De antwoorden op vragen over de herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Waarom bent u van mening dat uw ministerie en/of het kabinet niet op de hoogte hoefde te zijn van de deelname van het OMT-lid Koopmans aan de teleconferentie van 1 februari 2020, gezien het feit dat het hier niet slechts ging om een «wetenschappelijke gedachtewisseling», maar een overleg betrof over de herkomst van een virus dat een wereldwijde gezondheidscrisis heeft veroorzaakt, wat vele bestuurlijke gevolgen heeft gehad, en mevrouw Koopmans als OMT-lid bovendien actief betrokken was bij het vormgeven en uitzetten van overheidsbeleid om deze crisis in Nederland te bestrijden?1
Een wetenschappelijke gedachtewisseling over de herkomst van het virus heeft geen bestuurlijke gevolgen.
Is het niet zo dat personen die direct betrokken zijn bij het maken van kabinetsbeleid de verantwoordelijkheid en de plicht hebben om transparant te zijn met betrekking tot hun informatie en activiteiten die in het verlengde van deze betrokkenheid/publieke taak liggen en deze openbaar te maken? Vindt u niet dat zowel het Parlement als de burgers van Nederland recht hebben op volledige openheid over wat personen op dat gebied weten en ondernemen, zodat zij daarover inspraak en daarop controle hebben en er verantwoording kan worden afgelegd?
Leden van het OMT zijn niet direct betrokken bij het maken van kabinetsbeleid. Noch het kabinet, noch het Parlement heeft een rol bij, inspraak in of controle op wetenschappelijk discours en daarover hoeven wetenschappers dus ook geen verantwoording af te leggen aan de politiek.
Bent u niet van mening dat de democratie ondermijnd wordt wanneer over zulke belangrijke informatie opzettelijk en actief gezwegen wordt door iemand die een dusdanig grote betrokkenheid bij en invloed op het openbaar bestuur en de democratische rechtsstaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Waarom is het wat u betreft geen probleem dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van mevrouw Koopmans en de beleidskeuzes die daaruit voortvloeiden onmogelijk objectief en onafhankelijk en puur «evidence-based» kunnen zijn geweest, aangezien zij actief heeft gepoogd een wetenschappelijke theorie/hypothese te ontkrachten en de kop in te drukken, terwijl zij daarvoor nog geen (voldoende) bewijslast/onderbouwing had en zij daar bovendien persoonlijke belangen bij had in verband met haar werkzaamheden met betrekking tot gain-of-function onderzoek? Hoe kunt u haar persoonlijke belangen en invloed op het kabinetsbeleid los zien van haar deelname aan deze «wetenschappelijke gedachtewisseling»? Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven?
De suggestie die gewekt wordt dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van professor Koopmans niet objectief en onafhankelijk zijn, herken ik niet.
Hoe onderbouwt u uw stelling dat iemand die zitting neemt in een door de overheid in het leven geroepen orgaan zoals het OMT, wat ten doel heeft advies te geven over het vormgeven en implementeren van nationaal beleid, slechts deelneemt aan «wetenschappelijke discussie» en de wetenschappelijke onafhankelijkheid bij het maken van nationaal beleid daardoor niet in het geding komt, wanneer zij gelijktijdig betrokken is bij topoverleg over hetgeen waarvoor zij zitting neemt in bovengenoemd orgaan en het kabinet daarover adviseert?
Deelname aan een wetenschappelijke discussie hoort bij wetenschappelijke onafhankelijkheid.
Nogmaals de vraag: op welk moment was uw departement en/of het kabinet op de hoogte van de deelname van mevrouw Koopmans aan bovengenoemde teleconferentie en vanaf wanneer wist u dat zij bij dit overleg actief heeft gepleit voor het onderdrukken van de hypothese dat het coronavirus uit een laboratorium zou kunnen zijn ontsnapt? En waarom heeft u daar op dat moment niet direct de Kamer over geïnformeerd?
Het departement was niet op de hoogte van deze teleconferentie. Het ministerie heeft ook geen rol bij een wetenschappelijke gedachtewisseling.
Denkt u niet dat het voor het kabinet en alle andere partijen die betrokken waren bij het op nationaal niveau bestrijden van de coronacrisis van belang was geweest om direct op de hoogte te zijn van de informatie de mevrouw Koopmans had en haar deelname aan de teleconferentie, teneinde de bestuurlijke gedachte- en besluitvorming op basis van volledigheid van informatie te kunnen doen? Is het niet waarschijnlijk dat met deze informatie wellicht andere overwegingen en keuzes zouden gemaakt en/of de publieke opinie en het draagvlak voor het beleid anders zouden zijn geweest?
Nee.
Zijn er, voordat het OMT operationeel werd voor de bestrijding van de coronacrisis, afspraken gemaakt met de leden over welke informatie en activiteiten zij binnen het OMT en het kabinet moesten delen? Staan deze afspraken en/of voorwaarden op schrift en zo ja, kan de Kamer deze stukken inzien? Zo nee, waarom zijn hierover geen afspraken gemaakt en/of richtlijnen opgesteld?
Om transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen, vult elk lid voor een OMT een belangenverklaring in.
Nogmaals de vraag: op welke manier vindt u het geoorloofd dat mevrouw Koopmans, met het oog op haar «dubbelrol» als wetenschapper en nationaal beleidsmaker, op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data en zonder hierover openheid van zaken te geven?
Professor Koopmans is geen beleidsmaker.
Nogmaals de vraag: waarom volgt u op dit moment over deze kwestie de mondiale wetenschappelijke lijn opeens niet meer en wordt er door het kabinet in Nederland niet openlijk gesproken over de toch wel steeds aannemelijker wordende mogelijkheid dat de oorzaak van de coronapandemie weleens een «lableak» zou kunnen zijn geweest, terwijl dat in andere landen door overheden en door de wetenschap inmiddels wel wordt onderkend en daar transparant over wordt gecommuniceerd?
Iedereen mag in Nederland speculeren zo veel hij of zij wil over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Wetenschappers onder leiding van de WHO doen onderzoek naar de herkomst van het virus. Ik wacht de onderzoeksresultaten met belangstelling af.
Het bericht ‘Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het landelijk lachgasverbod nog niet volledig kan worden gehandhaafd?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.2 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast en het ventverbod) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Er zijn goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Welke concrete knelpunten zijn er waardoor de handhaving en vervolging niet volledig kunnen worden opgepakt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20213 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u het eens met de stelling dat uitstel van de handhaving van het lachgasverbod, dat per 1 januari 2023 van kracht is, een enorme tegenvaller is, waardoor het schadelijke middel nog langer zonder directe consequenties kan worden verkocht en gebruikt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20214 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten.
Daarnaast lopen overtreders nu ook al risico op bestraffing. Zie ook mijn toelichting bij vraag 2. Naast het verbod opgenomen in de Opiumwet kan er ook worden gehandhaafd op lachgas op basis van bestaande APV’s in gemeenten en reeds geldende wet- en regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving en de Wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) wordt per 1 januari 2023 in beslag genomen. Eventuele vervolging voor zaken met grote hoeveelheden lachgas vindt later plaats, in afstemming met het Openbaar Ministerie.
Hoe kan het dat na de inwerkingtreding van het lachgasverbod de handhaving nog niet mogelijk blijkt te zijn wegens praktische bezwaren, terwijl het lachgasverbod al jarenlang in de lucht heeft gehangen?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals bij vraag 2 aangegeven, gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig. Door middel van het ingroeimodel hebben de uitvoeringsorganisaties de benodigde tijd voor de implementatie van de wetswijziging in de werkprocessen.
Zijn in aanloop naar de invoering van het verbod deze knelpunten niet eerder boven tafel gekomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 5 voor nadere duiding.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het lachgasverbod zo snel mogelijk te kunnen handhaven en daarmee te voorkomen dat er nog meer slachtoffers vallen als gevolg van het gebruik van lachgas?
Het Openbaar Ministerie en de politie doen er alles aan om op 1 juli 2023 alle logistieke en procesmatige aspecten gereed te hebben, zodat er dan volledig en uniform gehandhaafd wordt op het lachgasverbod.
Daarnaast heb ik met een tijdelijke ontheffingsregeling van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) geregeld dat opsporingsdiensten het ingenomen lachgas kunnen vervoeren. De ontheffing is per 1 januari jl. afgegeven en gedeeld met de relevante uitvoeringsorganisaties. De tijdelijke ontheffing geldt tot 1 juli 2023. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt momenteel aan een structurele ontheffing.
Wat zijn de te verwachten gevolgen ten aanzien van overlast en slachtoffers door gebruik van lachgas in de periode dat de politie en het Openbaar Ministerie het lachgasverbod nog niet kunnen handhaven?
Er wordt wel degelijk gehandhaafd op het lachgasverbod door de politie en Openbaar Ministerie. Bij overtreding van bijvoorbeeld de APV, de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving of de wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er direct een boete worden uitgedeeld of op een andere manier vervolging ingesteld. Als het gaat om een grotere hoeveelheid vervolgt het Openbaar Ministerie op een later moment mogelijk op grond van het verbod in de Opiumwet. Daarnaast gaat ook inbeslagname overlast en slachtofferschap tegen, want per 1 januari 2023 neemt de politie de door haar aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag.
De onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft geschreven dat in Nederland jaarlijks 7.500 tot 9.000 mensen vroegtijdig sterven door fijnstof in de lucht en dat de landbouwsector is betrokken bij ruim de helft van deze fijnstofconcentraties?1
In antwoorden op vragen aan de Staatssecretaris van IenW is aangegeven dat uit berekeningen van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer 7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijnstof zijn toe te schrijven. Het resultaat van deze berekening, die is uitgevoerd voor het SLA referentiejaar 2016, ligt in dezelfde orde van grootte als het door het Europese Milieuagentschap berekende aantal van 9.000. Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten. Ook is aangegeven dat in principe gesteld kan worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de helft van de fijnstofconcentraties in Nederland.
Kunt u bevestigen dat de betrokkenheid van de landbouwsector bestaat uit de stikstofuitstoot (ammoniak bij secundair fijnstof) en uit deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel (primair fijnstof)?2
De bron die wordt aangehaald beschrijft inderdaad de bijdrage van de landbouwsector aan primair fijnstof door deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel. Dezelfde bron beschrijft dat secundair fijnstof niet wordt gevormd in stallen, maar in de atmosfeer. Uitgelegd wordt dat dit secundair genoemd wordt, omdat het pas «in tweede instantie» wordt gevormd. Secundair fijnstof wordt gevormd uit ammoniak (NH3), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2). Gasvormig ammoniak komt uit stallen, mestopslagen en bij het aanbrengen van mest op akkers en weilanden. In de atmosfeer vormen ammoniak en de andere gassen het secundair fijnstof. Secundair fijnstof bestaat vooral uit ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat.3
Kunt u bevestigen dat ook de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden? Bij welk deel van de fijnstofconcentraties zijn de sectoren industrie en mobiliteit betrokken?
Ik kan bevestigen dat industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) mede verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden.4 Op basis van berekeningen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) jaarlijks uitvoert ten behoeve van de Grootschalige Concentraties en Deposities in Nederland (GCN/GDN), kan gesteld worden dat de bijdrage van de industrie (bijdrage uit binnen- en buitenland) aan de concentratie van PM2.5 (primair en secundair) in de orde van grootte van 15–20% ligt. Datzelfde geldt voor de verkeerssector en voor de (Nederlandse en buitenlandse) landbouw. Tot slot valt 20% in de categorie «Overig», waarbij gedacht moet worden aan de zeescheepvaart, zeezout en bijtellingen.5
Klopt het dat in 2021 de normoverschrijdingen van fijnstof PM10 op landelijk niveau zijn toegenomen ten opzichte van 2020, met name in gebieden met intensieve veehouderij? Hoe beoordeelt u dit?3
Uit de NSL monitoringsrapportage 2022 blijkt inderdaad dat in 2021 de etmaalnorm voor PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof. 7
In 2020 en 2021 waren de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide lager in vergelijking met voorgaande jaren. Dit is het gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische activiteit tijdens de coronapandemie. In 2021 is de economische activiteit toegenomen ten opzichte van 2020 waardoor de concentraties in Nederland ook licht zijn toegenomen. Dit heeft bijgedragen aan de kleine stijging in het aantal overschrijdingen voor PM10 in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties naar de toekomst toe naar verwachting verder zullen afnemen.
Kunt u bevestigen dat fijnstof PM2,5 (onder andere gevormd door ammoniak en stikstofoxiden) leidt tot verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten?4
Een aantal studies ondersteunen inderdaad een causale relatie tussen luchtverontreiniging en diverse gezondheidseffecten zoals verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten. Studies tonen ook aan dat als de blootstelling aan luchtverontreiniging wordt verminderd, de effecten van luchtverontreiniging onder de algemene bevolking ook sterk afnemen.9
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie in 2015 heeft geconcludeerd dat er een significante relatie bestaat tussen fijnstof PM2,5 en longkanker, blaaskanker en leukemie bij kinderen en dat meerdere wetenschappelijke studies een relatie leggen tussen PM2,5 en de toename van borstkanker?
In 2013 heeft de International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) fijnstof als kankerverwekkend voor mensen geclassificeerd10. Het meeste onderzoek is gedaan naar longkanker, maar er komt steeds meer onderzoek beschikbaar naar de relatie met andere vormen van kanker, waaronder blaaskanker, leukemie bij kinderen en borstkanker. In twee recente publicaties wordt ook een relatie tussen borstkanker incidentie en PM2.5 gevonden.11, 12 Een vergelijkbare studie voor Nederland zal door het RIVM worden uitgevoerd.
Klopt het dat Nederland het tweede land ter wereld is waar het vaakst blaaskanker en borstkanker voorkomt? Aan welke factoren wordt dit toegeschreven?5, 6
Het klopt dat het World Cancer Research Fund International rapporteert dat Nederland het tweede land ter wereld is waar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000 personen per jaar) van blaaskanker het hoogst is; voor vrouwen het tweede land, voor mannen het vierde land.15 Het is goed om daarbij te bedenken dat er binnen landen grote regionale verschillen kunnen zijn in de incidentie. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) beschrijft als belangrijkste risicofactor voor blaaskanker in Nederland roken (rokers hebben ongeveer drie keer zoveel kans op blaaskanker als niet-rokers; 30–40% van de mensen met blaaskanker hebben de ziekte gekregen doordat zij rookten). Ook mensen die veel in aanraking zijn geweest met bepaalde stoffen (aromatische aminen die vroeger gebruikt werken in textiel- en verfindustrie) hebben een verhoogd risico op blaaskanker. Ook kan een erfelijke aanleg een rol spelen.16
Ik kan ook bevestigen dat in het overzicht van het World Cancer Research Fund International Nederland op nummer twee staat van incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van borstkanker wereldwijd in 2020.17 Ongeveer 1 op de 7 vrouwen in Nederland krijgt borstkanker in haar leven. Vrouwen met een erfelijke aanleg hebben meer kans om borstkanker te krijgen. Er zijn ook andere risicofactoren bekend, maar die hebben minder invloed op de kans op borstkanker.18 Meer informatie kunt u vinden op www.vzinfo.nl.
Kunt u bevestigen dat u schreef dat het behalen van het stikstofdoel uit het regeerakkoord (50 procent emissiereductie in 2030) tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren kan leiden, bovenop wat kan worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom heeft u deze cruciale reden voor stikstofreductie vooralsnog niet benadrukt in het stikstofdebat?7
Dat klopt. Deze aantallen zijn berekend op basis van het behalen van het in het regeerakkoord genoemde stikstofdoel (50 procent emissiereductie in 2030).20 Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Ook met het SLA zetten wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van het SLA, die in maart 2022 aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat ook als gevolg van het SLA de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. Een verbetering van luchtkwaliteit en gezondheidswinst wordt via zowel het SLA als het stikstofdoel bereikt.
De nadruk in het stikstofdebat ligt vooral op het herstel van de natuur, vergunningverlening en de reductieopgaven van de sectoren. Echter wordt ook in het stikstofdebat en de communicatie over de opgaven binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) benadrukt dat de transtitie veel maatschappelijke belangen dient, zoals de gezondheid van mensen en het belang van schone lucht. In het NPLG zijn daarom ook meekoppelende structurerende keuzes opgenomen die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de vermindering van fijnstof en geurhinder.
Vindt u deze gezondheidswinst ook cruciaal? Zo ja, wat is uw inzet om deze stikstof- en luchtkwaliteitsdoelen daadwerkelijk te realiseren?
Ja, dat vind ik cruciaal. Daarom zijn de doelen van het NPLG zodanig opgesteld dat we kunnen borgen dat Nederland een land is met schoon drinkwater, een schone bodem en een schone lucht en werk ik hard aan het behalen van deze doelen. Met het NPLG stuur ik op deze doelen en zal ook het doel voor stikstof bereikt worden. Daarmee zorgen we voor een gezondere leefomgeving. Zoals ik in de vorige vraag heb geantwoord, hebben we naast de doelen ook meekoppelende structurende keuzes opgenomen in het NPLG, die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de verminder van fijnstof en geurhinder. Naast het NPLG wordt met de uitvoering van het SLA, alsook de inzet op maatwerkafspraken met grote emittenten van luchtverontreinigende stoffen hard gewerkt aan het realiseren van gezondheidswinst.
Beaamt u dat de huidige stikstofaanpak, met onder andere het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), alleen is gericht op het ontlasten van natuurgebieden en niet op het verbeteren van de volksgezondheid, omdat het verplaatsen van vervuilende bedrijven tot de maatregelen behoort?
Nee, dat beaam ik niet. Het NPLG brengt belangen van de boeren, natuur, water en klimaat samen met het oog op een vitaal platteland. Waarom we deze belangen en doelen samenbrengen draait in de kern om onze leefbaarheid en gezondheid, waarbij dus ook aandacht is voor factoren die hierop van invloed kunnen zijn, zoals de uitstoot van fijnstof, ervaren geurhinder en andere effecten van veehouderij.21
In de startnotitie NPLG is opgenomen dat het uitgangspunt voor de integrale gebiedsprogramma’s moet zijn dat er in elk geval geen (lokale) verslechtering optreedt in luchtkwaliteit en leefbaarheid (inclusief geurhinder) en waar mogelijk een verbetering. Dit uitgangspunt voorkomt dat luchtkwaliteit plaatselijk verslechtert door het verplaatsen van bedrijven.22 De handreiking voor de gebiedsprogramma’s van het NPLG werkt dit uit voor de eerder genoemde meekoppelende structurerende keuzes (zie vraag 9). Het gaat hier onder meer om geadviseerde afstandscriteria tussen veehouderijen en woonkernen die grotendeels in lijn zijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. In vervolgcommunicatie zal ook in meer detail worden ingegaan op hoe gebiedsprogramma’s om kunnen gaan met het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers bij het onder meer verplaatsen van bedrijven.
Beaamt u dat bij het verplaatsen van veehouderijen weg van natuurgebieden het risico reëel is dat deze veehouderijen dichter in de buurt van woonkernen komen waarmee ze de volksgezondheid verder belasten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het verkleinen van de afstand van veehouderijen tot woonkernen leidt tot hogere blootstelling aan fijnstof en geurhinder. De concentraties nemen af naarmate de afstand tot veehouderijen groter wordt. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat het risico op longontsteking significant is verhoogd bij omwonenden van geitenhouderijen en, hoewel minder consistent, ook rondom pluimveehouderijen. De specifieke oorzaak voor de gevonden associatie bij geitenbedrijven blijft vooralsnog onduidelijk.23 Op basis van de diverse onderzoeken is nog onvoldoende duidelijk over het oorzakelijke karakter van de gevonden verbanden, maar de risico’s zijn voldoende aannemelijk om handelen uit voorzorg te rechtvaardigen. In de handreiking van het NPLG zijn adviezen opgenomen voor de meekoppelende structurerende keuze op het terrein van volksgezondheid. Deze gaan ook in op concrete afstandsmaten tussen veehouderijen en woonkernen. Door een specifieke afstand te noemen, stimuleert de overheid dat in situaties met een mogelijk risico voor de publieke gezondheid, gezondheid wordt meegewogen in de besluitvorming.
Deze adviezen zijn grotendeels in lijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. Deze handreiking bestaat sinds 2019 en is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.
Gaat u het verplaatsen van vervuilende bedrijven, waaronder veehouderijen, schrappen als maatregel uit de stikstofaanpak, omdat dit neerkomt op het verplaatsen van problemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik niet schrappen omdat verplaatsing naar bepaalde plekken wel degelijk kan, mits dit passend is bij de kenmerken van dat gebied. Als er wordt gekozen voor verplaatsing moet er een bijdrage worden geleverd aan het komen tot doelbereik. Dit kan het geval zijn aangezien de depositie op een specifiek natuurgebied afneemt door de verplaatsing. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Provincies zullen aan de hand van structurerende keuzes van het NPLG de ruimtelijke puzzel gaan leggen samen met de partners in het gebied. Ook geurhinder en fijnstof worden daarin meegenomen (zie vraag 10).
Deelt u de zorg over het feit dat deelname aan het SLA, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat, volledig vrijwillig en niet juridisch bindend is waardoor er geen garantie is dat de maatregelen voor een betere luchtkwaliteit, waaronder stikstof, daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en effect zullen hebben? Zo ja, wat is uw inzet om de maatregelen uit het SLA verplicht te stellen?
