zoals een geneesmiddel met dezelfde uitkomsten maar bijvoorbeeld een verbeterd gebruiksgemak), niet meer in Nederland aan te bieden. Ten derde noemen met name zorgverleners de mogelijke extra werkdruk en verwijzen zij daarbij naar het onderzoek van SIRA Consulting en het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk3. Zo zijn zij van mening dat in de proportionaliteitsafweging van de GVS-modernisering onvoldoende rekening wordt gehouden met de kosten van mogelijke negatieve neveneffecten, zoals in het eerste element hierboven genoemd. Tot slot uiten voorschrijvers en apothekers, fabrikanten en patiëntenverenigingen in het algemeen kritiek op de clustercriteria en daarmee de clusterindeling van het GVS, met name daar waar deze niet aansluiten op behandelrichtlijnen, waaronder ook de Leidraad Verantwoord Wisselen.
Wat heeft u gedaan met het signaal dat als noot 23 is opgenomen in het rapport van SIRA-consulting «Regeldruk modernisering GVS»1, waarin het NHG schrijft dat «artsen en apothekers duidelijk aangeven zich niet gehoord te voelen in het traject van modernisering van het GVS»?
Voorschrijvers, apothekers en fabrikanten geven dit signaal ook aan in de informatiebijeenkomsten over de GVS-modernisering die op regelmatige basis met alle genoemde partijen plaatsvinden, meest recentelijk zoals gezegd in het kader van de motie Den Haan. Ik vind het vervelend dat deze partijen zich niet gehoord voelen en vind het uiteraard belangrijk om voor zoveel mogelijk draagvlak te zorgen.
Vanaf de start van de GVS-modernisering, dat wil zeggen, sinds dit beleidsvoornemen is opgenomen in het Regeerakkoord van het Kabinet Rutte III in 2017, is het veld regelmatig op de hoogte gehouden en ook betrokken en om input gevraagd in verschillende bijeenkomsten. Ik vind dat van groot belang en blijf dat doen. Ik heb ook gezorgd voor tijdige publicatie van de nieuwe vergoedingslimieten (in concept), mede op verzoek van veldpartijen, en ik heb alle partijen nadrukkelijk uitgenodigd om samen met mij een communicatieplan op te stellen. Via verschillende wegen hebben partijen regelmatig hun zorgen en onvrede geuit. Ik ben hiermee niet lichtvoetig omgegaan. Ik kijk serieus naar de mogelijke negatieve gevolgen van de GVS-modernisering. Zo zijn de signalen dat het risico op beschikbaarheidsproblemen groter zijn dan eerder gedacht mijn primaire motivatie om de invoering van de GVS-modernisering met één jaar uit te stellen6.
Ik wil er tegelijk op wijzen dat het feit dat ik een andere afweging maak in antwoord op de vraag of een herberekening van het GVS nodig en gewenst is, niet betekent dat ik partijen niet hoor. Het is mijn taak om de uitgaven aan receptgeneesmiddelen te beheersen en daarmee bij te dragen aan de houdbaarheid van de Nederlandse zorg. Ik vind het in dat kader onwenselijk als patiënten onnodig relatief dure geneesmiddelen gebruiken, daar waar zij ook met goedkopere middelen uit de voeten kunnen. En naast andere instrumenten om doelmatigheid te stimuleren en prijzen te matigen zoals de Wet geneesmiddelenprijzen en inkoop- en preferentiebeleid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, vind ik het GVS en de daarin gehanteerde vergoedingslimieten voor op populatieniveau vergelijkbare producten nog steeds van meerwaarde.
Ook de WRR wijst op de spanning tussen het maatschappelijk draagvlak en de noodzaak tot het maken van scherpe keuzes door de politiek. Partijen erkennen overigens wel dat de met de GVS-modernisering te realiseren doelmatigheid nastrevenswaardig is, en dat er een gezamenlijke opdracht ligt om niet meer te betalen voor geneesmiddelen dan nodig. Zij vinden echter een herberekening van de vergoedingslimieten van het GVS niet het geschikte instrument, omdat zij zoals gezegd de mogelijke nadelige gevolgen niet vinden opwegen tegen de baten.
