Nederlandse paling, vol met giftig PFAS |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Milieuclub waarschuwt paling uit eigen water vol PFAS»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat paling rond de 22 tot 50 nanogram per gram aan PFAS kan bevatten en dat dit veel hoger is dan de tolereerbare inname van PFAS, gezien het feit dat de Europese Voedselautoriteit (EFSA) stelt dat een persoon per kilo lichaamsgewicht maximaal 4,4 nanogram PFAS per week binnen mag krijgen?2, 3
Om te kunnen vaststellen of paling met een PFAS-concentratie rond de 22–50 nanogram (ng) per gram leidt tot een PFAS-inname die hoger is dan de tolereerbare inname, moet de PFAS-inname berekend worden wanneer vis met deze PFAS-concentraties wordt gegeten. Het is namelijk niet juist om de gevonden concentraties (ng per paling) direct met deze tolereerbare inname (max. inname per week) te vergelijken. De berekening, zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, laat zien dat de PFAS-inname met de concentraties in deze monsters boven de tolereerbare inname uitkomt. Het is niet wenselijk als mensen veel paling eten met deze PFAS-concentraties. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u er van dat dit betekent dat een persoon van 75 kilo maximaal 330 nanogram PFAS per week mag binnenkrijgen, terwijl een gemiddelde portie paling rond de 100 gram weegt, met tussen de 220–500 nanogram aan PFAS?4, 5
Bij een gemiddelde consumptie van 100 gram paling per week met een PFAS-concentratie van 22 tot 50 ng per gram is de inname van PFAS gelijk aan 2200–5000 ng per week. Op basis van deze hoeveelheden is het inderdaad niet wenselijk als mensen veel van deze paling eten. In kweekaal zijn echter tot nu toe geen PFAS’s aangetroffen boven de detectiegrens (LOQ) en dat betreft het grootste deel van de geconsumeerde aal.
Kent u het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat aantoont dat Nederlanders al meer PFAS binnen krijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde en dat dit vooral komt door het eten van vis? Zo ja, wat is uw reactie hierop?6
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek. Dit onderzoek liet inderdaad zien dat vis een belangrijke bijdrage levert aan de inname van PFAS in Nederland. Het onderzoek liet daarnaast zien dat mensen ook PFAS binnenkrijgen via andere voedingsmiddelen. Het Voedingscentrum benadrukt dat het belangrijk is om gevarieerd te eten, om op deze manier de inname van voedingsmiddelen met relatief veel PFAS af te wisselen met voedingsmiddelen met relatief weinig PFAS.
Hoeveel PFAS kan een Nederlander gemiddeld binnen krijgen door het eten van vette vis, zoals paling, als deze persoon consumeert in lijn met de voedingsadviezen van het Voedingscentrum (1 keer vis per week)?7
Mocht elke week wilde paling gegeten worden, dan kan worden uitgegaan van een gemiddelde portie wilde paling van 100 gram per week en een concentratie van 22–50 ng PFAS per gram vis. Dat zou in dit geval betekenen dat een persoon 2.200–5.000 ng PFAS binnenkrijgt per week. Omgerekend voor een persoon van 75 kg is dat 29–67 ng PFAS per kilogram lichaamsgewicht per week. Dit is hoger dan de gestelde norm van 4.4 ng per week. Deze berekening gaat er echter van uit dat iemand elke week wilde paling eet. Het advies van het Voedingscentrum is echter om te variëren in vissoorten, juist omdat dit de inname spreidt. Daarnaast wordt afgeraden om regelmatig zelf gevangen vis te eten.
Vindt u het verstandig dat het eten van vis, die gevangen is in vervuild Nederlands water, via Voedingsadviezen indirect wordt gepromoot? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het Voedingscentrum raadt het regelmatig eten van zelf gevangen zoetwatervis uit Nederlandse wateren af, zoals paling, baars en forel8. Wel zijn niet zelf gevangen vis, schaal- en schelpdieren onderdeel van een gezonde voeding en staan in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Daarom is het advies 1 keer per week vis te eten, bij voorkeur vette vis.
Bent u ervan op de hoogte dat het RIVM adviseert geen vis te eten uit de Westerschelde vanwege te hoge concentraties PFAS?8
Het rapport waar u naar refereert gaat over onderzoek waarbij het RIVM heeft berekend hoe vaak volwassenen een portie van zelf gevangen vis, garnalen, oesters, mosselen of lamsoor uit de Westerschelde kunnen eten voordat de gezondheidskundige grenswaarde voor PFAS wordt overschreden. Op basis van dit onderzoek adviseert het RIVM om zo min mogelijk zelf gevangen vis en schaal- en schelpdieren uit de Westerschelde te eten. Lamsoor uit de Westerschelde kan daarentegen regelmatig geconsumeerd worden, omdat deze zeegroente weinig PFAS bevat.
Bent u ervan op de hoogte dat deze hoge PFAS-niveaus niet alleen voorkomen in visserijgebieden, die gesloten zijn vanwege dioxine vervuiling, maar dat het gebied veel groter is en ook het IJsselmeer omslaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat PFAS wijdverspreid in onze leefomgeving voorkomt. Rijkswaterstaat voert sinds 2008 reguliere metingen van PFAS in oppervlaktewater uit vanuit het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). Daaruit blijkt dat PFAS in al onze Rijkswateren, waaronder ook het IJsselmeer, aanwezig is. Het kabinet zet zich in om nieuwe toevoegingen en verspreiding van PFAS zoveel mogelijk te beperken, onder meer door in te zetten op een Europees PFAS-verbod en het aanscherpen van lozingsvergunningen.
Bent u ervan op de hoogte dat onderzoek uit 2019 aantoont dat de gemiddelde PFAS-niveau's het hoogste zijn in paling gevangen in Nederlandse rivieren en meren (met niveaus tot boven de 48,8 ng/g)? Zo ja, wat is uw reactie hierop?9
Zoals blijkt uit het artikel van Zafeiraki et al. (2019) heeft WFSR in aal uit Nederlandse wateren uit de periode 2010–2016 hoge PFAS-gehaltes gevonden. Het hoogste gehalte voor de som van alle gemeten PFAS’s was 172 ng/g in een monster aal uit het kanaal Gent-Terneuzen. Gehaltes van de 4 PFAS’s die door EFSA zijn meegenomen in de gezondheidskundige norm zijn lager. Wanneer de gehaltes worden vergeleken met de formele recent ingevoerde maximumgehaltes voor de 4 PFAS’s (EU Verordening 2023/915) en rekening houdend met de meetonzekerheid van de analytische methode, dan worden slechts in een beperkt aantal gevallen overschrijdingen gevonden en in alle gevallen alleen in aal uit gebieden die gesloten zijn vanwege hoge dioxinegehaltes.
Kent u het advies van het Voedingscentrum die onder andere de consumptie van paling afraadt voor zwangere vrouwen in verband met de grote vervuiling?10
Ja, dat advies ken ik.
Gaat u om deze kwetsbare groep te beschermen tenminste gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis in het advies van het Voedingscentrum uit Nederlandse wateren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Op dit moment biedt het Voedingscentrum via haar website en via de ZwangerHap app accurate en uitgebreide informatie over wat deze groep niet of weinig mag eten. Ik ga geen gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis voor zwangere vrouwen.
Bent ervan op de hoogte dat in 2022 meer dan anderhalf keer zo veel paling is gevangen (538 ton) ten opzichte van 2021 (352 ton)? Wat betekent dit volgens u voor de consumptie van PFAS?11
Allereerst wil ik aangeven dat de door u gestelde hoeveelheid paling die gevangen zou zijn in 2021 niet correct is. In het ICES-rapport waar u naar verwijst is aangegeven dat in 2021 523,7 ton paling is gevangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vragen hierover van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845) verschillen de gerealiseerde vangsten van jaar tot jaar en zijn die ook afhankelijk van het natuurlijk aanbod van aal en de seizoensomstandigheden. Overigens zie ik geen verband tussen de hoeveelheid paling die gevangen wordt en de consumptie van PFAS door een consument, omdat de totale inname wordt bepaald door het consumptiepatroon en niet door de totale vangsten van paling. Bovendien is het overgrote deel van de in de handel gebrachte paling afkomstig uit de kweek en niet uit de wildvangst.
Deelt u de mening dat het eten van paling zou moeten worden ontmoedigd, niet alleen door de PFAS-vervuiling in een groot deel van de Nederlandse wateren, maar ook vanwege het feit dat de paling een bedreigde diersoort is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit advies uitdragen?
Voor de afweging of paling in de handel gebracht mag worden gelden maximum limieten voor contaminanten die zijn opgenomen in EU-verordening 2023/915. Voor de bescherming van de aal en de mogelijkheden om binnen deze beschermingskaders nog visserij op aal uit te oefenen is de Aalverordening (EU-verordening 1100/2007) en het hierop gebaseerde Nederlandse Aalbeheerplan van toepassing. Hierover bent u, naar aanleiding van vragen vanuit de Kamer, geïnformeerd d.d. 25 november 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845). In de gezamenlijke Europese aanpak is afgesproken dat binnen de ingestelde beperkingen er nog vangst van aal kan plaatsvinden. In Nederland wordt binnen deze afspraken gevist op volwassen aal.
Bent u bereid om te kijken of niet alleen dioxinevervuiling kan mee worden genomen als voorwaarde voor sluiting visserijgebieden, maar ook PFAS, ter bewaking van de gezondheid van Nederlandse burgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Voor de sturing op voedselveiligheid vormen de EU-regelgeving voor contaminanten en de hieraan verbonden bepalingen uit de Warenwet het primaire juridische kader. De Visserijwet 1963 is hiervoor niet het aangewezen instrumentarium. Het in de handel brengen van veilige levensmiddelen is daarbij een verantwoordelijkheid van de producent, in dit geval het visserijbedrijf. PFAS-vervuiling is een breed aandachtspunt in Nederland en staat los van de gesloten wateren vanwege dioxinevervuiling. LNV faciliteert onderzoek naar de mate van voorkomen van contaminanten, waaronder PFAS, in de binnenwateren. In samenhang met de wettelijke maximum limieten die voor PFAS zijn vastgesteld (in verordening (EU) 2023/915), helpt dit de bedrijven bij het maken van een risico-inschatting. Als bekend is dat producten uit een bepaald gebied niet veilig zijn om in de handel te brengen, dienen de betreffende bedrijven daar vervolgens zelf hun verantwoordelijkheid in te nemen.
Het bericht 'GLB-premie fors omlaag: voorlopig bedrag basispremie € 150' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u exact aangeven hoe het kan dat er een verkeerde inschatting is gemaakt van de benodigde budgetten? Is het aantal boeren dat zich heeft aangemeld voor deelname aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) groter dan verwacht? Zo ja, waar was de oorspronkelijke inschatting op gebaseerd?1
De deelname aan zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling ligt hoger dan verwacht (zie ook mijn brief van 16 november 20232). Voor de basisinkomenssteun zijn meer hectares aangevraagd dan waarmee in het Nationaal Strategisch Plan rekening is gehouden. Voor de ecoregeling zijn meer hectares aangevraagd, maar is ook de verdeling van de hectares over de categorieën goud, zilver en brons anders dan verwacht. Substantieel meer boeren dan verwacht zijn voor goud gegaan. Dat verdient een compliment. Het feit dat verdeling van de beschikbare budgetten over meer hectaren en hogere medailles leidt tot verlaging van de tarieven is dan ook zuur.
De inschatting voor de basisinkomenssteun in het Nationaal Strategisch Plan was gebaseerd op de ervaringsgegevens uit de voorgaande GLB-periode. Het aantal hectares waarvoor GLB-steun wordt aangevraagd, is tot 2.023 jaar op jaar stabiel. Wat dat betreft laat 2023 een trendbreuk zien. Ik had deze trendbreuk niet voorzien. Het toevoegen van landschapselementen en het vervallen van toeslagrechten heeft vermoedelijk geleid tot meer aangevraagde hectares. Terwijl de striktere conditionaliteiten kennelijk niet hebben geleid tot een afname van de deelname.
De ecoregeling is geheel nieuw. De inschatting in het Nationaal Strategisch Plan was gebaseerd op pilotprojecten en praktijkproeven, zoals onder andere toegezonden als bijlage bij de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 juni 20223 waarin de afgelopen jaren is getest welke maatregelen door boeren kunnen worden toegepast, welke vergoeding daarvoor moet worden gehanteerd en hoeveel animo er is. Bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan zijn ook maatschappelijke organisaties, waaronder agrarische sectorpartijen, betrokken geweest. Er is een zo goed mogelijke inschatting gemaakt met de toen beschikbare informatie. Begin dit jaar hebben sectororganisaties nog gewaarschuwd dat deelname zou achterblijven. Achteraf is de inschatting te laag gebleken.
Wat was het geschatte budget en hoe groot is het tekort als de premies blijven zoals deze waren voorgesteld?
Het beschikbare EU-budget in 2023 bedraagt 386,5 miljoen euro voor de basisinkomenssteun en 152 miljoen euro voor de ecoregeling. Het is nog niet mogelijk om een nadere inschatting te maken van het tekort, omdat het definitieve beeld nog bepaald moet worden.
Wanneer zijn de definitieve premies bekend? Is het mogelijk dat deze nog lager uitvallen dan nu de verwachting is?
In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Deze kunnen niet lager uitvallen dan de gepubliceerde voorlopige tarieven.
Kunt u toelichten hoe uw onderzoek naar de mogelijkheden voor het ophogen van het budget eruitziet? Wanneer verwacht u hier de resultaten van?
Ik zoek, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen (zie ook mijn brief van 16 november4). Dat is belangrijk omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Maar het is niet eenvoudig, omdat Europese regels aanvulling van het budget in de eerste pijler met nationale middelen (cofinanciering) niet zonder meer toestaan. Daarom ben ik in gesprek met de Europese Commissie over staatssteun en kijk ik naar de mogelijkheden in de begroting. In lijn met de motie-Van der Plas over «verkennen hoe de verlaging van de GLB-premies via de Landbouwbegroting kan worden opgevangen»5, zal ik uw Kamer in januari hierover informeren.
Is het denkbaar dat de eisen die worden gesteld om voor deelname in aanmerking te komen volgend jaar nog strenger worden, omdat anders het aantal aanmeldingen te groot is voor het beschikbare budget?
In 2023 is er een aanpassing van de instapeis geweest, (zie ook de Kamerbrief hierover van 14 november 20226). Deze verlaging is niet meer van toepassing in 2024, wat de facto leidt tot een beperkte verhoging van de instapeisen. Omdat het belangrijk is boeren tijdig duidelijkheid geven over de voorwaarden voor de regeling is een aanvullende verhoging voor 2024 niet meer mogelijk. Daarom wil ik nog duidelijker communiceren over de tarieven per hectare behorende bij goud, zilver en brons en de bandbreedtes die daarvoor gelden. Voor 2025 kijken we wel nadrukkelijk opnieuw naar de verhouding tussen activiteiten, waardes en punten, de instapeisen en de tarieven.
Vindt u dat dit moet worden voorkomen, omdat er dan veel boeren die zich nu wel hebben aangemeld dan zullen afhaken, terwijl we dergelijke extra inspanningen juist willen stimuleren? Zo ja, hoe gaat u daar concreet voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. Ik wil voorkomen dat boeren afhaken. Ik onderzoek daarom alle mogelijkheden om de verlaging te beperken, omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan echter geen garantie geven dit lukt.
Heeft u in beeld welk effect het niet nakomen van het uitbetalen van de gesuggereerde basispremie en ecopremie heeft op de bereidheid van boeren om te investeren in natuurinclusieve landbouw? Hoe gaat u voorkomen dat de bereidheid niet afneemt, maar juist toeneemt?
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. Ik betreur dat. Het gaat om voorlopige tarieven die de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20237 en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen met de voorgespiegelde tarieven.
Wat vindt u ervan dat boeren investeringen hebben gedaan en hun bedrijfsplannen hebben aangepast om voor de premies in aanmerking te komen, terwijl deze plotseling veel lager uitvallen dan voorgespiegeld? Hoe verhoudt dit zich tot het herstellen van vertrouwen in de overheid en het toewerken naar langetermijnperspectief en voorspelbaar beleid?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidie van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van de tarieven niet aanmoedigt.
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt het dat beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Zoals aangegeven onderzoek ik mogelijkheden om de verlaging te beperken.
Hoe gaat u boeren die, wederom als gevolg van een fout van de overheid, veel geld mislopen tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat er een regeling wordt opengesteld en dat pas nadat alle aanmeldingen binnen zijn, wordt gekeken hoe hoog de premies worden?
Voor elke subsidieregeling geldt dat er een plafond is. Als er meer wordt aangevraagd dan er aan budget beschikbaar is, zijn er verschillende manieren om daarmee om te gaan. Dat kan onder meer rangschikking zijn, loting, toekenning op volgorde van binnenkomst (wie het eerst komt, het eerst maalt) of evenredige verdeling. Het budget voor de hectaresteun uit het GLB wordt evenredig verdeeld over het totaal aantal hectaren, dit is niet gewijzigd met de introductie van het nieuwe NSP. Dat betekent dat er geen aanvragers afvallen maar dat de subsidie voor iedereen lager wordt. Daarom zijn plafondkortingen ook al jaren gebruikelijk in het GLB, alleen niet in deze orde van grootte.
Ziet u in dat het voor een ondernemer essentieel is om (van tevoren) te weten waar hij of zij aan toe is, om daar het bedrijfsplan op aan te kunnen passen?
Ja. Ik investeer, samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), in zo goed mogelijke communicatie met betrekking tot het GLB en de regelingen die hierin zijn opgenomen, zodat boeren geïnformeerde keuzes over hun bedrijfsvoering kunnen maken. Dit blijf ik doen. Voor dit jaar geldt dat inschattingen van de deelnamebereidheid aan de ecoregeling vooraf geen indicatie gaven van deze hoge inschrijvingen. Achteraf moet ik concluderen dat we daarom te stellig over de tarieven hebben gecommuniceerd.
Bent u met de kennis van nu tevreden over de keuze voor het systeem van regelingen zoals dat er nu ligt of had u achteraf toch liever gekozen voor een minder complex systeem, zoals voorgesteld door het CDA in het commissiedebat over de Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in oktober 2021 (Kamerstuk 28 625, nr. 299)? Bent u alsnog voornemens om het systeem te vereenvoudigen?
Subsidieregelingen in de eerste pijler (waaronder o.a. basisinkomenssteun en de ecoregeling) van het GLB zijn gebonden aan het budget wat daar voor beschikbaar is gesteld, zoals aangegeven in het NSP. Nationale cofinanciering is niet toegestaan. De totale deelname aan de regeling zal altijd invloed hebben op de definitieve vaststelling van de hoogte van de tarieven. De inschatting over de deelnamebereidheid voor 2023 kwam niet overeen met de ambitie binnen de sector. Daarom heb ik de Europese Commissie opgeroepen om meer ruimte te geven binnen het GLB. De huidige complexiteit van de regeling is nodig om een integrale verduurzaming te behalen. Deelnemers moeten een combinatie van activiteiten uitvoeren om deel te kunnen nemen. De deelnamenbereidheid geeft aan dat voor de agrariërs de complexiteit hen niet weerhoudt zich hiervoor in te zetten. Ik blijf de komende jaren werken aan verbetering van de ecoregeling, zoals ook is afgesproken in het Nationaal Strategisch Plan van het GLB. Het is belangrijk dat we daarbij leren van de ervaringen in dit eerste uitvoeringsjaar en te zorgen dat de ambitie, de vergoeding die er tegenover staat en het beschikbare budget in lijn met elkaar liggen.
Kunt u toelichten hoe u uitvoering heeft gegeven aan uw toezegging om het eerste jaar flexibel om te gaan met fouten bij het invullen van de gecombineerde opgave? Met welke fouten gaat u flexibel om en met welke niet?
Het sanctiebeleid van het GLB is per 2023 anders dan in de vorige periode omdat er uit wordt gegaan van het bewustwordingsmechanisme. Ik heb dit in mijn brief van 14 november 20228 nader toegelicht. Zo zijn bij het niet voldoen aan nieuwe voorwaarden, veelal waarschuwingen gegeven en geen sancties. Met de introductie van het nieuwe GLB zijn er voorwaarden ingevoerd waarop de boer niet tijdig kon anticiperen. In de beoordeling houdt RVO hier rekening mee en daarom is het is niet mogelijk exact aan te geven met welke fouten flexibel wordt omgegaan wanneer niet. Dat hangt onder meer af van de context en de individuele situatie van de aanvrager.
Deelt u de mening dat de simulatietool eco-regelingen voor het GLB verkeerde verwachtingen heeft gewekt, aangezien werd gesuggereerd dat ondernemers een idee van de eco-activiteiten zouden krijgen die goed passen bij het bedrijf en dat daarmee ook kon worden gezien hoeveel punten daarmee werden gehaald, inclusief een schatting van de eco-premie?
Nee, dat deel ik niet. De simulatietool was bedoeld als hulpmiddel om inzage te geven in boven genoemde zaken, als invulling op de uitvoering van de motie Van Campen9, om de agrariër te informeren over de keuzes in de ecoregeling. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB en bij de Gecombineerde opgave in het voorjaar is een verwacht tarief gehanteerd van 200 euro voor goud, 100 euro voor zilver en 60 euro voor brons. Vervolgens zijn er meer hectares aangevraagd dan verwacht en komen meer boeren op basis van hun aanvraag in aanmerking voor de goud-premie. Dat leidt tot lagere tarieven. Dit staat los van de eco-simulatietool.