Het Schone Lucht Akkoord is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De meer dan 100 deelnemers aan het Akkoord moeten de maatregelen uit het Akkoord uitvoeren zoals is afgesproken. Met meer dan 90 aangesloten gemeenten24, woont de meerderheid van mensen in Nederland in een gemeente die bij het SLA aangesloten is. Ook zijn zowel alle provincies als het Rijk deelnemers aan het Akkoord. Maatregelen op landelijk niveau hebben een positief effect op iedereen in Nederland.
Het blijft belangrijk om zicht te houden op de uitvoering en resultaten van het SLA. Daarom moeten alle deelnemers aan het Akkoord elk jaar over de voortgang van hun maatregelen rapporteren. Ook berekent het RIVM om het jaar het verwachte doelbereik van het SLA. Op basis van deze stappen kan het Akkoord gaandeweg bijgestuurd worden, als dat nodig blijkt.
Samenwerking tussen retailers en de tabaksindustrie om extra tabakswinkels te openen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Supermarkten openen steeds meer tabakswinkels, vergunningstelsel is noodzaak» en het bericht «Plus in Soesterberg met afzonderlijke tabakszaak»?1, 2
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe kijkt u vanuit een gezondheidsperspectief naar de trend waarbij supermarkteigenaren vlakbij of direct naast hun supermarkt een tabakszaak openen?
Vanuit een gezondheidsperspectief zie ik uiteraard graag zo min mogelijk verkooppunten van tabak. Echter op dit moment rookt helaas nog ongeveer 1 op 5 volwassenen en is er dus nog vraag naar tabaksproducten. De verwachting is wel dat het aantal (volwassen) rokers de komende jaren zal afnemen. Door de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten, zoals e-sigaretten, te verbieden in supermarkten, worden kinderen en jongeren minder vaak blootgesteld aan deze producten. Bovendien worden mensen die willen stoppen met roken of al gestopt zijn minder in de verleiding gebracht toch tabaksproducten en aanverwante producten te kopen.
Bent u bekend met andere tabaksfabrikanten die, net als British American Tobacco, inspelen op het aanstaande tabaksverkoopverbod in supermarkten door de opening van nieuwe tabakszaken te stimuleren? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit? Hoe beoordeelt u dit?
Op basis van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging stelt de overheid zich terughoudend op in het contact met de tabaksindustrie. Contact is alleen toegestaan om wet- en regelgeving goed uit te voeren. Ik ben dan ook niet op de hoogte van dergelijke plannen van de tabaksindustrie. Ik had wel reeds vernomen dat de in het artikel genoemde supermarktketen een samenwerking is aangegaan met een bekende gemakszaak-keten om in de supermarkt een gemakszaak te openen. Het voornemen bestaat deze constructie van een shop-in-shop te verbieden bij de invoering van het verkoopverbod van tabaksproducten en aanverwante producten in supermarkten, en zal dus vanaf 1 juli 2024 niet meer zijn toegestaan.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat met steun van de industrie een verschuiving plaatsvindt van de verkoop in supermarkten naar de verkoop in nieuwe tabaksverkooppunten in de directe omgeving van supermarkten en er dus de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten door het verkoopverbod in supermarkten?
Op dit moment stuurt de overheid actief op het soort verkooppunten waar verkoop van tabaksproducten nog is toegestaan, maar niet op de locatie daarvan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. is aangekondigd, zal op 1 juli 2023 het verbod op de online verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten in werking treden en per 1 juli 2024 gaat het verbod op verkoop in supermarkten en soortgelijke verkooppunten in. Daarnaast is het kabinet voornemens in 2025 de verkoop van e-sigaretten enkel nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken. Vanaf 2030 bestaat het voornemen de verkoop van tabaksproducten enkel nog toe te staan in gemakszaken en tabaksspeciaalzaken en vanaf 2032 is het kabinet voornemens de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken.3 Onderzoek van SEO Economisch onderzoek wijst uit dat deze aanpak van de overheid leidt tot een flinke reductie in het aantal verkooppunten. Het aantal verkooppunten daalt naar verwachting van 10.000 in 2021 naar 4.400 in 2024 door verbod op de verkoop in supermarkten en zal uiteindelijk dalen tot minder dan 2000 tabaksspeciaalzaken als de verkoop alleen nog in speciaalzaken mogelijk is. Het beeld dat er de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten deel ik daarom niet.
Hoe houdt u zicht op een toename van het aantal tabaksverkooppunten in 2023 als gevolg van dit soort acties vanuit de tabaksindustrie, aangezien de registratieplicht voor tabaksverkooppunten pas ingaat vanaf 2024?
In het debat over concrete maatregelen in het kader van het Nationaal Preventieakkoord van 3 september 2019 dienden de leden Kuik en Dik-Faber een later aangenomen motie4 in waarin de regering onder meer werd verzocht een nulmeting van het aantal tabaksverkooppunten in Nederland uit te voeren, alsmede de komende jaren te monitoren hoe dit aantal zich ontwikkelt. De nulmeting is in 2020 uitgevoerd en door mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer gestuurd.5 De vervolgmeting heb ik eind vorig jaar naar uw Kamer verzonden.6 Deze metingen zijn gebaseerd op data van Locatus, leverancier van retailinformatie. SEO Economisch Onderzoek (SEO) heeft op basis van deze data een betrouwbare schatting gemaakt van het aantal verkooppunten van tabak. Vanwege het grote aandeel in de nationale tabaksomzet dat vrijvalt met het verkoopverbod in supermarkten kan ik niet uitsluiten dat er veranderingen plaatsvinden in het type winkels dat tabaksproducten zal aanbieden. Mede daarom zet ik in op een registratiesysteem om nog exacter in beeld te krijgen waar de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten plaatsvindt. De verzamelde gegevens in 2024 kan ik naast de huidige gegevens leggen om zodoende een betrouwbaar beeld te schetsen van de toename, indien aanwezig. Voor het in laten gaan van een registratieplicht is een wetswijziging nodig is. Wetswijzigingen vergen een zorgvuldig proces. Ik werk er hard aan deze wetswijziging in 2024 van kracht te laten zijn, maar 2023 is, gezien dit langdurige proces, helaas niet mogelijk.
Welk groeipercentage verstaat u onder de term «wildgroei van tabaksspeciaalzaken», zoals u die term gebruikte in het commissiedebat Leefstijlpreventie van 14 december 2022, toen u sprak over een mogelijke wildgroei aan tabaksspeciaalzaken na 2024 als aanleiding voor verdere maatregelen?
In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat het aantal verkooppunten wordt verminderd om de blootstelling aan tabaksproducten te verminderen en bij te dragen aan de norm dat roken niet normaal is. Het verbod op tabaksverkoop in supermarkten dient dan ook bij te dragen aan dat doel. Ultimo 2021 waren er ruim 6.000 supermarkten die tabaksproducten verkochten7, stuk voor stuk winkels die na 2024 geen tabaksproducten en aanverwante producten meer mogen verkopen. Wanneer het aantal nieuw geopende verkooppunten een aanzienlijk deel van de daling van 6.000 verkooppunten teniet dreigt te doen, zie ik dat als aanleiding voor verdere maatregelen.
Deelt u de zorgen dat een mogelijke wildgroei aan tabaksverkooppunten vanaf 2024 niet zichtbaar wordt, als tussen nu en het ingaan van de registratieplicht er al talloze nieuwe tabaksverkooppunten bij komen en de sterke toename dus al in 2023 plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid om de registratieplicht eerder in te laten gaan en 1 januari 2023 als uitgangspunt te nemen om de groei van het aantal tabaksverkooppunten in de toekomst te kunnen meten?
Zie antwoord op vraag 5.
Verwacht u dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten werkelijk zal verminderen, gegeven de stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daartegen doen?
SEO heeft in opdracht van mijn ambtsvoorganger onderzoek laten doen naar de te verwachten ontwikkelingen in het aantal verkooppunten ten gevolge van de voorgestelde maatregelen om het aantal verkooppunten te verminderen. Hieruit valt op te maken dat de maatregelen een flinke daling van het aantal verkooppunten veroorzaken: van ca. 10.000 in 2021 tot minder dan 2.000 in 2032.8 De stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken neemt niet weg dat de marges op tabaksproducten laag zijn en het voor tabaksspeciaalzaken niet eenvoudig is genoeg klandizie te genereren
om rendabel te zijn. Daarnaast heb ik in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. aangekondigd dat vanaf 2032 tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog verkocht mogen worden bij winkels die naast deze producten alleen loten en dagbladen mogen verkopen (tabaksspeciaalzaken). Deze maatregel verkleint de aantrekkelijkheid van het beginnen van een tabaksverkooppunt.
Hoe beoordeelt u het idee om de optionele bevoegdheid voor gemeenten om in het omgevingsplan regels te stellen om de vestiging van nieuwe ongezonde voedselaanbieders te beperken, uit te breiden voor tabaksspeciaalzaken?
De Tabaks- en rookwarenwet biedt veel mogelijkheden om de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten te beperken tot specifieke verkooppunten, waarbij landelijk hetzelfde beleid kan worden gevoerd. Uit onderzoek blijkt dat het verbod op de verkoop van sigaretten in supermarkten in 2024 het aantal verkooppunten meer dan halveert, ook wanneer de te verwachten nieuw te openen verkooppunten worden meegenomen. Ik verwacht geen additioneel effect van de voorgestelde gemeentelijke bevoegdheid op het aantal tabaksverkooppunten.
Deelt u de mening dat een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur de beste oplossing is om een wildgroei te voorkomen? Zo ja, wanneer wilt u dit invoeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ingaan op de voordelen van de door u gekozen oplossing om wildgroei te voorkomen?
Om het aantal verkooppunten te verminderen zullen strenge eisen worden gesteld aan het assortiment van winkels die tabaksproducten en aanverwante producten mogen verkopen. Gezien de grote afname in het aantal verkooppunten die wordt verwacht met de nu voorgestelde beleidsmaatregelen (zie antwoord op vraag 4) en gelet op de hoge administratieve lasten en kosten van een vergunningsstelsel, zie ik geen meerwaarde in het realiseren van een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur. Dit ontneemt de mogelijkheid om wendbaar te zijn in het maken van beleid om verkooppunten te verminderen.
Wilt u deze vragen voor het tweeminutendebat Leefstijlpreventie beantwoorden?
Ja.
1300 meldingen over onveiligheid van papieren rietjes bij de NVWA. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op schriftelijke vragen over de onveiligheid van papieren rietjes daterende 11 april 2022 en 30 mei 2022?1, 2
Ja.
Zo ja, ziet u de ernst in van de 1.300 meldingen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de onveiligheid van papieren rietjes die vast kunnen komen te zitten in de keel van kinderen en mensen met een ziekte of beperking?
Ik zie de ernst in van meldingen van onveiligheid van producten. Er is echter geen sprake van 1.300 meldingen van onveiligheid, maar van 1.300 reacties op de oproep van de NVWA, variërend van onvrede over de rietjes tot aan mogelijke incidenten van bijna-verstikkingen. Er zijn overigens geen daadwerkelijke verstikkingen of medische noodsituaties gemeld. De mogelijkheid dat zich incidenten voordoen, was de reden dat de NVWA consumenten actief heeft opgeroepen hun ervaringen te delen. Na de reacties op de oproep van de NVWA zijn er geen nieuwe meldingen gedaan over papieren rietjes.
Bent u bekend met uw antwoord van 30 mei 2022 op de negende vraag van de set schriftelijke vragen, waarin u de papieren rietjes een inferieure oplossing voor het verbod op plastic rietjes noemt?
Ik gebruikte in het bedoelde antwoord de term «inferieure oplossing» in reactie op de constatering dat in sommige gevallen papieren rietjes niet veilig blijken te zijn. Alternatieve producten die een risico opleveren voor de consument zijn een inferieure oplossing, niet papieren rietjes in het algemeen.
Wat zou volgens u dan wel een goede oplossing zijn, anders dan het verbod op plastic rietjes in te trekken?
Een goede oplossing is dat aanbieders van alternatieven voor plastic rietjes – eender van welk materiaal deze gemaakt zijn – hun verantwoordelijkheid nemen en de alternatieven alleen aanbieden als zij veilig zijn.
Bent u bekend met uw antwoord van 30 mei 2022 op de negende en tiende vraag van de set schriftelijke vragen, waarin u de verantwoordelijkheid van de inferieure oplossing van het verbod op plastic rietjes bij de fabrikanten legt in plaats van bij het verbod op plastic rietjes en van de fabrikanten verlangt dat er een andere oplossing komt in plaats van dat u uw verantwoordelijkheid neemt en het verbod in het belang van de veiligheid van kinderen en mensen met een ziekte of beperking intrekt?
Fabrikanten (en de partijen die deze producten uiteindelijk op de markt brengen) hebben ook zonder het verbod op plastic rietjes de verantwoordelijkheid om veilige producten op de markt te brengen. Ik constateer dat sommige aanbieders van alternatieven voor plastic rietjes een minder veilig product op de markt brengen. De oplossing hiervoor is niet om het verbod op plastic rietjes in te trekken. De oplossing is dat deze aanbieders hun producten veiliger maken.
Bent u bekend met het feit dat het inmiddels acht maanden verder is en de fabrikanten geen oplossing hebben gevonden voor de papieren rietjes? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Per wanneer is de onveilige situatie met de papieren rietjes verleden tijd?
Papieren rietjes hoeven niet vervangen te worden. De branche onderzoekt op dit moment de veiligheid van de rietjes en deelt de kennis en best practices met elkaar. De NVWA wordt hierover geïnformeerd.
Het bericht dat het Meningokokkenvaccin ACWY nog steeds niet vergoed wordt voor mensen met een niet-functionerende milt |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix) nog steeds niet wordt vergoed voor mensen met een niet-functionerende milt?1
Het klopt dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix of Menveo) niet wordt vergoed voor mensen met een niet-functionerende milt (asplenie). De Gezondheidsraad heeft in 2018 naar dit vaccin gekeken en toen is het meningokokkenvaccin toegevoegd aan het Rijksvaccinatieprogramma voor alle 14-jarigen. Daaropvolgend heeft Zorginstituut Nederland onderzocht of patiënten met een niet-functionerende milt in aanmerking kunnen komen voor deze preventieve behandeling met het meningokokkenvaccin vanuit het basispakket. Het Zorginstituut concludeerde dat, wanneer er sprake is van een aanvraag door de fabrikant, de beschikbare vaccins als voldoende werkzaam kunnen worden beschouwd en daarmee de mogelijkheid bestaat tot opname van het vaccin voor deze indicatie in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). De fabrikant heeft tot op heden geen aanvraag ingediend.
Bent u ervan op de hoogte dat de toenmalig Minister voor Medische Zorg in 2020 op schriftelijke vragen van het lid Van Gerven (SP) hierover schreef «Voor de specifieke vaccinatie Nimenrix heeft de fabrikant nooit een verzoek voor opname in het GVS gedaan. Ik zal daarom, zoals hierboven al vermeld, de fabrikant verzoeken om alsnog een vergoedingsdossier in te dienen»?
Ja daar ben ik van op de hoogte.
Is destijds na deze toezegging contact geweest met de fabrikant van dit vaccin over het indienen van een vergoedingsdossier? Zo ja, waarom heeft dit destijds niet geleid tot opname van dit vaccin in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS)? Zo nee, waarom niet?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft de fabrikant in 2020 gevraagd om een vergoedingsdossier in te dienen, en de toezegging gestand gedaan. De fabrikant heeft daarna geen contact opgenomen met de instanties voor de vergoedingsaanvraag.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix) alsnog wordt opgenomen in het GVS voor mensen met een niet-functionerende milt?
In principe is het aan de fabrikant om een vergoedingsdossier in te dienen. Omdat dit tot op heden niet is gebeurd, neem ik contact op met de patiëntenvereniging en Zorginstituut Nederland om meer inzicht te krijgen in het aantal patiënten dat vaccinatie nodig heeft maar geen toegang ertoe heeft. Met hen wil ik het proces tot eventuele vergoeding van het meningokokkenvaccin ACWY voor mensen met een niet-functionerende milt vanuit het basispakket verkennen.
Pharmacokinetics Pfizer Comirnaty |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het document van 8 januari 2021, dat via een freedom of information (FOI) aanvraag is gepubliceerd door de Australische gezondheidsautoriteit Therapeutic Goods Administration (TGA) en waarin de farmacokinetiek van het Comirnaty vaccin staat beschreven?1
Ja.
Wat vindt u van de observaties in de tabel op pagina 45, waaruit blijkt dat het lipid nanoparticles-messengerRNA (LNP-mRNA) platform zich vrij snel na de injectie via de bloedbaan door het hele lichaam verspreidt en accumuleert in organen als eierstokken, lever, beenmerg, et cetera?
Het onderzoek waarop de tabel op pagina 45 betrekking heeft is uitgevoerd op ratten. Hierin worden concentraties van lipid nanoparticles (LNP), ook wel de vetbolletjes waarin het mRNA dat codeert voor het spike-eiwit van het coronavirus is ingepakt, na intramusculaire vaccinatie beschreven. Enzymen in de omgeving en in ons lichaam kunnen mRNA heel snel afbreken, wat de levering van mRNA aan bijvoorbeeld onze afweercellen bemoeilijkt. Daarom wordt het mRNA verpakt in deze zogenoemde LNP’s. Door de concentratie LNP’s te meten, kan worden achterhaald in welke mate het mRNA naar verschillende cellen wordt getransporteerd. Het LNP levert het mRNA af bij de cellen waar het vervolgens wordt opgenomen. In de cellen kan het, net als andere lichaamseigen mRNA-moleculen, worden omgezet in eiwit. In dit geval codeert het mRNA voor delen van het spike-eiwit van het coronavirus, wat er vervolgens weer voor zorgt dat antistoffen en andere immuuncellen tegen het coronavirus worden aangemaakt. Hier is veel onderzoek naar gedaan. Omdat mRNA heel instabiel is, wordt het snel weer afgebroken in de cellen. In het onderzoek dat hierboven wordt aangehaald, is dan ook benoemd dat de concentraties LNP-mRNA snel verdwijnen. Daarbij laat een toxiciteitsstudie zien dat er geen effect is op de organen.
Vindt u gezien deze farmacokinetiek niet dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de instructie voor het injecteren van mRNA vaccins zou moeten aanpassen en het advies zou moeten geven om wél op het aanprikken van het bloedvat te controleren (paragraaf «aspireren»)? Zo ja, wilt u het RIVM vragen om dat advies aan te passen? Zo nee, waarom niet, aangezien volgens deze in vivo studie het per abuis raken van een bloedvat leidt tot een significante toename van myopericarditis?
De COVID-19-vaccins worden bij mensen intramusculair toegediend in de bovenarm of het bovenbeen. In de LCI-richtlijnen voor vaccinatie staat duidelijk aangegeven op welke plaats en met welke hoek het vaccin toegediend moet worden. Vanwege het ontbreken van grote bloedvaten op deze plekken is de kans zeer klein dat er per ongeluk vaccin in een bloedvat wordt gespoten.
In de vraagstelling wordt gesuggereerd dat in het meegestuurde evaluatierapport uitspraken worden gedaan over een toename van myopericarditis door het per abuis raken van een bloedvat. Dit wordt echter nergens in het rapport besproken. Daarbij wordt aspireren zowel in Nederland als in het buitenland al sinds lange tijd niet meer toegepast in vaccinatieprogramma’s. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor het nut van aspireren. Dit wordt door de WHO onderschreven. Aspireren is een handeling die tot fouten kan leiden; zo kunnen naald en spuit loskomen van elkaar of kan de naald bewegen.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van bovengenoemde farmacokinetiek eerder al op de hoogte, bijvoorbeeld via rapporten van de European Medicines Agency (EMA)? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden hierboven is toegelicht biedt het onderzoek dat door de indiener wordt aangehaald geen onderbouwing voor de effecten die in de vragen worden gesuggereerd. Het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) hanteert strenge eisen bij de beoordeling van de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins. Informatie over de kwaliteits- en veiligheidsbeoordeling van het BioNTech/Pfizer-vaccin is bij mij bekend en voor iedereen te raadplegen in het openbare beoordelingsrapport van het EMA.2 De onderzoeken waar in vraag 2 naar verwezen wordt en die onderdeel uitmaakte van het dossier dat door de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) is beoordeeld, zijn ook meegenomen in de beoordeling van het EMA, zoals terug te lezen in de genoemde openbare rapporten.
Hoe ziet u deze observaties in relatie tot uitspraken van diverse experts die in de publieke media verzekerden dat het vaccin op de plek van inenting bleef, ook gelet op de coördinerende rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het voorkomen van het verspreiden van desinformatie over vaccins?
Met dergelijke uitspraken ben ik niet bekend. De vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna bevatten een stukje genetische informatie van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Dit mRNA zorgt voor het aanmaken van een kenmerkend eiwit van het coronavirus, het spike-eiwit. Stukjes van dit eiwit worden herkend door de afweercellen in het lichaam. Als reactie hierop maakt het lichaam antistoffen aan. Het lichaam breekt het vaccin daarna vanzelf af. De afweercellen en antistoffen bevinden zich onder andere in het bloed en zijn dus door het gehele lichaam te vinden. Op de websites van onder andere de rijksoverheid, het RIVM en het CBG is toegankelijke informatie te vinden over de werking van de COVID-19-vaccins.