Bent u het ermee eens dat – hoe groot of klein de keuze ook is – het van belang is dat keuzes binnen de zorg worden gesteund door (maatschappelijk) draagvlak, zoals overigens ook de WRR bepleit in haar rapport «Kiezen voor houdbare zorg»?2 Zo ja, op welke wijze heeft u voor de modernisering van het GVS aan draagvlak gewerkt bij de betrokken beroepsbeoefenaars? En bij patiënten, verzekerden en zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de afweging tussen de verwachte financiële baten van de modernisering van het GVS (ongeveer 140 miljoen euro) enerzijds en de te verwachten kosten, zoals berekend door Sira (in het berekende scenario 55 miljoen euro) plus de nog niet berekende kosten voor bijvoorbeeld het opnieuw instellen van diabetespatiënten ten behoeve van nieuwe medicatie, anderzijds?
De verwachte besparing is structureel, terwijl de kosten eenmalig zijn. Stel dat gerekend wordt met een periode van 10 jaar, dan ligt de verwachte besparing dus fors hoger dan de kosten. Daarnaast is het zo dat als patiënten van geneesmiddel wisselen om een bijbetaling te voorkomen, de eenmalige kosten voor met name zorgverleners inderdaad toenemen, maar daarmee ook de structurele besparing. Met andere woorden, het bedrag van € 140 miljoen is geen maximumbesparing, maar is de uitkomst van een conservatieve inschatting van de gevolgen waarbij voor verschillende factoren correcties zijn toegepast, zoals voor de kosten van de maximeringsregeling en de invloed van prijsarrangementen, inkoopbeleid verzekeraars, prijsaanpassingen en overstapgedrag. Ik wijs er daarnaast op dat een minder hoge premie als gevolg van de GVS-modernisering ook baten oplevert voor de premiebetaler. Ik ben van mening dat de structurele baten van een GVS-modernisering daarom opwegen tegen de kosten, ook al besef ik dat die kosten, zoals het rapport van SIRA Consulting ook aangeeft, incidenteel fors kunnen zijn. Omdat ik op basis van recente signalen concludeer dat het risico op problemen met de beschikbaarheid van geneesmiddelen als gevolg van de modernisering groter is dan eerder gedacht en het niet mogelijk is hiervoor een oplossing uit te werken in de korte tijd die nog beschikbaar is tot 1 januari 2023, heb ik echter wel de ingangsdatum van de modernisering heroverwogen en besloten de invoering van de GVS-modernisering uit te stellen tot 1 januari 2024.
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat betrokkenen inzicht hebben in de afweging van baten en kosten bij het maken van keuzes in de zorg, omdat dat bijdraagt aan het benodigde draagvlak? Zo ja, hoe borgt u dat structureel inzicht in de afwegingen mogelijk is?
Ja, daar ben ik het mee eens. Ik heb daar bij de GVS-modernisering naar gestreefd en dat blijf ik doen. In de afgelopen jaren is er veelvuldig contact geweest met de betrokken partijen over de GVS-modernisering. In dit contact heb ik niet alleen om input gevraagd, maar heb ik ook inzicht gegeven in de verwachte effecten van de modernisering. Ook in brieven over de stand van zaken aan uw Kamer en in antwoord op vragen van uw Kamer heb ik dat gedaan, omdat ik het belangrijk vind te laten zien wat mijn afwegingen zijn. En nog voor het zomerreces heb ik het SIRA-rapport over regeldruk gedeeld met uw Kamer en de betrokken veldpartijen. Daarnaast heb ik het veld nadrukkelijk betrokken bij de verschillende waarden die ik nastreef in mijn beleid ten aanzien van de extramurale geneesmiddelenzorg (kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid), en de balans daartussen. De modernisering betreft een maatregel die primair de betaalbaarheid te goede moet komen, andere maatregelen zijn weer gericht op de kwaliteit en de toegankelijkheid. Ik blijf daarbij benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van ons allemaal is om de zorg houdbaar en betaalbaar te houden.
Is het mogelijk om (maatschappelijk) draagvlak mee te nemen als factor bij de afwegingen die ten grondslag liggen aan (beleids)keuzes voor de zorg? Zo ja, kunt u de Kamer informeren op welke wijze u hieraan invulling gaat geven?
