Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden arbeidsmigranten van buiten de EU zonder papieren in Nederland»?1
Ja.
Erkent u dat het huidige systeem van Registratie Niet-ingezetenen (RNI) structureel misbruikt wordt doordat er geen of gebrekkige controle plaatsvindt op verblijfsrecht, met als gevolg dat duizenden personen zonder rechtmatig verblijf een BSN verkrijgen?
Ik vind het zeer onwenselijk dat onrechtmatig toegang wordt verkregen tot de Nederlandse arbeidsmarkt door met het aan het RNI-loket verkregen BSN rechtmatig verblijf in Nederland en andere rechten te veinzen. Het verrichten van illegale arbeid door arbeidsmigranten maakt hen kwetsbaar voor misstanden en arbeidsuitbuiting. Ik werk samen met de Minister van SZW aan maatregelen naar aanleiding van het nieuwsbericht en eerdere signalen2. Uw Kamer wordt in september daarover geïnformeerd, conform de motie van de leden Saris en Ceder3.
Het is hierbij goed om te benadrukken dat het BSN zelf geen recht geeft op een verblijf in Nederland of het werken in Nederland, maar hiermee ten onrechte een schijn van legaliteit wordt verondersteld. De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) verbiedt werkgevers om buitenlandse krachten die geen vrije toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt, zonder geldige tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid voor zich te laten werken. Het maakt niet uit of de betreffende persoon of personen in bezit is/zijn van een BSN.
Het BSN is namelijk een informatieloos nummer, dat geen enkel recht of plicht geeft aan de persoon aan wie het BSN is toegekend. Dat personen zonder rechtmatig verblijf een BSN kunnen krijgen, is noodzakelijk vanwege de manier waarop het contact tussen burger en overheid is georganiseerd. Een BSN is daarin een cruciaal administratief, uniek persoonsidentificerend nummer voor contact van de overheid met de burger en voor eenduidige communicatie tussen overheidsorganen en een aantal niet-overheidsorganen. Ook van mensen die niet (meer) rechtmatig in Nederland zijn, of buiten Nederland wonen, moet de overheid het BSN kunnen gebruiken in processen. Het BSN wordt breed gebruikt binnen de Nederlandse samenleving, niet alleen in overheidsprocessen maar bijvoorbeeld ook in de zorg en financiële sector. De overheid moet er voor zorgen dat mensen die een BSN nodig hebben, er een kunnen krijgen. Om een BSN te kunnen krijgen, moet iemand ingeschreven worden in de Basisregistratie Personen (BRP). Bij registratie in de BRP wordt het BSN toegekend. Dat geldt zowel bij registratie als ingezetene (inwoner van een gemeente), als bij registratie als «niet-ingezetene» (RNI). Bij inschrijving in de RNI, is verblijfsrecht geen voorwaarde. Daarover meer in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om zo snel mogelijk maatregelen te nemen waarbij het verkrijgen van een burgerservicenummer (BSN) via de RNI alleen nog mogelijk is voor personen met aantoonbaar verblijfsrecht, behoudens strikt afgebakende uitzonderingen (zoals diplomaten)?
Zoals ook bij vraag 2 toegelicht, werk ik samen met de Minister van SZW aan maatregelen. Dit bovenop al eerder ingezette maatregelen om de registratie van niet-ingezetenen (met name arbeidsmigranten) in de Basisregistratie Personen te verbeteren. Bij die maatregelen ligt de nadruk op het verbeteren van het zicht op verblijf van arbeidsmigranten, maar er is ook aandacht voor de kwaliteit van de gegevens en voorkomen van fraude. In de jaarrapportages Arbeidsmigratie4 en in diverse Kamerbrieven5 zijn diverse maatregelen beschreven, waaronder het gaan registreren van verblijfsadressen in de RNI en de inzet van gelaatsscanners bij de RNI-loketten6.
Naar aanleiding van de signalen van misbruik van de RNI-registratie voor (onder andere) onrechtmatige toegang tot de arbeidsmarkt, wordt nu onderzocht hoe drempels opgeworpen kunnen worden om dat zoveel mogelijk tegen te gaan. Het helemaal niet meer verstrekken van BSN’s aan mensen zonder verblijfsrecht (of die verblijfsrecht niet kunnen aantonen) is echter niet wenselijk en niet uitvoerbaar. Hiervoor zijn verschillende redenen.
Ten eerste kan rechtmatig verblijf niet als voorwaarde opgelegd worden aan mensen die in het buitenland zijn (het grootste deel van de niet-ingezetenen verblijft niet in Nederland)7. Er zijn groepen niet-ingezetenen zoals grensarbeiders maar ook andere buitenlandse werknemers die op afstand werken voor een Nederlands bedrijf. Deze personen hebben mogelijk geen (aantoonbaar) verblijfsrecht in Nederland maar hebben wel een BSN nodig. Uitzonderingen maken voor al deze groepen zal tot zeer complexe regelgeving leiden, met veel administratieve lasten voor de overheid en regeldruk voor bedrijven en burgers tot gevolg.
Het is bovendien niet wenselijk rechtmatig verblijf in alle gevallen als voorwaarde te stellen, omdat het de basis onder het BSN-stelsel vandaan haalt. Zoals hiervoor toegelicht is het BSN rechtenvrij en informatieloos. Het enkel verstrekken van BSN’s aan personen met verblijfsrecht zou dat veranderen. Er ontstaan grotere risico’s op het gebied van identiteitsfraude en handel in BSN’s. Het BSN krijgt dan een waarde die het nu niet heeft. Als arbeidsmigranten dan mogelijk het BSN van een ander gaan gebruiken, vermindert daarbij ook het zicht op arbeidsmigranten.
Met betrekking tot uitvoerbaarheid is het probleem dat verblijfsrecht geen statisch gegeven is. Het verblijfsrecht van een persoon kan in de loop van de tijd veranderen, terwijl het BSN onveranderd geldig blijft. Daarmee wordt de «zweem van legaliteit» die aan het BSN gekoppeld wordt door rechtmatig verblijf als voorwaarde te stellen bij inschrijving in de RNI8 alleen maar groter in plaats van kleiner. Een eenmaal toegekend BSN kan – gelet op het feit dat het BSN onmisbaar is voor de administratie van overheidsorganisaties en de eenduidige uitwisseling van persoonsgegevens tussen die organisaties – ook niet worden ingetrokken. Zie voor meer uitleg daarover bij het antwoord op vraag 9 over het «op non-actief zetten» van het BSN.
Bij het gesignaleerde misbruik gaat het uiteraard om mensen die in Nederland zijn. Zij laten zich inschrijven aan een RNI-loket, waar (inderdaad) niet getoetst wordt op verblijfsrecht. Ook hier speelt dat verblijfsrecht geen statisch gegeven is. Veel mensen komen in Nederland aan met een (kortdurend) verblijfsrecht. Het probleem ontstaat pas als mensen langer dan dit verblijfsrecht in Nederland blijven. Het kan dus in de loop van de tijd veranderen, terwijl het BSN al verstrekt is en onveranderd geldig blijft.
Dat geldt overigens niet alleen voor derdelanders maar ook voor werkloze EU-arbeidsmigranten die op grond van Richtlijn 2004/38 geen verblijfsrecht meer hebben, bijvoorbeeld omdat zij zichzelf niet meer kunnen onderhouden. Ook bij inwoners (als ingezetenen geregistreerd in de BRP) kan het verblijfsrecht vervallen, ook dan blijft het BSN geldig, en de inwoner wordt ook niet uitgeschreven uit de gemeente. Dat gebeurt pas bij vertrek naar het buitenland, waarbij de persoon dan wel als niet-ingezetene in de BRP ingeschreven blijft.
Hoe verantwoordt u het feit dat personen die illegaal in Nederland verblijven, blijkbaar met een via de RNI verkregen BSN volledig kunnen deelnemen aan het economisch verkeer – inclusief loonbetaling, bankrekening en belastingaangifte – zonder enige toets op hun verblijfsstatus of -adres?
Zoals hiervoor aangegeven geeft het BSN geen rechten. Als er in de praktijk ten onterechte vanuit wordt gegaan dat het hebben van een BSN een bepaald recht geeft, kan misbruik plaatsvinden. Dat is zeer ongewenst. Er zijn door onder andere de Nederlandse Arbeidsinspectie meerdere casussen aangedragen. Zoals bij vraag 2 al toegezegd, werk ik samen met de Minister van SZW aan maatregelen.
Hoe verklaart u dat in slechts één jaar tijd (2023) vijf RNI-loketten verantwoordelijk waren voor 60% van alle gemelde fraude-incidenten met documenten? Welke maatregelen zijn uitgevoerd om deze fraude te voorkomen? Welke maatregelen bent u van plan uit te voeren om dit te voorkomen?
De gegevens waarop deze constatering is gebaseerd heb ik niet beschikbaar, maar dat een klein aantal loketten de meeste meldingen doet is waarschijnlijk te verklaren door de verschillen tussen de loketten. De 19 RNI-loketgemeenten verschillen onderling van elkaar qua aantallen inschrijvingen per jaar. De vijf grootste RNI-loketten waren in 2023 verantwoordelijk voor bijna 60% van alle inschrijvingen. Dit lijkt de verhouding die wordt geschetst te verklaren.
De RNI-loketten kunnen uiteraard niet voorkomen dat mensen frauduleuze identiteitsdocumenten overleggen aan de balie. Maatregelen richten zich erop deze documenten te herkennen en te voorkomen dat daarmee ingeschreven wordt. Onderkende en gemelde ID- of documentfraudes leiden juist níet tot een RNI-inschrijving en uitgifte van een BSN.
Maatregelen die al eerder zijn genomen zijn gericht op het signaleren, tegengaan en melden van frauduleuze handelingen aan de balie. Alle baliemedewerkers zijn getraind in het beoordelen van de echtheid van identiteitsdocumenten, daarnaast worden alle identiteitsdocumenten door professionele scanapparatuur uitgelezen en op echtheid gecontroleerd. Ook wordt een gezichtsscan gemaakt en automatisch vergeleken met de foto in het identiteitsdocument. In alle gevallen controleert een tweede medewerker de lokethandelingen van de eerste medewerker; dit «vierogenprincipe» wordt door RNI-applicatie afgedwongen en kan niet overruled worden.
Bij twijfel over de echtheid van het document wordt contact opgenomen met het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID). Wanneer fraude geconstateerd wordt, neemt de RNI-loketgemeente contact op met de Politie.
De RNI-applicatie is zodanig opgezet dat een identiteitsdocument dat aan één van de RNI-loketten afgewezen is, automatisch herkend wordt als het daarna nog een keer aangeboden zou worden op een ander moment of aan een van de andere RNI-loketten.
Meer informatie over het proces, waaronder over alle verplichte controles staat in Werkinstructies Registratie Niet-ingezetenen (WIR) die alle loketgemeenten moeten volgen.9
Hoeveel mensen hebben volgens u (desnoods naar uw beste schatting) een BSN en géén recht om te werken?
De Arbeidsinspectie kan alleen informatie uit haar risicogerichte toezichtspraktijk en haar opsporingspraktijk geven. In dat kader heeft de Arbeidsinspectie geconstateerd dat er duizenden derdelanders zijn die niet gerechtigd zijn om in Nederland te werken en via inschrijving in de RNI een BSN hebben verkregen. De Arbeidsinspectie verwijst hierbij naar enkele voorbeelden, zoals de «Braziliaanse casus10» waaraan alleen al ruim 6500 Brazilianen gelieerd worden, de casus met 235 gevallen van fraude met Europese identiteitsdocumenten11, en het bericht over honderden mensen die via uitzendbureaus werkzaam zijn in de schoonmaakbranche12. De Arbeidsinspectie merkt nadrukkelijk op dat – vanwege de hoge aantallen – het misbruik van de RNI-inschrijving meer is dan een marginaal verschijnsel.
Hoeveel signalen over frauduleuze tussenpersonen zijn sinds 2021 actief opgevolgd met strafrechtelijk onderzoek? Hoeveel van deze zaken hebben geleid tot vervolging of veroordeling?
Waarom wordt het nog steeds toegestaan dat personen met een via de RNI verkregen BSN zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK) als zelfstandig ondernemer, terwijl zij aantoonbaar geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben?
Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven, zegt een RNI-inschrijving niets over het rechtmatig verblijf van een persoon. Als het gaat om voorwaarden rondom RNI-inschrijvingen bij de KVK is Uw Kamer daar eerder over geïnformeerd. Op 11 december 2024 is de motie Patijn c.s. ingediend die de regering verzoekt «de beleidsregels voor de KVK aan te passen, zodat zzp’ers zich alleen kunnen inschrijven als zij ingeschreven staan in het bevolkingsregister (BRP)».14 In de kamerbrief van 27 maart jl. heeft de Minister van SZW een reactie gegeven op deze motie.15
Als het gaat om het toestaan van een inschrijving als zzp’er in de KVK van personen met een RNI-inschrijving is het volgende van belang. Het weigeren van een inschrijving als zzp’er in de KVK van een niet-ingezetene is niet verenigbaar met het vrij verkeer van vestiging. Ook niet-ingezetenen – denk bijvoorbeeld aan een persoon die net over de grens woont – hebben het recht om zich te vestigen als zzp’er in Nederland. Als tijdens de inschrijving blijkt dat er mogelijke risico’s zijn op uitbuiting, mensenhandel of mensensmokkel, wordt dit als een risicosignaal doorgegeven aan de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), zoals bepaald in de Handelsregisterwet en beschreven in de memorie van toelichting bij de wijziging van die wet per 1 januari 2020.16 Voorts is de KVK bezig met het versterken van haar Poortwachtersrol, waarbij wordt onderzocht hoe het Handelsregister kan bijdragen aan het voorkomen van schijnzelfstandigheid en arbeidsuitbuiting.
Hoe beoordeelt u het feit dat honderden personen zich via de RNI kunnen inschrijven op een loods of schuur zonder woonbestemming? Waarom blijft het wettelijk toegestaan om willekeurige adressen – die nota bene niet in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) geregistreerd staan – te gebruiken als verblijfsadres?
Registratie van het verblijfsadres in de RNI heeft als doel zicht te krijgen op verblijf in Nederland, het gaat niet om registratie van een formeel woonadres (zoals bij inschrijving bij de gemeente). De registratie op het verblijfsadres betekent niet dat er ook daadwerkelijk verbleven mag worden.
Het tijdelijk verblijfadres is in 2022 ingevoerd in de RNI om beter zicht te kunnen gaan krijgen op de groep niet-ingezetenen die in Nederland verblijft (veelal arbeidsmigranten). Deze mensen zitten vaak in kwetsbare situaties waar misstanden plaatsvinden, en daarom is de aanbeveling van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten opgevolgd om verblijfsadressen te gaan registreren in de BRP.
Het tijdelijk verblijfsadres dat geregistreerd wordt, moet altijd een volledig adres zijn met straatnaam, huisnummer, postcode. Het is inderdaad wel mogelijk om een tijdelijk verblijfadres te registreren dat (nog) niet in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) staat. Juist bij mensen in kwetsbare situaties is het belangrijk te registreren waar ze verblijven, ook al is dat ergens waar het eigenlijk niet gewenst is. Wanneer een dergelijk adres niet geregistreerd zou worden, heeft de betreffende gemeente waar de niet-ingezetene verblijft geen enkele mogelijkheid om ter plaatse adresonderzoek te doen.
Er wordt door BZK samen met gemeenten gewerkt aan maatregelen om de kwaliteit van de verblijfsadressen te verbeteren, onder andere via een experiment met vijf gemeenten die de verblijfsadressen controleren en bijhouden.
Hebben gemeenten anno 2025 nog steeds geen toegang tot vrijwillig opgegeven RNI-gegevens, terwijl dit al in 2023 was toegezegd? Acht u dit aanvaardbaar gezien de omvang van de problematiek? Wanneer zal dat geregeld zijn?
Dit is al geregeld. Gemeenten hebben sinds de invoering van de RNI in 2014 al toegang tot de gegevens van niet-ingezetenen. Gegevens over de tijdelijke verblijfsadressen en contactgegevens van personen kunnen worden opgevraagd met de bestaande systemen. Gemeenten kunnen ook automatisch updates gaan ontvangen vanuit de centrale BRP-voorzieningen over nieuwe en gewijzigde tijdelijke verblijfsadressen. Echter, daarvoor moeten de gemeentelijke systemen worden aangepast en dat is helaas nog niet gebeurd (door de gemeentelijke softwareleveranciers). In de tussentijd heeft de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) ervoor gezorgd dat gemeenten tijdelijke verblijfsadressen kunnen opvragen in selectiebestanden. Op dit moment hebben zeventig gemeenten al een of meerdere selectiebestanden ontvangen.
Bovendien worden op de website van de RvIG de actuele cijfers van de tijdelijke verblijfadressen van niet-ingezetenen van de afgelopen vier maanden getoond17.
Aan de hand van de getoonde aantallen kan de gemeente bepalen of het opportuun is om te ontvangen welke personen zich op welk tijdelijk verblijfsadres hebben laten registreren. Hetzij eenmalig of structureel.
Gemeenten die gegevens willen krijgen of vragen hebben hierover, kunnen zich wenden tot RvIG.
Bent u bereid om het verblijfadres en contactgegevens bij RNI-inschrijving verplicht te stellen, inclusief een verplichting tot adreswijziging bij verhuizing, én gemeenten geautomatiseerd te waarschuwen bij signalen van overbewoning of ongebruikelijke patronen?
Het overgrote deel van de geregistreerden in de RNI woont in het buitenland. Het verplicht stellen van het registreren van een verblijfsadres in Nederland is dus niet als algemene maatregel mogelijk. Denk daarbij ook aan grensarbeiders die zich via een RNI-loket inschrijven.
Zoals bij vraag 2 al toegezegd, laat ik samen met de Minister van SZW aanvullende maatregelen uitwerken. Daarbij wordt ook gedacht aan een verplichte aanwezigheidsmelding (met registratie verblijfsadres) bij verblijf in Nederland. Conform de motie van de leden Vijlbrief en Podt18 wordt daarbij onderzocht in hoeverre het Belgische model toepasbaar is in Nederland en welke juridische, praktische en beleidsmatige aanpassingen nodig zouden zijn.