Wat is het gevolg van de verspreiding van het vaccin naar de diverse organen, zoals bijvoorbeeld de eierstokken? Kan het vaccin spike eiwit presenteren op cellen in de (reproductieve) organen en ontstekingen veroorzaken? Zo ja, zou dat schadelijke gevolgen kunnen hebben? Kunt u deze gevolgen expliciet uitsluiten, dat wil zeggen met observationeel onderzoek waarin causale verbanden zijn onderzocht tussen verspreiding naar bepaalde organen en eventuele calamiteiten? Wilt u bij het beantwoorden van deze vraag niet de ad ignorantiam stijlvorm gebruiken zoals «er is geen bewijs dat», of «mij is niet bekend», of woorden van gelijke strekking? Wilt u evenmin verwijzen naar onderzoeken die geen causale verbanden onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het recente onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar de oversterfte?2
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5, bevatten de mRNA-vaccins een stukje genetische informatie van het spike-eiwit van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Het mRNA wordt door lichaamscellen omgezet naar het spike-eiwit. Dat eiwit wordt door antigeen-presenterende cellen van het afweersysteem gepresenteerd aan andere immuuncellen, die het herkennen als lichaamsvreemd. Op die manier wordt het immuunsysteem aangezet tot productie van antistoffen en andere afweercellen die van belang zijn voor het opruimen van het virus na latere blootstelling. Hoewel dit voor het grootste deel lokaal zal worden omgezet, kan dit ook elders in het lichaam plaatsvinden. Ook op die plekken zullen cellen van het immuunsysteem dit eiwit herkennen als lichaamsvreemd, waardoor het immuunsysteem aangezet wordt tot productie van antistoffen en andere afweercellen. Het mRNA-vaccin en het eiwit worden afgebroken en verdwijnen. Het is niet zo dat de weefsels waarin de cellen zitten vervolgens worden aangevallen door het immuunsysteem en daar een chronische ontsteking veroorzaken.
Indien u dergelijke calamiteiten niet expliciet kunt uitsluiten, hoe ziet u in relatie tot het bovenstaande de nog steeds geldende adviezen over vaccinatieplicht, recent nog in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) aanbevolen als uiterste middel in het arsenaal van maatregelen? Beschikt de WRR over de studie naar farmacokinetiek, of bovenvermeld observationeel onderzoek? Zo nee, hoe heeft de WRR dan een risicoanalyse kunnen uitvoeren?3
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 6. Vaccineren is in Nederland een persoonlijke keuze. Het kabinet heeft geen voornemens of plannen om een vaccinatieplicht in te voeren. Het is overigens onjuist dat de WRR heeft geadviseerd om een vaccinatieplicht te overwegen, zoals ik eerder ook heb toegelicht in het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga).5 De WRR en de andere betrokken organisaties zijn onafhankelijk en gaan zelf over de inhoud van hun eigen publicaties. Voor vragen over de onderbouwing van de analyses in het rapport verwijs ik daarom naar het rapport en naar de organisaties die het advies hebben opgesteld.
Wilt u de voor Nederland relevante rapporten van de Comirnaty farmacokinetiek doen laten publiceren en de documentatie en informatie die wordt verstrekt aan het publiek ten behoeve van een geïnformeerde toestemming daarop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De kabinetsreactie ‘Bijeenkomst EU Health Security Committee d.d. 29 december’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u van mening dat de ad-hocbijeenkomst van de EU Health Security Committee van 29 december jongstleden effectief heeft bijgedragen aan het doel van deze commissie, namelijk het coördineren bij ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en daarmee het minimaliseren van de volksgezondheidsrisico’s in de lidstaten? Zo ja, welke besluiten zijn genomen die daaraan bijdragen? Zo nee, wat heeft deze effectiviteit belemmerd?1
Het Health Security Committee (HSC) van de EU is het centrale overlegorgaan waarin de Europese aanpak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen gecoördineerd wordt, (wetenschappelijke) informatie wordt gedeeld en eventuele maatregelen worden afgestemd. De HSC wordt voorgezeten door de Europese Commissie en bestaat uit vertegenwoordigers van lidstaten, het Europese Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de nieuw opgerichte Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA). Als zodanig heeft de HSC niet het mandaat om besluiten te nemen, maar kan deze de Raad van de EU en de Europese Commissie adviseren over – bijvoorbeeld – te treffen maatregelen bij een grensoverschrijdende gezondheidsbedreiging. Ook wisselen de Europese lidstaten beleid met elkaar uit om te komen tot een gecoördineerde aanpak om gezondheidsrisico’s te mitigeren. Ik ben van mening dat de bijeenkomst van 29 december jl. hieraan heeft bijgedragen. De lidstaten hebben tijdens deze bijeenkomst de laatste inzichten en stand van zaken inzake het nationale beleid van de lidstaten met elkaar besproken. Ook is tijdens de bijeenkomst gebleken dat er brede steun was voor het bijeenroepen van de IPCR op 4 januari jl. Deze IPCR-bijeenkomst heeft bijgedragen aan de coördinatie van de inzet van reismaatregelen.
Is er de afgelopen twee jaar een draaiboek gemaakt voor een grote golf in een ander land en welke actie Europese landen dan samen nemen? Kunt u dat draaiboek openbaar maken? Zo nee, wat is de reden dat dit niet is gedaan en er dus niet is geleerd sinds begin 2020?
De competentie tot het instellen van maatregelen ter bestrijding van een A-ziekte met pandemisch potentieel ligt bij de lidstaten. Wel kunnen binnen de EU afspraken worden gemaakt over de inzet van deze maatregelen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar2. Zoals het recente overleg van de IPCR d.d. 4 januari jl. laat zien, zijn lidstaten in staat om, in lijn met afgesproken Raadsaanbevelingen, maatregelen op een geharmoniseerde wijze te implementeren in een situatie die u beschrijft.
Betekent uw conclusie dat wanneer een ander land (in dit geval China) geen data deelt, er geen overzicht is en er dus geen maatregelen worden genomen? Is dat niet een wel heel onlogische conclusie? Wat gaat u doen om de benodigde informatie toch van of uit China te krijgen? Hoe rijmen de testresultaten in andere Europese landen, waaruit blijkt dat 45 procent van de inreizenden uit China positief test op COVID, met uw conclusie?
Het delen van data en informatie is essentieel in de internationale bestrijding van een pandemie. In Europees verband zet de Europese Dienst voor extern optreden zich in om meer informatie en data te vergaren over de situatie in China. In WHO- verband wordt China tevens aangespoord informatie en data over de epidemiologische ontwikkelingen te delen. Ik steun deze inzet in Europees en multilateraal verband en mijn departement is hier nauwgezet op aangesloten.
Mede dankzij deze inzet heeft China recent sequenties ge-upload in de GISAID EpiCoV database. Deze data zijn echter nog onvoldoende om een goed beeld te krijgen van de epidemiologische ontwikkelingen in dat land.
Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol geïntensiveerd. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Welke scenario’s heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gemaakt met betrekking tot de kans op nieuwe coronagolven in dit nieuwe jaar? Zijn hierbij actuele gegevens uit China meegenomen? Bent u bereid deze scenario’s met de Kamer te delen?
Eerder hebben de WRR en KNAW verschillende scenario’s3 opgesteld waar de situatie met betrekking tot COVID-19 zich naar toe kan bewegen, welke reeds met uw Kamer zijn gedeeld4. Deze scenario’s gebruikt het RIVM als leidraad voor de mogelijke toekomstige situaties van de pandemie5. De voornaamste dreiging vanuit China is op dit moment dat er door de hoge circulatie van het virus in China een nieuwe variant kan ontstaan die besmettelijker of ziekmakender is en ook in Nederland geïntroduceerd wordt. De mogelijkheid van de introductie van een dergelijke variant wordt ook genoemd in deze toekomstscenario’s. Op dit moment worden daarom maatregelen op het gebied van monitoring verder uitgewerkt en genomen. Zo analyseert de rioolwatersurveillance viermaal per week afvalwater van Schiphol. Daarnaast wordt onderzocht of afvalwater in vliegtuigen, afkomstig uit individuele vluchten (uit bijvoorbeeld China), getest kan worden op de aanwezigheid van verschillende (sub)varianten.
In welke mate verwacht u dat de inreizigers een bijdrage leveren aan de verdere toename van besmettingen met SARS-CoV-2 in Nederland? Bent u van mening dat alleen inreizigers uit China zelftesten en voorlichting nodig hebben om dit risico te beperken? Indien ja, waarom? Indien nee, wat gaat u doen om de toename van besmettingen terug te dringen?
De met corona besmette inreizigers zijn besmet met dezelfde omikronvarianten die in Nederland en de rest van Europa dominant zijn en zich ook hier snel verspreiden. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Hoe beoordeelt u het besluit van Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk om van reizigers te vragen om zich te laten testen en dat zij alleen kunnen vliegen als zij geen corona hebben? Wat is de reden dat Nederland zich niet bij deze landen aansluit?
Ik heb er begrip voor dat landen besloten hebben om uit voorzorg maatregelen te treffen nu China onvoldoende epidemiologische data deelt. Het kabinet heeft op 6 januari jl. besloten om de in Europees verband aanbevolen testverplichting in te stellen voor reizigers afkomstig uit Volksrepubliek China. Hierover heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd6. Zoals bij uw Kamer bekend, ontbreekt vooralsnog de juridische grondslag om (verdergaande) afdwingbare maatregelen, zoals de genoemde testplicht voor het inreizen, in te stellen.
Hoe weegt u de moeite van mogelijke reisbeperkende maatregelen enerzijds ten opzichte van de zorgen van Nederlanders, en vooral mensen met een kwetsbare gezondheid, als het gaat om het risico op een nieuwe coronagolf anderzijds? Wat gaat u doen om deze zorgen dan weg te nemen?
Ik begrijp de zorgen die mensen hebben over de coronasituatie in China, in het bijzonder die van mensen met een kwetsbare gezondheid. Reizigers die met corona vanuit China naar Nederland reizen, zijn besmet met dezelfde omikronvariant die in Nederland en de rest van Europa dominant is en zich ook hier snel verspreidt. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland.
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. De mogelijkheid bestaat dat zich in China of elders in de wereld een nieuwe variant ontwikkelt. Inmiddels is bekend dat reisbeperkende maatregelen de intrede van een nieuwe variant niet geheel kunnen tegenhouden. Wel is het mogelijk om deze te vertragen en om goed zicht te blijven houden op de ontwikkeling van het coronavirus. Daarom heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol en onderzoek ik de mogelijkheid om ook het afvalwater uit vliegtuigen afkomstig uit China te monitoren. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband.
In hoeverre denkt u dat het uitdelen van gratis, vrijwillige zelftesten aan inreizigers uit China bijdraagt aan het minimaliseren van de kans dat het SARS-COV-2-virus vanuit China Nederland binnenkomt? Wat is bekend over het gedrag van mensen die zo lang in zeer strikte lockdown hebben moeten leven? Hoe gaan zij om met dit soort vrijblijvende verzoeken? Welke wetenschappelijke kennis over gedrag is gebruikt bij het kiezen voor deze maatregel?
Op basis van wetenschappelijke literatuur en onderzoek van de RIVM Gedragsunit7 is het aannemelijk dat de kans dat mensen een zelftest afnemen groter is als men deze in bezit hebben. Deze kans wordt groter als mensen op dat moment corona-gerelateerde klachten hebben of als ze een dreiging voelen van het virus. Samengenomen is het aannemelijk dat uitdelen van gratis zelftesten aan inreizende mensen vanuit China bijdraagt aan het daadwerkelijke testgedrag.
Het uitdelen van gratis zelftesten, inclusief ondersteunende informatie en voorlichting over het belang van isolatie, is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen dat we als Nederland hebben ingesteld. Door reizigers uit China op Schiphol van een gratis zelftest met voorlichting over het belang en uitleg van testen en isolatie te voorzien, verkleinen we de kans op verspreiding van het virus doordat mensen geattendeerd worden op het belang van isolatie bij een positief testresultaat.
Hoe gaat Nederland om met de gezondheidsrisico’s van reizigers vanuit China die besmet blijken te zijn? Is er voldoende zorgcapaciteit om dit op te vangen? Klopt het dat ingevlogen reizigers vanuit China minder immuniteit hebben, zowel natuurlijk als via minder en andere vaccinaties, en daarmee meer ziektelast? Kunt u aangeven of en welke scenario’s er liggen voor de impact op de Nederlandse zorgcapaciteit?
De COVID-instroom en COVID-bezetting is stabiel in de kliniek én op de IC (weekgemiddelde week 2/2023, LCPS). Er zijn geen scenario’s voor de impact van Chinese reizigers op de Nederlandse zorgcapaciteit. We gaan uit van het LNAZ Opschalingsplan, waarin afspraken zijn gemaakt hoe kan worden gehandeld bij een verhoogde zorgvraag.
Het is lastig om een uitspraak te doen over de mate van immuniteit onder Chinese reizigers. Dit hangt onder andere af van hun vaccinatiestatus, het type vaccin waar zij mee zijn gevaccineerd en of zij (recent) een infectie hebben doorgemaakt. Wat we wel weten is dat het relatieve aantal coronabesmettingen sinds de start van de pandemie in China door het daar gevoerde beleid lager is en er dus minder natuurlijke immuniteit is opgebouwd, en dat bepaalde van de in China gebruikte vaccins minder effectief zijn dan de vaccins die in Nederland worden gebruikt. De ziektelast die een besmetting bij reiziger uit China mogelijk kan veroorzaken kan daarom ook per persoon verschillen en is op voorhand niet in te schatten.
In hoeverre biedt het door u ingezette rioolwateronderzoek voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf in Nederland te voorkomen? In hoeverre is het mogelijk om door middel van rioolwateronderzoek onderscheid te maken tussen de verschillende (sub)varianten van omikron en/of eventuele nieuwe varianten? Bent u bereid om onderzoeksresultaten hierover met de Kamer te delen? Wat is de huidige inzet van sequentiëringsonderzoek en in hoeverre biedt dat voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf met nieuwe varianten te voorkomen?
De rioolwatersurveillance heeft aangetoond een goed instrument voor vroegsignalering te zijn, bijvoorbeeld omdat de verzameling van data niet afhankelijk is van de testbereidheid van mensen. Het RIVM houdt sinds 2020 zicht op de verspreiding van het Sars-Cov-2 virus in de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Informatie over de aanwezigheid van de aangetroffen varianten worden gerapporteerd aan het Ministerie van VWS door middel van wekelijkse rapportages en via directe rapportages doorgegeven aan het Ministerie van VWS in het geval van opvallende waarnemingen.
De resultaten van het rioolwateronderzoek zijn op het Coronadashboard van de rijksoverheid te vinden8.
Op Schiphol wordt ook al sinds november 2021, meermaals per week sequencing toegepast om een inzicht te krijgen in eventueel binnenkomende nieuwe (sub)varianten. Daarnaast is zoals aangegeven in Kamerbrief van 30 december9 de rioolwatersurveillance per direct geïntensiveerd voor Schiphol. Een korte rapportage hiervan wordt opgenomen in de wekelijkse publieksrapportage over varianten. Het RIVM onderzoekt hiernaast of en op welke manier de uitkomsten van de sequentie-analyses op een inzichtelijke manier publiek gemaakt kunnen worden.
Met de toepassing van sequencing kan binnen twee weken inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van nieuwe (sub)varianten van het virus. Dit is vergelijkbaar met de andere monitoringsinstrumenten voor variantdetectie, zoals de kiemsurveillance. Het blijft echter een monitoringsinstrument. Het voorkomen van een nieuwe golf met nieuwe varianten door maatregelen hangt van veel factoren af, waaronder de kennis over de werking van de nieuwe (sub)varianten en de effecten van de opgebouwde immuniteit door vaccinaties of doorgemaakte infectie. Hiernaast wordt samen met het RIVM en Schiphol de mogelijkheid onderzocht om, in lijn met de conclusies van de IPCR van 4 januari jl., het afvalwater uit specifieke vliegtuigen te controleren op voorkomende varianten.
Bent u op de hoogte van de surveillancestudie van het AmsterdamUMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten? Bent u bereid om een uitbreiding van deze studie te faciliteren om zicht te houden op virusvarianten uit China? Zo ja, hoe gaat u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van de studie van het Amsterdam UMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten.
Het Responsteam COVID-19 heeft op 4 januari 2023 aangegeven dat de zelftesten die vanaf 5 januari worden meegegeven aan reizigers minder geschikt zijn voor surveillancedoeleinden, omdat de opvolging en doorgifte van uitslagen onzeker is, en deze testen waarschijnlijk door een deel van de reizigers pas op een later tijdstip zullen worden gebruikt, waardoor besmetting ook in Nederland opgelopen kan zijn.
Op dit moment zet ik in op een intensivering van de monitoring van het virus. Zo heb ik het RIVM verzocht om de rioolwatersurveillance rondom Schiphol te intensiveren. Door sequentieonderzoek kunnen in het rioolwater de voorkomende (sub)varianten van Sars-CoV-2 worden gedetecteerd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om afvalwater uit vliegtuigtoiletten afkomstig vanuit China te controleren op voorkomende varianten. Gegeven de al ingezette intensivering van de monitoring van het virus en het advies van het Responsteam COVID-19 acht ik het niet noodzakelijk een uitbreiding van deze studie te faciliteren.
Bij welke situatie en op basis van welke data overweegt u alsnog Nederlandse maatregelen, zoals inreisbeperkingen? Wat gaat u doen om te zorgen dat er duidelijke en voorspelbare afspraken zijn, zowel Nederland-specifiek als op EU-niveau?
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik onder meer ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance. Daarnaast heeft het kabinet per 10 januari jl. een testverplichting voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar. Binnen de EU blijf ik me inzetten voor Europees gecoördineerde maatregelen
Het bericht ‘EU Covid-19 Vaccination Adverse reactions report’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u de EU Covid-19 Vaccination Adverse reactions report, van Hendrikus Erik Boomsma, ontvangen? Zo ja, wanneer heeft u dit rapport ontvangen?1
Het genoemde stuk is, in tegenstelling tot wat in de vraagstelling gesuggereerd wordt, geen wetenschappelijke analyse of officieel rapport, maar een brief van een individuele burger op persoonlijke titel. Er heeft geen peer review plaatsgevonden, zoals bij wetenschappelijke publicaties gebruikelijk is, en de brief bevat voornamelijk persoonlijke meningen van de briefschrijver die niet of nauwelijks worden onderbouwd. Het Ministerie van VWS ontvangt zeer veel brieven van burgers en behandelt deze op volgorde van ontvangst. Het stuk waaraan gerefereerd wordt is gedateerd op 28 december 2022 en de verwerking hiervan neemt enige tijd in beslag. Het stuk is overigens ook op internet terug te vinden.
De brief bevat berekeningen over een vermeend «daadwerkelijk» aantal bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie, op basis van het feitelijk gemelde aantal bijwerkingen in Nederland. Zoals ik desgevraagd meermaals heb aangegeven in reactie op Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), worden niet alle na vaccinatie gemelde bijwerkingen ook daadwerkelijk door vaccinatie veroorzaakt. Hier wordt in de brief ten onrechte wel vanuit gegaan. De heer Boomsma gaat er in zijn berekeningen -zonder gedegen verantwoording- vanuit dat het aantal gemelde bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie slechts 6% van het totaal aantal bijwerkingen betreft omdat er sprake zou zijn van een onderrapportage van 94%. Vervolgens wordt het aantal gemelde bijwerkingen hiervoor gecorrigeerd. Dit percentage is volledig gebaseerd op één wetenschappelijke publicatie uit 2006. In dit artikel, dat meerdere studies met betrekking tot gemelde bijwerkingen bij diverse soorten geneesmiddelen met elkaar vergelijkt, wordt echter expliciet het volgende vermeld: «It would be inappropriate to apply a standard «correction factor» based on the results of this study, since there is inevitably considerable variation in under-reporting for different drugs and types of ADRs, in different and at different points in time.»2 Het toepassen van een dergelijke uniforme correctiefactor, zoals in de brief van de heer Boomsma gebeurt, is vanuit wetenschappelijk oogpunt geenszins te verantwoorden.
Op basis van de bovengenoemde berekeningen komt de briefschrijver tot de conclusie dat er wereldwijd meer dan 7,5 miljoen mensen zouden zijn overleden aan «experimentele vaccins» en dat iedereen die betrokken is geweest bij COVID-19-vaccinatie voor een internationaal tribunaal dient te worden gebracht. Ik betreur het dat leden van uw Kamer op basis van brieven met dergelijke evidente onjuistheden suggereren dat deze zouden moeten leiden tot heroverweging van beleid. Beleid dat tot stand is gekomen op basis van grondige en deskundige medisch-wetenschappelijke advisering.