Dat draagvlak mee wordt gewogen bij het maken van beleidskeuzes is staand beleid en al jaren een vast onderdeel van beslisnota’s. Niet alleen in het kader van de Wet open overheid kan uw Kamer kennisnemen van de weging van het draagvlak bij beleidskeuzes, maar ook in Kamerbrieven heb ik daar aandacht voor. Het is, gelet op de grote uitdagingen die er op het terrein van de zorg liggen (zie ook het in vraag 3 genoemde WRR-rapport), mijn verwachting dat er de komende jaren soms scherpe keuzes gemaakt moeten worden. Ik kan daardoor, net zoals bij de GVS-modernisering, niet toezeggen dat elke keuze altijd op veel steun kan rekenen. Wel kan ik toezeggen het veld altijd te betrekken bij afwegingen die tot een beleidskeuze leiden.
Het bericht: ‘Zorgpremies schieten omhoog vanaf volgend jaar’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgpremies schieten omhoog vanaf volgend jaar»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de zorgkosten voor verschillende typen huishoudens met daarin zowel de zorgpremie als de inkomensafhankelijk bijdrage die via werkgevers wordt geïnd? Zo ja, kunt u daarbij de verwachte stijging voor de komende jaren vermelden?
De nominale premie 2022 bedraagt gemiddeld 1.522 euro. Er is daarin een flinke bandbreedte. Er is geen informatie over de verdeling van de nominale premie naar huishoudenstypes.
De inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) die werkgevers afdragen bedraagt in 2022 6,75% van het premieplichtig inkomen. Het premieplichtig inkomen kent een maximum van € 59.704. De maximale IAB die een werkgever afdraagt is dus € 4.030.
Zelfstandigen en gepensioneerden betalen 5,5% van hun inkomen aan IAB, waarbij het premieplichtig inkomen ook gemaximeerd is op € 59.704.
Over de premieontwikkeling in de komende jaren valt nog niet veel zinnigs te zeggen. De bedragen die genoemd zijn in het aangehaalde Skipr-artikel zijn niet afkomstig van het Ministerie van VWS en herkent het Ministerie van VWS ook niet.
Het Ministerie van VWS heeft in maart jl een zeer indicatieve berekening (maartraming) gemaakt van de nominale premieontwikkeling in de komende jaren. In die berekening stijgt de premie in 2023 met circa € 15 per maand in 2023 en met circa € 35 per maand van 2022 op 2027. Die premiestijging vloeit vooral voort uit de relatief hoge loon- en prijsstijgingen die het CPB verwachtte in het Centraal Economisch Plan 2022 (CEP 2022). Deze premiestijging ligt echter fors lager dan vermeld in het Skipr-artikel.
In de indicatieve berekening van het Ministerie van VWS kan echter veel informatie nog niet worden meegenomen die wel van invloed zal zijn op de premieontwikkeling. Zo is nog geen rekening gehouden met de uitgavenrealisaties 2022 en de doorwerking daarvan in latere jaren. VWS ontvangt begin augustus inschattingen van de (verwachte) uitgaven van verzekeraars in 2022 en kan dan pas een redelijke inschatting maken van de uitgavenontwikkeling 2022 en de doorwerking daarvan naar latere jaren.
Daarnaast zal het CPB zijn ramingen van loon- en prijsontwikkeling nog aanpassen in de Macro Economische Verkenning (MEV). Ook dat kan forse effecten hebben op de zorguitgaven.
In de bovengenoemde maartraming is ook nog geen (goede) inschatting verwerkt van de gevolgen van de catastroferegeling, het uitstel van IAB-afdrachten door werkgevers, en de mogelijke inzet van reserves door verzekeraars om een premiestijging te drukken.
Kortom, het is op dit moment echt te vroeg om een goede raming van de nominale premie 2023 te maken.
Waarom stegen de totale zorguitgaven in het basispad voor het coalitieakkoord tot 2026 met 6,9% (voorafgaand aan de maatregelen uit het coalitieakkoord) en stijgen de premielasten in de voorjaarsnota tot en met 2026 in totaal 28,1%?
In de VWS-begroting 2022 (opgesteld vóór het coalitieakkoord) stegen de Zorgverzekeringswet (Zvw) uitgaven van € 54,5 miljard in 2022 naar € 64,0 miljard in 2026, ofwel een stijging van € 9,5 miljard of 18%.