Automatische signalering bij overbewoning en ongebruikelijke patronen is voor de verblijfsadressen nog niet mogelijk, maar gemeenten kunnen (zoals bij vraag 6 toegelicht) selectielijsten opvragen waarmee ze kunnen zien welke adressen zijn geregistreerd als verblijfsadres en hoeveel personen daar geregistreerd staan. Gemeenten gebruiken dit al in combinatie met gegevens uit de eigen administratie.
RvIG is bezig met verkenning of en hoe de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA)19 kan worden ingezet om de registratie van verblijfsadressen in de RNI te verbeteren. Vanuit LAA worden op basis van profielen signalen naar gemeenten gestuurd over vermoedens van onjuiste registratie op een adres.
Waarom wordt de bestaande verplichting om na vier maanden verblijf in Nederland over te stappen naar een BRP-inschrijving in praktijk niet gehandhaafd? Bent u bereid om het BSN automatisch op non-actief te zetten indien deze overstap uitblijft?
BZK werkt aan het verbeteren van de registratie van arbeidsmigranten, en voert daarbij de adviezen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten uit. Daaronder valt een groot aantal maatregelen, juist om te bevorderen dat arbeidsmigranten zich tijdig gaan inschrijven bij de gemeente. Nu verblijfsadressen beschikbaar zijn, kan onderscheid gemaakt worden tussen verschillende groepen in de RNI (het overgrote deel van de geregistreerden verblijft niet in Nederland, daar zit het probleem niet), kan er gemonitord en gesignaleerd gaan worden. In de jaarrapportage Arbeidsmigranten20 is de stand van zaken van de verschillende maatregelen toegelicht. BZK en SZW zijn ook nog in overleg over extra maatregelen.
Het automatisch op non-actief zetten van het BSN is echter onwenselijk en onuitvoerbaar. Het op non-actief zetten van het BSN in de BRP (eerder ook wel benoemd als «bevriezen», zie ook de schriftelijke beantwoording van vragen bij de behandeling van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten21) gaat onherroepelijk leiden tot ongewenste uitval in ketens, waaronder de loonaangifteketen.
«Op non-actief zetten» (net als intrekken, bevriezen of ongeldig maken) houdt gebruik van een BSN daarbij ook niet tegen. De persoon heeft het BSN immers zelf beschikbaar en kan dit ook delen. Het BSN van een persoon wordt op heel veel plekken binnen en buiten de overheid gebruikt, zit al in administraties, vaak ook zonder koppeling aan de BRP, ook in papieren processen. Werkgevers zullen bijvoorbeeld niet aan een BSN kunnen zien of het mogelijk een status «non-actief» heeft gekregen in de BRP. Organisaties die niet zijn aangesloten op de BRP kunnen niet weten dat het BSN is bevroren; werkgevers ook niet. Organisaties die wel aangesloten zijn op de BRP (of beheervoorziening BSN) zouden een status «bevroren» meegeleverd kunnen krijgen bij het BSN, maar dat moet dan wel kunnen worden verwerkt in de eigen systemen.
In 2021 heeft BZK onderzoek laten uitvoeren naar de impact van wijzigen van een BSN22. De conclusie van dit onderzoek is dat dit zowel voor de burger als voor de overheid een zeer grote impact heeft. Het leidt tot problemen in ketens, zoals de loonaangifteketen.
Klopt het dat gemeenten niet zelfstandig kunnen overgaan tot uitschrijving uit de RNI, zelfs bij fraude of langdurig illegaal verblijf? Waarom is deze juridische leemte nog altijd niet gedicht?
De BRP bestaat uit de gegevens van inwoners van gemeenten (ingezetenen) en de gegevens van niet-ingezetenen (RNI). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de gegevens van hun inwoners, de Minister van BZK is verantwoordelijk voor de RNI. Indien een gemeente vaststelt dat iemand langere tijd in de gemeente verblijft, dan kan de gemeente diegene ambtshalve inschrijven als ingezetene van de gemeente. Een gemeente kan iemand ook «uitschrijven» uit de gemeente. De persoon kan dan of ingeschreven zijn bij een andere gemeente, of de persoonslijst gaat naar de RNI (als er aangifte van vertrek naar het buitenland is gegaan, of ambtshalve nadat de gemeente na onderzoek heeft geconstateerd dat iemand vertrokken is).
Uitschrijven uit de RNI kan niet, niet door de gemeente en ook niet door de Minister. Voor de hele BRP geldt het uitgangspunt: eenmaal opgenomen gegevens blijven opgenomen. Met andere woorden: eenieder die in de BRP wordt geregistreerd (zowel ingezetenen als niet-ingezetenen) blijft erin geregistreerd staan. De gegevens moeten beschikbaar blijven voor de overheid, ook na vertrek naar het buitenland of overlijden. Dat is nodig, zodat de honderden gebruikers van de BRP zaken kunnen afhandelen na vertrek uit Nederland, zodat zij later kunnen bewijzen dat zij beslissingen hebben genomen op basis van de toen geregistreerde gegevens, en zodat burgers (na vertrek uit Nederland) nog steeds zaken af kunnen handelen met overheidsinstanties.
Uitschrijving uit de RNI is daarom niet mogelijk en onwenselijk. Dus ook personen die bijvoorbeeld ongewenst vreemdeling worden verklaard of Nederland verlaten en daardoor niet-ingezetene worden, blijven geregistreerd in de BRP.
Voor zowel RNI als de gemeente is de enige uitzondering op deze regel dat er in gevallen van identiteitsfraude of dubbele registratie een persoon uitgeschreven kan worden. Dan wordt de persoon (of beter gezegd: de persoonslijst in de BRP van die persoon) uit de registratie gehaald.
Hoeveel personen stonden per 1 januari 2025 langer dan vier maanden ingeschreven in de RNI zonder BRP-registratie? Hoeveel van hen zijn (desnoods grofweg) derdelanders zonder verblijfsrecht?
In de RNI staan ongeveer 5 miljoen personen geregistreerd. Het overgrote deel langer dan vier maanden. De viermaandentermijn is voor de meeste geregistreerden niet relevant. Hetzelfde geldt voor verblijfsrecht. Dat licht ik hieronder toe.
De 5 miljoen personen bestaan uit twee groepen. Ongeveer de helft is emigrant. Dit zijn mensen die in Nederland ingeschreven stonden als ingezetene, en vanwege vestiging in het buitenland zijn uitgeschreven. Zij worden dan niet-ingezetene. Of deze mensen verblijfsrecht in Nederland hebben, is in principe niet relevant, want ze zijn niet in Nederland. Uiteraard wordt dat wel relevant op het moment dat ze tijdelijk of permanent terugkeren naar Nederland.
De andere helft bestaat uit mensen die nooit in Nederland hebben gewoond (dat wil zeggen nooit als inwoner van Nederland ingeschreven zijn geweest bij een Nederlandse gemeente). Daarbij kan het gaan om mensen die nooit in Nederland hebben verbleven, denk aan partners van Nederlanders in het buitenland of mensen met slechts een zakelijk belang in Nederland. Of om mensen die slechts tijdelijk in Nederland waren. Voor al deze mensen is het verblijfsrecht in Nederland pas relevant als zij daadwerkelijk voor een langere periode in Nederland gaan verblijven.
In de RNI is alleen een verblijfstitel vastgelegd als de betrokken vreemdeling eerder in het ingezetenendeel van de BRP opgenomen is geweest en vanwege vertrek uit Nederland verhuisd is naar het RNI-deel. In die gevallen wordt de verblijfstitel geactualiseerd door de IND.
In de Migrantenmonitor van het CBS zijn gegevens beschikbaar die inzicht geven in het aantal derdelanders in de RNI die in Nederland aan het werk zijn. Op 31 december 2023 waren er in totaal ruim 43.000 migranten uit derde landen in Nederland aan het werk en ingeschreven als niet-ingezetene in het BRP.23 Dit zegt echter niets over aantallen die zonder verblijfsrecht werken.
Hoe beoordeelt u het feit dat arbeidsmigranten via een frauduleuze RNI-inschrijving een BSN kunnen verkrijgen en daarmee rechten opbouwen die toegang geven tot uitkeringen, terwijl zij feitelijk onrechtmatig in Nederland verblijven? Acht u het aanvaardbaar dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dergelijke aanvragen in behandeling neemt zonder toetsing aan de BRP-inschrijving?
Met alleen het BSN worden geen rechten opgebouwd. Het BSN wordt gebruikt voor eenduidige uitwisseling van persoonsgegevens tussen overheidsorganisaties en voor persoonsidentificatie/verificatie. Bij een uitkeringsaanvraag controleert UWV of in de BRP een verblijfstitel is vastgelegd.
Hoeveel uitkeringen of toeslagen zijn sinds 2020 verstrekt aan personen die enkel via de RNI geregistreerd stonden, ondanks het ontbreken van een verblijfsstatus die hen daartoe zou kwalificeren?
De registratie in de RNI geeft geen recht op uitkeringen of toeslagen.
Aan het ontbreken van een verblijfstitel in de BRP van mensen die enkel als niet-ingezetene geregistreerd staan, kan niet de conclusie verbonden worden dat zij geen recht op verblijf, werk of een uitkering hebben.
Deze vraag kan zodoende niet beantwoord worden.
De Arbeidsinspectie stelt dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al jarenlang structureel wordt gewaarschuwd voor misbruik van de RNI, maar dat «er niets verandert» en dat het ministerie «geen plannen heeft om wijzigingen aan te brengen»; klopt dit, en kunt u dat verklaren?
In 2019 en 2024 zijn Bestuurlijke signalen ontvangen waarin knelpunten rond de RNI zijn aangekaart. Per brief van 21 december 202024 heeft de toenmalige Staatssecretaris maatregelen toegelicht, waaronder het gaan registreren van verblijfsadressen in de RNI en de inzet van gelaatsscanners bij de RNI-loketten. Op 13 juni 2024 heeft de Staatssecretaris van BZK mede namens de andere aangeschreven bewindspersonen van Sociale Zaken en Justitie en Veiligheid een reactie gestuurd naar de indieners van een tweede bestuurlijk signaal25. Op de knelpunten en aanbevelingen werd gereageerd en er is een overzicht bijgevoegd van lopende en nieuwe acties26.
Samen met de Minister van SZW laat ik daarbij nog aanvullende maatregelen uitwerken naar aanleiding van het nieuwsbericht en eerdere signalen. Gedacht wordt aan het niet meer registreren van derdelanders aan RNI-loketten. Overigens moet daarbij wel worden opgemerkt dat de processen aan het RNI-loket juist ook bijdragen aan signalering van fraude. De casus met de illegale Brazilianen kwam mede aan het licht door signalen van RvIG vanuit de RNI-loketten. Indien derdelanders helemaal niet meer bij het RNI-loket komen omdat zij niet worden ingeschreven, wordt het nog moeilijker om misstanden te signaleren. Er zijn ook mogelijkheden (blijkt ook uit de uitzending van Nieuwsuur) om illegaal te verblijven zonder BSN.
Bent u het eens met de conclusie van de Arbeidsinspectie dat de huidige RNI-systematiek de arbeidsmarkt ondermijnt en fraude structureel faciliteert? Zo ja, wanneer komt er eindelijk maatregel of wetswijziging die deze praktijken beëindigt?
Ik vind het zeer onwenselijk dat onrechtmatig toegang wordt verkregen tot de Nederlandse arbeidsmarkt door met het aan het RNI-loket verkregen BSN rechtmatig verblijf in Nederland en andere rechten te veinzen. Zoals bij vraag 2 toegezegd, werk ik samen met de Minister van SZW aan maatregelen.
Het is hierbij goed om te benoemen dat het BSN zelf geen recht geeft op het werken in Nederland, maar er hiermee een rechtmatig verblijf wordt geveinsd. De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) verbiedt werkgevers om buitenlandse krachten die geen vrije toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt, zonder geldige tewerkstellingsvergunning twv of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid gvva voor zich te laten werken. Het maakt niet uit of de betreffende persoon of personen in bezit zijn van een BSN. De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of de Wav wordt nageleefd door werkgevers en kan bij overtredingen boetes en sancties opleggen.
Erkent de u dat het faciliteren van een «schijnlegale» status via RNI-inschrijving en BSN-verstrekking arbeidsmigranten structureel afhankelijk maakt van malafide bemiddelaars, uitzendbureaus en werkgevers? Wat gaat u doen om te voorkomen dat het overheidsstelsel bijdraagt aan de instandhouding van uitbuiting en mensenhandel?
Zie het antwoord op vraag 17 en 18.
Wilt u deze vragen uiterlijk woensdag 16 april 2025 15:00 uur (24 uur voorafgaand aan het commissiedebat Regulier Verblijf), één voor één beantwoorden?
Dat is niet gelukt vanwege noodzakelijke informatieverstrekking van, en afstemming met en tussen de ministeries van BZK, SZW en JenV/A&M en de verschillende betrokken uitvoeringsorganisaties.
Het bericht ‘Onrust in Fries dorpje om jonge AZC’ers die meisjes belagen: Nog een vinger naar mijn dochter en ik ga los’ |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust in Fries dorpje om jonge AZC’ers die meisjes belagen: Nog een vinger naar mijn dochter en ik ga los»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de gedragingen die deze alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) begaan rondom het asielzoekerscentrum (azc)?
Het is onaanvaardbaar als jonge meisjes zich op straat en in de bus onveilig voelen door ongepast gedrag van asielzoekers of anderen.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat deze amv’ers zich gedragen en inwoners van Sint Annaparochie zich weer veilig voelen?
Politie, COA, Nidos en gemeente Waadhoeke staan in nauw contact over signalen van zowel bewoners als asielzoekers, onderzoeken deze en ondernemen samen actie indien er sprake is van overlastgevend gedrag. Ook wordt er sterk ingezet op de preventieve kant, om overlast te voorkomen en zodoende te zorgen voor een rustig en veilig klimaat voor alle jeugd (bewoners en amv) en de omgeving.
In aanvulling op de vaste maatregelen in de aanpak van overlast is een aantal aanvullende afspraken gemaakt en vastgelegd in een plan van aanpak. Politie, COA en gemeente zijn nauw op elkaar aangesloten om overlastgevers in beeld te houden en handhavend op te treden in de publieke ruimte. COA stimuleert het doen van aangifte en legt overlastgevers passende sancties op. In voorkomende gevallen reizen medewerkers van COA mee in de bus.
Om de sociale cohesie tussen jonge bewoners van het azc en de bewoners van het dorp te verbeteren, worden gezamenlijke activiteiten georganiseerd. Op die manier wordt naast de inzet van repressieve maatregelen, ook de preventieve aanpak van overlastgevend gedrag versterkt.
Ziet u mogelijkheden om bij deze groep amv’ers een vorm van verscherpt toezicht in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Op de amv-locaties vindt al intensieve begeleiding door mentoren plaats, op een wijze die niet op reguliere locaties is ingericht. Overlastgevende amv kunnen bij aanhoudend overlastgevend gedrag worden overgeplaatst naar gespecialiseerde, kleinschalige opvang. In Perspectief Opvang Nidos (PON) worden amv opgevangen die ernstige overlast hebben veroorzaakt. Zij krijgen in een aangepaste setting intensieve begeleiding. Om de capaciteit voor de opvang van overlastgevende amv uit te breiden, is het streven om de PON op korte termijn uit te breiden.
Recent is ook de iba (intensieve begeleiding amv) in Nijmegen geopend, een speciale opvangvorm voor alleenreizende jongeren met zorgelijk gedrag.
Bij overlastgevend gedrag wordt bezien welke aanvullende maatregelen kunnen worden opgelegd. Met voornoemde modaliteiten voor amv in combinatie met een persoonsgerichte aanpak van overlast, zijn passende alternatieven afdoende geborgd.
Bent u bereid om met deze locatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en gemeente in gesprek te gaan om gebiedsverboden op te leggen aan deze amv’ers? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester om ordeverstoorders in de gemeente een gebiedsverbod op te leggen. De Minister treed niet in het lokaal gezag.
Naar aanleiding van een aanranding heeft het COA expliciet aan het slachtoffer gevraagd niet naar de politie te gaan, hoe kijkt u hiernaar?
Zoals u bekend, kan niet worden ingegaan op individuele gevallen. Maar in zijn algemeenheid geldt het belang om altijd aangifte te doen van strafbare feiten. Bewoners die slachtoffer worden van overlastgevend gedrag worden door COA-medewerkers gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen, waarbij COA toegankelijke informatie verstrekt. Indien COA-medewerkers slachtoffer zijn van een strafbaar feit worden zij intern geïnstrueerd om aangifte te doen onder vermelding van Veilige Publiek Taak (VPT).
De politie en het Openbaar Ministerie (OM) geven hoge prioriteit aan de opvolging van VPT-aangiften. De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en OM vormen hiervoor het kader. Deze afspraken gaan over de opsporing en vervolging van agressie en geweld gericht tegen mensen met een publieke taak. Recent zijn de ELA geëvalueerd en deze evaluatie geeft een duidelijk kader om met alle betrokken partijen met de knelpunten binnen de VPT-aanpak aan de slag te gaan en daarbij ook de ELA te herzien. Binnen dit traject wordt ook gekeken naar verbeterpunten in het aangifteproces.
Deelt u de mening dat er bij strafbare feiten juist naar de politie gegaan dient te worden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid alle COA-locatie's en in het bijzonder deze COA-locatie hierop te wijzen?
Het landelijke beleid om aangifte te doen bij strafbare feiten staat niet ter discussie en heeft de doorlopende aandacht van COA.
Bent u bekend met het advies van de Adviesraad Migratie en de Raad voor het Openbaar Bestuur: «Goed geregeld Asielopvang als maatschappelijke opgave»?1
Wat vindt u van de duidelijke conclusie van dit rapport waarin wordt gesteld dat de asielopvang één miljard euro goedkoper kan bij voldoende structurele opvang?
Wat vindt u van de analyse dat de kosten juist hoger zijn dan nodig doordat de asielopvang telkens in een crisissfeer tot stand komt waardoor niet de beste keuzes worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe reflecteert u los van de spreidingswet op de afspraken die met gemeenten over de verdeling en toereikende financiering zijn gemaakt? Bent u het met de onderzoekers eens dat dit onvoldoende gebeurt?
Bent u het met de schrijvers van het onderzoek eens dat het aantal mensen dat bescherming zoekt voornamelijk wordt beïnvloed door externe factoren zoals oorlogen elders? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat een bezet bed in de opvang in 2023 gemiddeld 57 procent duurder was dan een bezet bed in 2014 zoals wordt geconcludeerd? Waar komen deze extra kosten terecht volgens u?