Kunt u aangeven wat u in het vervolg exact anders gaat doen om beleid voorspelbaarder en consistenter te maken, zodat ondernemers vooruit kunnen?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld in het tweeminutendebat van 7 december, doe ik mijn uiterste best om verlaging te beperken en boeren te belonen voor hun inspanningen. Ik ben dit eerste jaar continu aan het evalueren en ga in ieder geval de communicatie verbeteren.
De verlaagde GLB premies |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft uw ministerie in mei 2023 na de aanvraag Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)/het invullen van de Gecombineerde opgave een raming gemaakt van de benodigde budgetten? Was deze raming ook hoger dan de beschikbare budgetten indien dit is gebeurd? Zo niet, waarom niet?
De Gecombineerde Opgave is dit jaar verlengd: boeren konden tot en met 30 juni nog aanpassingen doorvoeren in hun aanmelding voor de rechtstreekse betalingen van het GLB1. Vervolgens heeft mijn ministerie samen met RVO, op basis van de gegevens uit de Gecombineerde opgave, berekeningen gemaakt over de uitputting van de budgetten. Hieruit is het beeld naar voren gekomen dat er meer hectares zijn opgegeven voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en dat meer boeren op basis van hun aanmelding in aanmerking zouden komen voor de goud-premie van de ecoregeling. Als er meer hectares worden aangevraagd, moet het beschikbare budget over meer hectares worden verdeeld. Dat zou tot lagere tarieven leiden. In mijn brief van 16 november2 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wijken de definitieve aanvragen van 30 november 2023 (erg) af van de eerste aanvraag van mei 2023? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak en was dit onvoorzienbaar? Zo nee, waarom is er niet eerder over een korting gecommuniceerd?
De definitieve aanvragen, die tot en met 30 november konden worden ingediend, wijken niet zodanig af van de Gecombineerde opgave dat het tekort daarmee wezenlijk is teruggebracht. Het betekent dat boeren echt de stap hebben gezet om te werken aan de verduurzaming van de landbouw en dat veel boeren het ook hebben gepresteerd om te voldoen aan de voorwaarden voor de goud-premie in de ecoregeling. Ik ben trots op dit resultaat.
Dit is het eerste jaar dat we met de ecoregeling en met deze nieuwe procedure werken. In dit eerste uitvoeringsjaar van het nieuwe GLB was niet goed te voorzien in hoeverre de uiteindelijke aanvragen zouden afwijken van hetgeen bij de aanmelding was opgegeven. Boeren konden tot en met 30 november zowel hectares als activiteiten intrekken, maar geen nieuwe hectares of activiteiten meer toevoegen.
Waarom gaat u pas nu op zoek gaat naar aanvulling van de bedragen bij de Europese Unie (EU) en heeft u dit niet eerder gedaan?
Zodra duidelijk werd dat dit probleem zich kon voordoen, heb ik de verschillende mogelijkheden geïnventariseerd hoe hiermee om te gaan. Mijn ministerie heeft daarvoor onder andere gesprekken gevoerd met de Europese Commissie.
Hoe draagt de verlaging van de GLB bij aan het verdienmodel van de Nederlandse boer en wat is het effect van de verlaging op het verdienvermogen van een gemiddeld agrarisch gezinsbedrijf?
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. Ik betreur dat. Voor boeren zijn de subsidies van het GLB een onderdeel van het inkomen. Ik benadruk dat het gaat om voorlopige tarieven om alvast een gedeeltelijke uitbetaling van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. Het definitieve beeld moet nog bepaald worden daarna kan pas gekeken worden wat het effect gaat zijn op het verdienvermogen. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november3 en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen.
Had de verlaging naar uw mening voorkomen moeten worden?
Inschattingen van de deelnamebereidheid aan de ecoregeling vooraf gaven geen indicatie van deze hoge inschrijvingen. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zoals ik in mijn brief van 16 november4 aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Is er zicht op verhoging van de GLB-bedragen buiten de reeds aangekondigde verhogingen op uw eerdere verlaging?
De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Zodra ik de definitieve gegevens heb, kan ik de definitieve tarieven vaststellen. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB is afgesproken dat we in 2023 minimaal 207 euro per hectare betalen aan basisinkomenssteun. Daarnaast zet ik voor de ecoregeling in op het maximaal belonen van de investeringen die boeren hebben gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw.
Wanneer komt er hierover duidelijkheid en had dit niet vooraf gemoeten?
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Ik zoek, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen (zie ook mijn brief van 16 november5.
Hoe verhoudt zich de verlaging van de GLB-bedragen ten opzichte van artikel 20 van de Grondwet met betrekking tot bestaanszekerheid?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB, en de ecoregeling in het bijzonder, zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Hierbij is er geen directe relatie met artikel 20 van de Grondwet. Dat grondwetsartikel ziet op bestaanszekerheid in relatie tot door de overheid te verstrekken bijstand om ieder een sociaal minimum te verzekeren.
De vaststelling van de voorlopige tarieven GLB 2023 |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u van het als donderslag bij heldere hemel vastgestelde lagere voorlopige tarief per hectare van de basispremie (150 euro – later 207 euro gecommuniceerd – versus 220 euro) en van de fors lagere tarieven voor de categorieën goud (148 euro versus 200 euro), zilver (74 euro versus 100 euro) en brons (44 euro versus 60 euro) in de ecoregeling mede in het licht van de enorme inspanningen die agrariërs zich hebben moeten getroosten, inclusief extra gemaakte kosten, bij de totstandkoming van de gecombineerde opgave en de uitvoering daarvan eerder dit jaar?1
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. De communicatie hierover is onvoldoende duidelijk geweest, ik betreur dat. Het gaat om voorlopige tarieven die de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Deze voorlopige tarieven zijn lager dan verwacht vanwege de hogere inschrijving voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en om het risico op terugvorderingen te beperken.
Zoals ik in mijn brief van 16 november jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 354) aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Wat doet dit volgens u met het vertrouwen van de deelnemende boeren in de overheid als aan het eind van 2023 de tarieven eenzijdig met tientallen procenten naar beneden worden bijgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet dit met de motivatie voor deelname aan de ecoregeling voor 2024 en verder dan wel met de beoogde en gewenste verdere verduurzaming van de bedrijfsvoering? Welke tarieven bent u voornemens te rekenen voor 2024? Hoe voorkomt u komend jaar neerwaartse bijstellingen, natuurlijk zonder met onaantrekkelijk lage tarieven te gaan rekenen?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van tarieven niet aanmoedigt. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen. Dat is belangrijk omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw.
Waarom heeft u het voorlopige tarief van de basispremie op 150 euro per hectare vastgesteld en niet gelijk op 207 euro, en voor de eerste 40 hectare op 46 euro extra in plaats van 54 euro extra per hectare? Waarom is een achterblijvende controle-inspanning van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en daarmee samenhangend een verhoogd risico op terugvorderingen voor u reden om het bedrag vooralsnog nog verder te verlagen dan naar 207 euro?
Omdat niet alle controles voor de betalingen in december konden worden afgerond, bestaat het risico dat later geld moet worden teruggevorderd. Dat scenario wil ik voorkomen. Daarom liggen de voorlopige tarieven lager. Tegelijkertijd zijn er tekorten op de budgetten van de basisinkomenssteun en de ecoregeling. Daarom heb ik in eerste instantie maximale flexibiliteit ingebouwd bij de bepaling van de voorlopige tarieven, zodat alle opties voor het handhaven van de hoogte van de ecotarieven mogelijk zouden blijven. Dit was achteraf bezien onhandig. Mijn inzet nu is gericht op het aanvullen van de ecoregeling zonder hierbij onder de in het Nationaal Strategisch Plan opgenomen ondergrens van 207 euro per hectare voor de basispremie te zakken.
Hoe groot is de kans dat de basispremie hoger dan 207 euro uitvalt en op het oorspronkelijke bedrag van 220 euro uitkomt, aangezien u het heeft over «ten minste 207 euro per hectare»? Hoeveel budget is er in 2023 gemoeid met de beoogde basispremie van 207 euro per hectare? Hoeveel budget komt u te kort om het tarief op 220 euro te houden?
Het beschikbare EU-budget voor de basisinkomenssteun in 2023 bedraagt 386,5 miljoen euro. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB en bij de Gecombineerde opgave in het voorjaar is een verwacht tarief gehanteerd van 220 euro voor de basisinkomenssteun. Vervolgens zijn er meer hectares aangevraagd dan verwacht voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling. Het beschikbare EU-budget moet daarmee over meer hectares verdeeld worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zodra ik de definitieve gegevens heb, kan ik de definitieve tarieven vaststellen. In het Nationaal Strategisch Plan is afgesproken dat we in 2023 minimaal 207 euro per hectare betalen aan basisinkomenssteun. Daarnaast zet ik voor de ecoregeling in op het maximaal belonen van de investeringen die boeren hebben gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw.
Hoe groot acht u de kans dat de tarieven in de ecoregeling hoger uitpakken dan nu zijn gecommuniceerd? Wat zijn de meest waarschijnlijke tarieven voor de categorieën goud, zilver en brons voor 2023 op basis van het beschikbare budget? Wat is het beschikbare budget voor de ecoregeling voor 2023? Hoeveel budget komt u te kort voor het lopende begrotingsjaar 2023 als de tarieven zouden worden vastgesteld conform de aanvankelijke aankondiging van 200 euro voor goud, 100 euro voor zilver en 60 euro voor brons?
Het is nog niet mogelijk een nadere inschatting te maken. De definitieve verdeling over de categorieën brons, zilver en goud is nodig om te kunnen berekenen hoe groot het tekort is. Het beschikbare EU-budget voor de ecoregeling in 2023 bedraagt 152 miljoen euro en ik zoek naar mogelijkheden om dat eventueel aan te vullen. Daarna zal ik de definitieve tarieven vaststellen.
Welke mogelijkheden ziet u om het budget voor de ecoregeling in 2023 aan te vullen zonder een wissel te trekken op het budget voor de ecoregeling voor 2024, bijvoorbeeld uit de budgetten voor «natuurinclusieve landbouw» of «afwaardering van grond» uit het Stikstoffonds?
Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen. Daarom ben ik ook in gesprek met de Europese Commissie en kijk ik naar de mogelijkheden in de begroting. Ik doe er alles aan om de verlaging te beperken, omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Overigens is het niet mogelijk om het budget voor de ecoregeling in 2024 aan te spreken voor de uitbetaling over 2023.
Wanneer bent u in het kader van de door u aangekondigde verbetering van de jongeboerenregeling voornemens de huidige steun aan jonge landbouwers van 2.500 euro te verhogen? Welke mogelijkheden ziet u daartoe voor dit dan wel volgend jaar? Hoe komt de regeling er dan uit te zien en met welke bedragen?
Het Europese GLB-kader en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB is vastgesteld voor de periode 2023–2027. De kaders in het GLB-NSP geven langjarige duidelijkheid over de ontwikkeling van de aanvullende inkomenssteun. In het NSP hebben we afgesproken dat de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt afgebouwd. Jonge landbouwers die onder het vorige GLB aanspraak konden maken op de aanvullende inkomenssteun, krijgen deze in de huidige periode gewoon uitbetaald totdat de standaardperiode van vijf jaar is volgemaakt, juist vanwege stabiliteit in beleid en vertrouwen in de overheid.
Ter vervanging van het afbouwen van deze vorm van inkomenssteun komt een nieuwe regeling die jonge boeren ondersteunt bij bedrijfsovername. Deze is meer gericht op verduurzaming en het moment van overname. Er is in het NSP jaarlijks een hoger bedrag voor jonge boeren gereserveerd dan in het vorige GLB. De nieuwe vorm van steun aan jonge boeren, de vestigingssteun, betreft een bedrag van 25.000 euro per jonge landbouwer vanuit EU-budget gefinancierd. In mijn brief van 19 september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te voegen. De exacte hoogte van de bedragen moet nog worden bepaald. De voorwaarden van de regeling zullen voor openstelling met uw Kamer gedeeld worden. De openstelling is voorlopig voorzien in het tweede kwartaal van 2024.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van de Najaarsnota 2023 door de Kamer, en uiterlijk 15 december 2023, te beantwoorden?
Ja.
De schade door PFAS in landbouwgif |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in ongeveer vijf procent van het in Nederland toegelaten landbouwgif PFAS zit, ook wel de forever chemicals genoemd, omdat deze stoffen niet of nauwelijks afbreken in het milieu?1
In het RIVM-rapport «Inventarisatie Zeer Zorgwekkende Stoffen in bestrijdingsmiddelen» (Kamerstuk 22 112, nr. 3580) is geconcludeerd dat ongeveer 5% van de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden een werkzame stof bevatten die voldoet aan de definitie van PFAS. Aangezien dit onderzoek is gebaseerd op een analyse van eind 2021 en het middelenpakket en de definitie van PFAS enigszins zijn gewijzigd heeft het Ctgb deze gegevens geactualiseerd en heeft hierbij ook de zogenoemde hulpstoffen meegenomen. Dat zijn stoffen die worden toegevoegd aan een gewasbeschermingsmiddel, bijvoorbeeld om er voor te zorgen dat het middel beter werkt. Op basis van de momenteel toegelaten middelen2 bevat circa 10% van de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en minder dan 1% van de toegelaten biociden PFAS. De conclusie dat ongeveer 5% van de toegelaten middelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) PFAS bevat, blijft hierdoor overeind.
Kent u het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waaruit blijkt dat Nederlanders te veel PFAS binnenkrijgen, onder andere via voedsel, wat schadelijk is voor de gezondheid?2
Ja, uit dit rapport komt naar voren dat PFAS breed in onze leefomgeving voorkomen en mensen hier via tal van routes aan worden blootgesteld.
In hoeveel van de in Nederland toegelaten landbouwgiffen en biociden zit een werkzame stof die onder de definitie van PFAS valt? Welke werkzame stoffen zijn dit?
Op basis van de geactualiseerde gegevens bevatten 105 toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en 3 toegelaten biociden een werkzame stof die onder de definitie van PFAS in het restrictievoorstel valt. Dit betreft middelen op basis van de volgende 25 werkzame stoffen: cyflufenamid, cyflumetofen, diflufenican, flocoumafen, flonicamid, fluazifop-P-butyl, fluazinam, flufenacet, fluopicolide, fluopyram, flutianil, flutolanil, isoxaflutool, mefentrifluconazool, metaflumizone, penthiopyrad, picolinafen, prosulfuron, pyridalyl, pyroxsulam, sulfoxaflor, tefluthrin, tembotrione, triflusulfuron-methyl en tritosulfuron.
In hoeveel van de in Nederland toegelaten landbouwgiffen en biociden zit een hulpstof (als synergist, formuleringshulpstof, toevoegingsstof, beschermstof, of detergent) die onder de definitie van PFAS valt? Welke hulpstoffen zijn dit?
Op basis van de geactualiseerde gegevens bevatten 5 toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en 1 toegelaten biocide PFAS als hulpstof. Dit betreft de volgende 3 hulpstoffen: Trans-1,3,3,3-tetrafluoroprop-1-ene, bis(perfluoroalkyl (C6-C12)) fosforzuur-, en perfluoroalkyl (C6-C12) fosforzuur.
Zijn er wettelijk toegestane maximumgehaltes PFAS per formulering en wordt hierop gecontroleerd? Zo ja, door welke instantie? Zo nee, waarom niet?
Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden streng beoordeeld volgens vastgestelde, veelal Europese kaders. Een middel wordt alleen toegelaten wanneer het gebruik veilig is bevonden voor mens, dier en milieu, waarbij onder andere is beoordeeld op toxiciteit en persistentie. Het maximale gehalte aan werkzame stof in het betreffende middel en de maximale hoeveelheid die mag worden toegepast is vastgesteld in het wettelijk gebruiksvoorschrift. Dit geldt voor alle werkzame stoffen en middelen, dus ook voor PFAS. Voor werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen die op voedselgewassen worden toegepast, zijn eveneens maximale gehaltes aan residu vastgesteld, de maximale residulimiet (MRL). De NVWA houdt toezicht op de samenstelling en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en publiceert de controleresultaten jaarlijks op haar website.
Zijn de resultaten van deze controles openbaar en zo ja, waar kunnen deze worden gevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u, gezien de eigenschap van PFAS dat het niet-afbreekbaar is, zicht op de ophoping van PFAS in landbouwbodems? Zo ja, in welke mate is hier sprake van en wat zijn hiervan de risico’s voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Omdat verschillende type PFAS zich op verschillende wijze in de bodem gedragen, is beperkt zicht op de ophoping in de bodem. Het RIVM heeft echter ten behoeve van het handelingskader PFAS in 2020 een landelijk achtergrondwaardenonderzoek4 uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de concentraties PFAS in bebouwd gebied verhoogd zijn ten opzichte van de concentraties in landbouw- en natuurgebied. De gevonden achtergrondwaarden veroorzaken volgens het rapport geen onaanvaardbare effecten op het ecosysteem.
Bij welk gehalte van PFAS in landbouwbodems zou er sprake zijn van verontreinigde grond?
Het RIVM heeft in 2021 nieuwe risicogrenzen afgeleid5 voor PFAS in grond en grondwater. Deze risicogrenzen worden gebruikt om vast te stellen of sprake is van een bodemverontreiniging waarbij mogelijk maatregelen, zoals een sanering, genomen dienen te worden. Bij het bepalen of er sprake is van verontreinigde grond wordt geen rekening gehouden met het beoogd gebruik van de locatie.
Klopt het dat het restrictievoorstel van de Europese Commissie beoogt het gebruik van PFAS op termijn te verbieden, maar dat hierbij een uitzondering wordt gemaakt voor PFAS als werkzame stoffen in landbouwgif en biociden? Vindt u dit wenselijk?3
Het Europese restrictievoorstel beoogt een zo breed mogelijk verbod op het op gebruik en op de markt brengen van PFAS. Hierbij is gekozen om toepassingen uit te sluiten die al zijn beoordeeld op de mogelijke risico’s zoals werkzame stoffen in geneesmiddelen, diergeneesmiddelen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen7. Hulpstoffen die onderdeel zijn van formulering in gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn wel onderdeel van het restrictievoorstel en zullen zodoende worden uitgefaseerd. Het Europese restrictievoorstel is in lijn met mijn opvatting dat dit soort stoffen en middelen alleen mogen worden toegepast na grondige toetsing van mogelijke effecten op mens, dier en milieu.
Wat is de stand van zaken betreffende de behandeling van dit restrictievoorstel? Loopt deze behandeling volgens planning en per wanneer zou de restrictie ingaan?
Het voorstel is januari 2023 ingediend bij het EU agentschap voor chemische stoffen, ECHA, waar het van maart tot september open heeft gestaan voor een publieke consultatie. Momenteel worden de 5.642 binnengekomen commentaren verwerkt door ECHA. De indienende lidstaten, naast Nederland ook Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, helpen mee met het verwerken van de commentaren. Uw Kamer wordt met regelmaat over de voortgang geïnformeerd door de verantwoordelijk Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Welke maatregelen gaat u zelf nemen tegen het gebruik van PFAS-houdende landbouwgiffen (als werkzame stof én als hulpstof), om hiermee PFAS-verontreiniging te voorkomen?
Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen op de markt komen wanneer op grond van het wettelijk kader is aangetoond dat deze veilig kunnen worden toegepast. Dit geldt ook voor PFAS. Binnen het Europese restrictievoorstel wordt voorgesteld om PFAS die als hulpstof binnen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden, uit te faseren. In het Europese restrictievoorstel wordt daarnaast de aanbeveling gedaan om het gebruik van PFAS te monitoren en de persistentiecriteria van geneesmiddelen, diergeneesmiddelen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren. Voor gewasbescherming heeft de Europese Commissie inmiddels aangekondigd hier stappen op te nemen. Ik steun deze voorstellen en zal de Europese Commissie hier actief op blijven bevragen.
Deelt u het inzicht dat het, vooruitlopende op wettelijke verboden, wenselijk is als het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) op de website een waarschuwing plaatst bij alle landbouwgiffen en biociden die PFAS bevatten? Zo ja, gaat u hiertoe opdracht geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden geclassificeerd volgens Europees geharmoniseerde kaders, waaronder de CLP-Verordening (1272/2008). Voor de aanwezigheid van PFAS in een middel is geen officiële classificatie beschikbaar; er is dan ook geen juridische basis om de middelen op een dergelijke wijze van een waarschuwing te voorzien. Bovendien vind ik het niet wenselijk om met een dergelijke waarschuwing de suggestie te wekken dat een door het Ctgb toegelaten middel niet aan de veiligheidseisen zou voldoen. Wanneer een gewasbeschermingsmiddel niet meer voldoet aan deze veiligheidseisen, zal het Ctgb ingrijpen op de toelating.
De verlaagde GLB-premies |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u van mening dat een verlaging met een kwart van de basispremie en voor de betalingen voor de ecoregeling ten opzichte van eerdere bedragen, bijdraagt aan het herstellen van een «betrouwbare overheid»? Zo ja, waarom vindt u dat?1
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. De communicatie hierover is onvoldoende duidelijk geweest, ik betreur dat. Het is cruciaal dat boeren kunnen rekenen op de overheid en op het GLB als instrument om ze te ondersteunen in de transitie. Boeren rekenen daarbij ook op een deelbetaling van de GLB inkomenssteun in december.
