De productie van groengas via monomestvergisting |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de kansen in de productie van groengas via monomestvergisting en deelt u de mening dat deze vorm van productie een waardevolle bijdrage leveren aan de verduurzaming van ons energiesysteem, doordat het als alternatief voor fossiele brandstof bijvoorbeeld kan zorgen voor de verwarming van huizen? Hoe waardeert u deze kansen en kunt u daarbij aangeven via welke wegen u op dit moment de productie van groengas via monomestvergisting stimuleert?
Ja, ik ben bekend met de kansen in de productie van groen gas en monomestvergisting in het bijzonder. Groen gas kan dienen als een vervanger van fossiel aardgas in het energiesysteem en als grondstof, met toepassingen in diverse sectoren zoals de industrie, de gebouwde omgeving, vervoer en de landbouwsector.
Via het Programma Groen Gas stimuleert het kabinet groen gasproductie. Om de nationale groen gasdoelstellingen te halen, hebben we alle groen gas productietechnieken nodig, waaronder monomestvergisting. Dit gebeurt via de SDE++, de voorgenomen bijmengverplichting voor groen gas en door stimulering van de techniek vergassing via de DEI+. Daarnaast werkt het kabinet binnen het Programma Groen Gas aan de versnelling van de ruimtelijke inpassing. Dit omvat onder andere een handreiking voor vergunningverleners en groen gas voorlichtingsbijeenkomsten in provincies.
Groen gasproductie via monomestvergisting kan een belangrijke bijdrage leveren aan de opgaven in de landbouw. Zoals u al noemt, kan mestvergisting allereerst zorgen voor aanzienlijke emissiereducties van methaan en stikstof uit mest in de stal, wanneer dit gecombineerd wordt met dagontmesting. Ten tweede kan mestvergisting in potentie bijdragen aan de productie van kunstmestvervangers uit digestaat (het restproduct van het vergistingsproces). Deze potentie hangt wel af van de goedkeuring van de Europese Unie voor Renure (stikstofhoudende meststoffen gewonnen uit mest of digestaat). Tot slot kan de productie en verkoop van groen gas bijdragen aan extra inkomsten voor de boeren.
Ik deel de mening dat hier een win-win situatie ontstaat met betrekking tot de landbouw- en energietransitie. Het kabinet heeft dit ook expliciet gemaakt richting de provincies in de «Handreiking voor het opstellen van gebiedsprogramma’s» door mestvergisting daar te benoemen als functiecombinatie die bijdraagt aan zowel de hernieuwbare energiedoelen als de doelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Hoe reflecteert u daarnaast op het feit dat monomestvergisting een waardevolle bijdrage kan leveren aan de reductie van stikstof- en methaanemissies uit de stal en opgeslagen mest? Deelt u de mening dat we deze meekoppelkansen moeten aangrijpen en hoe waardeert u deze meekoppelkansen?
Zie antwoord vraag 1.
In de brief van 1 maart 2024 betreffende de openstelling van de SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387) kondigt u een nieuwe categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten aan, omdat dergelijke projecten alleen met hogere basisbedragen een sluitende business case [kunnen] realiseren. Klopt het dat het huidige SDE++-tarief voor deze projecten 1,48 euro per kuub gas bedraagt? En klopt het ook dat het SDE++-tarief voor de nieuwe categorie 2,13 euro per kuub gas gaat bedragen en dat deze vanaf 10 september wordt opengesteld? Hoe zijn deze cijfers tot stand gekomen, wat is de cijfermatige onderbouwingen van deze bedragen?
In de SDE++ 2023 konden monomestvergistingsprojecten met een vermogen kleiner dan 450 kW die groen gas produceerden een aanvraag indienen voor een basisbedrag van 0,1.523 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,49 euro per kuub groen gas. In de SDE++ 2024 wordt deze categorie opgesplitst in twee categorieën. Eén categorie geldt voor projecten met een vermogen tussen 110 kW en 450 kW met een basisbedrag van 0,1.588 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,55 euro / kuub groen gas. De tweede categorie geldt voor projecten met een vermogen onder de 110 kW met een basisbedrag van 0,2.187 euro / kWh. Dit komt overeen met 2,14 euro per kuub groen gas. Deze cijfers zijn tot stand gekomen door adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en zijn beschikbaar via de website van het PBL over de SDE++ advisering.1
Bent u ermee bekend dat kleinere veehouderijen die reeds een SDE++-beschikking hebben gekregen op basis van het huidige tarief, niet meer kunnen overstappen naar het tarief van het aangekondigde nieuwe tarief? Zo ja, bent u voornemens maatregelen te nemen, zodat deze kleinere veehouderijen ook kunnen overstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben ermee bekend dat projecten niet kunnen overstappen naar een hoger basisbedrag. Nadat een project een aanvraag heeft ingediend en op basis daarvan een beschikking heeft gekregen, ligt het basisbedrag vast over de hele looptijd van de beschikking. Het is niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen, enkel omdat in dat jaar de tarieven gestegen zijn. Dit was bij de aanvragers bekend. Bij veehouderijen was op het moment van aanvragen bekend dat ik het PBL heb verzocht om voor de openstelling in 2024 te adviseren over een passende categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten. RVO heeft op mijn verzoek hierover proactief gecommuniceerd. Ik heb uw Kamer over dit voornemen geïnformeerd in mijn beantwoording van Kamervragen van de leden Erkens en Van Campen (beiden VVD) aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2.
Begrijpt u dat als een overstap niet mogelijk is, het daarmee onmogelijk wordt gemaakt voor betreffende bedrijven om een sluitende businesscase te realiseren, zoals u zelf al schrijft in de brief van 1 maart? Hoe waardeert u deze uitspraak uit de brief van 1 maart, mede in het licht van de kabinetsinzet om de productie van groengas een impuls te geven?
Mijn passage uit de Kamerbrief van 1 maart3 over problemen met de business case voor kleinschalige vergisters had betrekking op projecten die geen gebruik hebben gemaakt van de SDE++ 2023 vanwege te lage tarieven. Ik ga ervan uit dat projecten die een aanvraag binnen de SDE++ 2023 hebben ingediend dit hebben gedaan omdat ze in staat zijn hun project te realiseren. Aanvragers hebben hiervoor informatie aangeleverd om dit te onderbouwen. De projecten zijn vervolgens door RVO getoetst op (financiële) haalbaarheid. Ook heeft RVO de betreffende projecten vóór afgifte van de beschikking gebeld en aangegeven dat het niet mogelijk is om in 2024 opnieuw een aanvraag voor een hoger tarief in te dienen in de SDE++ 2024 als projecten al een beschikking uit de SDE++ 2023 hebben. Een deel van deze aanvragers heeft hierna besloten in 2023 de subsidieaanvraag niet door te zetten. Deze projecten kunnen in 2024 alsnog een aanvraag indienen.
Wat zijn de mogelijkheden om ruimte te geven aan kleinschalige monomestvergistingsprojecten die reeds een SDE++-beschikking hebben ontvangen om over te stappen naar de nieuwe categorie met een hoger tarief en hoe gaat u deze kleinschalige veehouderijen bereiken om deze mogelijkheden kenbaar te maken?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 is het niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen enkel omdat de tarieven gestegen zijn. Het is ook niet mogelijk om binnen een bestaande SDE++-beschikking over te stappen naar een hoger basisbedrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
De visserij en ETS-2 |
|
Eline Vedder (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Cor Pierik (BBB), André Flach (SGP), Pieter Grinwis (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat wordt gesproken over het brengen van de visserij onder het CO2-emissiehandelssysteem (ETS-2)?1
Bij de voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1230) is uw Kamer geïnformeerd over de brede inzet van het kabinet met betrekking tot het Europese emissiehandelssysteem voor fossiele brandstoffen (ETS2). Bij het instellen van ETS2 zijn een aantal deelsectoren, waaronder de visserij, buiten dit systeem gehouden met de optie voor lidstaten om deze deelsectoren middels een opt-in alsnog onder ETS2 te brengen.
Inmiddels heeft het kabinet besloten om visserij niet onder het ETS2 te brengen middels de opt-in (Kamerstuk 32 813, nr. 1374).
Wat zijn de mogelijke gevolgen van ETS-2 voor de visserij? Wanneer wordt onderzoek hiernaar afgerond?2
Het kabinet heeft besloten om de visserij niet onder te brengen onder het ETS2 middels de opt-in. Dit betekent dat de huidige situatie voor de visserij ongewijzigd blijft. Wageningen Economic Research (WeCR) heeft een impact-analyse uitgevoerd naar de gevolgen van de invoering van ETS2 voor de landbouw en voor de visserij. Uit deze impact-analyse blijkt dat de gevolgen, zoals de financiële impact, voor de visserij groot zouden zijn. Het rapport van WEcR is inmiddels gereed voor publicatie en wordt met een separate brief aan uw Kamer aangeboden.
Acht u het brengen van de visserij onder ETS-2 rechtvaardig nu de Europese Unie geen ruimte biedt voor gebruik van de pulskor?
Het besluit over welke sectoren onder ETS2 gebracht worden middels de opt-in is een nationale aangelegenheid. Het kabinet heeft reeds besloten om visserij niet onder ETS2 te brengen. Ik blijf me onverminderd inzetten om aandacht te vragen voor de puls. Zo heeft Nederland tijdens de informele visserijraad van 24 en 25 maart jongstleden het opheffen van het pulsverbod als prioriteit benoemd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1635). Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van der Plas en Pierik over het streven naar een herziening van het Europees beleid om ruimte te bieden voor de pulsvisserij (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 83).
Wat is dan het handelingsperspectief voor visserijbedrijven?
Het op dit moment ontbreken van handelingsperspectief voor de visserijsector is voor het Kabinet mede de reden geweest om de sector niet onder de ETS2 opt-in te brengen.
Hoe beoordeelt u het eventueel brengen van de visserij onder ETS-2 in het licht van de sanering die al plaatsvindt?
De saneringsregeling visserij onder het Brexit Adjustment Reserve (BAR) heeft in 2023 plaatsgevonden. De regeling is toen opengesteld voor de eigenaren van vissersvaartuigen die kunnen aantonen dat zij consequenties ervaren van verlies van quotum als gevolg van Brexit (Kamerstuk 21 501 32, nr 1455). Besluitvorming over ETS2 staat hier los van.
Hoe gaan andere lidstaten om met de visserij in relatie tot ETS-2?
De keuze welke sectoren onder het ETS2 vallen is een nationale aangelegenheid. De verwachting is dat concurrerende visserijlanden, net zoals Nederland, ervoor zullen kiezen om hun visserijsector niet onder te brengen bij ETS2.
Deelt u de mening dat het onverstandig is de visserij onder het ETS-2 te brengen?
Ik deel de mening dat het op dit moment onverstandig is om de visserij onder ETS2 te brengen middels de opt-in. Er is vooralsnog onvoldoende handelingsperspectief voor de sector geïdentificeerd, er zijn Europeesrechtelijke beperkingen in subsidieverlening voor verduurzaming in de visserij en deze sector is specifiek bijzonder kwetsbaar voor een ongelijk speelveld met concurrerende visserijlanden in de EU. Daarom heeft het kabinet reeds besloten om de visserijsector niet onder ETS2 te brengen.
Kunt u toezeggen dat geen besluitvorming plaatsvindt voordat bovenstaande vragen zijn beantwoord en lopend onderzoek naar de gevolgen van ETS-2 voor de visserij is afgerond?
Zoals reeds gemeld aan uw Kamer, is het kabinet tot de beslissing gekomen om de visserijsector buiten ETS2 te houden. Over de gevolgen hiervan voor de uitvoering wordt uw Kamer voor Prinsjesdag geïnformeerd.
Het toepassen van de Wet aanpak dierenmishandeling |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing per 1 januari 2024 de rechtspraak extra instrumenten heeft, waaronder het opleggen van een zelfstandig (levenslang) houdverbod?
Ja, dit klopt.
Kunt u bevestigen dat sinds de inwerkingtreding van deze wet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nieuwe instrumenten heeft, waaronder de bevoegdheid om een bedrijf te sluiten vanwege dierenwelzijn?
Ja.
Kunt u bevestigen dat sinds de inwerkingtreding van deze wet de officier van de justitie (OvJ) een gedragsaanwijzing kan opleggen waardoor een verdachte tot aan de zitting geen of minder dieren mag houden?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) sinds de inwerkingtreding van deze wet extra instrumenten heeft, waaronder het opleggen van een educatieve maatregel en het geheel of gedeeltelijk sluiten van bedrijven, inrichtingen en locaties waar dierenwelzijn wordt geschaad?
Ja, waarbij de wijziging van de Wet dieren die het mogelijk maakt om een educatieve maatregel op te leggen op 1 juli 2024 in werking is getreden. Echter, kan deze maatregel nog niet opgelegd worden. Om de maatregel toe te kunnen passen, moeten er goede cursusmogelijkheden zijn om op te leggen aan de overtreder. In de praktijk blijken die er nog onvoldoende te zijn. Dit wordt momenteel nader uitgewerkt door het Ministerie van LVVN, RVO en de NVWA. Pas wanneer deze uitvoeringsaspecten duidelijk zijn, kan RVO hier uitvoering aan geven. Mijn ambtsgenoot de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal dit ook op termijn middels een Kamerbrief aan u mededelen.
Kunt u aangeven hoe vaak er een zelfstandig houdverbod is opgelegd sinds de inwerkingtreding van de wet?
In de periode 1 januari t/m 15 april 2024 is in de eerste aanleg in minder dan 10 zaken een zelfstandig houdverbod opgelegd.
Kunt u aangeven hoe vaak er een levenslang houdverbod is opgelegd?
In de periode 1 januari t/m 15 april 2024 is in de eerste aanleg in minder dan 5 zaken een levenslang houdverbod opgelegd. Het betreft houdverbod als zelfstandige maatregel, er is voor zover te zien in de management informatiesystemen van de Rechtspraak geen levenslang houdverbod opgelegd als extra maatregel bij een voorwaardelijke straf.
Kunt u aangeven hoe vaak de NVWA een bedrijf heeft stilgelegd of gesloten vanwege dierenwelzijn?
Sinds de inwerkingtreding van deze wet heeft de NVWA twee bedrijven stilgelegd of gesloten. Dit na een voorgeschiedenis van een groot aantal overtredingen waarbij eerder de toegepaste interventies niet bleken te hebben geleid tot naleving.
De Inspecteur-Generaal van de NVWA geeft aan dat het stilleggen of sluiten van bedrijven een welkome aanvulling is op het instrumentarium dat de NVWA beschikbaar heeft bij ernstige inbreuken op het dierenwelzijn. Afhankelijk van de aard en ernst van de constateringen zal de NVWA, naast het stilleggen of sluiten van bedrijven, ook de eerder reeds beschikbare sancties en maatregelen blijven inzetten om slagvaardig op te treden bij overtredingen van het dierenwelzijn.
Kunt u aangeven hoe vaak de OvJ een gedragsaanwijzing heeft opgelegd waardoor een verdachte geen of minder dieren mag houden?
Uit de registratie van het OM is niet op te maken hoe vaak door een OvJ een houdverbod is opgelegd. Daarbij verdient opmerking dat de wet sinds 1 januari 2024 inwerking is getreden en alleen geldig is voor gevallen die na deze datum zijn gepleegd. Door de korte periode tussen inwerkingtreding en uw vragen is het effect en gebruik van deze maatregel nog niet goed meetbaar.
Kunt u aangeven hoe vaak de RVO een educatieve maatregel heeft opgelegd?
De RVO heeft de educatieve maatregel nog niet opgelegd. Ik verwijs u voor de verdere uitleg hierover naar het antwoord op vraag vier.
Kunt u aangeven hoe vaak de RvO een bedrijf, inrichting en/of locatie heeft stilgelegd of gesloten vanwege dierenwelzijn?
De RVO heeft deze maatregel nog niet opgelegd.
Hoe heeft u ervoor gezorgd dat deze instanties voldoende op de hoogte zijn van de extra bevoegdheden en instrumenten sinds de inwerkingtreding van de wet?
Er hebben op ambtelijk niveau meerdere overleggen plaatsgevonden met de RVO en NVWA in aanloop naar inwerkingtreding van de wet, waarin de uitvoeringsaspecten van deze extra bevoegdheden en instrumenten zijn besproken.
Heeft het aangekondigde gesprek met het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtspraak over hoe de kennis over dierenwelzijnszaken kan worden geborgd, inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, kunt u een terugkoppeling geven van dit gesprek? Zo nee, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden?
Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden welke hebben geresulteerd in een nieuwe, aangescherpte, richtlijn voor strafvordering. Deze richtlijn voor strafvordering dierenmishandeling, dierendoding, dierenverwaarlozing, bijtincidenten en overtreding houdverbod dieren (2023R010) is per 1 januari 2024 in werking getreden.
In deze strafvorderingsrichtlijn zijn hogere strafeisen en de mogelijkheid tot het opleggen van een zelfstandig houdverbod opgenomen. Mijn ambtsgenoot de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal dit ook op termijn middels een Kamerbrief aan u mededelen.
Kunt u bevestigen dat de NVWA onlangs een inspectie heeft gedaan bij een varkenshouderij in Twente, waarbij varkens met botbreuken en grote aantallen dode varkens zijn aangetroffen? Kunt u bevestigen dat de dieren nauwelijks licht hadden en de waterleiding was afgesloten?1
De NVWA heeft onlangs deelgenomen aan een inspectie bij een varkensbedrijf in Twente, in samenwerking met politie en de Arbeidsinspectie. De NVWA doet geen uitspraken over haar inspectiebevindingen bij individuele bedrijven. Wel kan ik u melden dat de NVWA het in uw vraag geschetste beeld over dit bedrijf niet herkent.
Kunt u bevestigen dat er naar aanleiding van deze inspectie een proces-verbaal is geschreven?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Kunt u verklaren waarom de NVWA er in dit geval, waarbij ernstige dierenmishandeling en dierverwaarlozing is aangetroffen, niet voor heeft gekozen om gebruik te maken van hun nieuwe bevoegdheid en het bedrijf stil te leggen of te sluiten vanwege gebrekkig dierenwelzijn en de dieren in beslag te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u bereid om (opnieuw) in gesprek te gaan met de NVWA, de RVO, het OM en rechtspraak over de extra bevoegdheden en instrumenten die zij hebben om op te treden bij dierenmishandeling en dierverwaarlozing? Zo nee, waarom niet?
De Minister en Staatssecretaris van LVVN en ik houden vinger aan de pols en hebben regelmatig overleg met de NVWA, de RVO, het OM en rechtspraak om te bekijken of nieuwe instrumenten of bevoegdheden nodig zijn om op te treden bij dierenmishandeling en dierverwaarlozing. De Minister en Staatssecretaris van LVVN informeren de Kamer als er nieuwe ontwikkelingen zijn.
Bent u bereid om in dit gesprek aan te kaarten om de extra bevoegdheden en instrumenten een (belangrijker) onderdeel te maken van de relevante opleidingen, zoals de opleiding tot OvJ? Zo nee, waarom niet?
Binnen het Openbaar Ministerie zijn er specifieke opleidingen en cursussen voor medewerkers van het OM. Specifiek voor milieucriminaliteit, waar dierenmishandeling onderdeel van is, is er bijvoorbeeld de cursus «Wet Dieren» en is er een specifieke cursus m.bt. dierwelzijnszaken met gezelschapsdieren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Er is zo zorgvuldig mogelijk getracht uw vragen te beantwoorden, echter heeft dit door de afstemming met diverse partijen helaas langer geduurd dan wij graag hadden gewild.
De geplande lelieteelt naast OBS De Singelier, gemeente Westerveld |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kweker mag geen lelies telen naast Drentse basisschool»?1
Ja.
Waar kunnen ouders, schoolbesturen, leerkrachten en medewerkers van de kinderopvang advies krijgen over hoe te handelen als in de omgeving van de school, kinderopvang of sportvelden gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast? Kunt u ons informeren omtrent de inhoud van deze adviezen?
De pagina van GGD Leefomgeving2over gewasbeschermingsmiddelen biedt uitgebreide informatie over wat bestrijdingsmiddelen zijn, de gezondheidsrisico's die ze met zich meebrengen, en hoe deze risico's kunnen worden geminimaliseerd. De gezondheidsrisico's van deze chemicaliën, die afhankelijk zijn van de toxiciteit van de stoffen en de mate van blootstelling, worden benadrukt, samen met het belang van het naleven van strenge veiligheidsnormen. Ouders, schoolbesturen, leerkrachten, en medewerkers van de kinderopvang kunnen advies inwinnen over hoe te handelen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van scholen, kinderopvangcentra en sportvelden door contact op te nemen met het team Milieu & Gezondheid van hun lokale GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). Dit team biedt betrouwbare informatie en advies over de invloed van de omgeving op de gezondheid.
De GGD kan specifieke voorzorgsmaatregelen en handelingsadviezen bieden, zoals:
De adviezen zijn bedoeld om de blootstelling aan schadelijke stoffen te minimaliseren en gezondheidsrisico's te beperken, zowel voor kinderen als volwassenen die zich in de nabijheid van behandelde gebieden bevinden.
Als deze adviezen nog niet voorhanden zijn, deelt u dan de mening dat deze op zeer korte termijn beschikbaar moeten komen, zodat gezondheidsschade door het opnemen van gewasbeschermingsmiddelen wordt voorkomen? Op welke afstand van een voorziening waar regelmatig veel kinderen bij elkaar komen, zou dan volgens u veilig intensieve landbouw kunnen worden uitgeoefend?
Ik erken het belang van het zorgvuldig onderzoeken van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid, in het bijzonder in de omgeving van locaties waar kinderen vaak samenkomen, zoals scholen en kinderopvangcentra. Om de gezondheid van omwonenden van landbouwpercelen te beschermen, wordt vaak het instellen van spuitvrije zones voorgesteld als een oplossing om blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Het generiek instellen van spuitvrije zones in bestaande situaties is juridisch niet houdbaar, omdat de wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Voor nieuwe situaties bestaan er beperkte mogelijkheden via ruimtelijke ordening.
Recentelijk is er een motie in de Tweede Kamer aangenomen die de regering verzoekt om een wetenschappelijk kader op te stellen die gemeentes kunnen gebruiken om breedtes van spuitzones voor een gezonde woon- en leefsituatie voor bewoners naast agrarische percelen te kunnen onderbouwen (Kamerstuk 27 858, nr. 659). De Minister van LNV is over de uitvoering van deze motie met de Minister van BZK en de VNG in gesprek. Wat betreft veilige afstanden, zijn er momenteel geen aanwijzingen dat bestaande situaties gezondheidsproblemen veroorzaken. Dat neemt niet weg dat het beschermen van de volksgezondheid de allerhoogste prioriteit heeft, en de regering het als haar taak ziet om door middel van het faciliteren van extra onderzoek ongewenste effecten op de gezondheid uit te sluiten. Dit jaar is bij het RIVM een meerjarig onderzoek gestart naar de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden en toepassers (Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4).
Deelt u de mening dat zolang de gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen niet feitelijk zijn onderzocht, vooral kinderen en andere kwetsbare personen maximaal moeten worden gevrijwaard van de kans op het in aanraking komen met deze stoffen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
De Minister van LNV en ik erkennen de zorgen omtrent de blootstelling van mensen, en in het bijzonder van kinderen en andere kwetsbare personen aan gewasbeschermingsmiddelen. Daarom worden gewasbeschermingsmiddelen zorgvuldig onderzocht op gezondheidseffecten. Het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister van LNV. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt binnen de kaders van de verordening of veilig gebruik mogelijk is en maakt daarbij gebruik van veiligheidsmarges. Als niet is aangetoond dat een middel veilig gebruikt kan worden, wordt conform het voorzorgsbeginsel geen toelating afgegeven. Nieuwe wetenschappelijke inzichten zorgen voor een continu proces van verbetering van het beoordelingskader. Het lopende onderzoek «Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden 2» (OBO-2), uitgevoerd door het RIVM, Nivel, en IRAS, speelt een cruciale rol in onze voortdurende evaluatie van deze kwestie. Dit onderzoek richt zich op mogelijke gezondheidseffecten door blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen bij omwonenden van landbouwpercelen, inclusief kinderen en agrariërs, met specifieke aandacht voor ziekten zoals Parkinson, leukemie bij kinderen, en diverse cognitieve effecten (Kamerstuk 27 858, nr. 644). Het is van groot belang dat ons beleid wordt ondersteund door de meest actuele en grondige wetenschappelijke beschikbare data. Gezien deze complexiteit, zal ik de ontwikkelingen en uitkomsten van lopend onderzoek naar de gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen nauwlettend blijven volgen. Daarnaast wordt in het Uitvoeringsprogramma van de toekomstvisie gewasbescherming 2030 ook gewerkt aan het verminderen van de behoefte aan gewasbescherming. Het blijft de inzet van de Minister van LNV om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in 2030 met 50% te reduceren.