Heeft u kennisgenomen van de analyse in dit rapport, aangaande de bijwerkingen van de coronavaccins van AstraZeneca, Pfizer, Moderna en Janssen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reflecteert u op de aantallen bijwerkingen van de coronavaccins die in deze analyse worden gegeven, op basis van een berekende significante onderrapportage? Bent u eerder op de hoogte gesteld van dergelijke mogelijke percentages?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op de conclusie in dit rapport dat er waarschijnlijk sprake is van een onderrapportage van bijwerkingen in de Europese Unie (EU) van maar liefst 94 procent, welke wordt gestaafd door wetenschappelijke rapporten over de onderrapportage van vaccinatie-bijwerkingen uit het verleden? Bent u het eens met deze conclusie? Zo nee, waarom niet en kunt u aantonen dat dit percentage niet klopt? Welk percentage onderrapportage is naar uw mening dan wel realistisch en op welke data baseert u dat? Waarom is de in de afgelopen jaren wetenschappelijk berekende onderrapportage van vaccinatiebijwerkingen op de coronavaccins niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 3.
Is er in EU-verband gesproken over de realistische mogelijkheid van aanzienlijke onderrapportage en zo ja, hoe is hierop door de betrokken partijen gereflecteerd? Welke risico- en impactanalyses zijn op basis hiervan gemaakt en kunt u deze delen?
Het is belangrijk dat vermoedens van bijwerkingen gemeld en zorgvuldig onderzocht worden. Dit is bij COVID-19-vaccins veelvuldig gebeurd. Zorgverleners zijn volgens de Geneesmiddelenwet verplicht om bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen. Individuele personen kunnen ook vermoedens van bijwerkingen van vaccinatie laagdrempelig melden via de website van het Lareb. Daarbij is bekend dat sommige meldingen gaan over klachten die geen bijwerkingen van het vaccin betreffen, terwijl andere bijwerkingen minder frequent gemeld worden. Het doel van het meldsysteem voor bijwerkingen is dat via deze weg, na deskundige analyse van deze meldingen, eventuele nieuwe bijwerkingen in beeld komen. Ik heb uw Kamer desgevraagd en uitgebreid op de hoogte gesteld van de zorgvuldige wijze waarop bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord, bijvoorbeeld in mijn brief van 4 juli jl.3 en in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,4 25 juli jl.,5 25 augustus jl.,6 31 augustus jl.7 Ik heb vertrouwen in deze werkwijze en de deskundigheid van de betrokken professionals en zie geen aanleiding om deze werkwijze aan te passen.
Als er inderdaad sprake is van een aanzienlijke onderrapportage, zelfs als deze kleiner is dan de in deze analyse berekende 94 procent, moeten wij dan niet concluderen dat het aantal (ernstige) bijwerkingen en overlijdens door coronavaccins veel groter is dan op dit moment is berekend en dat er dus een sterk vertekend beeld bestaat van de veiligheid van de coronavaccins? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit gedetailleerd onderbouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom de bevolkingsbrede coronavaccinatiecampagnes niet gestaakt zijn na het relatief grote aantal meldingen van bijwerkingen dat, zelfs zonder medeneming van de verwachte onderrapportage, in Europa is geregistreerd? Waarom gebeurde dat bij voorgaande pandemieën, zoals de «Swine Flu»-pandemie in 2009 wel en nu niet, terwijl er significant meer doden na vaccinatie zijn gemeld? Op basis van welke overwegingen heeft men de vaccinatiecampagnes doorgezet zonder te analyseren hoe groot de gevolgen van de verwachte onderrapportage zijn?
Ik ben in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) al meermaals en uitgebreid ingegaan op de grote hoeveelheid wetenschappelijk bewijs met betrekking tot de gezondheidswinst die dankzij COVID-19-vaccinatie kan worden bewerkstelligd. Dit weegt ook bij de herhaalprik op tegen de kleine kans op doorgaans milde bijwerkingen. Er zijn wereldwijd inmiddels rond de 13 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend waarvan de eerste vaccinaties al bijna twee jaar geleden gegeven zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Hier is brede wetenschappelijke consensus over. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u aangeven of het juist is dat er eerder geregistreerde meldingen van bijwerkingen verdwenen zijn uit de EudraVigilance database, zoals in deze analyse wordt gemeld? Was u hiervan op de hoogte en zo ja, heeft u hieraan opvolging gegeven en op welke manier? Heeft u contact gezocht met EMA om hierover opheldering te vragen?
In de brief wordt zonder onderbouwing, toelichting of verwijzing gesteld dat er een aantal meldingen zou zijn verdwenen uit de database van EudraVigilance. Op basis van deze informatie acht ik het niet zinvol om hierop in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat EudraVigilance database een passief systeem is, dat wordt gevoed door andere organisaties zoals nationale meldingsorganisaties zoals in Nederland het Lareb en farmaceutische bedrijven? Als er inderdaad meldingen verdwijnen uit EudraVigilance, bent u dan voornemens te onderzoeken of de meldingsplichtige organisaties in Nederland daar op enige manier een aandeel in hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de analyse in dit rapport en zo ja, wanneer en hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet? Kunt u onderbouwd uitleggen waarom u het niet nodig vindt om deze analyse te laten toetsen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Heeft u na ontvangst van dit rapport de conclusies daarvan laten beoordelen en toetsen door onafhankelijke deskundigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over dit rapport en de conclusies daarvan, indien naar uw mening onjuist, niet onderbouwd ontkracht?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat alle afzonderlijke leden van het kabinet dit rapport hebben ontvangen? Zo ja, is er binnen het kabinet over dit rapport gesproken en op basis van welke overwegingen is er geen opvolging richting de Kamer en het publieke domein gegeven?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat ook gemeentelijke overheden en de landelijke pers dit rapport heeft ontvangen? Is er hierover contact geweest tussen het kabinet en gemeenten en de pers? Heeft iemand van deze partijen ooit contact gezocht met uw departement en/of de rijksoverheid over dit rapport? Heeft u deze partijen actief gevraagd/opgedragen geen ruchtbaarheid te geven aan dit rapport?
Zie antwoord vraag 10.
De inmenging van de Rijksoverheid in het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de invloed van de rijksoverheid op het publieke debat over de coronacrisis?1
Dit artikel was ons niet bekend tot u dit onder onze aandacht bracht.
Kunt u bevestigen dat de «desinformatie-operatie» inderdaad heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel?
Alvorens in te gaan op de strategie van de rijksoverheid voor de aanpak van desinformatie, is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Er heeft derhalve geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven op welke manier het volgens u grondwettelijk en rechtstatelijk te verantwoorden is dat de Nederlandse overheid op een dusdanige manier heeft ingegrepen in het vrije, maatschappelijke debat en in het leven van individuele burgers die gebruik maakten van de vrijheid van meningsuiting?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. De Nederlandse overheid heeft ook niet op een dergelijke manier ingegrepen in het vrije maatschappelijke debat of het leven van individuele burgers.
Waarom heeft u steeds beweerd dat het kabinet geen invloed uitoefende op de media tijdens de coronacrisis, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken duidelijk blijkt dat het kabinet op eigen initiatief actief samenwerking met de pers heeft gezocht en de media heeft gevoed met een bepaald narratief en een communicatielijn die moesten worden ingezet? Kunt u reflecteren op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de journalistiek en de controlerende taak die journalisten dienen uit te voeren, juist ook in tijden van crisis, en op hoe dit door deze inmenging van de overheid in gevaar is gekomen?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden, informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook over uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten die met de pers gedeeld worden.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering van deze taak is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u aangeven of er sancties stonden op het publiceren van kritische en/of onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het beleid door de officiële pers? Zo ja, wat zouden hiervan de consequenties zijn, welke afspraken zijn hierover gemaakt en door/met wie?
Er bestaan en bestonden geen sancties voor het verspreiden van kritische dan wel onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het overheidsbeleid daaromtrent en deze zijn ook niet overwogen.
Kunt u inzicht geven in de «rijksbrede aanpak» die naar aanleiding van druk vanuit de Europese Unie (EU) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd vormgegeven voor het bestrijden van «desinformatie»? Kunt u dit plan van aanpak delen? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de strategie en alle daarbij behorende acties, doelstellingen en resultaten?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Deze informatie bevat ook een gedetailleerde uiteenzetting over de strategie van de rijksoverheid of het Ministerie van BZK en de daarbij behoorde acties, doelstellingen en resultaten. Zie bijvoorbeeld:
Vind u het geoorloofd dat de rijksoverheid een dusdanig verregaande invloed uitoefent op onafhankelijke organisaties zoals techbedrijven en zorgautoriteiten, teneinde een specifiek «staatsnarratief» uit te dragen en daarbij bovendien tegengestelde en/of ongewenste communicatie onderdrukt, zonder dat gebruikers van deze diensten daarvan op de hoogte zijn? Kunt u aangeven op welke manier dat in lijn is met de principes van onze democratische rechtsstaat?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in het artikel of de vraagstelling.
Over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen bent u op 21 september 2021 geïnformeerd.8
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de EU in deze «informatie-oorlog» precies is geweest? Welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer? Welke rol heeft de Nederlandse overheid gespeeld en op welke manier waren welke ministeries precies betrokken?
Er heeft geen «informatie-oorlog» plaatsgevonden.
Waarom mochten de betrokkenen binnen de desinformatie-organisatie kritische burgers «surveilleren», terwijl hiervoor geen wettelijke grondslag was en de Kamer hierover bovendien al eerder aan de bel had getrokken, nadat uit eerdere Wob-verzoeken bleek dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zich bedienden van dergelijke tactieken?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het LIMC heeft geen kritische burgers «gesurveilleerd». Hiervoor verwijst de Minister van Defensie naar het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, dat op 13 januari jl. samen met de beleidsreactie naar de Kamer is gestuurd (uw kenmerk 32761–258). Anders dan het artikel suggereert is het LIMC nooit door de NCTV aangestuurd. Wij verwijzen in dit verband ook naar de beantwoording van uw vragen van 26 januari 2023.9
Waarom is eerder ontkend dat de overheid gebruik heeft gemaakt van zogenaamde «avatars» en «trollen» om het publieke debat op social media te beïnvloeden en critici te «debunken», terwijl uit vrijgekomen Wob-documentatie nu blijkt dat de overheid deze tactiek wel degelijk heeft ingezet? Waarom is hierover gelogen en kunt u dan nu volledig inzichtelijk maken op welke manier en schaal deze avatars en trollen zijn ingezet door de overheid?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd.
Debunking door de overheid is erop gericht om feitelijke informatie te bieden in reactie op vragen of onjuiste informatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de toelichting in de beantwoording op eerdere Kamervragen.10 Daarin is ook vermeld dat er geen trollen door de rijksoverheid zijn ingezet.
Voor zover met de inzet van avatars in de berichtgeving wordt verwezen naar het gebruik van internetmonitoring door de NCTV verwijst de Minister van JenV naar de diverse correspondentie met uw Kamer over de grondslagen NCTV en de verwerking van persoonsgegevens.11
Defensie is op de hoogte van de verwijzing in desbetreffende Wob-documentatie naar het mogelijk gebruik van avatars door het LIMC. Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, waar in antwoord op vraag 9 naar wordt verwezen, is echter «uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen.»
Bent u zich ervan bewust dat het stiekem in de gaten houden van burgers, bijvoorbeeld middels bovengenoemde avatars en trollen, wettelijk niet mag? Kunt u uitleggen waarom u buiten de wet heeft gehandeld?
Het kabinet is bekend met de geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving. Voor verdere toelichting verwijst het kabinet u naar de antwoorden op vragen 9 en 10.
Welke gevolgen gaat het onwettelijk handelen van de overheid tijdens de coronacrisis hebben? Bent u het eens dat de grootschalige (bewuste) juridische dwaling die heeft plaatsgevonden niet zonder consequenties mag blijven? Wanneer en hoe gaan de verantwoordelijken hiervoor verantwoordelijk gehouden worden?
Zie de antwoorden op vragen 9 en 10. Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag.
Waarom waren ambtenaren van de rijksoverheid gemachtigd om zelfstandig onwelgevallige informatie te «debunken»? Op welke manier waren zij hiervoor bevoegd? Beschikten zij over de juiste kennis en expertise om (medische) informatie goed te kunnen beoordelen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom werden leken dan toch in staat gesteld om «desinformatie» aan te merken en te censureren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie en duiden wat de dan heersende inzichten zijn over het virus en de pandemie. Daarbij horen ook antwoorden op veel gestelde vragen of misvattingen die zich de ronde doen. Deze reguliere informatie werd in bepaalde gevallen verschaft door ambtenaren van de rijksoverheid. Dit betreft geenszins medische beoordeling van een persoonlijke situatie.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van bepaalde organisaties die een persoonlijk belang hadden bij het faciliteren van de desinformatie-aanpak van de overheid, bijvoorbeeld omdat zij subsidies van de overheid nodig hadden? Bent u het eens dat er sprake was van grootschalige belangenverstrengeling, die het publieke debat oneigenlijk en oneerlijk heeft beïnvloed, wederom zonder medeweten van de burger?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling.
Nee.
Klopt het dat er vanuit de rijksoverheid gecoördineerde «aanvallen» op kritische burgers en/of professionals werden georkestreerd, waarbij deze personen door zogenaamde «debunkers» die werden aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, middels een vooraf vormgegeven strategie werden aangesproken op hun uitingen teneinde dit geluid te onderdrukken?
Dit klopt niet.
Hoe reflecteert u op het feit dat een aanzienlijk deel van de informatie die door de overheid aangestuurde «factcheckers» als «desinformatie» werd bestempeld, later toch waar bleek te zijn? Waarom is met een dusdanige grote stelligheid informatie als «onjuist» en/of «misleidend» bestempeld terwijl er nog grote (wetenschappelijke) onduidelijkheid bestond over het coronavirus, de maatregelen en de vaccins? En op welke manier heeft de overheid de media beïnvloed deze informatie toch te publiceren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het ROVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie.
De rijksoverheid stelt informatie beschikbaar aan pers en media die is geduid door kennisinstituten zoals het RIVM. De rijksoverheid beïnvloedt geen pers of media om deze informatie op welke manier dan ook te publiceren.
Hoe veel geld is er besteed aan het faciliteren van de desinformatie-organisatiestructuur in Nederland? Kunt u deze uitgaven gedetailleerd specificeren? Over welke «Nederlandse projecten» binnen het «Digital News Initiative» waarover in de Wob-verzoeken wordt gesproken gaat het, wat hielden deze projecten precies in en wie waren daarbij betrokken? Wie hebben er in Nederland geld onttrokken aan de journalistieke fondsen die door techbedrijven werden opgezet voor het desinformatie-nieuwssysteem en waarvoor?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Er is geen geld besteed aan het faciliteren van een desinformatie-organisatie structuur in Nederland. Personele kosten zitten in de begrotingen van betrokken ministeries. Voor de maatregelen tegen desinformatie die worden genoemd in de Kamerbrieven onder het antwoord op vraag 6 komt het budget ook uit de bestedingsruimte van de betrokken ministeries.
Het Digital News Initiative is een Europese organisatie opgezet door Google. Het is ons niet bekend welke Nederlandse projecten hierbij betrokken zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat uit de Wob-documentatie blijkt dat de NCTV journalisten heeft bedreigd toen deze niet wilden ingaan op bepaalde verzoeken? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de overheid de mond vol heeft over het belang van de veiligheid en bescherming van journalisten, maar deze zelf kennelijk niet respecteert? Hoe reflecteert u in dat licht op het initiatief van Persveilig, dat mede vanuit de overheid is opgezet? Hoe kunnen journalisten hun werk naar behoren doen en geacht worden altijd onafhankelijk en objectief te blijven als de overheid hen daarin niet faciliteert en zelfs actief tegenwerkt?
De rijksoverheid ondersteunt het initiatief Persveilig. Over de aangehaalde correspondentie tussen een medewerker van de NCTV en een journalist is op 13 april 2021 gesproken in de Tweede Kamer, en over de publicatie is uitgebreid gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer.12
Kunt u uitleggen waarom de overheid de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en/of de Inspelctie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op kritische burgers en professionals afstuurde, terwijl zij de wet helemaal niet overtraden? Op welke manier is dergelijke intimidatie van onschuldige mensen wat u betreft te verantwoorden?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer13. Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
De taken van de politie waren voor, tijdens en na de corona-crisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd is in de Politiewet; Het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (tijdens de coronacrisis dus ook de handhaving van de anti-coronaregels, zoals die van de anderhalve meter afstand), en de opsporing van strafbare feiten. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Hoe kwamen de door de overheid aangestuurde «debunkers» aan persoonlijke informatie van kritische burgers en professionals, die vervolgens werd gebruikt voor «doxing» en het verklikken en aangeven van deze mensen, bijvoorbeeld bij hun werkgevers?
Zie het antwoord op vragen 14 en 15.
Waarom zijn er geen criteria en toetsingskaders voor wat kan worden geclassificeerd als «desinformatie»? Waar is deze classificatie dan op gebaseerd en aan welke richtlijnen moesten betrokkenen bij de desinformatie-organisatie zich houden bij hun werkzaamheden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Voor de definities die de rijksoverheid hanteert voor desinformatie en misinformatie verwijzen wij u naar de meest recente Kamerbrief hierover.14
In deze brief staat ook dat het uitgangspunt is en blijft dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak is van overheden. Onafhankelijke media en factcheckers spelen hier een belangrijke rol in. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken. Dit kan ook gebeuren wanneer er schadelijke misinformatie wordt verspreid. Daarbij geldt dat iedere overheidsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid staan daarbij centraal.
Kunt u aangeven of de overheid actief en bewust gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) tijdens de coronacrisis, met als doel het gedrag van de Nederlandse bevolking op basis van specifiek geclassificeerde doelgroepen verregaand te beïnvloeden?
Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis.
Blijft de tijdens de coronacrisis opgezette desinformatie-organisatie infrastructuur behouden en zal deze in de toekomst blijvend worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en in wat voor soort situaties u dit geoorloofd vindt? Blijft de rijksoverheid gebruik maken van dergelijke verregaande en wettelijk onrechtmatige tactieken teneinde de publieke opinie te beïnvloeden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Wij herkennen ons dan ook niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling.
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries.15
Kunt u de beantwoording van deze vragen toevoegen aan de eerder gestelde vragen van de Groep Van Haga met betrekking tot de Denktank Desinformatie van dinsdag 27 december 2022 en kunt u alle vragen voor het einde van het kerstreces beantwoorden?
I.v.m. de benodigde interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie (2022Z26425) worden vrijwel gelijktijdig aan uw Kamer verzonden.
Het zo snel mogelijk starten met de volgende fase van het experiment gesloten coffeeshopketen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak voor het experiment gesloten coffeeshopketen en de uitvoering van afspraken daaromtrent nodig is om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om (ten minste op sommige plekken) alvast aan te kunnen vangen met een volgende fase en het tempo van de voorbereidingen te versnellen?
Nu het startmoment door de opgelopen vertraging niet in 2023 kan plaatsvinden maar in begin 2024 ligt, kijken we of een alternatief mogelijk is om op kleinere schaal toch in 2023 te starten met de levering aan coffeeshops. Daarvoor werken we een initiatief van de burgemeesters van Breda en Tilburg verder uit. Afgelopen tijd zijn wij met gemeenten, toezichthouders, het openbaar ministerie, de politie, telers en coffeeshophouders in gesprek gegaan over de mogelijkheid van een zogenaamde aanloopfase. Het is belangrijk dat er bij alle partijen voldoende draagvlak is voor dit initiatief. Aan een aanloopfase zitten zowel kansen als risico’s die bij het besluit tegen elkaar worden afgewogen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid zullen hier binnenkort een besluit over nemen en daarna uw Kamer informeren.
Kunt u gedetailleerd toelichten van welk tijdspad u uitgaat tot het daadwerkelijk starten van de overgangsfase en welke actie(s) u onderneemt om te zorgen/faciliteren dat de obstakels die de verschillende stakeholders in dit proces zijn tegengekomen of tegenkomen weg worden genomen?
Telers zijn om dit moment druk bezig om zich voor te bereiden op de start van het experiment. Op basis van gesprekken met telers verwachten we dat in het eerste kwartaal van 2024 gestart kan worden met de overgangsfase. Naar verwachting is dit het moment dat de kwaliteit, diversiteit en kwantiteit van de geproduceerde cannabis voldoende is om de coffeeshops te bevoorraden. Wij hechten veel waarde aan dit experiment en daarom blijven wij ons ten volste inzetten om dit in goede banen te leiden. Zo hebben we periodieke overleggen met de telers om de voortgang te monitoren waarin we eventuele knelpunten en potentiële oplossingen bespreken. Waar mogelijk ondersteunen we de telers. Zo zijn er telers die moeite hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Via de Nederlandse Vereniging van Banken hebben we de actuele status bij banken geïnventariseerd.
Veel problemen waar telers tegen aan lopen vallen echter buiten onze invloedsfeer, zoals toegenomen (bouw- en energie)kosten en langere levertijden op bouwmaterialen.
Deelt u de mening dat elke gram wiet/hasj die in een coffeeshop wordt verkocht en niet illegaal is geteeld, maar van een gereguleerde teler is ingekocht, winst betekent in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit?
We begrijpen uw redenering, maar we kunnen niet op de zaken vooruit lopen. Het doel van het experiment is om ervaring op te doen met het decriminaliseren van de hele keten en de effecten daarvan op criminaliteit, veiligheid en volksgezondheid onafhankelijk te laten onderzoeken.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het toevoegen van de eerstvolgende teler die op de wachtlijst staat?