De voorlopige tarieven maken de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk. De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. De voorlopige tarieven zijn lager dan verwacht vanwege de hogere inschrijving voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en om het risico op terugvorderingen te beperken.
Zoals ik in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Kunnen er, gelet op de koopkrachtontwikkelingen van 2023 en voor het jaar 2024 mogelijk andere compensatiemaatregelen worden getroffen om deze verpletterende daling in Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)-subsidies voor boeren op te vangen?
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare EU-budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Bent u van mening dat de verlaging van hectarepremies boeren aanmoedigt om nog verder te verduurzamen of an sich te kiezen voor een carrièrepad als (jonge) boer?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Bij jonge boeren merk ik de animo voor verduurzaming nog het meest. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van tarieven niet aanmoedigt, daarom doe ik mijn uiterste best om te zoeken naar mogelijkheden om boeren alsnog voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Deelt u de mening dat het voorlopige tarief voor aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers (2.500 euro) slechts een druppel op de hete plaat is en dat de agrarische sector snakt naar een betrouwbare overheid die boeren vertrouwen, zekerheid en eerlijke verwachtingen geeft? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om telkens te kiezen voor onvoorspelbaar beleid?
Het Europese GLB-kader en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB is vastgesteld voor de periode 2023–2027. Dit geeft voor een langere periode helderheid wat dit beleid beoogt op het gebied van inkomenssteun voor jonge boeren en de aanvullende regelingen. In het NSP hebben we afgesproken dat de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt afgebouwd. Jonge landbouwers die onder het vorige GLB aanspraak konden maken op de aanvullende inkomenssteun, krijgen deze in de huidige periode gewoon uitbetaald totdat de standaardperiode van vijf jaar is volgemaakt, juist vanwege stabiliteit in beleid en vertrouwen in de overheid.
Ter vervanging van het afbouwen van deze vorm van inkomenssteun komt een nieuwe regeling die jonge boeren ondersteunt bij bedrijfsovername. Deze is meer gericht op verduurzaming en het moment van overname. Er is in het NSP jaarlijks een hoger bedrag voor jonge boeren gereserveerd dan in het vorige GLB. De nieuwe vorm van steun aan jonge boeren, de vestigingssteun, betreft een bedrag van 25.000 euro per jonge landbouwer vanuit EU-budget gefinancierd. In mijn brief van 19 september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te voegen. De exacte hoogte van de bedragen moet nog worden bepaald. De voorwaarden van de regeling zullen voor openstelling met uw Kamer gedeeld worden. De openstelling is voorlopig voorzien in het tweede kwartaal van 2024.
Hoe heeft Nederland in Brussel onderhandeld over de verdeling van fondsen binnen het GLB? Wat waren voor Nederland onze «troeven» om in te zettten en waarom heeft Nederland niet met een hardere vuist op tafel geslagen om de Nederlandse, agrarische belangen te waarborgen en een groter deel van de subsidiepot toe te eigenen?
De verdeling van de fondsen binnen het GLB waren onderdeel van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie. Uw Kamer is daarover destijds per brief geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1574) en heeft op 25 februari 2021 het Eigenmiddelenbesluit van de Europese Unie goedgekeurd. Nederland ontvangt een evenredig deel van de Europese landbouwfondsen. Binnen het budget dat aan Nederland is toegewezen, zijn in het Nationaal Strategisch Plan keuzes gemaakt over de inzet van middelen.
Lidstaten kunnen, zoals Frankrijk, met nationale middelen aanvullende financiering beschikbaar stellen voor de agrarische sector om bij te dragen aan de doelen van het GLB. Dat gaat dan om maatregelen in de zogenaamde tweede pijler. De basisinkomenssteun en de ecoregeling vallen beide onder de eerste pijler. Zoals ik in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december heb aangegeven, staat het GLB niet toe dat het budget van de eerste pijler wordt aangevuld met nationale middelen. Toch ben ik met de Europese Commissie in gesprek over welke mogelijkheden er wel zijn om boeren te compenseren die hebben meegedaan met de ecoregeling.
Heeft Nederland in Brussel «gefaald» op het gebied van de toekenning van GLB-subsidies, gezien het feit dat de Europese Commissie tegelijkertijd 500 miljoen euro aan Franse boeren belooft? Hoe is dit Frankrijk wél gelukt en Nederland niet? Wat is hier misgegaan?2
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van het aalverbod op vissen met de ankerkuil in grote wateren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Is de veronderstelling juist dat het aalverbod ook van toepassing is op vissen met de ankerkuil in grote wateren als de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, terwijl hier geen sprake is visserij op de aal en ook niet van bijvangst van aal?1
Op basis van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20232 is de aalvisserij in de kustwateren, waaronder de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, gesloten voor zes maanden. Hierbij is er enige ruimte voor de lidstaten om die periode zelf te bepalen, rekening houdend met het migratiepatroon van aal. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20243 is dit ook bepaald. In Nederland is de gesloten periode op basis hiervan vastgesteld op 1 september tot 1 maart en nationaal opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 is het in de gesloten periode verboden om op aal te vissen of aal onbedoeld mee te vangen. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 is het weliswaar niet meer verboden aal onbedoeld mee te vangen, maar moeten lidstaten wel alle redelijke inspanningen leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Gebruik van een vistuig in de gesloten aalperiode kan dus alleen worden toegestaan als uit onderzoek duidelijk is dat hiermee geen aal kan worden gevangen, of hooguit als incidentele bijvangst. Daarom zijn alle vistuigen die bedoeld zijn om op aal te vissen, of die geschikt zijn om aal onbedoeld mee te kunnen vangen in die periode in de Nederlandse wateren verboden. Dit geldt ook voor de ankerkuil.
Waarom is het aalverbod in de Uitvoeringsregeling visserij op alle typen ankerkuil van toepassing verklaard, terwijl de ankerkuil die gebruikt wordt in het rivierengebied door het aanbrengen van onder meer inkelingen aangepast is op de aalvisserij en de ankerkuil die gebruikt wordt in onder meer de Eems-Dollard, Waddenzee en Westerschelde dergelijke inkelingen niet heeft en niet geschikt is voor aalvangst?
In de visserijregelgeving is slechts één type ankerkuil gedefinieerd en dat is de ankerkuil die is opgenomen in artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij als aalvistuig. Er is geen definitie van een ankerkuil specifiek voor het gebruik in de kustwateren waar geen aal mee kan worden (bij)gevangen.
Klopt het dat bij het vissen met de ankerkuil tijdens het Wageningen Marine Research project (Eems, Waddenzee) hoegenaamd geen aal is (bij)gevangen?2
Het project waar u op doelt is onderdeel van een lopend onderzoek met als doel om kennis over pelagische soorten te verzamelen. In deze specifieke toepassing van de ankerkuil waarbij dit vistuig hoog in de waterkolom wordt toegepast, in combinatie met de specifieke locaties waar dit onderzoek is uitgevoerd, wordt inderdaad nauwelijks aal bijgevangen. Maar als dit vistuig op een andere wijze wordt toegepast dan in het specifieke onderzoek, of op andere locaties in de Waddenzee dan kan wel bijvangst van aal plaatsvinden. Daarom mag dit vistuig niet worden gebruikt in de gesloten periode voor aalvisserij en is nog specifiek onderzoek nodig om te komen tot een ankerkuil met specificaties waarbij in alle toepassingen aalvangst slechts als incidentele bijvangst mogelijk is.
Klopt het dat Duitse visserijbedrijven de ankerkuil zonder inkelingen wel mogen gebruiken, terwijl sprake is van dezelfde Europese aalverordening, omdat de regelgeving zich in Duitsland richt op het niet mogen (bij)vangen van aal?3
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven hoe in Nederland de gesloten periode voor aal is geregeld. Ook voor Duitsland geldt op dezelfde wijze als in Nederland de regelgeving dat geen visserij mag plaatsvinden in de gesloten periode waarbij aal kan worden gevangen. Deze bepaling, die EU breed van toepassing is, heeft zowel betrekking op gerichte vangst van aal als op bijgevangen aal. De regelgeving ziet dus op het niet mogen vangen van aal, waarbij in Nederland is bepaald dat als vistuigen meer dan incidenteel aal kunnen bijvangen deze vistuigen dan niet gebruikt mogen worden. Wanneer echter uit onderzoek blijkt dat bijvangst slechts incidenteel kan plaatsvinden dan kan dit vistuig wel worden toegepast. Mogelijk geldt dit in de Duitse visserijsituatie voor de ankerkuil.
Is de veronderstelling juist dat de Europese aalverordening gebruik van ankerkuilen zonder inkelingen, waarmee in principe geen aal kan worden (bij)gevangen, tijdens de gesloten periode voor de aalvisserij niet verbiedt?
De Aalverordening ((EU) nr. 1100/20076) bevat geen verboden voor bepaalde vistuigen. Op grond van deze verordening hebben lidstaten sinds 2009 nationale aalbeheerplannen opgesteld. In het Nederlandse aalbeheerplan is een gesloten periode voor aalvisserij ingesteld door hiervoor een verbod op het gebruik van aalvistuigen in deze periode in te stellen. Daarnaast is op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 voor kustwateren en het zeegebied een verbod op zowel de vangst als bijvangst van aal van toepassing. In Nederland is dit verbod ingevuld door aan te sluiten op het reeds langer van toepassing zijnde verbod op het gebruik van aalvistuigen op grond van de Aalverordening, omdat met deze vistuigen hoe dan ook aal kan worden gevangen, hetzij als hoofdvangst, hetzij als bijvangst. Als met onderzoek kan worden onderbouwd dat een vistuig zodanig kan worden aangepast dat aalvangst met dit vistuig nauwelijks meer mogelijk is dan kan dit vistuig worden toegestaan in de gesloten periode. Hiervoor is dan een wetenschappelijke onderbouwing nodig en ook de regelgeving zal hier dan op moeten worden aangepast. Voor de ankerkuil ben ik voornemens om hiervoor onderzoek te starten.
Bent u bereid op kortst mogelijke termijn de regelgeving zo aan te passen dat onderscheid wordt gemaakt tussen de genoemde typen ankerkuil, waarbij ruimte wordt geboden voor genoemde ankerkuilen zonder inkelingen (in de kustwateren en zeearmen) en waarbij in principe geen aal kan worden bijgevangen, dan wel dat hiervoor ontheffingen worden afgegeven?
Het is op grond van de EU-verordeningen inzake vangstmogelijkheden en de Uitvoeringsregeling zeevisserij alleen mogelijk om een aangepaste ankerkuil toe te staan in de gesloten periode voor aal, als er geen aal mee kan worden (bij)gevangen of dat deze vangst verwaarloosbaar is. Als aal kan worden bijgevangen met de ankerkuil, zou het toestaan van dit vistuig niet in overeenstemming zijn met de verplichting van lidstaten uit de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 om redelijke inspanningen te leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Een specifiek aangepaste ankerkuil voor andere soorten dan aal zal daarom goed omschreven en gedefinieerd moeten worden. Onderzoek is nodig om tot een zodanige omschrijving en een hierbij horende onderbouwing te komen waaruit blijkt dat met de aangepaste ankerkuil geen (bij)vangst van aal meer kan plaatsvinden. Een belangrijke voorwaarde is daarbij ook dat het toezicht en de handhaving van het gebruik van dit vistuig in de gesloten periode uitvoeringstechnisch haalbaar moet zijn. Ik wil mij in het komend jaar er voor inzetten dat de mogelijkheden hiervoor binnen de gestelde kaders worden onderzocht en uitgewerkt.
De voortgang van de onderhandelingen over de Europese Natuurherstelverordening en het voornemen van de regering om daarmee in te stemmen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Welke bezwaren van Nederland uiteengezet in het BNC-fiche zijn er nu weggenomen gezien het feit dat u in uw brief van 24 november jongstleden schrijft dat «de politieke weging van het kabinet nu (is) om in te stemmen met de Natuurherstelverordening»?
In de brief van 8 december jl. met kenmerk 2023Z19876 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bereikte versoepelingen op prioriteiten zoals benoemd in het BNC-fiche. Het belangrijkste bezwaar in het BNC-fiche betrof het als resultaatsverplichting vormgegeven verslechteringsverbod in het Commissievoorstel. In het voorlopig akkoord is het verslechteringsverbod afgezwakt naar een inspanningsverplichting, die in de Nederlandse situatie beter uitvoerbaar is. Daarbij is het verslechteringsverbod nu toepasbaar op significante verslechtering in plaats van op elke mate van verslechtering. Verder kan verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie worden vastgesteld hetgeen saldering mogelijk maakt. Daarmee laat het voorlopig akkoord nu meer ruimte voor het realiseren van andere maatschappelijke opgaven. Verder is in de bovengenoemde brief ingegaan op de andere prioriteiten uit het BNC-fiche waar het betreft versoepelingen ten opzichte van het Commissievoorstel. Daarbij gaat het om de herstelopgave van mariene habitattypen en stedelijke ecosystemen en om de vernatting van veengronden. Voor een meer uitgebreide uitleg wordt de Tweede Kamer verwezen naar deze brief.
In hoeverre is deze flexibiliteit nu mogelijk in de aangepaste verordening gezien het feit dat u in de brief noemt dat er voor het uitvoeren van het kabinetsbeleid ruimte en flexibiliteit nodig is bij de uitvoering van de Natuurherstelverordening?
In het voorlopig akkoord is aan meerdere zorgen van Nederland tegemoetgekomen. Meer ruimte en flexibiliteit bij de Nederlandse prioriteiten is met het voorlopig akkoord bereikt op alle prioriteiten, behalve op de middellange en lange termijn hersteldoelen. Het verslechteringsverbod kan nu flexibeler worden toegepast om de redenen die hierboven uiteen zijn gezet. De omvang van de herstelopgave voor mariene habitattypen kan nu op nationaal niveau worden bepaald en er is een nauwere aansluiting tussen de verplichtingen van de Natuurherstelverordening en die van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Bij het herstel van stedelijke ecosystemen moet nu na 2030 een stijgende trend van het aandeel stedelijk groen worden bereikt in plaats van het behalen van uitgewerkte kwantitatieve hersteldoelen zoals in het Commissievoorstel. Bij de doelen van de vernatting van veengronden is ruimte en flexibiliteit bereikt door een begripsomschrijving die vernatting niet in termen van het te bereiken waterpeil van vernatting definieert, maar als een proces. Daarnaast kan bij vernatting van veengronden nu rekening worden gehouden met lokale en nationale omstandigheden, zoals bij het in Nederland op gronden aangehouden variabel peilbeheer.
Welke risico’s ziet u voor vertraging of belemmering voor woningbouw, de aanleg van infrastructuur, de transitie van de landbouw en visserij en de energietransitie, als gevolg van de gewijzigde verordening?
De Nederlandse inzet is er op gericht geweest om deze risico's zoveel mogelijk te beperken. In het voorlopig akkoord zijn de artikelen over het verslechteringverbod zodanig aangepast dat sprake is van inspanningsverplichtingen en wordt in een toelichtende overweging verduidelijkt dat deze moeten worden gelezen als een inspanningsverplichting. Ook is toegevoegd dat bij invulling van de verplichting tot 2030 prioriteit mag worden gegeven aan Natura 2000-gebieden. Deze bepaling biedt tot 2030 enige ruimte in de toepassing van herstel van natuur op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn buiten Natura 2000-gebieden waardoor vooralsnog minder natuur onder de reikwijdte van het verslechteringsverbod (als inspanningsverplichting) valt. Echter, ook een inspanningsverplichting voor het verslechteringsverbod zal neerkomen op een opgave. Er zullen immers reële maatregelen moeten worden getroffen om verslechtering tegen te gaan – ook buiten Natura 2000-gebieden – maar er is niet direct sprake van een overtreding wanneer ondanks die maatregelen toch verslechtering zou optreden. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is het verslechteringsverbod ook in een aantal andere opzichten verder versoepeld, waaronder het vaststellen van verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie, hetgeen saldering mogelijk maakt. Dit komt neer op een belangrijke versoepeling voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk, omdat dit de benodigde ruimte geeft aan het realiseren van andere maatschappelijke opgaven en het ontplooien van (economische) activiteiten in de fysieke ruimte.
Ook met de doorgevoerde aanpassingen is niet op voorhand uit te sluiten dat er belemmeringen zullen optreden in bovengenoemde sectoren. In algemene zin valt op te merken dat het niet mogelijk is natuur significant te herstellen zonder dat er enige nadelige gevolgen optreden bij andere maatschappelijke opgaven. Tegenover deze uitdagingen staan verwachte positieve neveneffecten op andere milieu en natuuropgaven binnen de fysieke leefomgeving. Verder bevordert natuurherstel van landbouwecosystemen de gewenste landbouwtransitie. Ook het door de Natuurherstelverordening gevraagde herstel van de natuurlijke populaties van bestuivers draagt daaraan bij, zoals dit herstel eveneens in het belang van de voedselvoorziening is. De implementatie biedt ook mogelijkheden om de belangen van natuurherstel, hernieuwbare energie en het onderhoud en de aanleg van infrastructuur aan elkaar te koppelen. De door de Natuurherstelverordening gevraagde stijgende trend voor stedelijk groen en de boomkroonbedekking is in het belang van het tegengaan van hittestress en het vasthouden van water in stedelijke gebieden, hetgeen ook weer een volksgezondheidsbelang is en bijdraagt aan klimaatadaptatie.
Aan welke zorgen en voorstellen van de Nederlandse onderhandelingsinzet, in het BNC-fiche dan wel elders ingebracht, is in de nieuwe tekst niet tegemoetgekomen? Graag met een toelichting op de verwachte gevolgen.
De tijdgebonden hersteldoelen voor herstelmaatregelen van habitattypen voor de middellange en lange termijn (2040 en 2050) maken deel uit van het voorlopig akkoord. De Nederlandse inzet was om deze termijnen pas op een later moment vast te stellen, wanneer de haalbaarheid daarvan beter in kaart zou kunnen worden gebracht. Helaas was vanaf het begin van de onderhandelingen duidelijk dat Nederland op dit punt noch vanuit het EP noch vanuit de Raad op steun kon rekenen.
Invulling van deze doelen zal voor alle lidstaten, waaronder Nederland, een grote opgave zijn. Er zal aanvullend op de quick-scan Impact EU-Verordening Natuurherstel (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) nog verder inzicht moeten komen in het benodigde beleid en de budgettaire consequenties voor de hersteldoelen, met name voor de opgave voor 2040 en 2050. Want hoewel de doelen kunnen worden gezien als een concretisering van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), die tevens aansluiten op een aantal andere milieu en natuurdoelen waar Nederland aan gebonden is, ontstaat met dit voorstel het tijdspad waarbinnen dit bereikt moet worden. Het tijdsgebonden 2050-doel is overigens in lijn met het eerder met de Tweede Kamer gedeelde streefdoel (Kamerstuk 26 407, nr. 130) van 100% doelbereik van de VHR in Nederland.
Het is voor Nederland van belang om de komende periode zorgvuldig in beeld te brengen wat de verordening op deze elementen specifiek van Nederland vraagt en welke keuzemogelijkheden Nederland daarbinnen heeft. Over die invulling en de haalbaarheid daarvan wil Nederland in gesprek blijven met de Europese Commissie zodat nadere uitwerking zoveel mogelijk inpasbaar is in de Nederlandse situatie.
In welke gevallen wordt een individuele toets alsnog noodzakelijk gezien het feit dat u in uw brief aangeeft dat «Ook met een inspanningsverplichting kan niet in alle gevallen worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn»? Graag een toelichting op dit punt.
In de brief van 24 november jl. (Kamerstuk 21501–08, nr. 915) is aangegeven dat ook met een inspanningsverplichting niet in alle gevallen kan worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn. Dit hangt samen met de uitzonderingsbepalingen op het verslechteringsverbod. Die uitzonderingsgronden bieden ruimte om voor sommige situaties verslechtering toe te kunnen staan, bijvoorbeeld voor overmachtssituaties en verslechtering veroorzaakt door klimaatverandering, maar ook – onder voorwaarden – voor projecten van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of aan die voorwaarden wordt voldaan, is het niet uit te sluiten dat een individuele toets van de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgrond noodzakelijk is. De manier waarop een nadere toetsing zal moeten plaatsvinden van nieuwe ontwikkelingen die een verslechterend effect zouden kunnen hebben, wordt bij het opstellen van het nationaal natuurherstelplan verder uitgewerkt. In de Nederlandse situatie is niet op voorhand uit te sluiten dat in bepaalde gevallen toetsing via een vergunningprocedure zal moeten plaatsvinden. Hierbij moet worden opgemerkt dat er voor ontwikkelingen met significant negatieve effecten binnen Natura 2000-gebieden al een verslechteringsverbod bestaat op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, dat is omgezet in nationale wetgeving en in de uitvoeringspraktijk op verschillende manieren kan worden geïnstrumenteerd.
Mede door de Nederlandse inzet is aan de afwijkingsmogelijkheden op het verslechteringsverbod een uitzonderingsgrond toegevoegd voor installaties voor hernieuwbare energie en voor plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd. Verder kunnen lidstaten bepalen dat plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd, worden geacht van hoger openbaar belang te zijn. Voor de toepassing van artikel 4, leden 8 en 8a, en artikel 5, leden 8 en 8a, kunnen de lidstaten dergelijke plannen en projecten ook vrijstellen van de eis dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn. Wanneer deze vrijstelling wordt toegepast moet de betrokken lidstaat, voor zover redelijk en uitvoerbaar, maatregelen nemen om de effecten op de habitattypen te beperken.
