Preventie van legionellabesmetting. |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze wordt er tijdens én na de (bijna) sluiting van de op dit moment vele openbare gebouwen; bijvoorbeeld scholen, universiteiten en andere gebouwen aandacht besteed aan de noodzaak tot (extra) legionellamaatregelen, om te voorkomen dat bij heropening van gebouwen legionellabesmetting via waterleidingen optreedt?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die op grond van de Drinkwaterwet toezicht houdt op legionellapreventie rond drinkwaterinstallaties bij de zogeheten prioritaire locaties, heeft eind maart via een bericht op hun site gewezen op dit risico. Begin mei heeft de ILT via de pers, brancheverenigingen en BRL 6010 adviseurs de instellingen geïnformeerd over welke stappen genomen moeten worden wanneer instellingen/bedrijven, na de beperkende maatregelen, weer worden opgestart of weer terugkomen in een normale bedrijfsvoering1.
Koepelorganisatie Vewin en de individuele drinkwaterbedrijven roepen sinds eind maart op om de leidingen regelmatig door te spoelen en communiceren actief over corona en legionella op hun site en via eigen social media kanalen.
Kunt u aangeven welke afspraken hierover bestaan en welke communicatiemiddelen hiervoor worden ingezet?
Begin mei heeft ILT hierover brieven gestuurd naar de BRL 6010 adviseurs en branches (prioritaire instellingen) die hiervoor onder toezicht staan van de ILT. In de brief staat welke concrete stappen bedrijven moeten zetten om de drinkwaterinstallatie op een veilige manier op te starten, bijvoorbeeld om monsters te nemen voordat de voorziening wordt opgestart.
Locaties waar de volksgezondheid het grootste risico loopt als er legionellabacteriën in het drinkwater zitten noemen we prioritaire instellingen. Zij zijn verplicht aan legionellapreventie te doen waarop de ILT toezicht houdt. Prioritaire instellingen zijn o.a. inrichtingen met een logiesfunctie, waaronder hotels, bed & breakfasts met meer dan vijf slaapplaatsen, (mini)campings, bungalowparken en jachthavens en truckstops, benzinestations, wegrestaurants en dergelijke met douchefaciliteiten.
Ook bedrijven en instellingen die niet onder dit specifieke toezicht vallen (niet-prioritaire instellingen), zoals scholen, winkels en vakantiewoningen, moeten letten op legionellabeheer. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat informeert deze groep met adviezen om de kans op legionella te verminderen. Op 7 mei zijn deze via social media op de diverse kanalen van het ministerie verspreid. Met name gemeenten hebben deze op grote schaal gedeeld via hun eigen kanalen. De drinkwaterbedrijven communiceren aan het einde van iedere zomervakantie over legionellarisico’s en geven hun klanten instructie om de leidingen door te spoelen. Dat doen ze nu weer en toegezegd is om hier in de komende periode extra op in te zetten.
Kunt u verzekeren dat er gecommuniceerd wordt met alle betreffende sectoren, zodat de kans dat mensen straks besmet worden door legionella nihil is?
Er is gecommuniceerd met alle betreffende sectoren, met zowel prioritaire als niet-prioritaire instellingen. Zie ook hierboven.
Wordt er bij het versoepelen van de coronamaatregelen rekening gehouden met risico op legionellabesmetting, en bent u bereid dit als vast punt in de overwegingen mee te nemen?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van de locaties om het risico op legionellabesmetting te beheersen, juist ook op het moment dat de coronamaatregelen versoepeld worden. Zoals uit de antwoorden op de vorige vragen blijkt, is hier inmiddels al veel over gecommuniceerd en zal die communicatie worden voortgezet.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Mondkapjes en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) bewust gekozen voor de strategie om de capaciteit binnen bestaande leveranciers op te schalen in plaats van het aantal leveranciers te vergroten, zoals tijdens de technische briefing aan de Kamer op 30 april 2020 is aangegeven?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels bijvoorbeeld 1 miljard chirurgische maskers en meer dan 500 miljoen handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Wordt hiermee niet de mogelijkheid teniet gedaan om via andere leveranciers nog meer persoonlijke beschermingsmiddelen naar Nederland te krijgen die aan alle veiligheidseisen voldoen?
Het LCH is ingericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen die als gevolg van de Corona uitbraak is ontstaan. Vanuit die doelstelling, en het oogpunt van risicospreiding, heeft het LCH meerdere aanvoerlijnen vanuit het buitenland aangelegd. Het LCH handelt hierin zorgvuldig, omdat aanvoerlijnen en handelsbetrekkingen goed moeten worden onderhouden. Zoals onder antwoord 1 is opgemerkt blijft het LCH op zoek naar nieuwe leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Zorgt deze strategie van de overheid voor een oneerlijke marktpositie tegenover andere leveranciers die persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen leveren aan het LCH die aan alle veiligheidseisen voldoen?
Het LCH geeft aan dat leveranciers die in 2019 persoonlijke beschermingsmiddelen aan de zorg leverden, allen zijn benaderd om mee te doen in het consortium. Daaraan zijn leveranciers toegevoegd die voldeden aan de kwaliteitscriteria (certificaten), kredietwaardigheid, leversnelheid, betrouwbaarheid en prijsstelling. Tevens zijn er leveranciers toegevoegd die in Nederland zijn gaan produceren. Dit draag bij aan verminderde afhankelijkheid van leveringen uit het buitenland.
Indien er toch afspraken worden gemaakt met nieuwe leveranciers en het blijkt dat de persoonlijke beschermingsmiddelen niet aan de juiste veiligheidseisen voldoen, wordt dan transparant gemaakt wat de reden hiervoor is?
Het LCH is zo transparant mogelijk in de reden waarom een aanbieding wordt afgewezen. Als een fabrikant niet direct de juiste documenten aanlevert, dan wordt hij in de gelegenheid in gesteld dit te herstellen. Het LCH geeft bij een afwijzing inzage in de testresultaten, nadat de aangeboden mondmaskers zijn getest op o.a. doorlaatbaarheid van deeltjes. In het geval dat sprake is van vervalsing van certificaten, worden geen details vrijgegeven, om toekomstige fraude niet in de hand te werken.
Op welke wijze gaat het LCH de logistiek verzorgen rondom gecertificeerde mondkapjes voor mensen met een beroep waarbij anderhalve meter afstand niet haalbaar is, bijvoorbeeld contactberoepen en beroepen in het openbaar vervoer? Zo ja, gaat het LCH hierbij uit van mondkapjes die in het bezit zijn van het LCH of van de daadwerkelijk beschikbare marktinformatie?
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage wordt toegepast. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft reeds een richtlijn gepubliceerd die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt. Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, komt inmiddels meer informatie beschikbaar over de specificaties waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Voor instructies over het juiste gebruik van deze niet-medische mondkapjes kan gebruik worden gemaakt van de algemene informatie voor burgers over mondkapjes op rijksoverheid.nl/mondkapjes.
Gaat het RIVM (in samenwerking met het LCH) duidelijkheid geven over welk type mondmasker voor welk beroep gaat gelden en hoe tot dit advies is gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze krijgen mensen met een dergelijk beroep en hun klanten voorlichting en instructie voor het veilig gebruiken van de juiste mondkapjes?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze krijgen burgers die gebruik willen maken van preventieve mondkapjes in de publieke ruimte voorlichting en instructie over de aanschaf en het veilig gebruiken van de juiste mondkapjes, vergelijkbaar met de voorlichting voor de basisregels zoals het wassen van handen?
Burgers kunnen de betreffende informatie vinden via rijksoverheid.nl/mondkapjes.
Coronabesmettingen bij medewerkers van slachterijen en vleesverwerkingsbedrijven |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat Vion een slachterij in Duitsland heeft gesloten nadat meer dan 50 medewerkers, ongeveer een vijfde van alle medewerkers, besmet bleken te zijn met het coronavirus?1
Ja.
Heeft u gezien dat ook bij een locatie van Vion in Scherpenzeel een groep medewerkers besmet blijkt te zijn?2
Ja.
Heeft u gezien dat één van de mensen uit deze totale groep van 28 besmette Oost-Europese arbeidsmigranten die met nog 21 anderen in één wooncomplex wonen, afgelopen donderdag al klachten kreeg en vervolgens in het ziekenhuis werd opgenomen, waarna de GGD alle bewoners van de woonunit heeft getest en het grootste deel van hen besmet bleek te zijn?
Ik heb dit inderdaad gelezen. Dit zijn zorgelijke berichten.
Heeft u gelezen dat Vion desondanks pas maandag de overige medewerkers in Scherpenzeel heeft geïnformeerd?3
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat ook slachthuismedewerkers en de toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) beschermd moeten worden tegen het coronavirus en dat zij dus ook volgens de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) moeten kunnen werken?4
Zeker.
Is het naar uw mening gelukt om slachthuismedewerkers en toezichthouders van BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de NVWA daadwerkelijk te beschermen en te laten werken volgens de richtlijnen van het RIVM? Waar zou dat uit blijken?
Ik heb vanaf het begin van de coronacrisis duidelijk aangegeven dat het werk voor toezichthouders op slachthuizen op een veilige manier moet kunnen worden uitgevoerd.
De NVWA heeft in een brief van 23 maart 2020 aan slachterijen opgeroepen tot het opstellen van protocollen waarin is opgenomen hoe bedrijven ervoor zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd. Per brief van 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW (ISZW) slachterijen nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren.
Daar waar ondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er in de afgelopen twee maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort.
Daarnaast is het kabinet in overleg met de betrokken sectoren om de situatie in slachthuizen over de volle breedte te bespreken. Ik heb op 26 mei jl. de sector opgeroepen verantwoordelijkheid te nemen voor een veilige omgeving voor hun medewerkers en om besmetting van de medewerkers zo veel mogelijk te voorkomen. Het gaat daarbij niet alleen om de werkplek, maar ook om de huisvesting en het vervoer van de medewerkers. Bedrijven hadden al protocollen gemaakt om te werken met de RIVM-richtlijnen, en diverse maatregelen genomen. De sector heeft mij toegezegd extra maatregelen te nemen, inclusief meer inzet op het naleven van de protocollen.
In het tegengaan van de verspreiding van corona spelen de veiligheidsregio’s en de regionale GGD-en een cruciale rol. Zij zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het regionale gezondheidsbeleid. Dit heeft in de afgelopen weken geleid tot concrete stappen ten aanzien van slachthuizen waar uit steekproeven bleek dat medewerkers besmet waren met corona. Slachthuizen in Groenlo, Helmond en Boxtel werden tijdelijk gesloten. Het slachthuis in Helmond zal nog tot 17 juni gesloten blijven. De NVWA maakt gebruik van de informatie vanuit de GGD bij haar besluit om medewerkers op dergelijke locatie opnieuw in te zetten.
Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is ISZW de toezichthouder, ISZW heeft de verantwoordelijkheid om de naleving van Arbo-regelgeving voor veilig werken door slachthuizen te controleren. ISZW werkt hiervoor momenteel een aanpak uit.
In de brief van het kabinet van gisteravond is uitgebreider ingegaan op de verantwoordelijkheden van de verschillende toezichthouders en overheid ten aanzien van de uitvoering van het coronabeleid door slachthuizen.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de slachthuizen maatregelen hebben genomen naar aanleiding van de oproep van de NVWA om de voorschriften op te volgen en de werkzaamheden hier op in te richten en in hoeverre die maatregelen adequaat waren? Hoeveel slachthuizen hebben hier geen of voldoende actie op ondernomen?
Slachterijen hebben zelf de verantwoordelijkheid om de richtlijnen van het RIVM na te leven en zij hebben maatregelen genomen om dit mogelijk te maken. Daarnaast zijn door de brancheorganisaties protocollen opgesteld als handreiking voor bedrijven om hun productieprocessen aan te passen aan de RIVM-richtlijnen.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is recentelijk een arbeidshygiënisch onderzoek op een aantal slachthuizen afgerond. De resultaten van dit onderzoek zijn inmiddels bekend. Over de belangrijkste bevindingen uit het arbeidshygiënisch onderzoek zijn slachthuizen per brief van 23 mei geïnformeerd.
Heeft u gehoord dat de voorzitter van Nepluvi in het radioprogramma Spraakmakers vertelde dat het in slachthuizen niet eenvoudig is om 1,5 meter afstand te houden of plexiglas tussen de medewerkers te plaatsen, onder andere vanwege de Arbowetgeving, en dat er altijd plekken zullen zijn waar medewerkers wel dicht bij elkaar staan? Klopt deze uitspraak? Zo nee, in hoeveel procent van de slachthuizen wordt deze afstand wel gerespecteerd en in hoeveel niet? Op basis van welke stukken kunnen we dit nagaan?5
Ja, ik heb hiervan gehoord. Iedere werkgever, dus ook een slachthuis, is er aan gehouden de voorschriften met betrekking tot het coronavirus op te volgen en de werkzaamheden hier op in te richten. De NVWA heeft de slachthuizen hier per brief uitdrukkelijk op gewezen. De slachthuizen hebben maatregelen genomen met het doel om aan de landelijk geldende RIVM-richtlijnen te voldoen. Daar waar de NVWA constateert dat de richtlijnen van het RIVM niet adequaat kunnen worden opgevolgd, kan de NVWA-medewerker de dienstverlening per direct opschorten. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is het kabinet in overleg met de betrokken sectoren om de situatie in slachthuizen over de volle breedte te bespreken.
Inmiddels zijn er onder regie van de brancheorganisatie Nepluvi bezoeken uitgevoerd bij pluimveeslachthuizen, om te controleren of deze aan de ARBO- en de RIVM-richtlijnen voldoen. Naar aanleiding hiervan zijn door de slachthuizen aanvullende maatregelen genomen, zoals het plaatsen van plexiglas en andere schotten en het gebruik van mondkapjes en afdekzeilen.
Gaat u het tempo van het slachtproces alsnog halveren, zodat de RIVM-richtlijnen door de medewerkers van slachthuizen kunnen worden opgevolgd en de medewerkers van KDS en de NVWA hun toezichthoudende taken naar behoren kunnen uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De slachthuizen hebben aanpassingen gedaan om de RIVM-adviezen in te vullen, zoals het plaatsen van plexiglas en andere schotten en het gebruik van mondkapjes en afdekzeilen. Aanpassing van de slachtsnelheid behoort tot de mogelijkheden om te komen tot een goede naleving van de RIVM-richtlijnen.
Erkent u dat Oost-Europese medewerkers van slachthuizen en vleesverwerkingsbedrijven door huisvesting in vakantiehuisjes en grootschalige wooncomplexen zoals in Velp, een groter risico lopen op besmetting door en van medebewoners?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 4 mei jl.6 aangegeven dat de kwetsbare positie van arbeidsmigranten zorgt voor een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus, wat zowel schadelijk is voor de gezondheid van arbeidsmigranten zelf, als voor de continuïteit van vitale processen zoals in de voedselketen. De problematiek waarover het kabinet signalen binnen krijgt, is te onderscheiden in problemen op het gebied van werk, huisvesting, vervoer, zorg en grenzen. Door de diverse aspecten van de problemen die worden gesignaleerd, als mede de urgentie van de problematiek, is er besloten om een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in te richten. Onder leiding van Emile Roemer is een interdepartementaal team aan de slag gegaan om op regionaal niveau tot oplossingen en mogelijke maatregelen te komen die arbeidsmigranten zullen beschermen tegen het coronavirus en daaraan gerelateerde problematiek.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren schreef dat de NVWA de mogelijkheid heeft om het slachtproces per direct te stoppen als op de slachthuizen medewerkers aanwezig zijn die symptomen van (milde) verkoudheid vertonen?6
Ja.
Hoe vaak waren er medewerkers aanwezig met symptomen van (milde) verkoudheid?
Deze gegevens zijn mij niet bekend.
Hoe vaak is het slachtproces daadwerkelijk stopgezet in de afgelopen twee maanden?
Ten gevolge van het niet-naleven van de RIVM-richtlijnen zijn in de afgelopen twee maanden op vier slachthuizen de werkzaamheden door de NVWA tijdelijk stilgelegd vanwege onvoldoende naleving van de RIVM-richtlijnen. De verschillende veiligheidsregio’s hebben ten aanzien van een drietal slachthuizen (Groenlo, Helmond en Boxtel) besloten tot een tijdelijke stillegging. Dit was het gevolg van testuitslagen, waaruit bleek dat op de betreffende locaties corona was vastgesteld onder het slachthuispersoneel.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren schreef dat de NVWA het toezicht zal staken wanneer een medewerker constateert dat de richtlijnen van het RIVM niet adequaat worden opgevolgd?
Ja.