Aangezien in de lelieteelt veel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gaat de Minister van LNV een onderzoek starten naar hoe de uitbreiding van het areaal in de lelieteelt beperkt kan worden. Ook zal ik de dialoog met betrokken ministeries en andere relevante bestuurslagen voortzetten om te bespreken wat voor mogelijkheden de Omgevingswet biedt. In de tussentijd blijft het voorlichten van burgers en lokale overheden een prioriteit om het bewustzijn over de (potentiële) risico's van deze werkzame stoffen te vergroten en om de beste methoden voor het minimaliseren van blootstelling te benadrukken.
Is er een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om onder de nieuwe regels van de Omgevingswet het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Onder de nieuwe Omgevingswet is er mogelijkheid voor het bevoegd gezag om het voorzorgsprincipe toe te passen. Dit principe speelt een belangrijke rol in het milieurecht en de Omgevingswet biedt hier nieuwe instrumenten en mogelijkheden voor. Het omgevingsplan, dat een kerninstrument van de Omgevingswet is, vervangt de vroegere bestemmingsplannen en andere regelingen. Het stelt elke gemeente in staat algemene regels te definiëren die nodig zijn voor het beheer van de fysieke leefomgeving. Binnen dit kader kunnen gemeenten het voorzorgsprincipe toepassen om nieuwe ontwikkelingen, zoals specifieke agrarische activiteiten die potentieel gevaarlijk kunnen zijn voor de volksgezondheid, te weren of te beperken, zelfs als er nog geen volledige wetenschappelijke zekerheid is over de risico's.
Recente jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2791), illustreert dat gemeenten en provincies al de ruimte hebben om binnen het bestaande bestemmingsplan het voorzorgsprincipe toe te passen, zelfs zonder een definitief bewezen oorzakelijk verband.
De toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de agrarische sector. |
|
André Flach (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in de agrarische sector veelvuldig gebruik wordt gemaakt van het ruilen van gronden, bijvoorbeeld in het kader van vruchtwisseling en bodemkwaliteit?
Ja, dat is mij bekend.
Klopt het dat de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) ook van toepassing is op onroerende zaken (in casu los land), indien sprake is van een teeltpachtovereenkomst en dus uit gebruik is gegeven?
Ja, het is juist dat de BOR van toepassing kan zijn op los land dat op grond van een schriftelijke pachtovereenkomst ter beschikking is gesteld aan een ander, mits wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 396, eerste lid onderdelen a tot en met c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (vergelijk artikel 4.17, tiende lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en artikel 35c, negende lid van de Successiewet 1956).
Klopt het dat de Grondkamer beoordeelt of sprake is van een teelt waarvoor teeltwisseling vereist is?
Teeltpachtovereenkomsten worden ter registratie aan de grondkamer gezonden (art 7:396 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Bij een teeltpachtovereenkomst moet het gaan om een pachtovereenkomst betreffende los land die is aangegaan voor een teelt waarvoor vruchtwisseling noodzakelijk is voor de duur van ten hoogste één onderscheidenlijk twee jaar (art 7:396 eerste lid onderdeel b en c van het Burgerlijk Wetboek1). Om een overeenkomst te kunnen registreren als teeltpachtovereenkomst dient de grondkamer daarom de vraag te beantwoorden of voor de teelt die genoemd wordt in de overeenkomst vruchtwisseling noodzakelijk is.
Hoe wordt beoordeeld of er sprake is van een teeltpachtovereenkomst die is aangegaan voor teelten waarvoor vruchtwisseling noodzakelijk is?
Er is sprake van een open norm, die door de grondkamer op basis van zijn deskundigheid wordt ingevuld.
Voor welke gewassen geldt dat vruchtwisseling noodzakelijk is, om in aanmerking te komen voor artikel 7:396 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW)?
De grondkamers beoordelen slechts die overeenkomsten (en de daarin vermelde gewassen) die ter registratie worden toegezonden. Er is dus geen uitputtende lijst van gewassen waarvoor naar het oordeel van de grondkamer vruchtwisseling noodzakelijk is. De grondkamers hebben geoordeeld dat er geen sprake is van noodzakelijke vruchtwisseling bij de volgende teelten:
Klopt het dat grassen en maïs hier niet voor in aanmerking komen?
Bij de totstandkoming van de teeltpacht is door de wetgever bepaald dat het regime niet bedoeld is voor mais en gras (Handelingen II 1994, p. 21–1216 en Handelingen I 1995, p. 2–42). De grondkamers wijzen het verzoek tot registratie van een teeltpachtovereenkomst dan ook af als in die overeenkomst maïs of gras de overeengekomen teelt is.
In hoeverre is de gemaakte uitzondering, op de hoofdregel dat alles wat uit gebruik wordt gegeven niet kwalificeert voor de BOR, dan toereikend voor diegenen die bodemkwaliteit en milieubeheer als onderdeel van hun bedrijfsexploitatie meewegen, indien voor bijvoorbeeld gras en maïs geen rechtsgeldige teeltpachtovereenkomst kan worden gesloten?
De bedrijfsopvolgingsregeling voorziet in een voorwaardelijke vrijstelling van de schenk- en erfbelasting voor het ondernemingsvermogen bij bedrijfsopvolgingen (BOR). Aan een ander ter beschikking gestelde onroerende zaken komen met ingang van 1 januari 2024 niet langer voor de BOR en de doorschuiffaciliteit voor het aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting (DSR ab) in aanmerking. Daarvan zijn uitgezonderd pachtovereenkomsten betreffende los land die zijn aangegaan voor teelten waarvoor vruchtwisseling noodzakelijk is zoals is geregeld in artikel 396, eerste tot en met derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De agrarische ondernemer kan zodoende, maar alleen dan, het land voor die vruchtwisseling verpachten en voor dit land ondanks de ter-beschikking stelling ervan aan een derde toch de BOR op dit land toepassen.
De vraagstelling is door het noemen van gras en maïs met name gericht op situaties waarbij grond van veehouders in gebruik gegeven is aan telers van andere gewassen. Meer specifiek wordt -naar ik begrijp- gevraagd waarom die situaties niet in aanmerking komen voor de genoemde uitzondering voor de terbeschikkingstelling van onroerende zaken aan anderen. In momenteel staande landbouwpraktijk worden onder andere regelmatig percelen van melkveehouders via niet geregistreerde teeltpacht in gebruik gegeven (niet geruild via wederzijdse pacht) aan telers van bloembollen en van pootaardappelen. Deze vaak niet- geregistreerde pacht is niet ingegeven door vruchtwisseling voor een goede landbouw-bedrijfspraktijk maar als uitbreiding van de teeltmogelijkheden voor de bollen- of pootgoedteler, waarvoor de melkveehouder een financieel gunstige pachtprijs ontvangt. Dit is hoofdzakelijk een financieel gedreven praktijk.
Vanuit het oogpunt van een duurzame goede landbouwpraktijk kan in elk geval het hierbij regelmatig voorkomende scheuren van grasland niet als een gewenste en daarom extra te faciliteren praktijk worden aangemerkt. Zowel vanuit klimaatbeleid als vanuit het oogpunt van duurzaam bodembeheer en waterkwaliteit is het niet gunstig om (blijvend) grasland van een veehouderijbedrijf te scheuren. Bij scheuren vervliegt jarenlang vastgelegde organische stof tot een stabiel hoog gehalte in korte tijd als CO2 naar de atmosfeer; op gescheurd grasland komt in korte tijd veel minerale stikstof vrij die niet in alle gevallen door het gewas kan worden opgenomen en dan de waterkwaliteit negatief beïnvloedt.
Bent u bereid om, voor teeltpachtovereenkomsten waarbij voor één partij sprake is van een teelt waarvoor teeltwisseling noodzakelijk is en bij de andere partij niet, de teeltpachtovereenkomst bij beide partijen te laten kwalificeren voor de BOR?
Deze vragen van uw Kamer zijn erop gericht om op korte termijn wijzigingen door te voeren in de pachtregelgeving in verband met een specifieke doorwerking in de BOR en DSR ab, waarbij een aantal dilemma-afwegingen ten aanzien van vruchtwisseling in een duurzame landbouwpraktijk spelen. Ik ben om meerdere redenen van mening dat het niet verstandig is om dat nu te doen:
Ten eerste wordt er gewerkt aan een herziening van de Pachtwet. Onder andere wordt daarin gekeken naar de mogelijkheid van (tijdelijke) grondruilovereenkomsten, waarbij ten behoeve van duurzame landbouwpraktijk landbouwers qua omvang vergelijkbare percelen grond voor een of twee jaar uitwisselen.
Ten tweede kunnen in het kader van die regelgeving zorgvuldige integrale afwegingen worden gemaakt ten aanzien van de gewenste te bevorderen vruchtwisselingen ook in relatie tot de in antwoord op vraag 7 geschetste aspecten van het scheuren van (blijvend) grasland. Vooruitlopend daarop wijzigingen doorvoeren ten behoeve van teeltpachtovereenkomsten die ook gebruikt kunnen worden om grond (tijdelijk) aan een andere landbouwer in gebruik te geven zonder wederzijdse grondruil en/of tweezijdig noodzakelijke vruchtwisseling vind ik niet wenselijk. Eerst na een eventuele wijziging van de pachtregelgeving zal worden gekeken naar een specifieke doorwerking in de BOR.
Indien u hiertoe niet bereid bent, welke oplossing voorziet u voor het probleem dat de eigenaar van de grond (de verpachter) de BOR niet kan toepassen op een deel van zijn vermogen en dientengevolge in mindere mate bereid zijn om grond uit gebruik te geven aan een pachter?
Zoals in de voorgaande antwoorden is vermeld, komen aan een ander ter beschikking gestelde onroerende zaken met ingang van 1 januari 2024 niet langer voor de BOR in aanmerking met uitzondering van los land op grond, dat op grond van een schriftelijke pachtovereenkomst voor de duur van één respectievelijk twee jaar ter beschikking is gesteld aan een ander voor teelten waarvoor vruchtwisseling noodzakelijk is zoals is geregeld in artikel 396, eerste tot en met derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De voorbereiding en planning van een bedrijfsopvolging kost enige jaren. Een ondernemer in een veehouderijbedrijf heeft bij schenking van de onderneming enige ruimte om binnen de kaders van de wet en regelgeving een teeltpachtovereenkomst op te stellen waarmee wordt voldaan aan de uitzonderingsgrond voor de zogenoemde vastgoedmaatregel van de BOR en DSR ab. Op duurzame landbouwpraktijk gerichte samenwerking tussen landbouwers met tijdelijke uitruil van grond wordt, zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, meegenomen in de voorbereiding van de herziening van de Pachtregelgeving.
Een dikbilstier die vanwege de stress is overleden op de veemarkt in Schagen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een dikbilstier op een veemarkt in Schagen in elkaar is gezakt en is overleden?1
De foto van de dikbilstier op de grond vind ik uiteraard verschrikkelijk om te zien. Het overlijden van de dikbilstier is voor alle betrokkenen ingrijpend.
Wat vindt u ervan dat we dieren op markten puur voor het vermaak van mensen blootstellen aan grote hoeveelheden stress, met ernstige welzijnsaantastingen als gevolg?
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks-)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met dieren om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht ongeacht van de plaats waar het dier zich bevindt. Dus ook op markten waar dieren tentoongesteld mogen worden.
Deelt u de mening dat het overlijden van de dikbilstier geen incident is, maar onderdeel van een breder patroon van welzijnsproblemen en misstanden op markten met levende dieren?2, 3, 4, 5
Naar mijn mening is het overlijden van de dikbilstier een incident. Wanneer er runderen naar een tentoonstelling of keuring worden gebracht, dan gelden er eisen. Deze zijn opgenomen in artikel 4.15 en 4.16 van het Besluit houders van dieren en in hoofdstuk 8a, paragraaf 8a.1 van de Regeling houders van dieren. Daarnaast gelden er eisen aan het vertonen van dieren. Deze zijn opgenomen in artikel 2.16 van de Wet dieren. Houders van dieren dienen daarnaast te voldoen aan geldende huisvestings- en verzorgingseisen uit bestaande regelgeving.
Bent u bereid om wetgeving voor te bereiden om markten met levende dieren te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Voor markten met leven dieren zijn er voldoende waarborgen in de huidige regelgeving om het dierenwelzijn te borgen. Hoezeer ik het incident met de dikbilstier ook betreur, zie ik in dit incident geen aanleiding om de bestaande eisen verder aan te scherpen. Ik zal dan ook niet overgaan tot het verbieden van markten met levende dieren.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om dieren onnodig angst en stress te bezorgen?
Als het onnodig bezorgen van angst en stress het welzijn van dieren benadeelt, dan is dat verboden op grond van artikel 2.1 van de Wet dieren.
Kunt u bevestigen dat dieren op deze veemarkt onnodig angst en stress zijn bezorgd?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Door genoemde eisen in het antwoord op vraag 3 wordt angst en stress tot een minimum beperkt op dergelijke tentoonstellingen en evenementen.
Was de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanwezig op deze veemarkt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA was niet aanwezig op de veemarkt in Schagen. De NVWA voert haar toezicht risico gebaseerd uit en is niet op alle evenementen met levende dieren aanwezig. Er was geen directe aanleiding om deze markt te bezoeken.
Indien de NVWA wel aanwezig was, zijn er overtredingen of misstanden geconstateerd op deze veemarkt? Zo ja, hoeveel en welke?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat extreem doorgefokte rassen zoals dikbilrunderen worden tentoongesteld op markten?
Ik deel de zorgen rondom het tentoonstellen van dieren met extreme uiterlijke kenmerken voor het dienen van het economisch belang. Echter is het tentoonstellen van runderen toegestaan in Nederland, mits wordt voldaan aan de genoemde eisen in artikel 4.15 en 4.16 van het Besluit houders van dieren en in hoofdstuk 8a, paragraaf 8a.1 van de Regeling houders van dieren.
Ziet u de mogelijkheid om dikbilrunderen ook op te nemen in het vertoningsverbod dat u voorbereidt voor dieren met extreme uiterlijke kenmerken? Zo nee, waarom niet?
Het vertoningsverbod dat wordt voorbereid voor schadelijke uiterlijke kenmerken ziet specifiek toe op gezelschapsdieren (te beginnen met honden en katten) die lijden onder hun uiterlijk omdat mensen dit mooi of schattig vinden. Door hun uiterlijk zijn deze dieren veelvuldig te zien in reclame en op social media en met het vertoningsverbod wordt beoogd de populariteit, en daarmee de vraag terug te dringen. De vraag naar landbouwhuisdieren met extreme uiterlijke kenmerken komt echter hoofdzakelijk voort uit productietechnische en economische overwegingen. Ik acht een vertoningsverbod gericht op reclame en social media voor deze dieren daarom weinig zinvol.
Kunt u bevestigen dat veel dikbilrunderen extreem zijn doorgefokt zodat ze meer vlees opleveren, maar dat dit ten koste is gegaan van het bekken dat juist smaller is geworden?
De selectie op spiermassa bij dikbilrunderen van de rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw lijkt gepaard te gaan met een onbedoelde selectie op moederdieren met een nauw bekken. Met het project Bewust Natuurlijk Luxe wordt door de sector gewerkt aan meer natuurlijke geboorten bij deze rassen, onder andere door selectie op bekkenmaten. Dit jaar vindt er een evaluatie plaats van het project Bewust Natuurlijk Luxe dat als doel had het aantal natuurlijke geboorten bij deze dieren te verhogen. Ik zal de resultaten van de evaluatie te zijner tijd met uw Kamer delen. Naast deze genoemde rassen zijn er andere vleesveerassen (bijvoorbeeld: Limousins, Charolais) in Nederland die doorgaans wel natuurlijk afkalven.
Kunt u bevestigen dat hierdoor het overgrote deel van de dikbilkalfjes niet op natuurlijke wijze kan bevallen, maar alleen via routinematige keizersneden?
Het is mij niet bekend hoeveel keizersneden er per jaar bij de rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw, de rassen waarbij gewerkt wordt aan meer natuurlijke geboorten, plaatsvinden. Voor de overige vleesrassen geldt dat natuurlijke geboorten de standaard is.
Kunt u bevestigen dat het al meer dan 15 jaar de inzet van het ministerie is om het aantal keizersneden bij dikbilrunderen te verminderen door vrijblijvende onderzoeken, pilots, gesprekken en plannen van de sector?6
In de Beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 651) zijn houders van de dubbelgespierde rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw opgeroepen om toe te werken naar dieren die weer op een natuurlijke wijze kunnen afkalven. De sector heeft hiervoor een plan gemaakt en het project Bewust Natuurlijk Luxe (BNL) gestart. Wageningen Livestock Research heeft in 2018 een evaluatie over de voortgang opgeleverd welke eerder met de Kamer is gedeeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1063). Uit het evaluatierapport bleek dat genetische selectie op specifieke kenmerken tijd kost en dat een projectperiode van 3 jaar te kort was om de beoogde genetische vooruitgang te bewerkstelligen om het aantal keizersneden te reduceren. Ook bleek uit het rapport dat de tot dan toe geboekte genetische vooruitgang het gunstigste was dat in dat stadium verwacht kan worden. Daarnaast bleek dat het draagvlak voor meer natuurlijke geboorten onder fokkers van luxe vleesvee duidelijk is versterkt. Daarom is in 2019 gestart met fase 2 van het project met meerdere doelstellingen, zoals het uitbreiden van dataverzameling ten behoeve van het fokprogramma en het uiteindelijke doel dat de sector het proces zelfstandig voortzet. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11 vindt dit jaar de evaluatie plaats. Dan zal duidelijk worden wat het resultaat is van deze inspanningen.
Wat vindt u ervan dat het aantal keizersneden ondanks al deze vrijblijvende initiatieven nog steeds extreem hoog is?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u herinneren dat u eerder aan de Kamer schreef dat u een einde wil aan het fokken van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid?7
Ja, dat kan ik mij herinneren.
Erkent u dat dikbilrunderen worden gefokt met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht om op termijn te komen tot een dierwaardige veehouderij volgens de zes leidende principes van de Raad van Dierenaangelegenheden (RDA). Binnen een dierwaardige veehouderij kunnen dieren hun gedragsbehoeften uitoefenen en worden fysieke ingrepen die plaatsvinden vanwege de wijze van houden niet meer toegepast. In de Quickscan die ik in dit kader heb laten opstellen worden ook de standaard keizersneden bij de dubbelgespierde vleesveerassen genoemd. De integriteit van het dier wordt aangetast en is daarmee onwenselijk. Het stoppen met fokken van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn of gezondheid zal binnen mijn beleid voor een dierwaardige veehouderij worden onderbracht.
Wanneer komt u met maatregelen om de fok van dikbilrunderen te verbieden?
Het instellen van een fok- of houdverbod is in strijd met de Europese Fokkerijverordening 2016/1021. In deze verordening is onder meer bepaald dat lidstaten er op toe moeten zien dat de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting niet wordt verboden, beperkt of belemmerd. Fokrunderen van de rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw zijn raszuiver en vallen binnen de werkingssfeer van de verordening. Ik kan het fokken van dikbilrunderen niet verbieden. In het traject dierwaardige veehouderij wil ik zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 afspraken maken over het fokken van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid. Daarnaast heb ik bij onze inzet op Europees niveau gepleit voor het uitfaseren en verbieden van het fokken en houden van dieren met schadelijke kenmerken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Om de vragen zorgvuldig te beantwoorden en af te stemmen is tijd nodig. Uiteraard heb ik mijn best gedaan de antwoorden zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Het bericht 'Ingrijpend miljardenpakket voor opkoop boeren moet koude sanering veestapel voorkomen' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Geert Wilders (PVV), Sophie Hermans (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een toelichting geven op de berichtgeving waarin wordt gesteld dat u voornemens bent om een aantal maatregelen uit te werken naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Campen?1
Het kabinet wil voorkomen dat bedrijven, die passen in het landbouwsysteem van de toekomst, gaan omvallen vanwege de situatie op de mestmarkt en wil voorkomen dat er een ongecontroleerde koude sanering plaatsvindt en -conform de aangenomen motie Grinwis2- voorkomen dat er generieke kortingen plaats moeten gaan vinden. Het is onvermijdelijk dat er maatregelen worden getroffen om dit te voorkomen. De Kamer heeft daarnaast met de motie Van Campen3 het kabinet verzocht om een plan van aanpak te maken om een mogelijke mestcrisis het hoofd te bieden. Over de uitvoering van deze motie heb ik meerdere malen met de Kamer gesproken, en daarbij is door woordvoerders ingebracht dat er breed gekeken zou moeten worden naar alle mogelijk maatregelen om de situatie op de mestmarkt te verlichten. Er zijn noch in de motie Van Campen, noch in genoemde gedachtewisselingen daarover met de Kamer, voorbehouden gemaakt over de elementen die wel of geen onderdeel zouden mogen uitmaken van het plan van aanpak. Zoals ook door mij aangegeven in die wisselingen met de Kamer, zijn er geen simpele oplossingen voor de situatie op de mestmarkt, omdat met het vervallen van de derogatie, onder meer vanwege onvoldoende voortgang op de verbetering van de waterkwaliteit, de mestplaatsingsruimte substantieel afneemt. Het kabinet heeft de afgelopen maanden diepgaand en breed gekeken wat de inhoud van dit plan van aanpak zou kunnen en moeten zijn en wat daarvan de haalbaarheid en de effecten zouden kunnen zijn. Voor de situatie die gedurende vele decennia is ontstaan, zijn geen eenvoudige of pijnloze oplossingen, om de balans tussen mestproductie en mestplaatsing te herstellen. De afgelopen periode heb ik ook intensief gesproken met de agrarische sector, wetenschappers, de banken en de zuivelindustrie.
Ter uitvoering van de motie heeft het kabinet een samenhangend plan van aanpak in voorbereiding. Naar aanleiding van uw vraag 4 treft u in de bijlage de elementen van dit plan van aanpak. Het voorgenomen plan van aanpak is wel nadrukkelijk een samenhangend geheel aan gebalanceerde maatregelen, die elkaar versterken en niet los van elkaar kunnen worden gezien. Nadrukkelijk wordt daarbij aangetekend dat deze maatregelen ook Europeesrechtelijke dimensies kennen. Daar waar er middelen benodigd zijn voor maatregelen, zijn deze indicatief genoemd. Het plan van aanpak dat in overweging is, is breed en bevat verschillende elementen die de druk op de mestmarkt moeten verlichten. Een beëindigingsregeling is slechts één van de onderdelen van dit samenhangende pakket en vormt flankerend beleid bij de overige onderdelen van het pakket en is tegelijkertijd op zichzelf staand, zonder flankerende regelgeving, veel minder effectief. Het gaat hier nadrukkelijk om een samenhangend en integraal plan van aanpak met verschillende maatregelen die invloed hebben op mestproductie, mestplaatsing en mestverwerking/export.
Deelt u de mening dat deze motie vraagt om een plan van aanpak om de mestcrisis het hoofd te bieden en niet in de eerste plaats om een uitkoopregeling voor boeren zoals de berichtgeving in de Telegraaf suggereert?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om tijdens deze formatiefase geen nieuw beleid met uitbreiding van uitkoopregelingen af te kondigen?