De Zvw-uitgaven stijgen in de huidige raming (inclusief coalitieakkoord) van € 54,9 miljard in 2022 naar € 67,4 miljard in 2026, ofwel een stijging van € 12,5 miljard of 23%.
Dat de premiestijging (in de bovengenoemde maartraming) iets hoger wordt ingeschat dan de uitgavenontwikkeling komt omdat verzekeraars de premiestijging in 2022 fors hebben gedrukt door inzet van reserves en er in de huidige raming geen rekening is gehouden met de inzet van reserves in 2026.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen die in het coalitieakkoord zijn aangekondigd om de houdbaarheid van de zorguitgaven te verbeteren? In hoeverre zijn deze meegenomen in deze geraamde premiestijging?
Er wordt aan alle maatregelen hard gewerkt. De grootste opbrengst zal moeten worden gerealiseerd via het Integraal Zorgakkoord. Daarover wordt nu gesproken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In de uitgavenraming en de premieraming is er van uit gegaan dat de in het coalitieakkoord ingeboekte taakstelling geheel wordt gerealiseerd.
Deelt u de mening dat het van belang is om de jaarlijkse stijging te beperken, zeker in deze tijd waarin de koopkracht voor alle huishoudens onder druk staat? Welke mogelijkheden kunt u inzetten om de stijging van zorgkosten voor huishoudens te beperken?
De Zvw kent een lastendekkende premie. Daar is bij de vormgeving van de Zvw expliciet voor gekozen. De Europese regels over staatssteun staan ook niet toe dat de overheid private verzekeraars subsidieert om de premie te dempen. De enige manier om de zorgpremiestijging te beperken is het in de hand houden van de uitgavenontwikkeling in de zorg.
Met de maatregelen uit het coalitieakkoord wordt een bijdrage geleverd aan het in de hand houden van de premieontwikkeling.
Overigens: voor huishoudens met een laag inkomen wordt de premiestijging gecompenseerd via de zorgtoeslag.
Klopt het dat de bijdrage aan zorgverzekeraars uit het «catastrofeartikel Zvw» vanwege de coronapandemie een tekort in het Zorgverzekeringsfonds heeft veroorzaakt? Zo ja, in hoeverre is de stijging van de rekenpremies aan dit tekort te wijten?2
De catastroferegeling leidt tot een uitkering aan verzekeraars uit het Zorgverzekeringsfonds. Dat leidt op zich tot een tekort in het Zorgverzekeringsfonds.
Tegenover uitgaven voor corona staan bij verzekeraars lagere uitgaven voor niet-coronazorg. Omdat het Ministerie van VWS met de verzekeraars voor 2021 een macronacalculatie van 85% heeft afgesproken, slaat deze meevaller voor 85% neer in het zorgverzekeringsfonds.
Het saldo van deze twee effecten leidt tot een tekort in het fonds dat moet worden opgevangen via hogere premies. Het grootste deel van dit effect was echter al bekend ten tijde van de begroting 2022 en is dus meegenomen bij het vaststellen van de premies 2022. De huidige cijfers duiden erop dat de uitkering op basis van de catastroferegeling hoger uitvalt dan geraamd in de begroting 2022. Daar tegenover staat dat de uitgaven aan niet-coronazorg lager zijn uitgevallen dan geraamd in de begroting wat leidt tot een meevaller in het Zorgverzekeringsfonds. Het per saldo negatieve effect op het Zorgverzekeringsfonds van deze twee bijstellingen moet worden weggewerkt via de premiestelling 2023. Dit per saldo effect valt naar huidige inschatting mee in omvang.
Is bij u bekend of, en zo ja welke, verzekeraars de bijdrage uit het catastrofeartikel gebruiken voor compensatie van de stijging van de rekenpremie, of dat zij dit aan de reserves toevoegen?
Verzekeraars hebben de premie 2022 fors gedrukt met inzet van reserves. Dit was mede mogelijk vanwege de catastroferegeling. Let wel, bij verzekeraars staan zorgkosten tegenover de uitkering catastroferegeling. Ze maken dus geen winst op de catastroferegeling. Het geld dat verzekeraars konden inzetten om de premie te drukken resulteerde uit lagere uitgaven bij de niet-coronazorg die in 2020 geheel en in 2021 deels toevielen aan verzekeraars.