Hoe vaak heeft de NVWA geconstateerd dat de richtlijnen niet werden opgevolgd?
De NVWA houdt geen registratie bij van het aantal keer dat een slachthuis in het dagelijkse werk wordt aangesproken door een NVWA-medewerker op de naleving van de RIVM-richtlijnen.
Hoe vaak heeft de NVWA het toezicht daadwerkelijk gestaakt?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar antwoord 13.
Hebben medewerkers van KDS of van de slachthuizen zelf kenbaar gemaakt dat de richtlijnen niet (konden worden) opgevolgd? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waar blijkt volgens u uit dat er geen interne klachten, meldingen of zorgen zijn geuit?
De situatie op de slachthuizen wordt op basis van alle signalen dagelijks binnen de NVWA besproken. Om extra voeling te houden met de situatie op de slachthuizen is er dagelijks contact met het management van KDS en is een groep van drie ervaren dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om signalen die ook zij vanuit het werkveld opvangen onder de aandacht van het management te brengen. Naar aanleiding van signalen is een arbeidshygiënisch onderzoek op een aantal slachthuizen uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn inmiddels bekend (zie antwoord bij vraag8.
Wat is er gebeurd met de interne signalen?
Zie antwoord vraag 17.
Hoeveel klachten zijn er bij de vakbond binnengekomen over het onvoldoende aanbieden van beschermende middelen of werkomstandigheden die teveel risico geven op besmetting met het coronavirus? Wat is de aard van deze klachten en welke maatregelen zijn hierop ondernomen?
Het is mij niet bekend hoeveel klachten er bij de vakbond zijn binnengekomen. Medewerkers moeten zich ook bij hun werkgever veilig moeten voelen om signalen aan te kunnen geven.
Hoeveel coronabesmettingen zijn er op dit moment bekend bij medewerkers van slachterijen en vleesverwerkende bedrijven in Nederland?
De specifieke aantallen zijn mij niet bekend. Naar aanleiding van de recent geconstateerde besmettingen op verschillende slachterijen heb ik de GGD verzocht om preventief al het slachthuispersoneel te testen.
Hoeveel toezichthouders en keuringsmedewerkers zijn er dit jaar tot nu toe al uitgevallen bij KDS en de NVWA?
Het ziekteverzuim bij de NVWA onder medewerkers die hun werk op slachthuizen doen bedraagt volgens het laatst bekende voortschrijdend jaargemiddelde rond de 7%. Het actuele ziekteverzuimpercentage (peildatum 15 mei jl.) bij deze groep medewerkers bedraagt 9,8%. Voor KDS bedraagt het actuele verzuimpercentage (peildatum 15 mei jl.) 20%.
Hoeveel procent van de normale toezichtscapaciteit is er dan nu nog beschikbaar?
De NVWA heeft aan het begin van de coronacrisis een prioritering aangebracht in haar takenpakket zodat de noodzakelijke werkzaamheden, zoals de keuringswerkzaamheden op de slachthuizen, doorgang konden vinden. Hierdoor kan op dit moment gebruik gemaakt worden van de normale keuringscapaciteit zoals die ook voor de coronacrisis beschikbaar was.
Hoeveel inspecties vinden er op dit moment nog plaats bij kleine en middelgrote slachterijen?
In het begin van de crisis heeft de NVWA besloten haar inzet op de slachthuizen met name op de keuringswerkzaamheden te richten en heeft er afschaling van bepaalde specifieke toezichtswerkzaamheden plaatsgevonden op de slachthuizen die hiervoor apart moeten worden bezocht door NVWA-medewerkers. Indien de situatie dit toelaat worden deze inspecties per 1 juli a.s. weer opgestart.
Welk deel van de tijd dat er wordt geslacht is er een NVWA inspecteur aanwezig in kleine en middelgrote slachterijen?
De Ante Mortem-keuring (AM-keuring) in de kleine en middelgrote slachterijen wordt altijd door een NVWA-dierenarts uitgevoerd. Dit is meestal ook de start van het slachtproces en dan is er dus een toezichthouder aanwezig. Nadat de AM-keuring is afgerond vertrekt de dierenarts en wordt het slachtproces vervolgd. Hoe lang dat duurt hangt af van het aantal te slachten dieren en de slachtsnelheid.
Bij hoeveel slachterijen vinden er op dit moment nog controles plaats door twee inspecteurs, volgens de maatregel die door u werd opgelegd naar aanleiding van de aan het licht gekomen misstanden in slachthuizen vorig jaar, waarbij bleek dat toezichthouders stelselmatig weigerden in te grijpen bij overtredingen?
Het 4-ogen principe wordt in principe toegepast bij een 20-tal geselecteerde bedrijven. Door beperkte NVWA-capaciteit als gevolg van de coronacrisis is deze maatregel tijdelijk opgeschort. Zodra de situatie dit toelaat, zal deze maategel zo snel mogelijk worden hervat.
Herinnert u zich dat u nog geen drie maanden geleden, dus voor de uitbraak van het coronavirus in Nederland, tot de conclusie kwam dat de druk op het slachtproces te hoog is geworden om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te borgen?7
Ja.
Erkent u dat het coronavirus, met als gevolg daarvan de uitval van slachthuispersoneel, keuringsmedewerkers en NVWA-toezichthouders, deze druk (aanzienlijk) verder verhoogt?
De Coronacrisis heeft ook de druk bij de NVWA verhoogd. Doordat de NVWA aan het begin van de coronacrisis een prioritering heeft aangebracht in haar takenpakket, zodat er bij een teruglopende NVWA-capaciteit keuzes konden worden gemaakt ten aanzien van uit te voeren werkzaamheden, heeft het ziekteverzuim bij de NVWA geen effect gehad op de beschikbare keuringscapaciteit op de slachthuizen.
Hoe kunt u dan stellen dat de risico’s voor de voedselveiligheid als gevolg van besmet of vervuild vlees, zoals met de listeriabacterie, salmonellabacterie, het hepatitis E-virus of MRSA- en ESBL-bacteriën niet worden vergroot op dit moment?8 9
De producent is primair verantwoordelijk voor de voedselveiligheid van zijn producten en de NVWA ziet toe op de juiste invulling van deze verantwoordelijkheid en de naleving van de wettelijke regels. Het coronavirus dwingt de NVWA om de prioritering en invulling van haar (toezichthoudende) taken en verantwoordelijkheden tegen het licht te houden. Om er zorg voor te dragen dat het bedrijfsleven deze verantwoordelijkheid ook nu niet uit het oog verliest, heeft de NVWA haar taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot vleeskeuring en voedselveiligheid als noodzakelijk geïdentificeerd. Dat wil zeggen dat ter slacht aangeboden dieren zoals gebruikelijk voor de slacht een ante-mortem keuring en na de slacht een post-mortem keuring ondergaan.
Klopt het dat er nu versneld NVWA-keuringsartsen zijn opgeleid om toezicht te houden bij slachterijen? Zo ja, wanneer is dit versnelde opleidingstraject ingezet en op welke manier is de opleiding versneld: wat hoeven deze toezichthouders niet te leren of te kunnen wat onder andere omstandigheden wel nodig is?10
Ja dit klopt. 17 toezichthoudende dierenartsen van de NVWA, die in het laatste deel van hun opleiding zaten en alleen nog een deel van de inwerkstage moesten uitvoeren, worden sinds eind maart ingezet voor die onderdelen waarvoor de inwerkstage reeds is afgerond. Voor de onderdelen waarvoor de inwerkstage nog niet is doorlopen voeren zij geen zelfstandige werkzaamheden uit. Als de situatie dit toelaat worden de inwerkstages hervat.
Heeft u gezien dat in de Verenigde Staten (VS) op dit moment miljoenen dieren worden vernietigd omdat zo’n twintig slachthuizen zijn gesloten nadat medewerkers besmet raakten met het coronavirus?11
Ja.
Hoeveel vlees ligt er nu al opgeslagen in vriezers vanwege de weggevallen vraag?
Ik beschik niet over deze gegevens.
Hoeveel kan daar nog bij en hoe snel is de maximale capaciteit bereikt?
Ik beschik niet over deze gegevens.
Voelt u dat de noodzaak nu steeds groter wordt om maatregelen te treffen om te voorkomen dat we in Nederland met doemscenario’s zoals in de VS te maken krijgen, of met het vernietigen van vlees, zuivel en eieren of destructie van dieren wegens overproductie en volle vriezers? Zo nee, bent u bereid te beloven dat dit in Nederland ook niet gaat gebeuren?
Ik monitor in overleg met de brancheorganisaties de situatie in de slachterijen. De sectoren hebben maatregelen genomen of mogelijke maatregelen voorbereid om knelpunten op het terrein van dierwelzijn en diergezondheid te voorkomen. Vanwege de marktsituatie worden in de kalverhouderij minder kalveren opgezet en minder dieren geïmporteerd. In de vleeskuikenhouderij hebben individuele vleeskuikenbedrijven besloten voorlopig geen nieuwe mestrondes te starten. De eendensector heeft vanwege het wegvallen van de afzetmarkt zelf besloten de productie van vlees tijdelijk stil te leggen. Als het vanwege ziekte uitval van personeel nodig mocht zijnzoekt de sector naar oplossingen. Slachthuizen kunnen uitwijken naar andere slachthuizen, al dan niet binnen Nederland, waardoor de dieren alsnog kunnen worden geslacht.
Waarom heeft u geen spoedwetgeving in gang gezet om de juridische grondslag te creëren die het opleggen van fokbeperkingen ofwel productiebeperkende maatregelen mogelijk maakt, niet alleen bij besmettelijke dierziektes maar ook bij situaties die kunnen leiden tot ernstig dierenleed?
Een aantal sectoren heeft zelf vanwege de marktsituatie de productie beperkt (onder andere de kalver-, pluimveevlees- en eendensector). In de geiten- en schapenhouderij is het aflammerseizoen nagenoeg voorbij. Voor andere sectoren levert een fokbeperkende maatregel op korte termijn geen bijdrage aan het oplossen van knelpunten door de lange draagtijd. Deze sectoren kunnen andere maatregelen treffen om knelpunten bij een hoge ziekte-uitval van personeel in de toeleverende en verwerkende industrie op te lossen.
Bent u daar alsnog toe bereid? Zo nee, waarom vindt u, vanuit uw rol als eindverantwoordelijke voor het welzijn van dieren in de veehouderij, de dreiging van ernstig dierenleed geen rechtvaardiging om te mogen ingrijpen?
Zie het antwoord op vraag 34.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden op een zo kort mogelijke termijn naar uw Kamer te sturen.
Arbeidsmigranten met corona |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen arbeidsmigranten Velp besmet, quarantaine op schip in Arnhem»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat werkgevers, zeker in tijden van corona, hun verantwoordelijkheid ten aanzien van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten moeten waarmaken? Zo ja, doen zij dat ook daadwerkelijk en wie controleert dat? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja ik deel uw mening dat werkgevers altijd en zeker in tijden van corona moeten zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden voor al hun werknemers en dus ook voor arbeidsmigranten.
Verschillende sectoren hebben protocollen opgesteld. Van elke organisatie wordt verwacht dat zij conform de Arbowet de risico-inventarisatie en -evaluatie tegen het licht houdt in relatie tot de nieuwe arbeidsrisico COVID-19 en de nodige maatregelen neemt. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan meldingen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke. Ten aanzien van de slachterijen werkt de Inspectie SZW nauw samen met de NVWA. Zij doen dit vanuit hun eigen verantwoordelijkheden. De NVWA houdt in de slachterijen toezicht op het dierenwelzijn. De Inspectie SZW houdt in de slachterijen toezicht op de arbeidsomstandigheden van de werknemers. De NVWA en de Inspectie SZW stemmen hun aanpak af en wisselen gegevens uit om de situatie in de vleessector beter in beeld te krijgen en waar nodig te inspecteren.
Kent u ook u de signalen van arbeidsmigranten die ziek zijn en worden ontslagen en hun huisvesting moeten verlaten? Of signalen van arbeidsmigranten die moeten komen werken terwijl ze ziek zijn?2
Veel arbeidsmigranten zijn voor hun werk en huisvesting afhankelijk van de werkgever of het uitzendbureau. Zij lopen daarom het risico hun woning te moeten verlaten als het werk stopt. Het kabinet roept allereerst werkgevers op om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de NOW-regeling. Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier ook een verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Daarnaast wordt van alle werkgevers verwacht dat zij de instructies van het RIVM volgen. Zeker in deze tijd is het van belang dat een werkgever zieke mensen niet laat doorwerken, maar een werknemer de ruimte en tijd geeft om te herstellen, zodat deze na herstel weer gezond aan het werk kan en bovendien een besmetting van andere werknemers kan worden voorkomen. De richtlijnen van het RIVM hierover zijn helder: werknemers dienen thuis te blijven bij ziekte- en verkoudheidsverschijnselen. Wanneer onduidelijkheid is over of een werknemer kan werken en welke werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, kunnen werkgevers en werknemers advies vragen aan de bedrijfsarts. Sommige arbeidsmigranten zijn echter niet bekend met de bedrijfsarts. Het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten3 werkt aan het verbeteren van de informatievoorziening voor de arbeidsmigranten waardoor zij onder andere de bedrijfsarts beter kunnen vinden.
Wat heeft de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) inmiddels concreet gedaan met coronagerelateerde signalen over onveiligheid op de werkplek ten aanzien van arbeidsmigranten? Hoeveel meldingen zijn er gedaan? Hoeveel onderzoeken heeft de Inspectie SZW gedaan? Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd en hoe is hiertegen opgetreden?
De Inspectie SZW heeft tot en met 15 mei 1210 Corona gerelateerde meldingen ontvangen. 169 meldingen daarvan zijn gerelateerd aan arbeidsmigranten.
De meeste meldingen gaan over het onvoldoende afstand kunnen houden op de werkvloer. 109 meldingen zijn in onderzoek genomen. Over 16 meldingen moet nog een beslissing worden genomen. 44 meldingen zijn niet in onderzoek genomen.
Redenen om een melding niet in onderzoek te nemen zijn bijvoorbeeld dat door de melder onvolledige informatie is verleend, maar de melder kan niet om nadere informatie worden gevraagd omdat deze anoniem is. Een andere reden om een melding niet in behandeling te nemen is dat het onderwerp niet op het terrein van de Inspectie SZW ligt. In dat geval wordt de melding doorgestuurd naar de juiste instantie.
In verband met Corona, het beperken van mobiliteit en zoveel als mogelijk thuis werken, heeft de Inspectie SZW haar meldingen en interventieproces aangepast. Op grond van bestaande wet- en regelgeving zouden coronameldingen bijna niet in aanmerking komen voor onderzoek. Dat is onwenselijk omdat het maatschappelijk belang erbij gediend is dat werknemers en burgers meldingen kunnen doen en dat de Inspectie SZW zoveel mogelijk bijdraagt aan het beperken van besmettingsrisico’s, etc.
Een interventie bestaat meestal uit het bevragen van de werkgever, het opvragen van bewijsstukken, bij melders checken of er verbeteringen zijn, etc. Deze interventie, niet primair gericht op handhaven maar op het bevorderen van naleven, past erbij dat omgaan met Corona een leerproces is. Waar nodig vindt inspectie ter plekke plaats. Zie de website www.inspectieszw.nl over handhaving van de Inspectie SZW op de coronamaatregelen.
Deelt u de mening dat dit, zeker in tijden waarin iedereen geacht wordt voor elkaar te zorgen, volstrekt onwenselijke praktijken zijn? Zo ja, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat deze praktijken stoppen of wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Een groot deel van de thema’s die in bovengenoemde berichten terugkomen hebben al langere tijd de aandacht van het kabinet. Ik deel uw mening dat wij altijd, en zeker in tijden van corona, moeten zorgen voor eerlijke, gezonde en veilige arbeidsomstandigheden voor alle werknemers in Nederland en dus ook voor arbeidsmigranten. Naast de aangepaste interventieproces van de Inspectie SZW, is er ook mede door de urgentie van de problematiek, besloten een Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten in te richten. Dit interdepartementaal team is inmiddels actief om op regionaal niveau tot oplossingen en mogelijke maatregelen te komen die arbeidsmigranten zullen beschermen tegen het coronavirus en daaraan gerelateerde problematiek. Het doel van het aanjaagteam is drieledig. Allereerst agendeert het aanjaagteam de bescherming van arbeidsmigranten bij werkgevers, gemeenten en provincies, en brengt partijen op regionaal niveau samen. Tegelijkertijd wordt er samen met deze partijen en interdepartementaal gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid. Tot slot zal het aanjaagteam monitoren of er sprake is van tekorten of overschotten aan arbeidsmigranten in deelsectoren en zo nodig stimuleren tot arbeidsbemiddeling.