Er zijn grote zorgen in de agrarische sector over de druk op de mestmarkt en de stijgende mestafzetkosten. Met de afbouw van de derogatie neemt deze spanning op de mestmarkt, die boerenbedrijven en hun gezinnen stevig raakt, nog verder toe. Ook jonge boeren delen hun zorgen en zien de toekomst van hun bedrijf somber in. Het verdienvermogen van boeren staat met de uitdagingen op het boerenerf en deze oplopende kosten voor mestafzet, behoorlijk onder druk. De zorg bestaat dat deze situatie zal leiden tot ongerichte faillissementen van in de kerngezonde bedrijven. Veehouderijen met meer mest dan zij op eigen grond mogen plaatsen, uitgedrukt in stikstof en/of fosfaat, hebben een mestoverschot en moeten dat afvoeren van het bedrijf. In 2023 hebben veehouderijen met een mestoverschot veelal meer moeite gehad om hun mest af te zetten. Waar 2022 een relatief goed jaar was om dierlijke mest af te zetten tegen relatief lage kosten, omdat de kunstmestprijzen hoog waren en de weersomstandigheden goed, was dat in 2023 niet het geval. De mestafzetprijzen, de vergoeding om mest af te nemen, zijn in 2023 na een nat voorjaar fors gestegen. Door het natte voorjaar konden akkerbouwers niet of minder bemesten met drijfmest, maar kozen zij deels voor het gebruik van kunstmest. Daarnaast is door maatregelen samenhangend met de derogatiebeschikking, zoals de invoering van bufferstroken, de aanwijzing van nutriënten verontreinigde gebieden en (de eerste stap in) de afbouw van de dierlijke stikstof mestgift op derogatiebedrijven, de plaatsingsruimte voor dierlijke mest afgenomen.
Met name de verdere afbouw van de derogatie heeft een groot effect op de mestmarkt in de komende jaren. De plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest neemt voor elke individueel bedrijf met een derogatievergunning af (tot 170 kilogram (kg). stikstof per hectare in 2026). De mate van afname van de plaatsingsruimte verschilt per bedrijf. Nationaal neemt hiermee de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest af. Het Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM) heeft een inschatting gemaakt van de totale hoeveelheid (uitgedrukt in miljoen kg stikstof). Deze vermindering van plaatsingsruime is ongeveer 65 miljoen kg stikstof in 2026 (53 miljoen kg stikstof door afbouw derogatie en naar schatting ongeveer 12 miljoen kg stikstof in verband met invoering bufferstroken). Wat betreft fosfaat heeft alleen de invoering van bufferstroken een effect op de plaatsingsruimte, waardoor de plaatsingsruimte voor fosfaat slechts in beperkte mate verandert. Kortom, de mestmarkt zal verder uit balans raken omdat de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest verder afneemt, terwijl de mestproductie zonder maatregelen niet evenredig zal afnemen. Dat heeft grote financiële gevolgen voor bedrijven die mest moeten afvoeren, met name voor melkveebedrijven en varkensbedrijven. Tot slot leidt de situatie zonder derogatie tot meer kunstmestgebruik, dat leidt tot CO2-emissie en hogere aankoopkosten voor agrarische ondernemers.
Gezien de moeilijke situatie op de mestmarkt en de wens vanuit sectorpartijen en de Tweede Kamer (motie Flach c.s., Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 76) heb ik met de Europese Commissie besproken of een nieuw derogatieverzoek mogelijk is. Een hogere norm dan 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare op grasland of voor bedrijven met grotendeels grasland is milieukundig vanuit de waterkwaliteit goed te onderbouwen, op basis waarvan de EC aan Nederland voorheen een derogatie heeft verleend. Hoewel de waterkwaliteit in Nederland nog niet aan de normen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water voldeed, heeft de EC in 2022 nog éénmaal een derogatie verleend, mede tegen de achtergrond van de stikstofaanpak zoals gepresenteerd in het NPLG. In dit besef heb ik evengoed bij de EC, mede op verzoek van de Kamer en de sector, de mogelijkheden van een nieuwe, beperkte (grasland)derogatie besproken. De EC heeft mij duidelijk aangegeven hiervoor geen enkele ruimte te zien, ook niet voor een derogatie die zich zou beperken tot grasland en tot grondgebonden bedrijven, omdat er in Nederland geen verbetering is te zien in de waterkwaliteit. Hoewel ik de teleurstelling en het onbegrip van de agrarische sector over het verlies van derogatie begrijp, is er daarmee geen mogelijkheid om de plaatsingsruimte voor dierlijke mest groter te laten zijn dan het afbouwpad van de derogatie, dan – vanaf 2026 – 170 kg stikstof per hectare. Ik wil helder zijn dat er daarmee nu geen perspectief is op een nieuwe of aangepaste derogatie, om geen valse hoop te bieden aan de sector. Al zal ik mij in Europees verband blijven inzetten om verlichting te bieden voor de situatie op de mestmarkt.
De afbouw van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest raakt veel familiebedrijven, onder meer in de melkveehouderij, die voorheen geen of nauwelijks mest hebben moeten afzetten, omdat zij met de derogatie (grotendeels) de mest op hun eigen grond konden plaatsen. En daarenboven een fors hogere prijs moeten betalen voor de mestafzet. Bedrijven waarvan de algemene consensus is dat zij horen bij een duurzaam toekomstperspectief van een grondgebonden melkveehouderij en dat zij mee moeten kunnen in de onvermijdelijke transitie van de landbouw. Zeker ook voor jonge boeren is dit een moeilijke situatie. Waar juist zij behoefte hebben aan toekomstperspectief, worden zij nu geconfronteerd met grote onzekerheid. Het kabinet wil voorkomen dat bedrijven, die passen in het landbouwsysteem van de toekomst, gaan omvallen wil voorkomen dat er een ongecontroleerde koude sanering plaatsvindt en -conform de aangenomen motie Grinwis4- voorkomen dat er generieke kortingen plaats moeten gaan vinden. Het kabinet meent dat de impact van een mogelijke generieke korting voor het voortbestaan van de (melkveehouderij)sector onvoorstelbaar groot is. Tot slot moet ook de mestproductie in balans worden gebracht met de mestplaatsingsruimte, vanuit het oogpunt van het behalen van de wettelijke doelen, zoals de KRW-doelen op het gebied van waterkwaliteit. Het nemen van maatregelen is daarbij onvermijdelijk, waarbij geen eenvoudige of pijnloze oplossingen zijn. Hoe langer hiermee wordt gewacht, hoe groter het probleem wordt, hoe langer de onzekerheid voortduurt voor agrarische bedrijven die juist vragen om een handelings- en toekomstperspectief.
Het is daarom volgens het kabinet noodzakelijk dat overheid en sector gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen om nu te handelen. Dit kabinet vindt de situatie zeer urgent en is voornemens om, na definitieve besluitvorming, op korte termijn een plan van aanpak aan de Kamer te sturen. Maatregelen uit het plan van aanpak vergen uitwerking, waarvan het nodig is deze zo spoedig mogelijk te starten en waar nodig zo snel mogelijk in procedure te brengen bij uw Kamer. Met vraag 3 vragen deze leden, waarvan de fracties waar zij onderdeel van zijn een meerderheid in de Kamer vormen, echter «of het kabinet bereid is om tijdens deze formatiefase geen nieuw beleid met uitbreiding van uitkoopregelingen af te kondigen». Het voorgenomen plan van aanpak is, zoals bovenstaand aangegeven, nadrukkelijk een samenhangend geheel aan gebalanceerde maatregelen die elkaar versterken en niet los van elkaar kunnen worden gezien. De beëindigingsregeling is één van de onderdelen van dit integrale en samenhangende pakket, vormt flankerend beleid bij de overige onderdelen van het pakket en is tegelijkertijd op zichzelf staand, zonder flankerende regelgeving, veel minder effectief. Ik constateer dat het verzoek in de Kamervragen van deze leden, wiens fracties een meerderheid hebben in de Kamer, wezenlijk anders is dan het verzoek van een meerderheid van de Kamer in de motie Van Campen, en dat er nu geen draagvlak lijkt te zijn voor het voorgenomen plan van aanpak van het kabinet. Hoewel ik de positie van de Kamer respecteer, is het kabinet van mening dat de urgentie groot is en daarom ga ik graag het gesprek aan met de Kamer over bijgaand samenhangend en integraal plan van aanpak. De Kamer heeft op 25 april a.s. een Commissiedebat mestbeleid gepland. Het kabinet ziet zich genoodzaakt de Kamer erop te wijzen dat door het niet-uitvoeren van de motie van Campen de zorgwekkende situatie op de mestmarkt gedurende de periode blijft bestaan, de kans op ongerichte en koude bedrijfsbeëindiging en de noodzaak van een generieke korting toenemen. Het is daarom noodzakelijk besluitvorming over de genoemde maatregelen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het zomerrreces, te laten plaatsvinden, om deze tijdig te kunnen implementeren.
In de tussenliggende periode zal tevens de voorbereiding voortgaan van instrumenten, maatregelen en andere bouwstenen voor de vanwege de derogatiebeschikking verplichte verlaging van de mestproductieplafonds en andere dwingende (Europese) verplichtingen, bijvoorbeeld voortvloeiend uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Dit komt voort uit de verantwoordelijkheden en verplichtingen die Nederland heeft onder nationale en Europese wetgeving, doet recht aan uitspraken van uw Kamer, en spaart het verloren gaan van kostbare tijd.
Wellicht ten overvloede wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit demissionaire kabinet ook nog met een aantal andere voorstellen bij uw Kamer zal komen de komende maanden, onder andere rondom de Maatregel Gerichte Beëindiging (MGB) en de wijze waarop PAS-melders beter en sneller geholpen zullen worden. Dit demissionaire kabinet vindt het belangrijk om onverminderd vaart te houden op het behalen van de doelen van het NPLG voor natuur, stikstof, klimaat en water, en het bieden van een oplossing aan PAS-melders, en zodoende aan de wettelijk gestelde eisen te voldoen, enzal een voorstel aan uw Kamer sturen voor de WecR-II koploperstrajecten. Ook lopen er diverse juridische procedures die het belang onderstrepen van onverminderd vaart houden.
Kunt u per maatregel aangeven of u deze al dan niet in voorbereiding heeft? Zo ja, is dit een volledig beeld? Zo nee, aan welke regelingen werkt u aanvullend?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de urgentie beschrijven die maakt dat besluitvorming over een dergelijk pakket noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kritische beslismomenten voor het kabinet, de Tweede Kamer en de Europese Commissie over een dergelijk pakket?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen per ommegaande, in ieder geval nog deze week, beantwoorden?
Ja.
De toegenomen export van landbouwmachines en diervaccins naar Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Nederland meer agrarisch gerelateerde producten, zoals diervaccins, broed- en landbouwmachines exporteert naar Rusland dan voor 24 februari 2022?1
In het aan het bericht ten grondslag liggende rapport («de Nederlandse agrarische sector in internationaal verband, editie 2024») staat inderdaad dat de Nederlandse uitvoerwaarde van landbouwgerelateerde goederen2 naar Rusland toenam van EUR 184 miljoen in 2021 naar EUR 239 miljoen in 2022 (overigens daalde deze uitvoerwaarde in 2023 weer naar EUR 193 miljoen3). Het rapport geeft inzicht in alle mondiale, landbouwgerelateerde handelsstromen met ons land en wordt jaarlijkse gepubliceerd door Wageningen Economic Research i.s.m. het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het rapport werd op 4 maart jl. aan uw Kamer verzonden ter informatie. Deze machines vallen, tot nu toe, niet onder sancties.
Klopt het dat het hierbij vooral gaat om handelswaar waarmee de opbrengst per hectare landbouwgrond in Rusland toeneemt?
Voor een deel van de exportgoederen geldt dit mogelijk wel (o.a. oogst- en dorsmachines), maar voor een ander deel niet of minder (bijv. dierenvaccins die een preventieve werking hebben bij dierziektes en de verspreiding daarvan).
Deelt u de mening dat deze Nederlandse export daarmee bijdraagt aan de autarkische koers van Rusland, zoals onlangs nog door Poetin geaccentueerd in zijn jaarlijkse toespraak tot de Doema en de Federatieraad? Zo nee, waarom niet?2
Het is aannemelijk dat de Nederlandse export van landbouwgerelateerde goederen op deelterreinen individuele bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot (voedsel)productie in Rusland zelf. In hoeverre dit ook bijdraagt aan meer autarkie is niet met zekerheid te zeggen.
Hoe beoordeelt u de woorden van oud-president Medvedev dat de eigen, steeds meer zelfvoorzienende agrarische sector een «stil wapen» is waarmee «vijanden» gestraft worden en waarvan «vrienden» mogen profiteren?
Het kabinet is van mening dat voedsel en voedselvoorziening nooit gebruikt mogen worden als een «stil wapen».
Deelt u de mening dat het terecht is dat de sancties tegen Rusland geen belemmering voor de uitvoer van levensmiddelen en landbouwproducten mogen vormen, opdat de Europese Unie (EU) geen verantwoordelijkheid draagt voor de wereldwijde voedselcrisis?
De Europese sancties zijn erop gericht om een hoge prijs te verbinden aan de Russische aanvalsoorlog, consequenties te verbinden aan schending van het internationaal recht en de Russische oorlogscapaciteit technisch, financieel en economisch zo veel mogelijk in te perken. De Russische agressie tegen Oekraïne heeft geleid tot enorme schade aan Oekraïense infrastructuur, de landbouw en economie als geheel en een blokkade van havens. Dat is de oorzaak dat graan uit Oekraïne de wereldmarkt niet bereikte en daaruit voortvloeiende problemen t.a.v. voedselzekerheid. Het kabinet weegt bij voorgestelde nieuwe sanctiemaatregelen steeds of deze ongewenste neveneffecten zouden hebben, waaronder op het gebied van voedselzekerheid. Op de sancties geldt, zoals bekend, een reeks uitzonderingen, juist om humanitaire hulp te faciliteren en als extra garantie voor voedselzekerheid. Zo kunnen bedrijven en personen tegen wie sancties gelden in aanmerking komen voor vrijstelling voor transacties die van belang zijn voor de wereldwijde voedselzekerheid.
Bent u van mening dat agrarisch gerelateerde producten die expliciet gebruikt worden om Rusland zelfvoorzienend – en daarmee ook sanctiebestendig – te maken mogelijk wel gesanctioneerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden zouden dergelijke sancties wat u betreft ingesteld kunnen worden?
Het is de inzet van het kabinet om in EU-kader de druk op Rusland op te blijven voeren met aanvullende sanctiemaatregelen, waarbij voor het kabinet alle opties op tafel (blijven) liggen. Zwaarwegende humanitaire belangen, zoals de wereldwijde voedselzekerheid, zijn hierbij wel steeds een randvoorwaarde. Daarom toetst het kabinet bij potentiële nieuwe maatregelen of deze geen ongewenste gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
De aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater |
|
Laura Bromet (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in een natuurgebied aantreffen van een middel dat vanwege het risico op gezondheidsschade en schade aan de biodiversiteit sinds 1998 verboden is, een ernstige zaak is?
Al langer is bekend dat resten van gewasbeschermingsmiddelen, ook van middelen die al langer niet meer zijn toegestaan, in natuurgebieden kunnen worden teruggevonden. De ernst van de zaak is afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheden. Uiteraard is de aanwezigheid van een verboden middel als dinoterb altijd ongewenst, dus ook als het een natuurgebied betreft.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken wat de oorsprong is van het verboden middel dinoterb? Zo ja, op welke manier? Wat is hierin de rol van waterschap, handhavers en de provincie?
Het HHNK heeft op meerdere plaatsen dinoterb in het oppervlaktewater aangetroffen en start zo snel mogelijk een onderzoek naar mogelijke bronnen en oorzaken. Voor het onderzoek stemt het HHNK af met de NVWA en de provincie Noord-Holland.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af om te kunnen bepalen of verdere actie noodzakelijk is. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn Kamerbrief in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland. Deze brief is gelijktijdig met de beantwoording van deze set Kamervragen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven of op meerdere plekken in Nederland dinoterb in het oppervlaktewater wordt aangetroffen? Zo ja, hoe verklaart u de aanwezigheid van deze stof? Zo nee, wordt hier wel op gemeten? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van verboden bestrijdingsmiddelen en mogelijke bron hiervan?
De openbare Bestrijdingsmiddelenatlas2 laat zien op welke locaties in Nederland de stof dinoterb is aangetroffen. Normoverschrijding van dinoterb in het oppervlaktewater is met name in de provincie Noord-Holland gevonden. Het onderzoek van het HHNK zal mogelijk meer duidelijk geven over de bronnen en oorzaken. Deze resultaten wacht ik eerst af.
In mijn Kamerbrief3 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, geef ik een mogelijk verklaring voor de aanwezigheid van dinoterb. De stof kan worden aangetroffen door nalevering uit de bodem van geaccumuleerde resten uit het verleden en/of illegaal gebruik van het middel. Uit gegevens van het NVWA blijkt overigens dat zij dinoterb niet hebben aangetroffen tijdens inspecties.
In hoeverre is de aanwezigheid van dinoterb in oppervlaktewateren een concreet risico voor de volksgezondheid en het behalen van Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen en Natura 2000-doelstellingen?
Het gebruik van dinoterb is sinds 1998 verboden. Ook stoffen die verboden zijn, kunnen in het milieu worden aangetroffen bijvoorbeeld als gevolg van nalevering uit de bodem en/of grondwater. Het aantreffen van dinoterb in het oppervlaktewater kan van invloed zijn op het behalen van KRW-doelen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de huidige verontreiniging kan mogelijk worden vastgesteld of er maatregelen zijn om verdere verontreiniging en normoverschrijdingen te voorkomen.
Of er sprake is van een concreet risico voor de volksgezondheid en Natura-2000 doelstellingen hangt samen met de gevonden waarden en blootstelling van mens en doelsoorten. Het is relevant om te weten wat de oorzaak van de gevonden waarden zijn geweest. Het is daarom van belang het onderzoek van het HHNK af te wachten
Hoeveel capaciteit bij handhaving is momenteel beschikbaar om metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen te doen? Hoeveel capaciteit is beschikbaar om op zoek te gaan naar de bron hiervan en om te handhaven?
Waterschappen zien erop toe dat landbouw- en tuinbouwbedrijven de maatregelen toepassen die zijn voorgeschreven in vigerende wet- en regelgeving. De 21 waterschappen verschillen van omvang en daarmee van capaciteit. Onderling is er wel samenwerking. Er is een landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen waar jaarlijks met een vastgestelde frequentie door waterschappen op vaste locaties met een vaste meetstrategie wordt gemeten. Eén van de doelen is het zo optimaal mogelijk leggen van een aannemelijk verband tussen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en de waargenomen normoverschrijdingen in oppervlaktewater. Daarnaast is er nog per waterschap een regiospecifiek monitoringsprogramma. Bij beide kunnen metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen aan het licht komen. Tot slot doen de waterschappen onderzoek naar de vervuiling van het water. Het HHNK start met een onderzoek naar de mogelijke bronnen en oorzaken van dinoterb in het oppervlaktewater.
De NVWA voert toezichttaken uit in het veld op basis van vigerende wet- en regelgeving als het Bal, de Wgb en toelatingsvoorschriften. Dit betreft onder andere fysieke inspecties bij de handel in gewasbeschermingsmiddelen en op juist gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en op gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor heeft de NVWA 25 fte beschikbaar. Om de capaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken zet de NVWA onder andere in op risicogericht toezicht. Dat betekent toezicht houden daar waar de gevolgen van niet naleving van wet- en regelgeving het grootst zijn.
Hoeveel overtreders zijn er in de afgelopen drie jaar geconstateerd en beboet als gevolg van het gebruik van dinoterb en andere verboden gewasbeschermingsmiddelen?
In de periode 2021 en 2022 zijn respectievelijk 507 en 495 inspecties uitgevoerd. Bij 21 inspecties is opgetreden tegen het gebruik van middelen met een niet in Europa goedkeurde stof. Dit betrof tien inspecties in de onbedekte teelt en elf inspecties in de glastuinbouw. In totaal waren het negen verschillende niet goedgekeurde stoffen. Dinoterb is hierbij niet aangetroffen. Meer detailinformatie is te vinden in de publicatie van de inspectieresultaten 2021 en 20224. De resultaten van 2023 zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de sancties voor een betrapte overtreder van het gebruik van verboden middelen?
Bij geconstateerde overtredingen treedt een waterschap op volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO)5. Een dwangsom wordt per geval vastgesteld en bepaald naar aard van de overtreding. Daarbij wordt rekening gehouden met het effect van de overtreding op de omgeving en met de zwaarte van het geschonden belang. Een bestuurlijke strafbeschikking wordt bepaald middels feitcodes en tarieven, te vinden in het feitenboekje wat openbaar is via de site van het OM6. Interventies die de NVWA ter beschikking heeft staan beschreven in het algemeen interventiebeleid NVWA 20247 en het specifiek interventiebeleid NVWA gewasbeschermingsmiddelen en biociden (IB03-SPEC 05, versie 05). De NVWA kan bij een overtreding zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk optreden. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de afdoening van de betreffende overtreding.
Ziet u aanleiding om de handhaving aan te scherpen? Zo nee, wat zou aanleiding zijn om wel meer te onderzoeken en te handhaven?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van het HHNK. Zoals verwoord in mijn Kamerbrief8 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, ben ik van mening dat de toezicht en handhavende diensten adequaat hebben gehandeld. Samen met IenW verkennen we de mogelijkheden om toezicht en handhaving specifiek gericht op waterkwaliteit en gewasbescherming te verbeteren.
Het artikel 'Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen' |
|
Cor Pierik (BBB), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen» dat gestaan heeft in Trouw?1
Ja.
Op grond van welke informatie heeft u uw wijzigingsbesluit genomen om het Eester Loo te veranderen van een «essen-iepenbos» naar een «beuken-eikenbos met hulst»?
Het Eester Loo is één van de locaties binnen het gebied Rijntakken waarvoor is vastgesteld dat het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) voorkomt. Door artikel 27 van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (22 november 2022)2 is dit habitattype toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit Rijntakken.
De vaststelling heeft pas plaatsgevonden na de publicatie van het aanwijzingsbesluit, maar heeft betrekking op de situatie op het moment van aanwijzen. Het was dus noodzakelijk om het aanwijzingsbesluit op dit punt te corrigeren.
De feitelijke basis is de habitattypenkaart van het Natura 2000-gebied Rijntakken, opgesteld door de provincie Gelderland. Deze is gebaseerd op veldonderzoek ter plaatse om vast te stellen dat het habitattype aanwezig is en ook al aanwezig was in 2014 (toen het besluit-Rijntakken werd vastgesteld).
Overigens is het niet zo dat concreet voor deze locatie een afzonderlijk en specifiek besluit is genomen. Het lokaliseren van het sinds 2022 beschermde type is gebeurd door de provincie middels de genoemde habitattypenkaart. Ook bij de vergunningverlening wordt sindsdien rekening gehouden met (onder andere) deze locatie, met name door aanpassing van de AERIUS-kaart.
Kunt u een tijdlijn geven en ons meenemen in het proces wat uiteindelijk heeft geleid tot uw wijzigingsbesluit?
Het aanwijzingsbesluit Rijntakken werd op 23 april 2014 vastgesteld.
Reeds in oktober 2014 kreeg het ministerie de beschikking over een concept-habitattypenkaart waarop ook het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) was opgenomen, een type dat eerder dat jaar nog niet was vermeld in het aanwijzingsbesluit.
Op 13 november 2014 leverde de Interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering (die onafhankelijk habitattypenkaarten valideerde) een bevindingendocument in bij de provincie. Daarin werd o.a. geconstateerd dat de vermelding van H9120 op de locatie Eester Loo niet was onderbouwd. Wel was duidelijk dat het bos op een bosgroeiplaats voorkomt die reeds rond 1850 bestond (dit is een wezenlijk onderdeel van de onderbouwing). Maar er werd ook gewezen op een passende beoordeling waarin werd gesproken over een Essen-iepenbos in de randzone van dit bos, wat behoort tot het habitattype Vochtige alluviale bossen, subtype essen-iepenbossen (H91E0B).
Op 31 maart 2016 leveren de validatoren een bevindingendocument over de volgende conceptversie van de kaart in bij de provincie. Daaruit blijkt dat het gedeelte van het Eester Loo dat in eigendom is van Geldersch Landschap inmiddels overtuigend is onderbouwd, maar dat van een particulier nog niet.
Uit het bevindingendocument van 27 juli 2017 blijkt dat hierover geen vragen meer zijn en dat de onderbouwing alsnog voor het gehele bos in orde is.
Het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden werd intussen vanaf begin 2017 voorbereid met de provincies, het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie. Over de aanwezigheid van type H9120 in het gebied Rijntakken, waaronder de locatie Eester Loo, was reeds in maart 2017 ambtelijk overeenstemming met de provincie Gelderland.
Op 5 maart 2018 werd het wijzigingsbesluit in ontwerp gepubliceerd en tussen 9 maart en 19 april 2018 ter inzage gelegd.