Kunt u de beantwoording van deze vragen aan de Kamer sturen voor het commissiedebat Zorgverzekeringswet / Eigen bijdragen in de zorg op 29 juni aanstaande?
Ja.
Hulphonden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is het beleid van verzekeraars en gemeenten ten aanzien van het vergoeden van een opleiding tot hulphond binnen respectievelijk de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Klopt het dat gemeenten hier heel anders mee omgaan, en zo ja, wat vindt u daarvan?
Er zijn drie typen hulphonden die worden vergoed vanuit het basispakket Zvw. Dit is de blindengeleidehond voor verzekerden die blind of slechtziend zijn, de signaalhond voor verzekerden die doof zijn en de ADL-hond (assistentiehond) voor mensen met een ernstige stoornis in het bewegingssysteem (de hand en arm) die daardoor beperkt worden in hun activiteiten in het dagelijks leven. De ADL-hond helpt hen door bijvoorbeeld kasten en gordijnen te openen, met het oprapen en aangeven van spullen en bij het uittrekken van kleding.
De therapie-, epilepsie- en PTSS-hond behoren niet tot het verzekerde basispakket omdat de effectiviteit van deze hulphonden op dit moment onvoldoende bewezen is (geen stand van wetenschap en praktijk).
Ten aanzien van de Wmo geldt het volgende. Gemeenten beoordelen iemands ondersteuningsbehoefte en kennen als dat nodig is een maatwerkvoorziening toe om iemands beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie weg te nemen. Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen met autisme of PTSS die aangeven baat te hebben bij een hulphond. Of een gemeente een hulphond als maatwerkvoorziening toekent, behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid. Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten een aanvraag voor een assistentiehond kunnen afwijzen, omdat onvoldoende wetenschappelijk is aangetoond dat de hond een toegevoegde waarde heeft om beperkingen in zelfredzaamheid/participatie weg te nemen.
Bent u bekend met wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat hulphonden effectief zijn voor mensen met mentale problemen?1 Zijn de conclusies van dit onderzoek ook op de Nederlandse situatie toepasbaar?
Klopt het dat politieagenten en veteranen met Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) wel in aanmerking komen voor een vergoeding, maar veel anderen met PTSS niet?2 Zo ja, waarom dit onderscheid? Waarom vindt u dit gerechtvaardigd?
Het onderzoek waar u in vraag 11 aan refereert, gaf destijds aanleiding om een (meer wetenschappelijk) vervolgonderzoek in te stellen om uitspraken te kunnen doen over het effect van de inzet van hulphonden. De Politie heeft vervolgens de Politieacademie in samenwerking met de Radboud Universiteit een onderzoek uit laten voeren naar het effect van ondersteuning met een buddyhond bij (oud-)politiemedewerkers gediagnosticeerd met PTSS. Daarnaast heeft de Universiteit Utrecht een promotieonderzoek onder veteranen uitgevoerd naar de effecten van een hulphond op de gezondheid en het welzijn van veteranen met PTSS («Veterans PTSD Working Dogs Research»). Beide onderzoeken zijn (recent) afgerond en laten zien dat de inzet van hulphonden een positief effect heeft op het welbevinden van veteranen/politieagenten met PTSS.
Er zijn dus inderdaad veteranen en politieagenten met PTSS met een hulphond. Dit betreft in ieder geval veteranen die mee hebben gedaan aan bovengenoemde onderzoeken. Bij Defensie en Politie kunnen deze veteranen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van het levensonderhoud van de hond. De veteranen krijgen deze vergoeding vanuit de voorzieningenregeling van Defensie8. Dit is een bedrag van € 1.050 euro jaarlijks en wordt door de Politie ook. Daarnaast worden er door verschillende organisaties, zoals KNGF en stichting Hulphond Nederland, honden ter beschikking gesteld aan veteranen en politieagenten met PTSS. Defensie en Politie hebben geen rol in het proces van opleiden en beschikbaar stellen van hulphonden. De politie treft voorbereidingen om hier op korte termijn wel een rol in te spelen. Defensie heeft in de Defensienota 2022 aangegeven dat, omdat Defensie als werkgever een bijzondere zorgplicht heeft voor haar veteranen en omdat de zorgvraag toeneemt, de ondersteuning voor veteranenzorg zal worden versterkt. Daarbij hoort ook het vergroten van de toegang voor veteranen tot hulphonden.