Bent u bekend met het feit dat er arbeidsmigranten in Nederland zijn die terug willen naar hun eigen land? Kunt u een indicatie geven van het aantal arbeidsmigranten en hun herkomst die willen terugkeren en welke reisbeperkingen zij nu ondervinden?
Wordt er overleg gepleegd met andere lidstaten van de Europese Unie om te bezien hoe arbeidsmigranten terug kunnen keren naar hun land van herkomst? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet en gaat u hier alsnog voor zorgen?
Het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studies «Incidence of COVID-19 and Connections with Air Pollution Exposure: Evidence from the Netherlands» van de World Bank Group, «Exposure to air pollution and COVID-19 mortality in the United States: A nationwide cross-sectional study» van Harvard en het AD-artikel «Corona blijkt harder toe te slaan in gebieden met intensieve veehouderij»?1, 2, 3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat luchtvervuiling in verband wordt gebracht met een hoger infectierisico en mogelijk in verband staat met de ernst van het verloop van het coronavirus?
De studies waar onder vraag 1 naar verwezen wordt, betreffen zogeheten ecologische studies, waarbij niet gecorrigeerd wordt voor andere mogelijke verklaringen voor een verschil in sterftekans. Dit type onderzoek heeft daarom slechts een signaalfunctie. Luchtverontreiniging wordt onder andere in deze ecologische studies in verband gebracht met grotere kwetsbaarheid voor COVID-19. Het RIVM geeft hierover aan dat dergelijke hypotheses aannemelijk lijken, maar in hoeverre er een causaal verband is tussen luchtverontreiniging en het infectierisico en de ernst van het verloop van een COVID-19 infectie is momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Volgens het RIVM zit er een grote onzekerheid aan de genoemde 20% waarde in de studie van de World Bank Group. De gebruikte methodologie van de World Bank Group report is vanuit epidemiologisch onderzoeksperspectief niet afdoende om deze conclusie te kunnen trekken.
Wel is bekend dat in het algemeen geldt dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. In het beleid tegen verdere verspreiding van de ziekte en bescherming van de bevolking tegen COVID-19 is het zaak dat, overal, maar ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden. De overdracht van mens-op-mens is namelijk de stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2.
Wat vindt u ervan dat bewoners van gebieden waar de luchtvervuiling 20% hoger is dan de norm twee keer zo vatbaar zijn voor besmetting met het coronavirus? Hoe speelt dit mee in het beleid tegen verdere verspreiding van de ziekte en bescherming van de bevolking? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wist u dat de luchtvervuiling in Brabant als mogelijke verklaring wordt gegeven voor het relatief hoge aandeel besmettingen in de provincie?
De stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2 is de mens-op-mens overdracht. Het kan zijn dat luchtverontreiniging hieraan bijdraagt, al is het verband tussen de kwetsbaarheid voor SARS-CoV-2 en luchtverontreiniging momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Er zijn meerdere factoren die de kwetsbaarheid voor COVID-19 kunnen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld onderliggend lijden (zoals obesitas, hart- en vaatziekten, COPD).
Bent u bekend met het feit dat het gebied in noordoost-Brabant dat relatief hard getroffen werd door de varkenspest en de Q-koorts, nu ook relatief hard getroffen wordt door het coronavirus? Wat vindt u hiervan en in hoeverre heeft u de situatie rondom de luchtkwaliteit in Brabant in beeld?4
Het is mij bekend dat dit gebied eerder ook door varkenspest en Q-koorts getroffen is. Voor de regio is dit schrijnend. De situatie rond luchtkwaliteit is, ook in Noord-Brabant, in beeld. Het RIVM monitort voor het hele land de concentraties van fijn stof en ammoniak met metingen en met berekeningen op basis van gedetailleerde jaarlijkse emissiegegevens.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het verband tussen luchtvervuiling, het ziekteverloop en het infectierisico van het coronavirus nader moet worden onderzocht? Zo ja, hoe bent u van plan invulling te geven aan dit pleidooi?
Zoals tevens aangegeven in mijn brief van 4 mei jongstleden in antwoord op de Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) (kamerstuknummer 2667) zal uw Kamer geïnformeerd worden over welk onderzoek er in internationaal verband uitgevoerd zal worden naar de relatie tussen luchtkwaliteit en COVID-19.
Zoals ook door de Minister van LNV is aangegeven in haar brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden, is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Bent u bereid het meetnetwerk onder anderen in Brabant uit te breiden om het verband tussen de luchtkwaliteit en het coronavirus nader te onderzoeken?
In het kader van de wettelijke monitoring en beheersing van de luchtkwaliteit volstaat het huidige Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit. In het kader van het Schone Lucht Akkoord ben ik in overleg met partijen over de mogelijke inzet van extra mobiele meetstations in combinatie met sensornetwerken. Daarnaast staat het derden vrij om lokaal aanvullende metingen te (laten) verrichten als daar behoefte aan is.
Bent u bereid om naast de statistische correlaties ook te onderzoeken hoe de luchtvervuiling bijdraagt aan meer besmettingen en een ernstiger ziektebeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om te onderzoeken of luchtvervuiling door veerbrandingsprocessen of juist luchtvervuiling uit de intensieve veehouderij bijdraagt aan dit fenomeen?
De concentraties van fijn stof, ammoniak en endotoxinen zijn in gebieden met intensieve veehouderij verhoogd. Echter, niet alleen de veehouderij heeft invloed op de luchtkwaliteit. Er zijn ook andere bronnen van luchtverontreiniging, zoals verkeer en industrie. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de luchtvervuiling, met name in gebieden met hoge concentraties, versneld moet worden teruggedrongen indien het verband tussen de luchtkwaliteit en het infectierisico van het coronavirus op basis van nader onderzoek standhoudt? Zo ja, wat voor maatregelen bent u bereid te treffen om de luchtvervuiling in Brabant en andere gebieden in Nederland in te perken om de verdere verspreiding van het coronavirus en soortgelijke andere virussen te minimaliseren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ook aangegeven in mijn eerdere antwoorden is de overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Het is bekend dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging in het algemeen leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid mijn volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtvervuiling minder wordt.
Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u er kennis van genomen dat allerlei vestigingen van warenhuizen open zijn voor honderden bezoekers tegelijkertijd?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Welke analyse ligt ten grondslag aan het oordeel dat het met inachtneming van een aantal maatregelen op dit moment verantwoord wordt geacht dat er zoveel mensen tegelijk in één pand aanwezig zijn en elkaar moeten passeren? Waarom worden de mogelijkheden om online de waren te verkopen kennelijk niet toereikend geacht?
Het gaat om sectoren die niet van overheidswege zijn gesloten. Het is in beginsel aan deze sectoren om te besluiten om open te gaan en om daarbij een beleid te voeren waarbij de beperkende maatregel met betrekking tot het houden van 1,5 meter afstand tussen daar aanwezige personen in acht wordt genomen. De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen warenhuizen sluiten als deze onvoldoende maatregelen nemen om de 1,5 meter te borgen.
In hoeverre belemmeren de toenemende commerciële activiteiten de beschikbare ruimte voor versoepeling voor andere activiteiten? Hoe verhouden de royale mogelijkheden voor commerciële activiteiten zich tot de veel strengere regels voor bijvoorbeeld begrafenissen en kerkdiensten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, zijn winkels waar commerciële activiteiten worden uitgeoefend, niet van overheidswege gesloten. Op grond van de aanwijzing van de Minister van VWS en de daarop gebaseerde noodverordeningen, geldt daar wel een verbod op samenkomsten. Het kabinet heeft voor religieuze samenkomsten en uitvaarten een uitzondering gemaakt op dit verbod op samenkomsten. Deze bijeenkomsten zijn mogelijk mits de hygiënevoorschriften in acht worden gehouden, men steeds 1,5 meter afstand houdt en niet meer dan 30 personen aanwezig zijn. Het heeft de voorkeur dat deze diensten online plaatsvinden.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan, wil tot versoepeling worden gekomen van de strikte richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten waar maximaal dertig mensen tegelijk aanwezig mogen zijn, zelfs in grote (kerk)gebouwen waar normaal gesproken honderden of duizenden mensen samenkomen die het grootste deel van de tijd op één plaats blijven? Bent u bereid deze vraag voor te leggen aan het Outbreak Management Team?
Er is ruimte voor stapsgewijze versoepeling van maatregelen. Dit zal met de grootste behoedzaamheid gebeuren. Ankerpunten voor versoepeling zijn acceptabele belastbaarheid van de zorg, de bescherming van kwetsbare mensen in de samenleving en zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus. Voor kerkelijke bijeenkomsten en uitvaarten geldt nu een maximum van 30 personen. Deze maatregel blijft gelden. Op basis van monitoring zal gekeken worden naar de mogelijkheid om per 1 juli het gehanteerde maximum te verhogen naar 100 personen. Het OMT zal daartoe om een advies worden gevraagd.
Erkent u dat de nu bestaande situatie een zeer ingrijpende inperking van de vrijheid van godsdienst betekent, die steeds gerechtvaardigd moet worden door de actuele gezondheidsbelangen? Hoe en door wie wordt dit getoetst en met welke frequentie?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt.
Binnen het kabinet ben ik het eerste aanspreekpunt voor de contacten met de kerkgenootschappen. Vanuit die verantwoordelijkheid ben ik sinds het begin van deze crisis zoveel mogelijk met kerkgenootschappen in gesprek om ze mee te nemen in de overwegingen achter de maatregelen die ook voor de kerkgenootschappen ingrijpende gevolgen hebben.
Bent u bekend met het gegeven dat veel kerken concrete plannen hebben hoe ze invulling kunnen geven aan de noodzakelijke voorschriften in het kader van de volksgezondheid, zoals anderhalve meter afstand, toezicht op binnenkomst en vertrek, en hygiënevoorschriften?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om op zo kort mogelijke termijn te komen met versoepeling van deze maatregelen voor begrafenissen en kerkdiensten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat op 7 mei 2020 over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Beantwoording was niet eerder mogelijk dan vandaag.
De productie van persoonlijke beschermingsmiddelen in Nederland |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel en welke producenten in ons land zich bezighouden met de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen bovenop dat wat door de combinatie AFPRO Filtertechniek, Auping en DSM wordt geproduceerd?1
Een algemeen overzicht van alle fabrikanten van beschermingsmiddelen in Nederland is niet te geven, omdat dit niet wordt geregistreerd. In het kader van de COIVD-19 pandemie zijn er productieafspraken gemaakt voor z.g. FFP2 maskers met de bedrijven Koninklijke Auping, AFPRO Filters B.V. SION B.V. Daarnaast zijn contracten gesloten met drie fabrikanten over de productie van chirurgische mondmaskers van het type IIR. Ook zijn in de afgelopen weken opdrachten verleend aan fabrikanten van beschermingsbrillen en van face shields
Kunt u zeggen op hoeveel plaatsen in Nederland keuring en certificering kan plaatsvinden van mondmaskers (zowel FFP maskers volgens EN149 als chirurgische maskers volgens EN14683)?
Mondmaskers van het type FFP dienen in principe te voldoen aan de wettelijke eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen, en voorzien te zijn van een CE-certificaat. Er zijn 2 notified bodies in Nederland die adembeschermingsmaskers (FFP) kunnen certificeren en een CE-certificaat kunnen afgeven. Dat zijn:
Vanwege de schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen die voldoen aan de Europese eisen, is het tijdelijk ook toegestaan om producten zonder CE-markering, maar met een gelijkwaardig certificaat van buiten Europa op de markt te brengen, indien dit ten behoeve van zorgverleners is en in het kader van Covid-19. Leveranciers moeten via documentatie kunnen aantonen dat hun product een CE-certificaat heeft, of voldoet aan de eisen van dit gelijkwaardige certificaat van buiten Europa. Op dit moment is, naast twee notified bodies, er een bedrijf die in Nederland (gecertificeerd) kan toetsen of een mondmasker aan de norm voldoet, specifiek op het gebied van filterpenetratie, maar geen CE-certificaat kan afgeven (ProQares B.V.).
Daarnaast kunnen geïnteresseerde partijen zich ook melden bij DEKRA Certification B.V. in Nederland, om te bezien of Dekra hen kan doorverwijzen naar hun zusterbedrijf in Duitsland: DEKRA Testing and Certification GmbH. Deze Duitse notified body is aangewezen om hiervoor CE-certificaten af te geven, waarmee de mondmaskers alsnog op de Europese markt kunnen worden gebracht.
Chirurgische maskers zijn medische hulpmiddelen van een lage risicoklasse, die niet door een notified body beoordeeld hoeven worden. Fabrikanten van deze maskers moeten aan de hand van testrapporten wel aantonen dat ze aan de gestelde eisen voldoen om een CE-markering op hun product te kunnen zetten. Op dit moment zijn er geen bedrijven in Nederland geaccrediteerd voor het testen van de norm voor chirurgische mondmaskers (EN14683). In de EU mogen verschillende bedrijven deze testen uitvoeren. Daarnaast wordt gekeken of dit op termijn alsnog mogelijk gemaakt kan worden in Nederland. Voor nu betekent het dus dat de Nederlandse fabrikanten van chirurgische maskers naar bijvoorbeeld België of Oostenrijk moeten voor het testen ten behoeve van het verkrijgen van een CE-markering voor dit type mondneusmasker.
Klopt het dat er maar een beperkt aantal bedrijven in Europa geaccrediteerd is om maskers aan de EN149 norm te keuren? Klopt het dat dit in Nederland niet mogelijk is? Kunt u zeggen welke geaccrediteerde bedrijven bevoegd zijn om deze keuring en certificering uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het initiatief DSM/Auping/AFPRO al opdrachten had voordat de keuring en certificering van de maskers hadden plaatsgevonden en dat andere ondernemers die vergelijkbare initiatieven aan het opstarten zijn deze afnamegarantie niet krijgen zolang de producten nog niet gekeurd en gecertificeerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn de afgelopen maanden ruim 500 voorstellen binnengekomen bij het team dat zich bezighoudt met het beoordelen van voorstellen voor de opstart van productie in Nederland. Ik neem het besluit over de selectie van kansrijke en relevante proposities. Opdrachten waarbij sprake is van een langdurige afnamegarantie (tot 12 maanden) worden gesloten tussen de fabrikant, het LCH en het Ministerie van VWS. Het LCH verwerkt de opdracht administratief en zorgt voor de distributie van de producten. Onder de geselecteerde initiatieven zitten grote en kleine bedrijven. Voor beademingssystemen zijn afspraken gemaakt met een middelgrote fabrikant (DemCon).
Voor brillen is een opdracht geplaatst bij het MKB bedrijf Spark Design, voor gezichtsschermen bij een samenwerkingsverband van de bedrijven ReShape, PVI en 3D lab. Ook voor het maken van specifiek afname- en testmateriaal is gekozen voor een mix van bedrijven.
Voor FFP2-maskers is gekozen voor initiatieven bij Koninklijke Auping, Afpro Filters BV. en Sion BV. Bij chirurgische mondmaskers is gekozen voor drie bedrijven die voorheen dit soort producten niet maakten, waaronder een bedrijf dat samenwerkt met een sociale werkplaats voor vluchtelingen in Arnhem (Mondmaskerfabriek), een productiebedrijf in Oost-Nederland en een onderneming opgericht vanuit de textielsector. Voor de productie van desinfectans zijn grondstoffen door Shell Nederland geleverd. Er is dus sprake van een mix van kleine, middelgrote en grote bedrijven die persoonlijke beschermingsmiddelen gaan produceren voor de Nederlands zorg.
Met alle geselecteerde proposities wordt een contract gesloten onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de benodigde CE-certificeringen voor persoonlijke beschermingsmiddelen of medische hulpmiddelen. Wanneer de producten niet voldoen aan de wettelijke eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen, worden deze niet afgenomen en kan het contract worden ontbonden. Dat risico ligt bij de ondernemer en deze voorwaarde wordt bij alle initiatieven waarmee gesprekken worden gevoerd, gesteld. Waar nodig wordt wel advies gegeven over de te volgen procedures. Geen van de geselecteerde bedrijven was voorheen actief in- noch gecertificeerd voor de productie van medische mondneusmaskers. Wanneer een van de ondernemers onverhoopt en ondanks alle goede inzet er toch niet in slaagt om een CE-certificering te behalen, dan kan het zijn dat de overheid – afhankelijk van de specifieke situatie – mogelijk een deel van eventuele voorfinanciering of aanbetalingen niet terugbetaald krijgt die dat bedrijf gebruikt heeft voor de aankoop van machines, grondstoffen en/of het testproces. In die zin is er sprake van een gedeeld risico.