Op 22 november 2022 is het wijzigingsbesluit vastgesteld. Ten aanzien van H9120 in Rijntakken was het besluit gelijkluidend aan het ontwerpbesluit.
Bent u op de hoogte van andere natuurgebieden die ook te maken hebben gehad met een wijzigingsbesluit? Om hoeveel en welke gebieden gaat het, en hoe vaak heeft een wijzigingsbesluit in het verleden plaatsgevonden?
Het in het vorige antwoord genoemde wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 Habitatrichtlijngebieden. Zie de in voetnoot 2 genoemde vindplaats voor de tekst van het besluit en de daarin genoemde gebieden.
De wijzigingen waren nodig om te corrigeren wat in het verleden niet goed is gegaan bij het opstellen van de aanwijzingsbesluiten. Het is jammer dat dit zo lang heeft geduurd, maar het voldoen aan de wettelijke vereisten is noodzakelijk. Dat is inmiddels ook bevestigd in alle uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan in de beroepen tegen dit besluit3.
In het verleden zijn slechts weinig wijzigingsbesluiten genomen. Per gebied kan dit worden afgeleid uit de overzichten op de Natura 2000-website. Voor bijvoorbeeld het gebied Rijntakken is dat te zien op de betreffende webpagina4.
Hoeveel agrarische bedrijven zijn uiteindelijk geconfronteerd met een wijzigingsbesluit? Hoeveel van die agrarische bedrijven zijn daardoor geconfronteerd met een lagere kritische depositiewaarde (KDW)?
Het wijzigingsbesluit heeft geen directe betrekking op agrarische bedrijven. Indirect is het besluit als gevolg van de zogenoemde externe werking wel relevant voor een groot deel van de agrarische bedrijven omdat er tot op een afstand van 25 km van beschermde stikstofgevoelige habitats bij vergunningverlening getoetst moet worden op mogelijk significante gevolgen. Dat kan leiden tot een lokale aanscherping van het toetsingskader voor vergunningverlening, maar het blijkt dat lang niet in alle gevallen sprake is van een lagere KDW als gevolg van het alsnog beschermen van de toegevoegde stikstofgevoelige habitats. De concrete gevolgen zullen dus per bedrijf verschillen. Daar bestaat geen landelijk overzicht van. Elk bedrijf kan dit via een AERIUS-berekening nagaan.
Deelt u de mening dat door uw wijzigingsbesluiten in het kader van natuurbeleid een flink aantal agrarische bedrijven wordt beperkt in hun bedrijfsvoering buiten hun eigen mogelijkheden om hierop te sturen?
Uit dit wijzigingsbesluit vloeit niet automatisch voort dat agrarische bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Zo heeft het wijzigingsbesluit niet tot gevolg dat bestaande vergunningen moeten worden heroverwogen.
Om te zorgen dat ruimte bestaat om de bedrijfsvoering te wijzigen is het wel van belang om gezamenlijk te zorgen voor een afname van de stikstofuitstoot waardoor nieuwe ontwikkelmogelijkheden ontstaan. Daar willen we agrarisch ondernemers bij ondersteunen. Samen moeten we – binnen de noodzakelijke beperkingen – zoeken naar oplossingen waar ook de boeren zelf op kunnen sturen.
Deelt u de mening dat uw wijzigingsbesluiten direct gevolgen heeft op hun verdienmodel?
Die mening deel ik niet, gezien het antwoord op vraag 6. Wel hebben de opgaven in het landelijk gebied in zijn algemeenheid effect op de manier waarop geproduceerd kan worden. Daarom is het van belang deze opgave in samenhang te bezien met het verdienvermogen van de agrarisch ondernemers.
Bent u op de hoogte van de zorgen van de Gorsselse melkveehouders over de levensvatbaarheid van hun bedrijven als gevolg van uw wijzigingsbesluit? Zo ja, deelt u deze zorgen en overweegt u maatregelen om deze bedrijven te ondersteunen?
Die zorgen ken ik. De betreffende melkveehouders hebben, naar eigen zeggen, reeds natuurvergunningen, dus ook voor hen geldt dat ze daarmee het recht hebben om evenveel stikstof uit te blijven stoten als in die vergunningen staat, ondanks dat er sinds 2022 een zeer stikstofgevoelig bos in hun directe omgeving wordt beschermd. In hoeverre er een noodzaak is om deze ondernemers meer te ondersteunen, is nog niet duidelijk, maar uiteraard heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de opgaven in het landelijk gebied te voldoen en de ondernemers te ondersteunen om deze transitie mee te maken.
Hoe beoordeelt u de opmerkingen over het gebrek aan lokale maatwerkopties voor melkveehouders in Gorssel, ondanks de verklaringen van de overheid om dit te willen bieden?
Ik begrijp de behoefte aan maatwerk heel goed. Daarom heb ik de ambitie om, naast de generieke maatregelen en de gebiedsgerichte aanpak, maatwerk te leveren op het individuele boerenerf als dit noodzakelijk is. Dit gebeurt al in het kader van de aanpak piekbelasting en ook voor de PAS-melders wordt dit verkend. Met het verder invullen en verbreden van deze maatwerkaanpak ben ik nu bezig en het is aan het nieuwe kabinet om hier verdere keuzes in te maken.
Welke maatregelen overweegt u om de balans te bewaren tussen natuurbehoud en de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven, met name in gebieden waar landbouw en natuur al lange tijd samen bestaan, zoals in Gorssel?
Het kan zijn dat ook deze bedrijven maatregelen moeten nemen die leiden tot een verdere vermindering van emissies van ammoniak en broeikasgassen. Het kabinet zet zich in om bedrijven hierin te ondersteunen zoals met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw.
In aanvulling op bestaand instrumentarium kan een volgend kabinet besluiten om boeren te ondersteunen bij de verdere verduurzaming, bijvoorbeeld via subsidies voor onderzoek en ontwikkeling van stal- en managementmaatregelen, investeringen in bewezen en geborgde technieken en vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Deelt u de mening dat de Gorsselse boeren en het bos historisch met elkaar zijn verweven?
Ja, in die zin dat een deel van het bos sinds lang in bezit is van één van de betrokken families en de natuurwaarden dus ook mede door hun beheer zijn behouden.
In hoeverre wordt bij de besluitvorming over natuurbescherming rekening gehouden met de historische relatie tussen de omgeving en de agrarische bedrijven, zoals in het geval van Gorssel waar het landschap zich mede dankzij de omwonende boeren heeft gevormd?
Daar kan in de besluitvorming geen rekening mee worden gehouden. De Europese regels laten het niet toe om onderscheid te maken tussen eigendomssituaties.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat juist de meer kleinschalige melkveehouders, die de overheid zegt te willen behouden, vaak dichtbij de natuur zitten en daar al jaren mee werken?
Ik wil allereerst mijn waardering uitspreken over wat veel boeren dichtbij Natura 2000-gebieden al doen om landbouw te combineren met agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Tegelijk is het duidelijk dat ondernemers samen met overheden aan de slag moeten om ook kleinschalige melkveebedrijven toekomstbestendig te maken, in balans met hun leefomgeving. Ik erken dat er ook voor deze bedrijven dichtbij Natura 2000-gebieden voldoende toekomstmogelijkheden moeten zijn. De opgave is om samen met andere betrokken partijen in het gebied een goede balans te vinden tussen ruimte voor natuur en voor agrarische activiteiten. Dit zal vooral ruimte zijn voor extensievere vormen van landbouw gecombineerd met agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In gebiedsprocessen wordt lokaal gekeken wat waar passend en mogelijk is. Het kabinet ondersteunt bedrijven hierbij onder andere via het Omschakelprogramma duurzame landbouw, de ecoregelingen en de samenwerkingsregeling voor melkveebedrijven in Natura 2000-overgangsgebieden in het kader van het Nationaal Strategisch Plan van het GLB.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat door het huidige stikstofbeleid juist deze meer kleinschalige melkveehouders in de problemen raken?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u om de rechtszekerheid van agrarische bedrijven te waarborgen?
Zoals uit de antwoorden op vraag 8 en 9 blijkt, is de rechtszekerheid geborgd doordat bestaande vergunningen niet worden aangetast door het genomen besluit.
Wat kunt u zeggen over de rechtszekerheid van de Gorsselse veehouders in het kader van uw wijzigingsbesluit?
Zie de antwoorden op vraag 8, 9 en 15.
Hoe gaat u om met de zorgen van melkveehouders in Gorssel over mogelijke toekomstige verplichtingen met betrekking tot dierenwelzijn, die mogelijk niet haalbaar zijn vanwege de beperkingen veroorzaakt door stikstofregelgeving en vergunningverleningen?
Uiteraard ben ik bekend met de zorgen die er leven over de beperkingen rondom vergunningverlening in relatie tot dierwaardige veehouderij. De Minister van LNV heeft de Kamer daar meermaals over geïnformeerd en in het convenanttraject dierwaardige veehouderij is dit ook onderwerp van gesprek geweest. De Tweede Kamer heeft op 19 maart jl. in het kader van de overgang naar een dierwaardige veehouderij een wijzigingsvoorstel voor de Wet dieren aangenomen. Daarin wordt bepaald dat dieren in de veehouderij hun gedragsbehoeften moeten kunnen uitoefenen. De concrete invulling van de eisen aan stallen zal worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een stapsgewijze aanpak, waarbij het uitgangspunt is een dierwaardige veehouderij in 2040. De transitie naar dierwaardige veehouderij zal plaatsvinden binnen de kaders van het natuur- en milieubeleid (waaronder het stikstofbeleid).
Ziet u mogelijkheden om de Europese en/of Nederlandse regelgeving omtrent natuurbescherming aan te passen zodat er meer ruimte ontstaat voor maatwerk en rekening kan worden gehouden met lokale omstandigheden en belangen?
Die mogelijkheden zie ik niet, omdat Nederland op dit vlak al scherp aan de wind zeilt.
Een via Nederland verspreide tuberculose-uitbraak bij apen die als proefdier worden gebruikt |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u de berichtgeving van Animal Rights bevestigen waaruit blijkt dat er via Nederland een tuberculose-uitbraak is verspreid bij apen die als proefdier worden gebruikt?1
Ja, wij kennen deze berichtgeving.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze tuberculose-uitbraak? Welke stappen zijn er ondernomen sinds de besmetting is vastgesteld?
De NVWA heeft op 28 april 2023 melding uit Frankrijk ontvangen dat bij een aap, afkomstig van een groep apen die via een bedrijf in Nederland in de EU was geïmporteerd, tuberculose was vastgesteld. De NVWA heeft de Ministeries van LNV en VWS op de hoogte gesteld. Tevens heeft de NVWA het bedrijf geblokkeerd en is door LNV melding gedaan van deze besmetting aan de andere EU-lidstaten die apen uit de originele groep hadden verkregen. De apen die nog in Nederland aanwezig waren zijn door de NVWA onderzocht op besmetting met tuberculose; 15 dieren bleken hierbij positief op een variant van het Mycobacterium tuberculosis complex waarop bij de import en intraverkeer binnen de EU niet is getest. Onderzoek op de in deze casus aangetoonde variant (M. bovis caprae) was ten tijde van de import geen verplichting. Wel is getest op M. tuberculosis; daarop testten de apen negatief. Uiteindelijk zijn op verzoek van de eigenaar alle nog in Nederland aanwezige apen geëuthanaseerd. De NVWA heeft daarnaast contact gezocht met het RIVM en de tuberculose-arts van de regionale GGD. Deze hebben de casus geanalyseerd en de risico’s voor de volksgezondheid als verwaarloosbaar klein beoordeeld.
Waarom heeft u de Tweede Kamer hier niet over geïnformeerd, maar moet de Kamer in plaats daarvan van het Spaanse Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedsel, via een dierenrechtenorganisatie, vernemen dat deze uitbraak heeft plaatsgevonden?
Het komt vaker voor dat er besmettingen met (mogelijke) zoönosen bij gehouden of wilde dieren worden aangetoond. We melden u niet elke besmetting, alleen waar dat mogelijk gevolgen voor de volksgezondheid heeft.
Heeft u op enig moment overwogen om de Kamer hierover te informeren, gezien het belang van een transparant bestuur, de politieke aandacht voor zoönosen en de politieke wens om een einde te maken aan dierproeven met apen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Verder maakt het RIVM elk jaar in opdracht van de NVWA een overzicht van de belangrijkste zoönosen in Nederland en hoe vaak ze voorkomen. Deze Staat van Zoönosen wordt online gepubliceerd. Zaken, die mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid hebben, melden we ook los van deze publicatie.
Bent u bereid om de Kamer voortaan (tijdig) te informeren over dergelijke uitbraken van dierziektes? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4. Uitbraken van dierziektes die mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid hebben worden, ook los van de jaarlijkse Staat van de Zoönosen, aan uw Kamer gemeld.
Hoeveel besmette apen zijn er in Nederland aangetroffen en hoeveel, via Nederland getransporteerde, besmette apen zijn er in andere landen aangetroffen?
Na de melding uit Frankrijk over de tuberculosebesmetting zijn de apen uit de originele groep die nog in Nederland waren middels de testmethode tuberculinatie onderzocht op besmetting met tuberculose. 15 dieren testten positief in deze test. Na aanvullend onderzoek bij Wageningen Bioveterinairy Research (WBVR) werd de tuberculosebacterie getypeerd als Mycobacterium bovis caprae, dit is een andere variant dan de humane variant die over het algemeen bij mensen en apen wordt gevonden (M. tuberculosis).
De andere lidstaten die apen hebben verkregen uit de originele groep zijn geïnformeerd over de besmettingen. Het is aan die lidstaten om hier opvolging aan te geven, wij hebben geen informatie over aantallen besmette apen in andere lidstaten.
Kunt u bevestigen dat deze besmette apen vanuit Vietnam naar Nederland zijn getransporteerd? Via hoeveel transporten zijn deze apen naar Nederland gekomen?
De apen zijn in één zending in Nederland aangekomen vanuit Vietnam.
Klopt het dat deze apen naar Nederland zijn getransporteerd om vanaf hier verder te verhandelen voor proefdieronderzoeken? Zo niet, voor welke reden zijn de apen dan naar Nederland getransporteerd?
De apen zijn naar Nederland getransporteerd ten behoeve van proefdieronderzoek in erkende proefdiercentra in verschillende EU-lidstaten.
Naar welke landen zijn deze apen geëxporteerd?
Uit de originele groep zijn apen naar erkende proefdiercentra verplaatst in Frankrijk, Duitsland, Spanje, Hongarije en Italië.
Hadden deze apen al tuberculose voordat ze naar Nederland zijn getransporteerd of hebben ze de tuberculose in Nederland opgelopen?
Als apen worden geïmporteerd uit landen buiten de EU gelden er voorwaarden ten aanzien van de gezondheid. Daarnaast heeft de importeur aanvullende eisen gesteld, omdat de apen bestemd zijn voor proefdiercentra. Hier gelden zeer hoge gezondheidseisen in verband met het onderzoek dat aan deze dieren wordt gedaan. De apen waren onder meer bedoeld voor tuberculose-onderzoek en daarom was het noodzakelijk dat ze niet met tuberculose besmet waren. In Vietnam zijn daarom, als vereiste door de importeur, alle apen middels een Mantoux-test onderzocht op besmetting met Mycobacterium tuberculosis, de humane variant van tuberculose welke over het algemeen bij apen kan voorkomen. Alle dieren testten negatief. De apen waren klinisch gezond voorafgaand en tijdens de reis.
Na aankomst in Nederland zijn de apen in quarantaine gegaan en daar opnieuw door de importeur onderzocht met de Mantoux-test, als extra waarborg voor de proefdiercentra waar de apen voor bestemd waren. Opnieuw testten de dieren negatief op M. tuberculosis.
Na de melding uit Frankrijk zijn de dieren, die nog in Nederland aanwezig waren, door de NVWA ook onderzocht op andere varianten van het tuberculose-complex. Uiteindelijk bleken de apen besmet met Mycobacterium bovis caprae, een variant waar de Mantoux-test geen uitslag op geeft. Gezien de lange incubatietijd is het aannemelijk dat de apen al in Vietnam besmet zijn geraakt.
Welke eisen worden gesteld aan de import, quarantaine en export van apen? Zijn deze eisen in dit geval goed nageleefd?
Zie ook het antwoord op vraag 10. De veterinaire regels over het binnenbrengen van dieren in de Europese Unie zijn vastgelegd in EU-wetgeving. Deze wetgeving voorziet in de veterinaire vereisten voor import, zoals een verplichte klinische gezondheidsinspectie vooraf aan transport en de aanwezigheid van een gezondheidscertificaat. Deze certificaten worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van het exporterende land. De apen voldeden aan deze vereisten.
In de praktijk wordt in aanvulling hierop de volgende handelwijze betracht: de toepassing van een quarantaineperiode (30 dagen vóór de export), binnen de EU alleen vervoer naar of tussen geconsigneerde inrichtingen (dat zijn bedrijven met een specifieke vergunning zoals dierentuinen of onderzoeksinstellingen), en een verblijf van de apen op het bedrijf van oorsprong van minimaal één jaar voor het moment van export.
Voor het intraverkeer naar andere EU-lidstaten gelden de eisen uit de EU-diergezondheidsverordening en onderliggende wetgeving. Die regels bevatten eisen met betrekking tot o.a. gezondheid, vervoer en welzijn. Het testen op tuberculose is hierin voor apen niet opgenomen. Tenslotte stellen geconsigneerde inrichtingen soms zelf aanvullende, private, eisen. Dit was in dit geval ook aan de orde.
Wat is er met de besmette apen gebeurd? Wat is er met de andere apen gebeurd die op dezelfde transporten zaten, maar niet besmet waren?
De apen in het Nederlandse bedrijf, zowel de besmette apen als de nog aanwezige apen waar geen besmetting bij is aangetoond, zijn uiteindelijk op verzoek van de eigenaar door de eigen bedrijfsdierenarts geëuthanaseerd. Er bestaat geen verplichting deze dieren te euthanaseren, de eigenaar heeft hier na zorgvuldige overweging en in overleg met experts voor gekozen. De apen waren niet meer geschikt voor het onderzoeksdoel waarvoor ze waren gekomen, noch was gebruik in een dierentuin mogelijk omwille van de gezondheidsrisico’s voor andere apen en voor bezoekers. Het is ons niet bekend wat er met de apen uit dezelfde groep in de andere EU-lidstaten is gebeurd, dit is aan de autoriteiten en onderzoeksinstellingen van die lidstaten.
Het Kabinet werkt actief aan het verminderen van dierproeven in het algemeen en aan dierproeven met apen in het bijzonder. Nederlandse onderzoeksinstellingen hebben in principe de afspraak gemaakt dat apen voor dierproeven niet uit het buitenland afkomstig kunnen zijn. Deze afspraak geldt in Nederland maar niet in andere EU-lidstaten, waar de apen voor bestemd waren. De euthanasie van deze apen voelt daarom zeer ongemakkelijk.
Kunt u bevestigen dat de besmette apen voordat ze zijn geïmporteerd, negatief zijn getest op tuberculose, en dat een dergelijke test dus niet de garantie biedt dat we apen zonder zoönosen importeren?
Zie het antwoord op vraag 10.
Heeft u, nadat u op de hoogte bent gebracht van de tuberculose-uitbraak, het transport van apen vanuit Vietnam naar Nederland stilgelegd? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
De besmetting kwam als een verrassing, omdat de dieren door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst waren gecertificeerd en in de quarantaineperiode in Nederland geen ziekteverschijnselen vertoonden. De besmetting was daarom geen reden om de handel in apen stil te leggen. Het treffen van noodmaatregelen, zoals een schorsing van de binnenkomst van dieren, kan door de Europese Commissie worden ingezet, of vooruitlopend daarop door een lidstaat, als er significante risico’s bestaan voor bijvoorbeeld de volksgezondheid (artikelen 261 en 262 van verordening 2016/429). Dat was in dit geval niet aan de orde.
De casus is wel aanleiding geweest om rondom het importen van apen actiever onderzoek te doen naar de aanwezigheid van alle varianten van het Mycobacterium tuberculosis complex, inclusief de variant die gevonden is bij deze groep apen.
Heeft u, nadat u op de hoogte bent gebracht van de uitbraak, het transport van apen vanuit Nederland naar andere landen stilgelegd? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Nee dat is niet gebeurd. Wel is zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 het Nederlandse bedrijf, waar nog apen uit de originele groep zich bevonden, geblokkeerd zoals dat gebruikelijk is bij aantonen van besmettelijke dierziekten. Tevens zijn de lidstaten die apen uit de originele groep hebben ontvangen ingelicht over de geconstateerde besmetting.
Kunt u bevestigen dat er handhavend is opgetreden tegen de betreffende handelaar die apen met gevaarlijke zoönosen naar Nederland heeft gehaald? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er is niet handhavend opgetreden, de importeur heeft geen regels overtreden. Wel is het bedrijf geblokkeerd en is nader onderzoek uitgevoerd. Zie verder de antwoorden op de vragen 6, 10 en 12.
Wat bedoelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met: «Ondertussen is de certificering aangepast zodat dit niet meer kan voorkomen»?2
Zie het antwoord op vraag 14.
Kunt u bevestigen dat dit niet het eerste geval is van tuberculose-besmetting bij getransporteerde apen vanuit Zuidoost-Azië, maar dat er ook andere recente gevallen zijn, in bijvoorbeeld de Verenigde Staten?3
Tuberculose wordt veroorzaakt door een wereldwijd zeer veel voorkomende bacterie die zowel mens en dier kan besmetten. Het komt vaker voor dat besmettingen met tuberculose bij dieren worden vastgesteld.
Hoe verklaart u het verschil in handelen tussen de Amerikaanse overheid en de Nederlandse overheid, waarbij in de Verenigde Staten meteen een bericht uitging naar de veterinaire instanties en het luchtvaart- en vliegveldpersoneel werd gewaarschuwd, terwijl er in Nederland is besloten om «geen verdere ruchtbaarheid» aan deze uitbraak te geven, zoals de NVWA meldt op vragen van Animal Rights?
Wij kennen de overwegingen van de Amerikaanse overheid niet. Mogelijk zijn andere afwegingen gemaakt over het risico, of was sprake van omstandigheden die een reëel risico voor mensen heeft opgeleverd. Dit is ons niet bekend.
Deelt u de mening dat het over de hele wereld verschepen van apen uit Zuidoost-Azië een risico met zich meebrengt voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid bestaan er risico’s bij importen van dieren. De handel in apen voor onderzoeksdoeleinden is echter omgeven met voldoende regels en waarborgen, zodat het risico voor de gezondheid van mensen die in direct contact komen met deze dieren beperkt is, en het risico voor de volksgezondheid vrijwel nihil. Zie het antwoord op vragen 11 en 14.
Bent u bereid om de import van apen vanuit Zuidoost-Azië stil te leggen, gezien het risico voor de volksgezondheid en voor het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 14 en 15. De import van apen is vooralsnog noodzakelijk aangezien er voor dierproeven in Europa met name op gebied van infectieziekten en ernstige neurologische aandoeningen -naast andere dieren- nog altijd apen gebruikt moeten worden. Deze onderzoeksgebieden zijn complex en daarom (nog) niet na te bootsen in beschikbare proefdiervrije technieken. Voor het verkrijgen van deze dieren zijn onderzoeksinstellingen grotendeels afhankelijk van toelevering van buiten Europa.
Toepassing van de regelgeving van de Europese Unie en de actieve monitoring op de aanwezigheid van alle varianten van het Mycobacterium tuberculosis complex, maakt dat de risico’s beheersbaar zijn en gezien het feit dat deze dieren geen contact hebben met het publiek is het risico onzes inziens acceptabel in het licht van het maatschappelijk doel wat aan deze transporten ten grondslag ligt.
Bent u bereid om, gezien deze risico’s, een einde te maken aan de commerciële handel in apen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 14 en 15.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is ons door de noodzakelijk afstemming met de NVWA niet gelukt om binnen de gestelde termijn te antwoorden.