Bent u het eens met de conclusie dat de rol van het Rijk als stelselverantwoordelijke betekent dat het Rijk duidelijke beleidsdoelen formuleert en daar concrete en voldoende middelen aan koppelt? Vindt u dat er voldoende middelen begroot zijn de komende jaren voor de uitvoeringsinstanties? Kunt u dit duidelijk toelichten?
Bent u bereid het advies over te nemen om de stem van medeoverheden en uitvoeringsorganisaties zwaarder mee te wegen in de ontwikkeling van het asielopvangbeleid? Zo ja, op welke manier?
Kunt u inzicht geven in de aankomende plannen om dure (crisis)noodopvangplekken te vervangen door reguliere opvangplekken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de verwachting van de groei of daling van de structurele opvangcapaciteit en bijbehorende kosten in de jaren 2025, 2026 en 2027? Waar is dat op gebaseerd?
Hoe zorgt u ervoor dat we zo snel mogelijk af kunnen van (commerciële) noodopvangplekken die onnodig duur zijn waarmee belastinggeld niet doelmatig wordt besteed, nog los van de verwachte aantallen asielzoekers dat zich nu eenmaal moeilijk precies laat voorspellen?
De geregistreerde huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten van Stichting Normering flexwonen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de aantallen reguliere woningen die in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten?1
Mij is het signaal bekend dat er relatief veel reguliere woningen gebruikt worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten en dat dit in sommige wijken kan leiden tot overbewoning en verdringing van andere woningzoekenden. Zowel in het overzicht waar in de vraag naar verwezen wordt (d.d. 2023), alsook in meer recente cijfers van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) waar ik hieronder bij vraag 2 op in zal gaan, is te zien dat een aanzienlijk deel van de SNF-geregistreerde locaties reguliere woningen betreft. Daarnaast zijn er ook huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten die niet SNF-gecertificeerd zijn en niet in de gepresenteerde cijfers vertegenwoordigd zijn. Hoewel daar geen data van bekend is, lijkt dat ook vaak huisvesting in reguliere woningen te betreffen.
Hoeveel woonhuizen zijn er volgens u totaal geregistreerd met het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk? Bent u bereid dit na te gaan en kunt u een inschatting maken van het totaal aantal woningen met en zonder SNF-keurmerk die er in gebruik zijn? Mochten hier geen absolute cijfers van te zijn, kan er een inschatting worden gegeven?
SNF beheert het register van ondernemingen die aan haar norm voor huisvesting van arbeidsmigranten voldoen en onderhoudt deze normen. Huisvestingslocaties van de organisaties die zich aanmelden bij SNF worden periodiek gecontroleerd. Voldoet de huisvesting niet aan de normen, en worden zaken niet snel hersteld, dan wordt de aanbieder van huisvesting uit het register van SNF uitgeschreven.
In het register van SNF wordt door ondernemingen zelf aangegeven welk gebouwtype hun geregistreerde locatie betreft. Hierbij wordt het gebouwtype «reguliere woning» gedefinieerd als een regulier woonhuis of appartement in een appartementencomplex/flat; waarbij sprake is van één adres per woonhuis of appartement; met de bestemming «wonen»; waarbij alle voorzieningen zich in de woning bevinden. Of de onderneming het juiste gebouwtype opgeeft, wordt niet door SNF specifiek gecontroleerd. Het werkelijke aantal reguliere woningen dat SNF-geregistreerd is kan dus licht afwijken van de hieronder gepresenteerde cijfers.
Tabel 1 toont, op basis van data van 4 februari 2025, de verdeling van alle SNF-geregistreerde locaties en de bijbehorende capaciteit (het aantal «bedden») over de verschillende gebouwtypen.2
Reguliere woning
15.399
79%
85.158
59%
Huisvesting op recreatieterrein
1.558
8%
8.429
6%
Wooneenheden in gebouwencomplexen
1.135
6%
25.654
18%
Woonunits
847
4%
5.934
4%
Campus
272
2%
10.310
7%
Hotel/pension
256
1%
9.216
6%
Uit deze data blijkt dat van de in totaal 19.467 bij SNF geregistreerde locaties 15.399 het type «reguliere woning» betreft (79 procent van het aantal geregistreerde locaties). Wanneer wordt gekeken naar de verdeling van capaciteit over de verschillende type locaties, laat de data zien dat van de in totaal 144.701 bedden 85.158 bedden zich in een reguliere woning bevinden (59 procent van het totaal aantal bedden).
Er zijn geen exacte cijfers bekend over het aantal huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten, waaronder reguliere woningen, dat niet bij SNF is geregistreerd. SNF geeft aan in te schatten dat in de meeste gemeenten ongeveer een kwart tot een derde van het totaal aantal «bedden» voor arbeidsmigranten SNF-geregistreerd is. Echter, de verdeling van gebouwtypen zoals in de SNF-data kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de schatting van het aantal niet-SNF-geregistreerde woningen. Het is mogelijk dat de verdeling naar gebouwtypen hierin anders is, waardoor het relatieve aandeel van reguliere woningen groter of kleiner kan zijn.
Deelt u de visie dat het ontoereikend is dat het SNF-locatieregister alleen in te zien is door de branche zelf? Ziet u hierin een probleem voor gemeenten die in dit systeem geen inzicht hebben, wat handhaving in de weg staat?
SNF beschikt over een apart locatieregister. In deze database staan alle locaties van ondernemingen die SNF-geregistreerd zijn. De ondernemingen registreren de locaties die zij inzetten voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het locatieregister en voeren de mutaties maandelijks en voorafgaand aan een inspectie door.
Alleen SNF zelf heeft inzage in het volledige register. Een geregistreerde onderneming heeft inzage in de gegevens van de eigen locaties die in het register staan. Het register is niet openbaar voor derden, dus ook niet voor gemeenten.
Ik herken dat het gemeenten zou kunnen helpen als ze de gegevens van SNF-geregistreerde locaties in hun gemeente konden inzien. Hiermee zouden zij meer inzicht kunnen krijgen in de huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten binnen hun gemeentegrenzen. In sommige gemeenten is er namelijk onvoldoende zicht op de locaties waar arbeidsmigranten verblijven, wat onder andere handhaving bemoeilijkt.
Echter, ik merk ook op dat SNF een privaat keurmerk is. Ondernemingen melden zich vrijwillig aan om het keurmerk te krijgen. Hoewel ik SNF daarom niet kan verplichten om het locatieregister openbaar te maken voor gemeenten, heeft SNF mij desgevraagd wel aangegeven open te staan om in gesprek te gaan met individuele gemeenten, om passende afspraken te maken op het gebied van gegevensdeling. Met enkele gemeenten heeft SNF al een convenant afgesloten over gegevensdeling en dit zou in de toekomst met meer gemeenten afgesproken kunnen worden. Ik moedig gemeenten dan ook aan om dergelijke afspraken met SNF te maken en zal zelf ook met SNF verder bespreken welke rol ik kan spelen om dergelijke afspraken te bevorderen.
Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat waarschijnlijk de meeste locaties waar arbeidsmigranten verblijven, zoals in mijn antwoord op vraag 2 ook aangegeven, niet geregistreerd of gecertificeerd zijn door SNF. Inzage in slechts de SNF-locaties zou dus geen volledig beeld geven van alle huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten in een gemeente. Aangezien de SNF-geregistreerde locaties gecontroleerd worden op een bepaalde kwaliteitsnorm, is het mogelijk dat er juist bij de niet-SNF-geregistreerde locaties meer misstanden voorkomen. Enkel de toegang tot het SNF-register zou voor gemeenten zodoende niet direct leiden tot meer zicht op locaties waar handhaving waarschijnlijk het meest urgent nodig is. Ik vind het dan ook van belang dat er vooral ook op niet-SNF-geregistreerde locaties meer zicht komt en dat er op deze locaties wordt gehandhaafd door gemeenten. Ik zal in dat kader ook in gesprek gaan met gemeenten om te verkennen welke ondersteuning zij nodig hebben om meer zicht te krijgen op de huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten binnen hun gemeente.
Om meer grip te krijgen op de kwaliteit van huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten in de gemeente, moedig ik gemeenten daarom vooral aan om het instrumentarium van de Wet goed verhuurderschap (Wgv) in te zetten. De Wgv biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om een verhuurvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren. Daarmee kunnen er eisen worden gesteld aan onder andere het maximaal aantal personen aan wie verhuurd mag worden en de voorzieningen die aanwezig moeten zijn ten behoeve van voedsel en hygiëne. Hierop kan vervolgens gehandhaafd worden. Met de Wet betaalbare huur kan er daarnaast gehandhaafd worden op de huurprijs.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met SNF om de registers openbaar te maken voor gemeenten, zodat zij beter kunnen handhaven op illegale huisvestingspraktijken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij vraag 3 aangegeven, kan ik SNF niet verordenen om het register volledig openbaar te maken voor gemeenten. Ik moedig gemeenten wel aan om afspraken te maken met SNF over gegevensdeling en zal zelf ook met SNF verder bespreken welke rol ik kan spelen om dergelijke afspraken te bevorderen. Daarnaast vind ik het van belang dat gemeenten andere middelen inzetten om beter zicht te krijgen op het aantal arbeidsmigranten dat in de gemeente woont en werkt, bijvoorbeeld op het gebied van registratie in de Basisregistratie Personen, en te handhaven op de kwaliteit van huisvesting voor arbeidsmigranten via het instrumentarium op basis van de Wgv. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 ook gezegd, zal ik hierover ook met gemeenten het gesprek aangaan om te bezien welke ondersteuning zij hierbij aanvullend nodig hebben.
Het sturen van uitkeringen en inkomsten door statushouders en migranten naar hun land van herkomst |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de spanningen die binnen de Eritrese gemeenschap zijn ontstaan met betrekking tot de Eritrese regering, onder meer wegens de verplichte afdracht van hun Nederlandse inkomen aan deze regering?1
Het kabinet is bekend met spanningen die bestaan tussen personen met een Eritrese afkomst in Nederland en die zichzelf rekenen tot de Eritrese gemeenschap. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Dobbe en Van Nispen (beiden SP) is echter het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst.2
Hoeveel statushouders en migranten uit Eritrea ontvangen op dit moment Nederlandse uitkeringen en toeslagen?
Het Ministerie van SZW houdt niet alle gevraagde informatie bij. Er zijn verschillende (openbare) bronnen waarmee een deel van de vraag beantwoord kan worden. Dat zijn de Dashboard Asiel en Integratie (DAI) en de monitor Statistiek Wet Inburgering (SWI) van het CBS en de factsheet statushouders en gezinsmigranten van Divosa.
Het CBS voert in opdracht van het Ministerie van SZW het DAI en SWI uit. In het DAI wordt het percentage statushouders met uitkering per specifiek cohort over de tijd gevolgd na het verkrijgen van een verblijfsvergunning (inclusief mensen met de Eritrese nationaliteit). In de tabel hieronder worden voor een aantal cohorten de uitkeringspercentages per verblijfsjaar weergegeven. Op https://dashboards.cbs.nl/v5/asielenintegratie/ zijn alle cohorten vanaf 2014 te vinden. Uit deze gegevens blijkt dat 38% van de Eritrese statushouders die tussen 1 januari 2014 en medio 2024 asiel in Nederland hebben gekregen per medio 2024 een uitkering ontvangt. Hieruit blijkt ook dat naarmate het desbetreffende cohort langer in Nederland verblijft, het aandeel uitkeringsontvangers daalt.
In de monitor SWI wordt ook gekeken naar uitkeringsafhankelijkheid (bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid) van statushouders, maar hierin worden alleen inburgeringsplichtige statushouders gevolgd. Een ander verschil met de DAI is dat bij de SWI gekeken wordt naar uitkeringsafhankelijkheid vanaf het moment van huisvesting. SWI laat zien dat van 86%van de mensen uit het cohort 2022 drie maanden na huisvesting een uitkering heeft en 77% van de mensen uit datzelfde cohort 12 maanden na huisvesting een uitkering heeft.
In de factsheet statushouders en gezinsmigranten van Divosa wordt onder meer gekeken naar het totaalpercentage van alle statushouders bij elkaar in de bijstand op een specifiek moment. De meest recente factsheet stamt uit 2023 en daaruit valt op te maken dat in juni 2022 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering had.
Het is niet mogelijk om de uitgaven aan uitkeringen uit te splitsen naar achtergrondkenmerken zoals nationaliteit, omdat het uitgekeerde bedrag per individu verschilt.
1 jaar
79%
87%
84%
72%
68%
58%
2 jaar
92%
82%
78%
71%
68%
3 jaar
80%
65%
70%
62%
4 jaar
57%
54%
57%
5 jaar
40%
47%
51%
6 jaar
38%
39%
7 jaar
32%
36%
8 jaar
27%
9 jaar
27%
9,5 jaar
28%
Hoeveel statushouders en migranten uit andere (Afrikaanse) landen ontvangen op dit moment Nederlandse uitkeringen en toeslagen?
Op basis van de data uit DAI zijn in onderstaande tabel de percentages van mensen met een uitkering per cohort per aantal jaar na vergunningverlening opgenomen. Het gaat hierbij om mensen die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen, inclusief nareizigers en reguliere gezinsherenigers die zich in deze periode hebben herenigd met deze statushouders. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
1 jaar
86%
88%
85%
78%
73%
70%
2 jaar
89%
83%
78%
77%
73%
3 jaar
76%
67%
68%
65%
4 jaar
58%
55%
54%
5 jaar
46%
49%
46%
6 jaar
43%
41%
7 jaar
38%
38%
8 jaar
33%
9 jaar
31%
9,5 jaar
30%
Kunt u bevestigen of uitkeringen zoals de bijstand, Algemene Ouderdomswet (AOW), kinderbijslag en huurtoeslag door statushouders en migranten (structureel) worden overgemaakt naar hun land van herkomst? Zo ja, in welke mate? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en bij te houden?
Het Ministerie van SZW houdt geen overzicht bij van de besteding van uitkeringen door ontvangers. Het kabinet is niet voornemens om de besteding van uitkeringen van ontvangers van uitkeringen in kaart te brengen. Tenzij anders is voorzien in wet- en regelgeving, geldt voor sociale uitkeringen zoals de AOW dat ontvangers zelf bepalen op welke wijze het uitgekeerde bedrag wordt ingezet.
Deelt u de mening dat het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel primair is bedoeld om Nederlandse burgers en inwoners – wanneer zij hier zelf niet toe in staat zijn – in hun levensonderhoud te voorzien en niet om (familie in) landen van herkomst van statushouders en migranten te financieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het sociale zekerheidsstelsel in Nederland heeft als doel om personen of gezinnen, die vanwege bepaalde omstandigheden in financiële problemen komen, te helpen. Het Ministerie van SZW maakt hierbij geen onderscheid naar (land van) herkomst of andere gronden.
Aan de basis hiervan ligt het gelijkheidsbeginsel, dat stelt dat mensen die in Nederland verblijven in gelijke gevallen gelijk behandeld worden, en het verbod op discriminatie, dat ook in artikel 1 van de Grondwet is vastgelegd. Deze beginselen zijn ook op het sociale zekerheidsstelsel van toepassing.
Deelt u de mening dat wanneer statushouders en migranten in staat zijn een significant deel van hun uitkering af te staan aan (familie in) het buitenland, deze uitkering blijkbaar hoger is dan noodzakelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Belangrijk uitgangspunt is dat de mensen die in aanmerking komen voor sociale voorzieningen zelf de verantwoordelijkheid en vrijheid hebben om de uitkering in te zetten waarvoor deze is bedoeld. Daarom gelden er stringente voorwaarden voor wie gebruik maken wil maken van sociale voorzieningen in het kader van het sociale zekerheidsstelsel. De hoogte van uitkeringsbedragen worden op verschillende wijzen vastgesteld. De manier waarop dit gebeurt is vastgelegd in de wetgeving waarin sociale voorzieningen en sociale verzekeringen zijn verankerd. Een verlaging van de bijstandsuitkering is bijvoorbeeld bij wijze van uitzondering alleen mogelijk als algemeen noodzakelijke bestaanskosten zich naar het oordeel van de gemeente in mindere mate of niet voordoen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar gronden zoals etnische afkomst (discriminatieverbod).
Welke concrete maatregelen worden momenteel genomen om te voorkomen dat Nederlands belastinggeld via uitkeringen en toeslagen belandt bij buitenlandse overheden of mogelijk buitenlandse terroristische netwerken?
De Nederlandse overheid controleert of mensen in het buitenland echt recht hebben op een uitkering uit Nederland. Als er geen afspraken met een land zijn gemaakt over de controle van bepaalde uitkeringen dan krijgen mensen in dat land die uitkeringen meestal niet.3 Mensen die in het buitenland wonen ontvangen bijvoorbeeld geen bijstand uit Nederland. Daarnaast komt niet iedereen in aanmerking voor het ontvangen van een uitkering of een toeslag vanwege de voorwaarden die daarvoor gelden en is het de verantwoordelijkheid van de ontvanger van een uitkering of toeslag om deze in te zetten waarvoor deze bedoeld is (zie ook antwoord op vraag 6).
Daarnaast helpen verschillende bestaande maatregelen om te voorkomen dat geld vanuit Nederland kan worden gebruikt om terrorisme te financieren. Bij de bestrijding van terrorismefinanciering ligt de focus niet zozeer op de herkomst van het geld, maar op de bestemming ervan.4 De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) heeft als doel witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Het is verplicht voor meldingsplichtige instellingen (zoals financiële instellingen, banken, makelaars, notarissen, advocaten) om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU). Indien er aanwijzingen zijn voor de financiering van terrorisme, kunnen deze door het OM worden onderzocht op aanknopingspunten voor een strafrechtelijk onderzoek. Op grond van resolutie 1373 van de Verenigde Naties kan door Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister Justitie en Veiligheid, een nationale bevriezingsmaatregel worden opgelegd (plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme) wanneer het gegronde vermoeden bestaat van terroristische activiteiten of ondersteuning daarvan. Het gevolg van de maatregel is dat de financiële tegoeden van de personen en organisaties die op de lijst staan moeten worden bevroren door financiële instellingen. Tegelijkertijd is het verboden voor anderen om financiële tegoeden en op geld waardeerbare middelen aan deze personen of organisaties ter beschikking te stellen. De nationale bevriezingsmaatregel is complementair aan plaatsing op de EU terrorismelijst en de uitgebreide VN financiële sancties.