Bereiken u ook geluiden dat met name het midden- en kleinbedrijf veel moeite heeft om toegang te krijgen tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)? Klopt het beeld dat het LCH met name zaken wil doen met het grootbedrijf terwijl in eigen land kleinere bedrijven klaarstaan om de productie van onder andere mondmaskers en beschermende kleding op te starten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle bedrijven, groot en klein, gelijk behandeld dienen te worden? Zo ja, hoe bent u van plan hier invulling aan te geven betreffende de ontwikkeling van beschermingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er veel meer Nederlandse producenten van mondmaskers bij moeten komen om aan de vraag van vier miljoen FFP2 maskers en zeven miljoen chirurgische medische maskers per week te voldoen?
De geselecteerde voorstellen kunnen voorzien in een substantieel aandeel van de Nederlandse vraag naar FFP2 maskers. Op dit moment wordt binnen de gesloten contracten nog onderzocht of verdere opschaling mogelijk is. Daarmee zou de productie die op volle capaciteit 1,2 mln. FFP2-maskers per week bedraagt, nog verder kunnen worden opgevoerd gedurende 12 maanden tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Inmiddels zijn met drie fabrikanten van chirurgische mondmaskers contracten afgesloten. Op het moment dat deze bedrijven hun productie volledig op stoom hebben en voldoen aan de kwaliteitseisen, kunnen gemiddeld ruim 3 miljoen chirurgische mondmaskers per week geproduceerd worden tot mei 2021.
Kunnen potentiële producenten in eigen land rekenen op dezelfde behandeling en ondersteuning die DSM/Auping/AFPRO hebben gekregen? Zo ja, waar kunnen deze bedrijven terecht om hulp te krijgen bij het opstarten van de productie en het testen en certificeren van hun producten?
Alle initiatieven die in de afgelopen weken zijn binnengekomen zijn op gelijkwaardige wijze beoordeeld op haalbaarheid, tijdigheid/snelheid van productie en kwaliteit. Om snel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen en ook te werken met initiatieven die een behoorlijk volume kunnen bieden, is het aantal geselecteerde bedrijven beperkt gehouden. Het produceren van gecertificeerde mondneusmaskers vereist voorbereiding en de nodige aanlooptijd, bijvoorbeeld om kwaliteitstesten uit te voeren, machines te bestellen en te installeren en grondstoffen te borgen. Daarnaast wordt via het Ministerie van VWS waar nodig aanvullende informatie verschaft over benodigde certificeringen en/of doorverwezen naar de juiste instanties.
Kan een centraal geaccrediteerd keuringspunt vanuit de overheid worden opgestart waar Nederlandse bedrijven nieuw ontwikkelde beschermingsmiddelen, zoals maskers, schorten, veiligheidsbrillen en handschoenen kunnen laten keuren en certificeren? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk centraal keurings- en certificeringspunt op te richten om onnodig tijdverlies bij de ontwikkeling van beschermingsmiddelen van eigen bodem te voorkomen?
Voor persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen van een hogere risicoklasse geldt dat deze moeten worden beoordeeld door een notified body, voordat een CE-certificaat kan worden afgegeven en de producten op de Europese markt kunnen worden gebracht. Deze notified bodies zijn private instanties die daarvoor door de bevoegde autoriteit van de lidstaat moeten worden aangewezen, die daar ook toezicht op houdt. Bij medische hulpmiddelen is dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Het past niet binnen dit stelsel dat de overheid een eigen keuringsinstantie inricht. Wel kan ik, indien vanuit een private instantie interesse bestaat om notified body te worden, deze instantie hierin faciliteren en ondersteunen.
Bedrijven die hun mondmaskers (FFP) willen laten certificeren, kunnen zich overigens ook bij een notified body in een andere lidstaat melden. Voor de chirurgische maskers zou een dergelijke centrale instantie weinig zinvol zijn omdat deze niet langs een notified body hoeven om een CE-markering te krijgen, maar langs een geaccrediteerd testlaboratorium.
Deelt u de mening dat er geen tijd verloren mag gaan bij de ontwikkeling van beschermingsmiddelen van eigen bodem door een gebrek aan ondersteuning vanuit de overheid en een gebrek aan keurings- en certificeringslocaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik, en daarom heb ik ook na de Corona uitbraak direct stappen ondernomen om de productie van beschermingsmiddelen in Nederland op te starten. Inmiddels zijn diverse contracten gesloten voor de productie van beschermingsmiddelen met zowel kleine als grote ondernemingen in Nederland, van de juiste kwaliteit, waarmee kan worden voorzien in een substantieel deel van de verhoogde Nederlandse vraag als gevolg van de Corona pandemie. Deze vraag fluctueert naarmate de crisis opflakkert of afneemt. De geselecteerde producenten kunnen – wanneer ze volledig operationeel zijn – hun productie op- en afschalen.
De briefing inzake het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
1. Hoe verhoudt het credo van VWS «blijf kopen», zoals aangegeven in de presentatie van de heer Van der Kolk van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (pagina 2) «VWS bepaalt de scope, de prijzen en het credo: blijf kopen», zich tot de opmerking in zijn toelichting dat er wel meer beschermingsmiddelen kunnen worden ingekocht door meer leveranciers in te schakelen, maar dat deze uitbreiding niet wordt gemaakt?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels honderden miljoenen chirurgische maskers en handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft daarnaast op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Hoe verhouden de constante berichten van een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen en de resultaten van de enquête die NU’91 heeft uitgezet onder haar leden dat 47% van de respondenten aangeeft dat er onvoldoende materialen beschikbaar zijn zich tot de opmerking in de technische briefing dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en dat er een goede «supply base» is? Als er geen tekort zou zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen, waar gaat het nou precies mis?2
Er is een goede «supply basis» om beschermingsmiddelen op grote schaal in te kopen en vervolgens zorgbreed te verdelen en te distribueren. In de technische briefing en de daaropvolgende kamerbrief is ook de oproep gedaan om beschermingsmiddelen aan te vragen bij het LCH als daarin niet via reguliere kanalen kan worden voorzien. Dat gebeurt op grote schaal, zorgbreed.
Het is belangrijk dat de aanvragen en ook de verdeling gebaseerd blijven op gepast gebruik conform de uitgangspunten van het RIVM. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het besmettingsrisico bij bepaalde handelingen bij patiënten met (verdenking op) COVID-19, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Daar hoort bij dat professionals in specifieke situaties beredeneerd kunnen afwijken van de richtlijnen op basis van hun ervaring en inzichten.
Tegen deze achtergrond is op initiatief van V&VN vanuit het perspectief van verzorgenden en verpleegkundigen een handreiking opgesteld voor een praktisch gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis. Deze is tot stand gekomen in samenwerking met de IGJ, het RIVM/LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding), ActiZ, ZorgthuisNL en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). Ook is hierover gesproken met de FNV, CNV, NU91 en de FBZ.
De bonden is gevraagd het voortouw te nemen voor het maken van een handreiking voor professionals die Wmo-zorg verlenen (huishoudelijke zorg, dagbesteding en -begeleiding en maaltijdondersteuning). Voor die laatste groep zijn op aanvraag reservepakketjes beschikbaar via het LCH.
Zorgverleners moeten veilig kunnen weken conform de uitgangspunten en de aanvulling daarop. Als er onvoldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn, is het belangrijk dat professionals hierover en over alternatieven in gesprek gaan met hun leidinggevende. Als dat onvoldoende soelaas biedt en professionals onbeschermd zijn in onveilige situaties, kan hierover een melding gedaan worden bij respectievelijk de Inspectie SZW en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wat vindt u van de oproep van de heer Van der Kolk aan zorgaanbieders om zelf niet te gaan zoeken naar extra persoonlijke beschermingsmiddelen? Heeft u begrip voor zorgaanbieders die dit juist wel doen omdat zij te weinig het gevoel hebben dat het LCH voor alle zorgverleners voldoende materiaal inkoopt?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft mij en ook uw Kamer, tijdens de technische briefing op 30 april, laten weten over voldoende mondneusbescherming voor de Nederlandse gezondheidszorg te beschikken. Ik roep zorgverleners dan ook op om, in het geval hun reguliere leverancier onvoldoende kan leveren, beschermingsmiddelen te bestellen bij het LCH. Uitgangspunt hierbij blijft gepast gebruik, anders neemt schaarste weer toe.
Heeft het besluit om niet bij meer aanbieders mondkapjes en dergelijke te kopen iets te maken met de RIVM-richtlijnen?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Zijn de richtlijnen van het RIVM, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op niet-corona afdelingen in verpleeghuizen en in de thuiszorg, afgestemd op vermoede of daadwerkelijke schaarste of zijn deze richtlijnen volledig medisch-inhoudelijk van aard?
De richtlijnen van het RIVM die zijn opgesteld over wanneer welke type beschermingsmiddel gebruikt dienen te worden zijn niet gebaseerd op schaarste, maar gaan uit van het besmettingsrisico dat de zorgverlener loopt bij het uitvoeren van bepaalde handelingen. Zorgverleners moeten dus conform de richtlijnen beschermd kunnen werken. Omdat mondiaal nog steeds sprake is van schaarste aan medische beschermingsmiddelen, is het niet verstandig om deze beschermingsmiddelen algemeen preventief in te zetten. Dit kan ten koste gaan van het gebruik in de zorg waar deze beschermingsmiddelen in verband met COVID-19 gerelateerde zorg noodzakelijk zijn.
Kunt u zich voorstellen dat veel zorgverleners ook uit voorzorg willen werken met persoonlijke beschermingsmiddelen om zichzelf en hun cliënten preventief te beschermen? Waarom wordt in het inkoopbeleid geen rekening gehouden met die behoefte en worden niet meer middelen ingekocht?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de opmerkingen dat er genoeg beschermingsmiddelen zijn en dat er niet bij meer aanbieders wordt besteld zich met het bericht dat er voor kappers en andere contactberoepen voorlopig nog niet voldoende mondkapjes beschikbaar zijn?3
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage toegepast wordt. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft een richtlijn opgesteld die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt, omdat voor die beschermingsmiddelen schaarste dan (weer) kan optreden.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak, in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, is inmiddels meer informatie beschikbaar over de eisen waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Bestaat de mogelijkheid dat straks in een situatie terecht wordt gekomen waarin de kappers en andere contactberoepen niet open kunnen wegens een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Wat is de verwachte economische schade van deze langere sluiting? En in hoeverre weegt deze schade op tegen het veel massaler inkopen van beschermingsmiddelen door het LCH?
Zie antwoord vraag 7.
Is het vooruitlopend op een mogelijke versoepeling van de maatregelen in de verpleeghuizen niet verstandig om massaal extra beschermingsmiddelen in te kopen zodat een tekort aan beschermingsmiddelen in ieder geval geen beletsel zal zijn om bezoek weer toe te laten in verpleeghuizen? Wordt daar op dit moment voldoende op geanticipeerd?
Ik heb het LCH opdracht gegeven om maximaal beschermingsmiddelen voor de zorg in te kopen.
Kunt u uiteenzetten, aangezien het grootste tekort blijkt te bestaan in de jassen en schorten, welke maatregelen precies genomen worden om de tekorten aan deze persoonlijke beschermingsmiddelen op te lossen?
Het LCH zet zich maximaal in om schorten en jassen beschikbaar te krijgen voor de zorg.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om onderzoek te doen naar de herverwerking van isolatiekleding (jassen, pakken, schorten en coveralls) als oplossing voor eventuele acute tekorten. Het RIVM heeft aangegeven dat sommige kleding bestand is tegen stoomsterilisatie op 121 graden Celsius. Voor ziekenhuizen is er daarnaast een extra proces ingericht om op grote schaal gammasterilisatie voor sommige kleding (o.a. polyester, non-woven, plastics en tyvek) uit te voeren. Samen met drie grote wasserijen, die gezamenlijk voor bijna alle ziekenhuizen de was verzorgen, zijn afspraken gemaakt om gebruikte isolatiekleding op te halen, te laten behandelen, en vervolgens weer te retourneren naar het ziekenhuis. Ziekenhuizen bieden hiervoor de gebruikte isolatiekleding op de gebruikelijke manier, zoals ook bij vuil wasgoed, aan bij de wasserij. Op dit moment wordt er aan een plan gewerkt om te kijken hoe zorginstellingen in de langdurige zorg ook kunnen aansluiten op deze procedure
Tenslotte ben ik in gesprek met partijen die mogelijk binnen enkele maanden isolatiejassen en schorten in Nederland kunnen gaan maken.
Worden in eigen land al productielijnen voor schorten en jassen opgestart? Zo ja, welke bedrijven doen dit en in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is een specificatie mogelijk als het gaat om het verwachte moment waarop de grote aantallen beschermingsmidelen beschikbaar komen die volgens de presentatie zijn ingekocht en die de komende tijd worden verwacht?
Een exacte precisering is niet mogelijk. Dit wordt verklaard dat er veel schakels in de complexe logistieke keten aan vooraf gaan, voordat een bestelling daadwerkelijk bij de zorginstelling terecht komt. Zo zijn er verschillende momenten in de gehele keten waar de kwaliteit gecontroleerd wordt, en is het vervoer afhankelijk van de douaneformaliteiten en de luchtbrug van Azië naar Nederland.
Er zijn naar de stand van dinsdag 19 mei jl. sinds de start van het LCH op 23 maart in totaal 17 mln. chirurgische maskers en meer dan 4 mln. FFP maskers uitgeleverd. Er zijn nu bijna 1 mld. chirurgische maskers en bijna 130 mln. FFP maskers in bestelling. Hiervan komen deze week 5,2 mln. chirurgische maskers en 4,15 mln. FFP maskers in Nederland aan. Er zijn reeds circa 11 mln. chirurgische mondmaskers en 4 mln. FFP mondmaskers in Nederland op voorraad. Het LCH geeft aan dat – gebaseerd op de aanvragen in de portal van het LCH in de afgelopen week – de vraag ruim 1,7 mln. chirurgische maskers en ruim 125.000 FFP maskers bedraagt.
Aantallen chirurgische maskers en FFP maskers in voorraad en onderweg naar Nederland
Bron: LCH-19 mei 2020, Estimated Time of Departure (ETD)
Is het waar dat de GGD nog werkt aan een plan voor het vervolg van het bron- en contactonderzoek?4
Waarom maakt de GGD nu pas een plan voor het vervolg van de bron- en contactonderzoeken? Waarom heeft de GGD niet uit zichzelf besloten over te gaan tot opschaling?
Zijn we voldoende voorbereid, als het gaat om de beschikbaarheid van testen, testcapaciteit en beschermingsmiddelen voor het weer openen van de basisscholen?
Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Sijbesma in de technische briefing dat het moeilijk is het aantal testen te vergroten omdat er niet zomaar andere materialen gebruikt kunnen worden bij de testmachines? Ligt de oorzaak dan bij de fabrikanten die het onmogelijk maken dat er andere producten op hun machines worden gebruikt? Zo ja, kunt u hier iets aan doen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op donderdag 7 mei 2020?
Dat is helaas niet gelukt.
Veilig werken in tijden van corona |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel werknemers werken onder onveilige omstandigheden vanwege het coronavirus? Deelt u de schatting van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) dat het om meer dan een miljoen werknemers zou gaan? Welke vormen van onveilig werken komen het meest voor? Hoeveel signalen krijgt de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hierover binnen?
Iedere werknemer moet – ook in tijden van het coronavirus – in gezonde en veilige arbeidsomstandigheden kunnen werken. Of het nou om werknemers gaat die gericht werken met het coronavirus in bijvoorbeeld laboratoria, werknemers die door hun werkzaamheden een risico lopen op besmetting met het coronavirus zoals in de zorg, of werknemers die als gevolg van normaal maatschappelijk verkeer risico lopen besmet te raken zoals in de supermarkten of tijdens hun werk in distributiecentra, kantoren, bouw, landbouw, transport en metaalindustrie.
Veel werknemers hebben op hun werk te maken met het risico van een besmetting met het coronavirus. De werkgever heeft de plicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving in overeenstemming met de noodverordeningen van de overheid en de adviezen en richtlijnen van het RIVM. Indien in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW bekijkt per geval wat met de melding kan worden gedaan.
Ik kan geen uitspraken doen over het aantal werknemers dat werkt onder onveilige arbeidsomstandigheden. Wel kan ik melden dat tot en met 29 mei jl. 1.586 corona gerelateerde meldingen bij de Inspectie SZW zijn gedaan.
Is er al effect te zien van de campagne die hierover is gelanceerd? Is er bij deze campagne bijzondere aandacht voor arbeidsmigranten? Bent u bereid om hen nog actiever te informeren over hun rechten?