Klopt het dat de haalbaarheid van die doelen voor Nederland momenteel niet in kaart zijn? Wat zijn de gevolgen als blijkt dat die doelen voor Nederland later niet haalbaar blijken, maar de verordening wel wordt aangenomen?
Een aantal opgaven lijkt in redelijke mate aan te sluiten bij bestaande doelen en staand en voorgenomen beleid. Dit geldt bijvoorbeeld voor de doelen die aansluiten op (Europese) wet- en regelgeving en internationale verdragen die al van toepassing zijn, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het CBD (Convention on Biological Diversity).
Meerdere doelen uit de verordening zijn in het voorlopig akkoord verder versoepeld in vergelijking met het Commissievoorstel. Met de Quick Scan, gebaseerd op een oudere tekst en reeds met de Tweede Kamer is gedeeld, is een begin gemaakt de gevolgen voor Nederland beter in kaart te brengen. De Impact Assessment, verwacht in het eerste kwartaal van 2024, zal nadere informatie over de uitvoeringspraktijk geven.
Wel zal het zeer uitdagend voor Nederland zijn om aan de herstelopgaven voor de middellange en lange termijn op het land (artikel 4, leden 1 en 2) te voldoen, gegeven het voorgestelde tijdpad en de beperkte ruimte in een dichtbevolkt land met andere belangrijke maatschappelijke opgaven zoals woningbouw en de energietransitie.
Nu het zeer aannemelijk is dat de Natuurherstelverordening in de eerste helft van 2024 van kracht zal worden zal een begin moeten worden gemaakt met het in kaart brengen van de herstelopgave. Hiertoe wordt nu gewerkt aan een impact assessment. Op basis van de uitkomsten hiervan zal meer precies dan nu het geval is moeten blijken welke doelen in de Natuurherstelverordening bij staand beleid haalbaar blijken te zijn en voor welke doelen een beleidshiaat bestaat. Bij de verplichting om habitattypen te herstellen mag tot 2030 prioriteit worden gegeven aan Natura 2000-gebieden, waarmee in bepaalde gevallen buiten Natura 2000-gebieden enige ruimte blijft bestaan om pas na 2030 aan natuurherstel te beginnen. In elk geval is nu al duidelijk dat de middellange en lange termijn doelen (2040 resp. 2050) neerkomen op een grote opgave, gelet op de huidige staat van de Nederlandse natuur en de neerwaartse trend van de biodiversiteit. Verder zal bij het opstellen van het door de Natuurherstelverordening verplichte nationaal natuurherstelplan meer gedetailleerd worden beoordeeld waar en wanneer herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd, waarbij rekening mag worden gehouden met economische, sociale en culturele vereisten en met bevolkingsdichtheid. In de loop van het proces van het opstellen van dit plan zal ook meer gedetailleerd moeten blijken of daadwerkelijk sprake is van zeer uitdagende doelen in de uitvoeringspraktijk.
Kunt u aangeven welke ruimte daar nu is en welke gevolgen die ruimte heeft voor de sector, gezien het feit dat met de gewijzigde tekst Nederland volgens u de benodigde maximale ruimte heeft om zelf een passende invulling te geven aan de mate van vernatting op gedraineerde veengronden?
Met de tekst van het voorlopig akkoord is nu in vergaande mate flexibiliteit geboden met betrekking tot vernatting van veengronden. In de Algemene Oriëntatie is een nieuwe begripsomschrijving van vernatting van veengronden opgenomen ten opzichte van het Commissievoorstel. Deze nieuwe begripsomschrijving definieert vernatting als een proces om te komen tot een nattere bodem, zonder hier een specifiek niveau van het waterpeil aan te koppelen. Daarnaast is in de Algemene Oriëntatie een nieuw artikellid opgenomen dat lidstaten de flexibiliteit biedt om bij de uitvoering rekening te mogen houden met lokale en nationale omstandigheden. In de Nederlandse situatie met gronden waarvoor een gevarieerd peilbeheer wordt gehanteerd, is dit een belangrijke toevoeging. De volgens het voorlopig akkoord te realiseren arealen zijn naar verwachting haalbaar met de Nederlandse inzet voor het vernatten van veengebieden. Die inzet komt voort uit het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) zoals verwoord in de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 13 juli 2020 over de inzet en maatregelen in de veenweidegebieden (Kamerstuk 32 813 nr. 562). De inzet van het kabinet voor vernatting is ook verwoord in de brief van de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de rol van water en bodem bij toekomstige besluitvorming over ruimtelijke ordening («Water en Bodem sturend», Kamerstuk 27 625, nr. 592). Hierin zijn richtinggevende principes opgenomen met betrekking tot het vernatten van veenweidegebieden. De verplichtingen zoals opgenomen in de Natuurherstelverordening betreffen een inspanningsverplichting met mogelijkheden tot afwijking. Deze verplichtingen zijn gericht op de nationale overheid en niet op individuele agrarische ondernemers of andere belanghebbenden waarvoor in de verordening vrijwillige deelname het uitgangspunt blijft als het gaat om het vernatten van landbouwgronden.
Bent u bereid om, net als de Vlaamse regering, eerst een impactanalyse uit te voeren van de aangepaste Natuurherstelverordening om beter zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen en pas na zicht te hebben op de impact een besluit te nemen en voor te leggen om met de gewijzigde verordening in te stemmen(of juist niet)?
Het kabinet heeft eerder een ambtelijke verkenning (bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 3655) en een Quick Scan (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van de ontwerpNatuurherstelverordening voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk. Op dit moment wordt gewerkt aan een vervolg middels een impact assessment. Conform het BNC-fiche is dit bedoeld om de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk verder in kaart te brengen. Hoewel additionele informatie uit het impact assessment voor wat betreft de nationale uitwerking van de Natuurherstelverordening nodig is, spelen andere overwegingen rondom het voor- of tegenstemmen een prominentere rol in de afweging van het kabinet, zoals ook uiteengezet in de brief van 8 december jl. De uitkomst van de impact assessment kan hoofdzakelijk worden gezien als een vereiste voor de start van de uitwerking van het nationaal natuurherstelplan.
Wilt u, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, de verstrekkende gevolgen van uw besluit voor Nederland en de nieuwe politieke samenstelling van de Kamer, afwachten tot de nieuwe Kamer een oordeel kan vormen voordat u een positie inneemt in Brussel?
Het kabinet heeft in Brussel bij de bespreking van het voorlopig akkoord een parlementair voorbehoud gemaakt, zodat in Brussel duidelijk is dat de Tweede Kamer de mogelijkheid heeft zich uit te spreken over de Nederlandse stem.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het kabinet geen invloed heeft op de agenda van het Europees parlement en van de Raden, welke laatste worden opgesteld door het Voorzitterschap. Wel zal ik de Tweede Kamer informeren wanneer het Voorzitterschap de Natuurherstelverordening voor adoptie agendeert in een Raad, naar verwachting op z’n vroegst eind januari of februari, zodat u voor die tijd een oordeel kunt vormen als Tweede Kamer.
Tot slot is het van belang te benoemen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de Nederlandse stem verschil maakt in de definitieve stemverhoudingen in de Raad. De Nederlandse stem heeft daarmee met name signaalwerking met betrekking tot de verbeteringen van de tekst vanuit de Nederlandse inzet bezien. Met tegenstemmen of onthouden van stemming geven we het signaal af dat we alleen tevreden zijn als we alles krijgen. Daarmee zetten we onszelf in toekomstige Brusselse onderhandelingen buitenspel.
Kunt u deze vragen één voor één en voor 14 december 2023 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het geplande schriftelijke overleg?
Ja.
Het bericht 'Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de wanhoop van 25 garnalen- en mesheftenvissers, zoals geuit in het nieuwsartikel «Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied»?1
Ik besef dat dit vissers gaat raken. Dat is pijnlijk. Daarom probeer ik in de uiteindelijke vormgeving van het pakket zoveel mogelijk rekening te houden met deze belangen. Vissers die schade zouden lijden als gevolg van een eventuele gebiedssluiting, kunnen een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming. Ook verken ik mogelijkheden voor andere flankerende maatregelen.
Waarom heeft u de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uitstellen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1572) niet uitgevoerd, aangezien daar nadrukkelijk in is gevraagd om uitstel van het verbod op bodemberoerende visserij «totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel bijdraagt aan het herstel van de natuurwaarden»?
Op 4 oktober heb ik uw Kamer laten weten hoe ik gevolg heb gegeven aan de motie van het lid Van der Plas2. Ik heb het Toegangsbeperkend Besluit (hierna: TbB) niet per 5 oktober 2023 inwerking laten treden. Ik heb aangegeven dat ik de dialoog ruimte wilde geven om te komen tot een alternatief pakket aan maatregelen. Ik heb verder gemeld dat ik 31 december 2023 een TbB zal instellen. Op dit laatste kom ik terug. Ik acht het van belang om meer tijd te nemen om tot een zorgvuldig en evenwichtig maatregelenpakket te komen.
Wat betreft het punt omtrent herstel van natuurwaarden en metingen die laten zien dat maatregelen daaraan bijdragen is het noodzakelijk om tot een robuust en juridische voldoende zeker pakket aan maatregelen te komen. Daarbij kunnen we geen risico’s lopen. Het is evident dat als het doel van de natuurcompensatie een kwaliteitsverbetering is, dat een gebied dan zoveel mogelijk met rust gelaten dient te worden en dat effecten van gebruik op het habitat moeten worden voorkomen. Ik vind het belangrijk dat als er een gebied wordt gesloten we goed monitoren wat effecten daarvan zijn zodat we zicht krijgen op het daadwerkelijke herstel.
Hoe rijmt u de dreiging om alsnog 24.550 hectare visgrond te sluiten in de Voordelta met de toezegging aan de Kamer om overeenstemming te zoeken over een alternatief compensatiepakket met maatregelen (Kamerstuk 29 664, nr. 208)?
Ik heb op 4 oktober aan de Kamer aangegeven dat als blijkt dat er overeenstemming binnen bereik is, ik het TbB daarop aanpas. Betrokken partijen, waaronder de visserijsector, de natuur- en milieuorganisaties, het Havenbedrijf Rotterdam en het Ministerie van IenW/Rijkswaterstaat, hebben zich de afgelopen maanden tot het uiterste ingespannen om tot een breed gedragen pakket met compensatiemaatregelen te komen. Ik heb gemerkt dat de wil er echt was om er samen uit te komen. Helaas is dat niet volledig gelukt. Het is nu aan mij om maatregelen te nemen om de natuurcompensatie te realiseren. Hiertoe ben ik juridisch gehouden. Ik zal het TbB niet per 31 december 2023 instellen en meer tijd nemen om te komen tot een zorgvuldig besluit.
Deelt u de mening dat een compromis met zo’n harde dreiging geen «overeenstemming» kan worden genoemd, maar eerder chantage?
Om een open en transparant dialoogproces te hebben, was het relevant om duidelijk te zijn over welke gebied gesloten zou gaan worden als partijen er toch niet uitkomen. Betrokken partijen hebben zich tot het uiterste ingespannen om er samen uit te komen. Ik zie op dit moment geen beweging meer en dit brengt mij tot de conclusie dat we er ook niet uit gaan komen. Ik zal de laatste ingebrachte voorstellen en de belangen van alle partijen meewegen in mijn uiteindelijke keuze voor het pakket aan maatregelen.
Hoe verantwoordt u de dreiging van het sluiten van deze visgronden met de toezegging aan de vissers dat er zou mogen blijven worden gezien, die is gedaan bij het aanwijzen van de Voordelta als compensatiegebied voor de Tweede Maasvlakte? In hoeverre acht u het rechtvaardig dat de visserij alsnog moet opdraaien voor de uitbreiding van de Rotterdamse Haven? Hoe schat u de gevolgen van dit besluit in voor het vertrouwen in de overheid door vissers en de gemeenschappen om hen heen?
Voor uitbreiding van de Tweede Maasvlakte zijn natuurcompensatiemaatregelen getroffen in de Voordelta. De visserij is hierbij zoveel als mogelijk ontzien. Dertien jaar lang heeft monitoring op de natuurontwikkeling plaatsgevonden en helaas is de constatering geweest dat de beoogde natuurcompensatie niet aantoonbaar is gerealiseerd. Omdat dat niet is aangetoond, dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden om aan die juridische verplichting te voldoen. Het is pijnlijk dat ik een TbB moet nemen in de Voordelta waardoor de visserijsector ook geraakt wordt door de natuurcompensatie opgave. Echter ik ben juridisch gehouden om compensatiemaatregelen te treffen. De natuur moet gecompenseerd worden en ik zie geen andere mogelijkheid dan door een deel van het gebied zoveel mogelijk met rust te laten.
Bent u bereid alsnog naar een dialoog te zoeken met de visserijsector, zonder dreigementen van sluiting van visgronden, waar wordt gezocht naar echt alternatieve oplossingen voor het sluiten van visgronden?
LNV is sinds 2020 in gesprek met verschillende partijen om te komen tot een pakket aan maatregelen Inmiddels ligt er een rechterlijke uitspraak waartoe ik mij moet verhouden. Daarom is in februari een intensief dialoogproces gevoerd waar onder andere de visserijsector en de natuur- en milieuorganisaties aan deel hebben genomen. Als er betere alternatieven zouden zijn geweest, die aan alle belangen tegemoet komen, zouden die zijn ingebracht. Helaas is geen volledige overeenstemming bereikt over een samenhangend pakket van maatregelen. Dit noodzaakt mij om over de maatregelen te besluiten.
De voorgenomen gebiedssluiting voor de visserij in de Voordelta |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat visserijbedrijven zich in een wurgtang voelen zitten in het overleg over mogelijke gebiedssluiting in de Voordelta1?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ik ben me erg bewust van het gevoel dat leeft bij de visserij.
Deelt u de analyse dat het sluiten van belangrijke visgebieden voor zuidwestelijke visserijbedrijven grote gevolgen zal hebben voor het voortbestaan van deze bedrijven, zoals ook aangegeven door verschillende gemeenten en de provincie Zeeland?
De sluiting van een deel van de Voordelta voor visserij zal gevolgen hebben voor visserijbedrijven. Om die gevolgen zo beperkt mogelijk te houden, heb ik maximaal ruimte gegeven aan betrokken partijen, waaronder visserij-organisaties en natuur- en milieuorganisaties, om gezamenlijk tot overeenstemming te komen over een alternatief pakket aan maatregelen voor de natuurcompensatie.
Klopt de weergegeven gang van zaken waarbij de vissers min of meer gedwongen worden akkoord te gaan met 70 procent gebiedssluiting, omdat anders de compensatie zou worden verlaagd?
Nee, die weergave klopt niet. Inzet van de dialoog was om te komen tot een breed gedragen pakket aan maatregelen, waaronder afspraken over de te sluiten gebieden. Om een open en transparant dialoogproces te hebben, was het relevant om duidelijk te zijn over welke gebied gesloten zou gaan worden als partijen er toch niet uitkomen. Dat betrof onder andere een gebied van 24.500 ha. in de Voordelta. Dit is ca 30% van het gehele Natura 2000-gebied Voordelta. Nu partijen er niet volledig uitgekomen zijn, is het aan mij om hier alsnog invulling aan te geven. Ik neem daarbij de argumenten en belangen die in de dialoog zijn gedeeld zo goed mogelijk mee.
Acht u dit een redelijke werkwijze, mede in het licht van het feit dat visserijbedrijven part noch deel hebben aan de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Voor uitbreiding van de Tweede Maasvlakte zijn in 2008 natuurcompensatiemaatregelen getroffen in de Voordelta. De visserij is hierbij zoveel als mogelijk ontzien. Dertien jaar lang heeft monitoring op de natuurontwikkeling plaatsgevonden en helaas is de constatering geweest dat de beoogde natuurcompensatie niet aantoonbaar is gerealiseerd. Omdat dat niet is aangetoond, dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden om aan die verplichting te voldoen. Het is pijnlijk dat ik een toegangsbeperkend besluit moet nemen in de Voordelta waardoor de visserijsector ook geraakt wordt door de natuurcompensatie opgave. Echter ik ben juridisch gehouden om compensatiemaatregelen te borgen. De natuurschade moet gecompenseerd worden en ik zie geen andere mogelijkheid dan door een deel van het gebied zoveel mogelijk met rust te laten.
Is de veronderstelling juist dat eventuele nadeelcompensatie moet worden verdeeld over alle Nederlandse visserijbedrijven met een vergunning om in de Voordelta te vissen, terwijl een deel van deze bedrijven amper in de Voordelta komt en dit ten koste gaat van de zuidwestelijke visserijbedrijven die juist vaak in de Voordelta vissen?
Vissers die schade zouden lijden als gevolg van een eventuele gebiedssluiting, kunnen een aanvraag indienen voor compensatie. De nadeelcompensatie is beperkt tot onevenredige schade en tot schade die verder gaat dan normaal maatschappelijk risico.
Waarom bent u juridisch gezien nog steeds aansprakelijk voor de natuurcompensatieopgave van het Havenbedrijf Rotterdam, terwijl de afgesproken inspanningsverplichting al is gerealiseerd?
De 10% ecologische kwaliteitsverbetering voor het habitat permanente overstroomde zandbanken die in 2008 is afgesproken was een resultaatsverplichting. Die kwaliteitsverbetering is blijkens monitoring niet gerealiseerd. Havenbedrijf Rotterdam is als vergunninghouder aansprakelijk voor de natuurcompensatie. Omdat het Havenbedrijf niet in staat is om gebieden te sluiten heb ik daarin ook een verantwoordelijkheid. Het Rijk heeft in 2008 een overeenkomst gesloten met het Havenbedrijf Rotterdam waarin is afgesproken dat de uitvoering van de maatregelen voor risico en rekening van het Rijk is. Daarnaast ben ik systeemverantwoordelijk voor de natuurwetgeving die robuuste en degelijke compensatie vraag en moet ik verantwoording afleggen aan de Europese Commissie.
Wat gaat u doen om recht te doen aan de wens van de Kamer (motie Van der Plas, Kamerstuknummer 21 501-32, nr. 1572) om het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uit te stellen totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel daadwerkelijk bijdraagt aan herstel van de natuurwaarden?
In het dictum van de motie wordt het kabinet verzocht het voorgenomen visserijverbod vanaf 5 oktober van bodemberoerende visserij in de Voordelta uit te stellen. Dat heb ik gedaan. Ik ben echter ook gehouden aan de uitvoering van de rechterlijke uitspraak tot dat de hoogste bestuursrechter anders oordeelt in het door mij ingestelde hoger beroep.Ik ben daarom voornemens een Toegangsbeperkend Besluit in werking te laten treden. Ik neem echter meer tijd om tot een evenwichtig pakket met maatregelen te komen. Uit wetenschappelijk onderzoek2 blijkt dat het zoveel mogelijk met rust laten van de bodem nodig is om maximale kwaliteitsverbetering te krijgen van het zeebodemleven. Daadwerkelijke metingen van de effecten van sluitingen kunnen pas plaatsvinden als het gebied gesloten is. Ik vind het belangrijk dat er goede monitoring plaatsvindt van het daadwerkelijke herstel. Daar zal ik dan ook op inzetten.
Deelt u de mening dat als sprake is van natuurcompensatie voor economische ontwikkeling van het Havenbedrijf Rotterdam, er tenminste sprake moet zijn van ruimhartige nadeelcompensatie?
Omdat nadeelcompensatie geen volledige schadevergoeding betreft (zie het antwoord op vraag 5), wordt er gekeken naar mogelijkheden voor flankerende maatregelen. Die maatregelen worden uitgewerkt binnen de staatssteunkaders en vergen goedkeuring van de Europese Commissie. Ik wil zoveel mogelijk recht doen aan de belangen van de vissers. Omdat ik dat zorgvuldig wil doen, zal ik hier meer tijd voor nemen.
Komen de kosten voor de nadeelcompensatie voor rekening van het Havenbedrijf Rotterdam?
In de eerder genoemde overeenkomst tussen het Rijk en het Havenbedrijf Rotterdam is afgesproken dat de uitvoering van de maatregelen voor risico en rekening van het Rijk is. Er is wel een financiële voorziening gerealiseerd voor eventuele risico’s van het Projectmainport Rotterdam. Ik verken of deze middelen daarvoor ingezet kunnen worden.
Hoe kan een eventueel besluit gebaseerd worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming – waarmee het ingezet wordt als instandhoudingsmaatregel (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn) – en tegelijkertijd dienen als compenserende maatregel (artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn), terwijl de Europese kaders het verbieden om maatregelen zowel als instandhoudingsmaatregel en als compenserende maatregel in te zetten? Klopt het dat de verplichte compensatie voor de havenaanleg dus moet voortvloeien uit de vergunning (artikel 2.8, zevende lid, Wet natuurbescherming) en niet gebaseerd kan worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming?
De noodzakelijke natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte is als instandhoudingdoelstelling opgenomen in het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Voordelta. Ik ben gehouden om instandhoudingsmaatregelen te treffen om die doelstelling te halen. Het toegangsbeperkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.5 Wet natuurbescherming is zo’n instandhoudingsmaatregel. Compenserende maatregelen moeten inderdaad aanvullend zijn aan hetgeen al nodig is om behoud van de natuur te borgen en de overige instandhoudingsdoelstellingen te halen. Daarom zijn maatregelen ter verbetering van de kwaliteit in een aanvullend gebied buiten de Voordelta onderdeel van het pakket.