Het onderscheid met het vanuit de Zorgverzekeringswet vergoeden van een hulphond bij PTSS, is dat het in bovengenoemde situatie (de tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud) gaat om een werkgeversbesluit. Daarbij zijn de te maken afwegingen anders. Om te beoordelen of zorg effectief is en voor vergoeding in aanmerking komt, maakt het Zorginstituut gebruik van een vast beoordelingskader, dat voorschrijft op welke wijze vastgesteld kan worden of zorg aan het wettelijk criterium «stand van wetenschap en praktijk» voldoet. Dit beoordelingskader, en daarmee de werkwijze van het Zorginstituut, is door de Hoge Raad goedgekeurd. Qua beoordeling van de studies die recentelijk zijn verschenen, verwijs ik u naar het antwoord op vragen 2 en 12 hierboven.
Overigens kan door de gemeente voor mensen met PTSS wel een hulphond worden toegekend, wanneer dit iemands beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie wegneemt. Of een gemeente een hulphond als maatwerkvoorziening toekent, behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid.
Wat vindt u ervan dat veel mensen met mentale problemen noodgedwongen eencrowdfundactie starten om de kosten voor een hulphond te kunnen betalen?3
Allereerst zou ik willen aangeven dat mensen met psychische klachten of een psychische stoornis wel degelijk aanspraak maken op Zvw-zorg, zij het andere zorg dan een hulphond. In Nederland wordt vanuit het basispakket alleen zorg vergoed die voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Het komt voor dat behandelingen die daar niet aan voldoen alsnog via crowdfunding worden gefinancierd.
Naast een eventuele vergoeding vanuit de Wmo, zijn er ook mogelijkheden om vergoeding voor een hulphond te krijgen via bijvoorbeeld stichtingen die op basis van fondsen, subsidies of donaties hulphonden kunnen opleiden en plaatsen (zoals Stichting «De hond kan de was doen» of Stichting Assistentiehond Nederland).
Aan welke voorwaarden moeten aanbieders voor een opleiding voor hulphonden voldoen? Zijn daar eenduidige criteria voor? Is er regelgeving voor opleiders, bijvoorbeeld over de prijzen van de hond en de opleiding? Is er toezicht op deze aanbieders, zo ja, door wie?
Wanneer hulphonden worden vergoed vanuit de Zvw, komt de hoogte van de vergoeding tot stand als gevolg van onderhandeling tussen zorgverzekeraar en hondenschool. Volgens Zorgverzekeraars Nederland bedragen de gemiddelde kosten voor een hulphond rond de € 20.000. Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of dit bedrag doelmatig tot stand is gekomen. Er is geen specifieke regelgeving over de kosten voor het opleidingstraject.
Het is belangrijk dat assistentiehonden en hun opleiders een adequate opleiding volgen en dat het welzijn voor mens en hond is gewaarborgd. Zorgverzekeraars hebben met een groot aantal hondenscholen contracten afgesloten en deze hondenscholen dienen aan de minimale accreditatie eisen te voldoen. De verzekeraar stelt dus (kwaliteits)eisen via een contract (deze verschillen per verzekeraar). Let wel: Verzekeraars sluiten alleen contracten met hondenscholen die honden leveren zoals vergoed vanuit het basispakket. Verzekeraars hebben daarom geen zicht welke hondenscholen andersoortige honden opleiden.
Recentelijk is met een startsubsidie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Branchevereniging Dier & Welzijn voor professionele organisaties in dierondersteunde interventies opgezet. De vereniging richt zich primair op het waarborgen van het welzijn van dieren die ingezet worden in dierondersteunde interventies, waaronder assistentiehonden. De vereniging ondersteunt de verdere professionalisering in de branche en heeft de afgelopen jaren gewerkt aan een overkoepelende Gedragscode, met daarbij welzijnsprotocollen voor de diersoorten die het meest ingezet worden.
Een aantal opleiders van assistentiehonden zijn aangesloten bij de internationale brancheorganisaties als de International Guide Dogs Federation
(IGDF) of Assistance Dogs International (ADI). Het toezicht voor de normen wordt uitgevoerd door deze brancheorganisaties. Daarnaast zijn er opleiders van assistentiehonden die eigen normen hanteren.