Zoals in de Kamerbrief van 2 december 2022 vermeld staat, hebben we vanwege het intrekken van de aanwijzing van de tiende teler de eerstvolgende aanvrager op de wachtlijst benaderd voor deelname. Voor deze aanvrager is de selectieprocedure in een vergevorderd stadium. De Bibob-procedure is afgerond en we hebben van de burgemeester van de vestigingsgemeente het advies in het kader van de openbare orde inmiddels ontvangen.
Bent u bereid om te zorgen dat het onverhoopt uitvallen van andere telers niet zal leiden tot verdere vertraging (bijvoorbeeld vanwege een BIBOB-toets) door daar nu reeds de mogelijke voorbereidingen voor te treffen?
Niet alle tien de telers hoeven gereed te zijn voor levering voor de start van de overgangsfase. Naar verwachting zal het uitvallen van een enkele teler dan ook niet voor verdere vertraging zorgen. Desalniettemin zullen wij alles op alles zetten om de aanwijzingsprocedure zo vlot mogelijk te laten verlopen. Elke teler dient echter onderworpen te worden aan een Bibob-toets. Hiervoor gelden de wettelijk bepaalde doorlooptijden, waarop wij geen invloed hebben.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot uw inspanningen om te zorgen dat alle ingelote en door Landelijk Bureau BIBOB getoetste telers toegang krijgen tot een bankrekening? Kunt u daarbij per oplossingsrichting specificeren van welke actoren – in ieder geval ten aanzien van de banken, telers, toezichthouders – u welke handelingen verwacht om op zeer korte termijn tot een daadwerkelijke oplossing te komen?
Zoals bekend geeft een aantal telers dat deelneemt aan het experiment gesloten coffeeshopketen aan problemen te hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Banken benadrukken dat geen sprake is van collectieve uitsluiting, wat ook blijkt uit de reeds geopende rekeningen voor een aantal telers. Banken ervaren verschillende belemmeringen met betrekking tot het acceptatiebeleid of de risicobeoordeling. Deze belemmeringen om dienstverlening aan bepaalde telers aan te bieden, vloeit met name voort uit hun verplichtingen vanuit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft1 verplicht banken om cliëntenonderzoek te verrichten. Het is de bank niet toegestaan een zakelijke relatie aan te gaan met een klant indien het cliëntenonderzoek niet voltooid kan worden of indien een klant een dermate hoog risico vormt dat dit niet-mitigeerbaar is voor de bank. De belemmeringen hebben met name betrekking op de herkomst van vermogen, dat de bank dient vast te stellenen het moeilijk kunnen voltooien van het cliëntenonderzoek omdat de bedrijfsstructuur niet inzichtelijk is. Hierbij speelt volgens banken tevens hun beperkte informatiepositie met betrekking tot telers een rol. Tot slot zien banken belemmeringen om dienstverlening aan telers aan te bieden vanwege de algemene voorwaarden die zij hanteren, of vanwege het feit dat de teler niet past binnen hun klantenbestand.
In onze brief van 7 juli 2022 (Kamerstuk 24 077, nr. 502) hebben wij de Kamer reeds geïnformeerd dat de concrete belemmeringen om een bankrekening te verstrekken, voor zover bekend, per teler verschillen. Daarbij is aangegeven het van belang blijft dat banken bij de toepassing van de Wwft een individuele risicobeoordeling maken en in gesprek gaan met de teler indien er mogelijke risico’s zijn bij het toewijzen van een bankrekening aan een teler.
De ministeries van JenV, VWS en FIN zijn nog in gesprek met betrokken partijen over de belemmering die sommige telers ervaren bij het verkrijgen van een bankrekening. Begin dit jaar is geconcludeerd dat een informatiedelingsovereenkomst, zoals eerder werd verkend, geen oplossing vormt voor de ervaren belemmeringen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is afgesproken dat de banken de voor hen relevante informatie- en documentatie zullen delen met telers. Dan is duidelijk wat van de telers verwacht wordt. Verder heeft de NVB een inventarisatie gedaan naar de telers en in welke fase van het verkrijgen van een bankrekening zij zich bevinden. Wij begrijpen dat momenteel vier telers beschikking hebben over een bankrekening, één teler zit in het aanvraagproces en twee telers voeren momenteel gesprekken met banken voorafgaand aan het aanvraagproces. Bij vijf telers is de aanvraag niet gehonoreerd, omdat de bank het Wwft-onderzoek niet kon voltooien, dan wel dat geconstateerde risico’s niet gemitigeerd kunnen worden.2 Verder is afgesproken dat op korte termijn duidelijkheid geboden wordt aan telers over de vraag of zij een bankrekening kunnen krijgen bij een bank. De NVB geeft aan dat een bank er ongeveer zes weken over doet, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van benodigde informatie, om een risicobeoordeling te doen. Een eventuele afwijzing zal gepaard gaan met een toelichting op de afwijzingsredenen. Het staat een teler binnen het experiment vrij om bij meerdere banken een aanvraag in te dienen.
Kunt u daarbij specifiek toelichten hoe het staat met de uitwerking van de suggesties zoals ik die heb gedaan tijdens het commissiedebat drugsbeleid van 12 mei jl. (regulatory sandbox, een vaststellingsovereenkomst vooraf)?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 7 juli jl. is afgelopen jaar het afwijken van bestaande wet- en regelgeving door het bieden van experimenteerruimte (ook wel «regulatory sandbox» genoemd) onderzocht. Er zijn twee mogelijke vormen van experimenteerruimte verkend, die naar onze opvatting onvoldoende soelaas bieden. De eerste optie is het laten vervallen van de geheimhoudingsplicht op het Bibob-onderzoek voor betrokken telers, waardoor deze informatie met de banken gedeeld kan worden. Deze optie wordt als onwenselijk beschouwd om dat de Bibob-toets niet kan dienen ter vervanging van het cliëntenonderzoeken dat de bank moet uitvoeren en het aanpassen van de geheimhoudingsplicht een verregaand instrument is vanwege de zeer privacygevoelige informatie over betrokkenen én derden die deel uitmaken van het Bibob-advies. De tweede mogelijke vorm van experimenteerruimte betreft het aanpassen van de Wet Experiment gesloten coffeeshopketen om de verhouding met de Wwft aan te passen. Met experimenteerwetgeving kan een uitzondering worden gemaakt op onderdelen van de Wwft (rekening houdend met Europese regelgeving) en vereisten aan het cliëntenonderzoek waarbij banken mogen vertrouwen op een Bibob-advies en de aanwijzing als teler voor het experiment. Een uitzondering maken op onderdelen van de Wwft voor bijvoorbeeld telers of verplichtingen voor banken op telers vergt een wetswijziging van de Wwft en is niet mogelijk door middel van een vaststellingsovereenkomst. We zijn van oordeel dat het ook niet wenselijk is dat aangewezen telers integraal worden uitgezonderd van cliëntonderzoek door banken. Dit staat op gespannen voet met de Wwft-verplichting van voortdurende controle op de relatie en transacties. Het is van belang dat banken hun rol als poortwachter blijven vervullen op grond van de Wwft.
Welke mogelijkheden ziet u om aangewezen (ingelote en BIBOB-getoetste) telers, die nog steeds geen bankrekening bij een commerciële bank hebben kunnen krijgen, in staat te stellen een bankrekening te openen bij BNG als deze telers de daarvoor benodigde medewerking verlenen?
BNG Bank is een bank voor de publieke sector. Aangewezen telers vallen buiten het – door de statuten afgegrensde – werkterrein van de bank.
Welke mogelijkheden ziet u voor de aangewezen telers om binnen de regels van het experiment hun rekeningen en/of leningen via een buitenlandse bank te regelen, bijvoorbeeld in landen als Zwitserland of Malta, waar evenals hier initiatieven met de regulering van de cannabisteelt lopen?
Op grond van de regels van het experiment dienen telers een sluitende en transparante administratie te voeren. Zolang aan deze eis wordt voldaan, staat de regelgeving voor het experiment er niet aan in de weg een rekening en/of lening bij een buitenlandse bank aan te vragen. Het is aan de teler en de buitenlandse bank of dit (een) werkbaar (alternatief) is voor de onderneming. Daarbij merken we op dat eventuele wet- en regelgeving van het land in kwestie ook in de weg kunnen staan aan het verlenen van een bankrekening.
Bent u bekend met het feit dat in Canada grote hoeveelheden legaal geproduceerde cannabis/marihuana worden vernietigd, met schattingen van wel 425 miljoen gram vorig jaar?1
Ja.
Deelt u de mening dat er strikte regels gelden voor telers die deze cannabis produceren?2
Ja.
Bent u bereid te verkennen op welke wijze het op korte termijn mogelijk kan worden gemaakt om (mede) middels het importeren van «legaal geteelde» cannabis uit Canada binnen het kader van het experiment een gesloten keten te verzekeren om zo eerder te kunnen starten met een volgende fase, desnoods met de aanloopfase in enkele gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Wij waarderen het voorstel voor een oplossing om zo snel mogelijk te starten met het experiment. Maar het is niet mogelijk om cannabis uit het buitenland te importeren. Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen verbiedt immers het transport van drugs en dus ook cannabis. Hierdoor is het importeren van deze «legaal geteelde» cannabis uit Canada verboden. Het importeren van deze cannabis sluit bovendien niet aan bij de doelstelling van het experiment gesloten coffeeshopketen om te onderzoeken of het mogelijk is een gereguleerde cannabisketen, inclusief de productie ervan, te creëren. We bekijken of het mogelijk is om op kleine schaal in 2023 te starten met het leveren van gereguleerde cannabis aan coffeeshops door een zogenaamde aanloopfase uit te rollen en daarmee het kunnen leveren op kleine schaal te versnellen. We zullen hier binnenkort een besluit over nemen.
Indien u specifiek problemen ziet met betrekking tot Canadese cannabis, zijn er andere landen waarvoor u bovenstaande vragen bevestigend zou kunnen beantwoorden?
Nee, om de in antwoord 12 genoemde reden.
Herkent u de signalen uit het bericht «burgemeester Berry Link van Veendam wil geen wietfabriek, maar die komt er wel: «Ondanks de tegenwerking van de heer Link'»?3
Wij zijn op de hoogte van het artikel. Burgemeester Link heeft zijn zorgen over de vestiging van een teeltbedrijf ook aan ons kenbaar gemaakt, waarna gesproken is over de landelijke eisen die gelden voor telers. Over lokale eisen aan vestiging kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u nader toelichten welke signalen bij u bekend zijn van problemen met, of vertraging door, het lokaal bevoegd gezag die telers ondervinden bij het verkrijgen van vergunningen of anderszins om hun productielocatie te kunnen bouwen? Kunt u tevens toelichten welke bevoegdheden van burgemeester of gemeenteraad hierbij een rol spelen en welke acties u onderneemt om vertraging hierdoor te voorkomen?
In algemene zin kunnen wij niet ingaan op individuele gevallen van telers of gemeenten waar deze gevestigd zouden kunnen zijn. Bij eventuele signalen van problemen of vertraging door lokaal bevoegd gezag zullen wij altijd in gesprek gaan met de betreffende gemeente. De meeste telers vragen na het verkrijgen van hun aanwijzing een omgevingsvergunning aan. Hierbij heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een Bibob-onderzoek uit te laten voeren.
Hoe oordeelt u over het op lokaal niveau verplicht stellen van een BIBOB-toets voor telers nu deze ook reeds op landelijk niveau voor deze telers is uitgevoerd?
Het staat een gemeente vrij om zelf een Bibob-onderzoek te starten naar een teler. De wet Bibob is per 1 oktober 2022 gewijzigd. Gemeenten kunnen hierdoor bij het LBB de gevaarsconclusie van het Bibob-onderzoek dat reeds is uitgevoerd opvragen. Dit kan het proces versnellen als daardoor blijkt dat nieuw onderzoek niet nodig is. Omdat die versnelling onze voorkeur geniet, wijzen wij gemeenten actief op deze mogelijkheid die de doorlooptijd voor de integriteitstoets bij een lokale vergunning aanzienlijk kan verkorten.
Kunt u bevestigen dat vanuit de regelgeving, zoals die is gepubliceerd in het Staatsblad nr. 185 van het Koninkrijk der Nederlanden van 15 juni 2020, specifiek staat vermeld dat de Inspectie Justitie en Veiligheid is belast met het toezicht op de geslotenheid van de gehele keten?
Ja. Er zijn door de ministers twee landelijke toezichthouders aangewezen, de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Dit volgt uit artikel 2 van het Besluit aanwijzing toezichthouders naleving Wet experiment gesloten coffeeshopketen [...]. Zoals omschreven in de toelichting van het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen, houdt de IJenV toezicht op de naleving van eisen die samenhangen met de geslotenheid van de keten (inclusief beveiliging teeltlocaties, afvalstromen en vervoer). De geslotenheid van de keten loopt vanaf de teelt van cannabis bij de aangewezen teler tot en met de verkoop hiervan in de coffeeshop. De NVWA is toezichthouder op de kwaliteit en de verpakking van de producten. Ten derde zijn de burgemeesters van deelnemende gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht ten aanzien van de in die gemeente gevestigde coffeeshophouders.
Kunt u nader toelichten aan welke inrichtingseisen de voertuigen die belast zijn met het transport van de cannabis moeten voldoen? Zijn deze eisen ook al bekend bij de waardetransporteurs die (zullen) meedoen aan het wietexperiment? Zo nee, waarom niet en wanneer worden deze inrichtingseisen gedeeld met de waardetransporteurs?
De aangewezen teler dient zorg te dragen voor het vervoer van de door hem geproduceerde hennep en/of hasjiesj naar de betreffende coffeeshops. Hij is daarbij gehouden aan maatregelen die noodzakelijk zijn voor de beveiliging van de hennep en hasjiesj. Zo moet het vervoer binnen het experiment uitgevoerd worden door een geld- en waardetransportbedrijf dat beschikt over een vergunning op basis van artikel 3, aanhef en onderdeel c, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR). Nadere eisen waar de waardetransporteurs aan moeten voldoen zijn opgenomen in artikel 23 en bijlage 5 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (RPBR). Bijlage 5 is niet openbaar en ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De waardetransporteurs met een vergunning zijn bekend met de inhoud van deze bijlage.
Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u toelichten in hoeverre het systeem van beveiligd vervoer entrack and trace gebruiksklaar is? Hoeveel waardetransporteurs hebben op dit moment alle benodigde vergunningen en toestemming om aan te vangen met het vervoeren van gereguleerde geteelde cannabis? Op welke wijze zal de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang hieromtrent?
Het track and trace systeem is gebruiksklaar. Het wordt al gebruikt door één teler en de toezichthouders van de NVWA en de IJenV. Medewerkers van teeltbedrijven en coffeeshops en andere toezichthouders worden, voorafgaand aan hun individuele startdatum, geïnstrueerd over de werking van het systeem.
Alle geld- en waardetransportbedrijven met een vergunning op basis van de WPBR is het toegestaan de gereguleerde geteelde cannabis binnen het experiment te vervoeren. Op dit moment beschikken dertien bedrijven over een dergelijke vergunning Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u nader toelichten welke informatie ten grondslag zal liggen aan de conclusie die u voornemens bent in 2024 te trekken, en wat de status van het kabinetsstandpunt zal zijn dat u in 2024 aan de Kamer zal toezenden?4
Aangezien de overgangsfase niet eerder zal starten dan het eerste kwartaal van 2024, zal geen onderzoeksrapportage over het eerste experimentjaar kunnen worden betrokken bij het bepalen van een kabinetsstandpunt in 2024. Wel zijn de afgelopen jaren waardevolle ervaringen opgedaan in de voorbereidende fase van het experiment. Zo heeft het onderzoeksconsortium metingen verricht die de situatie voorafgaand aan het experiment in kaart hebben gebracht (de nulmeting). Ook zal gedurende het eerste experimentjaar nuttige kennis kunnen worden vergaard op allerlei gebieden, waaruit we lessen kunnen trekken. Van de eerste bevindingen over de werking van het track and trace-systeem tot aan de eerste ervaringen van de telers. Tot slot wordt het draagvlak voor het experiment bij alle betrokken partijen in kaart gebracht en worden de internationale ontwikkelingen rond het cannabisbeleid gevolgd ten behoeve van het kabinetsstandpunt. We zullen in 2024 bezien welke conclusies getrokken kunnen worden uit de hierboven genoemde beschikbare informatie en welke status aan het standpunt kan worden gegeven.
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Welke van de «functionarissen 1–17 VWS» waren lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven.2 Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022.3 Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten -namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven welke VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functies bekleedden «functionarissen 1–17 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal? Kun u het antwoord op deze en bovenstaande vraag gaarne in een tabel aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande?
Ja.
Als u de gevraagde informatie niet wilt geven, kunt u dan duidelijk maken waarom u naast de naam van de functionaris óók diens functie op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en partijlidmaatschap van het CDA geheim wilt houden?
Zoals hierboven in de beantwoording op vraag 2 en 3 beschreven, zijn de gegevens waarom u verzoekt (bijzondere) persoonsgegevens die herleidbaar zijn tot personen. Gelet op die herleidbaarheid kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Als u de gevraagde informatie niet geeft, kunt u dan uitleggen hoe u het ziet dat u de controlerende taak (artikel 68 van de Grondwet) van de indiener van deze schriftelijke vragen niet schendt, daar waar de indiener wil kunnen nalopen of er meer CDA-leden bij de totstandkoming van de deal (en zelfs een mogelijke vervolgdeal) betrokken waren, naast de CDA-leden: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Politiek Assistent van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, CDA-Kamerlid Van den Berg en toenmalig CDA-Kamerlid Omtzigt?
Het is – zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2 en 3 beschreven – de regel dat bij de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat (zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20224) alle naar personen herleidbare informatie niet openbaar wordt gemaakt.
Een correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met studies, zoals die van professor Schetters en professor Meester, waaruit blijkt dat er een (significant positieve) wiskundige correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?1, 2
De bronnen waarnaar verwezen wordt zijn blogposts en YouTube-video’s. Het betreft geen wetenschappelijke publicaties. Ik heb kennisgenomen van de betreffende uitlatingen over de genoemde correlatie. Ik ben onder meer in mijn beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus jl. en 11 oktober jl. en in het debat met uw Kamer van 15 december jl. reeds ingegaan op deze en vergelijkbare suggesties. Daarbij benadruk ik nogmaals dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt bij het doen van onderzoek belangrijk is om zorgvuldig onderscheid te maken tussen correlatie en causaliteit. Pas wanneer een causaal verband is aangetoond kan men spreken van een oorzaak-gevolg relatie.
Er is wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBS, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek nauwlettend in de gaten. Ik zie geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen. Uit meerdere onderzoeken in binnen- en buitenland is gebleken dat het risico op overlijden na vaccinaties klein is. Binnen het vorig jaar uitgevoerde oversterfteonderzoek door het CBS en het RIVM, is gekeken naar het risico op overlijden binnen acht weken na COVID-19-vaccinatie. Uit dit onderzoek blijkt voor geen enkele leeftijdsgroep of vaccindosis een verhoogd risico op overlijden. Ook monitort bijwerkingencentrum Lareb de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19-vaccins. Ook meldingen van overlijden na vaccinatie worden door Lareb onderzocht. Hierbij wordt benadrukt dat een melding van overlijden na vaccinatie niet betekent dat het vaccin de oorzaak is van het overlijden. Lareb geeft aan dat bij een groot deel van de meldingen een reeds bestaand gezondheidsprobleem de meest voor de hand liggende verklaring voor het overlijden is. Bij een aantal meldingen hebben bijwerkingen mogelijk bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende onderliggende conditie, al dan niet door hoge leeftijd. Het gaat om bekende bijwerkingen van de COVID-19-vaccins, zoals koorts, misselijkheid en algemene malaise. In een aantal gevallen was COVID-19 de oorzaak van het overlijden. Het betrof vaak mensen van boven de 80 jaar die al voor de vaccinatie besmet waren geraakt met het coronavirus.
Zoals eerder aangegeven, vind ik het van belang om de redenen en oorzaken van oversterfte goed te onderzoeken. Ik ben blij met de ontwikkelingen van het onderzoek naar oversterfte dat via de begeleidingscommissie via ZonMw wordt uitgevoerd en het beschikbaar komen van gepseudonimiseerde vaccinatiegegevens binnen de beveiligde onderzoeksomgeving van het CBS. Naar verwachting zullen onafhankelijke onderzoekers, die niet gelieerd zijn aan het CBS en het RIVM, in maart starten met de vervolgfase van het oversterfteonderzoek. Hierbij krijgen onderzoekers de mogelijkheid om vaccinatiegegevens te koppelen aan onder andere doodsoorzakengegevens, de sterftecijfers en andere gegevens die binnen het CBS beschikbaar zijn. Ook kunnen onderzoekers onder strikte voorwaarden eigen data inbrengen en meenemen in hun onderzoek. De keuze voor de vraagstellingen en de gebruikte data ligt bij de onderzoekers zelf. De begeleidingscommissie die wordt gefaciliteerd via ZonMw ziet hierop toe.