Is de veronderstelling juist dat EU richtsnoeren aangeven dat de doeltreffendheid van compenserende maatregelen op wetenschappelijke basis aangetoond moet worden?
Dit is juist. Vanuit de wetenschap is het schadelijke effect van bijvoorbeeld garnalenvisserij op habitat permanent overstroomde zandbanken (H1110B) aangetoond. Door deze effecten te beperken krijgt het habitat de kans om zich ongestoord, maximaal te ontwikkelen. Door de natuurlijke omstandigheden, waaronder de dynamiek in delen van het gebied, is het niet zeker dat 10% wordt gehaald. De natuur laat zich niet voorspellen. Daarom wordt dat percentage losgelaten. Ik zet in op goede monitoring wanneer de maatregelen zijn genomen. Deze kwaliteitsverbetering is bedoeld als compensatie. Dit zal aan de Europese Commissie worden voorgelegd.
Hoe kan de doeltreffendheid van gebiedssluiting de Voordelta worden aangetoond als in het eerdere ontwerpbesluit juist wordt aangegeven dat de Voordelta een heel dynamisch gebied is met jaar op jaar wisselende populaties flora en fauna, waarbij het zeer moeilijk wetenschappelijk vast te stellen is of een kwaliteitsverbetering van tien procent wordt gerealiseerd, gerelateerd aan de situatie voor 2008? Hoe groot is het risico dat over een aantal jaar opnieuw blijkt dat het effect van genomen maatregelen onvoldoende duidelijk is en nieuwe maatregelen worden afgedwongen?
Zie antwoord vraag 11.
Is de veronderstelling juist dat gebiedssluiting voor bodemberoerende visserij niet nodig is voor het realiseren van de behoudsdoelstelling voor habitattype H1110?
Dat zal uit de evaluatie van het N2000-beheerplan moeten blijken. Een gedeeltelijke gebiedssluiting voor alle bodemberoerende visserij volgt nu uit de (juridische) compensatieverplichting.
Welke alternatieven voorstellen hebben op tafel gelegen of liggen op tafel? Hoe kijkt u tegen deze alternatieve voorstellen aan?
Eerder is gekeken naar kwantitatieve compensatie door het creëren van H1110B (opspuiten van lager gelegen delen tot een diepte van maximaal 20 m). Beoordeeld werd dat dat tot onvoldoende robuuste natuurcompensatie zou leiden. Daarom is in de dialoog kwalitatieve compensatie het uitgangspunt geweest. Het beperken van de impact van de bodemberoerende visserij is dan aan de orde. Er zijn verschillend voorstellen voor oppervlakten, ligging en maatregelen aan de orde geweest. Waarbij draagvlak van partijen, effectieve kwaliteitsverbetering en juridische houdbaarheid belangrijke criteria waren.
Gaat u tenminste de mesheftenvisserij uitzonderen van het bodembeschermingsgebied, aangezien de effecten van deze visserij minimaal zijn, zoals aangegeven in het Natura2000-beheerplan Noordzeekustzone?
Er wordt net als voor de garnalenvisserij en andere gebruikers gekeken naar de minst slechte oplossing waarbij de natuurcompensatie geborgd blijft. Daarnaast zal de wettelijk vereiste nadeelcompensatie gaan gelden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zo min mogelijk gebieden worden gesloten voor de visserij en dat het voortbestaan van zuidwestelijke visserijbedrijven wordt niet bedreigd?
Bij het nemen van maatregelen, in het bijzonder het bepalen van ligging van het te sluiten gebied, ben ik gehouden om de verschillende belangen van de gebruikers van het gebied, waaronder die van de visserij, te betrekken.Waardevolle visgebieden probeer ik zoveel mogelijk open te houden, maar de benodigde compensatie vraagt wel om sluiting van zoveel mogelijk aaneengesloten gebied met voldoende ecologische potentie. Ik ben me ervan bewust dat dit nadelig is voor visserij en zal hiervoor de wettelijk vereiste nadeelcompensatie borgen en verken andere flankerende maatregelen.
De herkomst van het Blauwtongvirus in Nederland. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente perspublicatie «Adema: schade blauwtong te klein voor compensatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uw uitingen in de perspublicatie onhoudbaar en meedogenloos zijn in het licht van de ongeveer 30.000 schapenlevens die blijkens het BVNL-onderzoeksrapport reeds verloren zijn gegaan door de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Zoals het is verwoord komt de tekst koel en afstandelijk over. De context waarin ik deze uitspraak heb gedaan is in het artikel mijns inziens onvoldoende meegenomen. Ik heb in het interview het volgende gezegd. Blauwtong is nog steeds aanwezig in Nederland. De virusdruk gaat naar beneden, maar het blijft nog steeds een groot verlies voor de houders. Op dit moment is ten aanzien van de totale schapenpopulatie 5% doodgegaan door blauwtong. Ik heb daarbij inderdaad gezegd dat dit nog relatief beperkt. Wat ik daarmee wilde zeggen is dat die 5% op dit moment nog van een dusdanig niveau is dat dit verlies, hoe ernstig ook, het voortbestaan van de schapensector niet op het spel zet. Dat kan echter volgend jaar anders zijn. Daarbij heb ik ook gezegd dat die 5% gaat over de hele sector; voor individuele houders is het verlies soms wel 40% geweest, wat voor die houders heel ernstig is. Dat realiseer ik mij terdege, en daarom blijf ik met de schapensector in gesprek, mede omdat de sector wil kijken hoe ze in het kader van solidariteit met elkaar kunnen komen tot een oplossing. Het beste perspectief voor de sector is een vaccin, dus daar zet ik nu vol op in.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus serotype 3?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bij de onderhavige Kamervragen gevoegd onderzoeksrapport met als titel «Blauwtong uitbraak in Nederland 2023»? Is er aanleiding voor onafhankelijk onderzoek? Of voor een eerste oriëntatie?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport. Er wordt geadviseerd verder onderzoek te doen naar de herkomst van het virus.
Zoals bij elke ernstige dierziekte-uitbraak in Nederland wordt onderzoek gedaan naar de bron van de ziektekiem, de herkomst ervan en mogelijke route van introductie op de besmette locatie. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door de NVWA, in samenwerking met Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), die immers de informatie over de karakteristieken van de ziektekiemen heeft.
Zoals eerder aangegeven is de BTV3 variant die in Italië voorkomt een andere variant dan die nu in Nederland circuleert. In andere EU lidstaten kwam, voor de eerste uitbraak in Nederland, dit serotype evenmin voor. Uit andere landen in de wereld is geen informatie bekend over het voorkomen van deze variant van het serotype. Dat betekent dat de kans dat er ooit een bron wordt gevonden, die gelinkt kan worden met het type dat nu in Nederland tot zoveel uitbraken heeft geleid, erg klein is.
In de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2023 (Kamerstuk 30 669, nr. 24) ben ik ingegaan op het verzoek van lid Van Haga waarin onder andere wordt verzocht onderzoek te laten uitvoeren naar de herkomst van de blauwtongvarianten (Kamerstuk 35 334, nr. 270). In die brief heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie gevraagd om een inschatting te maken van de kans van introductie van en een besmetting met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. Ik zal nog bekijken of nader onderzoek daarnaar zinvol is en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Het verslag van deze discussie is bijgevoegd.
Vindt u ook dat het ter gelegenheid van de eerdere schriftelijke vragen genoemd onderzoeksrapport van de Wageningen University & Rearch (WUR) «Emergence of bluetongue virus serotype 3 in the Netherlands in September 2023», waaraan uw antwoorden op de eerdere Kamervragen in overwegende mate lijken te zijn ontleend, op heden niet is peer reviewed, zodat het gelet op de aard en ernst van de betrokken materie onverantwoord is om daaraan stellige conclusies te ontlenen? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Er is door WBVR, het nationaal referentielaboratorium voor BT, een artikel over BVT3 geschreven dat in september 2023 op de site van bioRxiv is gepubliceerd. Zoals vermeld op de website is dit artikel niet beoordeeld door andere wetenschappers, niet voorgelegd voor peer-review, zoals meestal wordt gedaan bij wetenschappelijke publicaties. Dat laat onverlet dat het artikel wetenschappelijk solide is en dat het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd volgens de hoge standaarden, die WBVR en zijn medewerkers hanteren, is uitgevoerd. Ik twijfel daarom niet aan de kwaliteit ervan en de conclusies van deze publicatie. Ik onderschrijf de stelling niet dat het onverantwoord is om daaraan stellige conclusies te ontlenen. WBVR is een gerenommeerd instituut, de onderzoekers (en het ondersteundend personeel) zijn hoog-gekwalificeerd en internationaal erkend als experts. Daarnaast wordt WBVR geregeld door een externe auditcommissie gecontroleerd en beoordeeld op wetenschappelijke kwaliteit en is er een onafhankelijke Adviescommissie Wettelijke onderzoekstaken die tweemaal per jaar de publicaties en werkplannen van WBVR op hoofdlijnen kan beoordelen.
Vindt u ook dat, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, aan de hand van de in het WUR-onderzoeksrapport aangehaalde genetische informatie niet de stellige conclusie gerechtvaardigd is dat de afvalbalen uit Italië niet de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland, omdat een vergelijking is gemaakt met oude genomen waarvan de geografische oorsprong lastig is vast te stellen, terwijl een recent genoom afkomstig uit Rome (Italië) ten onrechte niet in het WUR-onderzoeksrapport is meegenomen en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Nee. WBVR is alleen op de hoogte van serotypen en varianten die openbaar zijn gemaakt. WBVR heeft onder deze bekende serotypen geen BTV3-varianten gevonden die een grote mate van gelijkenis vertonen met de variant die nu in Nederland circuleert.
De vergelijking van het Nederlandse BTV3-isolaat is gemaakt met sequenties (genetische samenstelling) die bekend zijn in de internationale NCBI database (National Center for Biotechnology Information3). WBVR heeft van het Italiaanse zusterinstituut (Istituto Zooprofilattico Sperimentale; IZS Teramo), nog informeel, sequenties gekregen van recente BTV3-isolaten uit 2022 die gevonden zijn op Sardinië. Deze leken op de isolaten van 2016 en 2021 van Tunesië en die van 2018 op Sardinië, die wel in de NCBI database stonden en ook meegenomen in de analyse. Deze gegevens zijn nog niet gepubliceerd in het publieke domein. Ik onderschrijf de stelling dat een recent isolaat (genoom) niet is meegenomen in de analyse daarom niet.
Bent u ermee bekend dat de verplaatsing van (sperma en embryo’s van) herkauwers strikt is gereguleerd en voorzien van maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van blauwtongvirus serotype-3, zodat nagenoeg is uitgesloten dat blauwtongvirus serotype-3 in Nederland is geïntroduceerd door de ontvangst of verwerking van (sperma of embryo’s van) herkauwers uit Italië?3
Ja. Ik wil daarbij wel opmerken dat nooit kan worden uitgesloten dat er virus wordt meegebracht met een bepaald transport. Een nulrisico bestaat niet.
Vindt u ook dat het handelsverkeer tussen Nederland en Italië enerzijds en andere Europese landen en Italië anderzijds (op grote schaal) slechts in zoverre verschillend is dat in Nederland afval wordt ontvangen en verwerkt dat afkomstig is uit Italië, terwijl (i) de afvalbalen uit Italië voor een groot deel bestaan uit organisch materiaal (nat en groen), (ii) knutten die reeds zijn besmet met blauwtongvirus serotype-3 dat virus kunnen overdragen op hun eitjes, (iii) een knut zich in ongeveer één maand tijd ontwikkelt van eitje tot larve en volwassene, (iv) de eitjes onder meer worden gelegd in aarde, mest en organisch materiaal, zodat (v) de conclusie is gerechtvaardigd dat de eitjes en larven van besmette knutten, met de afvalbalen uit Italië in Nederland zijn gekomen, waarna (vi) de eitjes en larven zich zullen hebben ontpopt tot knutten die blauwtongvirus serotype-3 (verder) hebben verspreid door zelfstandig te vliegen naar andere locaties of zich met de wind te laten meedragen en zo ja, waarom of, zo nee, waarom niet?4 5 6 7
Tot de dag van vandaag is er geen verband gevonden tussen BTV3-virussen in Italië en de variant die in Nederland is aangetroffen. Daarnaast is ook nooit aangetoond dat er verticale transmissie, van volwassen knut op eitjes, heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat het voor virusoverdracht nodig is dat volwassen vrouwelijke knutten (Culicoides) levend meegekomen zijn met een transport.
Nederland krijgt afval uit Italië en de suggestie is gedaan dat met dit afval met blauwtongvirus besmette knutten in Nederland gebracht zouden zijn. Er zijn veel routes en vervoersbewegingen mogelijk waarmee (besmette) knutten het land in kunnen worden gebracht. Dat geldt niet alleen voor afvaltransporten, maar ook voor bijvoorbeeld vliegtuigen en reizigersvervoer. De kans dat een virus meelift en dat de introductie ervan vervolgens resulteert in een besmetting hangt van vele factoren af, en die verschillen per lidstaat en zelfs per regio. Zo hangt de kans op besmetting onder andere samen met de dichtheid en aantal knutten en het aantal gevoelige gastheren zoals schapen. Een vergelijking tussen lidstaten is daarom erg moeilijk te maken.
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introducties van en besmettingen met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of verder onderzoek daarnaar meer inzicht biedt, en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven, bijvoorbeeld door het plaatsen van knuttenvallen. Het blauwtongvirus wordt niet overgedragen via eitjes en larven, dus import van eitjes, larven of poppen in GFT-afval vormt geen risico voor insleep van blauwtongvirus.Het rapport van de Deskundigengroep Dierziekten stuur ik met deze brief aan de Tweede Kamer.
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten minste met zich meebrengt dat allesbehalve kan worden uitgesloten de afvalbalen uit Italië de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Een bepaalde besmettingsroute kan maar zelden worden uitgesloten. Het is echter niet waarschijnlijk, omdat er weinig verwantschap is tussen de BTV3-varianten in Italië en de huidige in Nederland circulerende BTV3-variant. De kans dat de route wordt opgehelderd is zeer klein.
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, bovendien met zich meebrengt dat aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek behoort te worden verricht naar de bron van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introductie van en besmettingen met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of onderzoek daarnaar meer inzicht kan bieden en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven.
Vindt u ook dat het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u is zojuist voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten slotte met zich meebrengt dat (i) door de ontvangst van de afvalbalen uit Italië sprake is van een situatie die voor anderen gevaarlijk is, zodat (ii) de publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) Staat der Nederlanden, Provincie Noord-Holland of gemeente Amsterdam is/zijn gehouden om relatief eenvoudige en economisch behapbare veiligheidsmaatregelen te treffen door bijvoorbeeld monsters te (doen) nemen van de afvalbalen uit Italië, bij gebreke waarvan (iii) de genoemde publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) mogelijk onrechtmatig handelt/handelen jegens de betrokken risicogroep(en)? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?8
Het vervoer gebeurt conform de daarvoor geëigende regelgeving. Er is voor mij geen reden om een standaard controlemaatregel uit te voeren.
Vindt u ook dat de dichtheid van knuttenpopulaties in natte teeltgebieden zonder doorstromend water (10.000/m2), in vergelijking tot de dichtheid van knuttenpopulaties in regulier slootwater (100/m2), in het licht van het daarmee onlosmakelijk verknoopt gevaar van ziekteverspreiding ten minste met zich meebrengt dat nationale en internationale afspraken om meer natte natuur- en teeltgebieden te creëren moeten worden heroverwogen en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Knutten zijn afhankelijk van geschikte gastheren voor hun bloedmaal. Knutten worden daarom vooral gezien in de omgeving van veehouderijen, dus in gebieden met veel gastheren (zoals schapen en runderen). Knuttensoorten die verspreiding van blauwtong veroorzaken komen in heel Europa voor, maar er zijn ook soorten die bijvoorbeeld alleen in Zuid Europa voorkomen. Ook is het soms zo dat in bepaalde knuttensoorten bepaalde blauwtongvirus seroptypen voorkomen. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten, waarbij wordt gekeken welke soorten besmet kunnen worden met het nu circulerende BTV3. Dit onderzoek is net gestart en resultaten zijn er nog niet. Zoals ook in mijn brief van 16 november verwoord kan klimaatverandering in de toekomst mogelijk leiden tot andere patronen, in knuttensoorten en -aantallen, de duur van de periode dat knutten actief zijn gedurende het jaar en mogelijk in de mate waarin ze infectieus zijn. Het is echter niet eenduidig. Ik onderschrijf de stelling dat de afspraken over natte natuur of teeltgebieden in verband met blauwtong moet worden heroverwogen daarom niet.
Op basis van de geciteerde bron is er geen aanleiding natuurontwikkeling te heroverwegen. Uit het rapport dat is geschreven binnen het Innovatieprogramma Veen kan niet worden afgeleid dat ziekterisico’s of overlast omhoog gaan bij vernattingsprojecten. Daar is niet aan gemeten. De hier in de vraag geciteerde aantallen (10.000 m2) hebben betrekking op monsternames binnen een praktijkproef. Die proef is niet maatgevend voor alle typen vernat gebied. In de monsters zaten veel fn uit de familie van de knutten, waar echter ook veel niet-stekende soorten onder vallen. Het is niet bekend of het ging om stekende soorten, en zo ja of dit dan mogelijk overbrengers van ziektekiemen zijn. Een onlosmakelijk verband is daarom niet aangetoond. De gedeelten uit het rapport die uitspraken doen over ziekterisico’s zijn daarmee onvoldoende onderbouwd. Het CMV voert wel, in aansluiting hierop, onderzoek uit naar knutten.
Vindt u ook dat uw antwoorden op de eerdere Kamervragen, in het bijzonder de achtste, negende en tiende vragen, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden, ontoereikend zijn en heroverweging behoeven? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Die vraag beantwoord ik ontkennend. Ik vind dat we alles wat redelijk is en in ons vermogen ligt hebben gedaan om de bron en transmissieroute vast te stellen. Er is geen reden te veronderstellen dat wie ook daarin nalatig is geweest. Wel heb ik de Deskundigengroep Dierziekten gevraagd naar de risico’s van besmettingen van vectoroverdraagbare ziekten in Nederland en Noordwest Europa. Het verslag heb ik bijgevoegd. De deskundigen stellen dat er nog gekeken kan worden naar vervoersstromen om inzicht te krijgen welke diersoorten en goederen het land binnenkomen via welke knutten kunnen meekomen. Dit geeft mogelijk aanleiding tot het plaatsen van knuttenvallen op specifieke concentratieplaatsen van in- en doorvoer. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten. Ik zal in overleg met deskundigen kijken op welke wijze, risicogebaseerd, hieraan invulling kan worden gegeven.
Kunt u uitleggen waarom in de opdracht voor het fylogenetisch onderzoek aan de WUR niet is opgenomen dat men monsters uit Italië en Rome niet heeft onderzocht?
Onderzoekers in Italië doen zelf onderzoek naar blauwtongvirussen die daar voorkomen. Italië heeft gegevens van recente virusisolaten die nog niet zijn gepubliceerd met WBVR in vertrouwelijkheid gedeeld. Al deze gegevens zijn meegenomen in het onderzoek van WBVR om de voorloper van BTV3 die nu in Nederland circuleert te achterhalen. Wegens de vertrouwelijkheid van die gegevens zijn deze resultaten niet opgenomen in het betreffende manuscript.
Een vullingstoets |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens bent om bij het plaatsen van stikstofdepositieruimte in het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) op voorhand de additionaliteit wilt onderbouwen middels een zogenoemde vullingstoets?
Ja. Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit maakt het lastig om voor uitgifte van stikstofdepositieruimte te voldoen aan het additionaliteitsvereiste wat een voorwaarde is voor een houdbare vergunning (staande jurisprudentie). Ik ben met de rijkspartners en provincies in gesprek om te bezien hoe we economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk kunnen maken en tegelijk zoveel mogelijk zekerheid in kunnen bouwen dat stikstofdepositieruimte gebruikt kan worden voor toestemmingverlening.
Waarop baseert u de noodzaak van deze vullingstoets gezien het feit dat noch artikel 5.5a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), noch artikel 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn hiertoe aanleiding geven? Waarom wenst u een strengere additionaliteitstoets dan wettelijk is vereist of uit jurisprudentie blijkt?
Het voornemen om, naast uitgifte, ook voorafgaand aan het vullen van stikstofbanken een toets op additionaliteit te doen is een beleidsmatige keuze en betekent geen verzwaring van de inhoud van de provinciale toets achteraf. De keuze voor een vullingstoets leidt ertoe dat er meer zekerheid is over de inzetbaarheid van de stikstofdepositieruimte in de stikstofbanken. Ik vind het belangrijk dat er voor gebruikers een grotere mate van zekerheid bestaat dat stikstofdepositieruimte die geregistreerd staat in een stikstofbank daadwerkelijk gebruikt kan worden ten behoeve van toestemmingverlening.
Bent u zich ervan bewust dat de vullingstoets mogelijk niets meer toevoegt of tenminste is achterhaald ten aanzien van wettelijk verplichte additionaliteitstoets op het moment van toestemmingsverlening? Hoe wilt u hiermee omgaan? Wat gebeurt er met stikstofdepositieruimte die achteraf onterecht niet in het SSRS is geplaatst en waardoor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders nog steeds niet in aanmerking komen voor legalisatie?
Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit beperkt de mogelijkheden om nieuwe economische en maatschappelijke initiatieven mogelijk te maken en PAS-melders te legaliseren. Gelet op het additionaliteitsvereiste, vind ik het een uiting van betrouwbaarheid van de overheid dat alleen stikstofdepositieruimte in de banken wordt opgenomen die gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Een additionaliteitstoets bij vulling borgt deze betrouwbaarheid waardoor de waarde van de stikstofbanken wordt verhoogd. Stikstofdepositieruimte die nu nog niet-additioneel is, wordt bewaard zodat het op een later moment ingezet kan worden ten behoeve van toestemmingverlening zodra additionaliteit onderbouwd kan worden. Door een additionaliteitstoets bij vulling te hanteren, kan een toets bij uitgifte eenvoudiger worden door na te gaan of er wezenlijk nieuwe inzichten zijn.
Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Waarom bent u voornemens de (voorlopige) resultaten van de natuurdoelanalyses (NDA’s) te gebruiken om de additionaliteit te onderbouwen en daarmee te bepalen of ruimte voldoet aan de vullingstoets voor het SSRS?
Bij de behandeling van aanvragen om een natuurvergunning moet bij het inzetten van depositieruimte uit een stikstofbank rekening worden gehouden met de meeste actuele inzichten over de staat van de natuur. Hier geven de NDA’s ook informatie over. Er kan uit ander onderzoek blijken dat depositieruimte wel inzetbaar is en in de stikstofbanken beschikbaar kan worden gemaakt, ook die inzichten worden meegenomen in de onderbouwing van additionaliteit.
Hoe voorkomen we dat de stikstofdepositieruimte die later uit Instrument-X in SSRS wordt geplaatst (langdurig) beschikbaar komt voor andere project in plaats van de PAS-melders, waardoor voor de PAS-melders weer minder mogelijkheden tot legalisatie overblijven?
Met de wijziging van de Regeling natuurbescherming in oktober 2023 zijn ook de afspraken over prioritering van de doelen voor de uitgifte van depositieruimte uit het SSRS gewijzigd. De nieuwe afspraken houden in dat, na pre-reservering voor de exacte benodigde ruimte voor woningbouwprojecten, de beschikbare ruimte in het SSRS als eerste voor PAS-meldingen beschikbaar is. Dat geldt ook voor depositieruimte die later bruikbaar is en in het SSRS beschikbaar komt.
Hoe verantwoordt u dat onderaan de streep dit jaar slechts een zeer beperkt aantal PAS-melders zal worden geholpen middels een legalisatie van de stikstofdepositie uit hun (terechte) melding door uw voorgenomen besluit, met name gelet op het feit dat er geen (juridische) aanleiding is voor de voorgestelde vullingstoets?
Het moment waarop een additionaliteitstoets wordt gedaan (zoals een toets bij vulling) doet mijns inziens geen afbreuk aan de hoeveelheid stikstofdepositieruimte die uit het SSRS kan worden ingezet voor vergunningverlening. Het borgt juist een mate van zekerheid dat ruimte dat geregistreerd staat, daadwerkelijk gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Het uitvoeren van bronmaatregelen voor stikstofreductie is essentieel voor natuurherstel en randvoorwaardelijk voor een houdbare vergunningverlening in verband met het additionaliteitsvereiste.
Ik ben van mening dat de PAS-melders moeten kunnen vertrouwen op een betrouwbare overheid die zich inzet om al het mogelijke te doen, waarbij juridische zekerheid voor juist deze groep, heel belangrijk is. Als een van de instrumenten die vergunningverlening mogelijk moet (blijven) maken, wil het Rijk dit instrument met zoveel mogelijk waarborgen omgeven. Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Het oprichten van een brievenbusfirma in Nederland door het grootste vleesbedrijf ter wereld |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten in internationale media dat JBS SA, het grootste vleesbedrijf ter wereld, geld wil ophalen met een beursgang in de VS om verder te kunnen groeien?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
In hoeverre bent u bekend met de omvang van uitstoot van broeikasgassen door JBS SA, geschat op 288 miljoen ton CO2eq, meer dan de uitstoot van heel Spanje2 en met dat het bedrijf al meerdere keren op de vingers is getikt voor onterechte claims dat ze in 2040 CO2-neutraal zouden kunnen zijn3? Zo ja, wat vindt u van het faciliteren van groei van een bedrijf met een dusdanig grote uitstoot? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Ik ben op de hoogte van de aantijgingen richting JBS. Ik deel de zorgen van uw Kamer over negatieve effecten van bedrijven op mens en milieu en neem afstand van activiteiten en stafbare feiten die inbreuk maken op mens, dierenwelzijn en milieu. Het kabinet doet echter geen uitspraken over claims en mogelijke wetsovertredingen van individuele bedrijven.
In algemene zin kan ik aangeven dat in een toekomstbestendige economie het van belang is dat bedrijven maximale economische, maatschappelijke en sociale waarde creëren.12 Het kabinet verwacht dan ook van bedrijven die zich in Nederland willen vestigen dat zij opereren binnen planetaire grenzen en hun internationale waardeketen verduurzamen en risico’s voor mens en milieu aanpakken. In dat kader verwacht het kabinet van bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu, zoals klimaatimpact, in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Ook verwacht het kabinet dat bedrijven zich houden aan lokale wet- en regelgeving en zich onthouden van belastingontwijking.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij grootschalige ontbossing in de Amazone – uit onderzoek van de Braziliaanse overheid blijkt dat JBS bewezen tienduizenden tot honderdduizenden stuks vee heeft gekocht van boerderijen die handelen in strijd met regelgeving omtrent het voorkomen van illegale ontbossing4? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij het veroorzaken van ernstig dierenleed, waar dieren die naar het slachthuis worden gereden vele uren in extreme hitte zitten opgesloten in vrachtwagens5 en waar vastgelegd is hoe arbeiders onder meer dieren in het gezicht schopten en sloegen, biggetjes zeer gewelddadig werden gedood, en testikels werden uitgerukt6? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij corruptie – bijvoorbeeld in 2020 gaf de moedermaatschappij van JBS in de Verenigde Staten toe in 2017 ongeveer 150 miljoen dollar aan steekpenningen te hebben betaald aan Braziliaanse politici om goedkope overheidsfinanciering veilig te stellen7? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij kinderarbeid waarbij JBS in de Verenigde Staten tenminste 27 kinderen tussen 13 en 17 jaar aan het werk waren in vleesverwerkingsfabrieken en daar werkten met gevaarlijke chemicaliën en vleesverwerkingsapparatuur schoonmaakten, waarbij dit gezien werd als systemisch probleem en dus geen incidentele misstap8? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij schendingen van mensenrechten waarbij werknemers op boerderijen die aan JBS leveren naar verluid acht dollar per dag kregen en waren gehuisvest in hutten zonder toiletten of stromend water, waarbij condities deden denken aan slavernij9? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij belastingontwijking – ingeschat werd dat het Verenigd Koninkrijk meer dan 160 miljoen pond heeft misgelopen door agressieve vormen van belastingontwijking10? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij dood door schuld – families van meerdere werknemers van slachterijen van JBS in de Verenigde Staten zijn omgekomen door COVID-19 hebben rechtszaken aangespannen voor dood door schuld omdat JBS de veiligheid van werknemers doelbewust heeft genegeerd door de slachterij open te houden tijdens de pandemie11? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat dit controversiële bedrijf als onderdeel van deze beursgang een nieuwe houdstermaatschappij (ultimate holding) in Nederland wil vestigen?12
Ja, ik ben hiermee bekend.
Is er contact geweest tussen de overheid en JBS over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland? Zo ja, hoe en waarover?
Ik heb navraag gedaan bij de volgende overheidsdiensten over hun contact met JBS over de vestiging van de houdstermaatschappij in Nederland: het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Ministerie van Financiën, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de Nederlandse ambassade in Brasília en de Belastingdienst.
De Belastingdienst is het op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige voor iedereen kenbaar te maken. In algemene zin geldt wel dat ingevolge de belastingplicht er tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn.
De andere genoemde overheidsdiensten vallen niet onder de geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er geen contact geweest tussen JBS en de andere genoemde overheidsdiensten over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland.
De Netherlands Foreign Investment Agency geeft overigens aan in het verleden wel contact te hebben gehad met (andere onderdelen van) JBS. De NFIA verleent echter geen actieve ondersteuning aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies.
Op welke manier is de Nederlandse overheid actief betrokken bij grote multinationale bedrijven die hier brievenbusfirma’s willen vestigen?
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), onderdeel van RVO, dat in opdracht van het Ministerie van EZK en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bedrijven ondersteunt die zich in Nederland willen vestigen, is niet betrokken bij brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. De NFIA verleent alleen actieve hulp en ondersteuning aan bedrijven die concrete werkgelegenheid en fysieke toegevoegde waarde creëren.
Voor de Belastingdienst geldt dat het voor nog niet in Nederland actieve bedrijven mogelijk is om contact op te nemen met het aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders (APBI). Het APBI is – binnen het kader van wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid – bevoegd, na accordering van het College IFZ, tot het maken van afspraken vooraf over de fiscale aspecten van voorgenomen investeringen door een potentiële buitenlandse investeerder. Als een potentiële buitenlandse investeerder wordt aangemerkt: de investeerder die overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering in Nederland te doen die werkgelegenheid oplevert in Nederland.14
In hoeverre is voor deze steun over het algemeen voorwaardelijk dat deze bedrijven een effectief en realistisch beleid hebben voor het terugdringen van broeikasgassenuitstoot op korte termijn en niet betrokken zijn bij ontbossing, dierenleed, corruptie, kinderarbeid, mensenrechtenschendingen, belastingontwijking, dood door schuld?
De NFIA doet klantonderzoek (customer due diligence) voordat actieve ondersteuning geleverd wordt aan een bedrijf bij vestiging of uitbreiding in Nederland. Daarbij wordt ook gekeken naar risico’s voor de nationale veiligheid en naar mogelijke internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) schendingen en sancties.
De Belastingdienst houdt zich bezig met belastingheffing en de overige genoemde onderwerpen vallen daarbuiten. De Belastingdienst gaat niet in vooroverleg als belastingbesparing de doorslaggevende reden van een rechtshandeling is of als een belanghebbende op de EU-sanctielijst staat.15 Daarnaast kan erop worden gewezen dat voor vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter onder andere vereist is dat het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
Kunt u uitsluiten dat JBS de Nederlandse holding zal gebruiken om hun activiteiten met hele hoge CO2-uitstoot, die flink bijdragen aan ontbossing en andere illegale activiteiten, verder uit te breiden?
Onlangs is de EU-Verordening Ontbossingsvrije producten aangenomen. Door de eis dat relevante producten ontbossingsvrij en legaal geproduceerd moeten zijn, in combinatie met de traceerbaarheidsverplichting naar gebied van herkomst, wordt handel in producten afkomstig van illegale ontbossing uit de Amazone naar de EU geminimaliseerd. Tegelijk wordt de handel in ontbossingsvrije producten gestimuleerd door de verordening. Bovendien biedt de verordening, nadat deze per 30 december 2024 volledig van toepassing is en in Nederland is geïmplementeerd, ook een wettelijke basis om op te treden indien het verbod gericht op producten die bijdragen aan de vernietiging en aantasting van bossen binnen de EU wordt overtreden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rabobank in de top drie wereldwijd een belangrijke financier is van JBS13? Wat is uw mening over deze steun, ook met het oog op de aangenomen motie-Van Raan (Kamerstuk 35 300, nr. 58) waardoor toezichthouders aangemoedigd zouden worden de financiële stabiliteitsrisico’s van stranded assets te identificeren en aan te pakken, en de Kamer hierover terug te koppelen?
Ik ben op de hoogte van het onderzoek Banktrack naar de financieringsactiviteiten van de Rabobank in de vlees- en zuivelindustrie. Het is niet aan het kabinet om dit beleid van de Rabobank te becommentariëren. Wel zie ik in zijn algemeenheid dat een abrupte overgang naar een duurzame economie mogelijk tot een forse afwaardering van uitzettingen in niet-duurzame sectoren kan leiden. Dit zijn de zogenoemde stranded assets.Deze stranded assets zouden een risico voor de financiële stabiliteit kunnen vormen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 10 juni 2020 uw Kamer een terugkoppeling verschaft over de motie-Van Raan.17 In deze terugkoppeling gaf het kabinet aan dat het risico van stranded assets de aandacht heeft van het kabinet en de toezichthouders. Dit is nog steeds het geval. Het kabinet is doorlopend in overleg met de financiële sector en de toezichthouders over de financiëlestabiliteitsrisico’s van de duurzame transitie.
De toezichthouders hebben hier de afgelopen jaren ook belangrijke stappen in gezet. Zo heeft De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen opgeroepen om meer rekening te houden met duurzaamheidsrisico’s en hen gewezen op de risico’s van stranded assets, onder andere in het onderzoek «Op weg naar een duurzame balans» uit 2021.18 In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) een gids uitgebracht waarin zij voor de significante banken de verwachtingen uiteenzet wat betreft prudent beheer van en transparante informatieverschaffing over klimaat- en milieurisico’s binnen de huidige prudentiële regels. Van banken wordt verwacht dat ze tegen eind 2023 klimaat- en milieurisico’s hebben opgenomen in hun governance, strategie en risicobeheer en tegen eind 2024 voldoen aan alle toezichtsverwachtingen die in 2020 zijn opgesteld (zie ECB toezichtsprioriteiten 2024–2026).19 Voor pensioenfondsen, verzekeraars en beleggingsinstellingen heeft DNB op 30 maart 2023 een gids uitgebracht waarin zij aankondigt hoe zij klimaat en milieu meeneemt in het toezicht. Het beheersen van de risico’s van stranded assets is ook hier een expliciet onderdeel van.20 De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 30 maart 2023 een verkenning gepubliceerd over de klimaatrapportages van bedrijven die vanaf boekjaar 2024 moeten voldoen aan de Richtlijn duurzaamheidsrapportering. De AFM concludeert hierin dat deze bedrijven nog belangrijke stappen te zetten hebben in het geven van voldoende rekenschap van hun klimaat-gerelateerde transitieplannen en de mogelijke afwaardering van niet-duurzame activa.21
In algemene zin verwacht het kabinet ook van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Welke mogelijkheden heeft de overheid met de huidige wettelijke instrumenten om vestiging van dergelijke brievenbusfirma’s te voorkomen die de onlangs gewijzigde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Als voorkomen niet mogelijk is, hoe kan dit sterk worden ontmoedigd?
Buitenlandse bedrijven zijn vrij om zich in Nederland te vestigen. Bij het besluit van bedrijven om zich in Nederland te vestigen, spelen verschillende aspecten een rol. Een belangrijk onderdeel is de in Nederland geldende wet- en regelgeving die op een bedrijf van toepassing zal zijn.
Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt.
In december 2023 is een politiek akkoord bereikt op de Europese IMVO-richtlijn, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Na instemming met het akkoord door de Raad en het Europees Parlement en publicatie van de definitieve richtlijn start het kabinet met het implementatietraject waarin de richtlijn wordt omgezet in nationale wetgeving. Wanneer deze in werking treedt zal een deel van de Nederlandse bedrijven hieraan gehouden zijn, afhankelijk van hun omvang en omzet. Onder deze wet wordt van bedrijven verwacht dat zij risico’s op mens en milieu in de waardeketen identificeren en deze aanpakken. Daarnaast verplicht de richtlijn duurzaamheidsrapportering, ook wel bekend als de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), in de EU of EER genoteerde beursvennootschappen (met uitzondering van micro-vennootschappen), alle andere grote vennootschappen, en grote banken en verzekeringsmaatschappijen in de komende jaren tot het opstellen van een duurzaamheidsrapportering. Zij moeten inzicht geven in hun strategie en beleid over duurzaamheid, hoe zij dit implementeren en hoe zij presteren op de betreffende prestatiemaatstaven. Een accountant moet vervolgens de duurzaamheidsrapportering controleren.
Het JBS-management wenst een Nederlandse moederhoudstermaatschappij voor het bedrijf om het hele bedrijf op papier te herstructureren en verder expliciet alles verder bij het oude te laten14?; hoe verhoudt het vestigen van een dergelijke brievenbusmaatschappij zich tot het Nederlandse beleid om dit soort constructies te ontmoedigen?
De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft geconcludeerd dat, hoewel er legitieme redenen kunnen zijn voor het opzetten van een doorstroomvennootschap, een deel van de doorstroom door Nederland fiscaal of door investeringsbescherming wordt gedreven en vanuit internationaal perspectief onwenselijk is.23 Voor de motivatie van het bedrijf om een Nederlandse nv op te richten, moet ik afgaan op de uitlatingen van het bedrijf zelf. Uit de openbare informatie waar ook de vragensteller naar verwijst, maak ik op dat dit bedrijf een Nederlandse nv opricht om een duale beursnotering in Brazilië en de Verenigde Staten mogelijk te maken. Dat lijkt op zichzelf een legitiem economisch doel. De Commissie Doorstroomvennootschappen benoemt ook dat de Nederlandse vennootschap een zekere populariteit geniet bij buitenlandse multinationals bijvoorbeeld ten behoeve van een beursnotering in de Verenigde Staten.24
Als vennootschappen met weinig reële economische activiteiten echter worden gebruikt om fiscale voordelen te halen, vindt het kabinet dit onwenselijk. Het belang van doorstroomvennootschappen voor de werkgelegenheid en belastingopbrengsten in Nederland is namelijk beperkt, terwijl deze vennootschappen negatieve effecten kunnen hebben op de belastingopbrengsten van andere landen en daarmee op de internationale reputatie van Nederland. De Commissie doorstroomvennootschappen benoemt dat een internationale aanpak de voorkeur geniet.25 Het kabinet onderschrijft deze conclusie en wil zich blijven inzetten voor een EU-brede aanpak onder het richtlijnvoorstel «Unshell». Momenteel bestaat er verdeeldheid tussen lidstaten over de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland heroverwegen of nog unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Bent u bekend met de motivatie van dit vleesbedrijf om alle financiële stromen voortaan door een Nederlandse nv te laten lopen, zonder dat er verder iets verandert aan hun bedrijfsvoering? Zo ja, welke is dat en wat is uw mening hierover? Zo nee, deelt u de mening dat het relevant is om te achterhalen waarom JBS hiervoor zou willen kiezen?
Zie antwoord vraag 17.
De stemming omtrent de verlenging van glyfosaat |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomst van de stemming binnen de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over de mogelijke verlenging van de handelsvergunning van glyfosaat?
Uw Kamer is op 16 november geïnformeerd over de uitkomst van het beroepscomité over de verlenging van de goedkeuring van glyfosaat (Kamerstuk 27 858, nr. 641). Tijdens dit beroepscomité is wederom geen meerderheid vóór of tegen het voorstel van de EC bereikt, waardoor de EC nu gemachtigd is om een eigenstandig beslissing op het voorstel te nemen. De EC heeft inmiddels aangekondigd een positieve beslissing te zullen nemen op het huidige voorstel. Een daadwerkelijk besluit moet uiterlijk 14 december 2023 worden gepubliceerd omdat de huidige goedkeuring van glyfosaat op 15 december 2023 afloopt.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie (EC) het gebruik van glyfosaat nog niet met tien jaar heeft verlengd zoals uit berichtgeving blijkt, maar dat de EC nu is bevoegd om daarover te besluiten en dat dat vóór 15 december 2023 dient te gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke voorwaarden en condities zijn verbonden aan die 10-jarige verlenging, gegeven het feit dat de EC op korte termijn zal besluiten tot het verlengen van het gebruik van glyfosaat?
In het voorstel van de EC zijn verschillende voorwaarden een aandachtspunten opgenomen (Kamerstuk 27 858, nr. 636) waar lidstaten rekening mee moeten houden bij de (her)beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat. Het betreft de volgende punten:
Zijn de door Nederland aangevoerde voorwaarden, zoals geuit bij de eerdere Nederlandse stemverklaring, te weten: aanvullend wetenschappelijk onderzoek naar het European Food Safety Authority (EFSA)-toetsingskader op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, onderdeel van het voorstel van de EC?
De toetsingskaders waarop gewasbeschermingsmiddelen en werkzame stoffen worden beoordeeld zijn door de lidstaten gezamenlijk vastgesteld en gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap. Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke informatie en aangeleverde studies over neurotoxische effecten concluderen EFSA en het Ctgb dat glyfosaat geen neurodegeneratieve effecten veroorzaakt. In aanvulling hierop heeft Nederland in de stemverklaring (Kamerstuk 27 858, nr. 635) EFSA opgeroepen om prioriteit te geven om specifieke testprotocollen te ontwikkelen om neurodegeneratieve effecten inzichtelijk te maken zodat 2023Z04745deze vervolgens ook in de beoordeling kunnen worden opgenomen. Uw Kamer is op 25 april 2023 geïnformeerd (Kamerstuk ) dat een eerste call for tender van EFSA om het neurodegeneratieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen hiervoor door het RIVM als onvoldoende toereikend werd gezien. Inmiddels is EFSA voornemens om dit project in aangepaste vorm in 2024 op te starten. Ik zal dit uiteraard nauwlettend in de gaten houden.
Zo nee, bent u bereid om met andere landen die zich hebben onthouden van stemming of tegen de verlenging hebben gestemd, gezamenlijk op te trekken zodat deze voorwaarden onderdeel worden van een aangepast EC-voorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, gelet op de eerdere wens van de Tweede Kamer om tegen de verlenging van het gebruik van glyfosaat te stemmen «en de nieuwe situatie die zich na de SCoPAFF-stemming voordoet», zich op korte termijn in te zetten voor een intelligente oplossing waarin de wetenschap leidend is bij het herijken van de EFSA-toelatingscriteria voor gewasbeschermingsmiddelen?