In wlke mate draagt het huidige beleid bij aan de belastingdruk voor Nederlandse burgers en de houdbaarheid van onze voorzieningen?
Dat is niet bekend. Zoals aangegeven bij vraag 4 wordt er door het Ministerie van SZW ook geen overzicht bijgehouden van de besteding van uitkeringen en toeslagen door de ontvangers.
Op basis van beschikbare gegevens is het ook niet mogelijk om gefundeerde uitspraken te doen op welke wijze het gemaakte keuzes die ten grondslag liggen aan het sociale zekerheidsstelsel zich verhouden tot de belastingdruk in Nederland en de houdbaarheid van bestaande voorzieningen.
Bent u bereid om de regels rondom uitkeringen aan statushouders en migranten te verscherpen, bijvoorbeeld door te korten op de verstrekte uitkering of toeslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Dit is niet mogelijk. Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en de Grondwet om onderscheid te maken tussen Nederlanders en migranten of statushouders als het gaat om de vormgeving en rechten op sociale zekerheid. Dat neemt niet weg dat het woonlandbeginsel onverminderd van toepassing blijft, zoals vastgelegd in de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. Het woonlandbeginsel ziet er op toe dat voor een aantal uitkeringen en toeslagen de hoogte van een uitkering in verhouding staat tot het kostenniveau van het land waar de ontvanger woont. Op die manier houdt het kabinet toezicht op de export van uitkeringen naar landen buiten de EU, EER en Zwitserland.
Hoe kijkt u in het licht van vraag 9 naar het remigratiebeleid? Bent u bijvoorbeeld bereid statushouders en migranten die hun financiële focus op hun land van herkomst leggen, aan te moedigen om daar vrijwillig doch permanent naartoe terug te keren?
Het Ministerie van SZW kent een remigratieregeling voor bepaalde doelgroepen uit bepaalde landen waarmee Nederland arbeid gerelateerde historische banden heeft, alsook voor vluchtelingen.
In 2017 is besloten deze regeling met ingang van 2025 in te trekken, omdat deze niet meer paste bij het streven om zoveel mogelijk arbeidskrachten voor de Nederlandse arbeidsmarkt te behouden. Een andere reden hiervoor was dat remigratie een weloverwogen (persoonlijke en financiële) keuze is van personen die daartoe willen overgaan en deze personen hiervoor zelf maatregelen dienen en vaak ook kunnen treffen.
Daarmee is de regeling vanaf 2025 uit gefaseerd, zodat er geen nieuwe instroom meer mogelijk is. Als gevolg hiervan, maar ook vanwege het doel waarvoor deze remigratieregeling oorspronkelijk is ingesteld, is het niet (meer) mogelijk om deze regeling in te zetten.
Overigens kunnen mensen die zelfstandig vertrekken uit Nederland nog wel in aanmerking komen voor vertrekondersteuning (basisvertrekondersteuning en in sommige gevallen ook herintegratieondersteuning).
Deze ondersteuning bestaat uit extra financiële ondersteuning en/of ondersteuning in natura, om het mogelijk te maken een nieuw bestaan op te bouwen in het land van herkomst en wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Asiel en Migratie.5
Ayoub M. die in 2021 de 18-jarige Rik van de Rakt doodstak |
|
Emiel van Dijk (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Twee jaar extra cel tbs voor Ayoub Y, die wel al trots in de keuken werkt»?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar wordt verwezen in de voetnoot.
In zijn algemeenheid kan worden aangegeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning. Ik heb uw Kamer in algemene zin geïnformeerd over het openbare-ordebeleid in asielzaken in mijn brief van 18 december 2024.2
Is de tijdelijke verblijfsvergunning van Ayoub M. in 2021 ingetrokken nadat hij was veroordeeld voor het doodsteken van de 18-jarige Rik van der Rakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, doe ik geen mededeling over individuele zaken.
Hoe is het mogelijk dat een levensgevaarlijke gek als Ayoub Y. die, terwijl hij een tijdelijke verblijfsvergunning had een willekeurige jongen doodstak op straat, binnenkort in aanmerking komt voor proefverlof?
Ik ga niet in op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat het verlof een onderdeel is van de behandeling van een justitiabele aan wie een tbs-maatregel met dwangverpleging is opgelegd (tbs-gestelde). Tijdens het verlof kan een tbs-gestelde gefaseerd en per verloffase oefenen met vrijheden. Hierbij is de eerste een kort verlof, met begeleiding en beveiliging. Behandelaars kunnen hiermee beoordelen of de terugkeer in de samenleving veilig genoeg is of dat terugplaatsing of een langer verblijf in de tbs-kliniek noodzakelijk is. De procedures omtrent het verlenen van verlof zijn zeer zorgvuldig. Verloftoetsing vindt primair plaats met het oog op de veiligheid van de samenleving. Een tbs-gestelde gaat pas met verlof als vanuit risicotaxatie en professioneel oordeel van de behandelaars de kans op recidive of terugval beheersbaar wordt geacht. Verlofaanvragen worden getoetst door een onafhankelijk adviescollege.
Vindt u het niet schandalig dat Ayoub Y. geen gevangenisstraf heeft gekregen voor deze verschrikkelijke moord en nu vrolijk staat te koken voor de hele kliniek waar hij verblijft?
Het oordeel welke straf – gegeven de specifieke omstandigheden van het individuele geval – het meest passend is, is aan de rechter op basis van de wetgeving in onder meer de wetboeken van Strafrecht en Strafvordering. Het past de leden van het kabinet niet om in dat oordeel te treden.
Gaat u ervoor zorgen dat Ayoub M. niet wordt losgelaten op de Nederlandse samenleving maar in plaats daarvan heel snel Nederland wordt uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken.
In algemene zin verwijs ik naar bovengenoemde brief van 18 december 2024. Hierin heb ik uiteengezet dat de vereisten voor het intrekken van een asielvergunning op grond van EU-wetgeving zwaarder zijn dan die voor het intrekken van een reguliere verblijfsvergunning. Redengevend hiervoor is dat als de IND concludeert dat een persoon in aanmerking komt voor een asielvergunning, daarmee is vastgesteld dat deze persoon bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. De individuele beoordelingen zullen steeds langs de maatstaven als aangegeven in deze brief worden verricht.
Het bericht ‘Klap voor ministers: omstreden buitenlandse predikers mogen toch Nederland in van rechter’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Welke maatregelen onderzoekt u allemaal om te voorkomen dat de drie omstreden buitenlandse predikers die komend weekeinde te gast zijn bij De Ramadan Expo in Utrecht Nederland binnenkomen?1
Vooropstaat dat er in Nederland geen plek is voor haatzaaierij en het verheerlijken van geweld. Onze inzet was dan ook om dit te voorkomen door deze sprekers de toegang tot ons land te weigeren. Op 20 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter het besluit om de drie sprekers uit Nederland te weren door signalering in het Schengeninformatiesysteem, geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Als gevolg hiervan is de signalering voor deze sprekers uit het Schengeninformatiesysteem verwijderd en kunnen zij Nederland inreizen. Als de sprekers ten tijde van hun inreis aan alle toegangsvoorwaarden voldoen, worden zij toegelaten. Op grond van de vreemdelingenwet zijn er op basis van de bestaande feiten en omstandigheden, geen andere mogelijkheden om de toegang alsnog te weigeren. Wel wil ik benadrukken dat vreemdelingen gedurende hun verblijf moeten blijven voldoen aan de toegangsvoorwaarden, waaronder geen dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid. Als niet langer aan de toegangsvoorwaarden wordt voldaan, kan het verblijfsrecht beëindigd worden en dient de betrokkene Nederland te verlaten. Daarnaast geldt dat indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, het Openbaar Ministerie kan besluiten om strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Kunt u de landingsrechten intrekken van zoals eerder gebeurde in 2017 toen de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoglu naar Nederland wilde komen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat niet kan?
Bilaterale en EU luchtvaartverdragen met derde landen bevatten geen wettelijke basis om landingsrechten in te trekken op grond van het migratiebeleid of vervoer van specifieke personen. Landingsrechten van luchtvaartmaatschappijen kunnen alleen worden ingetrokken als luchtvaartmaatschappijen niet voldoen aan de desbetreffende vereisten in dergelijke verdragen van onder meer vestiging, relevante vergunningen en eigendom en zeggenschap en daaromtrent afstemming heeft plaats gevonden met de desbetreffende verdragspartij.
De vlucht van de Turkse Minister in 2017 betrof een staatsvlucht, waarop Bilaterale en EU luchtvaartverdragen niet van toepassing zijn. Voor staatsvluchten heeft de Nederlandse overheid de discretionaire bevoegdheid om wel of geen diplomatieke klaring af te geven voor landen of overvliegen.
Mochten de predikers al geland zijn, welke stappen onderneemt u dan om te voorkomen dat zij op de bijeenkomst mogen spreken? Bent u bereid hierop aan te dringen bij het lokale bevoegd gezag?
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Zij hebben aangegeven uiteraard alert te zijn op (ongeregeldheden rondom) het evenement. Het Openbaar Ministerie kan, indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen uiten.
Kunt u deze vragen met de grootst mogelijke spoed beantwoorden, bij voorkeur voor morgenochtend (zaterdagochtend)?
Ja.
De dreiging van vrouwelijke genitale verminking in Nederland |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden meisjes in Amsterdam het risico lopen slachtoffer te worden van vrouwelijke genitale verminking (VGV), en dat de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) schat dat circa 20.000 vrouwen in de hoofdstad al VGV zijn ondergaan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen van gynaecologen en hulpverleners dat vrouwelijke genitale verminking in Amsterdam en in Nederland een groter probleem is dan wordt aangenomen? Wat zijn de meest recente cijfers die u ter beschikking heeft?
Het kabinet vindt vrouwelijke genitale verminking een barbaarse en onaanvaardbare praktijk waartegen meisjes en vrouwen beschermd moeten worden. De aanpak van vrouwelijke genitale verminking, als vorm van schadelijke praktijken, is voor dit kabinet dan ook een belangrijk thema. We vinden het daarom van belang om scherp zicht te hebben op het aantal slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking. Voor het inzetten van effectieve interventies en het bieden van medische zorg is het ook noodzakelijk dat slachtoffers in beeld zijn. Tegelijkertijd is vrouwelijke genitale verminking een verborgen fenomeen, onder andere vanwege gevoelens van schaamte en de taboesfeer die nog te vaak heerst om over deze geweldsvorm te praten. Ook voor professionals kan het moeilijk zijn om in gesprek te gaan met mogelijke slachtoffers. De waarschuwing van deze (medische) professionals zien wij als een extra aansporing om, door middel van een nieuw prevalentieonderzoek uitgevoerd door Pharos, zo goed mogelijk recente prevalentiecijfers in beeld te brengen.
Het meest recente prevalentieonderzoek is in 2019 gepubliceerd. Dat onderzoek wees uit dat naar schatting ongeveer 41.000 vrouwen genitale verminking hebben ondergaan waarvan ongeveer 15.000 de meest ingrijpende vorm.2 Op dit moment voert Pharos, met subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), een nieuw prevalentieonderzoek uit. Het onderzoek is gericht op de omvang en risico’s van de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking, en het brengt in beeld wat de bestaande sociale normen zijn die ten grondslag liggen aan deze problematiek. Naar verwachting worden de resultaten van dit onderzoek eind 2025 gepubliceerd en gepresenteerd in een afsluitend symposium door Pharos. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Klopt het dat VGV wereldwijd toeneemt, zoals Unicef stelt? Welke impact heeft dit op de situatie in Nederland, en ziet u hier een reden in om extra preventieve maatregelen te nemen?
UNICEF haalt de data uit de nationale demografische enquêtes van landen (DHS-data). Het klopt dat het absolute aantal gevallen van vrouwelijke genitale verminking afgelopen 8 jaar is toegenomen van ca. 200 naar 230 miljoen. Hoewel het absolute aantal toeneemt, neemt het percentage vrouwelijke genitale verminking in veel landen af. Dat het absolute aantal toch toeneemt komt door de hoge bevolkingsgroei in de landen waar vrouwelijke genitale verminking prevalent is. Daarnaast wordt de toename voor een deel veroorzaakt doordat vrouwelijke genitale verminking in steeds meer landen wordt meegenomen in bevolkingsonderzoeken waardoor het zicht op het aantal gevallen verbeterd en de prevalentie van vrouwelijke genitale verminking beter in beeld komt. Het is lastig uitspraken te doen over de impact van deze stijging op Nederland. Zie ook het antwoord op de voorgaande vraag. Het kabinet zet zich volop in om meisjes en vrouwen te beschermen tegen vrouwelijke genitale verminking. Zie de beantwoording van vraag 4 en 5 voor een antwoord op de vraag over extra preventieve maatregelen.
Wat doet u momenteel in preventie op VGV? Acht u dat voldoende? Bent u bereid aanvullende maatregelen te overwegen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich volop in om meisjes en vrouwen te beschermen tegen vrouwelijke genitale verminking. Er worden verschillende preventieve maatregelen ingezet ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma aangekondigd de aanpak van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking te willen versterken. Momenteel wordt verkend welke aanvullende maatregelen passend zijn, aansluitend op de uitvoeringspraktijk.
Op dit moment worden al verschillende preventieve maatregelen ingezet ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Hieronder volgt een opsomming van de huidige maatregelen.
Het Ministerie van OCW financiert de Alliantie verandering van binnenuit waarin verschillende zelforganisaties van gemeenschappen waar vrouwelijke genitale verminking voorkomt werken aan preventie van schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking. Hierbij wordt ingezet op het bevorderen van normverandering «van binnenuit» gesloten gemeenschappen, via getrainde «voortrekkers» die zelf hun wortels hebben in zulke gemeenschappen. Dit doen zij onder andere middels dialoogsessies, conferenties en lotgenotengroepen, die worden geleid door gespreksleiders die zelf onderdeel zijn van zulke gemeenschappen.
Het Ministerie van VWS verleent subsidie aan Federatie Somalische Associaties Nederland (FSAN), en via Movisie aan Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Turkse Arbeidersvereniging Nederland (HTIB), Kezban, Landelijke Werkgroep Mudawwanah (LWM), Vluchtelingen-Organisatie Nederland (VON) en Voice of all Women (VOAW) bedoeld voor voorlichting aan de gemeenschappen die zij vertegenwoordigen. Deze organisaties geven op verschillende innovatieve manieren vorm aan de voorlichting over bijvoorbeeld het herkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking en inzicht in passende hulpverlening. Hiervoor wordt onder andere gewerkt met sleutelpersonen uit gemeenschappen waar vrouwelijke genitale verminking voorkomt. Het effect hiervan wordt gemonitord. De monitoringsresultaten en goede voorbeelden worden gedeeld met gemeenten zodat zij deze kunnen gebruiken in de lokale aanpak, omdat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de preventie van huiselijk geweld, waaronder vrouwelijke genitale verminking.
Verder is vanuit het Ministerie VWS de verklaring tegen meisjesbesnijdenis (i.e. vrouwelijke genitale verminking) in 2024 geüpdatet. Deze kan worden uitgereikt aan ouders afkomstig uit risicolanden die van plan zijn om op vakantie te gaan naar hun land van herkomst. Jeugdgezondheidszorg professionals kunnen de verklaring meegeven aan deze ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van vrouwelijke genitale verminking.
Vanuit het Ministerie van VWS wordt ook ingezet op voorlichting aan jongeren via sociale media met de campagne #rechtopnee. Deze campagne is samen met Droomgever en een jongerenpanel ontwikkeld en in januari 2023 gelanceerd. Uit de cijfers blijkt dat er een groot aantal jongeren mee wordt bereikt. Over een periode van iets minder dan 6 maanden is een bereik gehaald van meer dan 3,2 miljoen gebruikers. De informatie over vrouwelijke genitale verminking is 660.610 keer bekeken. Gezien het succes van de campagne is ingezet op verlenging. De campagne is verder uitgebreid en de boodschap is verstevigd en verdiept. Ook is er een vijfde thema aan toegevoegd, namelijk huwelijkse gevangenschap.
Ook in het onderwijs wordt regelmatig aandacht gevraagd voor de bestaande voorlichtingsmaterialen en de risico’s in aanloop naar schoolvakanties. Voorafgaand aan de meivakantie stuurt het Ministerie van OCW bijvoorbeeld nieuwsbrieven om aandacht te vragen voor de risico’s op huiselijk geweld, genitale verminking en kindermishandeling.
Door in te zetten op het bevorderen van deskundigheid van professionals worden signalen van dreigende vrouwelijke genitale verminking eerder en beter in beeld gebracht wat bijdraagt aan de preventie van vrouwelijke genitale verminking. Vanuit het Ministerie van VWS wordt daarom ingezet op het vergroten van de bekendheid van de e-learning van AUGEO over verschillende vormen van schadelijke praktijken – waaronder vrouwelijke genitale verminking – voor professionals. Daarnaast wordt vanuit het Ministerie van VWS een subsidie verleend voor het ontwikkelen en implementeren van de «richtlijnmodule voor de preventie van vrouwelijke genitale verminking door de Jeugdgezondheidzorg».
Ten aanzien van onderwijsprofessionals, gaat het Ministerie van OCW investeren in kennis over de meldcode door gerichte trainingen voor onderwijsprofessionals aan te bieden. Dit gaat om brede kennis van de meldcode, en richt zich dus op alle vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Verder zal het kabinet nagaan of en op welke manier een adviesplicht in geval van vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking, vormgegeven zou kunnen worden. Daarbij worden randvoorwaarden voor implementatie en de verhouding tot de collegiale toetsing, zoals opgenomen in stap 2 van de meldcode, expliciet meegenomen.
Het kabinet werkt op dit moment samen met organisaties die specifieke contacten en ingangen hebben bij gemeenschappen uit landen waar vrouwelijke genitale verminking voorkomt. Deze organisaties zijn samen met de betrokken departementen onderdeel van het netwerkknooppunt dat met subsidie van VWS
door Pharos wordt georganiseerd. Het netwerk zorgt voor het delen van informatie tussen relevante organisaties en het versterken van samenwerking. Ook hier gaat een preventieve werking vanuit.