Erkent u dat er een (significant positieve) correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en inmiddels ook in verschillende landen) gevonden (wiskundige) correlatie ontkent, bent u dan misschien ook in staat hier een onderbouwing voor te geven? Waarom zijn de correlaties gevonden door professor Schetters en professor Meester niet correct? Kloppen de data die zij gebruiken wellicht niet? Als dit zo is, waarom dan niet? Of erkent u de gebruikte analysemethode door de beide hoogleraren misschien niet? Als dit zo is, waarom dan niet? En wat is in dat geval volgens de mathematische analyse van uzélf, wél de correcte wiskundige correlatie tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en in verschillende landen) gevonden (wiskundige) positieve correlatie erkent, geeft dit bij u wellicht dan misschien ook een «niet pluis gevoel»? Dat wil zeggen, bent u misschien ook bezorgd dat correlatie wellicht in dit geval ook zou kunnen betekenen dat er een causale relatie is tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet bezorgd bent, waarom dan niet? Indien u wel bezorgd bent, wat gaat u, als Minister die primair verantwoordelijk is voor de volksgezondheid, dan doen met dit «niet pluis gevoel»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de samenhang van de beantwoording heb ik hier niet voor gekozen.
Discrepanties bij het Lareb en EMA mbt registraties van Case Safety Reports voor coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot het verdwijnen van meldingen uit Eudravigilance en de discrepantie tussen registraties van meldingen bij het Lareb en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?1, 2
Ik heb kennisgenomen van deze berichten op Twitter.
Kunt u verklaren waarom het aantal Case Safety Reports voor Nederland, voor de vier coronavaccins van Pfizer, Moderna, AstraZenca en Jansen, bij het EMA op 10 december 2022 228,473 bedroeg en bij het Lareb op 11 december 2022 voor zes vaccins van bovengenoemde farmaceuten 233,378? Waar komt dit verschil vandaan?
De aantallen die op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) worden getoond komen om diverse redenen niet exact overeen met de registratie van Bijwerkingencentrum Lareb. Alle door Lareb ontvangen meldingen van patiënten en medisch beroepsbeoefenaren worden, na verwerking, dagelijks doorgestuurd aan het EMA. De cijfers van het EMA worden iedere maandag bijgewerkt met de meldingen die in de voorgaande week zijn ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom het Lareb de vaccins van Pfizer en Moderna heeft opgesplitst met een extra categorie «herhaalprik»? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
De vernieuwde COVID-19-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn, naast de oorspronkelijke Wuhan-stam, ook gericht tegen de omikronvariant van het virus. Omdat de vaccins in samenstelling verschillen, worden meldingen van mogelijke bijwerkingen van de vaccins afzonderlijk van elkaar gemonitord.
Worden de meldingen die het Lareb registreert onder de categorie «herhaalprik» doorgegeven aan het EMA? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja.
Kunt u verklaren waarom in de database van het EMA het aantal nullification requests vanaf 2021 significant groter is ten opzichte van voorgaande jaren?
Het op grote schaal vaccineren heeft geleid tot relatief veel meldingen van vermoedelijke bijwerkingen ten opzichte van voorgaande jaren. Hiermee samenhangend is ook het absolute aantal meldingen dat is genullificeerd groter dan in voorgaande jaren. Een melding wordt genullificeerd als bijvoorbeeld is gebleken dat er een dubbele melding is gedaan. Ook kan de melder zelf de melding intrekken als er geen sprake meer is van een vermoeden van een bijwerking, bijvoorbeeld omdat er een andere oorzaak voor de klacht is gevonden.
Kunt u verklaren waarom Case Safety Reports van Marketing Authorisation Holders vanaf 2021 niet lijken te worden geregistreerd door het Lareb? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
Handelsvergunninghouders sturen Individual Case Safety Reports (ICSR’s) rechtstreeks naar de EudraVigilance-databank van het EMA, zonder tussenkomst van Lareb of het CBG. Meldingen uit Nederland die handelsvergunninghouders bij het EMA hebben ingediend worden automatisch doorgeleid naar Lareb, opdat deze deel uitmaken van de analyses van meldingen die Lareb uitvoert.
Klopt het dat het Lareb, volgens Europese regelgeving, wettelijk verplicht is om alle meldingen van bijwerkingen die het instituut ontvangt, door te geven aan het EMA? Zo ja, welke consequenties heeft dit als dit niet (volledig) is gebeurd?
Nederland is volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat alle meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgegeven aan het EMA. Lareb voert dit deel van de wettelijke taak op het gebied van geneesmiddelenbewaking voor het CBG uit. Het CBG voert controles uit op de data van Lareb en kan eventuele geconstateerde tekortkomingen bij Lareb aankaarten en hier indien nodig consequenties aan verbinden.
Weet u of, en welke audits er zijn gedaan op de database van het Lareb en door wie? Zo niet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja, die worden conform voorschrift regulier gedaan.
Kunt u uitleggen waarom in de technische briefing van 13 december 2022 voor het berekenen van de ziekenhuis en IC-cijfers als gevolg van Covid-19 gewerkt is met onvolledige cijfers van het NICE, waardoor onterecht een stijging van 8 procent in opnames, in plaats van de werkelijke daling van 22 procent is gerapporteerd?
Actuele trends in het aantal ziekenhuis- en IC-opnames, zoals gerapporteerd in de presentatie van de heer Van Dissel van 13 december 20223, worden berekend aan de hand van niet-bijgewerkte cijfers van stichting NICE. Cijfers van de afgelopen kalenderweek, die vanwege rapportagevertragingen nog onvolledig zijn, worden zodoende niet met bijgewerkte cijfers van de voorgaande week vergeleken. Dat zou namelijk een vertekend beeld geven.
Ziet u de all cause mortality direct volgend op vaccinatie als een safety signal?
Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 11 oktober jl.4
Heeft u kennisgenomen van de nieuwste analyse van professor Theo Schetters die duidelijke correlatie laat zien tussen de aanhoudende oversterfte en vaccinatievolume?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt wat gezien wordt als een safety signal, het Lareb of het EMA?
Lareb analyseert alle ontvangen meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Wanneer uit deze analyses een mogelijke nieuwe bijwerking of nieuwe informatie over een bestaande bijwerking naar voren komt, wordt dit door Lareb verder onderzocht. De bevindingen worden via signaleringen met het CBG gedeeld. Het CBG bekijkt of het inderdaad gaat om een bijwerking en stuurt het signaal zo nodig door aan het EMA. Ook handelsvergunninghouders kunnen safety signals aandragen. HetPharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA is verantwoordelijk voor het beoordelen van deze safety signals. Alle door het PRAC beoordeelde signalen en bijbehorende aanbevelingen staan vermeld in de meeting highlights en de verslagen van de plenaire vergaderingen, te raadplegen via https://www.ema.europa.eu/en/committees/prac/prac-agendas-minutes-highlights.
Op basis van welke safety signals is door het Lareb en het EMA onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 12.
Als de toename van de all cause mortality een safety signal is, is dat dan geen reden om het vaccineren, al is het maar kort, stil te leggen zodat een eventueel verband in kaart gebracht kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om het vaccineren tijdelijk te staken.
Het artikel ‘Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen?’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen»?1
Ja.
Hoeveel illegale tabaksfabrieken zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse opsporingsdiensten opgerold? Hoeveel illegaal geproduceerde tabakswaren zijn daarbij in beslag genomen?
De Douane en FIOD staan samen opgesteld om tabaksfraude aan te pakken. Het combiteam SMOKE (bestaande uit FIOD, Douane en Openbaar Ministerie) beschikt over de gegevens van beide diensten. Het geeft dan ook een reëler beeld om bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 de gezamenlijke cijfers te noemen.
In het onderstaand overzicht staan de aantallen opgerolde fabrieken per jaar gespecificeerd.2 Uit de achterliggende data blijkt dat er bij deze fabrieken niet altijd sprake is van reeds geproduceerde tabakswaren. In het overzicht is daarom ook de inbeslaggenomen kilogrammen tabak opgenomen welke ingezet zouden gaan worden voor illegale productie (de rekensom die hierbij gemaakt kan worden is: 1 kilogram tabak is 1000 sigaretten).
Jaar
Aantal illegale fabrieken
Aantal inbeslaggenomen sigaretten (in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak (in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak (in kilogrammen)
Opmerking
2018
12
37.662.140
18.998
-
2019
12
2.581.220
63.846
10.630
2 van de 12 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
2020
1
3.600.000
32.000
–
2021
8
4.612.640
85.000
–
2022
61
9.574.380
128.220
3.039
2 van de 6 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
Van de 6 aangetroffen illegale fabrieken waren er 2 in opbouw en 2 illegale fabrieken waren specifiek voor de productie van waterpijptabak.
Hoeveel tabakswaren zijn er de afgelopen vijf jaar door de douane onderschept? Kunt u een globaal overzicht geven vanuit welke landen deze tabakswaren voornamelijk afkomstig zijn?
In tabel 2 staan de hoeveelheden inbeslaggenomen tabaksproducten van de afgelopen vijf jaar. De aantallen genoemd in tabel 1 zijn verdisconteerd in tabel 2. De inbeslaggenomen tabaksproducten kwamen voornamelijk uit Verenigde Arabische Emiraten, Turkije, China, Vietnam en Wit-Rusland.
Jaar
Aantal inbeslaggenomen sigaretten
(in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak
(in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak
(in kilogrammen)
2018
159.286.000
63.998
42.253
2019
112.123.298
128.205
15.933
2020
122.721.693
101.187
4.877
2021
227.314.895
164.199
44.505
20221
177.901.898
244.605
29.701
Voorlopige cijfers over 2022 (definitieve cijfers over 2022 zijn in februari 2023 beschikbaar).
Hoeveel inkomsten is de Nederlandse staat de afgelopen vijf jaar misgelopen als gevolg van illegale tabaksproductie en tabakssmokkel?
Van de inbeslagnames genoemd bij vraag en antwoord 3 is niet altijd duidelijk voor welk land de sigaretten/rooktabak bestemd zijn en dus hoe hoog de accijnsderving in Nederland is.
Uit de Empty Pack Surveymeting 2019 van de Douane3 volgt dat 1,7% van de geraapte pakjes namaaksigaretten en zogenoemde illicit whites betreft. Bij de meting van 2021 was dit aandeel 1,5%.4 De opbrengst van de tabaksaccijns lag de afgelopen jaren tussen de € 2,7 miljard en € 2,9 miljard. Op basis van deze getallen is de ruwe inschatting dat in de afgelopen jaren € 50 miljoen per jaar is misgelopen door illegale tabaksproductie en tabakssmokkel.
Daarnaast is gemeten dat ongeveer 15,5% in 2019 (en 15,3% in 2020) van de pakjes niet in de Nederlandse heffing is betrokken. Van dit deel is niet vast te stellen of dit wel of geen illegale handel betreft.
Buitenlands veraccijnsde en duty-free sigaretten mogen binnen toegestane hoeveelheden door reizigers meegenomen worden naar Nederland. Daarom kan niet worden gezegd dat de overheid deze opbrengsten misloopt.
Kunt u toelichten hoe hoog de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving zijn geweest de afgelopen vijf jaar?
Ik beschik niet over de gegevens om een betrouwbare schatting te kunnen maken van de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving. Kosten van illegale handel en productie betreffen in ieder geval de hierboven benoemde misgelopen belastinginkomsten. Daarnaast zijn er de kosten voor de strafrechtelijke handhaving, zoals van de Douane, FIOD, politie en de kosten voor het gehele justitieel apparaat. Maar onder kosten voor de samenleving als geheel vallen bijvoorbeeld ook de schade voor de volksgezondheid.
De Wereldbank noemt in een rapport uit 2019 onder meer de volgende maatschappelijke kosten van illegale handel.5 Belastingontduiking in verband met de illegale tabaksmarkt vermindert belastinginkomsten van de overheid en kan de houding ten opzichte van het betalen van belastingen in het algemeen veranderen. Illegale handel en productie ondermijnt verder het tabaksontmoedigingsbeleid omdat het de gemiddelde prijs van tabak kan laten dalen waardoor de betaalbaarheid stijgt, de beschikbaarheid voor jongeren kan vergroten en de regulering van waarschuwingen op verpakkingen en andere producteigenschappen niet worden nageleefd. Dit kan weer gevolgen hebben voor de volksgezondheid.
Ziet u een causaal verband tussen de verhoging van accijns op tabak en de toename van smokkel en illegale productie van tabakswaren?
Verhoging van de tabaksaccijns kan leiden tot een grotere prikkel voor smokkel en illegale productie van tabakswaren. Maar de prijs van tabak is niet het enige dat telt. Factoren zoals een efficiënte handhaving en sociale acceptatie van illegale handel spelen minstens zo’n grote rol. Ervaringen uit landen zoals Groot-Brittannië en Georgië tonen aan dat illegale handel in tabaksproducten met succes kan worden aangepakt, ook in tijden van stijgende accijnzen.6
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2016 Europese regels op dit vlak ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is met ingang van mei 2024 van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Momenteel geldt deze verplichting uitsluitend voor sigaretten en rooktabak. Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. Daarnaast heeft Nederland in oktober 2020 het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het Protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Kunt u een toelichting geven op de maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren? Welke waarde kent u daarin toe aan de maatschappelijke externe kosten als gevolg van de productie en consumptie van illegale tabakswaren? Bent u van mening dat het huidige beleid optimaal is vanuit het oogpunt van efficiëntie?
Er is geen maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar. Wel zijn er twee MKBA’s beschikbaar waarin de kosten van roken en de kosteneffectiviteit van rookpreventiemaatregelen in kaart zijn gebracht. SEO Economisch Onderzoek heeft in 2016 de totale maatschappelijke kosten en baten van roken in een kalenderjaar in beeld gebracht.7 De MKBA van de Universiteit Maastricht, het RIVM en het Trimbos-instituut, eveneens uit 2016, brengt de kosten en baten van meerdere beleidsscenario’s in kaart tot en met 2050, in vergelijking met de situatie waarin geen aanvullende maatregelen worden getroffen.8 In deze MKBA zijn de baten en kosten van onder meer een accijnsverhoging van 5% en een verhoging van 10% per jaar onderzocht. Er wordt daarbij geconstateerd dat grenseffecten en smokkel tot minder inkomsten voor de overheid zullen leiden. Bij het doorrekenen van de accijnsverhogingen is gekeken naar interventiekosten zoals extra administratieve lasten en handhavingskosten om smokkel te beperken. Hiervoor zijn echter beperkt gegevens beschikbaar en konden dan ook maar beperkt worden meegenomen in de uitkomsten. In de scenario’s met een accijnsverhoging van 5% en 10% per jaar en ook de andere onderzochte scenario’s leidt aanvullend beleid tot een aanzienlijke versnelling van de al dalende rookprevalentietrend en zorgt het voor een verhoogde welvaart voor de samenleving als geheel. Daarbij geldt dat wanneer deze jaarlijkse accijnsverhogingen worden ingebed in een breder pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO9) er een snellere en stevigere daling van het percentage rokers zal plaatsvinden.
De Wereldbank concludeert in het reeds genoemde rapport uit 2019 dat tabaksaccijns slechts een ondergeschikte rol speelt in de illegale handel. Illegale handel heeft zowel betrekking op de smokkel als de illegale productie van tabaksproducten.10 Andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel en een hoog corruptieniveau, gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een minstens zo belangrijke rol in het bestrijden van illegale handel in tabaksproducten.11 Om de illegale handel in tabaksproducten aan te pakken is het volgens de Wereldbank cruciaal dat landen accijnsheffingen invoeren en de naleving streng controleren.12 De Wereldbank geeft aan dat verhoging van de tabaksaccijns de volksgezondheid verbetert, de inkomsten uit tabaksaccijnzen verhoogt en de economische kosten geassocieerd met tabaksgebruik vermindert.13 Het kabinet is van mening dat beleid met regelmatige substantiële accijnsverhogingen zoals de verhoging van april 2020 en de verhogingen die in april 2023 en april 2024 zullen worden doorgevoerd van groot belang zijn voor het bereiken van een rookvrije generatie. Om deze reden zal het kabinet scenario’s onderzoeken hoe deze prijsmaatregel voor de langere termijn het beste kan worden ingezet om de rookvrije generatie in 2040 te behalen.14 Om zicht te blijven houden op de mogelijke ongewenste neveneffecten van accijnsverhogingen zoals illegale handel zullen de komende jaren in ieder geval Empty Pack Surveys worden uitgevoerd. Op 10 mei 2022 heeft u een Empty Pack Survey ontvangen waarin in 2021 in Nederland geraapte pakjes zijn onderzocht op herkomst.15 Het geraapte percentage illegale sigaretten was in 2019 1,7% en in 2021 bedroeg dit percentage 1,5%.
Heeft u zicht op het accijnsniveau van tabakswaren waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden? Zo ja, waar ligt dat prijsniveau precies?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen MKBA met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar waaruit het accijnsniveau kan worden afgeleid waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden. Bureau Ecorys heeft in 2018 onderzocht hoe rokers op accijnsverhogingen reageren en heeft daarbij gekeken hoe de inkomsten voor de overheid zich ontwikkelen tussen 2015 en 2030. Het blijkt dat jaarlijkse accijnsverhogingen van 5% in combinatie van een breed pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO) ondanks toenemende aankopen van tabak over de grens resulteert in hogere accijnsinkomsten voor de overheid. Hogere accijnzen compenseren de daling in verkopen, zelfs bij relatief hoge accijnsniveaus.16 Hieruit volgt ook dat de vraag relatief inelastisch is en dat het rookgedrag dus beperkt verandert bij kleine accijnswijzigingen. De reeds besproken MKBA tabaksontmoediging17 waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend schetst een vergelijkbaar beeld.
Een combinatie van accijnsverhogingen (5% of 10% per jaar) met het MPOWER-pakket van de WHO heeft een gunstig effect op prevalentie en arbeidsproductiviteit. Uiteraard zullen er geen accijnsinkomsten van tabak meer zijn als Nederland rookvrij is. Dat is in de komende jaren echter nog niet aan de orde.
Bent u het er mee eens dat grote verschillen in accijns tussen Europese Lidstaten de smokkel in tabakswaren in de hand werken? Waarom kiest u er niet voor om de hoogte van accijns op Europees niveau af te stemmen?
De Richtlijn tabaksaccijns zorgt voor harmonisatie tussen lidstaten doordat deze richtlijn verplicht toe te passen minimumtarieven kent voor tabaksproducten. Nederland heeft, in vergelijking tot andere Europese landen, relatief hoge accijnstarieven op tabaksproducten. De verwachting is dat de Europese Commissie medio 2023 met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn tabaksaccijns komt. De kans is groot dat de Europese Commissie daarbij voorstelt de minimumtarieven te verhogen. Het kabinet zal de Kamer hierover informeren met het BNC-fiche.
Uit een onderzoek van het RIVM naar de grenseffecten van de accijnsverhoging van april 2020, blijkt dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden.18 Echter speelde de gevolgen van covid-19 wel door de resultaten heen, waardoor het moeilijk is conclusies te verbinden aan de resultaten. Daarbij acht het RIVM het niet waarschijnlijk dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen. Daarnaast suggereert ander onderzoek dat de geneigdheid om over de grens tabaksproducten te kopen afneemt naarmate men verder van de grens woont.19 Het percentage van mensen dat zegt te stoppen met roken blijft echter stijgen naarmate de accijns op tabaksproducten toeneemt.
Kunt u aangeven hoe er nu wordt samengewerkt met Europese opsporingsdiensten in het tegengaan van illegale handel in tabakswaren? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
De aanpak van illegale handel in tabakswaren moet ook in Europees verband gebeuren. Onder andere het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol zien op Europees niveau op de handhaving van de illegale handel in tabakswaren. In het kader van de EU EMPACT-samenwerking (EMPACT staat voor het European multi-disciplinary platform against criminal threats) wordt voortdurend door nationale en Europese handhavings- en opsporingsdiensten en Openbaar Ministeries van de diverse lidstaten opgetreden tegen illegale tabaksproducten en het tegengaan van accijnsfraude. Dit blijkt ook uit de resultaten van de EU EMPACT samenwerking in 2021.20 Die samenwerking leidde onder meer tot de inbeslagname van 512,7 miljoen sigaretten, 1,61 miljoen kilo ruwe tabak en fijngesneden tabak en het oprollen van 365 plekken voor de productie en/of het versnijden en/of het opslaan van illegale tabak. Op nationaal niveau zijn de FIOD, de Douane en het Openbaar Ministerie hierbij betrokken. Daarnaast zet Nederland zich in voor de verplichtingen uit het FCTC-protocol. Deze internationale samenwerking zorgt voor wederzijdse bijstand tussen autoriteiten. Controle op illegale handel is mogelijk door deze gezamenlijke Europese opsporing en samenwerking. Nederland werkt al intensief samen met de verschillende Europese opsporingsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om de samenwerking te intensiveren. Indien uit de praktijk blijkt dat deze samenwerking geïntensiveerd dient te worden, sta ik daarvoor open.
Wat is uw reactie op het bericht dat een medewerker van vaccinproducent Bilthoven Biologicals besmet is met het poliovirus en dat dit aan het licht kwam door een driewekelijkse rioolcheck bij het Utrecht Science Park?1
Het is zeer onwenselijk dat bij het werken met het poliovirus medewerkers besmet raken. Zowel de Omgevingsdienst als de IGJ hebben Bilthoven Biologicals verzocht onderzoek uit te voeren naar het incident. Mijn voorgangers hebben de Kamer geïnformeerd over eerdere incidenten met het poliovirus. De incidenten tonen de noodzaak aan strengere eisen te stellen aan de faciliteiten, die met het virus werken. Ik heb hiertoe een wetsvoorstel voorbereid, waarin een vergunningplicht voor poliofaciliteiten wordt voorgesteld. Met de vergunningplicht wordt beoogd om faciliteiten vooraf te kunnen toetsen op naleving van de strengere en meer specifieke eisen en zo nodig de vergunning in te kunnen trekken. Daarnaast krijgt de IGJ in dit wetsvoorstel wettelijk vastgelegde handhavings- en toezichtsbevoegdheden ten aanzien van «containment».