De mogelijke risico’s van gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld door de hiervoor aangewezen onafhankelijke instanties op basis van internationaal afgestemde toetsingscriteria. De toetsingscriteria worden vastgesteld op basis van de laatste stand van de wetenschap en met regelmaat aangepast wanneer nieuwe wetenschappelijke inzichten hier aanleiding toe geven. Nederland levert hier altijd een actieve bijdrage aan en zal dat ook, in het geval van de ontwikkeling van een specifiek toetsingskader voor neurodegeneratieve effecten, blijven doen.
Het artikel ‘Wilde theorieën’ over hoe sporen van amfetamine bij 23 mestfabrieken terechtkwamen’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wilde theorieën» over hoe sporen van amfetamine bij 23 mestfabrieken terechtkwamen»?1
Ja.
Hoe zeker bent u ervan dat er daadwerkelijk sprake is van de aanwezigheid van amfetamine?
Ik ben dit nagegaan bij de omgevingsdiensten. In opdracht van de omgevingsdiensten zijn bij 33 Noordelijke covergisters monsters genomen van het digestaat. Voor het analyseren van de monsters is de Wageningen Food Safety Research (WFSR) ingeschakeld. De amfetamine is na bemonstering van het digestaat van 23 covergisters aangetoond door middel van een gevalideerde analysemethode door WFSR.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat in de mestvergister zelf een scheikundig proces plaatsvindt waardoor amfetaminetesten positief uitvallen zónder dat daadwerkelijk amfetamine aan mest is toegevoegd?
Ik ben niet bekend met deze mogelijkheid. Mij is wel bekend dat de betrokken ondernemers en diverse sectorpartijen deze hypothese als mogelijke oorzaak voor de gevonden amfetamine in het digestaat zien. Concrete aanwijzingen of onderzoeken hebben dit tot op heden niet aangetoond.
Indien u bekend bent met de in vraag 3 geopperde mogelijkheid, bent u bereid om hierover zo spoedig mogelijk duidelijkheid te geven zodat de desbetreffende mestvergisters weer kunnen opstarten en hier ook de onderzoeksinstructies van omgevingsdiensten op aan te passen?
De onderzoeken naar de oorzaken van de amfetamine in het digestaat lopen nog. Deze worden uitgevoerd in opdracht van de omgevingsdiensten en de bevoegde gezagen (gemeenten en provincies). Ik laat mij regelmatig informeren over de voortgang van de onderzoeken. Zodra de oorzaak bekend is, kunnen maatregelen worden getroffen om de aanwezigheid van amfetamine in de toekomst te voorkomen. Ik vind het om die reden van belang dat het onderzoek naar de herkomst zo spoedig mogelijk afgerond wordt.
Hoeveel mestvergisters zijn momenteel op non-actief gesteld, wat gebeurt er met de mest die zich momenteel in de vergisters bevindt en hoeveel mest kan hierdoor momenteel niet verwerkt worden?
Van de omgevingsdiensten heb ik te horen gekregen dat bij 23 covergisters amfetamine in het digestaat is aangetroffen. Het digestaat in de vergisters is door de toevoeging niet langer te gebruiken als meststof en is daarmee een afvalstof en moet als zodanig worden opgeslagen, afgevoerd en verwerkt. Hierbij geldt dat de Opiumwet van toepassing is vanwege de aangetroffen amfetamine. Amfetamine is een stof die genoemd is op Lijst I van de Opiumwet. Een dergelijke stof mag op basis van de Opiumwet onder meer niet verhandeld worden. De Opiumwet kent hierbij geen ondergrens, dus ook het verhandelen van stoffen met een lage concentratie aan amfetamine is verboden.
De omgevingsdiensten zijn het aanspreekpunt voor ondernemers. Zij kunnen daar terecht met vragen over afvoer, opslag en verwerking. Het is onbekend hoeveel mest nu niet verwerkt kan worden. De hoeveelheid mest die niet naar een covergister kan worden afgezet verschilt per getroffen bedrijf. Sommige bedrijven hebben voldoende opslag, waardoor de covergisters de afgelopen perioden nog in bedrijf zijn geweest. Bedrijven met een beperkte opslag hebben naar ik heb vernomen de aanvoer van dierlijke mest moeten minimaliseren of zelfs volledig stop moeten zetten.
Deelt u de mening dat het, juist nu sprake is van een mestoverschot door de derogatieafbouw, cruciaal is dat boeren hun mest kunnen afvoeren?
Het is te allen tijde belangrijk dat bedrijven met een mestoverschot op een verantwoorde manier hun mest kunnen afvoeren. Ik betreur het dan ook dat in covergisters amfetamine is aangetroffen waardoor de mogelijke afzet van mest aan de covergisters beperkt wordt. Het is daarom zaak om zo spoedig mogelijk de oorzaak te achterhalen, zodat maatregelen getroffen kunnen worden om de aanwezigheid van amfetamine te voorkomen.
Is er in Nederland voldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar om de op non-actief gestelde mestvergisters op te kunnen vangen?
Afzet van dierlijke mest naar een covergister is niet de enige manier om mest af te voeren. Het is dus ook niet zo dat als de dierlijke mest niet kan worden afgezet naar een covergister, dit per definitie door een andere verwerker moet worden verwerkt. Export, afvoer naar opslag bij een andere landbouwer of intermediair of een andere manier van verwerken zijn opties om dierlijke mest op een waardevolle manier af te zetten. Ik heb geen signalen dat deze opties op dit moment ontoereikend zijn.
Wat is het effect van de op non-actief gestelde mestvergisters op de mestmarkt en kunt u een beschrijving geven van de ontwikkelingen op de mestmarkt door de derogatieafbouw?
De afbouw van de derogatie heeft een significant effect op de mestmarkt. Dit maakt dat de stikstof gebruiksruimte voor dierlijke mest afneemt en de druk op de mestmarkt toeneemt. Tot aan het voorjaar, waarbij de exacte periode afhangt van de mestsoort en grondsoort, mag er echter geen mest worden uitgereden in Nederland. Ook indien mest vergist wordt, moet het digestaat worden opgeslagen om in het voorjaar op het land uit te kunnen rijden. Op dit moment is het voor de vergisters die het betreft niet mogelijk om mest te exporteren. Voor de vergisters die normaal gezien de mest niet opslaan maar exporteren is er nu een probleem. Het is niet goed te zeggen in hoeverre dit een effect heeft of zal hebben op de mestmarkt.
Wanneer en hoe gaat u de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuknummer 33 037, nr. 468) uitvoeren die het kabinet verzoekt om zo spoedig mogelijk een maatschappelijke kosten-batenanalyses uit te voeren naar het verlies van derogatie en hierbij in ieder geval de economische en ecologische effecten in kaart te brengen?
De ecologische effecten van de afbouw van de derogatie, welke zijn onderzocht door Wageningen Environmental Research, zijn op 14 juli 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2022/2023, 33 037, nr. 501). Zoals in de brief van 14 juli 2023 is aangegeven, worden de effecten van de derogatie in beeld gebracht binnen het project «Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw», waarin door Wageningen UR onder andere de economische effecten van de derogatiebeschikking worden berekend. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek kort na het Kerstreces met de Kamer te kunnen delen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het opnieuw verlengen van de gedoogperiode voor de garnalenvisserij op de Waddenzee en de Noordzeekust zone |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Welk perspectief denkt u te bieden met het wederom verlengen van de gedoogperiode, aangezien er vanuit de sector op wordt gewezen dat het verlengen van de gedoogperiode geen perspectief biedt voor de lange termijn?
De leverantie- en installatietijden van de katalysatoren belemmeren momenteel in praktische zin de ingezette verduurzaming. Met de langere periode van gedogen biedt ik de vissers extra ruimte om die verduurzaming toch door te zetten, juist ook door met de gecontinueerde visserij voldoende inkomsten voor die investering te genereren.
Ik wil in de loop van 2024 vervolgens overgaan op besluitvorming op de vergunningaanvragen.
Mij is bekend dat deze visserijsector van diverse kanten nog andere bedreigingen voor haar bedrijfsvoering en bestaansrecht ziet. Mede in dat verband werkt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, samen met de sector en betrokken natuurorganisaties, aan een Toekomstperspectief Garnalenvisserij voor de langere termijn.
Wanneer verwacht u een definitief antwoord te kunnen geven op het verzoek vanuit de visserij waarin wordt verzocht om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik heb reeds eerder inhoudelijk aangegeven op welke wijze de garnalenvissers eventueel een beroep op een bestaand recht zouden kunnen onderbouwen. Zonder daarbij te kunnen garanderen dat een dergelijk beroep juridisch ook stand zou kunnen houden.
Tot op heden is vanuit deze visserijsector nog geen dusdanige juiste danwel volledige documentatie aangeleverd om een beroep op een bestaand recht te kunnen doen. Uiteraard blijft het de individuele vissers vrij staan om hierop gecontinueerd inzet te plegen.
Verwacht u dat er een juridisch houdbare route is om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik moet en wil hierop flinke slagen om de arm houden; dat is de sector ook bekend. Eerder berichtte ik uw Kamer over de voorziene juridische houdbaarheid op 11 mei 2023 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2564).
Het besluit van de Omgevingsdiensten in Drenthe, Groningen en Friesland waarbij ruim 20 vergisters een afvoerverbod van digestaat is opgelegd |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de omgevingsdiensten in Drenthe, Groningen en Friesland, waarbij ruim 20 vergisters een afvoerverbod van digestaat is opgelegd? Zo ja, sinds wanneer?1
Ja. Op 13 oktober 2023 zijn het Ministerie van LNV en het Ministerie van IenW op de hoogte gebracht van het besluit dat de omgevingsdiensten hebben genomen. Het opleggen van het betreffende afvoerverbod is een verantwoordelijkheid van de provincie en gemeente, zij zijn hiervoor het bevoegd gezag. De provincie en gemeenten hebben deze taken belegd bij de omgevingsdiensten. Het Ministerie van LNV is op de hoogte gebracht van het besluit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de regelgeving omtrent meststoffen en het Ministerie van IenW in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de regelgeving omtrent afvalstoffen.
Wat vindt u van het feit dat er weken zijn verstreken tussen de uitslag van de monstername (12 september 2023) en het besluit tot het verbod op het afvoeren van digestaat (12 oktober 2023)?
Deze vraag betreft het handelen van de omgevingsdiensten. De analyse-uitslagen zijn door de noordelijke omgevingsdiensten als zeer verontrustend aangemerkt. Zij hebben hiervoor direct diverse acties ondernomen. Zo is gestart met diverse onderzoeken naar de herkomst van de amfetamine en de effecten en de gevaren van het toepassen van digestaat vervuild met amfetamine. Ook hebben de omgevingsdiensten diverse instanties als Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), het Openbaar Ministerie (OM)/Politie en collega omgevingsdiensten geïnformeerd en bevraagd. Ook zijn de betrokken ondernemers geïnformeerd.
Deelt u de mening mening dat de omgevingsdiensten in de tussenliggende tijd
Ook deze vraag betreft het handelen van de omgevingsdiensten. Wij delen uw mening niet. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn naar aanleiding van de verontrustende analyseresultaten direct diverse acties gestart door de betreffende omgevingsdiensten, waaronder ook het achterhalen van de oorzaak. Dit vraagt ook inzet van diverse andere partijen dan de omgevingsdiensten zelf. Bij een vergistingsinstallatie worden dierlijke mest en co-producten geleverd vanaf diverse locaties en van diverse leveranciers. Er wordt in dit onderzoek dan ook door omgevingsdiensten samengewerkt met andere ketenpartners. Dit vergt opstarttijd en afstemming. Verder zijn voor dit onderzoek ook de administratieve gegevens van de stromen van en naar vergistingsinstallaties opgevraagd. Al deze bedrijven hebben tijd nodig om de vereiste gegevens aan te leveren.
(tussen 12 september en 12 oktober 2023) hebben verzuimd meer onderzoek te doen naar de oorzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bij een niet-ingrijpen op 12 september 2023 het gevaar voor de volksgezondheid ook door de omgevingsdiensten niet hoog werd ingeschat?
Nee, die mening delen wij niet. Ons is bekend dat de omgevingsdiensten verontrustende resultaten zagen en dit vervolgens adequaat hebben opgepakt. Hierbij zijn direct de nodige acties in gang gezet, zoals ook bij vraag 2 is aangegeven.
Kunt u nagaan wat de reden is voor de omgevingsdiensten om één maand te wachten met het opleggen van een draconische maatregel?
Dit zijn wij nagegaan bij de omgevingsdiensten. Zoals wij ook bij de beantwoording van vraag 2 en 3 hebben aangegeven, hebben de omgevingsdiensten direct na de ontvangst van de analyseresultaten diverse acties in gang gezet. De analyseresultaten zijn direct gedeeld met de betrokken ondernemers, zodat ook zij direct op de hoogte waren van de gevonden vervuiling met amfetamine. Er zijn overigens geen maatregelen opgelegd. De betrokken ondernemers zijn middels een brief geïnformeerd over de regelgeving waar zij aan moeten voldoen en gewaarschuwd voor mogelijke gevolgen. In de brief is aan de ondernemers meegedeeld dat de ondernemer het digestaat niet meer als meststof mag bewerken, verhandelen of uitrijden totdat analytisch is bepaald dat daarin geen amfetamine of andere druggerelateerde stoffen meer aanwezig zijn.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdiensten hebben gemeld dat er zou zijn gebruik gemaakt is van een niet-geaccrediteerde meetmethode? Wat is uw oordeel over deze meetmethode?
De omgevingsdiensten hebben de analyses laten uitvoeren door Wageningen Food Safety Research (WFSR). WFSR is een ISO-17025 geaccrediteerd onderzoeksinstituut (Raad voor Accreditatie (RvA) nr. L014) en dit wordt jaarlijks getoetst door onder andere de RvA. WFSR heeft daarnaast ook een vergunning voor het werken en in het bezit hebben van opiaten en precursoren van druggerelateerde stoffen. Deze vergunning wordt jaarlijks beoordeeld door Inspectie Farmatec. Bij voorkeur worden onderzoeksmethoden toegepast die volledig gevalideerd en geaccrediteerd zijn. Er kunnen echter redenen zijn waarom een toegepaste methode niet volledig gevalideerd of geaccrediteerd is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sporadische of specifieke onderzoeksvragen. Omdat het hier sporadische analyses betreft is de analysemethode voor amfetamine nog niet geaccrediteerd. Desondanks vindt het onderzoek altijd plaats in een ISO-17025 geaccrediteerd laboratorium waarbij de toegepaste methoden in lijn zijn met deze accreditatiestandaard en voldoende worden onderbouwd met de benodigde kwaliteitseisen, hetgeen ook gebruikelijk is bij volledig gevalideerde en geaccrediteerde onderzoeksmethoden.
Mag wat u betreft een overheid een zo zware maatregel opleggen aan ondernemers op basis van een niet-geaccrediteerde meetmethode?
In het antwoord op vraag 6 is ingegaan op de gebruikte analysemethoden door de WFSR en in vraag 5 op de regelgeving waar de ondernemers aan moeten voldoen.
Bent u bekend met het feit dat er bij veel meetmethoden bij onderzoek op amfetamine een kans bestaat op valse positieve uitslagen?
Wij zijn hier niet mee bekend.
Kunt u de Kamer informeren over de gebruikte methode door de omgevingsdiensten en hoe het risico van verkeerde uitslagen kan worden voorkomen?
De omgevingsdiensten hebben de analyses door WFSR laten uitvoeren. WFSR heeft voor de gebruikte analysemethode een factsheet opgesteld en ter beschikking gesteld aan de omgevingsdiensten. Deze factsheet is hierbij als bijlage toegevoegd.
Kunt u duiden wat de wettelijke basis is op grond waarvan de omgevingsdiensten de aangetroffen amfetamine als afval bestempelen?
Vanuit de Meststoffenwet geldt dat dierlijke mest waaraan amfetaminen zijn toegevoegd geen verhandelbare meststof is. De voorschriften voor de verhandeling en het gebruik van meststoffen zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet2 (Ubm), de uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) en het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Digestaat met amfetamine is derhalve een afvalstof voor de Meststoffenwet.
Amfetamine is evenwel ook een middel dat is opgenomen in Lijst I van de Opiumwet. Een dergelijke stof mag op basis van de Opiumwet onder meer niet verhandeld worden. De Opiumwet kent hierbij geen ondergrens, dus ook het verhandelen van dierlijke mest met een lage concentratie aan amfetamine is verboden.
Kunt u bevestigen dat er een nultolerantie geldt voor amfetamine en aangeven waarop dit is gebaseerd?
Ja, zoals aangegeven in antwoord op vraag 10 kent de Opiumwet geen enkele toegestane hoeveelheid voor amfetamine.
Is met amfetamine besmet digestaat daadwerkelijk een gevaar voor de volksgezondheid? Wat gaat u doen om dit vast te stellen en welke doorlooptijden zijn daaraan gekoppeld?
Amfetamine staat op lijst I in de Opiumwet en wordt aangeduid als een stof met gevaar voor de volksgezondheid. Op grond van artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een lijst I middel, (i) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, (ii) te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, (iii) aanwezig te hebben of (iiii) te vervaardigen. Met amfetamine besmet digestaat moet derhalve vernietigd worden. De omgevingsdiensten gaan in overleg met politie en OM met het doel handvatten te geven aan ondernemers waarmee het voor hen duidelijk wordt op welke wijze aan de vereisten van de Opiumwet kan worden voldaan.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze van controle waaruit blijkt dat bij rioolwaterzuivering geen amfetamine in het milieu komt en dus niet via de lossing van effluent en niet via de verwerking van rioolslib?
Vanuit het Ministerie van IenW is er geen standaard monitoring op de aanwezigheid van amfetamine in het afvalwater of rioolslib afkomstig van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Zodoende valt niet met zekerheid vast te stellen of uit te sluiten dat de verontreiniging via rioolslib heeft plaatsgevonden. Er vindt nog onderzoek plaats naar de bron van de amfetaminevervuiling. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat drugsdumpingen op vele locaties plaatsvinden, waaronder bijvoorbeeld riolering, oppervlaktewater, gierkelders en in natuurgebieden.
Op basis van welke EURAL-code moet het digestaat worden afgevoerd als het digestaat als afval moet worden afgevoerd?
Het oordeel of afval gevaarlijk is of niet komt voort uit de mate van schadelijkheid van het materiaal in de aangetroffen concentraties. De gemeten concentraties amfetamine per kilogram in de voorliggende gevallen komen niet in de buurt van de classificatiegrens om het digestaat als gevaarlijk afval te bestempelen. Zodoende kan de Euralcode 19 06 04 (digestaat van anaerobe behandeling van stedelijk afval) worden gebruikt. In de vrije omschrijving van de begeleidingsdocumenten kan vervolgens een specifieke verontreiniging worden genoemd. Met deze Euralcode blijft ook inzichtelijk dat het gaat om afval uit een anaeroob proces (een zuurstofloos vergistingsproces).
Hebben de omgevingsdiensten wettelijk juist gehandeld? Zo nee, wie betaalt dan de kosten? Kunt u toezeggen dat de ondernemers dan in elk geval niet degene zijn die de rekening moeten betalen als ondernemers er nu al voor kiezen digestaat als afval te laten afvoeren en straks blijkt dat dit ten onrechte is, omdat er een niet geaccrediteerde meetmethode is gebruikt?
Deze vraag heeft betrekking op het handelen van de omgevingsdiensten. Zoals hierboven is aangegeven is aangetoond dat het digestaat verboden middelen bevat en daarom moet worden vernietigd.
De gruwelijke jacht op kangoeroes in Australië die nog altijd wordt gesteund in Nederland door kangoeroeproducten te importeren |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u, net als uw voorganger, de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story» bekeken, waarin de gruwelijkheden in beeld zijn gebracht die verscholen gaan achter de jacht op kangoeroes, zoals het doodslaan of hulpeloos achterlaten van jonge kangoeroes na het doodschieten van hun moeder en het gewond achterlaten van kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam zijn geraakt, omdat hun vlees niet geschikt wordt geacht voor humane consumptie? Zo ja, wat vond u hiervan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?1
Mijn ambtenaren hebben de film bekeken. Na het zien van de film in 2018 heeft mijn voorganger zorgen uitgesproken bij de Australische autoriteiten over de schrijnende onderdelen uit de documentaire. Door de Australische autoriteiten is overigens in 2018 al aangegeven dat de beelden uit de genoemde film waarschijnlijk afkomstig zijn van de niet-commerciële, recreatieve jacht en niet representatief zijn voor de commerciële jacht.2
Kunt u bevestigen dat uit het parlementaire onderzoek in New South Wales naar de commerciële jacht op kangoeroes is gebleken dat de zogenaamde gedragscode (National Code of Practice for the Humane Shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes) stelselmatig wordt overtreden en dat er geen enkel toezicht is, waardoor de gedragscode vrijwel volledig vrijwillig is?2
Het is aan de Australische autoriteiten toe te zien op de naleving van de gedragscode. Ik heb geen inzicht in het toezicht door de Australische overheid en of er sprake is van stelselmatige overtredingen van de gedragscode. In april 2022 heeft de regering van New South Wales een reactie op het door u genoemde parlementaire rapport gepubliceerd.4 De regering geeft een gedetailleerde reactie per aanbeveling. De regering zegt toe om verschillende opties te blijven verkennen omtrent kangoeroe management en om alle beschuldigingen van dierenmishandeling onmiddellijk te blijven melden aan de handhavingsinstanties. Ook zal de National Parks and Wildlife Service constructief blijven samenwerken met de politie om indien nodig zaken door te verwijzen. Ik heb geen inzicht in de uitvoering van de voorgenomen acties van de Australische overheid.