Inspectie SZW heeft in dit verband tot nu toe twee social mediacampagnes gestart. Hiermee worden verschillende doelgroepen gewezen op het feit dat zij klachten/signalen kunnen melden, wanneer zij zich zorgen maken over de veiligheid van hun werkplek of de omstandigheden waarin ze moeten werken gerelateerd aan het coronavirus. Om het melden makkelijk te maken, geleiden de campagne-uitingen direct door naar de juiste webpagina waarop ook het meldformulier te vinden is. De campagneplatforms zijn Linkedin, Facebook, Instagram, Stories, Twitter en Google.
De eerste campagne startte op 14 april en werd via Linkedin gericht op 910.000 personen, werkzaam in diverse bedrijfstakken waaronder de (geestelijke) gezondheidszorg, transport, openbare veiligheid, pakket- en goederenbezorging. Hiermee zijn ruim 322.000 personen bereikt waarvan er ruim 4000 doorklikten naar het formulier. Een doorklikpercentage van 1,12% is redelijk hoog voor een overheidscampagne. In 2019 lag dit gemiddeld voor (overheids)campagnes rond de 0,55.
De tweede campagne startte op 28 april en is primair op arbeidsmigranten gericht, in de Engelse en Duitse taal. De doelgroep omvat 24.000 personen in een breed scala aan sectoren, waaronder de land- en tuinbouw (inclusief seizoensarbeid), recreatie, horeca en uitzendbranche. De campagne is tevens gericht op de vakbeweging en op (veelal besloten) linkedin-groepen van sociale netwerken voor migranten, zoals migrantenouderenorganisaties en kenniscentra. Hiermee werden tot nu toe 82.000 personen bereikt, waarvan er 860 (1,05%) doorklikten naar de website met meldformulier. Dat betekent dat de uiting relevant is voor de doelgroep.
Verder is een aanzienlijke stijging te zien in het aantal vragen dat wordt gesteld via de social mediakanalen. De Engelse pagina op de website is 1.700 keer bezocht, het meldformulier is 712 keer opgevraagd en 10 keer ingediend. Bezoek van de webpagina’s en webformulieren worden dagelijks gemonitord en waar nodig bijgesteld om de doelgroep zo goed mogelijk te bereiken.
Hoe wordt er op dit moment door de Inspectie SZW gehandhaafd op onveilige werksituaties, ook in relatie tot het coronavirus? Klopt het dat er nauwelijks nog inspecties op locatie plaatsvinden? Wat zijn de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen? Is het mogelijk inspecteurs op een veilige manier toch te laten inspecteren op locatie? Zo ja, wat is daar voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Na de aankondiging van de kabinetsmaatregelen op 12 maart 2020 om zoveel mogelijk thuis te werken om zo besmettingsgevaar te verminderen, heeft de Inspectie SZW bepaald dat zij inspecties en recherche onderzoeken op locatie bleef uitvoeren bij spoedeisend ongevalsonderzoek en arbeidsuitbuiting onder voorwaarde dat inspecteurs dit op een veilige en verantwoorde manier konden uitvoeren. In overeenstemming met de kabinetsmaatregelen gold voor overige inspecties en onderzoeken dat die zoveel mogelijk telefonisch werden uitgevoerd of werden uitgesteld tot een later moment, dus nee, tenzij er een dringende reden was om inspectie op locatie wel door te zetten.
Door het opengaan van de samenleving en grotere economische bedrijvigheid hanteert de Inspectie SZW sinds 8 juni 2020 de lijn «ja, mits». De Inspectie SZW voert weer inspecties uit op locatie, mits de regels ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van de inspecteurs, die zijn vastgelegd in de RI&E van de Inspectie, in acht kunnen worden genomen. De Inspectie SZW heeft dus haar werkwijze aangepast en zal dat blijven doen naar gelang de omstandigheden en kabinetsbesluiten daartoe aanleiding geven.
Is er voldoende juridische grondslag voor de Inspectie SZW om te handhaven op coronarichtlijnen, zoals de anderhalve meter afstand, zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke noodverordeningen? Hoe wordt er überhaupt gehandhaafd op de gemeentelijke noodverordeningen binnen of op het terrein van bedrijfsorganisaties?
Handhaving van de overheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus vindt primair plaats door de veiligheidsregio’s. In de noodverordeningen kunnen politie, marechaussee en bijzondere opsporingsambtenaren aangewezen en daarmee bevoegd zijn om te handhaven op de coronarichtlijnen zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke noodverordeningen.
De Inspectie SZW is niet als toezichthouder aangewezen en daarmee niet bevoegd om op de noodverordeningen te handhaven. Wel kan en zal Inspectie SZW handhavend optreden op basis van de Arbeidsomstandighedenwet indien de arbeidsomstandigheden in een bedrijf of instelling daartoe aanleiding geven. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 5.
Biedt de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) voldoende aanknopingspunten om werkgevers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving in relatie tot de coronavoorschriften? Zijn de coronavoorschriften nu gekoppeld aan het reguliere arbostelsel van risico-inventarisatie en -evaluaties (RI&E's) en arbocatologi en het toezicht en de inspraak daarop? Zo nee, op welke wijze wilt u die koppeling gaan maken? Gaat die koppeling gemaakt worden in de speciale «coronanoodwet» waar nu over gesproken wordt? Is het een optie om dan speciale voorschriften op te nemen in de Arbowet, bijvoorbeeld met een verwijzing naar de Wet Publieke Gezondheid?
Ja, de Arbowet is een kaderwet. De regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden zijn nader uitgewerkt in het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling. Basis van het arbobeleid in een bedrijf is de Risico Inventarisatie en evaluatie (RI&E). Onderdeel hiervan is het opstellen van een aanpak om risico’s te voorkomen, vermijden of de gevolgen te beperken.
Het is belangrijk dat bedrijven en instellingen in hun RI&E het coronarisico onderkennen en een plan van aanpak hebben. Bedrijven hebben ook baat bij een Branche RI&E of een op te stellen «Corona-»arbocatalogus voor een sector of branche. Voor arbocatalogi bestaat de mogelijkheid om die te laten toetsen door de Inspectie SZW op basis van de Beleidsregel arbocatalogi 2019.
Tot slot heb ik het voornemen om de Inspectie SZW meer wettelijke mogelijkheden te geven om effectief te kunnen handhaven als werkgevers in ernstige mate geen noodzakelijke maatregelen treffen om besmetting met novel coronavirus (2019-nCOV) te voorkomen of de kans daarop te beperken. De voorbereiding daarvoor loopt. Een mogelijkheid is om dit via de Covid-noodwet te regelen, maar ik bezie ook alternatieve opties.
Hoeveel werkgevers hebben nu al een specifiek coronaprotocol op de werkvloer? In hoeveel sectoren zijn hier afspraken over gemaakt? Worden werknemers hier standaard bij betrokken? Zo ja, op welke wijze is dat geborgd? Zo nee, op welke wijze wilt u dat gaan borgen? Op welke wijze is geborgd dat werknemers, via de ondernemingsraad/medezeggenschapsraad/gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, betrokken zijn bij de doorvertaling van een sectorprotocol naar de werkvloer van een specifieke bedrijfsorganisatie?
Bedrijven en organisaties maken concrete plannen voor de anderhalvemetersamenleving op de werkvloer (protocollen). Een protocol gaat over veilig werken binnen een bedrijf of organisatie. Protocollen zijn van en voor sectoren en worden veelal opgesteld door de brancheorganisatie horend bij de sector. Daarbij worden zij in veel gevallen ondersteund door de werkgeverskoepels VNO-NCW en MKB Nederland. Ook de werknemers in de sector moeten worden betrokken, bijvoorbeeld via de vakbond(en).
De overheid geeft geen formele goed- of afkeuring van de protocollen. Een interdepartementale werkgroep kan de brancheorganisatie adviseren. Naast naleving van de RIVM-richtlijnen gaat het hierbij onder andere over zaken als uitvoerbaarheid van genomen maatregelen, handhaafbaarheid en communicatie. Vervolgens is het de sector zelf die het protocol vaststelt. De sector is ook zelf verantwoordelijk voor de naleving van het protocol. Op de site www.mijncoronaprotocol.nl wordt doorverwezen naar een aantal bestaande protocollen. Niet bij alle protocollen die zijn opgesteld, is de overheid betrokken geweest. Momenteel heeft de werkgroep geadviseerd op zo’n 90 protocollen.
Een door sectoren vastgesteld protocol is geen vervanging van de geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat een protocol geen vervanging is van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Sectoren worden aanbevolen om na vaststelling van het protocol de arbo-onderdelen uit het protocol te laten doorwerken in de bestaande arbo-systematiek. Concreet betekent dit de Arbocatalogus op branche- of sectorniveau en de risico- inventarisatie- en evaluatie (RI&E) op bedrijfsniveau. De arbo-onderdelen uit het protocol kunnen als addendum op de Arbocatalogus ter toetsing worden ingediend bij de Inspectie-SZW. I-SZW hanteert hiervoor een versnelde procedure.
Wat is de precieze juridische status van deze coronaprotocollen? Welke rechten kunnen zowel werknemers als werkgevers aan deze protocollen ontlenen? Doen deze protocollen iets af aan de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor een veilige werkplek voor hun werknemers?
Een coronaprotocol heeft geen juridische status binnen de arboregelgeving en ontslaat niet van de verplichting voor ieder bedrijf of instelling om een Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) te hebben (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Een coronaprotocol doet niets af aan de zorgplicht van de werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) die bepaalt dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn werk veilig en gezond te doen. De werknemers moeten weten welke maatregelen van toepassing zijn en zich houden aan de regels die opgesteld zijn.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Smeulders c.s. over inzet van toezichthouders, zoals de Inspectie SZW, omtrent de kwetsbare situatie van arbeidsmigranten?1
In algemene zin waar het gaat om de problematiek arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten», waar u op 4 mei jl. een brief over heeft ontvangen2, mede een uitvoering van de motie Smeulders c.s. Het aanjaagteam zal de bescherming van arbeidsmigranten agenderen bij werkgevers, gemeenten en provincies, en partijen op regionaal niveau samenbrengen. Tegelijkertijd zal er gezamenlijk met deze partijen en interdepartementaal worden gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid of de inzet van toezichthouders, zoals de Inspectie SZW. Daarnaast verwijs ik naar antwoord 2 over de campagne gericht op arbeidsmigranten.
Voor wat betreft de problematiek in de slachthuizen kan ik u melden dat de Inspectie SZW de komende tijd extra zal inzetten op inspecties bij slachthuizen. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Er zijn o.a. gezamenlijk afgestemde inspecties tussen de NVWA en de Inspectie SZW. Ook wordt samengewerkt met de veiligheidsregio’s en de GGD-en.
Het optreden van China. |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door Chinese druk een EU-document over COVID-19 gerelateerde desinformatie is afgezwakt?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van deze onthullingen? Acht u het denkbaar dat de EU is bezweken voor druk van China om feitelijkheden in een rapport weg te laten? Bent u bereid uw zorgen hierover te uiten bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De publicaties over de verspreiding van desinformatie van de Europese Dienst voor Extern Optreden zijn onafhankelijk. De Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell heeft reeds naar de Raad van de EU gecommuniceerd en in een hoorzitting met de Commissie Buitenlandse Zaken van het Europees parlement verklaard dat er geen sprake is geweest van het bijstellen van de bevindingen in de «Short Assessment of Narratives and Disinformation around the COVID-19/Coronavirus Pandemic» van 24 april jl. onder druk van een derde land.2 Nederland heeft reeds in Brussel onderstreept dat het van uiterst belang is dat dergelijke analyses onafhankelijk en transparant blijven.
Hoe beoordeelt u de informatie in het artikel van The New York Times dat Centraal- en Oost-Europa in het bijzonder kwetsbaar zijn voor Chinese en Russische desinformatiecampagnes? Acht u aanvullende maatregelen om hieraan tegenwicht te bieden noodzakelijk? Zo nee, waarom niet?
Kwetsbaarheden in relatie tot desinformatie variëren per land en houden o.a. verband met de doelen van statelijke actoren en de maatschappelijke weerbaarheid. Het adresseren van desinformatie is primair de taak van niet-gouvernementele actoren zoals, onafhankelijke media, online platforms en wetenschappers. Echter, omdat desinformatie mogelijk gevolgen kan hebben voor de stabiliteit en veiligheid van EU en haar lidstaten, ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling hierover in Europees verband, zoals via het EU Rapid Alert System. Voor nadere details verwijs ik u naar de Kamerbrieven «Beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» en «Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van respectievelijk 18 oktober 2019 en 13 mei jl. (Kamerstuk 31 490, nr. 258 en Kamerstuk 30 821, nr. 112).
Klopt het dat China ook heeft geprobeerd ambtenaren in Berlijn en Parijs te beïnvloeden om de lijn van Duitsland en Frankrijk met betrekking tot de Chinese corona-aanpak bij te stellen?2 Zijn dergelijke pogingen ook ondernomen richting Nederlandse ambtenaren? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet kan niet spreken namens Duitsland en Frankrijk. Sinds het uitbreken van de COVID19-pandemie is er regelmatig contact geweest tussen de Chinese ambassade en Nederlandse ambtenaren op verschillende niveaus over de Corona-aanpak en mogelijkheden voor samenwerking in de bestrijding van de uitbraak.
Heeft u kennisgenomen van de detentie van ten minste vijftien demonstranten in Hong Kong en de voornemens om veiligheidswetten in te stellen die de vrijheid van meningsuiting in Hong Kong sterk beperkt, en waar in 2003 via massale demonstraties al grootschalig ongenoegen over is geuit?3 Gaat u er daarnaast op aandringen dat er bij de kandidaatstelling van de parlementsverkiezingen van Hong Kong in september 2020 geen belemmeringen zijn voor prodemocratische kandidaten ten opzichte van andere kandidaten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over de arrestaties en het besluit van China’s Nationale Volkscongres om nationale veiligheidswetgeving voor Hongkong in te voeren, en heeft hier een appreciatie van gegeven in de antwoorden op vragen van de leden Ploumen, Karabulut en Van Ojik die uw Kamer op 13 mei en 28 mei jl. is toegegaan (respectievelijk kenmerken Aanhangsel Handeligen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2759 en Aanhangsel Handeligen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2939).
Nederland hecht zeer aan de vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid om via democratische weg invloed uit te oefenen op het bestuur. Ook in relatie tot de verkiezingen voor de Legislative Council van Hongkong is het kabinet van mening dat alle kandidaten dezelfde rechten moeten hebben en dat meer in het algemeen de fundamentele vrijheden die zijn vastgelegd in de Basic Law door alle betrokkenen dienen te worden gerespecteerd.
Deelt u de zorgen over deze ontwikkelingen? Bent u bereid om deze zorgen over te brengen bij uw Chinese ambtsgenoten? Bent u van plan de Nederlandse diplomatieke missie in Hong Kong op te roepen bij alle processen tegen de gearresteerde demonstranten aanwezig te zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden gerespecteerd dienen te worden. Deze boodschap is het afgelopen jaar herhaaldelijk overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de overheid in Hongkong. Het kabinet acht het van groot belang dat alle partijen zich onthouden van acties die de rechtsstaat en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Het Consulaat-Generaal in Hongkong zal de ontwikkelingen, inclusief de rechtszaken, nauwgezet blijven volgen samen met de vertegenwoordigingen van EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Er bestaat lokaal en internationaal vertrouwen in de onafhankelijke rechtspraak in Hongkong. Deze wordt onder meer gekenmerkt door transparantie en openbare rechtszittingen, die toegankelijk zijn voor het publiek en de media.
Het besluit van China’s Nationale Volkscongres van 28 mei jl. om rechtstreeks een nationale veiligheidswet voor Hongkong in te voeren roept vragen op in hoeverre Hongkongs hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China stand kan houden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – niet alleen voor de burgers van Hongkong maar ook voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, waarvoor de eerlijke rechtspraak en de vrije toegang tot informatie zeer belangrijk zijn. Op 29 mei jl. heeft de EU een verklaring uitgegeven waarin ernstige zorgen worden geuit over de stappen van China die niet in lijn zijn met internationale afspraken, en die het One Country, Two Systems-principe en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Het kabinet sluit zich daar volledig bij aan. Het is van belang de EU op dit punt eensgezind blijft optrekken, en nadenkt over concrete stappen. Het kabinet blijft zich daarvoor inzetten.
Heeft u kennisgenomen van het onder Chinees bestuur stellen van de Spratly- en Paraceleilanden in de Zuid-Chinese Zee, die nu officieel twee Chinese districten vormen?4
Ja.