Bent u bereid extra middelen vrij te maken om bewustwording en preventie te versterken, onder andere door meer in te zetten op voorlichting in risicogemeenschappen, training van zorg- en onderwijsprofessionals en actieve monitoring van risicogevallen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens aanvullende (preventieve) maatregelen te nemen gericht op vrouwelijke genitale verminking. In het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma is aangekondigd de aanpak van schadelijke praktijken te versterken. De aanpak van vrouwelijke genitale verminking is daar onderdeel van. Op dit moment wordt verkend welke aanvullende maatregelen passend zijn, aansluitend op de uitvoeringspraktijk.
Bent u bereid te kijken naar het voorbeeld uit het Verenigd Koninkrijk, waarin rechters onder deFemale Genital Mutilation Protection Order,verregaande bevoegdheden hebben om ook civielrechtelijke maatregelen op te leggen, zoals het opleggen van een uitreisverbod of het intrekken van een paspoort, om VGV te voorkomen? Zo ja, komt u met een initiatief hierop? Zo nee, waarom niet?
In 2020 heeft de Universiteit Leiden onderzoek gedaan naar de inzet van juridische instrumenten bij schadelijke praktijken.3 Daarbij hebben de onderzoekers ook de Female Genital Mutilation Protection Order (FGMPO) uit het Verenigd Koninkrijk geanalyseerd. Ze concludeerden dat de FGMPO in juridische zin vergelijkbaar is met bestaande Nederlandse maatregelen, zoals een contactverbod of kinderbeschermingsmaatregel met een schriftelijke aanwijzing om bijvoorbeeld niet te reizen. Beide maatregelen stellen de rechter, net als de FGMPO, in staat beperkingen op te leggen om de veiligheid van de betrokken persoon te waarborgen. Daarbij twijfelen de onderzoekers of dit specifiek instrument succesvol naar Nederland kan worden overgeheveld, omdat de Britse protection order binnen een geheel ander rechtsstelsel functioneert.
Op papier zou de FGMPO dus geen wezenlijke toevoeging zijn aan het Nederlandse rechtssysteem. In de praktijk vereist een effectieve uitvoering van de bestaande maatregelen echter zorgvuldige afstemming en toepassing. Om deze reden is de Actieagenda Schadelijke Praktijken (2020–2022) in het leven geroepen en voert het onafhankelijke onderzoeks- en adviesbureau Right to Rise, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC), onderzoek uit naar de verbetering van preventieve beschermingsmaatregelen, zoals een uitreisverbod of het intrekken van een paspoort. Hierbij worden ook internationale voorbeelden bestudeerd, waaronder die uit het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Dit onderzoek wordt naar verwachting voor de zomer afgerond.
Bent u bereid te kijken naar het voorbeeld uit Frankrijk, waarin veel meisjes een medisch onderzoek ondergaan om VGV te constateren? Zo ja, komt u met een initiatief hierop? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het in Nederland al mogelijk een medisch onderzoek te laten uitvoeren in geval van vermoedens van uitgevoerde vrouwelijke genitale verminking. In het handelingsprotocol «vrouwelijke genitale verminking bij minderjarigen» zijn de te zetten stappen bij een vermoeden van uitgevoerde vrouwelijke genitale verminking opgenomen.4 In geval van vermoedens van uitgevoerde vrouwelijke genitale verminking, kan Veilig Thuis een onafhankelijk arts vragen een (forensisch) medisch onderzoek te verrichten. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door een arts met medische en forensische kennis, volgens de richtlijnen van de WOKK (Wetenschappelijk Onderwijs over Kindermishandeling voor Kinderartsen). Indien de ouders geen toestemming geven voor het doen van medisch onderzoek, kan Veilig Thuis de Raad voor de Kinderbescherming vragen te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is om medisch onderzoek mogelijk te maken.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het strafbaar stellen van VGV? Zijn er inmiddels daders vervolgd en/of veroordeeld?
Vrouwelijke genitale verminking is in Nederland strafbaar als een vorm van mishandeling (Sr art. 300–304, 307, 308). Ook medeplegen en uitlokking zijn strafbaar (Sr art. 47 en 48). Sinds 1 februari 2006 kunnen verdachten bovendien worden vervolgd voor een in het buitenland uitgevoerde verminking, mits zij de Nederlandse nationaliteit hebben of een woon- of verblijfsvergunning voor Nederland bezitten.
Tot op heden heeft er één vervolging plaatsgevonden, maar er zijn nog geen veroordelingen voor vrouwelijke genitale verminking of het aanzetten daartoe. Hoewel het strafrecht een belangrijke normstellende functie heeft, blijkt uit diverse onderzoeken, waaronder die van de Universiteit Leiden en het WODC-onderzoek naar strafrechtelijke opsporing en vervolging van vrouwelijke genitale verminking5, dat de daadwerkelijke handhaving en opsporing complex blijven. De politie en het Openbaar Ministerie kampen met een gebrek aan concrete signalen en informatie over mogelijke dreigingen, wat vervolging bemoeilijkt.
Om deze reden ligt de nadruk van het overheidsbeleid niet alleen op strafrechtelijke vervolging, maar met name op preventie en vroegtijdige signalering. Het kabinet zet in op bewustwording, bescherming en het versterken van de samenwerking tussen zorgprofessionals, politie en justitie om vrouwelijke genitale verminking te voorkomen en sneller in te grijpen bij vermoedens van dreiging. Voorbeelden hiervan zijn de meldcode eergerelateerd geweld, de verklaring tegen meisjesbesnijdenis, de e-learning voor professionals over deze geweldsvorm en diverse voorlichtingsactiviteiten en campagnes.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Dobbe c.s. om hersteloperaties voor vrouwelijke genitale verminking uit te zonderen van het eigen risico?2
Met de indieners van de motie vindt ook de Minister van VWS het onwenselijk als vrouwen die een hersteloperatie voor genitale verminking willen ondergaan een drempel ervaren door het eigen risico. De betrokken vrouwen is immers groot onrecht aangedaan en zouden geen belemmeringen moeten ervaren voor herstel.
De uitvoering van de motie hangt echter samen met de uitvoering van een amendement over hetzelfde onderwerp. Tijdens de begrotingsbehandeling van 2020 is een amendement van de leden Raemakers en Bergkamp aangenomen, waardoor eenmalig middelen beschikbaar zijn gesteld om – bij wijze van pilot – vrouwen die een hersteloperatie ondergaan in het geval van genitale verminking, uit te zonderen van het eigen risico.
Zoals de ambtsvoorganger van de Minister van VWS in mei 2024 heeft aangegeven, is het ingewikkeld dit amendement uit te voeren. Het is echter wel mogelijk om ervoor te zorgen dat de vrouwen feitelijk geen eigen risico betalen, hetgeen ook het doel is van de motie. De Minister is daarom voornemens om voor de zomer een bestaand onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van hersteloperaties bij genitale verminking uit te breiden. Hierbij zullen vrouwen die een hersteloperatie ondergaan worden uitgezonderd van het eigen risico, om zo inzichtelijk te krijgen of en in hoeverre het eigen risico, maar ook andere factoren zoals schaamte- en schuldgevoelens een drempel vormen om een hersteloperatie te ondergaan. Door deze inzichten kunnen vervolgens gepaste maatregelen worden getroffen om te zorgen dat deze vrouwen indien gewenst deze zorg kunnen krijgen. De verwachting is dat dit onderzoek tot in 2027 doorloopt. Daarmee geeft de Minister vooralsnog uitvoering aan de motie en kunnen de resultaten van het onderzoek worden benut voor een definitieve oplossing.
De antwoorden op vragen over 'asielopvang in hotels' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Heeft het college van Vlaardingen gelijk als zij stelt dat uw antwoorden op de eerdere Kamervragen niet op kort verblijf in hotels betrekking hadden?1 en 2
In de beantwoording op de eerdere Kamervragen zijn verschillende situaties uiteengezet. Er is in algemene zin ingegaan op kort en lang verblijf in hotels voor zowel asielzoekers als statushouders.
Klopt de informatie van de burgemeester van Vlaardingen die in een interview na afloop van het debat van 9 januari 2025 met lokale omroep Twee stelde dat de asielzoekers in Vlaardingen als hotelgasten verblijven vanwege het korte verblijf?3
Dat klopt. Het uitgangspunt is dat de asielzoekers een beperkte periode verblijven op deze locatie, waarna ze doorstromen naar een andere COA-locatie.
Klopt het dat een gemeente alleen op basis van de openbare orde en veiligheid asielopvang kan weigeren of zou dit ook op basis van andere gronden/motivering kunnen, zoals kort verblijf in hotels of zelfs zonder opgaaf van redenen?
Vanuit bestuurlijk oogpunt geldt dat het COA er altijd naar streeft om in goed overleg met de gemeente opvang te realiseren. De medewerkers van het COA werken hard om draagvlak te creëren voor opvang, zodat opvang gerealiseerd kan worden in samenspraak met het lokaal bestuur en de lokale gemeenschap.
Voor het opvangen van asielzoekers, ook in hotels, is het van belang of het omgevingsplan voorziet in de mogelijkheid tot langdurige opvang. Als dat niet het geval is, dan kan het COA een vergunning aanvragen bij de gemeente. Zonder passend omgevingsplan of vergunning, zal in beginsel alleen de mogelijkheid bestaan van kortstondig verblijf.
Deelt u de mening van het college van Vlaardingen dat op 20 september 2024 stelde dat «de gemeente hier (lees: het weigeren van asielopvang in een hotel) geen zeggenschap over heeft»?4
Zie antwoord vraag 3.
Mogen er volgens het huidige bestemmingsplan überhaupt 100 asielzoekers worden gehuisvest, aangezien de bestemming horeca is?
Binnen de huidige vergunningssituatie is kort verblijf mogelijk op deze locatie. Er is een grote druk op de opvang van het COA, waardoor het in gebruik nemen van een dergelijke locatie helaas noodzakelijk is. Het COA is door het hele land, en ook in de gemeente Vlaardingen, op zoek naar mogelijkheden om de opvang te verduurzamen, zodat de kosten van een locatie omlaag gaan en de leefbaarheid op en rond een locatie wordt verbeterd.
Bent u bereid de democratische beslissing van de gemeenteraad, die het raadsvoorstel om 100 asielzoekers te huisvesten in een hotel niet heeft aangenomen, alsnog te respecteren en het Vlaardingse bod te vernietigen?
De gemeente heeft de mogelijkheid om via de provinciale regietafel afspraken te maken over de uitruil van verschillende opgaven. Vanuit de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen volgt een opgave voor gemeenten om asielopvang te realiseren. Dit geldt ook voor de gemeente Vlaardingen.
Bent u gezien de maatschappelijke ophef binnen en buiten Vlaardingen, zeker nu zij al 1.000 Oekraïners opvangen, bereid om met spoed, in overleg met het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), een andere vorm van huisvesting voor deze asielzoekers buiten Vlaardingen te zoeken en Vlaardingen te ontzien van de spreidingswet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er andere gemeenten die net als Vlaardingen tegen de wens van gemeenteraad en/of college gedwongen worden om asielzoekers op te vangen?
Zoals aangeven bij vragen 3 en 4 is het uitgangspunt dat asielopvang alleen gerealiseerd wordt in overeenstemming met het lokaal bestuur.
Bent u bekend met de berichten: «Plotse daling van aantal kenniswerkers, iets minder nieuwe aanvragen voor asiel» en «Wachtende asielzoekers ontvangen astronomisch bedrag aan dwangsommen: «Schaf dit af»»?1 2
Ja.
Hoe verklaart u de stijging van het totale bedrag dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan dwangsommen aan asielaanvragers heeft moeten uitkeren van elf miljoen euro in 2023 naar 36,8 miljoen euro in 2024?
Bij asiel- en nareis aanvragen heeft de IND al jaren te kampen met oplopende voorraden. Zelfs met de huidige instroomcijfers is het niet mogelijk om de opgelopen voorraden in te lopen. Mede hierom heeft de IND een meerjarenambitie om vanaf 2025 jaarlijks de productie te verhogen en om te voorkomen dat de voorraden verder oplopen.
Concreet betekent dit dat de IND (1) de komende periode in gaat zetten op slimmer werken, inzet (2) op het decompliceren van de behandeling van aanvragen en (3) zet de IND beperkt in op extra personeel waar nodig.
Tot november 2022 was de «Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND» nog van toepassing. Sinds 27 september 2022 geldt voor asiel een verlengde beslistermijn van in totaal 15 maanden. Waar rechtbanken deze verlenging eerst in overwegende mate rechtsgeldig achtte, is dat met het verloop van de jaren afgenomen en zijn er steeds meer rechtbanken die de verlenging van de beslistermijn niet langer accepteren waardoor een ingebrekestelling sneller geldig is en een dwangsom sneller kan worden opgelegd. In 2022 zijn er daardoor verhoudingsgewijs minder ingebrekestellingen ingediend dan een jaar later. Zo bedroeg het aantal ingebrekestellingen in 2023 27.450, terwijl deze in 2024 verder opliep naar 29.840. De toename van het aantal ingediende ingebrekestellingen leidt tot meer dwangsommen.
In hoeveel asielaanvragen heeft het opstarten van een gerechtelijke dwangsomprocedure of het indienen van een ingebrekestelling daadwerkelijk geleid tot een snellere beslissing?
Deze vraag is gelet op het grote aantal ingebrekestellingen niet te beantwoorden. De IND beslist op basis van het fifo-principe3. Een toenemend aantal ingebrekestellingen zou een continue herprioritering vergen binnen de logistieke processen van de IND. Dit wordt niet gedaan omdat dit een ontwrichtend effect heeft op de IND. Door het grote aantal ingebrekestellingen is het bovendien niet meer mogelijk om in alle uitspraken op de daaropvolgende beroepen niet tijdig beslissen uitvoering aan de rechterlijke uitspraak te geven. De IND probeert, waar mogelijk, rekening te houden met schrijnende zaken.
Klopt het dat asielzoekers die een dwangsom ontvangen soms moeten meebetalen aan de opvang? Van welke factoren hangt het af of een asielzoeker daadwerkelijk moet meebetalen?
Het klopt dat asielzoekers die een dwangsom ontvangen in beginsel moeten meebetalen aan de kosten van de opvang. Hiervoor geldt dat de dwangsom hoger moet zijn dan de vermogensgrens voortkomend uit de Participatiewet. In 2025 is dit respectievelijk € 7.575 voor alleenstaanden en € 15.540 voor meerpersoonshuishoudens. Wanneer de dwangsom lager is dan de vermogensgrens wordt geen bijdrage geïnd. Ook kan niet te worden geïnd wanneer een asielzoeker met onbekende bestemming is vertrokken, uitgestroomd is naar een gemeente (gemeente doet vermogenstoets voor uitkering) of dat binnen drie maanden zal doen, of wanneer de asielzoeker al een eigen bijdrage betaalt. Voor meer achtergrond verwijs ik graag naar brief 19 637, nr. 3298 die uw kamer op 4 oktober 2024 ontving.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) niet automatisch op de hoogte wordt gesteld wanneer een asielzoeker een dwangsom ontvangt, maar dat de asielzoeker deze zelf moet melden? Zo ja, hoe vaak is er in de afgelopen jaren gemeld en waarom gebeurt dit niet automatisch?
Bij uit te keren dwangsommen boven de eenpersoonsvermogensgrens wordt het COA actief door de IND geïnformeerd. Het COA heeft geen zicht op het vermogen van haar bewoners. Wanneer een dwangsom lager is dan de vermogensgrens, maar het totale vermogen van de asielzoeker tot boven de vermogensgrens brengt is dit voor het COA niet te achterhalen. In het kader van privacywetgeving zou dit ook niet mogelijk zijn. Het COA is hier dus afhankelijk van de bereidheid van bewoners om zelf melding te maken.
Welk percentage van het totaal verstrekte bedrag aan dwangsommen is uiteindelijk aan het COA overgemaakt om mee te betalen aan de opvang? Om welk totaalbedrag gaat het?
In 2024 is in het kader van de regeling eigen bijdrage asielzoekers (reba)
€ 184.370 ontvangen. Afgezet tegenover de € 36,8 mln. die uitgekeerd is als dwangsom levert dat een percentage van 0,5% op als bijdrage aan de opvang. In 2023 is een bedrag van € 125.812 ontvangen. Afgezet tegenover het totaalbedrag aan uitgekeerde dwangsommen van € 11,3 mln. levert dat 1,1% als bijdrage voor de opvang op.
Bent u het met de stelling eens dat een asielzoeker die de maximale dwangsom ontvangt altijd moet meebetalen aan de opvang? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het er mee eens dat uitgekeerde dwangsommen waar mogelijk moeten worden geïnd als bijdrage voor de opvang. Het COA en de IND onderzoeken samen of een snellere gegevensdeling tussen de organisaties leidt tot meer terugvorderingsbeschikkingen. Over de uitkomsten van dat onderzoek wordt uw Kamer op korte termijn separaat geïnformeerd.
Bent u het met de stelling eens dat naast de bestuurlijke dwangsom in vreemdelingenzaken ook de gerechtelijke dwangsom afgeschaft moet worden? Zo ja, wanneer bent u van plan een wetsvoorstel dat dit regelt naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Conform de brief van de Minister President van 25 oktober 2024 aan de Tweede Kamer inzake «Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028 van PVV, VVD, NSC en BBB» is de inzet van het kabinet erop gericht om de rechterlijke dwangsom in vreemdelingrechtelijke procedures af te schaffen. Momenteel wordt onderzocht hoe dat juridisch onderbouwd kan worden met inachtneming van de jurisprudentie van de Afdeling hierover. De rechterlijk dwangsom functioneert feitelijk niet als effectief rechtsmiddel doordat het niet leidt tot dat waar het de rechtzoekende om gaat: een beslissing op korte termijn. Dit is in meer sectoren het geval. Het kabinet onderzoekt daarom onder welke condities het alsnog mogelijk is deze rechterlijke dwangsom niet te betalen waar dat feitelijk geen effectief rechtsmiddel is.
Hoe verklaart u een stijging van het aantal gerechtelijke procedures tegen de IND van 60.760 in 2023 naar 8.320 in 2024?