De onlangs openbaar gemaakte Woo-documenten ‘’Stikstofadvies Remkes’’ deel I-II-III |
|
Cor Pierik (BBB), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u de volledige inhoud van de brief, waarin we lezen dat Mobilisation for the Environment (MOB) inzake het op te stellen stikstofadvies destijds een brief aan de heer Remkes en op verzoek aan u heeft gestuurd, openbaar maken? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?1
Deze brief is reeds openbaar en te vinden op de website van Mobilisation for the Environment.2
Kunt u exact aangeven aan welke onderdelen uit deze brief gehoor is gegeven? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Deze brief is naar zowel de heer Remkes als naar het kabinet gestuurd en is net als vele andere brieven, gesprekken en adviezen inbreng geweest voor de heer Remkes om uiteindelijk te komen tot zijn eindrapport «Wat wel kan»3. In dit eindrapport schrijft de heer Remkes dat hij, evenals MOB, van mening is «dat het noodzakelijk is om op zeer korte termijn veel minder stikstof te gaan uitstoten, om natuurherstel mogelijk te maken» en, evenals MOB, «kritisch is op het gevoerde beleid» van de voorafgaande jaren. In de uitwerking van deze uitgangspunten heeft de heer Remkes evenwel een eigen denklijn opgesteld en uitgewerkt, die afwijkt van de brief van MOB, zoals u daarin hebt kunnen lezen.
Bent u voornemens, mede doordat te lezen valt dat bij stikstofreductie en natuurverbetering de landbouwketen economisch nadelig wordt geraakt, om het belang van de landbouw niet onder te laten sneeuwen onder de nu vele uitgesplitste maatschappelijke belangen en sturing te geven in de belangenafweging die provincies moeten maken om uitvoering te geven aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?2
Ja, het kabinet en provincies hebben oog voor het belang van de landbouw en de bredere toekomst van het landelijke gebied. Zo moeten de gebiedsprogramma’s in alle gevallen een sociaaleconomische impactanalyse bevatten. De gebiedsprogramma’s die provincies momenteel opstellen als onderdeel van het NPLG zullen wij integraal beoordelen op zowel het bereiken van deze fysieke doelen als sociaaleconomische aspecten. In het aangehaalde onderzoek waarin staat dat de landbouwketen negatief geraakt wordt, is sec gekeken naar de effecten van de eerder door het Rijk getroffen maatregelen uit het programma stikstofreductie en natuurverbetering. Voor een goede beoordeling van de economische effecten op de landbouwketen is het noodzakelijk om zowel naar het effect van dergelijke (bron)maatregelen te kijken, als naar dat van stimulerende en compenserende maatregelen die ook kunnen worden getroffen. Overigens zijn een robuuste natuur, water en bodem en de klimaatopgave ook van groot belang voor een toekomstbestendige landbouw. Daarnaast is het goed te realiseren dat het geen statisch gegeven is hoeveel en welke impact beleid heeft. Ondernemers spelen altijd in op risico’s en kansen, die voortvloeien uit beleid.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan banken vraagt te sturen op de doelen: klimaat, stikstof, bodem, water, biodiversiteit, circulariteit (mest/ veevoer) en dierwaardigheid, zoals te lezen valt in de Wet open overheid (Woo)-documenten?3
De Woo-stukken waar deze vraag betrekking op heeft waren bedoeld voor positiebepaling LNV in overleggen over hoe de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie van de landbouw eruit zou kunnen zien. Tijdens de onderhandelingen over het concept-Landbouwakkoord hebben banken aangegeven dat zij willen bijdragen aan de transitie naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem. Een aantal banken heeft na het beëindigen van de onderhandelingen publiekelijk aangegeven en toegelicht hoe ze de transitie beogen te bevorderen. Naast de bijdrage die banken op eigen initiatief aan de transitie leveren, is ook wet- en regelgeving omtrent de klimaatopgave relevant voor hoe banken de bijdrage aan de verduurzaming van het Nederlandse landbouw- en voedselsysteem vormgeven. Deze wet- en regelgeving stelt dat banken rekening houden met klimaat en milieu in hun bedrijfsvoering. Dit heeft gevolgen voor de duurzaamheid van de leningenportefeuille van banken, al zal de wijze waarop banken op grond van deze wetgeving en normen hun bedrijfsmodel, strategie en handelen ten aanzien van agrarische financieringen zullen aanpassen variëren per bank.
Klopt het dat de Rabobank daar ondertussen (gedeeltelijk) al gehoor aan heeft gegeven?
Rabobank heeft op eigen initiatief aangegeven dat verduurzamingsplannen van klanten in de land- en tuinbouwsector een belangrijke rol spelen bij de beoordeling en verstrekking van nieuwe financieringen. Dit heeft Rabobank eind 2023 kenbaar gemaakt in haar Agrofoodvisie 20406.
Was deze vraag aan de banken toen (nog) vrijblijvend? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van LNV voert continu gesprekken met de banken over hun bijdrage aan de transitie naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem. Deze gesprekken zijn ook gevoerd in het kader van de onderhandelingen over een Landbouwakkoord. Na het staken van deze onderhandelingen vind ik het van belang banken te blijven stimuleren om zich constructief op te stellen en een eerlijke bijdrage aan de transitie te leveren
Is deze vraag aan banken inmiddels niet meer vrijblijvend? Wat is dan de juridische basis van deze verplichting, indien deze sturing inmiddels voor de banken verplichtend is?
Na het staken van de onderhandelingen over een Landbouwakkoord is het niet gelukt om met banken tot bindende afspraken over hun bijdrage aan de transitie te komen. Er vindt gesprek plaats met de banken over hun bijdrage aan de transitie.
Naast de bijdrage vanuit banken zelf, is huidige en aanstaande wet- en regelgeving omtrent de klimaatopgave relevant voor hoe banken de bijdrage aan de verduurzaming van het Nederlandse landbouw- en voedselsysteem vormgeven. Deze wet- en regelgeving stelt dat banken rekening houden met klimaat en milieu in hun bedrijfsvoering. Dit heeft gevolgen voor de duurzaamheid van de leningenportefeuille van banken, al zal per bank de wijze verschillen waarop zij op grond van deze wetgeving en normen hun bedrijfsmodel, strategie en handelen ten aanzien van agrarische financieringen zullen aanpassen.
Was deze vraag aan andere ketenpartijen dan de banken toen (nog) vrijblijvend? Zo nee, bij welke ketenpartijen was dat niet meer vrijblijvend en waarom niet?
De Woo-stukken waar deze vraag betrekking op heeft waren bedoeld voor positiebepaling LNV in overleggen over hoe de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie van de landbouw eruit zou kunnen zien. Het was onze inzet om over de bijdrage van ketenpartijen aan de verduurzaming van de agrarische sector afspraken te maken in het Landbouwakkoord. Tijdens de onderhandelingen is onder andere gesproken over het verbeteren van de transparantie met betrekking tot duurzaamheidsinspanningen, het ontwikkelen en implementeren van een duurzaamheidsstandaard en het vergroten van de markt voor duurzame producten. Het akkoord is er niet gekomen7 en daarmee zijn de conceptafspraken niet bindend.
Is deze vraag aan andere ketenpartijen dan de banken inmiddels niet meer vrijblijvend? Wat is dan de juridische basis van deze verplichting, indien deze sturing inmiddels voor andere ketenpartijen dan de banken verplichtend is?
Het was onze inzet om in het Landbouwakkoord tot concrete afspraken te komen over de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie van de landbouw. Doordat het proces om tot een Landbouwakkoord te komen is geëindigd en een succesvolle afronding is uitgebleven zijn de afspraken uit het concept-Landbouwakkoord niet bindend.
Is er beleid ontwikkeld, of in ontwikkeling, om deze verplichting wettelijk te kunnen borgen?
Op dit moment worden verschillende wettelijke maatregelen onderzocht die een bijdrage van ketenpartijen aan de transitie kunnen borgen. Recent heeft u een verkenning ontvangen over welke mogelijkheden er zijn voor een wettelijke grondslag om ketenpartijen te helpen verduurzamen en hierover eenduidige, vergelijkbare informatie inzichtelijk krijgen8. Om hierin al stappen te zetten zonder wettelijke verplichting, is bijvoorbeeld recentelijk het dashboard duurzaamheid supermarkten gepubliceerd. Tevens heeft u afgelopen jaar het onderzoeksrapport naar de mogelijkheden van een inkoopverplichting van duurzame landbouwproducten ontvangen9. Ook wordt er gekeken naar de mogelijkheden die een eventuele uitbreiding van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen biedt.
Zijn de hier bedoelde instrumenten om «de ketenpartijen in de tang te krijgen» inmiddels ontwikkeld?4
Instrumenten om de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie wettelijk te borgen zoals benoemd in het antwoord op vraag 10 zijn op dit moment niet ontwikkeld. Het is aan een nieuw kabinet om te bezien of het wenselijk is om dergelijke instrumenten in te zetten.
Zo ja, welke instrumenten zijn dat en wat is hun juridische grondslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de hier bedoelde instrumenten om «de ketenpartijen in te tang te krijgen» inmiddels in ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 11.
Zo ja, welke instrumenten zijn dat en wat is hun juridische grondslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat LNV schrijft dat bufferstroken als regeringsbeleid in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) reeds als maatregel zijn opgenomen en dat de overheid de provincies meegeeft om in hun gebiedsprogramma’s met dergelijke bufferstroken te moeten werken?5
Deze vraag refereert aan een mail waarin wordt gesproken over het opnemen van «brede bufferstroken (100–250m)» in het NPLG. Bij de beantwoording van vraag 15, 16 en 17 gaan wij ervan uit dat wordt gedoeld op de brede bufferstroken in beekdalen als onderdeel van het addendum bij het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Ten tijde van de mailwisseling waaraan gerefereerd wordt waren het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn12, het addendum van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn13 en de Startnotitie NPLG14 reeds gepubliceerd.
In het addendum van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn staat dat de realisatie van brede bufferstroken in beekdalen in de zandgebieden van Centraal-Nederland, Oost-Nederland en Zuid-Nederland onderdeel wordt van de integrale gebiedsgerichte aanpak, zoals opgenomen in het coalitieakkoord. Het addendum van het 7e AP refereert hiermee aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied, dat vanuit de afspraken in het coalitieakkoord ontwikkeld is. In de Startnotitie NPLG staat aangekondigd dat in het NPLG een structurerende keuze ontwikkeld zal worden voor bufferstroken/zones rond beken. De Startnotitie NPLG benoemt ook dat het NPLG structurerende keuzes en (regionale) doelen vastlegt, als basis voor de provinciale gebiedsprogramma’s. In de startnotitie wordt zowel over bufferzones als over bufferstroken gesproken. In het ontwerp-NPLG is dit onderwerp uitgewerkt in de structurerende keuze «grootschalig beekdalherstel op hoge zandgronden». Hierbij is consequent de term bufferzones gehanteerd, ter onderscheiding van de smallere bufferstroken van maximaal 5 meter, die als mestvrije zones langs waterlopen zijn ingesteld.
Wat is de wettelijke grondslag voor de provincies om deze bufferstroken in hun gebiedsplannen te moeten opnemen?
Grootschalig beekdalherstel op hoge zandgronden is een structurerende keuze uit het NPLG. Als onderdeel hiervan worden provincies gevraagd om in hun gebiedsprogramma’s ruime bufferzones te realiseren in beekdalen op zandgronden voor waterkwaliteit, en bijdragend aan infiltratie grondwater. Deze structurerende keuze is direct gerelateerd aan de doelen voor waterkwaliteit uit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn. Zowel het NPLG als de gebiedsprogramma’s zijn programma’s als bedoeld in artikel 3.4 en 3.5 van de Omgevingswet, een onverplicht programma dat alleen het vaststellende bestuursorgaan bindt. Om in aanmerking te komen voor financiering van het gebiedsprogramma heeft het Rijk een aantal vereisten opgesteld. Een daarvan betreft de uitwerking van de bufferzones voor beken waarvoor dit nodig is. Provincies kunnen beredeneerd ook voor een andere oplossing kiezen.
Wat is of zijn de consequentie(s) voor de provincies wanneer ze deze bufferstroken niet in hun gebiedsplannen opnemen?
De uitwerking van de structurerende keuze grootschalig beekdalherstel op hoge zandgronden is één van de minimale vereisten voor de gebiedsprogramma’s die in de Handreiking Gebiedsprogramma’s NPLG beschreven staan. Het uitgangspunt is hierbij de ontwikkeling van bufferzones van 100 tot 250 meter aan beide zijden van de beek. Voor de uitwerking van deze structurerende keuze geldt een «comply or explain» systematiek: wanneer wordt afgeweken van de structurerende keuze geldt dat dit expliciet uitlegbaar en toetsbaar moet zijn en dat de achterliggende doelen wel gehaald worden. Bij de beoordeling van gebiedsprogramma’s door het Rijk wordt getoetst aan de vereisten die in de Handreiking Gebiedsprogramma’s beschreven staan. Als een provincie met beekdalen op hoge zandgronden deze bufferzones niet opneemt in het gebiedsprogramma en ook niet op een andere wijze de opgaven oppakt, leidt dit tot een negatief oordeel over het gebiedsprogramma. Een positieve beoordeling is een voorwaarde voor het kunnen doen van aanvragen voor rijksbijdragen.
Klopt hetgeen we lezen over «bestaande zorgen m.b.t. het creëren van een tegenstrijdigheid tussen de ecologische en sociaaleconomische analyse»?6
Het NPLG bevat stevige doelen die voortkomen uit internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan. De maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen, zullen impact hebben in de gebieden en op het boerenerf. Daarom voeren de provincies een sociaaleconomische impactanalyse (inclusief een agro-economische impactanalyse) uit op de provinciale gebiedsprogramma’s om in beeld te brengen welke impact de plannen van de provincies hebben op de brede welvaart in de gebieden en op het boerenerf. Daarnaast wordt door de Ecologische Autoriteit gekeken naar de breed ecologische onderbouwing van de gebiedsprogramma’s en het doelbereik ervan. Provincies kunnen op basis van de sociaaleconomische impactanalyse en de bevindingen van de Ecologische Autoriteit de provinciale plannen aanpassen. Juist door het meenemen van zowel de sociaaleconomische als de ecologische analyses, kunnen eventuele tegenstrijdigheden tijdig worden ondervangen.
Is er sturing gegeven aan deze mogelijke tegenstrijdigheid? Zo ja, door wie, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Klopt het dat de heer Remkes door de Unie van Waterschappen (UvW) is verzocht om het instellen van bufferstroken wettelijk te borgen? Over exact welk «concept» sprak de UvW hier?7
In het document met de inbreng van de Unie van Waterschappen (UvW) voor het gesprek op 22 augustus 2022 onder leiding van de heer Remkes staat aangegeven dat de UvW van het Ministerie van LNV beleid verwacht dat het concept «bufferstroken» wettelijk regelt. Uit het document wordt niet duidelijk op welk concept bufferstroken de UvW hier doelt. De UvW kan hebben gedoeld op de generieke maatregel voor bufferstroken die is opgenomen in het 7eActieprogramma Nitraatrichtlijn17. Deze maatregel behelst een aan te houden bufferstrook door alle landbouwers langs watervoerende sloten. Deze generieke maatregel is op 1 maart 2023 geïmplementeerd18. Het is ook denkbaar dat de UvW hier heeft gedoeld op de brede bufferstroken in beekdalen die genoemd staan in het addendum van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. In het ontwerp-NPLG wordt hiervoor de term bufferzones gehanteerd19.
Welke wetenschappelijke onderbouwing heeft de UvW daarvoor bij LNV aangedragen?
Zie antwoord vraag 20.
Klopt het dat er in de uitnodigingsbrief van de heer Remkes aan de deelnemers door LNV werd geopperd om in de eerste alinea een statement te maken: «Zou in eerste alinea niet alleen stikstof aanhalen maar ook natuur, klimaat en water noemen»? Waarom is dit statement niet in de uiteindelijke uitnodigingsbrief terug te lezen?8
LNV heeft, op verzoek van de heer Remkes, een voorzet gemaakt voor de uitnodigingsbrief aan de gespreksdeelnemers. De heer Remkes heeft zelf besloten hoe de uiteindelijke uitnodigingsbrief vorm kreeg.
Probeerde LNV hiermee een eigen statement dat aansluit op coalitiebeleid aan de heer Remkes en zijn deelnemers op te dringen? Zo nee, wat was de reden voor dit statement, aangezien het stikstofdossier al problematisch genoeg is?
LNV heeft aan de heer Remkes niets proberen op te dringen maar op zijn verzoek een voorzet voor een uitnodigingsbrief opgesteld. Daarbij is overwogen dat de landbouw, zoals bekend, voor grote duurzaamheidsopgaven op het gebied van natuur, water en klimaat staat, die wettelijk vastliggen. Met een integrale aanpak kunnen maatregelen elkaar aanvullen en kan voorkomen worden dat (agrarische) ondernemers geconfronteerd worden met telkens nieuwe eisen voortkomend uit verschillende beleidsopgaven. Door gelijktijdig te werken aan de opgaven maken we het Nederlandse landelijke gebied zo snel mogelijk klaar voor een economisch en ecologisch gezonde toekomst.
Klopt het dat de UvW stelt dat je een probleem «soms groter moet maken om het op te kunnen lossen»?9
Dat blijkt inderdaad uit de documenten waarnaar verwezen wordt.
Heeft de heer Remkes en/of ambtenaren en/of uzelf daar gebruik van gemaakt? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Klopt het dat we lezen dat, om de sociaaleconomische impact van de NPLG op een eenduidige manier inzichtelijk te maken, een methodiek wordt ontwikkeld om provincies te ondersteunen?10
Ja, dat klopt. De sociaaleconomische impactanalyse is een vereiste voor het gebiedsprogramma dat de provincies maken op basis van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Deze impactanalyse bevat de verwachte sociaaleconomische effecten (ook wel: brede-welvaarteffecten) van de maatregelen uit het gebiedsprogramma. Een onderdeel van de sociaaleconomische impactanalyse is de agro-economische impactanalyse. Deze geeft inzicht in hoe de gebiedsprogramma’s kunnen uitpakken op de verdiencapaciteit van de agrarische sector in het gebied, waarbij specifieke aandacht is voor de verdiencapaciteit van de blijvende agrarische ondernemingen en voor de toeleverende en verwerkende ketenschakels. Overigens is het goed hierbij de kanttekening voor ogen te houden die in het antwoord op vraag 3 wordt gemaakt dat het geen statisch gegeven is hoeveel en welke impact beleid heeft. Ondernemers spelen altijd in op risico’s en kansen, die voortvloeien uit beleid. Daarom is de stimulering van de economische transitie zo belangrijk.
De methodiek van de sociaaleconomische impactanalyse is ontwikkeld door Wageningen Economic Research (WEcR), in opdracht van en gefinancierd door IPO en BIJ1223. Het Ministerie van LNV was betrokken bij de begeleiding van het onderzoek naar de methode, vanwege de link met de gebiedsprogramma’s en het NPLG. De methode bouwt voort op de nationale studie naar de sociaaleconomische effecten van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering dat WEcR in 2022 heeft uitgevoerd24. De kern van deze methode is het concept van brede welvaart en participatieve gebiedssessies. Deze sessies leveren informatie op over de te verwachten sociaaleconomische effecten. Aan de methodiek voor de agro-economische impactanalyse wordt nog gewerkt door WEcR, in opdracht van het Ministerie van LNV en in afstemming met de provincies.
Is deze methodiek (gedeeltelijk) al toepasbaar? Zo ja, door wie en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De methode voor de sociaaleconomische impactanalyse is al toepasbaar. In april 2023 is deze gepubliceerd door WEcR en door BIJ12 en IPO met de provincies gedeeld. Sinds dit moment kunnen provincies de methode gebruiken voor het opstellen van de sociaaleconomische impactanalyse van hun gebiedsprogramma. De agro-economische impactanalyse is nog niet toepasbaar omdat deze nog in ontwikkeling is. Er wordt nu samen met WEcR en provincies gewerkt om enkele pilots op te starten om de methodiek te testen en te verbeteren.
Kunt u de Kamer terstond op de hoogte brengen wanneer deze methodiek (gedeeltelijk) gaat worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven benoemd is het voor provincies al mogelijk de methode voor de sociaaleconomische impactanalyse te gebruiken. Enkele provincies hebben dit ook gedaan voor hun gebiedsprogramma in 2023. LNV en IPO werken nauw samen om met de provincies kennis uit te wisselen, want het maken van de sociaaleconomische impactanalyse en het gebruiken van de methode is vooral een lerende aanpak. Voor de agro-economische analyse worden nu eerst de voorgenomen pilots uitgevoerd, waarna besloten kan worden over het vervolg en de toepasbaarheid van de methodiek. Hierbij past de kanttekening die in het antwoord op vraag 26 is gemaakt dat de impact van beleid afhankelijk is van de wijze waarop ondernemers daarop anticiperen en reageren.
Is deze methodiek met inspraak van de provincies ontwikkeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De sociaaleconomische impactanalyse is in opdracht van BIJ12 en IPO ontwikkeld, dus door en samen met de provincies. Het Ministerie van LNV was betrokken bij de begeleiding van het onderzoek. Er hebben met provincies diverse gesprekken plaatsgevonden over de methode. Daarnaast zijn er pilots uitgevoerd in een aantal regio’s om de methode verder aan te scherpen. De agro-economische impactanalyse wordt ook in nauwe afstemming met provincies ontwikkeld: zowel IPO als enkele individuele provincies zijn vertegenwoordigd in de begeleidingscommissie voor de ontwikkeling van deze methodiek.
Zijn de provincies verplicht om van deze methodiek gebruik te maken? Zo ja, wat is daarvoor de wettelijke grondslag?
Nee, de provincies zijn niet verplicht om specifiek de WEcR-methode voor de sociaaleconomische impactanalyse te gebruiken. Ook andere methodes en cijfermatige onderbouwing kunnen helpen om een sociaaleconomische impactanalyse uit te voeren. Dit is in de handreiking voor de gebiedsprogramma’s verder uitgewerkt25. Voor de agro-economische impactanalyse wordt in de handreiking van het NPLG aan provincies gevraagd om de door WEcR ontwikkelde methodiek te gebruiken, wanneer deze toepasbaar is. Dit is het geval wanneer de maatregelen voor een gebied concreet zijn en de methode tijdig beschikbaar is gesteld.
Kunt u zo spoedig mogelijk alle communicatie vrijgeven die aan de ontwikkeling van deze methodiek heeft bijgedragen? Zo nee, waarom niet?
De sociaaleconomische impactanalyse in opdracht van BIJ12 en IPO ontwikkeld door WEcR. Wij hebben dan ook geen volledig inzicht in alle communicatie die heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van deze methode. Wel kunnen we uw Kamer informeren dat een aantal bijeenkomsten heeft plaatsgevonden in het kader van de ontwikkeling van de methode en/of begeleiding van het onderzoek. Zo hebben er in 2023 diverse communicatie- en contactmomenten met de provincies plaatsgevonden, georganiseerd door IPO, BIJ12 en het Ministerie van LNV. Het doel van deze momenten was het presenteren van de methodiek, het oefenen met de methodiek en het meenemen van leerpunten richting de afronding van de methodiek door WEcR. Tijdens en na afronding hiervan hebben ook bijeenkomsten plaatsgevonden om ervaringen en leerpunten tussen provincies uit te wisselen. De ontwikkeling van de agro-economische analyse is een aantal keer besproken met LTO, NAJK en financiële partijen. Op een aantal van de bijeenkomsten met provincies is ook de agro-economische analyse besproken. Zoals gezegd is de methodiek nog in ontwikkeling en wordt er nog verder afgestemd.
Klopt het dat LNV reeds heeft uitgezocht hoe lang het duurt voordat het intrekken van vergunningen effectief leidt tot een verminderde emissie?11
Het klopt dat LNV hier ambtelijk een inschatting van heeft gemaakt.
Is dit uitgezocht omdat LNV toen voornemens was om vergunningen actief in (te laten) trekken?
Nee, het kabinet was dat niet voornemens. Er is ambtelijk een inschatting gemaakt van de doorlooptijd en andere aspecten van het instrument intrekkingen vergunningen om goed te kunnen adviseren over deze en andere af te wegen maatregelen.
Zo ja, op basis van welke wettelijke grondslag was men dat voornemens te doen?
Zoals hierboven toegelicht was LNV dit niet voornemens.