Heeft u ook de indruk dat er (nagenoeg) niets is gedaan met de aanbevelingen uit dit onderzoek? Zo niet, waar baseert u dit op?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de laatste organisaties die de kangoeroe-industrie op het gebied van dierenwelzijn steunden, zich officieel hebben teruggetrokken en hebben verzocht om van hun website te worden verwijderd en dat alle grote dierenbeschermingsorganisaties in Australië tegen de commerciële slacht zijn? Neemt u de zorgen van deze organisaties serieus?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Dierenwelzijn gaat mij aan het hart en ik neem de zorgen serieus.
Kunt u bevestigen dat Nederland binnen Europa nog altijd één van de grootste importeurs is van kangoeroeproducten uit Australië en dat er in 2022 minstens 153 ton kangoeroevlees is geïmporteerd, bestemd voor Nederland? Hoeveel dieren zijn dit?
Het is mij niet bekend hoeveel kangoeroeproducten uit Australië er in andere Europese landen wordt geïmporteerd. In 2022 zijn er 15 zendingen (totaal 246 ton) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. De hoeveelheid van 153 ton betreft het volume tot en met september 2022.5 Deze hoeveelheden zijn niet te herleiden naar aantallen dieren.
Hoeveel kangoeroevlees is er in 2023 tot nu toe geïmporteerd? Hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer zijn er in 2022 en 2023 geïmporteerd?
In 2023 zijn er (tot en met 26 oktober) 14 zendingen (totaal 189 ton) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. Uit de aangifte ten invoer met als land van oorsprong Australië is op basis van de daarin opgenomen gegevens niet vast te stellen of het leer van een kangoeroe of producten gemaakt van kangoeroeleer betreft. Het is dus niet vast te stellen hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer, zoals motorpakken of handtassen, daadwerkelijk geïmporteerd zijn.
Bent u bekend met recent onderzoek waaruit blijkt dat het overgrote deel van de Australiërs de commerciële kangoeroejacht als inhumaan beschouwt en deze niet steunt?3
Ik heb kennis genomen van de resultaten van de survey, maar de survey zelf heb ik niet ingezien. Naar ik begrijp is de survey verricht in opdracht van de ngo Kangaroo Alive 7 en uitgevoerd door Pureprofile onder 2000 deelnemers. Het onderzoeksbureau gaf desgevraagd aan dat voor de deelnemers gepoogd is op leeftijd en opleidingsniveau aan te sluiten bij de gegevens van het Australische bureau voor statistiek over de Australische bevolking. Echter, het onderzoeksbureau geeft tegelijkertijd aan dat het een selecte steekproef betreft aangezien de deelnemers zijn gerekruteerd via een zgn. proprietary partner.8 Voorts is onbekend hoe de survey precies tot stand is gekomen, welke onderzoeksmethode daarvoor gebruikt is en welke vragen zijn gesteld. Zodoende kan ik niet ingaan op de uitkomsten van het onderzoek, noch hier enige conclusies aan verbinden. Daarbij merk ik op dat het in eerste instantie aan de Australische overheid is om op dergelijke onderzoeken te reageren.
Heeft u gezien dat driekwart van de Australiërs het onacceptabel en inhumaan vindt dat jaarlijks 400.000 gezonde, pasgeboren wilde kangoeroejongen als nevenschade van de commerciële kangoeroeslacht worden doodgeslagen tegen de motorkap of aan hun lot worden overgelaten nadat hun moeder is doodgeschoten? Deelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u gezien dat twee op de drie Australiërs willen dat andere landen hun verantwoordelijkheid nemen en stoppen met het aanjagen van de wrede commerciële slachting van wilde kangoeroes, zoals eerder werd gedaan bij het instellen van het verbod op de import van bont van Canadese zeehonden?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het voor zichzelf verantwoorden dat Nederland actief bijdraagt aan deze wreedheid? Kunt u dit toelichten?
Het is uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU-lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en het dierenwelzijn.
Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Een eventueel importverbod van kangoeroeproducten kan alleen op Europees niveau geregeld worden. De Europese Commissie heeft eind vorig jaar, in antwoord op vragen van het Europees parlement, aangegeven dat zij geen grond ziet voor een dergelijk importverbod.9 In haar antwoord geeft de Europese Commissie aan op dit moment geen rechtsgrondslag te hebben om de import van kangoeroeproducten te weren vanwege dierenwelzijn. Ik deel deze analyse van de Europese Commissie.
Deelt u de opvatting dat Nederland, als één van de grootste importeurs in Europa, de verantwoordelijkheid heeft om de wens van de Australische samenleving te respecteren en een voortrekkersrol te spelen door te stoppen met de import van kangoeroeproducten, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor een Europees verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de verkenning van de juridische mogelijkheden om producten waarin bont, angorawol, dons van levend geplukte dieren of kangoeroeleer is verwerkt te weren uit Nederlandse winkels, naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van Esch (Kamerstuk 36 254, nr. 16) (Kamerstuk 32 852, nr. 266)?
Zoals eerder door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) is aangegeven10, is het weren van dierlijke producten in kleding een uitdagende kwestie, doordat er geen gedeelde visie is in de EU ten aanzien van het weren van kleding en textiel met dierlijke oorsprong, zoals bont, dons en wol. Een verkoopverbod in de EU voor bont en bontproducten van pelsdieren is niet haalbaar zolang commerciële pelsdierhouderij in de EU is toegestaan, omdat op de interne EU-markt gelijke producten gelijk behandeld dienen te worden. Naar aanleiding van de motie van het lid Van Esch bekijk ik met de Staatssecretaris van I&W of er desondanks juridisch houdbare mogelijkheden zijn om de in de vraag genoemde producten uit Nederlandse winkels te weren. Ik streef er met de Staatssecretaris van I&W naar om de Kamer hierover in het voorjaar te informeren, in de voortgangsrapportage circulaire textiel.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Wegens overleg met diverse organisaties konden de vragen niet binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord worden.
De woest onaantrekkelijke opkoopregeling piekbelasters |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Erkent u dat het totale aantal van 644 veehouders dat opgekocht wil worden, beslist geen succesvolle slotsom is van uw mediacampagne betreffende een «woest aantrekkelijke» opkoopregeling?1
De aanpak piekbelasting komt voort uit het rapport «Wat wel kan». In dit rapport heeft de heer Remkes het advies gegeven om over te gaan tot een gerichte aanpak die op korte termijn daadwerkelijk stikstofreductie realiseert. Dit advies heeft het kabinet grotendeels overgenomen. Het kabinet heeft daarbij de keuze gemaakt de aanpak niet te richten op 500 tot 600 ondernemers, maar om circa 3.000 ondernemers op basis van vrijwilligheid de mogelijkheid te geven te komen tot stikstofreductie binnen de aanpak. Onderdeel van het advies van de heer Remkes was om vrijwillige beëindiging ruimhartig te compenseren binnen de aanpak. De stand van zaken van halverwege oktober betreft een voorlopige stand, aangezien de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) nog tot 1 december van dit jaar en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) nog tot 5 april 2024 openstaan. Het laat zien dat er veel interesse is in de regelingen. De verwachting is dat het aantal aanvragen tot het moment van sluiting van de aanvraagperiode nog verder zal toenemen.
Kunt u uitleggen of u vindt dat u boeren genoeg vertrouwen en perspectief hebt geboden in uw mediacommunicatie?
Het bieden van vertrouwen en perspectief aan ondernemers is cruciaal en vormt de basis van de aanpak piekbelasting. Dit is het uitgangspunt van mijn communicatie richting ondernemers. Het aantal aanvragen dat tot op heden is ingediend, en het gegeven dat het nog wekelijks aanzienlijk stijgt, geeft mij het vertrouwen dat beide beëindigingsregelingen perspectief bieden aan die veehouders die met financiële ondersteuning hun veehouderijbedrijf of een locatie van hun veehouderijbedrijf willen beëindigen.
Had u gerekend op zulke lage cijfers toen u een cijfermatige inschatting maakte van circa drieduizend piekbelasters op te willen kopen? Zo ja en of nee, op hoeveel aanvragen had u dan gerekend?
De cijfers vind ik niet laag. Het doel van de aanpak piekbelasting is nooit geweest om alle locaties die binnen de doelgroep vallen, te beëindigen. Uitgangspunt van de aanpak piekbelasting is vrijwilligheid. Het is aan individuele ondernemers om te besluiten of ze gebruikmaken van de mogelijkheden binnen aanpak piekbelasting.
Bent u het ermee eens dat deze cijfers kraakhelder maken hoe impopulair uw piekbelasterbeleid is en brengt dit geringe gehalte van enthousiasme en/of vertrouwen onder veehouders om hun onderneming te koop te stellen u op andere gedachten over uw piekbelasterbeleid? Zo nee, wat is er nodig om u dan wel van gedachten te laten veranderen?
De twee beëindigingsregelingen staan nu bijna 4 maanden open en ruim 640 ondernemers aangegeven interesse te hebben in de Lbv of de Lbv-plus. Het laat zien dat een grote groep ondernemers op deze aanpak zat te wachten. In de wetenschap dat ondernemers nog meer dan een maand de tijd hebben om zich in te schrijven voor de Lbv en nog ruim 5 maanden voor de Lbv-plus, verwacht ik dat er nog meer ondernemers zich zullen inschrijven dan nu het geval is.
Wat betekent het voor de ruim 1.800 Gelderse veehouders die u als «piekbelaster» hebt aangemerkt en wat betekent het dat er minder dan vijftien procent (212 veehouders) wil stoppen?
De aanpak piekbelasting is vrijwillig. Bovendien bestaat de aanpak piekbelasting uit meer dan alleen beëindiging, ondernemers kunnen ook kiezen voor extensiveren, innoveren, omschakelen en verplaatsen. Mochten er minder ondernemers dan verwacht kiezen voor vrijwillige beëindiging dan betekent dat niet dat de aanpak onvoldoende resultaat oplevert. Tot slot geldt dat beide beëindigingsregelingen nog niet gesloten zijn en het aantal van 212 slechts een beeld geeft van het aantal aanmeldingen tot nu toe.
Ziet u nog altijd dwangmiddelen zoals onteigening als deel van uw «gereedschapskist»? Zo ja, denkt u dat er in Nederland ooit draagvlak is geweest voor onteigening?
De aanpak piekbelasting is gebaseerd op vrijwilligheid.
Bent u bereid uw piekbelasterbeleid nu eindelijk te pauzeren in het licht van dit reeds voorspelde, teleurstellende animo voor uw uitkoopregeling, uw demissionaire karakter en in het licht van het laatste beetje wetenschappelijke onderbouwing van uw stikstofbeleid dat door het UvA-rapport2 en het NOS-onderzoek3 als sneeuw voor de zon is verdwenen?
Nee. De aanpak richt zich op 3.000 bedrijven die in totaal de grootste belasting hebben op overbelaste de Natura 2000-gebieden. Hiermee is gestuurd op het reduceren van zoveel mogelijk stikstofneerslag. Ondernemers die aan de drempelwaarde voldoen kunnen zich vrijwillig aanmelden. De beëindigingsregelingen staan komende maanden nog open en het animo is tot nu toe bemoedigend. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over het UvA-rapport is het onderzoek vooral een bevestiging van bestaande kennis. Er zijn daarom geen directe gevolgen of aanleidingen om de huidige methodiek of het beleid te herzien. Datzelfde geldt voor het NOS-onderzoek.
Kunt u deze vragen, zoals gebruikelijk, apart beantwoorden en binnen de termijn van de drie weken?
Ja.
De verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het Blauwtongvirus type 3 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten in de media over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus type 3 dat momenteel in Nederland heerst?1
Ja.
Klopt het dat op 3 maart 2023 aan afvalverwerker AEB Exploitatie B.V. (AEB Amsterdam) een vergunning is verleend voor het ontvangen van afval uit de gemeente Rome per trein in balen?
Bedrijven met een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) opereren onder een omgevingsvergunning milieu, afgegeven door hun bevoegd gezag. Hierin is onder meer vastgelegd welk type en hoeveel afval de AVI mag ontvangen. Import van afval valt onder de regels van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA). Hiervoor moeten door het ontvangende bedrijf kennisgevingen worden gedaan bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. AEB Amsterdam heeft een kennisgeving ingediend bij de ILT voor de ontvangst van gemengd stedelijk afval uit Italië. Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat de toestemming voor de EVOA-kennisgeving om het afval uit de gemeente Rome te mogen ontvangen is verleend op 24 februari 2023.
Klopt het dat er meerdere bezwaren tegen de vergunning zijn ingediend door burgers?
Als u doelt op de kennisgeving waarnaar in het antwoord op vraag 3 wordt gerefereerd dan staat daar voor burgers geen mogelijkheid voor bezwaar tegen open. Als u doelt op de omgevingsvergunning dan verwijs ik uw vraag door naar het bevoegde gezag daarvoor; in dit geval de provincie Noord-Holland.
Heeft u inzicht in deze bezwaren gehad en zo ja, waren daar bezwaren bij die verwijzen naar ecologische risico’s van de import van Romeins huisvuil?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er destijds opdracht is gegeven voor het opstellen van een risico-analyse omtrent ecologische risico’s, zoals de insleep van (onbehandelbare) ziektes, waarvan het blauwtongvirus serotype 3 er één is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de uitslag?
Nee dat is niet gebeurd. Dat is geen onderdeel van de kennisgevingsprocedure. Deze procedure richt zich met name op vragen omtrent herkomst en samenstelling van afvalstoffen, of een bedrijf deze mag ontvangen en of in de juiste verwerkingsmethode is voorzien.
Klopt het dat sinds 2019 de Nederlandse overheid investeert in het «muggenlaboratorium» via het One Health PACT onder leiding van Marion Koopmans dat onderzoek doet naar muggen en de overdracht van virussen?
Het One Health PACT2 is een onderzoeksconsortium bestaande uit diverse academische onderzoeksinstituten en publieke organisaties, waaronder het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maar ook opleidingsinstituten, dat onderzoek doet naar hoe Nederland beter voorbereid kan zijn op infectieziekten die overgedragen worden door steekmuggen. Het One Health PACT doet onderzoek naar humaan overdraagbare virussen en hoe de epidemiologie en transmissie daarvan beïnvloed worden door klimaat en sociale veranderingen. Het consortium wordt gefinancierd vanuit de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en deels door de consortiumpartners zelf.
Is het One Health Pact geraadpleegd voordat de vergunning werd verleend voor het treintransport van 900 ton Romeins huisvuil per week naar Amsterdam? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u het One Health Pact, wat specifiek voor het onderzoek van overdracht van virussen door muggen werd opgericht en door de overheid financieel wordt ondersteund, niet vooraf hebben geraadpleegd? Kunt u, indien dit wel is gebeurd, aangeven wat het advies was van het One Health Pact?
Nee, het One Health PACT is niet geraadpleegd. Het One Health PACT is een academisch samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met onderzoeksprojecten, dus het ligt niet voor de hand om hen te raadplegen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Gaat, of heeft, u opdracht geven aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) om monsters te nemen van het afval uit Rome, zowel in Rome als bij AEB te Amsterdam? Worden, of zijn, er vangvallen opgehangen bij zowel AEB Amsterdam als de vuilverzamelaar in Rome? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is daar of wordt daar mee begonnen?
Nee, dat is niet gebeurd want er is daar geen aanleiding toe. Het BTV serotype 3 dat op de Italiaanse eilanden Sardinië en Sicilië voorkomt (en dus niet op het vaste land van Italië, dat zijn de serotypen 1 en 4) is vergeleken met het BTV serotype 3 dat op dit moment in Nederland tot besmettingen leidt. Hoewel beide dus tot serotype 3 behoren, betreft het verschillende varianten. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we te maken hebben met een besmetting vanuit Italië.
Welke maatregelen neemt u wanneer uit die monsters blijkt dat er inderdaad sprake is van door muggen overdraagbare (onbehandelbare) ziektes?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat het (trein)vervoer van huisafval van Rome naar AEB Amsterdam de bron is van de huidige blauwtongvirus serotype 3 in Nederland? Zo ja, waarom weet u dat? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om daarover uitsluitsel te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op de site van de Wageningen University & Research (WUR) staat: «Vanaf 2007 werden nieuwe BTV-serotypen ontdekt door verbeterde en intensievere monitoringprogramma’s. Zo werd serotype 25 in Zwitserland ontdekt, serotype 26 in Kuwait en serotype 27 op Corsica (Frankrijk). Nog meer nieuwe serotypen werden ontdekt in Z-Afrika, Mongolië en Israël/Jordanië. Het serotype van deze nieuwe virussen wordt in het algemeen bepaald op basis van de genetische verwantschap en niet, zoals voor serotypen 1–24 werd gedaan, op basis van VNTs met standaard sera. Op basis van genetische verwantschap zijn er meer dan 35 BTV-serotypen bekend»?
Ja, dat staat op de website van WUR op 24 oktober 20233.
Waarom wordt het in Nederland voorkomende blauwtongvirus geschaard onder serotype 3 wanneer men in publicaties gelijktijdig beweert dat het in Nederland heersende blauwtongvirus serotype 3 slechts flarden van het Italiaanse blauwtongvirus type 3 bevat?
Binnen serotypes komen verschillende varianten voor, wat kan worden vastgesteld door Whole Genome Sequencing. Het genotyperen van serotypen gebeurt op het deel van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. Het serotype wordt bepaald door 1 van de 10 segmenten van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. De genotypering van dit segment is uitgebreid vergeleken met beschikbare sequenties van andere BTV serotype 3-varianten; de variant in Nederland wordt overduidelijk ingedeeld bij deze groep van BTV serotype 3-varianten.
Had dit Nederlandse type blauwtongvirus dan geen eigen serotype moeten krijgen?
Nee, het gaat in Nederland over BTV serotype 3.
Hoe is vastgesteld dat de beschikbare vaccins niet werken?
In Europa is een aantal vaccins toegelaten voor andere BTV serotypes dan serotype 3. Farmaceuten en wetenschappers geven aan dat deze vaccins geen tot nauwelijks kruisimmuniteit geven voor BTV serotype 3. Dat betekent dat de vaccins die zijn toegelaten niet effectief zijn in het voorkómen van verschijnselen ten gevolge van een infectie met BTV serotype 3.
Welke gegevens heeft u omtrent het blauwtongvirus serotype 3 in Italië en in Nederland? Kunnen de Ministers deze gegevens met de Kamer delen?
Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is het nationaal referentielaboratorium voor dierziekten in Nederland. Zij hebben virussequenties opgevraagd bij hun collega’s in onder andere Italië om het Nederlandse BTV serotype 3 mee te kunnen vergelijken. WBVR heeft vastgesteld dat de kenmerken van het BTV serotype 3 uit Nederland en Italië niet verwant zijn. De gegevens over de karakteristieken van het virus worden gedeeld met vele partijen, zoals andere kennisinstellingen en het Europees referentielaboratorium voor BTV in Madrid. De sequenties zijn ook gedeponeerd in een internationale, vrij toegankelijke databank (NCBI genbank). Ik beschik niet over de onderliggende, zeer complexe, data. Ik vertrouw op de deskundigheid van de referentielaboratoria.
Zijn er hygiëne- en ontsmettingsreglementen opgenomen in de vergunning voor het verbranden van Romeins afval? Zo ja, wat zijn deze voorschriften en hoe wordt er op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend niet. Het afval uit Rome is «gemengd stedelijk» afval en dat is qua samenstelling te vergelijken met bijvoorbeeld het Amsterdamse stedelijk afval dat bij AEB Amsterdam wordt verwerkt.
Klopt het dat bij import van vee naar Nederland deze dieren in quarantaine moeten? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen?
Voor het vervoeren van herkauwers vanuit landen of gebieden waar BTV voorkomt, dus ook Italië, naar Nederland gelden handelsvoorwaarden, vastgelegd in de EU-diergezondheidsverordening (Verordening (EU) 2016/429) en de onderliggende regelgeving. Deze verordening is bedoeld om te voorkomen dat dierziekten door verplaatsingen van dieren binnen de EU worden verspreid. Dit is een belangrijk uitgangspunt in het EU-dierziektebeleid en alle lidstaten zijn hieraan gebonden. Voorwaarden voor BTV zijn onder andere quarantaine, testen op aanwezigheid van virus, beschermen tegen knutten en (indien mogelijk) vaccinatie.
Is er vee-import mogelijk vanuit Italië naar Nederland? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen zoals het serotype 3?
Ja, er is vervoer van herkauwers vanuit Italië naar Nederland mogelijk. Daarbij gelden de EU-diergezondheidsvoorwaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen vanwege de enorme schade die er is ontstaan de vragen binnen twee weken beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt. Er is voor gekozen deze antwoorden samen met de vragen uit het schriftelijk overleg te versturen.
Bent u bereid de afvaltransporten stop te zetten totdat duidelijk is of deze Romaanse afvaltransporten de oorzaak zijn van de uitbraak van het Blauwtongvirus?
Nee, zie antwoorden op voorgaande vragen.