Voor zover uw Kamer doelt op de IND jaarcijfers 2024, kan worden opgemerkt dat het aantal gerechtelijke procedures omtrent verblijf in 2024 met ongeveer 30.000 is toegenomen. Deze toename wordt door een groot deel veroorzaakt door het aantal Beroepen Niet Tijdig Beslissen (hierna BNTB’s). In 2023 ging het nog om een aantal van circa 25.000 BNTB’s, terwijl dit aantal in 2024 steeg tot circa 50.000.
Hoeveel kosten heeft de IND in 2024 gemaakt om de gerechtelijke procedures te kunnen voeren? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot 2023? Hoeveel fte. heeft de IND moeten inzetten om de gerechtelijke procedures in 2024 te kunnen voeren?
De directie Juridische Zaken (JZ) van de IND heeft als belangrijkste taak het voeren van gerechtelijke procedures. In 2024 had JZ een kostenpost van
€ 52,7 miljoen. In het jaar daarvoor ging het om een kostenpost van € 47,2 miljoen. De gemiddelde personele bezetting bij directie JZ bedroeg in 2024 incl. administratieve ondersteuning, staf en management 368 fte. In 2023 was dit gemiddeld 360 fte.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat de IND zich weer vooral kan richten op het nemen van beslissingen op aanvragen, in plaats van op het voeren van gerechtelijke procedures over dwangsommen of afwijzingen van asielaanvragen?
De inzet van het kabinet is erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de asielinstroom te beperken.
De voornemens van dit kabinet op het terrein van asielmigratie zijn stevig en de wetsvoorstellen zijn daar een uitdrukking van. Dat laat onverlet dat ik op dit moment de adviezen van de Raad van State bestudeer. Daartoe wordt zo spoedig mogelijk het nader rapport opgesteld, gericht op bespreking daarvan in de Ministerraad op korte termijn.
Na bespreking hiervan in het kabinet zal het nader rapport zo spoedig mogelijk met de wetsvoorstellen aan uw Kamer worden aangeboden. Daarnaast krijgt door het wetsvoorstel verlenging beslistermijnen in asiel- en nareiszaken, dat op 11 maart 2025 is aangenomen door de Eerste Kamer, de IND meer ruimte om te beslissen en is het mogelijk dat er daardoor minder beroepen tijdig beslissen zullen worden ingediend.
Diverse cijfers omtrent asiel |
|
Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Hoeveel asielaanvragen zijn er in 2024 in Nederland gedaan?
In 2024 zijn er in totaal ca. 45.640 asielaanvragen gedaan. Hiervan waren ca. 32.180 eerste asielaanvragen, ca. 11.880 nareis aanvragen en ca. 1.590 herhaalde aanvragen. Daarnaast zijn in 2024 ca. 760 asielzoekers overgenomen van andere landen, waarvan ca. 570 middels klassieke hervestiging en ca. 190 asielzoekers middels één-op-één hervestiging uit Turkije.
Hoeveel statushouders en afgewezen asielzoekers verlieten de opvang en waar gingen zij naartoe (verplaatsing andere opvang, doorstroom naar reguliere woning of hebben ze Nederland verlaten)?
In 2024 hebben in totaal ca. 44.280 personen COA-opvang verlaten, waarvan ca. 30.210 vergunninghouders en ca. 14.060 asielzoekers. In 2024 was huisvesting in een gemeente de voornaamste reden van uitstroom dat door COA is geregistreerd. Dit betrof 68% van het vertrek uit de COA-opvang. Overplaatsing naar een andere opvangvorm (zoals Nidos) en overplaatsing naar vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie betrof in beide gevallen 2% van de vertrekredenen die het COA registreerde.
Wat betreft vertrek zijn de cijfers van de DTenV in beginsel leidend. In 2024 hebben ca. 3.240 vreemdelingen Nederland zelfstandig verlaten, waren er ca. 2.750 gedwongen vertrekken en waren er ca. 5.740 zelfstandige vertrekken zonder toezicht.
Hoeveel statushouders verblijven op dit moment in de opvang? Hoe verhoudt dit getal zich tot het aantal asielzoekers dat op dit moment op locaties van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verblijft en klopt het dat het aantal statushouders ten opzichte van asielzoekers toeneemt vanwege stagnerende doorstroom? Zo nee, waarom niet?
Op 20 januari 2025 verbleven ca. 72.680 personen bij het COA, waarvan ca. 53.800 asielzoekers en ca. 18.870 statushouders. Ter vergelijking, vorig jaar verbleven er op 22 januari 2024 ca. 63.560 personen bij het COA, waarvan ca. 49.540 asielzoekers en ca. 16.020 vergunninghouders. Het aandeel statushouders in COA-opvang is in een jaar tijd dus licht toegenomen van 24% naar 26%.
Hoeveel statushouders en hoeveel asielzoekers verblijven op dit moment op noodopvanglocaties van het COA? Hoe verhouden deze getallen zich tot het aantal statushouders en asielzoekers dat op een reguliere COA-locatie verblijft?
Op 27 januari 2025 verbleven ca. 30.490 personen in noodopvang van het COA, waarvan ca. 21.460 asielzoekers en ca. 9.040 statushouders. In reguliere COA-opvang verbleven op dezelfde dag ca. 34.920 personen, waarvan ca. 27.140 asielzoekers en ca. 7.780 statushouders. Dit laat zien dat het aandeel vergunninghouders in de noodopvang van het COA groter is dan het aandeel vergunninghouders in reguliere opvang.
Naast de voorgenoemde opvangvormen in beheer van het COA, worden ook personen opgevangen in tijdelijke gemeentelijke opvang (TGO): een vorm van noodopvang beheerd door gemeenten. Het gaat hier om ca. 4.970 personen, waarvan ca. 4.300 asielzoekers en ca. 670 vergunninghouders. Tot slot wordt ook gebruik gemaakt van noodopvang op niet-COA locaties, zoals hotels en vakantieparken. In deze opvangvorm verbleven op 27 januari 2025 ca. 2.320 personen, waarvan ca. 960 asielzoekers en ca. 1.370 statushouders.
Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal asielzoekers dat verblijft op de COA-locaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
De verwachte ontwikkelingen van het aantal asielzoekers en aantal statushouders dat verblijft op de COA-locaties kunnen worden geschetst op basis van de uitkomsten van de Meerjaren Productie Prognose 2024-II, die eerder met uw Kamer is gedeeld.
De verwachting is dat er eind 2025 ca. 106.700 asielzoekers door het COA zullen worden opgevangen. Voor eind 2026 verwacht men een bezetting van ca. 135.800 asielzoekers en voor eind 2027 ca. 166.000 asielzoekers.
Wat betreft de ontwikkelingen van het aantal statushouders wordt verwacht dat er op 1 januari 2026 ongeveer 1 op de 2 COA-bewoners statushouder is. Hierbij is bij de totstandkoming van de MPP 2024-II rekening gehouden met een hogere instroom statushouders (o.a. vanwege de instroom van nareizigers) en een achterblijvende uitstroom naar gemeenten. Daardoor neemt in de verwachting van de MPP 2024-II het aantal statushouders in de opvang toe.
Bovenstaande verwachte ontwikkelingen zijn gebaseerd op het medio scenario van de MPP, 2024-II tot het met gegevens van het eerste half jaar van 20024. De maatregelen uit het regeerakkoord zijn niet meegenomen in de MPP 2024-II evenals de recente trendmatige ontwikkelingen van de afgelopen maanden.
Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal statushouders dat verblijft op de COA-locaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel doorstroomlocaties zijn er op dit moment in Nederland? Hoe worden deze locaties op dit moment gefinancierd en op welke manier wordt er gewerkt aan integratie?
Er zijn op dit moment 16 doorstroomlocaties in Nederland. De financiering van de huidige doorstroomlocaties geschiedt vanuit het COA kader op de AenM begroting. Statushouders kunnen tijdens hun verblijf in een doorstroomlocatie al starten met werken en inburgeren.
Wanneer zal het pakket dat ziet op het realiseren van doorstroomlocaties zoals genoemd in de brief van de Minister-President van 25 oktober 2024 naar de Kamer worden gestuurd?1
Het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn met de VNG, AEDES en medeoverheden in gesprek over de doorontwikkeling van doorstroomlocaties. Deze gesprekken zijn naar verwachting in februari afgerond. In navolging op de motie van de leden Podt en Bontenbal2 streef ik ernaar om uw Kamer hier in februari nader over te informeren.
Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal doorstroomlocaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
Momenteel verblijven er 17.960 statushouders in de COA-opvang. Het is de ambitie om voor een deel van de statushouders in de COA-opvang een oplossing te vinden in de vorm van een doorstroomlocatie. Het precieze aantal doorstroomlocaties en het aantal statushouders die mogelijk op deze locaties gehuisvest kunnen worden hangt af van de grootte van de locaties die in gebruik worden genomen en de bereidheid van gemeenten om in doorstroomlocaties te voorzien en is op voorhand moeilijk te voorspellen.
Hoeveel statushouders zullen naar verwachting op de doorstroomlocaties in 2025, 2026, 2027 en 2028 gehuisvest kunnen worden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de verwachte kosten van het realiseren van voldoende doorstroomlocaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
De financiering van de doorstroomlocaties is onderdeel van de nadere uitwerking van de doorstroomlocaties. Indien hiervoor extra aanvullende middelen benodigd zijn dan zal besluitvorming hierover onderdeel zijn van de politieke besluitvorming op passende momenten in aansluiting op de begrotingscyclus.
Welke consequenties zal de realisatie van doorstroomlocaties voor statushouders hebben voor het aantal COA-locaties (zowel reguliere opvang als noodopvang) dat nodig is om asielzoekers en statushouders op te vangen?
De druk op de asielopvang is groot. Een van de oorzaken hiervan is het onvoldoende uitstromen van statushouders uit de asielopvang naar gemeentelijke huisvesting. Hierdoor is het noodzakelijk om doorstroomlocaties in te richten. De consequenties van de realisatie van doorstroomlocaties voor het aantal COA-locaties zijn op voorhand moeilijk te voorspellen. Ideaal bezien leidt het huisvesten van statushouders in doorstroomlocaties tot een dergelijke uitstroom uit de COA-opvang dat minder (nood)opvang nodig is. Dit hangt ook af van de bereidheid van gemeenten om gebruik te maken van de bekostigingsregeling die in de maak is en waar vanuit het Rijk een bijdrage wordt geleverd om een doorstroomlocatie in te richten. Daarnaast is ook de toekomstige instroom van asielzoekers hierop van invloed.
Wat zijn de totale kosten voor noodopvang en de kosten per asielzoeker of statushouder die COA op dit moment maakt? Hoe verhouden die kosten zich tot reguliere opvangplekken?
De locatie-gebonden kosten voor een reguliere opvangplek lagen in de eerste 7 maanden van 2024 op gemiddeld 23.300 euro per plek. De locatie-gebonden kosten voor noodopvang lagen op 55.700 euro per plek. Over dezelfde maanden werd een totaal van 1.076 mld euro aan kosten voor noodopvang en tijdelijke gemeentelijke opvang gerealiseerd. Dit stond tegenover een totaal bedrag van 449 miljoen euro voor reguliere opvang.
Op welke uitstroom van statushouders uit COA-locaties zet u in om de besparingen uit het Hoofdlijnenakkoord te realiseren?
Totdat de Huisvestingswet 2014 is gewijzigd en de taakstelling als onderdeel van de wet is afgeschaft blijft het huidige stelsel van kracht. De taakstelling voor het eerste half jaar van 2025 is vastgesteld op 17.700. De achterstand op 1 januari 2025 betreft circa 12.100 te huisvesten statushouders. Deze achterstand komt bovenop de taakstelling voor de eerste helft van 2025. De totale opgave voor 2025-I bedraagt hierdoor circa 29.800 te huisvesten statushouders.
Bent u het met de stelling eens dat naast het omlaag brengen van de instroom van asielzoekers, ook de doorstroom en uitstroom van statushouders prioriteit moeten hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan in Q1 2025 al doen? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u de opvang dan betaalbaar en uitvoerbaar te houden?
Ja. Op de korte termijn ziet het Kabinet zich genoodzaakt om maatregelen te nemen om het COA te ontlasten. In de brief van de Minister-President (dd. 25 oktober jl.) is onder meer aangekondigd om uitstroom te bevorderen, middels het inrichten van voorzieningen voor statushouders. Voor de korte termijn kiest het kabinet ervoor een aantal regelingen te treffen, te weten een incidenteel bedrag voor gemeenten en verdere realisatie van doorstroomlocaties/opstartwoningen voor de huisvesting van statushouders. Om de grote druk op de COA-opvang op korte termijn te verlichten zet ik in op het zoveel mogelijk faciliteren van een versnelde uitstroom van statushouders naar gemeenten onder het huidige stelsel. Voor meer informatie verwijs ik naar de Kamerbrief van 14 februari jl.3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat doorstroom nog dit kwartaal op gang gaat komen? Worden er gesprekken gevoerd door Ministers van Asiel en Migratie en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met decentrale overheden? Zo ja, welke locaties zijn er in beeld en welke financiële afspraken worden er gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Er is een tweetal voorstellen uitgewerkt om op korte termijn zoveel mogelijk statushouders uit te laten stromen naar gemeenten en tevens kosten besparen. Concreet betreft dit: (1) een eenmalig bedrag voor gemeenten voor het overnemen van statushouders van het COA en (2) een doorontwikkeling van de doorstroomlocaties in de vorm van een specifieke regeling met aangepaste voorwaarden voor gemeenten. Hierover zijn/worden gesprekken gevoerd met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Voor meer informatie verwijs ik naar de Kamerbrief van 14 februari jl.4
Bent u bekend met het artikel «Hoe één broker tientallen miljoenen verdiende aan asielopvang in hotels» en de gestelde vraag van lid Rajkowski tijdens het gesprek van de vaste commissie voor Asiel en Migratie met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 5 december 2024 en bent u het met de stelling eens dat het wenselijk is dat de kosten voor tijdelijke- en noodopvang worden gedrukt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn?2
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ook de vraag van het lid Rajkowski is mij bekend. Het is van groot belang dat de kosten voor tijdelijke- en noodopvang zo snel mogelijk worden teruggebracht. Instroombeperkende maatregelen maken dat deze tijdelijke, dure modaliteiten uitgefaseerd kunnen worden. Voor de aangehouden gemeentelijke opvangcapaciteit wordt in nauwe samenwerking met het COA en gemeenten gewerkt aan een duurzame en goedkopere bekostigingssystematiek.
De meest recente cijfers over de asielinstroom en asielketen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal asielaanvragen daalde vorig jaar flink» in Trouw d.d. 6 januari 2025?1
Ja.
Kunt u de meest recente cijfers geven over het jaar 2024 (inclusief december) van de instroom van asielzoekers in Nederland en dat afzetten tegen de afgelopen 10 jaar?
In 2024 zijn 32.180 eerste asielaanvragen ingediend. In de tabel vindt u een overzicht van het aantal eerste asielaanvragen per jaar, voor de periode 2014 tot en met 2024.
Jaar
Aantal eerste asielaanvragen (IND)
2014
21.810
2015
43.090
2016
18.170
2017
14.720
2018
20.350
2019
22.530
2020
13.670
2021
24.690
2022
35.540
2023
38.380
2024
32.180
Kunt u deze cijfers ook afzetten tegen de ontwikkeling van de instroomcijfers in andere landen om ons heen?
In onderstaande tabel treft u een overzicht van het aantal ingediende eerste asielaanvragen in de EU-27, Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Oostenrijk en Zweden, in de periode 2014 tot en met 2024.
EU-27
NED
BEL
DUI
FRA
DEN
OOS
ZWE
530.970
21.780
14.130
173.070
58.845
14.565
25.700
75.090
1.217.185
43.035
39.065
441.900
70.570
20.855
85.520
156.195
1.167.075
19.285
14.290
722.365
76.790
6.070
39.905
22.385
620.465
16.090
14.055
198.310
91.965
3.140
22.470
22.225
564.905
20.465
18.160
161.930
126.580
3.495
11.610
18.685
629.230
22.540
23.140
142.510
138.290
2.645
11.010
20.805
415.475
13.720
12.930
102.580
81.735
1.435
13.415
11.800
536.270
24.755
19.605
148.235
103.810
2.015
37.830
9.055
874.035
35.530
32.140
217.775
137.605
4.505
109.800
13.210
1.049.950
38.370
29.305
329.120
145.210
2.380
56.160
8.960
n.n.b.
31.925
33.050
229.695
132.825
n.n.b.
21.810
6.560
Kunt u een overzicht geven van de instroomcijfers in de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de dalende instroomcijfers in Nederland een gevolg zijn van de daling van de instroom in de gehele EU en dat daarom een lagere instroom in Nederland verklaard kan worden uit de dalende instroomcijfers van de EU?
De daling van het aantal asielaanvragen in Nederland kan zeker samenhangen met de daling van het aantal asielaanvragen in Europa. Hierbij wordt aangetekend dat ongeveer een derde van de eerste asielaanvragen in Nederland wordt gedaan door Syrische vreemdelingen, waardoor specifieke ontwikkelingen voor die groep sterker in Nederland doorwerken dan in de EU+ als geheel.
Klopt het dat Nederland in 2024 iets populairder lijkt als asielbestemming dan andere Europese landen, zoals Trouw schrijft?
Het aantal asielaanvragen in Nederland per hoofd van de bevolking ligt nog altijd onder het EU+ gemiddelde. Dat neemt niet weg dat verschillende Europese landen worden doorkruist voordat de asielzoeker Nederland bereikt. De inzet van het kabinet is erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken.
Kunt u een overzicht geven van de doorlooptijden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van de verschillende stromen zoals deze zich de afgelopen maanden hebben ontwikkeld (in de periode vanaf 2020)?
Om goed een weergave te geven van hoe de doorlooptijden bij de IND zich de afgelopen periode hebben ontwikkeld is in onderstaande tabellen voor de asielsporen spoor 1 (Dublinprocedure), spoor 2 (veilig land van herkomst of internationale bescherming), eerste aanvragen spoor 4 (waaronder o.a. algemene asielprocedure (AA) en verlengde asielprocedure (VA)) en nareiszaken een overzicht gemaakt van de gemiddelde doorlooptijd van 2020 tot en met 2024. In de tweede tabel is de gemiddelde doorlooptijd van de tweede helft van 2024 opgenomen voor bovengenoemde asielsporen.