Is LNV er dan inmiddels op teruggekomen, indien voor zover LNV, ondanks de hier geventileerde mogelijkheid, destijds toch niet voornemens zou zijn geweest om vergunningen actief in (te laten) trekken? En zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet was en is niet voornemens om vergunningen actief in te (laten) trekken, maar probeert om met andere maatregelen tot de benodigde daling van de stikstofneerslag te komen. Wel is uw Kamer geïnformeerd dat niet kan worden uitgesloten dat bevoegde gezagen door gerechtelijke uitspraken gedwongen worden tot het intrekken van een vergunning.
Over welke expliciete instrumenten heeft u het hier?12
In het door u aangehaalde document staat dat in het kader van het NPLG onontkoombare en juridisch afdwingbare maatregelen en instrumenten worden voorbereid en ontwikkeld om onder andere een fors dalende lijn in stikstofdepositie te realiseren. De door Rijk en provincies in te zetten mix van maatregelen om hiertoe te komen was en is nog in ontwikkeling. Voorbeelden van mogelijk in te zetten instrumenten zijn stimuleringsregelingen, beëindigingsregelingen, de sturingsmogelijkheden rond ruimtelijke ordening en vergunningen, alsook normerende maatregelen.
Werden of worden één of meerdere van deze instrumenten door de Rijksoverheid aan de provincies aangereikt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Onder het NPLG kunnen provincies aanvraag doen voor middelen ten behoeve van maatregelen voor hun gebiedsprogramma’s. Provincies kunnen kiezen welke instrumenten zij inzetten om de lokale opgaven op te lossen. Daarvoor kunnen ook diverse instrumenten vanuit het Rijk worden benut, zoals bijvoorbeeld de regelingen onder de aanpak piekbelasting. Provincies hebben met het omgevingswetinstrumentarium op het gebied van ruimtelijke ordening en vanuit hun rol als bevoegd gezag diverse mogelijkheden om concrete maatregelen te treffen. Hiervoor zijn dan ook geen aanvullende instrumenten aangereikt.
Worden of werden de provincies door de Rijksoverheid verplicht om één of meerdere van deze instrumenten in te zetten? Zo ja, wanneer en onder welke normstelling? Zo nee, waarom niet?
Nee, provincies zijn niet verplicht om een van deze instrumenten in te zetten. Provincies zijn uiteraard wél verplicht om aan hun wettelijke taken te voldoen. Wij zijn met provincies in gesprek over hoe hieraan voor wat betreft natuurkwaliteit en het tegengaan van verslechtering het beste invulling kan worden gegeven.
De Dual Fuel tractoren van Blue Fuel Solutions |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de innovatie van Blue Fuel Solutions om bestaande «Stage V»-tractoren om te bouwen tot Dual Fuel-tractoren die deels op waterstof rijden? Hoe waardeert u de emissiereductie die hierbij kan oplopen tot 45 procent? Bent u het ermee eens dat dit een prachtige innovatie is die flink kan bijdragen aan de vergroening van de agrarische sector en het groenbeheer?
Ik sta positief tegenover iedere poging om emissies terug te brengen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er al sinds 2021 contact is met de RDW over goedkeuring van deze Dual Fuel-tractoren, maar dat dit tot op heden nog niet heeft geleid tot typegoedkeuring van deze voertuigen? Klopt het dat in eerste instantie is aangegeven dat de regeling voor typegoedkeuring direct na de zomer van 2022 opgesteld zou zijn? Kunt u uitleggen waarom dit nog niet gelukt is?
Mijn ministerie is in gesprek met de initiatiefnemers. Voor de goedkeuring van dit type voertuigen moet een zogenaamde artikel 35 procedure-worden gestart. Hierbij is het betreffende voertuig minimaal gedurende 36 maanden in de gehele EU toegestaan in afwachting van de aanpassing van de Verordening om een definitieve goedkeuring te kunnen afgeven. Zodra de aanvraag in behandeling wordt genomen kan de lidstaat het voertuig op nationaal gebied toelaten.
Mijn ministerie en de RDW staan klaar om deze procedure te starten, maar om deze procedure te starten heeft de initiatiefnemer toestemming nodig van de eerstefasefabrikant, oftewel de fabrikant van het voertuig waarop de Dual Fuel-techniek wordt toegepast. De initiatiefnemer zou ook de tweedefasefabrikant kunnen worden, met toestemming van de eerstefasefabrikant. Zodra de initiatiefnemer goedkeuring van de fabrikant heeft ontvangen dient het bedrijf een emissietest conform de eisen uit 2016/1628 Vo uit te laten voeren door een geaccrediteerde/aangewezen technische dienst. Dit om zekerheid te verkrijgen over de duurzaamheid van Dual Fuel-tractoren op de lange termijn. Bovenstaande is 4 december jl. tijdens een overleg op het departement en ook in eerdere overleggen door de RDW aan de initiatiefnemers toegelicht. Ik ben nog in afwachting van de resultaten van deze emissietesten.
Tot slot dient de initiatiefnemer ervoor te zorgen dat het voertuig aan de overige punten van de constructie-eisen en veiligheidseisen voldoet als gesteld in de Verordening. Als hieraan is voldaan kan een traject voor typegoedkeuring worden gestart.
Kunt u aangeven waarom de afgegeven tijdelijke goedkeuring is ingetrokken door de RDW? Wat is ervoor nodig deze tijdelijke goedkeuring opnieuw af te geven en/of te komen tot definitieve goedkeuring?
Er is tot op heden geen sprake van een goedkeuring voor het gebruik van waterstof voor deze voertuigcategorie. De betreffende tractoren zijn in het verleden geregistreerd als dieselvoertuigen, waarmee op onjuiste gronden een kenteken is verkregen. Vanwege het ontbreken van een goedkeuring voor het gebruik van waterstof als energiedrager kan de RDW niet anders dan de kentekens intrekken. Om tot een tijdelijke goedkeuring te komen dient een artikel 35-procedure (zie antwoord op vraag 2) te worden opgestart.
Hoe kunt u verklaren dat uw ministerie en/of het RDW nu pas aangeven dat door het ontbreken van regelgeving er een artikel 35-procedure1 bij de Europese Commissie dient te worden doorlopen? Klopt het dat uw ministerie heeft aangegeven in te zetten op aanpassing van de betreffende regelgeving ná het starten van de artikel 35-procedure? Zo ja, waarom?
De artikel 35-procedure is al vanaf de start van de gesprekken in 2021 als oplossing benoemd. Vanaf de start van de artikel 35-procedure is er sprake van een tijdelijke goedkeuring in de gehele EU voor een periode van minimaal 36 maanden. Gedurende die periode heeft de EC de tijd om te werken aan een definitieve goedkeuring. Waarbij het niet zeker is dat de Commissie die betreffende artikel 35 aanvraag ook daadwerkelijk honoreert. Ik kan hieromtrent geen garanties geven. Wel is de RDW graag bereid om de gesprekken met de fabrikant voort te zetten en nadere toelichting te geven op de voorwaarden en de vormgeving van de benodigde emissietest.
Welke stappen heeft u gezet of gaat u zetten in het geval Nederlandse regelgeving achterwege blijft om de artikel 35-procedure te versnellen en de Europese Commissie te overtuigen van het nut en de veiligheid van de Dual Fuel-tractor?
Het heeft de voorkeur om dit op Europees niveau te regelen in plaats van op nationaal niveau. Een nationale voorlopige goedkeuring heeft een kortere duur (24 maanden) en geldt enkel in Nederland. Bovendien zijn ook voor een nationale goedkeuring voornoemde emissietesten noodzakelijk. Om de Commissie te overtuigen is een formele artikel 35 aanvraag benodigd. Onderdeel van deze aanvraag zal minimaal een impactanalyse op de veiligheid van het waterstof systeem alsmede van het voertuig zijn, zodat het milieubeschermingsniveau en voertuigveiligheidsniveau zijn gewaarborgd.
Klopt het dat de RDW de mogelijkheid heeft om een voorlopige EU-typegoedkeuring te verlenen in afwachting van het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie? Is de RDW bereid hier gebruik van te maken? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de start van de artikel 35-procedure heeft de RDW de juridische basis om de betreffende voertuigen voorlopig goed te keuren voor gebruik op nationaal grondgebied.
Klopt het dat de RDW geadviseerd heeft voorlopig in te zetten op individuele emissiekeuring waarbij voor elke tractor een emissietest uitgevoerd moet worden? Kunt u aangeven of dit ertoe zou leiden dat elke individuele tractor door de RDW gekeurd moet worden? Erkent u dat dit tot financiële kosten als tijdsbelasting zal leiden?
Nee, dit heeft de RDW niet geadviseerd. Enkel het moederproduct dient getest te worden. Een nieuwe test is enkel nodig wanneer het moederproduct wijzigt.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de RDW om zo spoedig te komen tot (wijziging van) benodigde regelgeving om te komen tot typegoedkeuring van de Dual Fuel-tractoren, zodat deze innovatieve tractoren zo snel mogelijk weer de weg op kunnen?
Er heeft al overleg plaatsgevonden tussen mijn departement, de RDW en de initiatiefnemers, ik ben voornemens dit voort te zetten langs bovengenoemde lijnen.
Het bericht '#SIA2024 : lancement du plan gouvernemental renforcé de reconquête de notre souveraineté sur l’élevage' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u, naast het nut van mest, bekend met het tal van ecologische voordelen van de veehouderij waar het Franse ministerie naar verwijst?1
In het bericht en het plan wordt niet verder uitgeweid welke ecologische voordelen het Franse ministerie daarmee bedoelt. Het Franse ministerie geeft aan te werken met vijf prioritaire gebieden, waarvan de vijfde betrekking heeft op het centraal stellen van de veehouderij in de ecologische transitie. Hier wordt de veehouderij een rol toegedicht in de ecologische transitie als het gaat om decarbonisatie, via valorisatie van biomassa en dierlijke bijproducten. Mogelijk worden het benutten van reststromen en agrarisch landschapsbeheer bedoeld als andere voordelen.
Welke oplossingen biedt de veeteelt volgens het Franse ministerie voor de grote uitdagingen van deze eeuw?
In het bericht wordt niet verder uitgeweid over de oplossingen waar het Franse ministerie over spreekt. In het plan wordt gesproken over positieve externe effecten van de veehouderij op sociaal, territoriaal, economisch, voedsel- en milieuvlak en dat de veehouderijsectoren moeten worden aangemoedigd om deze positieve externe effecten te maximaliseren. Er wordt echter niet verder op ingegaan.
Het Franse ministerie wil de veehouderij in het hart van de ecologische transitie plaatsen. Betekent dit dat de Fransen streven naar het inrichten van de veehouderij op een circulaire en natuurinclusieve manier?
In het bericht geeft het Franse ministerie aan te werken met vijf prioritaire gebieden, waarbij het vijfde prioritaire gebied gaat over het in het hart van de ecologische transitie plaatsen van de veehouderij. In het bericht wordt hier niet verder over uitgeweid, en de termen circulair of natuurinclusief worden niet genoemd.
Bent u bekend met de «ongerechtvaardigde aanvallen» op de veehouderij waar het Franse ministerie over spreekt? Zo ja, welke zijn dit en waarom worden ze als onrechtvaardig gezien?
In het bericht en het plan wordt niet aangegeven op welke «ongerechtvaardigde aanvallen» op de veehouderij gedoeld wordt.
Bent u tevens bekend met de ideologie die gericht is op het einde van de tot nu toe bekende mens-dierrelatie?
In het bericht en het plan wordt gesproken over een ideologie die gericht is op het einde van de tot nu toe bekende mens-dierrelatie, maar hier wordt verder niet op ingegaan.
Wordt in vraag 6 met de tot nu toe bekende mens-dierrelatie gerefereerd aan het houden, fokken en slachten van dieren?
Het bericht en het plan gaan hier niet op in, maar het is te verwachten dat hier gerefereerd wordt het aan het houden, fokken en slachten van dieren.
Begrijpt u waarom Frankrijk pleit voor een Europees verbod op kweekvlees?
Cellulaire agricultuur, waaronder kweekvlees, is een belangrijke ontwikkeling om op een duurzame manier en met te verwaarlozen dierenleed dierlijke eiwitten te produceren. In sommige Europese lidstaten bestaat angst bij met name agrarische organisaties dat deze vorm van landbouw het bestaansrecht van de gangbare veehouderijen en daarmee de leefbaarheid van het platteland gaat bedreigen. De verwachting is dat de komende jaren nog onderzoek nodig is en dat cellulaire agricultuur aanvullend kan zijn op de gangbare veehouderij. Daarnaast wordt er op dit moment onderzocht welke kansen kweekvleesproductie kan bieden voor agrariërs en de leefbaarheid van het platteland en hoe dat vorm te geven.
Kunt u verklaren waarom Frankrijk stelt dat kweekvlees een minder duurzaam alternatief is dan vlees van een koe, ondanks dat de enige uitstoot CO2 is, wat drastisch zal verminderen zodra fabrikanten kunnen gaan opschalen?
Onderzoek van onder andere CE Delft, Universiteit van Amsterdam (UvA) en Universiteit van Oxford bevestigt dat de productie van kweekvlees leidt tot minder emissies dan bijvoorbeeld rundvlees. Ook laat het een besparing van water en grondgebruik zien. Tenslotte zijn er veel minder dieren voor nodig en is het beter voor dierenwelzijn. Het is daarmee een duurzame manier van productie van dierlijke eiwitten die complementair kan zijn aan de gangbare veehouderij. Het is van belang dat Nederland met andere lidstaten een koplopersgroep vormt om draagvlak binnen Europa voor cellulaire agricultuur te vergroten, in lijn met de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 94). In dat kader zal het kabinet bezien met welke andere lidstaten constructieve gesprekken over dit onderwerp kunnen worden gevoerd.
D66 pleit voor kweekvlees als alternatief, niet vervanger, voor dierlijk vlees in ons dieet zoals margarine dat al jaren voor boter is. In hoeverre ziet u kweekvlees als een «bedreiging» voor de veehouderij?
Voor de marktintroductie van kweekvleesproducten moeten de producten eerst getoetst worden op voedselveiligheid door de Europese Commissie. Op dit moment heeft er nog geen bedrijf in Europa een dossier bij de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) ingediend. Daarnaast is er nog aanvullend onderzoek nodig onder andere op energieverbruik en opschaling. Daarom is de verwachting dat deze duurzame manier van productie van dierlijke eiwitten complementair kan zijn aan de gangbare veehouderij. Met een groeiende wereldbevolking en een daarmee gepaard gaande toenemende vraag naar dierlijke eiwitten zijn nieuwe innovatieve productiemethoden als kweekvlees en precisie fermentatie (cellulaire agricultuur) noodzakelijk als aanvulling op de bestaande productie. Op dit moment wordt onderzocht welke kansen kweekvleesproductie kan bieden voor agrariërs en de leefbaarheid van het platteland en hoe dat vorm te geven.
Bent u het ermee eens dat de komst van kweekvlees bijdraagt aan de verduurzaming van onze landbouw zonder dat de vleesconsumptie hoeft te dalen?
Uit onderzoek, zoals hierboven aangehaald, blijkt dat kweekvlees leidt tot minder emissies dan bijvoorbeeld rundvlees en daarnaast leidt tot minder water- en grondgebruik. Ook zijn er voor de productie minder dieren nodig. Het is daarmee een duurzame manier van productie van dierlijke eiwitten die complementair kan zijn aan de gangbare veehouderij. Duurzame en gangbare productie kunnen naast elkaar bestaan.
Bent u het ermee eens dat het verbieden van kweekvlees in de EU, zoals de Franse regering wenst, een stap in de verkeerde richting is?
Het kabinet ziet cellulaire agricultuur, waaronder kweekvlees, als een belangrijke ontwikkeling om op een duurzame manier en met te verwaarlozen dierenleed dierlijke eiwitten te produceren. Nederland heeft nu een voorsprong op concurrenten in het buitenland, het is belangrijk om die vast te houden. Bovendien biedt de nieuwe techniek veel kansen voor duurzame groei van het Nederlandse agrobedrijfsleven.
Omdat er nog veel onderzoek nodig is, onder andere naar de energiebehoefte en de opschaling, is het onwenselijk om nu voortijdig een verbod op te stellen.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de onjuiste informatie over de veehouderij en welke tegenargumenten de Franse overheid daarover op hun website wil plaatsen?
Het plan spreekt over onwetendheid over de realiteit van het Franse veehouderijmodel, dogmatisme, stigmatisering en karikaturen die daarmee gepaard gaan. Het wordt uit het bericht en het plan niet duidelijk welke tegenargumenten de Franse overheid op hun website wil plaatsen. Wel geeft het plan aan dat het Franse ministerie zich daarin wil baseren op wetenschappelijke argumenten.
Bent u het ermee eens dat dit bericht van de Franse regering meer lijkt op een wenslijst van de slachtsector dan op beleid van een onafhankelijke regering?
Ik ben het daar niet mee eens, ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de Franse regering.
Kunt u toezeggen om met de Franse Minister in gesprek te gaan over de Franse beleidskeuzes, de inzet richting de EU en de impact die dat heeft voor heel Europa?
De Franse beleidskeuzes kunnen, zoals die van iedere lidstaat, impact hebben op andere EU-landen. De Franse inzet is daarom ook voor Nederland relevant. Het kabinet beziet continu met welke lidstaten het gesprek te voeren om te weten wat er in andere lidstaten speelt en om aandacht en begrip te krijgen voor de Nederlandse inzet in de EU.
Kunt u toezeggen de voordelen van kweekvlees en de keuzevrijheid die het biedt, te bespreken met uw Franse collega?
Het kabinet zet zich al langere tijd in om het draagvlak voor kweekvlees in Europa te vergroten, en zal dat ook gaan doen voor het vormen van een kopgroep, conform de motie van het lid De Groot (D66) (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 94). Met de lidstaten die positief zijn over de ontwikkeling van kweekvlees, zal het kabinet bezien met welke andere lidstaten constructieve gesprekken over dit onderwerp kunnen worden gevoerd.
Kunt u toezeggen de Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek?
Het kabinet zal, samen met gelijkgestemde lidstaten, bezien met welke lidstaten er constructieve gesprekken gevoerd kunnen worden over dit onderwerp. Het verzoek om met mijn Franse collega te spreken neem ik hierbij mee. Over ontwikkelingen hieromtrent wordt de Kamer via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd.
De relatie tussen stikstofemissie en stikstofdepositie |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de relatie tussen stikstofemissie en stikstofdepositie in algemene zin? Hoe verplaatst deze stikstof zich?
In het natuur- en stikstofdossier gaat het bij depositie over het neerdalen van stikstofcomponenten uit de lucht. De stikstofcomponenten komen in de lucht als gevolg van activiteiten zoals wegverkeer (stikstofoxiden) en het houden van dieren (ammoniak), de emissie. Hoe, waar, en in welke mate die emissie weer op de bodem deponeert, hangt af van heel veel variabelen zoals het weer, de locatie van de emissie, de emissiehoogte, en de terreinruwheid. In algemene zin geldt dat een halvering van de emissie van een specifieke bron, ook ongeveer een halvering van de depositie als gevolg van die specifieke bron betekent.
Meer algemene informatie is te vinden op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).1
Voor een specifieke situatie, waarbij de locatie en de karakteristieken van de emissiebron bekend zijn, kan de relatie tussen die emissie en de bijbehorende depositie bepaald worden met behulp van AERIUS Calculator.
Wat is de relatie tussen stikstofemissie en stikstofdepositie door wilde dieren? Hoe verplaatst deze stikstof zich?
Er is geen specifieke uitspraak te doen over die relatie, daarvoor is het afhankelijk van te veel variabelen. Dat geldt ook voor de manier waarop de stikstofemissie verplaatst.
Wordt hierbij rekening gehouden met de insleep van stikstof in Natura2000-gebieden? Ganzen, zwijnen en herten fourageren immers vaak buiten Natura2000-gebieden, terwijl de rust en verblijfgebieden zich binnen Natura2000-gebieden bevinden.
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen op 16 februari 20242 is dit bekend en wordt hier tot op zekere hoogte rekening mee gehouden.
Hoeveel van de 1,9 kiloton stikstofemissie door wilde dieren met een oorsprong van buiten Natura2000-gebieden komt terecht in Natura 2000-gebieden?
Er is een inschatting gemaakt van de totale ammoniakemissie naar de lucht afkomstig wilde dieren in Nederland. Bij die analyse is geen berekening gemaakt hoeveel daarvan binnen Natura 2000 terechtkomt en hoeveel daarbuiten.
Wat is het effect hiervan op deze Natura 2000-gebieden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verdedigt u uw stelling dat 1,9 kiloton stikstofemissie door wilde dieren slechts van beperkte impact is op de doelstellingen van het stikstofbeleid en het behoud van Natura 2000-gebieden?
In 2021 was de totale ammoniakemissie van Nederlandse bronnen 122 kiloton. De bijdrage van wilde dieren is met 1,9 kiloton dus ongeveer 1,5% op het totaal aan emissies. De totale ammoniakemissie van Nederlandse bronnen zorgt voor iets minder dan de helft van de totale depositie op Natura 2000-gebieden (de andere helft komt van stikstofoxiden en buitenlandse bronnen).
De bijdrage van wilde dieren op de totale stikstofdepositie is bij benadering dus minder dan 1% en daarmee beperkt.
Hoe wordt de variabiliteit in foerageergedrag en rustpatronen van verschillende watervogelsoorten en hoefdieren meegenomen in de emissieberekeningen van stikstof en welke stappen worden genomen om deze factoren nauwkeuriger te kunnen beoordelen in toekomstig onderzoek?
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw eerdere Kamervragen op 16 februari 20243 heeft het RIVM onderzoek gedaan naar biogene emissies. Op dit moment ziet het RIVM, mede vanwege de geringe bijdrage, geen aanleiding om hier nader onderzoek op uit te voeren.
De berekende totale depositie in Natura 2000-gebieden wordt altijd gekalibreerd op basis van metingen in die gebieden. In de gerapporteerde monitoringscijfers is de bijdrage van wilde dieren daarmee indirect verwerkt.
Erkent u dat de fecaliën van (water)vogels, hoefdieren, huisdieren en paarden die terecht komen in Natura2000-gebieden met een oorsprong van buiten deze gebieden, van veel grotere directe invloed kan zijn in de stikstofbelasting in Natura2000-gebieden dan de depositie van ammoniak en stikstofoxide in gasvorm via de lucht?
Nee. De uitwerpselen van (water)vogels, hoefdieren, huisdieren en paarden kunnen lokaal een negatief effect hebben op de biodiversiteit, maar de hoeveelheden verschillen sterk per soort en per gebied en zijn daardoor niet in het algemeen te vergelijken met stikstofdepositie uit de lucht. In sommige locaties binnen Natura 2000-gebieden kan de bijdrage aan vermesting van huisdieren zoals honden, relatief groot zijn. Dat is bij beheerders veelal bekend, zie ook het antwoord op vraag 16. Stikstofdepositie uit de lucht vindt overal binnen een gebied plaats en heeft naast een vermestend effect ook een verzurend effect. De invloeden zijn dus moeilijk met elkaar te vergelijken.
Klopt het dat één wintergans (in rust) in een Natura2000-gebied verantwoordelijk is voor 14 mol N (stikstof) per hectare en in slaap op het water er ongeveer 100 gram poep per dag in het water terecht komt? Heeft dit laatste invloed op de waterkwaliteit?
Mij is de oorsprong van deze cijfers niet bekend.
Het algemene effect van (wilde) dieren is uitgewerkt in het antwoord op vraag 8. Daarnaast is in de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen op 16 februari 2024 aangegeven dat de totale stikstofdepositie door vogeluitwerpselen gering is. Studies waaronder die van Wageningen Environmental Research (WEnR) in de provincie Utrecht concluderen dat de bijdrage van watervogels aan de stikstofdepositie als klein kan worden beschouwd.4
Klopt het dat bij de berekening van de stikstofdepositie in de Natura2000-gebieden er geen rekening wordt gehouden met de stikstofemissie van wilde dieren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 wordt de berekende totale depositie in Natura 2000-gebieden altijd gekalibreerd op basis van metingen in die gebieden. In de gerapporteerde monitoringscijfers is de bijdrage van wilde dieren daarmee indirect verwerkt.
In de natuurdoelanalyses is uitgegaan van de gerapporteerde totale depositie en is veldonderzoek in de gebieden zelf uitgevoerd.
Klopt het dat er ook in de natuurdoelanalyses geen rekening wordt gehouden met stikstofemissie door wilde dieren?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe groot is de omvang van ontbrekende data over soorten ten tijde van aanwijzing van de Natura2000-gebieden?