Bovendien loopt er een Europees normalisatietraject om eenduidige Europese normen voor assistentiehonden te ontwikkelen. De Europese normen worden ontwikkeld binnen CEN/TC 452 «Assistance dogs»; hieraan neemt de normcommissie «Assistentiehonden» deel met een gebalanceerde Nederlandse delegatie uit diverse stakeholdergroepen. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zorgt, samen met een aantal opleiders van assistentiehonden, voor de financiële ondersteuning van deze Nederlands delegatie. In deze normen worden, vooralsnog, geen specifieke prijzen voor hond of opleiding genoemd.
Daarnaast is het Ministerie van VWS een verkenning gestart, onder andere met een gespreksronde langs opleiders van assistentiehonden en assistentiehondengebruikers, om te onderzoeken hoe de conformiteitsbeoordeling10 en het toezicht rondom deze Europese norm kan worden vormgegeven in Nederland.
Klopt het dat een groot aantal hulphondscholen in Nederland niet geaccrediteerd is, waardoor deze scholen bijvoorbeeld niet voldoende selecteren op geschiktheid van de hond? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het aantal aanbieders flink is toegenomen? Is er inzicht in de omzet en winsten van deze aanbieders?
Ik heb geen inzicht in het specifieke aantal aanbieders van hulphonden, dan wel de omzet en winsten. Ook zorgverzekeraars hebben dit niet.
Ik kan wel melden dat vanuit de Zorgverzekeringswet in 2021 900 blindengeleidehonden werden verstrekt, waar dat er in 2017 880 waren. Kortom, een lichte stijging.11 Binnen het gemeentelijke domein worden deze aantallen niet bijgehouden. Momenteel zijn er in Nederland negen organisaties die ADI geaccrediteerd zijn en drie aanbieders die kandidaat-geaccrediteerd zijn.
Klopt het dat voor een gemiddeld traject zo’n 20.000 euro nodig is? Zijn dit reëele kosten voor een opleiding? Vindt u dat een passend bedrag voor mensen die hulp nodig hebben om mee te komen in de samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de opleidingskosten in Duitsland een stuk lager zijn en dat daar wel regelgeving is?4 Bent u bereid om hiervan te leren en ook te werken aan meer eenduidigheid in Nederland?
In Duitsland is in 2021 wetgeving van kracht geworden over de toegankelijkheid voor mensen met een beperking onder begeleiding van een hulphond. De terminologie van een hulphond, de opleiding en het testen van de hulphond, en de accreditatie van opleiders en examinatoren zijn bijvoorbeeld nader uitgewerkt in regelgeving. In de verkenningsronde over de conformiteitsbeoordeling en het toezicht op de verschillende normen van assistentiehonden (waarover ik schreef in het antwoord op vragen 5 en 6), wordt onder andere de werking van Duitse stelsel meegenomen.
Bent u op de hoogte van de landelijke financiering voor hulphonden in Oostenrijk, wat maximaal 10.000 euro is?5 Bent u het ermee eens dat dit laat zien dat het met betere regelgeving ook haalbaar is om de kosten laag te houden?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de Oostenrijkse overheid financiële ondersteuning biedt voor hulphonden. Er is in Oostenrijk geen wettelijk recht op de subsidie voor de aanschaf van een hulphond.
Dit biedt voor mij geen indicatie dat de kosten voor een hulphond daar lager worden gehouden, of dat de regelgeving daar beter is. In Nederland wordt door zorgverzekeraars bovendien een tegemoetkoming in de kosten voor het levensonderhoud zoals de medische en dagelijkse verzorging van de hond verstrekt.
In de beantwoording van Kamervragen van het lid Bergkamp6 werd gesteld dat er onderzoeken lopen door de KNGF Geleidehonden en de Stichting Hulphond naar de effecten van de inzet van assistentiehonden op de gezondheid en het welzijn van veteranen en andere oud-geüniformeerde met PTSS, wat is hier de uitkomst van geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Zou u overwegen om de vergoeding van hulphonden in het basispakket te plaatsen voor mensen met een PTSS-indicatie, of te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de vergoeding van een hulphond beschikbaar te stellen voor mensen met dusdanige psychologische problemen dat een hulphond van dienst kan zijn?