In spoor 2 worden naast aanvragen van personen uit een veilig land van herkomst ook aanvragen van een vreemdeling die reeds elders in de EU bescherming heeft behandeld. Met name de laatste categorie heeft soms een beduidend langere doorlooptijd, omdat vaak onderzoek moet worden uitgezet bij andere EU-landen. Gelet op het geringe aantal zaken in spoor 2, hebben deze zaken een groot effect op de gemiddelde doorlooptijd. Asielaanvragen van spoor 2 worden op de locaties Ter Apel en Budel echter zo snel mogelijk behandeld en beslist waardoor de doorlooptijd van deze groep aanzienlijk korter is dan 14 weken.
Asiel – spoor 1
14
14
26
23
18
Asiel – spoor 2
7
7
10
12
14
Asiel – spoor 4
47
48
32
50
61
MVV nareis
34
30
34
47
70
Asiel – spoor 1
20
22
19
20
19
17
Asiel – spoor 2
11
19
11
12
8
9
Asiel – spoor 4
59
66
62
64
63
64
MVV nareis
76
74
71
72
72
70
Klopt het dat de doorlooptijd voor de algemene asielprocedure is opgelopen naar 68 weken (eerste en tweede verhoor)?2 Klopt het dat in eerdere updates (in te zien via https://web.archive.org) van deze pagina de volgende doorlooptijden werden vermeld: Datum van update website IND Aantal weken wachten voor het twee gesprek (nader gehoor) in algemene asielprocedure 30 december 2024 68 weken 15 augustus 2024 67 weken 14 mei 2024 67 weken 8 juni 2023 54 weken 12 januari 2023 36 weken?
De doorlooptijd omvat de periode van start aanvraag totdat hierop is beslist. Op IND.nl wordt richting de aanvrager gecommuniceerd over de verwachtte tijd van start aanvraag tot het genoemde gehoor. De wachttijd tot en met het tweede gehoor is opgelopen naar 67 weken.
Het aantal weken wachten voor het nader gehoor in de algemene asielprocedure herken ik, met de kanttekening dat volgens de gegevens van de IND de huidige wachttijd 67 weken is en op 14 juli 2024 de wachttijd 67 weken was.
Bent u bereid de doorlooptijden voor de Tweede Kamer overzichtelijk te presenteren, zoals eerder gebeurde (zie o.a. https://web.archive.org/web/20230402053212/https://ind.nl/nl/na-uw-aanvraag/doorlooptijden-asielaanvraag)?
Het deel van de website waar u naar refereert is voor de aanvragers. Om beter inzicht te geven hoe lang de aanvrager moet wachten is dit gecorrigeerd naar de wachttijden. Zoals u is toegezegd publiceert de IND de doorlooptijden sinds het najaar 2024 samen met de tertaalcijfers op eigen website.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de doorlooptijden bij de IND de komende tijd wél verbeteren?
Zoals bij u bekend kampt de IND al jaren met oplopende voorraden bij asiel- en nareisaanvragen. Dit komt omdat de instroom hoger is dan wat de IND aan kan. Onbeperkt in omvang groeien om voorraden terug te dringen en binnen de beslistermijnen te beslissen is onhoudbaar en biedt geen soelaas. De IND werkt daarom al een geruime tijd hard om in te lopen op de voorraad en zal dit de komende jaren ook blijven doen. Hiervoor heeft de IND een meerjarenaanpak wat ook de komende jaren zal leiden tot een productiviteitsstijging. Dat gebeurt langs drie lijnen, te weten 1. vermindering complexiteit; 2. slimmer werken; en 3. beperkt meer personeel aantrekken.
Klopt het dat het terugsturen naar het land van herkomst van afgewezen asielzoekers het afgelopen jaar en de afgelopen maanden niet substantieel is verbeterd, gekeken naar de cijfers «ketenbreed vertrek» in de laatste rapportage van het ministerie «Kerncijfers asiel en migratie november 2024», pagina 6?3 Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze cijfers de komende maanden wel verbeteren?
Vreemdelingen die niet in Nederland mogen zijn, moeten Nederland verlaten. Waar het kan gebeurt dit vrijwillig, waar nodig gedwongen. Het vertrek van afgewezen asielzoekers vindt plaats door tussenkomst van DTenV. Er zijn in 2024 5.990 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken uit de caseload van DTenV. Dat is 4% hoger dan in 2023. Ook vond in 2024 vaker vertrek plaats naar het land van herkomst dan in 2023. Dat neemt niet weg dat het kabinet serieus werk maakt van het verhogen van het vertrekcijfer. Zo wordt met behulp van brede partnerschappen continu gewerkt aan het verbeteren van de terugkeersamenwerking met derde landen. Landen die onvoldoende meewerken kunnen bijvoorbeeld te maken krijgen met beperkende maatregelen op het gebied van het verkrijgen van visa. Daarnaast wordt in Europa -mede op aandringen van Nederland- gewerkt aan de herziening van de Terugkeerrichtlijn om zo de terugkeerprocedure efficiënter en effectiever te maken. Nationaal werkt het kabinet hard aan het ondersteunen van vreemdelingen die vrijwillig wensen te vertrekken en -wanneer de overheid gedwongen vertrek ter hand moet nemen- het uitbreiden van de capaciteit van vreemdelingenbewaring.
Klopt het dat in het overzicht van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op diens website over het aantal bewoners in hun opvanglocaties vermeld wordt dat het aantal asielzoekers gegroeid is van ca. 47.000 in december 2023 naar ca. 53.000 in december 2024? Klopt het dat het aantal statushouders in opvanglocaties van het COA gegroeid is naar meer dan 19.400 in december 2024 en deze groep dus inmiddels 27% van de bedden bij het COA bezet houdt, terwijl deze statushouders daar niet thuis horen, maar in gemeenten moeten worden ondergebracht?4
De genoemde aantallen worden door mij herkend.
Klopt het dat als alle statushouders die nu door het COA worden gehuisvest, in gemeenten zouden zijn ondergebracht, het COA niet meer op zoek zou hoeven gaan naar nieuwe opvanglocaties in gemeenten?
Op dit moment is de bezetting bij het COA bijna 100%. Er verblijven 72.658 personen, waarvan 18.880 statushouders in de opvang (coa website). Als alle statushouders uit de opvang zouden zijn, geeft dit ruimte, maar het betekent niet dat COA kan stoppen met zoeken naar (nieuwe) opvanglocaties. Twee derde van de COA locaties bestaat uit tijdelijke noodopvang. Idealiter komen hiervoor reguliere opvangplekken in de plaats tegen lagere kosten.
Kunt u aangeven wat het effect is geweest van de val van het regime van Assad voor de instroomcijfers van Syriërs naar Nederland, aangezien een derde van de asielzoekers in november uit Syrië kwam en het regime begin december ten val kwam en dat zichtbaar zou moeten zijn in de instroomcijfers voor december? Is het lage weekcijfer van 500 voor de asielinstroom in week 52 en het cijfer van 600 in de eerste week van 2025 daarvoor een eerste indicatie?5
In de tabel hieronder staan de eerste asielaanvragen van Syriërs over de periode van januari 2014 tot en met februari 2025. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect van de val van het regime van Assad op de Syrische asielinstroom in Nederland.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kansen die een lagere instroom van asielzoekers biedt om de asielketen op orde te brengen, ook zullen worden benut? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de doorlooptijden van aanvragen van asielzoekers substantieel worden versneld, statushouders sneller uit COA-locaties vertrekken en meer uitgewezen asielzoekers worden teruggestuurd naar het land van herkomst?
De voornemens van dit kabinet op het terrein van asielmigratie zijn stevig en de wetsvoorstellen zijn daar een uitdrukking van. Dat laat onverlet dat ik op dit moment de adviezen van de Raad van State bestudeer. Daartoe wordt zo spoedig mogelijk het nader rapport opgesteld, gericht op bespreking daarvan in de Ministerraad op korte termijn.
Na bespreking hiervan in het kabinet zal het nader rapport zo spoedig mogelijk met de wetsvoorstellen aan uw Kamer worden aangeboden.
De uitzichtloze situatie voor de stateloze Igor en Galina die al 17 jaar in Nederland wonen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de situatie van Igor en Galina die al 17 jaar stateloos in Nederland verblijven?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van april 2024 waaruit blijkt dat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning jarenlang onterecht is afgewezen?
Ja. Ik ben bekend met de uitspraak van 5 februari 2024 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) met kenmerk 202300113/1/V3. Uit de uitspraak blijkt niet dat de verblijfsvergunning jarenlang onterecht is afgewezen. De Afdeling concludeert dat de IND in de zaak die voorlag bij de Afdeling de beslissing op het bezwaarschrift onvoldoende heeft gemotiveerd en heeft de IND opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
De bestreden beslissing is derhalve vernietigd en dus moest een nieuwe beslissing worden genomen op de aanvragen van het echtpaar. De Afdeling heeft geen termijn genoemd waarbinnen de IND die beslissing moest nemen. Dat er enige tijd is verstreken sinds de uitspraak heeft te maken met een hoorzitting en het nader onderzoek naar de veiligheidssituatie in Oekraïne dat in de zaak verricht is. Dat onderzoek is nu afgerond. Daarom is er inmiddels een beslissing genomen.
Ik ga echter niet in op dit individuele geval, conform de afspraken hierover met uw Kamer.
Ik wijs er, wellicht ten overvloede, op dat staatloosheid op zichzelf geen grond vormt voor een verblijfsvergunning. Ook staatloze personen moeten om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voldoen aan de voorwaarden van hetzij asiel, hetzij regulier verblijf. Daarbij kent Nederland een zogenoemd buitenschuldbeleid voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen terugkeren naar het land waar zij vandaan komen (B8/4 Vc). Het volledig meewerken aan terugkeer is hiervoor evenwel een voorwaarde. In het betreffende beleidskader wordt staatloosheid meegewogen als complicerende factor voor terugkeer.
Hoewel ik niet ten volle over de achtergronden van deze zaak kan communiceren, hecht ik er aan op te merken dat dit gezin meerdere verblijfsrechtelijke procedures heeft gevolgd die zorgvuldig zijn beoordeeld en meermaals de rechterlijke toets hebben doorstaan.
Vindt u het ook zeer pijnlijk om te horen dat de psychische toestand er na zoveel jaar heel slecht aan toe is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het gebeuren dat er 8 maanden later nog niets gebeurd is voor deze mensen juist omdat in deze situatie een verblijfsvergunning zo lang onterecht is afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mensen jarenlang door Nederland op inhumane wijze zijn behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden zaken niet met prioriteit behandeld als uit uitspraken van in dit geval de Raad van State blijkt dat er jarenlang ten onrechte geen verblijfsvergunning is gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel door de IND naar deze casus zal worden gekeken? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er snel een oplossing komt voor Igor en Galina?
Inmiddels is er een nieuwe beslissing genomen op het bezwaarschrift.
Kunt u aangeven hoeveel meer mensen er in een soortgelijke positie zitten?
Het is mij niet geheel duidelijk wat met een soortgelijke positie is bedoeld. Immers de Raad van State heeft niet met vraagsteller geconcludeerd dat er ten onrechte geen verblijf was verleend. Het komt uiteraard vaker voor dat de Raad van State concludeert tot een motiveringsgebrek en de IND opdraagt een nieuwe beslissing te nemen.
Het bericht 'Helft van het aantal asielopvangplekken in 2026 bezet door statushouders' |
|
Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Helft van het aantal asielopvangplekken in 2026 bezet door statushouders»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen heeft u vanaf de installatie van het nieuwe kabinet tot heden genomen om de asielinstroom te beperken?
Zoals u weet heeft het kabinet verschillende opties onderzocht om zo snel mogelijk de asielinstroom te beperken. Op 25 oktober 2024 heeft het kabinet u per brief op de hoogte gesteld van de te nemen acties.2
Hoe verklaart u een stijging van het aantal nareizigers in de eerste tien maanden van 2024 ten opzichte van dezelfde periode in 2023?
De IND is in mei 2023 gestart met het project Bespoediging Afdoening Asiel (hierna: BAA) waarbij (op basis van het op dat moment geldende landenbeleid) zeer kansrijke asielaanvragen versneld zijn afgehandeld. In dit project zijn met name Syrische asielaanvragen beslist en deze aanvragen zijn vrijwel allemaal ingewilligd. In de periode tot en met juli 2024 zijn er 18.000 asielaanvragen in dit project afgehandeld. Een nareisaanvraag dient binnen drie maanden na vergunningverlening te worden ingediend. Dit geldt dus ook voor vreemdelingen die in het project BAA een inwilliging hebben ontvangen. De stijging van het aantal nareisaanvragen in de eerste tien maanden van 2024 laat zich hierdoor verklaren.
Bent u het eens met de stelling dat er maatregelen genomen moeten worden om het aantal nareizigers terug te dringen? Zo ja, met welke maatregelen bent u bezig en wanneer worden deze maatregelen naar de Kamer gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in haar Hoofdlijnenakkoord en in het Regeerprogramma opgenomen dat nareis verder wordt beperkt. Het kabinet heeft hiervoor ook reeds concrete stappen gezet.
De voornemens van dit kabinet op het terrein van asielmigratie zijn stevig en de wetsvoorstellen zijn daar een uitdrukking van. Dat laat onverlet dat ik op dit moment de adviezen van de Raad van State bestudeer. Daartoe wordt zo spoedig mogelijk het nader rapport opgesteld, gericht op bespreking daarvan in de ministerraad van 7 maart.
Na bespreking hiervan in het kabinet zal het nader rapport zo spoedig mogelijk met de wetsvoorstellen aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u het eens met de stelling dat het zo snel mogelijk invoeren van het tweestatusstelsel kan bijdragen aan het aanzienlijk terugdringen van het aantal nareizigers? Zo nee, waarom niet?
Het invoeren van een tweestatusstelsel heeft als doel een onderscheid te maken tussen vluchtelingen en subsidiair beschermden, waardoor ook de instroom van nareizigers kan worden verminderd. Het zo snel mogelijk invoeren van het tweestatusstelsel met inbegrip van aanvullende voorwaarden voor de nareis van subsidiaire beschermden, zoals een wachttermijn, het beschikken over een toereikend inkomen en huisvesting, heeft naar verwachting op de korte termijn invloed op het terugdringen van het aantal nareizigers.
Bent u het eens met de stelling dat het voor iedereen onwenselijk is dat grote hoeveelheden statushouders verblijven in azc’s en dat naar verwachting op 1 januari 2026 de helft van de mensen in COA-opvanglocaties statushouder is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de stelling. Wanneer statushouders noodgedwongen langer in de COA-opvang verblijven, geeft dit extra druk op de beschikbare opvangcapaciteit van het COA. Ook werkt dit belemmerend voor de integratie en participatie van de statushouders zelf.
Welke prognoses heeft het kabinet voor het aantal asielzoekers en het aantal statushouders dat voor komend half jaar een beroep zal doen op een plek in een COA-locatie?
De Meerjaren Productie Prognose (MPP) 2024-II (medio scenario) laat zien dat op 1 januari 2026 ongeveer de helft van de COA-bezetting uit statushouders bestaat. In het afgelopen half jaar is een dalende trend zichtbaar op zowel de asielinstroom als het aantal inwilligingen. Deze trends zullen effect hebben op de prognoses en zullen worden meegenomen in de volgende MPP.
Hoe gaat het kabinet voorkomen dat er azc’s worden gebouwd om vervolgens statushouders te huisvesten?
Het kabinet wil een groter beroep doen op de zelfredzaamheid van statushouders, waarbij zij zelf of bijvoorbeeld via familie huisvesting moeten vinden. Daarnaast worden voor een deel van deze groep alternatieve voorzieningen ingericht. Hiervoor zullen de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in overleg met de medeoverheden met een samenhangend pakket komen. Bij het realiseren van deze voorzieningen wordt rekening gehouden met de beoogde wijziging van de Huisvestingswet door het Ministerie van VRO.
Bent u het eens met de stelling dat er door het gaan schrappen van de gemeentelijke taakstelling voor huisvesting van statushouders en een verbod op voorrang het zeer urgent is om onder regie van het Rijk tijdelijke huisvesting te realiseren om integratie in de samenleving te kunnen starten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat statushouders snel participeren in de maatschappij. Uitgangspunt uit het Regeerprogramma, is dat er met het afschaffen van de taakstelling gelijke kansen voor woningzoekenden worden gecreëerd. Dit betekent dat statushouders in eerste instantie zelf op andere manieren zullen moeten zoeken naar huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie die al in Nederland verblijven. Ander onderdeel hiervan is de realisatie van doorstroomlocaties en opstartwoningen. Het realiseren van deze voorzieningen wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk, bevorderd. Hiervoor zullen de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in overleg met de medeoverheden met een samenhangend pakket komen.
Wanneer komt het kabinet met een plan naar de Kamer voor het creëren van tijdelijke huisvesting van statushouders waardoor statushouders kunnen uitstromen uit azc's?
Het streven is om op korte termijn (Q1 2025) met maatregelen te komen om de uitstroom van statushouders (onder het huidige stelsel met de taakstelling) te bespoedigen. Voor de langere termijn wordt nog gewerkt aan de uitwerking van de plannen zoals genoemd in de brief Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord van 25 oktober jl3.
Welke gesprekken hebben hierover inmiddels plaatsgevonden met lokale overheden?
Op ambtelijk niveau vinden continu gesprekken plaats met lokale overheden, bijvoorbeeld over de realisatie van doorstroomlocaties. Verder heeft op 26 september 2024 en op 18 december 2024 de Landelijke Regietafel Migratie & Integratie plaatsgevonden, waarin het Rijk, de provincies en gemeenten spraken over de gezamenlijke opgaven op het terrein van asiel, huisvesting van statushouders en integratie en participatie. Ook heeft Minister Faber dit jaar diverse gesprekken gevoerd met o.a. de kring van commissarissen, Burgemeesters en de VNG.
Bent u het eens met de stelling dat tijdelijke huisvestinglocaties, niet alleen voor statushouders maar ook voor bijvoorbeeld starters, alleenstaande spoedzoekers, studenten en andere urgenten, goed geschikt zijn als huisvestings- en integratieplek voor statushouders? Zo nee, waarom niet?
Het is voor al deze doelgroepen belangrijk dat er extra woonvoorzieningen gerealiseerd worden en huisvestingslocaties met een gemixte doelgroep, waaronder statushouders, zijn daarom zeker een mogelijkheid. Lokaal kan het beste een inschatting worden gemaakt van welke samenstelling van verschillende groepen geschikt is in een dergelijke gemixte woonvoorziening. De doorstroomlocaties die op korte termijn gerealiseerd worden, met budget van het Ministerie van Asiel en Migratie, zijn in eerste instantie voor statushouders bestemd.