Is hier sprake van een Lab Leak? Zo nee, wat is de definitie van een Lab Leak?
Er is hier inderdaad sprake van een virus dat afkomstig is uit het laboratorium waar er mee gewerkt wordt en buiten het laboratorium is aangetroffen.
Wat is de status quo van de Lab Leak Theory als het gaat om de coronauitbraak in Wuhan, China, in december 2019?
Er zijn mij geen vorderingen bekend over onderzoek naar de theorie dat het coronavirus uit het laboratorium in Wuhan afkomstig zou zijn.
Wel is in juli van dit jaar in Science2 een onderzoek gepubliceerd, waarin wordt aangegeven dat het grootste deel van de eerste besmette mensen rond de markt in Wuhan zijn gevonden en dat op deze markt de eerste humane besmettingen statistisch verbonden kunnen worden aan een deel van de markt, waar verkopers van levende dieren staan en waar virus positieve monsters uit de omgeving zijn gevonden.
Hoe staat het met het onderzoek dat de Amerikaanse president Biden in mei 2021 aankondigde naar de Lab Leak Theory inzake de coronapandemie?
Ik heb geen nadere informatie over onderzoek van de Amerikaanse inlichtingendienst naar de theorie dat het coronavirus uit het laboratorium in Wuhan afkomstig zou zijn.
Worden er bij het Wuhan Laboratorium, dat in verband gebracht wordt met de Lab Leak Theory als het gaat om de coronauitbraak, ook periodieke rioolchecks gedaan?
Het is mij niet bekend of er bij het Wuhan laboratorium periodieke rioolchecks gedaan worden.
De herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de betrokkenheid van onder andere het lid van het Outbreak Management Team (OMT) Koopmans bij het actief onderdrukken van de zogenaamde «lableak-theorie», met betrekking tot de potentiele herkomst van het SARS-COV-2 virus?1, 2, 3, 4
Ik heb kennisgenomen van de door u aangegeven berichten.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment tijdens de coronacrisis op de hoogte van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans en haar collega Ron Fouchier bij de teleconferentie op 1 februari 2020 tussen verschillende internationale kopstukken uit het epidemiologische veld aangaande de herkomst van het SARS-COV-2 virus en de hypothese dat dit virus mogelijk, al dan niet opzettelijk, was gelekt uit het Wuhan Institute of Virology? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervan op de hoogte gebracht? Waarom is de Tweede Kamer hierover niet geïnformeerd? Heeft mevrouw Koopmans het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het OMT, en/of het kabinet vooraf op de hoogte gesteld van haar deelname aan deze bijeenkomst en haar inbreng hierin? Is deze afgestemd met bovengenoemde partijen?
Het ministerie was niet op de hoogte van dit gesprek. Er is ook geen enkele rol voor het ministerie bij een wetenschappelijke gedachtenwisseling.
Is er naar aanleiding van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze teleconferentie door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met haar gesproken over deze kwestie en heeft het ministerie gevraagd om verslaglegging van hetgeen in deze bijeenkomst is besproken, bijvoorbeeld in de vorm van notulen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Tweede Kamer?
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze bijeenkomst en de rol die zij en de heer Fouchier hierbij hebben gespeeld door de mogelijkheid van een niet-natuurlijke herkomst/oorzaak van het SARS-COV-2 virus actief te ontkrachten, hoewel er op dat moment nog weinig bekend was over de herkomst van het virus, en prominente buitenlandse collega’s deze theorie wel degelijk reëel achtten?
Ik vind het logisch dat wetenschappers deelnemen aan een wetenschappelijke gedachtewisseling. Ik heb geen mening over de inhoud van de bijeenkomst en de standpunten die door de deelnemers zijn ingenomen, temeer omdat deelname van het Ministerie van VWS hieraan niet aan de orde was.
Hebben het OMT-lid Koopmans en de heer Fouchier hierbij naar uw mening gehandeld volgens de algemeen geaccepteerde wetenschappelijke standaarden? Zo ja, kunt u dit uiteenzetten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe reflecteert u op de verscheidene uiteenzettingen van verschillende professionals gedurende de coronacrisis, die aangeven dat tot op heden de mogelijkheid van een «lableak» niet uitgesloten kan/zou mogen worden, aangezien er nog te veel hiaten zitten in de kennis van het virus en de herkomst, om bepaalde hypotheses te verwerpen?
Dit is een interessante wetenschappelijke discussie.
Kunt u aangeven waarom u het OMT-lid Koopmans nooit heeft teruggefloten in haar herhaaldelijke stellige uitspraken met betrekking tot het actief publiekelijk verwerpen van de lableak-theorie, terwijl daar tot op heden nooit wetenschappelijk uitsluitsel over gegeven heeft kunnen worden?
Hoe reflecteert u op de recent openbaar gemaakte e-mails die de Amerikaanse journalist Jimmy Tobias in handen heeft gekregen, waarin duidelijk valt te achterhalen dat het OMT-lid Koopmans actief heeft gelobbyt voor het de kop indrukken van de lableak theorie? Vindt u het gerechtvaardigd dat mevrouw Koopmans op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data? Op basis van welke bevoegdheid bent u van mening dat zij dat heeft mogen doen, gezien haar directe betrokkenheid bij en invloed op het politiek-bestuurlijke (corona)beleid in Nederland?5
Er is geen bevoegdheid nodig om deel te nemen aan een wetenschappelijke discussie.
Hoe reflecteert u op het feit dat het OMT-lid Koopmans zelf betrokken is bij een medisch instituut in Nederland waar zogenaamd «gain of function» onderzoek werd/wordt gedaan, waarbij virussen in laboratoria kunstmatig worden gemanipuleerd om ze gevaarlijker te maken, met alle risico’s van dien en dat bovendien al lange tijd geleden als omstreden is aangemerkt en waartegen uw departement onder leiding van voormalig Minister Schippers wetgeving zou ontwikkelen? Bent u niet van mening dat het OMT-lid Koopmans persoonlijke belangen heeft bij het ontkrachten van de mogelijkheid van een lableak, gezien haar eigen werkzaamheden op het gebied van gain of function onderzoek?
Voor het antwoord op de vragen 9 t/m 11 wil ik u graag verwijzen naar de antwoorden op de vragen over hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 566) die ik u op 22 november jl. heb doen toekomen.
Kunt u aangeven of in het Viroscience lab in Rotterdam nog steeds gain-of-function-onderzoek plaatsvindt? Zo ja, met welke virussen wordt geëxperimenteerd?
Zie antwoord vraag 9.
Is dergelijk onderzoek verantwoord, gezien de risico’s die ermee zijn gemoeid? Wat zijn de baten van het gain-of-function onderzoek en hoe staan die in verhouding tot de risico’s en mogelijke kosten, nu blijkt dat er geen pandemie door werd voorkomen, maar er mogelijk wel door is veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat het OMT-lid Koopmans vanuit dat licht bezien toegestaan is om überhaupt uitspraken te doen over de mogelijkheid van een lableak, aangezien de wetenschappelijke onafhankelijkheid en de onafhankelijkheid van het OMT daarmee in het geding is gekomen?
Ik zie niet in hoe de deelname aan een wetenschappelijke discussie de wetenschappelijke onafhankelijkheid in het geding kan brengen.
Kunt u uitleggen waarom de mogelijkheid van een lableak in vele andere landen inmiddels wel wordt geaccepteerd en daarover publiekelijk wordt gesproken, maar in Nederland niet? Waarom volgt u de mondiale wetenschappelijke lijn plotseling niet meer, terwijl dat de gehele coronacrisis lang wel het credo van het kabinet was?
Er is geen enkele reden waarom in Nederland niet over een lableak gesproken zou kunnen worden.
Gaat u, met de kennis die u inmiddels heeft, actief werk maken van het opnieuw onderzoeken van de mogelijkheid dat de SARS-COV-2 uitbraak zijn oorsprong heeft in een lableak? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de herkomst van het SARS-COV-2 wordt onder leiding van de WHO uitgevoerd.
Gaat u het OMT-lid Koopmans vragen haar stellige uitspraken tegen de mogelijkheid van een lableak te rectificeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik zeker niet doen. Integendeel, ik steun mw. Koopmans en andere wetenschappers van harte om te blijven deelnemen aan het wetenschappelijke en publieke debat. Gelukkig worden wetenschappers in Nederland niet door de overheid opgeroepen uitspraken op hun vakgebied te rectificeren, als er al iets te rectificeren zou zijn.
Mocht de oorsprong van het SARS-COV-2 virus wel liggen bij een lableak, heeft dat dan consequenties voor het OMT-lid Koopmans en de evaluatie en voortzetting van het coronabeleid en het toekomstige beleid op het gebied van «pandemische paraatheid»? Zo ja, op welke manier?
Nee, of de oorsprong van het SARS-COV-2 virus nu wel of niet in een laboratorium ligt doet er voor het beleid t.a.v. corona niet toe en voor pandemische paraatheid geldt dat altijd met de mogelijkheid van een pathogeen dat uit een laboratorium ontsnapt rekening moet worden gehouden.
Waarom heeft u er nooit voor gekozen de mogelijkheid van een lableak in ieder geval als optie te behouden in de coronacommunicatie, teneinde zo transparant mogelijk te zijn richting de burger en de (wetenschappelijke) dialoog open te houden, om de coronacrisis zo goed mogelijk te bestrijden?
Het is niet aan de Nederlandse overheid om te speculeren over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Dit wordt door wetenschappers onderzocht onder leiding van de WHO.
Wat vindt u ervan dat het OMT-lid Koopmans de afgelopen jaren nooit heeft gerept over haar deelname aan de eerder genoemde teleconferentie en haar invloed op de publieke beeldvorming met betrekking tot de herkomst van het SARS-COV-2 virus, ook niet nadat er nieuwe inzichten, hypotheses en data beschikbaar kwamen die op zijn minst hadden moeten leiden tot het steeds opnieuw her-evalueren van de tot dan toe getrokken conclusies over deze vraag? Zal mevrouw Koopmans hierover verantwoording moeten afleggen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het kabinet en het OMT?
Nee, het is volstrekt niet aan de orde dat een wetenschapper verantwoording aan de overheid zou moeten afleggen over deelname aan wetenschappelijke discussies.
Acht u het zelf mogelijk, gezien het vele bewijs dat in de afgelopen 2,5 jaar is aangevoerd, dat het SARS-COV-2 virus geen natuurlijke oorsprong heeft, maar door mensen is gemaakt en afkomstig is uit het Wuhan-lab? Zo ja, kunt u aangeven hoe waarschijnlijk dit volgens u is? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Ik verwijs hiervoor graag naar de WHO.
Bent u het ermee eens dat, gezien het enorme belang van deze kwestie, en de onduidelijkheid die nog altijd bestaat op dit gebied, in Nederland een onafhankelijke commissie zou moeten worden ingesteld om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus, de rol hierin van het Viroscience lab van het Erasmus MC en de kosten/risico’s, versus de baten van het gain-of-function onderzoek dat in Nederland plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de WHO is het best geëquipeerd om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus.
Het bericht ‘Nederlanders hebben minder vertrouwen in vaccinaties’ |
|
Judith Tielen (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders hebben minder vertrouwen in vaccinaties» en het onderliggende onderzoek van de Europese Commissie «State of Vaccine Confidence in the European Union 2022»?1, 2
Ja.
Bent u het eens dat het zorgwekkend is dat het vertrouwen in de noodzaak, de effectiviteit en de veiligheid van vaccins onder de Nederlandse bevolking significant is gedaald? Trekt u bij de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» ook op met Europese collega’s?
Ik hecht zeer aan het belang van vaccinaties en het behalen van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Daarvoor is vertrouwen erg belangrijk. De uitkomsten van dit onderzoek suggereren een zorgwekkende tendens. Ik wil wel benadrukken dat de dataverzameling in voorjaar 2022 plaatsvond, op dat moment werden in Nederland kinderen tussen 5 en 12 jaar uitgenodigd voor de COVID-vaccinatie. Tegelijkertijd is het nu te vroeg om wat te kunnen zeggen over de ontwikkeling van het vertrouwen in vaccinaties en daarnaast het effect daarvan op de vaccinatiegraad in heel 2022. In het kader van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» is het RIVM gestart met het verkennen van de mogelijkheid om een langdurige en structurele vertrouwensmonitor op te zetten, om het vertrouwen in vaccinaties en de vaccinatiebereidheid goed in kaart te brengen. De uitkomsten van dit Europese onderzoek bevestigen het belang van mijn beleidsinzet. Naast het opzetten van de vertrouwensmonitor, wordt ook geacteerd op actuele signalen. Het RIVM heeft naar aanleiding van zorgwekkende berichten van jeugdgezondheidszorgmedewerkers over de opkomst voor de vaccinaties voor 9-jarigen (BMR en DTP) in het voorjaar een flitspeiling uitgevoerd onder 1.000 ouders met een kind in de leeftijd van 0–3,5 jaar en 1.000 ouders met een kind in de leeftijd van 9–14 jaar. Momenteel worden de resultaten van deze flitspeiling en de vergelijking met voorgaande peilingen verder uitgewerkt.
Over de aanpak op het gebied van de vaccinatiegraad wordt uitgewisseld met Europese collega’s. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op de conferentie Expert Conference on Vaccination in Praag op 21 en 22 november 2022 over vaccinatietwijfel.
Waarom is niet gekozen voor een maatschappelijke dialoog breder dan COVID-19-vaccinaties, gezien aangaande de vaccinatie tegen COVID-19 besloten is een maatschappelijke dialoog te organiseren over bijdragen die geleverd kunnen worden aan de vaccinatiebereidheid? Hoe wordt voorkomen dat verschillende trajecten rondom het verhogen van de vaccinatiebereidheid naast elkaar gaan lopen en integraliteit ontbreekt?
Er bestaan in onze maatschappij uiteenlopende perspectieven op de covidvaccinatie, waarbij we slechts beperkt zicht op de onderliggende beweegredenen hebben. Wat zorgt ervoor dat mensen er wel of niet toe overgaan om zich te laten vaccineren tegen COVID-19? Welke overwegingen spelen hierbij een rol? En in hoeverre is hierbij sprake van een individuele keuze of een in sociaal verband gevormde afweging? Daarom zijn de maatschappelijke dialogen, die nu plaatsvinden, opgezet om meer inzicht te krijgen in de beweegredenen rondom COVID-19 vaccinatie in de periode na de acute crisis. Daarmee zijn deze dialogen weliswaar COVID-19 specifiek, maar het is zeker niet uit te sluiten dat een deel van de uitkomsten ook voor vaccinaties (anders dan COVID-19-vaccinatie), relevant zal zijn.
Om de integraliteit te borgen en ervoor te zorgen dat de verschillende trajecten rondom vaccinatiebereidheid elkaar versterken, worden de uitkomsten gedeeld en besproken met de bij vaccinaties betrokken partijen.
Kunt u een overzicht geven van de gerealiseerde vaccinatiegraden onder de bevolking, uitgesplitst naar leeftijdsgroepen voor onder andere het Rijksvaccinatieprogramma voor baby’s en dreumesen, de HPV-vaccinaties uitgesplitst onder meisjes en jongens, en voor de seizoensprikken griep voor de jaren 2018, 2020 en 2022? Komen de trends hierbij overeen met de gedaalde vertrouwenscijfers?
De meest recente cijfers voor de deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma gaan over 2021 en zijn in juli van dit jaar gepubliceerd door het RIVM3. Dit rapport gaat over vaccinaties die voornamelijk al vóór 2022 werden gegeven. De vaccinatiegraad, zoals gerapporteerd in de publicatie van juli 2022 was 1–2 procentpunt lager dan een jaar eerder, maar was in de jaren daarvoor voor de meeste vaccinaties juist weer iets toegenomen. De percentages van eerdere rapporten staan ook in deze publicatie.
In januari 2023 komen voorlopige opkomstcijfers over de vaccinatiegraden van het Rijksvaccinatieprogramma in 2022 beschikbaar; hierover zal uw Kamer geïnformeerd worden. Halverwege 2023 wordt het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport over 2022 gepubliceerd. De vaccinatiegraad betreft altijd een momentopname, omdat het mogelijk is vaccinaties later in te halen.
De invoering van informed consent, het informeren, navragen en registreren van uitdrukkelijke toestemming voor de uitwisseling van gepersonaliseerde RVP-vaccinatiegegevens tussen de JGZ en het RIVM, leidt ertoe dat het RIVM vanaf 1 januari 2022 alleen de cijfers kan geven over de vaccinaties waar informed consent voor geregistreerd is. Daarmee zullen de vaccinatiecijfers een onderschatting zijn van de werkelijke deelname en is vergelijking met eerdere jaren niet meer goed mogelijk.
Voor de griepvaccinatie gaan de meest recente cijfers over 20214. Daar werd een stijging in de deelname ten opzichte van het voorgaande jaar gezien. Een mogelijke verklaring, die de auteurs van het rapport geven, is dat vanwege de COVID-19-pandemie het belang van vaccinatie tegen griep werd benadrukt en veel mensen zich mogelijk ook meer bewust waren van het belang van vaccineren. In 2020 en 2021 zijn meer mensen met griepvaccinatie gestart dan in 2019. Dit zijn mensen, die ook in 2019 al een uitnodiging voor griepvaccinatie ontvingen, maar daar eerder niet op ingingen.
Hoe verklaart u de grote verschillen tussen leeftijdsgroepen met betrekking tot het vertrouwen in vaccins, waarbij Nederland het grootste verschil tussen jongeren en ouderen laat zien in de Europese Unie? Wat is het verwachte effect van het afgenomen vertrouwen onder jonge leeftijdsgroepen op de verwachte vaccinatiegraad van het Rijksvaccinatieprogramma voor baby’s en dreumesen? En op de HPV-vaccinatiegraad?
Er is geen eenduidige verklaring voor de verschillen in vertrouwen tussen leeftijdsgroepen. Mogelijk spelen verschillen in vertrouwen in instituties, risicoperceptie van infectieziekten en in gebruikte informatiebronnen hierbij mee. De structurele vertrouwensmonitor, die het RIVM op dit moment opzet, geeft op termijn inzicht in dit soort vraagstukken. Het is niet te voorspellen hoe het vertrouwen de vaccinatiegraad in de toekomst gaat beïnvloeden.
De studie van de EU suggereert dat het vertrouwen ten aanzien van vaccineren in het algemeen en in het bijzonder voor de HPV-vaccinatie in 2022 gedaald is ten opzichte van een vergelijkbare meting in 2018. De laatste meting van deze studie is uitgevoerd in maart en april 2022. Tijdens deze maanden werden in Nederland kinderen tussen 5 en 12 jaar uitgenodigd voor de COVID-vaccinatie, nadat in het najaar van 2021 ook 12–18-jarigen voor COVID-vaccinatie in aanmerking kwamen. De uitnodigingen voor de COVID-vaccinatie voor tieners vielen voor een deel samen met de start van de introductie van de HPV-vaccinatie voor jongens, de verlaging van de leeftijd van de HPV-vaccinatie en de inhaalrondes hiervoor. Het RIVM heeft van uitvoerders signalen ontvangen dat een deel van de ouders er in het najaar van 2021 voor koos om hun kind eerst tegen COVID te laten vaccineren. Dit is mogelijk ten koste gegaan van de opkomst voor de HPV-vaccinatie in het najaar van 2021. Het meten van vertrouwen is niet hetzelfde als de werkelijke opkomst, maar we zagen in dit voorjaar van 2022 wel een teleurstellende opkomst. Begin juli heeft het RIVM naar aanleiding van de tegenvallende opkomst een bijeenkomst met de JGZ georganiseerd. De belangrijkste redenen die professionals zien voor de lagere opkomst, zijn corona- en prikmoeheid. Dit wordt ook aangegeven door de ouders. Ook blijkt dat RVP- uitnodigingsbrieven soms ongeopend worden weggegooid, omdat men dacht dat het over de COVID-vaccinatie ging. Daarnaast waren in het voorjaar van 2022 ook relatief veel mensen ziek door griep of COVID-19, waardoor een RVP-vaccinatie wellicht moest worden uitgesteld. Inmiddels lijkt de opkomst dit najaar bij te trekken. Een update van de voorlopige opkomst zal, zoals gebruikelijk en ook benoemd bij mijn antwoord op vraag 4, in januari met uw Kamer worden gedeeld.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dit dalende vertrouwen op de bevolkingsimmuniteit van ernstige en potentieel dodelijke infectieziekten? Welke stappen worden er gezet om eventuele uitbraken op bijvoorbeeld de kinderopvang te voorkomen, gezien daar ook kinderen aanwezig zijn die vanwege leeftijd nog niet gevaccineerd kúnnen worden?