De inschattingen van de stikstofemissie naar de lucht die afkomstig is van wilde dieren zijn niet voor historische jaren berekend.
Tegelijk geldt, net als bij de eerdere antwoorden, dat ook ten tijde van de aanwijzing de totale depositie werd gekalibreerd op basis van metingen.
Wat voor gevolgen heeft het ontbreken van deze data?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven wordt de totale depositie gekalibreerd op basis van metingen om zo te corrigeren voor eventueel ontbrekende data. Omdat de bijdrage van wilde dieren aan de totale emissie van stikstof naar de lucht zo beperkt is, worden hier geen generieke beleidsmaatregelen op gericht.
Op welke manier en wanneer wordt deze ontbrekende data aangevuld?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat als er referentiedata ontbreekt en er slechts data beschikbaar is van één meetmoment, dit kan leiden tot de conclusie dat de staat van de natuur kan verslechteren?
Bij het opstellen van de natuurdoelanalyses deed zich inderdaad soms de situatie voor dat er beperkingen waren in de beschikbaarheid van data over de referentiesituatie. In deze gevallen is gebruik gemaakt van een «beste schatting» op basis van wat wel bekend is. Hiervoor zijn bestaande (historische) bronnen gebruikt en in combinatie met een onderbouwde beredenering. Daarbij is het van belang dat de gebruikte redenering navolgbaar is, daar toetst de Ecologische Autoriteit ook op. Dit betekent dus dat het ontbreken van gegevens over de referentiesituatie niet per se hoeft de leiden tot een conclusie dat verslechtering niet is uit te sluiten.
Bent u bekend met het onderzoek van de universiteit van Gent over de effecten van uitwerpselen van honden op de natuur?1
Ja.
Welke conclusies verbindt u hieraan?
Het onderzoek heeft het aantal honden in natuurgebieden geteld en op basis daarvan een berekening gemaakt. Het onderzoek heeft niet specifiek gekeken naar het aantal uitwerpselen dat is achtergelaten door honden in de natuur, waardoor het gemiddelde volume van urine en uitwerpselen slechts een schatting is. Dat laat onverlet dat ik het raadzaam vind dat natuurbeheerders bezoekers van natuurgebieden blijven wijzen op de schade die hondenpoep en -urine toe kan brengen aan de natuur.
Klopt het dat er onderzoeken zijn met hierin scenario’s waarin hondeneigenaren hondenpoep opruimden en hiermee de stikstofdepositie met 56 procent is gedaald?
De genoemde 56% daling van de stikstofbijdrage betreft alleen het aandeel van de honden zelf. Het is geen daling ten opzichte van de totale stikstof die in de natuur terecht komt. De stikstof in uitwerpselen van honden moet worden onderscheiden van de atmosferische stikstofdepositie, omdat de effecten en hun locaties heel verschillend zijn.
Bent u bereid om ook dergelijke onderzoeken in Nederland te laten uitvoeren?
Ook in Nederland wordt lokaal onderzoek gedaan naar hondenpoep in natuurgebieden. Bijvoorbeeld ten behoeve van het beheerplan in het Ulvenhoutse bos.
Het artikel ‘Overijssel voorlopig niet van stikstofslot: boeren en projecten langer in onzekerheid?’ |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door de Tubantia gepubliceerde artikel «Overijssel voorlopig niet van stikstofslot: boeren en projecten langer in onzekerheid?»?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke provincies de vergunningverlening, net als in Overijssel, momenteel stil ligt en hoe lang dit al het geval is?
Alle provincies staan extern salderen op dit moment maar heel beperkt en alleen onder strenge voorwaarden toe. Bij extern salderen moet worden onderbouwd dat de maatregel die stikstofreductie oplevert, niet nodig is voor behoud van de natuur en het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (de additionaliteitstoets). In de praktijk kan dit veelal niet worden onderbouwd. Gezien de beperkingen die provincies hierin ondervinden is vergunningverlening in het hele land op dit moment maar beperkt mogelijk.
Kunt u aangeven hoeveel Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders er sinds de PAS-uitspraak, zoals gedaan door de Raad van State van bijna vijf jaar geleden, zijn gelegaliseerd door rijksbeleid? Kunt u daarbij aangeven hoeveel dit er zijn ten opzichte van het totale aantal PAS-melders en hoeveel hiervan zijn gelegaliseerd met de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting?2
Er zijn 2488 legalisatieverzoeken ingediend. De provincies hebben aangegeven dat voor 144 meldingen reeds een oplossing is:
Tegen de verleende vergunning van 7 PAS-melders loopt nog een beroepsprocedure. Tot nu toe is van 103 legalisatieverzoeken vastgesteld dat deze dubbel zijn ingediend of naderhand ingetrokken. Hiervoor geldt dat legalisatie niet meer nodig is. Daarnaast is tot nu toe is van 378 dossiers vastgesteld dat deze niet in aanmerking komen voor legalisatie. Redenen hiervoor zijn onder andere dat het project al is vergund; niet meldingsplichtig was; onvoldoende is gerealiseerd of nooit gemeld is. Circa 75% van de legalisatieverzoeken wacht nog op een besluit of een oplossing.
Kunt u aangeven, indien alle huidige inschrijvingen voor de aanpak piekbelasting worden gehonoreerd en uitgevoerd, met hoeveel de stikstofdepositie dan in zijn totaliteit zal dalen (mol per hectare per jaar)? Kunt u daarbij ook aangeven bij welke Natura 2000-gebieden en op welke termijn de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen om PAS-melders te legaliseren?
Het is nog te vroeg in het uitvoeringsproces om een beeld te geven van de potentiële stikstofdepositiereductie van de aanpak piekbelasting. Zodra het mogelijk is, wil ik dit beeld graag opleveren. Ik vind het van belang hier zeer zorgvuldig mee om te gaan, mede omdat de opbrengst van de aanpak – waar mogelijk – ingezet zal worden om PAS-melders te legaliseren. Zoals toegezegd in mijn Kamerbrief van 23 januari jl.4, zal ik u zo spoedig mogelijk informeren over de opbrengst van de aanpak.
De mogelijkheden om PAS-melders te legaliseren hangen af van de beschikbaarheid van depositieruimte in combinatie met de locatie en de kenmerken van de gebieden waarop een effect is. Ook moet de staat van de natuur dit toelaten. Het is daarom niet te zeggen waar en wanneer in generieke zin de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen.
Kunt u aangeven, indien alle als zodanig aangemerkte piekbelasters vrijwillig zouden stoppen met hun activiteiten,en zij dus geen stikstofdepositie meer veroorzaken, met hoeveel de stikstofdepositie dan in zijn totaliteit zal dalen (mol per hectare per jaar)? Kunt u daarbij ook aangeven bij welke Natura 2000-gebieden en op welke termijn de stikstofdepositie vervolgens genoeg is gedaald, zodat ruimte ontstaat om PAS-melders te legaliseren?
Afgelopen januari heeft het RIVM, in opdracht van mijn ministerie, een rapport gepubliceerd waarbij de keuze voor het criterium om deel te kunnen nemen aan de aanpak piekbelasting is gevalideerd.5 Uit het rapport blijkt dat indien alle ondernemingen die daarvoor in aanmerking komen, deel zouden nemen aan de vrijwillige beëindigingsregeling Lbv-plus, de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur in Nederlandse Natura 2000-gebieden gemiddeld zou dalen met ongeveer 206 mol per hectare per jaar.
De mogelijkheden om PAS-melders te legaliseren hangen af van de beschikbaarheid van depositieruimte in combinatie met de locatie en de kenmerken van de gebieden waarop een effect is. Ook moet de staat van de natuur dit toelaten. Het is daarom niet te zeggen waar en wanneer in generieke zin de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen.
Hoeveel PAS-melders verwacht u uiterlijk in februari 2025, wanneer de maatregelen dienen te zijn afgerond(met uitzondering van landaankoop), te hebben gelegaliseerd door middel van de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting gezien het feit dat u bij de begrotingsbehandeling van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangegeven «(...) en dat wij op een korte termijn ruimte krijgen voor herstel van de natuur, voor nieuwe vergunningverlening en vooral voor het legaliseren van de PAS-melders»? Hoe schat u daarnaast de kans in dat alle PAS-melders zijn gelegaliseerd voor november 2028, wanneer de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting in principe vervalt?3 4
De regeling uitvoering aanpak piekbelasting draagt bij aan de benodigde depositievermindering. Daar waar dat kan wordt de eerst beschikbare ruimte ingezet voor PAS-melders. Een voorwaarde voor het toekennen van stikstofruimte aan PAS-meldingen (net als voor alle activiteiten) is dat de staat van de natuur dit toelaat. De regeling is echter nog te vroeg in het uitvoeringsproces om een beeld te geven van de potentiële stikstofdepositiereductie.
Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een oplossing te voorzien. Er wordt een fors pakket met diverse bronmaatregelen getroffen en aanvullend daarop wordt maatwerk ingezet om de aanpak te versnellen. Daar waar het mogelijk is om stikstofruimte rechtmatig aan PAS-meldingen toe te delen, wordt dat meteen gedaan.
Gezien de onzekerheden kan ik op dit moment niet speculeren over het aantal legalisaties in 2025. Wat ik helaas moet vaststellen, is dat het aantal legalisaties lager is dan ik had gewild en dat het minder snel gaat dan gehoopt. De benodigde ruimte moet komen uit bronmaatregelen maar het uitvoeren van het bronmaatregelenpakket moet zorgvuldig gebeuren en kost tijd, met name als het gaat om beëindigingsregelingen die gebaseerd zijn op vrijwilligheid. Daarom werk ik nu aan de mogelijkheden om de aanpak voor PAS-meldingen te verbreden. Aanvullend op de generieke bronmaatregelen wordt ook ingezet op maatwerk om in individuele gevallen tot oplossingen te komen of om tijdelijk af te kunnen zien van handhaving. Een verbreed actieplan past bij de motie-Nijhof en met dit actieplan hoop ik voor meer PAS-melders een oplossing te kunnen aanbieden.
Hoe ziet u dan de werksituatie van deze nog te legaliseren PAS-melders in de periode tussen maart 2025 en november 2028, indien niet alle PAS-melders zijn gelegaliseerd in februari 2025? Kunt u daarnaast ook aangeven hoe u de werksituatie ziet van PAS-melders na november 2028, indien zij dan nog niet zijn gelegaliseerd?
Het is voor de PAS-melders zeer vervelend dat zij al lange tijd in onzekerheid verkeren. Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een oplossing te voorzien en verbreedt waar mogelijk de aanpak. Aanvullend op de generieke bronmaatregelen wordt ook ingezet op maatwerk om in individuele gevallen tot oplossingen te komen of om tijdelijk af te kunnen zien van handhaving. Recente jurisprudentie biedt de mogelijkheid de feitelijke bedrijfsvoering vooralsnog voort te zetten.8
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen vier weken beantwoorden?
Ik streef er altijd naar uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In dit geval is het helaas niet gelukt deze binnen de reguliere termijn te beantwoorden. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief op 19 maart jl.
Het bericht ‘Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat boetes voor overtredingen in slachthuizen al sinds 2012 niet meer zijn verhoogd?
De boetebedragen in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn sinds de inwerkingtreding daarvan in 2013 niet meer aangepast.
Ik vind het belangrijk dat de hoogte van boetes voor overtredingen voldoende afschrikwekkend zijn. Daarom wil ik ten eerste een inflatiecorrectie toepassen op de hoogte van boetecategorieën voor bedrijven. Hiertoe zal ik een wijzigingsbesluit in procedure brengen.
De inflatie is in de periode van 2013 (het jaar waarop het Besluit in werking is getreden) tot en met 2023 met 28,1%2 gestegen. Dat betekent dat de huidige boete van 2500 € voor overtreding van onder meer regels voor het doden van dieren in een slachthuis, na correctie voor inflatie, ruim 3200 € zal bedragen voor een enkele overtreding. Ik wil deze correctie doorvoeren voor alle boetecategorieën.
Ik vind echter dat enkel een inflatiecorrectie onvoldoende is. Elk incident waarbij het dierenwelzijn bij slachthuizen in het geding is, is er een te veel. Dat moet beter, en de sector is aan zet om dit te bewerkstelligen. Daar waar de sector dat niet doet, moet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) stevig in kunnen grijpen. Ik heb diverse maatregelen genomen om het NVWA toezicht op de vleesketen te versterken (Kamerbrief 28 286, nr. 1294 en Kamerbrief 28 286, nr. 1335), waaronder de 3 strikes out aanpak en de inzet op cameratoezicht (zie hierover ook het antwoord op vragen 9 en 10). Om ervoor te zorgen dat boetes ook voor grotere bedrijven voldoende afschrikwekkend zijn, wil ik de mogelijkheid creëren om aan deze grote bedrijven, zoals bijvoorbeeld de grote slachthuizen, hogere boetes op te leggen. Dit vergroot de slagkracht van de NVWA om dierenwelzijnsnormen af te kunnen dwingen. Zie voor een nadere toelichting hierover mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven wat op dit moment de hoogtes van de boetebedragen zijn en kunt u daarnaast een reflectie geven op deze bedragen?
In het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn de volgende 5 boetecategorieën vastgelegd:
Daarnaast geldt dat, als het economisch voordeel dat behaald is door een overtreding de hoogte van een van de boetecategorieën aanmerkelijk overschrijdt, de Minister van LNV een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste de categorie 5.
In het Besluit worden omstandigheden gespecificeerd die aanleiding kunnen geven om deze genoemde basisbedragen te verhogen of te verlagen. Zo kan de boete, indien risico’s of gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, dierenwelzijn, diergezondheid of milieu gering zijn of ontbreken, worden gehalveerd; bij ernstige risico’s of gevolgen kan het bedrag worden verdubbeld. Recidive is een andere boeteverhogende omstandigheid: als een overtreder binnen vijf jaar nadat voor een overtreding een bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden opnieuw die overtreding begaat, wordt het boetegedrag verhoogd met het bedrag van de eerder opgelegde bestuurlijke boete. Dat betekent dat een overtreder aan wie een boete van € 2.500 is opgelegd en die binnen vijf jaar nadat die boete onherroepelijk is geworden eenzelfde overtreding begaat, een boete krijgt van € 5.000, de boete voor de derde overtreding is € 7.500 enzovoorts.
In de praktijk kunnen met name partijen die onder permanent toezicht staan, zoals slachterijen, met de toepassing van de recidivebepaling te maken krijgen.
Ik heb in 2022 een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van de bestuurlijke boete. Uit het onderzoeksrapport van Berenschot blijkt dat de bestuurlijke boete een afschrikwekkend effect heeft. Het rapport signaleert dat boetes zwaar kunnen uitvallen voor kleine bedrijven en relatief licht zijn voor grote bedrijven. Slachterijen, zo meldt het rapport, geven aan dat de boetes door de samenloop van permanent toezicht en toepassing van de recidive-bepaling zeer hoog kunnen oplopen. Ik heb u dit rapport vergezeld van mijn reactie in mei 2023 toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1294).
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 vind ik het van belang dat de boetes voldoende afschrikwekkend zijn.
Deelt u de mening dat het uitblijven van verhogingen en de huidige hoogte voor een perverse prikkel kan zorgen bij slachthuizen, waarmee wordt afgedaan aan de hoge standaard waaraan we deze bedrijven moeten houden?
Als ik de vraag goed begrijp, bedoelt u met een «perverse prikkel» dat het voor slachthuizen bij de huidige hoogte van de bestuurlijke boetes kan lonen om overtredingen te begaan. Het met de overtreding te behalen voordeel zou groter kunnen zijn dan het verschuldigde boetebedrag.
Ik vind het belangrijk dat de hoogte van de boetes voorkomt dat een dergelijke perverse prikkel bestaat. Overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn en/of voedselveiligheid zijn onacceptabel en mogen niet lonen. Ik acht een juiste interventiemix van bestraffende bestuurlijke boetes en corrigerende interventies cruciaal om naleving te bewerkstelligen. Bestuurlijke boetes zorgen vaak voor een «wake up call» door een kortstondige negatieve financiële prikkel. Corrigerende interventies kunnen langduriger effecten hebben waardoor bijvoorbeeld een verbeterde cultuur van een bedrijf leidt tot betere naleving. Een recent voorbeeld is de aanpak die de NVWA heeft ontwikkeld voor verscherpt toezicht (waaronder de «3 Strikes Out-aanpak», zie hierover ook het antwoord op vraag 9) bij slachthuizen die herhaaldelijk in overtreding zijn.
Vindt u de huidige boetetarieven afdoende afschrikwekkend? Zo nee, bent u bereid om de boetes op te hogen conform een tarief dat afdoende afschrikwekkend is en bedrijven aan voorgenoemde hoge standaard kunnen worden gehouden?
Boetes kunnen relatief zwaar uitvallen voor kleine bedrijven en particulieren (zoals kinderboerderijen/ hobbyboeren) en relatief licht zijn voor grote bedrijven (zoals grote slachthuizen). Tegelijkertijd worden boetes als gevolg van «boetestapeling» door toepassing van de recidivebepaling door slachterijen als hoog ervaren.
Er is daarom een behoefte vanuit de toezichthouder om maatwerk te kunnen leveren. Om daarin te kunnen voorzien pas ik, zoals ik eerder heb aangegeven, het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren aan (Kamerstuk 18 286, nr. 1294).
Ik wil dat hogere boetes (naast een door te voeren inflatiecorrectie) aan grote bedrijven, zoals grote slachthuizen, kunnen worden opgelegd, om te garanderen dat boetes ook voor deze slachthuizen voldoende afschrikwekkend zijn. Daarvoor onderzoek ik op welke wijze de omzetgerelateerde boete in de boeteregelgeving beter uitvoerbaar kan worden gemaakt. Het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren biedt de mogelijkheid om, zoals aangeven in het antwoord op vraag 3, een omzetgerelateerde boete op te leggen als het economisch voordeel dat behaald is door een overtreding aanmerkelijk hoger is dan de aangewezen boetecategorie. Dit geldt voor alle categorieën. De uitvoerbaarheid van het opleggen van deze omzetgerelateerde boete is voor verbetering vatbaar. Het voorgeschreven vaste percentage en het ontbreken van voldoende mogelijkheden tot maatwerk kunnen zorgen voor niet proportionele boetes. Daarnaast onderzoek ik of het boetebedrag van categorie 3, dat kan worden opgelegd bij overtreding van regels voor het doden van dieren in een slachthuis verder (naast de inflatiecorrectie) kan worden verhoogd voor slachthuizen, zonder dat dit leidt tot buitenproportionele boetes voor kleine slachthuizen en zelfslachters.
Kunt u aangeven wanneer u deze ophoging inregelt, indien u bereid bent om de boetes op te hogen? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar om het aangepaste besluit in juli 2025 in werking te laten treden. Het vergt helaas enige tijd om de voor een dergelijk besluit noodzakelijke processtappen te doorlopen. In de tussentijd streef ik ernaar om overtredingen van bepaalde welzijnsregels door slachthuizen in een hogere boetecategorie te plaatsen, zoals omschreven in het antwoord bij vraag 5.
Deelt u de mening dat er met de benoemde tijd tussen de geconstateerde overtreding en het opleggen van de boete, een onevenredige discrepantie bestaat met de tijd tot wanneer de boete wordt ontvangen?
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd, ziet de NVWA er als eerste op toe dat de overtreder de overtreding beëindigt. De interventie die de toezichthouder ter plekke inzet, is passend bij de overtreding. Hier gaat direct een corrigerende werking vanuit. Een voorbeeld van zo’n corrigerende interventie is dat de NVWA de slachtband stil legt of de slachtsnelheid verlaagt. Daarnaast kan de NVWA besluiten om ook een Rapport van Bevindingen (RvB) op te maken. De NVWA streeft ernaar om de afhandeling van RvB’s binnen de termijn van 13 weken af te ronden. Deze termijn werd de afgelopen jaren vaak niet behaald. Ik ben net als de inspecteur-generaal van de NVWA van mening dat met een spoedige afhandeling de overtreder beter de link legt tussen de overtreding en de ontvangen boete. De NVWA werkt er dan ook hard aan om de overtreder binnen de wettelijke termijn van dertien weken te laten weten welke sanctie wordt opgelegd. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Zo ja, kunt u aangeven waardoor het zo lang moet duren voordat boetes worden ontvangen en bent u voornemens om doorlooptijd te verkorten? Zo nee, waarom niet?
De reden voor de lange doorlooptijden is een combinatie van de zorgvuldigheid waarmee een afweging gemaakt wordt en de druk op de beschikbare capaciteit. Eind 2023 is de NVWA een project gestart om de doorlooptijden te verkorten. Zo wordt de toezichthouder optimaal ondersteund bij het maken van een RvB, is de samenwerking in de afhandeling geoptimaliseerd en wordt gericht capaciteit ingezet om de voorraad weg te werken. De NVWA doet er alles aan om de RvB’s die na 15 januari 2024 zijn opgemaakt, binnen 13 weken af te ronden.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie van van de leden Van Campen/Eerdmans (Kamerstuk 28 286, nr. 1249), waarbij de Kamer pleit voor een strengere procedure langs het three-strikes out principe?
De «3 Strikes Out-aanpak» is vanaf 1 december 2023 onderdeel van het verscherpt toezicht in slachthuizen en ingebed in het reguliere handhavingsbeleid. Inmiddels zijn in januari en februari bij twee verschillende roodvleesslachthuizen strikes vastgesteld. In een brief heb ik de Kamer geïnformeerd over welke overtredingen in ieder geval onder «3 Strikes Out» vallen (Kamerstuk 28 286, nr. 1315). Als bij deze ondernemers voor de derde keer in 2 jaar een overtreding uit die lijst wordt geconstateerd, is het bedrijf «out» en worden de erkenningen van deze bedrijven geschorst. Deze ondernemers hebben dus één strike achter hun naam staan, moeten een verbeterplan indienen en zijn ook onder verscherpt toezicht geplaatst (Kamerbrief 28 286, nr. 1335).
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel Cameratoezicht in slachthuizen, wat volgens de beantwoording van de feitelijke vragen over de begroting LNV 2024 binnenkort in consultatie zou moeten gaan? Wordt met dit wetsvoorstel ook de mogelijkheid van artificial intelligence in slachthuizen geregeld, waarmee bij toezicht meer kan worden gekeken naar dierenwelzijn in de hele bedrijfsvoering, dan enkel naar incidenten?
Ik verwacht dat het ontwerp-wetsvoorstel cameratoezicht in slachthuizen en verzamelcentra in het voorjaar in consultatie gaat. In het ontwerp-wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om regels te kunnen stellen over de toepassing van kunstmatige intelligentie, algoritmes en sensortechnologie om camerabeelden beter te kunnen selecteren en te analyseren. Er zijn reeds verschillende van deze «slimme» camerasystemen in ontwikkeling om bedrijven te helpen, dierenwelzijn structureel beter te borgen in hun bedrijfsvoering. Ik ga ervan uit dat deze technologieën op termijn ook van meerwaarde zullen zijn voor het toezicht van de NVWA. De toepassing van kunstmatige intelligentie en algoritmes zal conform het implementatiekader «verantwoorde inzet algoritmes» plaatsvinden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Ik heb ernaar gestreefd om de antwoorden zo snel mogelijk, binnen de gebruikelijke termijn aan uw Kamer te sturen. Helaas is dat niet gelukt vanwege de benodigde afstemming tussen de betrokken diensten bij het opstellen van de antwoorden.
De illegale spieringvisserij in de Waddenzee. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vissers halen meer dan 20 ton aan «verboden» vis uit Waddenzee»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er in januari van dit jaar al meer dan 23 ton spiering uit de Waddenzee is gevist zonder dat daar een natuurvergunning voor is afgegeven?
Het vissen op spiering met het sleepnet in dit Natura 2000-gebied is zonder vergunning niet toegestaan. Het is volstrekt onacceptabel dat een aantal vissers toch, ondanks de kenbaarheid van dit verbod, deze visserij zeer bewust lijken te ondernemen. Mijn toezichthouders hebben deze visserij waargenomen en gerapporteerd. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft drie vissers hierop formeel gewaarschuwd. Bij verdere overtredingen zullen uiteraard vervolgstappen ondernomen worden.