Hoe beoordeelt u deze daad? Welke mogelijkheden ziet u om de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage, dat vier jaar geleden oordeelde dat China geen «historisch recht» op de zee heeft, mondeling te bekrachtigen? Bent u bereid om deze kwestie in Europees verband te agenderen met als inzet te komen tot een duidelijke veroordeling van deze daden van China, aangezien dit in 2016 na de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage over de claims van China in de Zuid Chinese Zee niet is gelukt?5 Zo nee, waarom niet?
Het onder Chinees bestuur stellen van de twee eilandengroepen past in het beeld van een China dat steeds actiever zijn claims in de Zuid-Chinese Zee kracht bijzet. Deze claims kunnen gevolgen hebben voor de internationale scheepvaart, die voor de Nederlandse economie van essentieel belang is. In 2016 heeft Nederland zich met een aantal gelijkgezinde lidstaten ingezet voor een EU-verklaring naar aanleiding van de uitspraak van het arbitraal tribunaal onder auspiciën van het Permanent Hof van Arbitrage. Daarover kon moeizaam – en alleen in algemene termen – overeenstemming worden bereikt. Ook in de huidige situatie acht het kabinet het weinig effectief te streven naar een breed gedragen EU-reactie op het optreden van China. Niettemin zal het kabinet in EU-verband het belang van maritieme veiligheid in de Zuid-Chinese Zee en het belang van eerbiediging van uitspraken van internationale hoven en tribunalen blijven opbrengen. Daarnaast voeren China en ASEAN momenteel onderhandelingen over een gedragscode in de Zuid-Chinese Zee. Het kabinet verwelkomt deze onderhandelingen en dringt er op aan dat alle betrokken partijen een vreedzame oplossing vinden inzake de overlappende territoriale claims in de Zuid-Chinese Zee, in overeenstemming met het internationaal recht.
De berichten dat studenten boetes ontvangen voor groepsvorming in eigen huis. |
|
Jessica van Eijs (D66), Monica den Boer (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vijf studenten op hun eigen balkon: toch 400 euro boete»1 en «Coronaregels verwarren grotere woongroepen: Zijn we nu een huishouden of niet?»?2
Ja.
Klopt het dat het verbod op groepsvorming en de verplichting om anderhalve meter afstand te houden, gericht zijn op de publieke ruimte, zoals toegelicht door de voorzitter van het Veiligheidsberaad in de brief «Handhaving maatregelen Covid-19 en studentenhuizen»?3
Ja. De aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 maart 2020 luidde dat de voorzitters van de veiligheidsregio’s een verbod moesten instellen op al dan niet toevallige groepsvorming in (bepaalde delen van) de publieke ruimte. De toelichting op artikel 2.2 van de modelnoodverordening die de voorzitters van de veiligheidsregio’s daarop hebben vastgesteld en die ook in de veiligheidsregio Hollands Midden is doorgevoerd, verwijst daarnaar.
Hoe verhoudt deze duiding van de voorzitter van het Veiligheidsberaad zich tot de beboeting van studenten voor samenkomst buiten de publieke ruimte? Is er in de situaties waarin studenten een boete kregen op basis van de noodverordeningen gebruik gemaakt van advisering of waarschuwing voordat de politie tot beboeting over ging?4 Acht u deze beboeting proportioneel?
Bij de beantwoording van deze vraag reageer ik tevens op de aangenomen motie-Van Haga/Hiddema over studenten die boetes krijgen in hun eigen studentenhuis omdat zij geen «gezamenlijk huishouden» zijn5. In deze motie wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat er op bovengenoemde grond geen coronaboetes meer worden uitgedeeld.
Het verbod op groepsvorming geldt, zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, alleen in de publieke ruimte. In artikel 2.2, eerste lid, van de nadien op 8 mei 2020 door de voorzitters van de veiligheidsregio’s opgestelde modelnoodverordening staat dat nu expliciet verwoord. Bovendien is hier bij de instructie voor de handhaving nogmaals op gewezen. Hiermee acht ik gevolg gegeven aan de motie.
De bovengenoemde boetes die zijn opgelegd in Leiden zijn ingetrokken, omdat achteraf is gebleken dat de noodverordening niet op juiste wijze is toegepast.
Klopt het dat een boete op basis van de noodverordeningen leidt tot een aantekening op het strafblad? Acht u dit proportioneel in de situaties uit de nieuwsberichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar de brief van 29 mei, waarin uw Kamer is geïnformeerd over de opvolging van de motie-Azarkan c.s.6 Zoals aangegeven in het notaoverleg veiligheid van 8 juni jl. wordt ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen COVID-19, dat onlangs voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State is toegezonden, op dit punt ingegaan. In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel, wissel ik hierover uiteraard graag met uw Kamer van gedachten.
Hoe zijn de politie en andere handhavers geïnstrueerd om de regels uit de noodverordeningen van de Veiligheidsregio’s te handhaven?
Het OM heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de voorschriften in verschillende gemeenten verschillend gehandhaafd worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de strafrechtelijke boetes die in bovengenoemde situatie zijn opgelegd ingetrokken. De systematiek van de Wet publieke gezondheid is zo dat de Minister van VWS voor de bestrijding van het coronavirus opdrachten kan geven aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Met de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s en het landelijk geldend beleidskader van het OM dat is genoemd in de beantwoording van vraag 5, wordt gestreefd naar uniformiteit, ook in de handhaving. Dat neemt niet weg dat binnen deze systematiek ruimte is voor lokaal maatwerk en dat rekening gehouden kan worden met regionale omstandigheden en specifieke situaties, waardoor verschillen in de handhaving kunnen ontstaan.
Hoe kunnen de gemeenteraden democratische controle uitoefenen over de handhaving van de maatregelen in hun gemeenten zolang de noodverordeningen van kracht zijn?
Democratische controle op strafrechtelijke handhaving, die plaatsvindt onder het gezag van de officier van justitie, vindt plaats in uw Kamer. In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Indien een gemeenteraad daartoe verzoekt, verstrekt de voorzitter van de veiligheidsregio na de procedure van schriftelijke verantwoording mondeling inlichtingen over zijn besluiten. Dat laatste impliceert dat de voorzitter van de veiligheidsregio in de desbetreffende gemeenteraad persoonlijk verantwoording moet afleggen. Dit ziet ook op eventuele bestuursrechtelijke handhavingsbesluiten die de voorzitter van de veiligheidsregio neemt. Ik verwijs wat dit betreft verder naar de beantwoording van eerdere vragen van de leden Den Boer en Sneller.7
Indien men van mening is dat de boete onjuist is opgelegd, kan men hiertegen in beroep treden? Zo ja, hoe?
Wanneer betrokkene van mening is dat de strafbeschikking inhoudende een geldboete onjuist is opgelegd, kan verzet worden ingesteld bij de rechter.
Bent u bereid om, in overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s en experts van het RIVM, te kijken hoe de noodverordeningen beter kunnen aansluiten bij de dagelijkse realiteit van samenwonenden, bijvoorbeeld door de definitie van een huishouden in lijn te brengen met die van studenten en samengestelde gezinnen die keuken en sanitair delen?
Zoals aangegeven door de voorzitter van het Veiligheidsberaad in bovengenoemde brief is de uitzondering voor mensen die een «gezamenlijke huishouding» vormen bewust beperkt gehouden om te voorkomen dat inwoners van allerlei woongroepen, tehuizen en studentenhuizen zich in de publieke ruimte niet aan de 1,5 meter hoeven te houden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om in het kader van de nu geldende noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s daarover in gesprek te gaan, maar bij de totstandkoming van de tijdelijke wetgeving, die is aangekondigd in de brief van 1 mei 20208 aan uw Kamer, wordt bezien op welke wijze de wettelijke definities vorm moeten krijgen, waarbij ook de door u genoemde omstandigheden worden betrokken.
Kunt u inzicht geven in het aantal boetes in alle regionale eenheden van de Nationale Politie sinds de inwerkingtreding van de anti-coronamaatregelen, in het bijzonder het aantal boetes op basis van de maatregelen aangaande groepsvorming?
Op peildatum 7 juni 2020 zijn er ongeveer 12.800 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Daarnaast worden nog 8.700 processen-verbaal beoordeeld door het OM.
Verdere uitsplitsing naar verschillende maatregelen, bijvoorbeeld groepsvorming, vergt een handmatige zoekslag in de processen-verbaal en is derhalve op korte termijn niet mogelijk.
De toelating van het landbouwgif sulfoxaflor |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het landbouwgif sulfoxaflor (ook wel sulfoximine) gebruikt wordt bij de teelt van aardappelen, vele soorten groentes (waaronder broccoli, rode kool, Chinese kool, komkommer, tomaat, courgette, pompoen en aubergine) en van snijbloemen en potplanten?1
Ja. In Nederland zijn twee gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor toegelaten voor de in de vraag genoemde gewassen.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor een systemische insecticide is, net zoals neonicotinoïden dat zijn?2
Ja. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor hebben een systemische werking.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor kan binden aan dezelfde receptoren van insecten (nicotinerge acetylcholinereceptoren) als waaraan neonicotinoïde insecticiden zich binden?
Ja. De werkzame stof sulfoxaflor bindt aan de nicotinerge acetylcholeinereceptoren van insecten.
Beaamt u dat sulfoxaflor tot de groep neonicotinoïden behoort? Zo nee, waarop baseert u dat?
Nee. De werkzame stof sulfoxaflor is ingedeeld in de klasse van de sulfoximines.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van neonicotinoïden gelinkt wordt aan de dramatische insectensterfte in en rond landbouwgebieden?3
Er zijn verschillende factoren die leiden tot de achteruitgang van insecten in Nederland. Een van deze factoren is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat verschillende neonicotinoïden (clothianidine, imidacloprid en thiametoxam) reeds verboden zijn in de Europese Unie voor open teelten vanwege hun giftigheid voor insecten?
Ja. De goedkeuring van de in de vraag genoemde werkzame stoffen is in 2018 ingeperkt vanwege de risico’s voor bijen, waardoor buitentoepassingen werden verboden.
De werkzame stoffen clothianidine en thiamethoxam hebben overigens inmiddels in de Europese Unie geen goedkeuring meer, omdat er geen dossier is ingediend met daarin een verzoek voor het hernieuwen van de goedkeuring. Ook voor de werkzame stof imidacloprid heeft de aanvrager recent gemeld geen dossier in te dienen voor het hernieuwen van de goedkeuring.
Wanneer is sulfoxaflor beoordeeld voor toelating (en eventuele vernieuwingen van de toelating) door de European Food Safety Authority (EFSA)?
De werkzame stof sulfoxaflor is in augustus 2015 goedgekeurd. Hieraan is wel de voorwaarde gesteld dat de aanvrager aanvullende informatie moest indienen over onder andere de risico’s voor bijen. Deze aanvullende informatie is inmiddels verstrekt en beoordeeld door EFSA in maart 2019. Op verzoek van de Europese Commissie heeft EFSA deze beoordeling bijgewerkt in februari 2020.
De resultaten van deze EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie af en het advies daarop van het Ctgb.
Is hierbij de giftigheid voor zowel honingbijen als wilde bijen en hommels onderzocht?
De beoordeling, die heeft geleid tot de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor in 2015, richtte zich op de acute giftigheid voor honingbijen. De aanvullende informatie bevat uitgebreidere informatie over de acute en chronische giftigheid voor honingbijen en over de acute giftigheid voor hommels.
Is hierbij zowel de acute als de chronische schadelijkheid voor verschillende bijensoorten onderzocht?
Zie antwoord vraag 8.
Welke middelen op basis van sulfoxaflor zijn in Nederland toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) heeft in Nederland twee gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op basis van de werkzame stof sulfoxaflor, namelijk Closer en Sequoia.
Wanneer zijn deze middelen voor het laatst beoordeeld door het Ctgb?
Het Ctgb heeft het gewasbeschermingsmiddel Closer in augustus 2018 beoordeeld en toegelaten. Het gewasbeschermingsmiddel Sequoia is sinds april van dit jaar toegelaten. Dit betreft een afgeleide toelating gebaseerd op de risicobeoordeling van het middel Closer (de moedertoelating).
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse toelating van het middel Closer (met werkzame stof sulfoxaflor) in april 2019 is uitgebreid naar de teelt van aardappelen, broccoli, Chinese kool en sluitkoolachtigen?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de EFSA in een aanvullende beoordeling van februari 2020 concludeerde dat de toepassing van sulfoxaflor in open teelten en niet-permanente kassen een hoog risico geeft voor bijen en hommels?5
Uit de beoordeling van EFSA volgt, dat een risico wordt geconstateerd voor honingbijen en hommels in bepaalde situaties als sulfoxaflor in open teelten wordt toegepast, namelijk: bij blootstelling via het behandelde bloeiende gewas, wanneer bijen op die gewassen foerageren en via bloeiende onkruiden in en aan de randen van het perceel. De aanvrager heeft geen data aangeleverd over wilde bijen, waardoor EFSA daarover geen conclusie kan trekken.
EFSA geeft ook aan geen langdurige blootstelling aan sulfoxaflor te verwachten, vanwege de relatief snelle afbraak in het milieu. Verder geeft EFSA aan dat de geconstateerde risico’s mogelijk met risicobeperkende maatregelen kunnen worden afgedekt.
De resultaten van de EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie en het advies daarop van het Ctgb af.
Welke acties zijn door de EFSA, de Europese Commissie, het Ctgb en/of u ondernomen naar aanleiding van deze recente beoordeling door de EFSA?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toelating van (middelen met) sulfoxaflor zo snel mogelijk herbeoordeeld moeten worden, met inachtneming van de laatste wetenschappelijke inzichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toepassing van middelen met sulfoxaflor op open teelten per direct verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb heeft bij de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen Closer en Sequoia aanvullende risicobeperkende maatregelen voorgeschreven ter bescherming van bijen. Deze zijn erop gericht om blootstelling van bijen aan sulfoxaflor te voorkomen. De middelen mogen niet in de buurt van bloeiende onkruiden worden gebruikt en in bij-aantrekkelijk gewassen (in dit geval aardappel) alleen na de bloei. Hiermee zijn de door EFSA geconstateerde risico’s afgedekt.
Als de beoordeling van EFSA aanleiding geeft tot het aanpassen van de Europese voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor dan zal het Ctgb de Nederlandse toelatingen daarmee in lijn brengen, voor zover dat nodig is.
Het bericht ‘Specialisten: nog te vroeg voor bezoek aan verpleeghuizen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Specialisten: nog te vroeg voor bezoek aan verpleeghuizen»?1
Mag uit dat bericht de conclusie worden getrokken dat u alvorens aan te kondigen dat u vanaf 11 mei (bij wijze van proef) weer bezoek in verpleeghuizen wilt toestaan, daarover geen overleg heeft gevoerd met Verenso, de vereniging van specialisten ouderengeneeskunde, die veelal in verpleeghuizen werkzaam zijn en als geen ander zicht hebben op de situatie aldaar?
Bent u bereid Verenso alsnog te betrekken bij de aanloop naar en de besluitvorming over het eventueel opheffen van het nu in verpleeghuizen geldende (bijna volledige) bezoekverbod?
Klopt het dat het aantal sterfgevallen als gevolg van besmetting met het coronavirus in verpleeghuizen op dit moment nog steeds toeneemt?
Staat voor u de eerder genoemde datum van 11 mei vast? Hoe lang is de voorziene doorlooptijd van bedoelde proef en/of proeven?
Zou u de randvoorwaarden willen benoemen die voor u cruciaal zijn als het gaat om het weer toelaten van bezoek in verpleeghuizen, onder meer als het gaat om de tendens in besmettings- en overlijdenscijfers als ook de beschikbaarheid van beschermingsmiddelen en testen voor zorgverleners en bezoekers?
Bent u, zoals Verenso bepleit, voornemens met landelijke kaders voor het op termijn verruimen van de bezoekregels te komen?
Bent u bereid tot een eveneens door Verenso bepleit gezamenlijk plan, «waarin zorgkoepels, professionals, patiëntenorganisaties en de wetenschap samen tot een goed doordacht voorstel komen»?
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het beleid voor testen en beschermingsmiddelen bij mensen die werken in de huishoudelijke verzorging |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de richtlijnen van het RIVM niet voorzien in testbeleid voor mensen die werken in de huishoudelijke verzorging?1
Deelt u de mening dat mensen die werken in de huishoudelijke zorg bij de meest kwetsbare mensen over de vloer komen en dat zij derhalve altijd getest moeten worden als zij klachten hebben?
Bent u van mening dat het in de huishoudelijke zorg altijd mogelijk is om anderhalve meter afstand te houden en dat er geen risico bestaat op besmetting met het coronavirus? Bent u, en de adviseurs van het RIVM, zich er voldoende van bewust dat veel huishoudelijke zorg verleend wordt aan mensen met dementie, bij wie de regel om afstand te houden niet altijd werkbaar is?