Als een infectieziekte van persoon tot persoon wordt overgedragen, zorgt een hoger percentage door immuniteit beschermde mensen in de bevolking voor minder overdracht van de infectie, een vermindering van de circulatie van de ziekteverwekker en daardoor ook een verminderde blootstelling aan de infectie bij mensen, die niet immuun zijn. Zo worden jonge kinderen, die nog niet gevaccineerd zijn, beschermd door gevaccineerde mensen om ons heen. Dit noemen we «groepsbescherming». Ik zet ook daarom volop in op het bereiken van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. In mijn brief «Vol vertrouwen in vaccinaties» heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, is het nu te vroeg om al iets te kunnen stellen over, de ontwikkeling van het vertrouwen en het effect ervan op de vaccinatiegraad. Daarom hou ik de ontwikkeling in het vertrouwen en de vaccinatiegraad goed in de gaten, zoals ik ook aangeef in mijn Kamerbrief «Vol vertrouwen in vaccinaties». Daarnaast wordt ook de immuniteit in de bevolking gemeten. Het RIVM voert 10-jaarlijkse Pienter studies uit, waarin antistoffen in het bloed worden bepaald5. Tevens is het belangrijk om erop te wijzen dat immuniteit in de bevolking een optelsom is van jarenlange inzet op vaccineren. Deze immuniteit verandert niet direct in het geval van een lagere vaccinatieopkomst van één cohort. Zoals benoemd, kan op dit moment niet geconcludeerd worden dat de tendens die benoemd wordt in het onderzoek leidt tot een lagere vaccinatieopkomst.
Tot slot, zolang er infectieziekten zijn, blijft een risico bestaan op (kleine) uitbraken. Bij een uitbraak van een infectieziekte kan het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeenroepen. Regionaal vindt de bestrijding van de infectieziekte plaats onder leiding van de dPG (directeur Publieke Gezondheid) van de GGD. Het OMT adviseert, afhankelijk van de specifieke situatie, over maatregelen om de uitbraak te bestrijden.
Ook adviseert het OMT over eventueel aanvullend wetenschappelijk onderzoek en de communicatie over de uitbraak. Indien kinderdagverblijven te maken hebben met een uitbraak, worden zij betrokken bij de te nemen maatregelen, zoals vervroegde vaccinatie. Met deze maatregelen wordt verdere verspreiding bij een uitbraak voorkomen.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen professionals en andere bevolkingsgroepen als het gaat om vertrouwen in de vaccins? Wat kunt u doen met deze inzichten om in alle groepen het vertrouwen in vaccins te helpen vergroten?
De kennis onder de professionals over vaccinaties is groter dan in de algemene bevolking. De deskundigheidsbevordering en scholingen rondom vaccinaties in het algemeen en het Rijkvaccinatieprogramma in het bijzonder zijn een belangrijk onderdeel van het aanbod van het RIVM voor professionals. Verder wordt in samenwerking met de VU gewerkt aan gesprekstechniek-scholingen voor professionals, zodat zij op effectieve wijze hun vertrouwen kunnen overbrengen en mensen met vragen over vaccinaties goed kunnen bedienen. Professionals zijn een belangrijke ambassadeur voor het belang van vaccinatie en een vraagbaak voor mensen met vragen. Om die reden zet ik, zoals ik ook aangeef in mijn aanpak «Vol vertrouwen», dan ook in op het goed equiperen van professionals met voldoende kennis en vaardigheden.
Welke leerpunten heeft u uit voorgaande campagnes over vaccinaties, bijvoorbeeld HPV en COVID-19, gehaald? Bent u het eens dat naast publiekscampagnes over de COVID-19-vaccinaties ook algemene vaccinatiecampagnes (zowel publieks- als doelgroepgericht) nodig zijn om Nederlanders te helpen begrijpen waarom álle aangeboden vaccins belangrijk, effectief en veilig zijn?
Ja, uiteraard ben ik dit met u eens en dit is de huidige werkwijze. Ook voor de COVID-19 pandemie waren er campagnes voor de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma, bijvoorbeeld voor de maternale kinkhoestvaccinatie.
Wat we onder meer hebben geleerd van de verschillende vaccinatiecampagnes, waaronder COVID-19, over het vertrouwen in vaccins, is dat het belangrijk is open en transparant te zijn, bijvoorbeeld over vaccinbijwerkingen. Een ander leerpunt is dat mensen veel belang aan hechten wat artsen en experts hen vertellen over nut en noodzaak van vaccinatie.
Daarnaast is het goed om twijfels en zorgen, die mensen hebben, en wat verder leeft in de samenleving te erkennen en hiermee rekening te houden. De Gedragsunit van het RIVM levert hiervoor de nodige informatie en inzichten. Voor een beter inzicht in twijfel over COVID-19-vaccinaties is een maatschappelijke dialoog gestart, zie ook het antwoord op vraag 3.
Bij andere campagnes, zoals recent bij HPV voor jongens en de aanvullende HPV-campagne, wordt er voorafgaand aan de implementatie onderzoek gedaan naar de vaccinatie-intentie en de kennis onder de doelgroepen over het ziektebeeld en de vaccinatie. Deze voorkennis wordt ingezet om de campagnes en de voorlichting goed af te stemmen op de vragen die er leven.
Daarnaast geldt voor het Rijksvaccinatieprogramma dat altijd herinneringsuitnodigingen worden verstuurd als mensen de vaccinatie niet hebben gehaald, zodat er meerdere inhaalmogelijkheden zijn.
De opvolging van de aangenomen motie van het lid Van Haga over een gesprek over het bij Lareb melden van onverwachte ziektebeelden na coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u zich de aangenomen motie van het lid Van Haga herinneren over een gesprek over het bij Lareb melden van onverwachte ziektebeelden na coronavaccinatie?1
Ik ben in mijn brief van 4 juli jl. ingegaan op deze motie.2 Ik heb tevens meermaals verwezen naar mijn reactie op deze motie, bijvoorbeeld in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,325 juli jl.,4 25 augustus jl.,5 31 augustus jl.6
Kunt u aangeven of en op welke manier er door het kabinet inmiddels gesprekken zijn gevoerd met beroepsverenigingen van artsen om onverwachte ziektemeldingen na coronavaccinatie te melden bij het Lareb? Zo ja, met welke beroepsverenigingen is inmiddels gesproken en wat is uitkomst van deze gesprekken? Kunt u de ervaringen van de artsen met wie is gesproken delen en hierop reflecteren? Zo nee, waarom hebben er (nog) geen gesprekken plaatsgevonden?
Zoals ik ook al in het commissiedebat over het langere termijn coronabeleid van 16 juni jl. heb aangegeven, vind ik het niet noodzakelijk om extra overleg te voeren met het Lareb over dit onderwerp.7 Het Lareb voert de wettelijke taak van geneesmiddelen- en vaccinveiligheidsbewaking voor het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) uit. Dit betekent het verzamelen, registreren en analyseren van meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) zijn zorgverleners immers verplicht bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen.
Hoe reflecteert u inmiddels op de onverklaarbare toename in ziektebeelden zoals hartaandoeningen, auto-immuunziekten en de nog altijd aanhoudende oversterfte in relatie tot de corona(herhaal)vaccinaties?
Weet of u artsen op eigen initiatief inmiddels vaker onverwachte ziektemeldingen na coronavaccinatie melden bij het Lareb? Heeft u hier cijfers van en om welke ziektemeldingen gaat het dan?
Krijgt u zelf berichten van artsen die een relatie tussen onverwachte ziektemeldingen en coronavaccinaties vermoeden? Zo ja, hoeveel zijn dat er per maand en wat doet u met die berichten?
Wordt het Lareb actief gestimuleerd om bij artsen en/of beroepsverenigingen van artsen uit te vragen of onverwachte ziektemeldingen worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over het verbranden van persoonlijk beschermingsmiddelen (PBM) en de mondkapjes van de ’Sywert-deal’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «20 miljoen mondkapjes van Sywert van Lienden gaan definitief de verbrandingsoven in» van Follow The Money1?
Ja, dat heb ik.
Hoe reflecteert u op het feit dat bijna 300 miljoen producten uit de voorraad PBM die tijdens de coronacrisis is aangelegd als noodvoorraad voor de zorg nu niet meer geschikt zijn voor gebruik en dus zullen worden vernietigd? Kunt u uitleggen hoe het kan dat er kennelijk zo’n grove inschattingsfout is gemaakt bij het inkopen van PBM, dat zo’n grote hoeveelheid producten achteraf niet nodig is gebleken?
Bij het uitbreken van de coronapandemie werd Nederland – net als vele andere landen – begin 2020 geconfronteerd met een exploderende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Tegelijkertijd ontstond er een internationale verstoring van het aanbod daarvan, waardoor er acute problemen ontstonden bij de levering van PBM aan de zorg. Het was juist toen ook van groot belang dat de zorg kon beschikken over voldoende PBM van de juiste kwaliteit. Daarom is destijds een centrale noodvoorraad van PBM aangelegd om hiermee de zorg te kunnen voorzien.
De coronacrisis was een dusdanig uitzonderlijke periode dat het niet mogelijk was om op dat moment een inschatting te maken voor welke periode en vervolgens hoeveel producten redelijkerwijs ingekocht moesten worden.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er zo veel producten over de datum zijn gegaan? Is bij de inkoop van alle PBM niet op houdbaarheidsdatum geïnventariseerd en uitgegeven aan de zorg, ten einde zo efficiënt mogelijk met de voorraad om te gaan? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Bij de uitgave van PBM aan de zorg is steeds gekeken naar de houdbaarheidsdatum. Middelen met de kortste houdbaarheid gingen als eerste het magazijn uit. Middelen die uitgeleverd werden aan de zorg moesten een houdbaarheidsdatum van minimaal een maand hebben. De markt voor PBM heeft zich inmiddels al geruime tijd hersteld en zorgaanbieders kunnen PBM bij hun reguliere leveranciers inkopen.
De centrale voorraad is dusdanig groot dat het niet mogelijk is gebleken om alle middelen voor het verstrijken van de houdbaarheidsdatum uit te leveren aan de zorg of een andere goede bestemming te geven via verkoop of donatie.
Is het magazijnbeheer van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) na het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit december 2020 herzien door processen in te richten voor het monitoren van de conditie en bruikbaarheid van de producten in de opslag? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dan dat er nu alsnog zo veel producten niet zijn ingezet en moeten worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze processen zijn ingericht en verbeterd. Deze inrichting zorgt ervoor dat er volledig inzicht is in de voorraad, de bijbehorende houdbaarheidsdata en of de middelen al dan niet geschikt zijn voor gebruik in de zorg.
De reden dat er middelen over de houdbaarheidsdatum zijn geraakt, heeft te maken met de hoeveelheid PBM die is ingekocht aan het begin van de crisis. Toen de markten zich hadden hersteld, raakte de wereldhandel verzadigd. Het Ministerie van VWS en LCH hebben vervolgens geprobeerd om zoveel mogelijk middelen te verkopen en te doneren. In december 2021 en in het eerste kwartaal van 2022 zijn ruim 500 miljoen goederen buiten de EU verkocht. Ook zijn er bijna 60 miljoen middelen gedoneerd aan verschillende landen en instanties.
Kunt u uitleggen waarom niet al eerder is geanticipeerd op het «over de datum» gaan van deze producten en er daarop niet is ingespeeld, bijvoorbeeld door de producten gratis aan ziekenhuizen en zorginstellingen/organisaties te verstrekken en/of deze te transporteren naar andere/arme landen?
Zie antwoord op vraag 3 en 4. Bij de uitgave en bij het afbouwen van de voorraad is rekening gehouden met de houdbaarheidsdatum. Er wordt alles aan gedaan om de middelen zoveel mogelijk te verkopen en te doneren. Volgens de Wet Markt en Overheid mag de overheid niet zomaar goederen weggeven aan zorginstellingen/organisaties. Dit leidt tot marktverstoring en dat moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Kunt u aangeven of uw departement er tijdens het sluiten van de deal met Relief Good Alliance van Sywert van Lienden van op de hoogte was dat mondmaskers slecht gerecycled kunnen worden en dat een groot deel van de mondkapjes van de zogenaamde «Sywert-deal» binnen afzienbare tijd dus onbruikbaar zouden worden en zouden moeten worden vernietigd, aangezien voorafgaand aan de deal al duidelijk was dat er op dat moment eigenlijk al genoeg mondmaskers geregeld waren door het LCH?
Nee, op dat moment werd gekeken of de mondmaskers voldeden aan de op dat moment geldende kwaliteitseisen voor de zorg en niet naar de recyclebaarheid.
Zo ja, hoe verantwoordt u de mondkapjesdeal dan vanuit het duurzaamheidsbeleid van het kabinet, aangezien het natuurlijk verre van duurzaam is om 20 miljoen mondkapjes te vernietigen?
Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar het recyclen van mondmaskers. Uit de tussentijdse resultaten blijkt dat de verwachting is dat een aanzienlijk deel van de mondkapjes goed verwerkt kan worden tot een granulaat of composiet wat gebruikt kan worden voor allerlei toepassingen. De definitieve resultaten zullen worden meegenomen in een volgende aanbesteding. De mondmaskers van RGA vormen hierop geen uitzondering en zijn dus deels recyclebaar.
Kunt u uitleggen op welke manier u het gerechtvaardigd vindt dat grote sommen belastinggeld met het vernietigen van de mondkapjes uit de Sywert-deal de facto verloren gaan en wij in dit geval dus letterlijk kunnen spreken van «weggegooid geld»?
Aan het begin van de coronacrisis dreigden er in de zorg acute tekorten van PBM. Het Ministerie van VWS heeft destijds een centrale voorraad aangelegd om de tekorten te beperken. Het ministerie wilde daarmee voorkomen dat zorgverleners onbeschermd moesten werken met het risico om ziek te worden. Het was op dat moment niet duidelijk hoe lang de leveringsproblemen in de markt zouden aanhouden en hoe lang de crisis zou duren.
Aangezien het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van het sluiten van de deal met Relief Goods Alliance al wist dat er geen mondkapjes meer nodig waren en deze mondkapjes nu ook nog eens ongebruikt worden vernietigd, vindt u dan niet dat er sprake is van diefstal van gemeenschapsgeld door de overheid? Zo nee, waarom niet?
Destijds waren er nog zorgen over de beschikbaarheid van voldoende mondmaskers voor de zorg.
Waarom wordt in de aanbesteding voor de vernietiging van de PBM als voorwaarde gesteld dat het winnende bedrijf slechts tien procent van het materiaal hoeft om te zetten in een «herbruikbare grondstof»? Waarom is dat percentage niet hoger, aangezien het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eerder beloofde de PBM bij vernietiging duurzaam te zullen verwerken? Wat zijn dan nu de overwegingen om dat principe los te laten?
Het principe van duurzaam verwerken maakt onderdeel uit van de aanbesteding. De eis van 10% heeft betrekking op het perceel «Mondmaskers en dergelijke». Voor wat betreft het perceel «Kunststofproducten» is als eis gesteld dat minimaal 75% omgezet dient te worden in een herbruikbare grondstof. De beide percentages gelden als ondergrens. Inschrijvers worden beloond voor het aanbieden van meer duurzame oplossingen. De gunning van beide percelen wordt in belangrijke mate gebaseerd op duurzaamheid, namelijk 500 van de 1000 punten zijn door inschrijvers te verdienen op het onderdeel «verwerkingsproces». Hierbij wordt onder meer gekeken naar: de mate waarin de inschrijver op concrete en aantoonbare wijze bijdraagt aan een zo duurzaam mogelijke verwerking van het product. Hierbij geldt hoe hoger de mate van nuttige toepassing hoe beter de beoordeling.
Waarom wordt verkoop of donatie van de overtollige PBM beschouwd als «marktverstoring» door de overheid? Waarom prevaleert marktwerking boven het duurzaam omgaan met betreffende goederen en/of het helpen van arme landen die de producten nog wel zou kunnen/willen gebruiken?
Er kan sprake zijn van marktverstoring indien de overheid goederen of diensten aanbiedt op een markt waar ook andere partijen actief zijn onder de dan geldende marktprijs. Met het schenken of verkopen van overtollige PBM begeeft de overheid zich op de markt voor het aanbieden van PBM. Om te voorkomen dat de overheid met de haar ter beschikking staande middelen marktverstorend handelt wanneer zij goederen of diensten op een markt aanbiedt heeft zij zich te houden aan de wet Markt en Overheid (Hoofdstuk 4b Mededingingswet).
Er worden alleen PBM duurzaam verwerkt die over de datum zijn of kwalitatief niet voldoen aan de gestelde eisen. Er werd en wordt zo veel mogelijk PBM verkocht of geschonken maar zoals eerder aangegeven is de markt verzadigd.
Kunt u aangeven aan welke criteria partijen die zich inschrijven voor de aanbesteding voor de vernietiging van de PBM moeten voldoen? Op welke manier wordt gegarandeerd dat niet opnieuw buiten de normale aanbestedingsprocedure een deal wordt gesloten, zoals bij de Sywert-deal ook het geval was?
In de procedure, zoals bij elke Europese Aanbesteding, zijn een aantal uitsluitingsgronden van toepassing. De bewijslast voor deze uitsluitingsgronden zijn onder meer een uittreksel van het handelsregister, een verklaring van de Belastingdienst en een gedragsverklaring aanbesteden. Daarnaast zijn in de aanbesteding een aantal geschiktheidseisen opgesteld. Inschrijvers moeten voldoen aan geschiktheidseisen op het gebied van financiële en economische draagkracht en technische bekwaamheid (referentieopdrachten, kwaliteitszorg en milieuzorg). Inschrijvers dienen aan te tonen dat ze voldoen aan de gestelde geschiktheidseisen, onder meer door het invullen van verklaringen of het overleggen van referenties. De gehele procedure vindt plaats conform de Aanbestedingswet.
Kunt u inzichtelijk maken hoe en op welke manier het vernietigen van deze grote hoeveelheid PBM schadelijk is voor het milieu/klimaat?
Hier kunnen wij geen uitspraak over doen, de methode van verwerking is niet voorgeschreven en is onderdeel van de aanbestedingsprocedure. Pas na gunning is bekend op welke wijze de middelen duurzaam verwerkt gaan worden.
Kunt u aangeven hoe groot de economische/financiële schade is van het nodeloos inkopen, opslaan en vervolgens weer vernietigen van deze hoeveelheid PBM?
Het is niet mogelijk dit te berekenen, omdat de middelen op verschillende momenten zijn ingekocht en met verschillende prijzen. Ook de opslagkosten zijn verschillend. Het is niet mogelijk om nu inzage te geven in de te verwachten verwerkingskosten, deze kosten zijn onderdeel van de momenteel lopende Europese Aanbesteding.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de overheid uitgeeft voor de aanbestedingsprocedure voor het vernietigen van deze PBM?
Onderzoek wijst uit dat de kosten van een Europese Aanbesteding ongeveer 30.000 euro per procedure bedragen. De kosten voor duurzame verwerking zijn bekend na gunning van de aanbesteding.
Kunt u aangeven hoeveel PBM de aangelegde noodvoorraad na vernietiging van de betreffende producten nog bevat en op welke termijn dit niet langer houdbaar zal zijn? Wordt dit inmiddels gemonitord? Gaat u actief proberen om de producten die op dit moment nog bruikbaar zijn in te zetten en/of te verkopen/doneren? Zo ja, is daarvoor een plan en kunt u dat openbaar maken?
Hier is geen eenduidig en eenvoudig antwoord op te geven. De middelen hebben diverse houdbaarheidsdata, variërend van nu tot halverwege 2026. Er wordt al geruime tijd uitvoering gegeven aan de goederen-exit-strategie noodvoorraad zoals uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer op 10 december vorig jaar2.
Kunt u aangeven hoeveel PBM er door andere bedrijven dan Relief Goods Alliance nog geleverd zijn na het sluiten van de Sywert-deal en het moment dat LCH publiekelijk bekend maakte dat er genoeg PBM waren? Zijn de lopende contracten met andere leveranciers als gevolg daarvan herzien en is er geprobeerd deze te ontbinden, om ervoor te zorgen dat de levering van overtollige PBM zou stoppen? Zo nee, waarom niet?
Na het sluiten van de deal met RGA zijn nog enkele contracten gesloten. Dit zijn contracten geweest voor met name chirurgische maskers en handschoenen. Daarnaast zijn na het aannemen van motie van het lid Van Kooten-Arissen3 in januari 2021 contracten voor het afnemen van FFP2-mondmaskers bij Nederlandse leveranciers gesloten.
Hoe strikt is de uiterste houdbaarheidsdatum bij de betreffende PBM? Is het mogelijk de PBM te herevalueren en de houdbaarheidsdatum verantwoord aan te passen, zodat de producten langer te gebruiken zijn? Zo nee, waarom niet? Zo, bent u bereid dit te overwegen?
Na verloop van de houdbaarheidsdatum kan de fabrikant de wettelijk vereiste productkwaliteit niet garanderen en kan het middel niet verantwoord ingezet/gebruikt worden. Aan de productkwaliteit zijn wettelijke eisen gesteld. Het laten onderzoeken van de houdbaarheidsdatum en vermelden van de houdbaarheidsdatum op de verpakking valt onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant. Bureau LCH is een distributeur en geen fabrikant en mag volgens de Europees wettelijke vereisten geen wijzigingen maken aan de verpakking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de mondkapjesdeal?
Ja.