Welk gevolg is er gegeven aan de uitspraak die op 6 december 2023 werd gedaan door Rechtbank Midden-Nederland, waarin de natuurvergunningen voor spieringvisserij op acht locaties in de Waddenzee als niet voldoende onderbouwd werden verklaard? Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat op deze grote schaal illegaal gevist wordt zonder dat hierop wordt gehandhaafd?2
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft geconstateerd dat de visserijbedrijven wiens eerdere natuurvergunning voor de spieringvisserij zijn vernietigd door de rechtbank, deze uitspraak respecteren. In zoverre geven zij dus gevolg aan de uitspraak. De vergunningplicht geldt uiteraard algemeen, ook voor vissers en visserijbedrijven die niet eerder om een natuurvergunning hebben verzocht.
Mij zijn drie concrete gevallen van ogenschijnlijk doelbewuste visserij op spiering, zonder geldige natuurvergunning, bekend. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn hierop inmiddels passende actie gezet. De Minister voor Natuur en Stikstof zal die actie continueren bij voortgaande visserij.
Bent u bekend met het feit dat garnalenvissers hun netten hebben aangepast om op spiering te kunnen vissen?
Vanuit twee kaders bestaan specifieke verplicht aan te houden maaswijdtes voor de uitvoering van de garnalenvisserij. Vanuit de garnalenvergunning die is uitgeven op basis van de Visserijwet is een maaswijdte van minimaal 16 mm verplicht. Deze verplichting geldt dus altijd voor de garnalenvisserij. In de gedoogbeschikking voor het vissen op garnalen met het sleepnet alsmede met het bordennet op specifieke locaties in diverse Natura 2000-gebieden zonder vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (inmiddels opgegaan in de Omgevingswet) is een maaswijdte van minimaal 20 mm in het gehele net en 22 mm in de kuil van de netten (de laatste 150 rijen van de mazen) verplicht. Dit laatste geldt dus alleen voor de garnalenvissers die onder de gedoogbeschikking in de Waddenzee vissen. Niet elk van de bewuste vissers heeft zich aan de vanuit deze gedoogbeschikking verplichte minimummaaswijdte gehouden, afgaande op de door henzelf ingevoerde data in het verplichte logboek. Mede daarom zullen de toezichthouders de komende periode hier fysiek gericht toezicht op houden.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de Vogelbescherming dat de garnalenvissers een bepaalde vistechniek gebruiken, waardoor er geen sprake is van bijvangst maar van bewuste vangst van spiering?
Aan garnalenvissers is vanuit de Visserijwet een vergunning verleend voor het gebruik van enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen, zonder specificatie van soorten die daarmee wel of niet, en in welke hoeveelheden, mogen worden bijgevangen. Dit bemoeilijkt een eventueel oordeel of er sprake is van bijvangst dan wel een bewuste vangst van spiering. Het specifieker vaststellen van de vergunning wordt meegewogen voor het lange termijnperspectief. Om bijvangst in de garnalenvisserij te beperken, is de zeeflap een verplicht onderdeel van het garnalenvistuig. De betreffende garnalenvissers maakten hier gebruik van.
Los van de specifieke vistechniek die men mogelijk hanteert, vinden zowel ik als de Minister voor Natuur en Stikstof vooral de gekozen locaties voor het vissen op garnalen zeer opmerkelijk. De spuikommen bij Den Oever en Kornwerderzand zijn geenszins een reguliere locatie om op garnalen te vissen in de Waddenzee. De spuikommen zijn immers circa 25 meter diep. Garnalenvisserij vindt doorgaans op ondiepere locaties plaats waar met klossen aan het sleepnet de garnalen die zich in de zeebodem bevinden opgeschrikt worden. In combinatie met de aangelande hoeveelheden aan vangsten en de verhouding daarin tussen spiering en garnaal is in de optiek van de Minister voor Natuur en Stikstof een natuurvergunning voor spieringvisserij een vereiste.
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de gehanteerde vistechnieken op de Waddenzee en maatregelen om de bijvangst van spiering zoveel mogelijk te beperken?
De betrokken toezichthouders zijn in hun waarnemingen alert op de specifieke vispatronen, exacte vislocaties, gehanteerde netconfiguraties en algehele uitvoering van deze visserijen die de betreffende vissers hanteren. Die analyses worden vastgelegd en zijn mede basis voor de dossiervorming richting vervolgstappen in optreden hiertegen.
Wat vindt u van het feit dat het Kornwerderzand één van de plekken is waar intensief wordt gevist, terwijl dit een gebied een voorgenomen visserijvrije zone is? Geldt dit ook nog voor andere gebieden?
Bij de spuisluizen van Kornwerderzand is nog geen visserijvrije zone van toepassing. De besluitvorming hierover is nog in voorbereiding. Over de stappen die hierin zijn genomen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45). In de beantwoording op vraag 8 ga ik hier nader op in. Hoewel er dus nog geen visserijvrije zones zijn ingesteld, is de spieringvisserij in het Natura 2000-gebied Waddenzee, en dus ook op deze locaties, niet toegestaan.
Welk gevolg is er gegeven aan de beleidsvoornemens om visserij nabij vismigratievoorzieningen waaronder stuwcomplexen in de Afsluitdijk aan te pakken, zoals staat vermeld in de brief gestuurd op 3 juli 2020 naar aanleiding van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 29 664, nr. 197) uit 2019?3
Uw Kamer is geïnformeerd over het beleidsvoornemen voor het instellen van een generieke visserijvrije zone van 250 meter bij alle vismigratievoorzieningen, bij de sluizen van de Afsluitdijk aan de zeezijde een zone van 1.000 meter en bij het Haringvlietsluis aan de zeezijde een zone van 1.500 meter (Kamerstuk 29 664, nr. 204).
Op 8 december 2020 heeft de Kamer de motie Lodders (Kamerstuk 33 450, nr. 82) aangenomen die verzoekt dat er wordt afgezien van het instellen van generieke visserijvrije zones en dat in plaats daarvan tot visserijvrije zones op maat wordt gekomen om de impact op de sportvisserij te verminderen. Per brief van 20 april 2021 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze invulling zou worden gegeven aan de motie (Kamerstuk 29 675, nr. 200).
Naar aanleiding hiervan is in het commissiedebat zee- en kustvisserij op 30 juni 2021 over het onderwerp gesproken (Kamerstuk 29 675, nr. 207). Hierbij is toegezegd om met Sportvisserij Nederland in overleg te gaan om te kijken of voor bepaalde categorieën wateren kleinere visserijvrije zones ingesteld kunnen worden. De Kamer is hierover per brief van 9 juni 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 207). Als gevolg hiervan is dus opnieuw bekeken welke omvang de visserijvrije zones op welke locaties zouden moeten krijgen en conform de motie Lodders is aan Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders verzocht hier een gezamenlijk gedragen advies over uit te brengen. Dit advies is recent afgerond en zal worden betrokken in de definitieve besluitvorming over de instelling van visserijvrije zones. De Kamer is hierover laatstelijk per brief van 1 maart 2023 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45).
Kunt u verklaren waarom de visserijvrijezones niet in de loop van 2021 zijn ingevoerd, zoals in de brief van 3 juli 2020 was aangekondigd?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het invoeren van de visserijvrije zones die in 2024 plaats zal vinden volgens de brief gestuurd door de Minister op 1 maart 2023?4
Ik heb in de beantwoording op vraag 8 toegelicht welke processtappen reeds zijn doorlopen. Het maatwerkadvies van Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders wordt nu beoordeeld om te bepalen in welke mate dit advies kan worden overgenomen om tot een afbakening van de visserijvrije zones te komen die de trekvissen voldoende beschermen. Op korte termijn zal ik de resultaten van het traject met Sportvisserij Nederland delen met de Tweede Kamer en bekendmaken hoe ik vervolg zal geven aan het instellen van visserijvrije zones.
De verkoop van illegaal gefokte dieren met ernstige erfelijke aandoeningen via Marktplaats. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op Marktplaats talloze advertenties zijn aangetroffen waarin kittens van het ras Scottish Fold en aanverwante kruisingen worden aangeboden?1
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om te fokken met Scottish Fold katten, omdat deze dieren continu ernstig lijden vanwege erfelijke afwijkingen?
Ja, het is op grond van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren verboden om te fokken met katten met vouworen (waaronder Scottish Fold katten), omdat deze katten drager zijn van een gen dat zorgt voor kraakbeenafwijkingen in het hele lichaam. Hierdoor krijgen ze op latere leeftijd ernstige gezondheidsproblemen, zoals kreupelheid en pijn. Ik vind het vreselijk dat deze dieren nog steeds worden gefokt.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van House of Animals blijkt dat in drie maanden tijd via meer dan honderd advertenties Scottish Fold kittens zijn aangeboden?
Uit het onderzoek blijkt helaas dat een verbod op het fokken met katten met vouworen onvoldoende effectief is. Daarom werk ik ook aan een houdverbod voor deze katten.
Hoe verklaart u dat fokkers deze illegaal gefokte dieren nog steeds kunnen verkopen via online handelsplatformen, zoals Marktplaats?
Deze dieren kunnen worden verkocht via online handelsplatformen, omdat het momenteel nog toegestaan is om Scottish Fold katten te houden, kopen en voor de verkoop aan te bieden. Online handelsplatformen hebben geen verplichting om na te gaan of de aangeboden kittens legaal zijn gefokt. Voor een online handelsplatform is het ook niet mogelijk om op basis van een advertentie vast te stellen of de aangeboden kittens illegaal zijn gefokt.
Herkent u de signalen dat advertenties voor Scottish Fold kittens op Marktplaats niet adequaat worden verwijderd, in tegenstelling tot andere op het platform verboden producten, zoals sigaretten?
De verkoop en aankoop van dieren op Marktplaats is in beginsel toegestaan als de handel hierin niet is verboden door nationale of internationale wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld sinds 1 juli 2023 de online verkoop van tabak en e-sigaretten verboden. Advertenties voor Scottish Fold kittens zijn dat niet. De vergelijking tussen sigaretten en Scottish Fold kittens kan dan ook niet gemaakt worden.
Deelt u de mening dat Marktplaats hiermee ernstig dierenleed faciliteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het zijn de fokkers van deze katten die dit ernstige dierenleed veroorzaken voor hun eigen (financiële) gewin.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2023 113 waarschuwingsbrieven en 227 naleefbrieven heeft verstuurd naar fokkers van Scottish Fold katten?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat al zeker 10 jaar verboden is te fokken met dit soort katten, geen tijd meer is voor waarschuwingen, maar dat er meteen moet worden ingegrepen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het artikel uit het Besluit houders van dieren dat gaat over het fokken met gezelschapsdieren is inderdaad op 1 juli 2014, dus bijna 10 jaar geleden, in werking getreden. Het betreft hier echter een open norm, waarbij pas meer recent duidelijk is geworden2 en gecommuniceerd3, 4 dat het fokken met katten met vouworen een overtreding van dit artikel is. Daarom is het niet gek dat er op dit moment waarschuwingen worden verstuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar, naar aanleiding van advertenties op Marktplaats, handhavend opgetreden bij fokkers van Scottish Fold katten?
De NVWA heeft in 2023 naar aanleiding van advertenties op Marktplaats 113 officiële waarschuwingen en 227 naleefbrieven verstuurd naar fokkers van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold katten.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar de betaalgegevens en/of de advertentiehistorie van verkopers van Scottish Fold katten gevorderd?
Vanaf juni 2023 verstuurt de NVWA officiële waarschuwingen naar aanbieders van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold. Ten behoeve van het kunnen versturen hiervan is gestart met het vorderen van gegevens bij banken. In 2023 heeft de NVWA bij Marktplaats 201 keer de advertentiehistorie en bankrekeningnummers gevorderd van verkopers van vouwoorkatten zoals de Scottish Folds. Daarnaast heeft de NVWA de naam, adres en woonplaats (NAW)-gegevens van adverteerders 130 keer opgevraagd bij de banken.
Welke mogelijkheden ziet u om de handhaving te verbeteren en ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken?
Om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken is het ook nodig om de vraag naar deze dieren te stoppen. Daarom heb ik in de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken» d.d. 20 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1288) aangegeven een houd- en vertoningsverbod te willen voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken. In de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 13 juli 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1303) heb ik aangegeven zo snel mogelijk een houdverbod in te voeren voor katten met vouworen. Momenteel wordt dit houdverbod vormgegeven. Zoals aangegeven in de verzamelbrief dierenwelzijn van 24 januari 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) verwacht ik dit voorjaar de internetconsultatie te starten.
De in voorbereiding zijnde nationale en in het EU-voorstel «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) opgenomen identificatie- en registratieplicht (I&R) voor katten zal toezichthouders beter in staat stellen om een fokker te traceren, te achterhalen of een dier illegaal in Nederland is gefokt, en/of illegaal (voor de leeftijd van de verplichte rabiës-vaccinatie, 15 weken) is geïmporteerd.
Daarnaast is in het EU-voorstel (COM/2023/769 final) een artikel opgenomen waarin staat gesteld dat exploitanten van fokbedrijven ervoor moeten zorgen dat fokstrategieën niet leiden tot het ontstaan van genotypen en fenotypen met schadelijke gevolgen voor het welzijn van honden en katten of van hun nakomelingen. Voor de effectiviteit van dit voorschrift is het van belang dat de gedelegeerde bevoegdheden hieromtrent ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de verordening opgesteld worden. Ik dring er in de raadswerkgroepen dan ook op aan dat dit op korte termijn gebeurt voor de kenmerken waarover nu al wetenschappelijk onderbouwd stelling kan worden genomen, zoals brachycefale dieren, katten met vouworen en bepaalde designer breeds5.
Bent u bereid om er bij Marktplaats op aan te dringen dat ze advertenties van dieren die in Nederland niet mogen worden gefokt sneller gaan verwijderen? Zo ja, op welke manier gaat u dit waarborgen?
Nee, het is niet doenlijk om op basis van foto's van een dier vast te stellen of deze al dan niet illegaal is gefokt.
Bent u bereid om strengere regels op te stellen voor de online verkoop van levende dieren?
De voornoemde «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) zal hier naar verwachting mogelijkheden toe bieden. In dit voorstel worden maatregelen voorgesteld om de handel in honden en katten via online platforms beter te reguleren, onder andere door een EU-brede verplichting tot identificatie en registratie (I&R) van honden en katten, en een verplichte controle op deze I&R voordat een advertentie geplaatst kan worden. Online platforms worden daarnaast verplicht om bij advertenties voor honden en katten een waarschuwing te plaatsen waarin het belang van verantwoord houderschap wordt benadrukt.
Daarnaast ziet de Digitaledienstenverordening (Digital Servies Act, EU 2022/2065), die sinds 17 februari 2024 van kracht is, toe op verdere zorgvuldigheidsverplichtingen voor online marktplaatsen die relevant zijn voor online verkoop van levende dieren zoals een verbeterde traceerbaarheid van handelaren. Deze ontwikkelingen maken dat ik momenteel geen aanleiding zie tot strengere nationale regelgeving.
Welke andere mogelijkheden zijn er, tot het houdverbod voor katten met vouworen in werking treedt, om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats?
Op korte termijn zie ik geen andere mogelijkheden om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats. Dat laat onverlet dat ik ook wil dat deze katten niet meer worden aangeboden op Marktplaats, en ik mij daar voor inzet middels het houdverbod.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De vreselijke import van kalfjes uit Ierland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat dacht u toen u zag dat de Nederlandse kalversector ook in 2023 wéér meer kalfjes uit Ierland naar Nederland heeft gehaald – een «recordaantal» van meer dan 106.000 kalfjes – ondanks uw gesprekken met de sector over deze ontwikkeling, die ook u zorgwekkend heeft genoemd?1,2,3
De toename van het transport van ongespeende kalveren van Ierland naar Nederland in 2023 past niet bij mijn inzet om in EU-verband – onder andere bij de herziening van Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) – te komen tot een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren. Deze transporten kan ik echter niet verbieden vanwege de regels omtrent vrij verkeer van goederen en de transportverordening die langeafstandstransporten van ongespeende kalveren onder voorwaarden toelaat. Dit moet EU-breed worden aangepakt. Daarom zet ik daar op in; zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat u al jaren zegt een verbod te willen op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals de piepjonge Ierse kalfjes die tot wel 50 uur onderweg zijn naar Nederland, waarbij uit onderzoek van Eyes on Animals, L214 en Ethical Farming Ireland bij herhaling is gebleken dat de dieren ernstig worden mishandeld op Franse «rustplaatsen» waar kalfjes worden geschopt, geslagen met stokken en peddels en worden voortgesleept aan hun staart, oren en benen?4
Ik ben inderdaad een groot voorstander van een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren en ik zet mij hier op Europees niveau voor in. Zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat de veewagens waarmee jonge kalfjes uit Ierland worden vervoerd geen systemen aan boord hebben, waaruit deze kalfjes melk kunnen drinken?
Veewagens waarmee jonge ongespeende kalveren worden vervoerd hebben meestal geen drinksystemen aan boord waar de kalveren melk uit kunnen drinken. Er zijn een aantal bedrijven die dergelijke systemen wel hebben ontwikkeld en Ierland heeft deze eind oktober 2023 getest aan boord van de Roll-on-Roll-off-boot (waarbij de veewagen met daarin de dieren aan boord van de boot wordt geladen) van Ierland naar het vaste land van Europa en de kalveren ook een week gemonitord op de bestemming op het vaste land van Europa. Op dit moment worden de resultaten van die test geanalyseerd door de Ierse onderzoeksinstelling Teagasc. In 2024 voert Teagasc mogelijk nog meer onderzoek uit op dit onderwerp. Mijn departement onderhoudt nauw contact met de Ierse collega’s om deze ontwikkelingen goed te volgen.
Kunt u bevestigen dat elk transport met ongespeende kalfjes per boot van Ierland naar het Europese vasteland in principe de Europese regels overtreedt, aangezien de kalfjes tijdens de 19 uur durende overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk geen melk kunnen drinken in de veewagens waarin zij blijven staan?
Ieder transport met dieren moet voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld door de transportverordening. Dat betekent dat ook aan de regels omtrent voederen en drenken moet worden voldaan. Ik vind het heel belangrijk dat er – naast een verbod op lange afstandstransporten van ongespeende dieren – duidelijke regels zijn voor het drenken en voederen van dieren tijdens het transport. Daarom zet ik mij in het kader van de nieuwe transportverordening hiervoor in. Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om toezicht te houden op de naleving van de (huidige) transportverordening. In dit geval checkt de Competente Autoriteit van Ierland onder ander de planning van deze transporten voorafgaande aan het transport. Als deze niet in orde is, dan mag het transport niet worden uitgevoerd. Mijn departement heeft hierover contact met de Ierse collega’s, die aangeven dat deze transporten worden uitgevoerd volgens de regels in de Transportverordening.
Bent u bereid om opnieuw contact op te nemen met de Ierse autoriteiten en hen te wijzen op het feit dat zij goedkeuring geven aan transporten die niet zouden mogen worden goedgekeurd en hen met klem te verzoeken daar zo snel mogelijk mee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
De Ierse autoriteiten zijn ervan op de hoogte dat ik geen voorstander ben van deze transporten. Zo heb ik in oktober 2023 nog naar mijn Ierse collega benadrukt dat deze transporten van Ierland naar Nederland eindig zijn en dat Ierland zelf voor deze kalveren moet zorgen in de toekomst.
Bent u bereid om, als de Ierse autoriteiten vervolgens nog steeds weigeren te stoppen met het goedkeuren van deze transporten, de Europese Commissie te verzoeken een EU-inbreukprocedure tegen Ierland te starten? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de transportverordening door EU-lidstaten5. Nederland vertrouwt erop dat de Europese Commissie een lidstaat aanspreekt als door die lidstaat de transportverordening niet of niet voldoende wordt nageleefd en daarbij beziet of een inbreukprocedure in de rede ligt. Ik zal de Europese Commissie daarom niet verzoeken om een inbreukprocedure tegen Ierland te starten.
Kunt u bevestigen dat ook de drenksystemen waar kalfjes tijdens transport water uit zouden moeten kunnen drinken, vaak niet geschikt zijn? Kunt u bevestigen dat u hiervan al jaren op de hoogte bent, aangezien andere EU- lidstaten door Nederland meermaals zijn gewezen op de noodzaak van flexibele spenen waar kalfjes uit kunnen drinken, zonder dat dit heeft geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU? Wat gaat u hieraan doen?
Metalen bijtnippels – waarmee de meeste veewagens zijn uitgerust – zijn ongeschikt voor ongespeende kalveren. Deze dieren kunnen daar niet goed uit drinken. In Nederland controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of veewagens die ongespeende kalveren vervoeren zijn uitgerust met flexibele spenen. Nederland heeft inderdaad andere EU-lidstaten meermaals op de noodzaak van deze flexibele spenen gewezen. Helaas heeft dit vooralsnog niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU. Drinksystemen maken onderdeel uit van de position paper van de Vught-groep waar Nederland onderdeel vanuit maakt. De Vught-groep roept daarmee de Europese Commissie onder andere op om in de herziene Transportverordening duidelijkere regels te stellen over waaraan de drinksystemen voor ongespeende dieren moeten voldoen. Dit is in de huidige Transportverordening onvoldoende duidelijk omschreven. Ik zal mij ervoor inzetten dat een verplichting op geschikte drinksystemen voor ongespeende kalveren duidelijk wordt opgenomen in de herziening van de Transportverordening.
Heeft u gezien dat door Ierse kalverexporteurs nu voor de zoveelste keer wordt gesproken over het onzalige plan om kalfjes op het vliegtuig te zetten?5 Veroordeelt u dit nog steeds?6 Op welke wijze gaat u dit kenbaar maken aan de Ierse autoriteiten?
Ja, dit heb ik gezien. Ik ben van mening dat transport van ongespeende kalveren per vliegtuig ook dierenwelzijnsrisico’s kent, zoals extra stressfactoren (laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen). De Ierse autoriteiten zijn op de hoogte van mijn standpunt in deze.
Kunt u bevestigen dat de kalversector en de VanDrie Group weliswaar op papier hebben beloofd om voor 2026 een einde te maken aan de import van kalfjes uit Ierland, maar in de praktijk jaar na jaar weer meer dieren naar Nederland slepen?7
Ja, ik kan bevestigen dat de import van kalfjes uit Ierland jaarlijks toeneemt. VanDrie Group had in het MVO-jaarverslag 2020 opgenomen dat het bedrijf voor 2026 zou stoppen met import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. In het verslag van 2021 is dit jaartal niet meer opgenomen.
Kunt u bevestigen dat u al vele jaren zegt hierover in gesprek te gaan met de kalversector en hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Wat hebben deze gesprekken volgens u concreet opgeleverd?
Er lopen inderdaad al jaren gesprekken met de kalversector. Deze gesprekken zijn moeizaam, maar de kalversector zet stappen in de goede richting. Zo heeft de sector het voornemen om vanaf 2026 kalveren minimaal tweemaal daags te voeren met melk met een maximaal tijdsinterval van 14 uur, ook tijdens vervoer van melkvee- naar kalverhouder. De sector geeft tevens aan de import van kalveren uit Oost-Europa te stoppen. Omdat ik deze stappen nog niet ambitieus genoeg vind, zet ik me tegelijkertijd in Europa in voor strengere regels omtrent het vervoer van jonge ongespeende kalveren om verdere vooruitgang te stimuleren. Daarnaast werk ik aan een bestrijdingsplan voor de dierziektes BVD (Bovine Virale Diarree) en IBR (Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis, in de volksmond ook wel koeiengriep genoemd), dat ook de kalversector raakt en het transport van kalveren vanuit andere lidstaten naar Nederland beperkt. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over het tijdpad van de IBR-en BVD-bestrijding in Nederland. Uiteraard is de kalversector ook betrokken bij het traject rondom de dierwaardige veehouderij.
Erkent u dat de Kamer bij herhaling zeer duidelijk heeft gemaakt dat er een einde moet komen aan deze vreselijke transporten kalfjes, gelet op de aangenomen moties van de PvdD- en D66-fracties?8
Ja, dat erken ik.
Wat gaat u doen als de kalversector niet levert en de Ierse autoriteiten de regels blijven negeren om dit dierenleed tegen te gaan?
Ik vind het belangrijk dat dieren te allen tijde op een dierwaardige manier worden behandeld, zeker kwetsbare dieren zoals ongespeende kalveren. Daarom zet ik me op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals aangegeven in het BNC fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Ik word daarbij gesteund door het EFSA-rapport van 202210.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.