Wat gaat u doen om de gezondheid van mensen die werkzaam zijn in de huishoudelijke verzorging en hun cliënten te beschermen door ze bijtijds te testen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat in de richtlijn voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners – bij hoestende of niezende patiënten verdacht van COVID-19 – de term «vluchtig contact» is aangepast in «snel iets aangeven aan een patiënt» of «iemand te hulp schieten»?2
Denkt u dat deze aanpassing meer duidelijkheid en zekerheid verschaft aan mensen die werken in de zorg en die zich zorgen maken om hun eigen gezondheid?
Waarom krijgen mensen die werken in de huishoudelijke verzorging niet de persoonlijke beschermingsmiddelen en een test, zodat zij met maximale zekerheid zich kunnen inzetten voor de zorg voor een erg kwetsbare groep in onze samenleving?
Waarom past u de richtlijn niet dusdanig aan dat in ieder geval alle zorgverleners die met patiënten met klachten in aanraking komen (ook al is dat kortstondig) in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen?
Het testen van politieagenten op corona |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bespuugde agenten mogen zich laten testen op corona»?1
Ja.
Weten agenten, buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s), handhavers of hun werkgevers dat zij zich kunnen laten testen in het geval zij tijdens het werk een mogelijke besmetting hebben opgelopen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen voor snelle voorlichting over deze mogelijkheid?
Er is informatie beschikbaar voor deze werknemers over de situatie rondom corona en de getroffen maatregelen om de gezondheid van de medewerkers te beschermen. Van nieuwe ontwikkelingen, zoals veranderingen in het testbeleid, worden medewerkers op de hoogte gebracht door de interne communicatie van de organisaties, zoals nieuwsbrieven en informatie op het intranet. Mij zijn geen signalen bekend dat de informatievoorziening ontoereikend is.
Deelt u de mening dat ook zonder dat sprake was van spuug- of hoestincidenten agenten, boa’s en handhavers die in contact met publiek komen in het geval zij corona gerelateerde symptomen vertonen, getest moeten kunnen worden? Zo ja, is dat ook reeds het geval? Zo nee, waarom niet?
Ook professionals in handhaving en toezicht krijgen te maken met het coronavirus. Het kan zijn dat zij tijdens hun werk besmet worden doordat ze worden bespuugd of behoest door iemand die het coronavirus heeft. Dit risico lopen ze ook tijdens een reanimatie, vechtpartij, of aanhouding met geweld. Dit veroorzaakt onder deze professionals onrust. Daarom is afgesproken dat professionals in handhaving en toezicht (waaronder o.a. agenten, boa’s en andere handhavers) ook getest kunnen worden als zij door een incident tijdens het werk (spugen, hoesten, reanimatie, vechtpartij of aanhouding met geweld) een mogelijke besmetting hebben opgelopen. Als zij symptomen hebben ontwikkeld die passen bij COVID-19, kunnen zij getest worden na advies van de (bedrijfs)arts. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2. Ook voor politiemensen, boa’s en andere handhavers geldt dat zij bij corona-gerelateerde ziekteverschijnselen thuis moeten blijven. Op dit moment wordt gewerkt aan verbreding van het testbeleid. De Minister van VWS heeft op 6 mei aangekondigd dat per 18 mei medewerkers van politie, de Koninklijke marechaussee en boa’s getest kunnen worden bij klachten. Het testbeleid voor deze sector wordt de komende tijd uitgewerkt.
In juni, waarbij gestreefd wordt naar 1 juni, wordt het testbeleid weer verder uitgebreid en zal iedereen met klachten getest kunnen worden.
Moeten agenten, boa’s en handhavers die getest willen worden daarvoor door hun bedrijfsarts worden doorverwezen? Zo ja, wat zijn de kosten daarvan?
Ja. Aan testen zijn kosten verbonden. Er worden geen kosten berekend aan medewerkers.
Kunnen agenten, boa’s en handhaver die getest willen worden zich ook tot een GGD-arts wenden die beoordeelt of een test noodzakelijk is? Zo ja, is deze mogelijkheid bij agenten, boa’s of hun werkgever bekend? Zo nee, waarom kan dat niet?
De agenten, boa’s en handhavers wenden zich in eerste instantie tot de bedrijfsarts, die een belangrijke rol heeft bij het gezond en veilig werken in de organisatie. Deze werkwijze is afgesproken in overleg met de GGD’en en heeft als voordeel dat de GGD’en niet onnodig belast worden. Bovendien houdt de organisatie op deze wijze zicht op het aantal incidenten en de hoeveelheid medewerkers die getest moeten worden op het coronavirus.
Hebben de GGD’en voldoende capaciteit om naast de patiënten en zorgmedewerkers die zij moeten testen en per 11 mei de leraren, ook agenten, boa’s en handhavers te testen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat die capaciteit er wel komt?
Ja, de GGD’en hebben voldoende capaciteit om agenten, boa’s en handhavers te testen bij klachten na een incident.
Kunt u bovenstaande vragen gezien de zorgen die leven bij agenten, boa’s en handhavers binnen een week beantwoorden?
Zoals gebruikelijk zijn de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De financiering voor wetenschappelijk onderzoek voor vaccinontwikkeling |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat onderzoeken als onderdeel van het second-wave-project pas begin juni kunnen beginnen? Waarom duurt dit zo lang en kan dit niet sneller?1
Nee, het is binnen dit traject mogelijk al lopend onderzoek te financieren dat vanwege de urgentie al gestart is zonder (volledige) financiering. Voor onderzoeken die nog niet gestart zijn, moet duidelijk zijn dat deze op hele korte termijn kunnen starten.
Klopt het dat van de 27 miljoen euro slechts 9 miljoen bestemd is voor preventie, behandeling, herstel van COVID-19? Is dit niet veel te weinig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, voor dit aandachtsgebied is € 7,9 miljoen beschikbaar. Indien mocht blijken dat waardevolle en toevoegende onderzoeken buiten de boot vallen vanwege onvoldoende financiële middelen, dan zal ik bezien of aanvullende middelen nodig zijn. In mijn brief van 19 mei en 24 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten, dat het bedrag voor het ZonMw-COVID-19 programma respectievelijk verhoogd is met € 3 en € 10 miljoen. Daarmee is € 40 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat verstaan wordt onder «brede maatschappelijke vraagstukken» waarvoor de rest van het geld bestemd is?
Klopt het dat de voorstellen worden beoordeeld door een geheime commissie? Deelt u de mening dat dit transpanter zou moeten gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De beoordelingsprocedure is beschreven in de programma tekst, https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/programmas/programma-detail/covid-19-programma/. De samenstelling van de expertpanels (voor de urgente onderzoeksvragen) en de beoordelingscommissies ten behoeve van de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen zijn (voor zover al bekend) te vinden op de website van ZonMw.
Hoeveel voorstellen heeft u inmiddels ontvangen en hoe groot acht u de slagingskans, met inachtneming van de lange en complexe procedures?
De voorstellen zijn ingediend bij ZonMw. De kans op honorering hangt samen met hoeveel onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij ZonMw. In mijn brief van 24 juni jl. heb ik uw Kamer gemeld het beschikbare bedrag met € 10 miljoen te verhogen, zodat de deskundigen van ZonMw de mogelijkheid hebben om de meest noodzakelijke en relevante onderzoeken te kunnen honoreren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en de website van ZonMw.
Ziet u mogelijkheden om het bedrag voor wetenschappelijk onderzoek naar COVID-19 voor Nederlandse ziekenhuizen en academische centra te verhogen en de procedures te versnellen, dit in het licht van de vele miljarden die tijdens de coronacrisis louter aan economische nood maar niet aan oplossingen worden gespendeerd?
Op dit moment is € 67,5 mln. specifiek voor COVID19 gerelateerd onderzoek beschikbaar gesteld, zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 24 juni jl. Dit bedrag is mede tot stand gekomen op basis van een inschatting die door experts van ZonMW en NWO is gemaakt. Internationaal vinden er ook veel belangrijke initiatieven plaats om vaccins te ontwikkelen, waaronder door het CEPI waar Nederland € 50 mln. aan heeft bijgedragen.
Wanneer zal het RIVM zijn horizonscan naar lopende initiatieven rond vaccinontwikkeling en mogelijkheden voor vaccinproductie in Nederland (zowel publiek als privaat) afronden?
Het RIVM heeft deze scan de eerste week van mei opgeleverd. Het betreft een inventarisatie met initiatieven van private partijen rond (voornemens tot) vaccinontwikkeling en -productie. Deze private partijen hebben deze gegevens vertrouwelijk verstrekt. Van deze inventarisatie wordt steeds een actualisatie gemaakt, omdat nieuwe initiatieven zich blijven aandienen.
Kunt u een overzicht geven van de overige overheidsfinanciering beschikbaar voor COVID-19 gerelateerd onderzoek?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 21 april 2020.
Deelt u de zorgen dat private vaccinontwikkeling kan leiden tot sterk opdrijvende prijzen en dat Nederlandse bedrijven die in handen zijn van Amerikaanse farmaceuten wel eens niet zouden willen leveren voor de Nederlandse markt?2 2
Nee, ik deel uw zorgen niet dat private vaccinontwikkeling leidt tot prijsopdrijving. De WHO telt al ongeveer 160 initiatieven gericht op vaccinontwikkeling. Er is dus concurrentie. Verschillende bedrijven hebben al aangeven dat zij een eventueel vaccin tegen kostprijs zullen aanbieden. Dit gaat prijsopdrijving tegen. Ik heb geen enkele aanwijzing dat Nederlandse bedrijven in handen van Amerikaanse farmaceuten niet zouden willen leveren aan Nederland. De mondiale productiecapaciteit voor een vaccin zal mede afhangen van het soort vaccin dat beschikbaar komt. In de opstartfase van de productie zal er schaarste zijn. De vraag naar snelle toegang tot het vaccin zal dan voor alle landen gaan gelden.
Het kabinet investeert in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Bij de financiering van onderzoek wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.4
Hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid meer financiële middelen uit te trekken voor fundamenteel onderzoek naar (de behandeling van) corona-infecties? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb het oorspronkelijke bedrag inmiddels verhoogd zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2, 5 en 6.
Nog steeds bestaande onduidelijkheid over het testbeleid |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds onduidelijkheid bestaat over het testbeleid voor zorgmedewerkers? Hoe is dat te rijmen met uw herhaalde uitspraak dat alle zorgmedewerkers met milde klachten vanaf 6 april 2020 kunnen worden getest? Is deze uitspraak volgens u voor meerdere uitleg vatbaar?
Ik ben ervan op de hoogte dat het testbeleid voor zorgmedewerkers nog niet voor iedere instelling of zorgmedewerker helder was. Ik heb dit daarom in mijn brieven aan GGD-en en koepels van 10 april en 20 april jl. verhelderd. Ik heb aangegeven dat het testen van zorgmedewerkers geen belemmeringen mag kennen en dat signalen gemeld kunnen worden bij GGDGHOR Nederland.
Betekent de richtlijn van de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI), zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor medewerkers in verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vanaf 9 april 2020 (en niet vanaf 6 april) geldt dat een zorgmedewerker getest wordt wanneer er 24 uur symptomen van Covid-19 zijn? Zo ja, gebeurt dit nu overal?1
De richtlijn van het LCI is een uitwerking van de besluiten die genomen zijn. In principe gaat de mogelijkheid van testen in zodra het besluit is genomen, maar een richtlijn helpt bij de uitwerking. Daarom wordt een richtlijn vaak met de betrokken beroepsgroep opgesteld. Dit zorgt er ook voor dat het beleid aansluit bij de gang van zaken binnen een bepaalde sector.
Waarom staat in de richtlijn voor verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vetgedrukt dat een zorgmedewerker met minimaal 24 uur symptomen van Covid-19 getest kan worden, terwijl dat in de richtlijn voor ziekenhuizen niet staat? Hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?2
De richtlijn voor het testen van zorgpersoneel in ziekenhuizen is een van de eerste richtlijnen die daarover opgesteld is. Deze richtlijn is door het RIVM in samenwerking met de koepels voor ziekenhuiszorg opgesteld en lang niet aangepast omdat dit in de ziekenhuizen goed liep. Deze richtlijn was van 1 april, inmiddels is de richtlijn op 6 mei aangepast (daarbij is het onderscheid tussen de diverse richtlijn verdwenen) en op 7 mei opnieuw. Ook in de richtlijn voor ziekenhuizen is nu opgenomen dat wordt getest als personeel klachten heeft.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en/of koorts niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Zowel het persbericht van 31 maart als mijn uitspraak tijdens het plenaire debat ging over zorgmedewerkers buiten de ziekenhuizen. Het testen van zorgmedewerkers binnen de ziekenhuizen is van eerdere datum en daarover hebben mij de afgelopen periode vrijwel geen signalen van problemen bereikt. Ik zal het RIVM vragen of de richtlijn voor ziekenhuizen die van 1 april jl. is in analogie met de richtlijn voor zorgmedewerkers buiten de zorg aangepast zou moeten worden.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en koorts van meer dan 38 graden ook niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Als medewerkers meer dan 38 graden koorts hebben moeten zij thuisblijven. U kunt dit ook zien dat als medewerkers koorts hebben, we niet willen dat zij zich gedwongen voelen te komen werken. Het klopt dat niet-kritische medewerkers bij klachten van neusverkoudheid en hoesten niet altijd getest werden, zij kunnen immers ook ander werk doen. Inmiddels worden alle zorgmedewerkers met patiëntencontact en klachten getest.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, waarbij een viertal vragen wordt «doorlopen», dat voor kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij altijd getest worden of dat zij alleen getest worden als zij meer dan 38 graden koorts hebben? Zo ja, hoe rijmt u dit in het laatste geval met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Het stappenplan over testen van zorgmedewerkers in het ziekenhuis dat op de website van het RIVM stond is lang niet aangepast omdat het testen van medewerkers in de ziekenhuizen goed liep. Het stappenplan blonk echter niet uit in helderheid. Inmiddels is het verwijderd.
Waarom zijn twee IC-verpleegkundigen van het Catharina ziekenhuis in Eindhoven die met meer dan 40 graden koorts en symptomen van Covid-19 thuis zijn nog niet getest?
Het testbeleid van zorgmedewerkers was gericht op inzetbaarheid en de veiligheid van patiënten. Zorgmedewerkers met 40 graden koorts moeten thuisblijven. Dit is zowel vanuit de optiek van inzetbaarheid beter, zij kunnen thuis uitzieken en hoeven zich niet af te vragen of ze weer aan het werk moeten, als vanuit de veiligheid van patiënten. In het nieuwe testbeleid, dat maar dan voorheen ook gericht is op het inperken van de uitbraak, zouden ze wel getest worden.
Betekent het op de website van het RIVM vermelde uitgangspunt dat ziekenhuizen «afhankelijk van de lokale situatie» kunnen kiezen voor een «eigen beleid, bijvoorbeeld wanneer de capaciteit van de lokale zorg te zeer onder druk komt te staan», dat het kan voorkomen dat een ziekenhuis besluit medewerkers met mildere klachten of zelfs met meer dan 38 graden koorts niet te testen? Zo ja, wat denkt u dat dit betekent voor zorgmedewerkers die zich afvragen of zij hun patiënten hebben besmet, aangezien zelfs presymptomatische besmetting mogelijk is?
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat zij ervoor kunnen kiezen om zieke mensen thuis uit te laten zieken of, in het geval de zorg onder druk staat, dat zij mensen met milde klachten en niet al te veel verhoging kunnen vragen zich te laten testen zodat ze bij een negatieve uitslag weer aan het werk kunnen.
Bent u ook van mening dat alle zorgmedewerkers altijd getest moeten kunnen worden bij symptomen van Covid-19, hoesten en/of neusverkouden en/of koorts? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken?
Ik acht het wenselijk dat alle zorgwerkers die patiëntencontact hebben getest kunnen worden bij klachten.
Acht u het mogelijk dat uw uitspraken over het testen van alle zorgmedewerkers vanaf 6 april 2020 in combinatie met de richtlijnen op de website van het RIVM, tot onduidelijkheid hebben kunnen leiden bij zorgmedewerkers of werkgevers in de zorg? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Het is altijd een balans zoeken tussen heldere een-regelige uitspraken (zoals «iedere zorgmedewerker kan vanaf 6 april getest worden) en precieze, en op de situatie toegespitste teksten in de richtlijnen van het LCI. Daar zit bijna per definitie licht tussen. De uitspraken zijn ook voor verschillende doelgroepen bedoeld.
Wat gaat u nu precies doen om ervoor te zorgen dat alle zorgmedewerkers altijd getest worden bij lichte klachten (hoesten en/of neusverkouden en/of koorts)?
Ik heb er zoveel mogelijk aan gedaan om te zorgen dat dat kan en de afgelopen periode alle mogelijke partijen aangespoord hieraan een bijdrage te leveren. Ik heb hier zoals gezegd twee brieven over gestuurd, er is de mogelijkheid om signalen te melden bij GGDGHOR NL en de IGJ en ten slotte is er ook vanuit GGDGHOR NL een uitvraag gedaan naar signalen en verbeterpunten. Op basis van de signalen die ik heb, ga ik ervan uit dat het aantal problemen steeds kleiner wordt.
Betekent het nieuwe beleid vanaf 6 april 2020 dat vóór deze datum bewust gekozen is voor een restrictief testbeleid? Is dit restrictieve testbeleid eind maart gewijzigd in nieuw beleid dat naar leveranciers is gecommuniceerd? Zo ja, zijn vanaf dat moment materialen voor testen in toenemende mate geleverd, terwijl dat daarvoor niet gebeurde? Zo nee, waarom was er tot 26 maart jl. een tekort aan alles en werden er 4000 testen per dag gedaan en konden op 31 maart 2020 41 labs 17.500 tot zelfs 29.000 testen per dag doen? Wat is er precies veranderd eind maart?
Het beleid voor 6 april was gericht op het zo goed mogelijk gebruik maken van de beperkte testcapaciteit en tegelijk proberen deze, binnen de bestaande structuren, en met de bestaande mensen, zo goed mogelijk op te schalen. Er is van begin af aan ingezet op het vergroten van de hoeveelheid gevalideerde COVID-19 laboratoria (van initieel 2 centrale en 13 opschalingslaboratoria naar een 50-tal additionele laboratoria die stapsgewijs gevalideerd zijn of worden). Daarnaast hebben fabrikanten wereldwijd hun productie van materialen voor diagnostiek fors opgeschaald. Met de instelling van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit, de opdracht aan de Taskforce Diagnostiek en de aanstelling van de Speciaal Gezant ben ik steviger gaan sturen op de testcapaciteit en de beschikbare testen. Er bleek ruimte om de testcapaciteit uit te breiden. Daarbij zijn onorthodoxe keuzes gemaakt, zoals het inzetten van veterinaire labs en het laboratorium van Sanquin.
Betekent het testbeleid in ziekenhuizen dat ook bron- en contactonderzoek niet heeft plaatsgevonden? Bent u ook van mening dat het testbeleid in ziekenhuizen onmiddellijk aangepast moet worden om bron- en contactonderzoek mogelijk te maken?
Hoewel bron- en contactopsporing samenhangt met het testbeleid, zoals ik u in mijn Kamerbrieven bij «testen, traceren en thuis controleren» heb toegelicht, kan zeker niet gesteld worden dat bron- en contactopsporing niet heeft plaatsgevonden vanwege het testbeleid in ziekenhuizen. Bron- en contactopsporing heeft vanaf 12 maart plaatsgevonden met de nadruk op kwetsbare mensen, zoals gemeld in mijn antwoord op de Kamervragen van 50PLUS. Inmiddels is de richtlijn, ook voor zorgpersoneel in het ziekenhuis, gewijzigd.
Wat was de exacte formulering van uw opdracht aan de GGD op vrijdag 17 april 2020? Op welke termijn moet welke capaciteit voor testen en bron- en contactonderzoek beschikbaar en in gebruik zijn?
Ik heb de GGD op vrijdag 17 april gevraagd mij op de hoogte te stellen van hun capaciteit voor bron- en contactopsporing en de uitwerking van de opschaling daarvan door de diverse GGD-en.
Waarom was deze eenvoudige opdracht, namelijk opschalen van bron- en contactonderzoek zodanig dat per 11 mei ook leraren daarin meegenomen kunnen worden, niet bekend bij de directeur van de GGD’en, tijdens de Nieuwsuur uitzending op 21 april 2020?
Ik kan geen uitspraken doen over wat er bij wie bekend was op 21 april tijdens een mediauitzending.
Per wanneer kunt u garanderen dat bron- en contactonderzoek in alle 25 regio’s en in alle gevallen uitgevoerd wordt? Hoeveel mensen zijn daarvoor nodig?
Er is gedurende de gehele epidemie bron- en contactonderzoek uitgevoerd in alle 25 regio’s. In mijn brief van 6 mei ben ik nader ingaan op de samenhangende strategie t.a.v. testen en bron- en contactopsporing.
Kunt u precies aangeven wat uw strategie is ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Kunt u aangeven welke middelen u daarbij gebruikt, apps en/of bestaande GGD-capaciteit en/of extra aan te trekken getrainde mensen, en welke prioriteit u aan de inzet van elk van deze middelen geeft?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn brief van 6 mei.
Bent u bereid deze vragen separaat van een stand van zakenbrief te beantwoorden en dit, gezien de onzekerheid bij zorgpersoneel, binnen een week te doen?
Ik beantwoord deze vragen separaat, helaas is dit niet binnen een week (maar wel binnen de termijn van de Kamer) gelukt.
Het voorkomen van extra kosten voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van BNR Nieuws Radio over extra kosten voor uitgestelde zorg vanwege de coronacrisis?1
De afgelopen periode was veel curatieve zorg afgeschaald om voldoende zorg te kunnen leveren aan COVID-19-patiënten. Gelukkig is de opschaling van de reguliere planbare zorg inmiddels weer in volle gang. Het is belangrijk dat ook niet-COVID-19-patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik begrijp dat het buitengewoon vervelend is als mensen hebben moeten wachten op hun behandeling.
Het uitstel van een behandeling kan ook financiële consequenties hebben voor de patiënt vanwege het eigen risico dat hij betaalt voor de zorg die hij ontvangt. In de uitzending van BNR Nieuws Radio werd een situatie geschetst waarbij een patiënt in 2019 een behandeltraject in het ziekenhuis is gestart dat doorliep in 2020. Als een behandeltraject in 2019 is gestart dan komen alle kosten die worden gemaakt binnen de 120 dagen van de looptijd van een diagnose behandel combinatie (dbc) ten laste van het eigen risico 2019. Het kan zijn dat door de coronacrisis een operatie is uitgesteld, die anders binnen de 120 dagen van de looptijd van de dbc had plaatsgevonden. Als de operatie wel had plaatsgevonden, waren de kosten ten laste gekomen van eigen risico van 2019. Als de operatie uiteindelijk na meer dan 120 dagen na opening van de dbc plaatsvindt, zal een nieuwe dbc worden geopend. Omdat deze dbc in 2020 geopend wordt, zullen de kosten ook ten laste komen van het eigen risico van 2020. De kosten in 2019 zullen in dat geval wel lager liggen, omdat geen operatie heeft plaatsgevonden.
De patiënt betaalt alleen eigen risico voor de zorg die hij daadwerkelijk heeft genoten en betaalt dus niet voor een operatie die niet heeft plaatsgevonden.
Of een verzekerde financieel nadeel ondervindt van bijvoorbeeld een uitgestelde operatie is afhankelijk van de vraag hoeveel andere zorgkosten hij in 2019 heeft gehad en in 2020 nog heeft. Het is mogelijk dat mensen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten, bijvoorbeeld als zij in 2019 hun eigen risico sowieso al hadden volgemaakt, terwijl zij in 2020 geen andere zorg verwachten nodig te hebben waarvoor ze hun eigen risico moeten aanspreken. Het kan echter ook juist gunstig uitpakken, namelijk wanneer iemand in 2019 het eigen risico niet heeft volgemaakt, terwijl hij in 2020 wel al veel zorg ontvangen heeft of nog verwacht nodig te hebben en daarmee het eigen risico toch wel volmaakt. BNR heeft alleen de situatie beschreven waarin het ongunstig uitpakt.
Bent u bereid alleen voor de eerste Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) eigen risico te heffen voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis, om te voorkomen dat zij dubbel eigen risico moeten betalen voor een behandeling?
Zoals ik hierboven heb aangegeven betalen mensen alleen eigen risico voor zorg die zij daadwerkelijk hebben ontvangen. Ze betalen niet voor een behandeling die niet door is gegaan. Als patiënten zowel in 2019 als in 2020 zorg hebben ontvangen, moeten zij in beide jaren hun eigen risico aanspreken. Dat is voor deze patiënten niet anders dan voor andere patiënten die twee of meerdere jaren achter elkaar zorg ontvangen. Daarom acht ik het – naast uitvoeringstechnische problemen – niet nodig om bij deze groep alleen eigen risico te heffen over de eerste dbc’s en niet over vervolg-dbc’s.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger is om te stoppen met het heffen van eigen risico over vervolg-DBC’s?
Op de Kamervragen waaraan u refereert, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de NZa op zijn verzoek met een adviesbrief komt over de situatie dat mensen eigen risico betalen voor een jaar dat zij geen zorg hebben ontvangen. Daarin zullen verschillende opties met voor- en nadelen worden toegelicht. Eén van de opties betreft het uitsluiten van vervolg-dbc’s van het eigen risico. Mijn voorganger heeft de verwachting uitgesproken de Tweede Kamer rond de zomer te kunnen informeren aan de hand van de adviesbrief. Het advies bevindt zich in de afrondende fase en kan ik u binnenkort doen toekomen.
Hoe staat het met het werk maken van een oplossing voor dit probleem, waarover u in antwoord op eerdere Kamervragen schreef?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u al meer zeggen over het onderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar uitvoert en het advies dat daaruit voort zal komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt al onderzocht hoe het eigen risico kan worden afgeschaft? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat wordt niet onderzocht. Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord heeft het kabinet het verplicht eigen risico tot en met 2021 bevroren op € 385,– per persoon per jaar. Deze maatregel is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen dat het kabinet heeft genomen om de stapeling van zorgkosten te beperken.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.
Het bericht ‘Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten»?1
Ja.
In hoeverre herkent u de door de Nationale ombudsman naar voren gebrachte klachten van veteranen?
Ik herken de klacht dat veteranen het in algemene zin lang vinden duren voordat hun schade is afgewikkeld. Wel teken ik hierbij aan dat dit slechts incidenteel tot een bij de Veteranenombudsman ingediende klacht of bemiddelingsverzoek heeft geleid. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds. Daarbij worden claims in goed overleg afgehandeld en wordt vanuit Defensie gestreefd naar het verkorten van de behandelduur.
In hoeverre herkent u de kritiek van de Nationale ombudsman dat «de partijen die bij deze procedures betrokken zijn, wijzen desgevraagd vooral naar elkaar als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging. De eigen rol en verantwoordelijkheid daarin wordt niet of nauwelijks benoemd»?
De kritiek van de Veteranenombudsman dat «partijen vooral naar elkaar wijzen als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging en de eigen rol en verantwoordelijkheid daarin nauwelijks wordt benoemd,» herken ik slechts ten dele. In zijn algemeenheid vind ik dat Defensie eerst naar zichzelf moet kijken voor wat betreft de oorzaak van de klachten en de ervaringen van de betrokken veteranen. Voor mij is het onderzoek van de Veteranenombudsman van extra waarde, omdat hij als onafhankelijk klachtenbehandelaar boven de partijen staat.
Deelt de mening dat het juist bij veteranen met klachten, vanwege hun verdiensten voor Nederland en hun kwetsbare positie, belangrijk is dat Defensie actief verantwoordelijkheid neemt?
De bijzondere zorgplicht voor veteranen is verankerd in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Defensie neemt de uitvoering hiervan zeer serieus, niet alleen omdat we dat verplicht zijn maar vooral ook omdat veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers dat verdienen.
Welke stappen heeft Defensie eerder gezet om tegemoet te komen aan klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims? Indien er stappen zijn gezet, waarom is het niet gelukt hier een oplossing voor te vinden voordat de Nationale ombudsman het nodig achtte om een eigen onderzoek te starten?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schadevergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwikkeling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 is een start gemaakt met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbeteringen doorgevoerd moeten worden. Verder is de capaciteit van onze letselschadejuristen in de periode 2014–2020 verdubbeld van 12 naar 24. Daardoor is het nu meer dan voorheen mogelijk om de letselschadeclaims op een pro-actievere manier te behandelen. Ook wordt er naar gestreefd om doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u het eens met de bewering van veteranen dat de procedure bewust door Defensie wordt vertraagd? Zo nee, waarom niet?
Hoewel Defensie een voortvarende aanpak nastreeft, vergt het zorgvuldig behandelen van een letselschadeclaim langere tijd. Het betreft doorgaans materie waarvoor goed onderzoek is vereist en waarvoor dikwijls externe deskundigen moeten worden ingeschakeld. Defensie tracht hierbij zo kort mogelijke doorlooptijden te realiseren, maar een langer tijdsverloop kan niet altijd worden voorkomen. Dit komt doordat er tijd nodig is voordat de klacht stabiliseert (medische eindsituatie) maar ook door de afhankelijkheid van andere partijen. Verder kan een verschil van inzicht over de uitgangspunten voor de schadeberekening ertoe leiden dat het langer dan gewenst duurt voordat er overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Bewust vertragen is echter nimmer aan de orde.
Hoelang duurt een gemiddelde behandelingsduur van letselschadeclaims van veteranen? Hoeveel zijn er ingediend sinds de start van deze kabinetsperiode? Hoeveel zijn er toegekend?
De claims van veteranen zijn hoofdzakelijk in twee categorieën onder te verdelen. Er zijn claims die worden afgewikkeld op grond van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) en er zijn overige claims.
Vanaf de inwerkingtreding in 2014 tot eind april 2020 heeft Defensie 403 dossiers op grond van de RVS in behandeling genomen. Er zijn in die tijd 153 dossiers afgewikkeld. Op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 2,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar data met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 291 nieuwe letselschadeclaims op grond van de RVS ingediend. Van die claims zijn er 17 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 106 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 51,3 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van letselschadeclaims op grond van de RVS.
Daarnaast heeft Defensie claims in behandeling van veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen. Deze veteranen hebben in eerste instantie een Ereschulduitkering ontvangen. Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III-veteraan (2013) en een Libanon-veteraan (2015) heeft Defensie in augustus 2016 besloten om ook van deze veteranen de schade volledig te gaan vergoeden als hun zaak vergelijkbaar is met de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Kamerstuk 30 139, nr. 165). Het overgrote deel van deze zaken wordt momenteel namens Defensie door de Landsadvocaat afgewikkeld.
Eind april 2020 heeft Defensie nog 576 van deze PTSS-dossiers openstaan. Er zijn tot die tijd 403 dossiers afgewikkeld. Ook hier geldt: op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 5,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar gegevens met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 158 nieuwe PTSS-claims ingediend. Van deze claims zijn er 24 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 231 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 38,2 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van deze PTSS-claims.
Bent u voornemens concrete stappen te zetten om tegemoet te komen aan de klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims, nog voordat het onderzoek van de Nationale ombudsman is afgerond? Zo ja, welke concrete stappen zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw Veteranenota 2018–2019 stelt: «erkenning en waardering blijft daarom één van de speerpunten van het veteranenbeleid»? In hoeverre sluit dit aan op de praktijkervaringen die de Nationale ombudsman in het bovengenoemde bericht schetst?
Het vergoeden van letselschade is onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie poogt in redelijkheid tot een snelle en volledige afwikkeling van de claims te komen. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie zelf al bezig is met verbeteringen, ben ik blij met het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft aangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort toestanden niet meer voorkomen en dat deze kwetsbare doelgroep nu eindelijk wordt geholpen?
Defensie zorgt goed voor zijn veteranen en de oorlogs- en dienstslachtoffers in het bijzonder. In de meeste gevallen wordt de immateriële en materiële zorgplicht op goede en zorgvuldige wijze uitgevoerd. Verbeteringen zijn altijd mogelijk, het verkorten van behandeltijden van schadeclaims is daar een van. Ik zie het onderzoek van de Veteranenombudsman en de op basis daarvan te organiseren gesprekken als een aanmoediging om het proces verder te verbeteren, ook waar het gaat om het verduidelijken van de rol van andere verantwoordelijken in het proces. Ik wil u in dit kader ook wijzen op de brief van de Nationale Ombudsman van 9 maart 2020 aan mijn collega van Justitie en Veiligheid. Hij schreef daarin onder andere: «De Nationale ombudsman heeft als Veteranenombudsman veel contact met veteranen met PTSS. Wij zien dat de financiële regelingen zoals deze door het Ministerie van Defensie worden uitgevoerd eenvoudig zijn en veelal passend door de toepassing van maatwerk.» Ik beschouw deze opmerking als waardering voor de medewerkers die zich hier dagelijks op mijn ministerie voor inzetten.