Welke succesvolle tijdelijke huisvestingsprojecten met gemixt wonen kent u in Nederland en hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer van dit soort projecten van de grond komen zodat er voldoende woningen komen waar statushouders kunnen integreren?
Het is aan gemeenten om samen met lokale partijen, zoals woningcorporaties, te zorgen voor goede huisvesting van diverse groepen woningzoekenden waaronder statushouders. Wat daarbij succesvol is, is vaak afhankelijke van specifieke locatie omstandigheden zoals de beschikbare woonvoorraad en de mogelijke ondersteuning en begeleiding vanuit het sociaal domein.
Bent u het met de VVD eens dat vooruitlopend op definitieve woningbouwplannen deze locaties uiterst geschikt kunnen zijn voor tijdelijke huisvesting vooruitlopend op de planontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het benutten van tijdelijk huisvestingslocaties is wenselijk om te zorgen voor een flexibele schil aan verplaatsbare woningen. Deze flexwoningen kunnen bijdragen aan het tijdelijk verminderen van de druk op de lokale woningmarkt door in te spelen op demografische ontwikkelingen. Verplaatsbare woningen (flexwoningen) zijn ook geschikt om een start te maken met gebiedsontwikkeling voor permanente woningen.
Hoeveel locaties zijn er op dit moment in beeld om tijdelijke huisvesting te realiseren?
Gemeenten worden aangemoedigd om – naast permanente, ook – tijdelijke locaties te benutten voor huisvesting van alle woningzoekenden. Daarbij is het wenselijk gebruik te maken van verplaatsbare woningen. Deze zijn snel te realiseren en kunnen na afloop van de tijdelijke locatie elders ingezet om de woningtekorten te verminderen. Het Rijk heeft geen aparte administratie waarin wordt bijgehouden welke locaties nu of in de toekomst benut worden voor tijdelijke huisvesting en voor welke doelgroepen. Wel geeft het aantal verplaatsbare woningen een indicatie hoeveel tijdelijke huisvesting voor alle woningzoekenden gerealiseerd wordt. In 2023 zijn er circa 5.100 verplaatsbare woningen gerealiseerd, een flinke groei ten opzichte van eerdere jaren. De cijfers over heel 2024 zullen naar verwachting in februari beschikbaar zijn.
Welke aantallen van tijdelijke huisvesting zijn er op dit moment beschikbaar?
Het Rijk heeft geen aparte administratie waarin wordt bijgehouden welke aantallen tijdelijke huisvesting beschikbaar zijn. Het is aan de gemeenten om te bepalen welke locaties tijdelijk beschikbaar zijn en waar mogelijk deze voor huisvesting te benutten.
Welke aantallen van tijdelijke huisvesting zit er in de planning om toegevoegd te worden in 2025 en 2026?
Zie het antwoord op vraag 16. Verder zijn er ca. 60 gemeenten die interesse hebben getoond in het ontwikkelen van een doorstroomlocatie.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Waar mogelijk zijn de vragen van aparte antwoorden voorzien.
Het bericht 'Asielzoekers met bekeringsverhaal krijgen minder vaak een verblijfsvergunning, zien advocaten' |
|
Diederik Boomsma (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Klopt het dat asielaanvragen waarin een bekering als grond voor vervolging wordt opgegeven, nu strenger beoordeeld worden, zoals advocaten aangeven?1
Per 1 juli 2024 heeft er een wijziging plaatsgevonden van het beoordelingskader voor asielaanvragen. Deze wijziging betrof onder meer een aanpassing aan het gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de bewijslastverdeling, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling. Die wijziging gold voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van alle asielaanvragen, niet alleen die van aanvragen waarin een religieus motief als grond voor vervolging wordt opgegeven.
In de beoordeling van geloofwaardigheid worden alle relevante elementen, zoals door de vreemdeling naar voren gebracht of overgelegd, betrokken. Vergeleken met de uitvoeringspraktijk van voor de beleidswijziging, hebben documenten een meer prominente plek in de beoordeling. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de beoordeling zoals volgt uit de Kwalificatierichtlijn. Het zal niet voor alle vreemdelingen mogelijk zijn om hun asielrelaas met documenten te onderbouwen. In die gevallen zal, net als voorheen, een beoordeling gemaakt worden van de geloofwaardigheid op grond van de overgelegde verklaringen en documenten, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden. Op die manier wordt rekening gehouden met de moeilijke bewijspositie waarin vreemdelingen (kunnen) verkeren. Aanvragen waarin bekering als grond voor vervolging wordt aangevoerd, worden in beginsel dan ook niet strenger beoordeeld. Daarnaast is Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid niet gewijzigd. Deze Werkinstructie wordt in zaken waarin een bekeringsmotief is aangevoerd dan ook steeds betrokken bij de beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling.
Op welke manieren is het beleid aangescherpt?
In de oude werkwijze werden de overgelegde documenten meegewogen met de verklaringen en alle andere bewijsstukken om tot een oordeel over de geloofwaardigheid te komen. Dit deed onvoldoende recht aan de mogelijkheid die in de Kwalificatierichtlijn is opgenomen om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Voorts worden nu alle omstandigheden van de zaak beter betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De vreemdeling moet een oprechte inspanning verrichten om diens aanvraag te staven, diens verklaringen moeten samenhangend en aannemelijk zijn en de vreemdeling moet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd wil de IND de geloofwaardigheid aannemen. Verder moeten alle documenten zijn overgelegd waarover de vreemdeling redelijkerwijs kan beschikken en moet de aanvraag tijdig zijn ingediend of moet er een verklaring zijn gegeven waarom het niet mogelijk was dat te doen.
In de huidige werkwijze wordt daarom eerst beoordeeld of het motief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan reeds geloofwaardig worden geacht. Indien het motief niet volledig is onderbouwd met documenten, zal de geloofwaardigheid van het motief worden beoordeeld aan de hand van de geloofwaardigheidstoets zoals vervat in de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4, vijfde lid van de EU Kwalificatierichtlijn. Indien aan alle vijf de voorwaarden wordt voldaan kan het motief alsnog geloofwaardig worden geacht.
Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Klopt het dat minder asielaanvragen op grond van bekering dit jaar zijn toegewezen? Komt dit doordat er minder geloofwaardige verzoeken zijn gedaan of weegt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de inhoud van het vluchtrelaas anders dan voorheen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen bekering als motief hadden in de afgelopen vijf jaar en hoeveel daarvan zijn afgewezen en hoeveel daarvan zijn toegewezen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Klopt het dat er van asielzoekers verwacht wordt meer van het relaas met documenten te onderbouwen? Zo ja, met welk type documenten dient volgens u het asielrelaas onderbouwd te worden?
Nee, van vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het relaas met documenten onderbouwen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 en 2 klopt het wel dat vreemdelingen onder de huidige werkwijze een extra mogelijkheid krijgen, zoals ook neergelegd in de Kwalificatierichtlijn, om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Dat zij het relaas met documenten onderbouwen wordt echter niet van hen verwachten. Documenten hebben zo wel een meer prominente plek in de beoordeling gekregen. De IND beoordeelt in de huidige werkwijze eerst of het asielmotief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan als geloofwaardig worden geacht. Ook alle «niet-objectieve» documenten, zoals verklaringen van derden worden nog altijd betrokken bij de beoordeling, conform WI 2022/3 voorschrijft.
Met welk type documenten kan een asielzoeker onderbouwen dat hij of zij met vervolging om politieke of religieuze redenen te maken heeft? Kent u dergelijke documenten uit de praktijk?
Zoals uiteengezet in Werkinstructie 2024/6 moet het gaan om objectieve documenten die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld en die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. In beginsel kunnen documenten als objectieve onderbouwing gelden, indien:
Ook kan het gaan om objectieve, openbare bronnen die zien op de persoonlijke omstandigheden en de verklaringen van de vreemdeling bevestigen.
In bovengenoemde werkinstructie wordt een voorbeeld gegeven van een authentiek en onvervalst arrestatiebevel waaruit blijkt dat de vreemdeling wordt gezocht vanwege politieke activiteiten. Dit is slechts één voorbeeld van een type document dat een asielzoeker kan aanleveren om diens asielmotief te onderbouwen.
In het geval van vervolging om politieke of religieuze redenen zal het in veel gevallen niet mogelijk zijn om de overtuiging met documenten te onderbouwen. De problemen die de vreemdeling heeft ervaren als gevolg van die overtuiging kunnen mogelijkerwijs echter wel met documenten onderbouwd worden. Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Dienen dergelijke documenten altijd origineel te zijn? Zo ja, waarom acht u dit een redelijke eis?
Ja, in beginsel is het niet mogelijk om een asielmotief enkel op basis van kopieën van documenten aannemelijk te maken, omdat de authenticiteit van kopieën niet is vast te stellen. Kopieën kunnen uiteraard wel betrokken worden bij de geloofwaardigheidstoets die volgt als het motief niet volledig met documenten is onderbouwd en deze verband houden met de verklaringen van de vreemdeling. Daarmee wordt nadrukkelijk niet voorbijgegaan aan documenten die niet aan de eisen voldoen om het relaas volledig te onderbouwen.
Is er iets veranderd aan de geloofwaardigheidsbeoordeling voor asielverzoeken met een bekeringsmotief en zo ja, wat precies?
Voor het antwoord op vraag 8 verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe komen beslismedewerkers aan de benodigde kennis voor de beoordeling van asielverzoeken met een bekeringsmotief en hoe is deze kennis geborgd in de IND? Worden dergelijke asielverzoeken in de praktijk behandeld zonder betrokkenheid van een bekeringscoördinator?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid. Naast de verplichte EUAA-modules Evidence Assessment, Inclusion, en Interviewing Vulnerable Persons en modules over de uitvoering van de Procedurerichtlijn en de Integrale Geloofwaardigheidsbeoordeling, worden er trainingen gegeven over bekering en afvalligheid.
Verder wordt in elke zaak een bekeringscoördinator geraadpleegd. Dit zijn medewerkers met kennis van en ervaring met zaken waarin een religieus motief wordt aangevoerd. De bekeringscoördinatoren overleggen periodiek met elkaar, waarbij ervaringen worden gedeeld over zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, jurisprudentie wordt besproken en (beleids)ontwikkelingen worden toegelicht. Ook vinden er gesprekken plaats met het maatschappelijk middenveld. Voor zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, zijn er gelet hierop, dan ook al een aantal kwaliteitswaarborgen geïmplementeerd.
Kunt u reageren op de stelling van de in het artikel aangehaalde advocaten die zeggen dat veel IND-medewerkers weinig begrip hebben van het christendom en van het proces van bekering?
Dat medewerkers van de IND weinig begrip hebben van het christendom en proces van bekering, herken ik niet. Zoals in mijn antwoord op vraag 9 reeds uiteengezet, kennen zaken waarin een religieus motief is aangevoerd reeds meer waarborgen dan andere zaken. Verder wordt primair uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling. Uiteraard blijven het complexe zaken, maar de IND is toegerust om te voldoen aan de wettelijke taak die op hen rust om ook deze aanvragen te beoordelen.
Hoe lang werkt de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND? Klopt het dat personeelsverloop de kennis en kunde binnen de IND aantast? Zo nee, hoe wordt dat effectief voorkomen?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND betrouwbare informatie te generen over hoe lang de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND werkt. Er is voldoende kennis en kunde binnen de IND voor het behandelen van deze aanvragen. Daarnaast worden nieuwe medewerkers door ervaren medewerkers opgeleid. Daarmee wordt de kennis en kunde ook weer overgedragen aan de nieuwe medewerkers. Verder zijn er juist in zaken waarin een religieus motief is aangevoerd voldoende kwaliteitswaarborgen om de kennis en kunde op peil te houden.
Maakt kennis van het christendom en bekering onderdeel uit van de opleiding voor beslisambtenaren? Zo ja, op welke manier maakt dit deel uit van de opleiding?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 9 investeert de IND op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid.
De IND zet in op het behoud van expertise door alle medewerkers generalistisch te trainen. Hierdoor zijn alle medewerkers getraind in het beoordelen van aanvragen waarin bekering of afvalligheid als motief wordt aangevoerd, en blijft de IND in staat deze beoordeling te verrichten. De deskundigheid van de IND is verder verankerd in werkinstructies, specifieke trainingen die verplicht zijn voor alle medewerkers en in het raadplegen van een bekeringscoördinator in zaken waarin de asielzoeker bekering tot een andere religie of afvalligheid wordt aangevoerd als asielmotief.
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel gepubliceerd in het Nederlands Dagblad waarin gesteld wordt dat medewerkers soms over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken en bovendien hun subjectieve mening daarover gegeven?2 Erkent u dat de voorbeelden gegeven in het artikel in de praktijk voorkomen? Zo nee, kunt u dit antwoord onderbouwen?
Ik ben bekend met het opinieartikel dat is gepubliceerd in het Nederlands Dagblad. Ik herken niet dat medewerkers over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken, noch dat zij hun subjectieve mening daarover geven. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9 en vraag 12.
Hoe kan het voorkomen dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken? Acht u dit professioneel en wenselijk? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken, herken ik niet. Voor het overige verwijs ik naar hetgeen ik uiteengezet heb in mijn antwoord op vraag 13.
Op welke manier wordt externe expertise op dit thema betrokken bij beslissingen over asielverzoeken met een bekeringsmotief?
In individuele zaken weegt de IND ingebrachte informatie van externe experts, zoals de rapporten van Commissie Plaisier, altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde bekering. De relevantie en weging van deze externe expertise is ook neergelegd in de verschillende werkinstructies. Hiermee is de rol van een externe deskundige dus reeds vastgelegd in de asielprocedure. Het gewicht dat wordt toegekend aan externe expertise is afhankelijk van de geleverde input, op welke wijze dit tot stand is gekomen en van de individuele omstandigheden van de zaak. Het is echter primair aan de asielzoeker om middels zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken aan de IND dat hij is bekeerd. Daarnaast is het aan de IND om een oordeel te vormen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering op grond van de gegeven verklaringen.
Het bericht ‘Eén man, 25 baby’s: ‘schijnkinderen’ zijn een nieuwe manier om verblijfspapieren te krijgen’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Struycken , Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel in NRC «Eén man, 25 baby’s: «schijnkinderen» zijn een nieuwe manier om verblijfspapieren te krijgen» van 11 december jl.?1
Ik ben bekend met het artikel en uiteraard vind ik de signalen zorgelijk.
Hoe reageert u op de in dit artikel genoemde fraudesignalen van schijnouders die tegen betaling zich laten registreren als ouder van een buitenlands kind om zo verblijfspapieren te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit frauduleus is en met oog op de gevolgen voor kinderen buitengewoon onwenselijk?
Ja. Een kind heeft belang bij ouders die een daadwerkelijke ouderrol willen vervullen. Bij een schijnerkenning is de erkenner enkel juridisch ouder van het kind geworden, zonder de intentie om een rol te spelen in het leven van het kind. Deze ouder zal naar verwachting dan ook niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen jegens het kind die hierbij horen, zoals de onderhoudsplicht (artikel 1:395a en 404 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) en het kind heeft in de praktijk vermoedelijk niets van deze ouder te verwachten. Daarbij kan een kind maximaal twee juridische ouders hebben. Zoals in het artikel al wordt genoemd staat een schijnerkenning dan ook juridisch ouderschap in de weg voor iemand die wel daadwerkelijk een vaderrol wil vervullen voor het kind. Om al deze redenen is een schijnerkenning onwenselijk voor het kind.
Daar komt bij dat als er sprake is van een schijnerkenning er ook sprake is van valsheid in geschrifte, en daarmee van een frauduleuze handeling die enkel gericht is op het verkrijgen van een verblijfsrecht. Het is ook vanuit dat oogpunt onwenselijk dat een schijnerkenning plaatsvindt.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken aan te pakken?
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het Openbaar Ministerie (OM), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daar kan ik nog niet op vooruitlopen.
Dat laat onverlet dat er op dit moment reeds de mogelijkheid bestaat voor ambtenaren van de burgerlijke stand om onderzoek te doen bij een erkenning, dan wel de erkenning te weigeren, bij vermoedens van fraude (artikel 1:18, tweede en derde lid, en artikel 1:18c, tweede lid, BW). Daarnaast is het voor het OM mogelijk om vernietiging van een erkenning te vragen bij de rechter (artikel 1:205, tweede lid, BW), of strafrechtelijk te vervolgen voor valsheid in geschrifte (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr), het opzettelijk valse gegevens verstrekken (artikel 227a Sr) of fraude (artikel 326 Sr), dan wel mensensmokkel (artikel 197a Sr), in gevallen waar dit aan de orde is.
Gaat u onmiddellijk actie ondernemen tegen het netwerk van schijnouders dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in beeld heeft?
De IND heeft enkele signalen onderzocht en is in overleg met het OM over het doen van aangifte. Tevens is een zaak met een groot aantal mogelijke schijnerkenningen door dezelfde erkenner in beeld gebracht met de intentie om aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) terzake van mogelijke mensensmokkel.
Wat is gedaan met de vierhonderd signalen over mogelijke fraude met kind-erkenningen in de achterliggende jaren?
Eerdere signalen hebben ertoe geleid dat er met diverse gemeenten, Buitenlandse Zaken, OM en Politie regelmatig overleg is gevoerd over het handelingsperspectief om schijnerkenningen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot handvatten zoals een indicatorenlijst die door gemeenten kan worden gebruikt voor het behandelen van aanvragen van de erkenning van kinderen en het eventueel nader interviewen van de aanvragers. De toename van het aantal signalen in 2024 heeft ertoe geleid dat deze problematiek thans weer volop de aandacht heeft en dat er afspraken zijn gemaakt met de KMar en het OM in verband met het doen van aangiften.
Bent u bereid het erkennen van een kind om een verblijfsvergunning te ontvangen strafbaar te stellen, zoals dat ook in België het geval is?
België heeft inderdaad enkele jaren geleden een versterkte aanpak opgezet om de problematiek rondom schijnerkenningen aan te pakken. Op dit moment wordt er gewerkt aan een aanpak voor de problematiek, zie ook het antwoord op vraag 4. Het Belgische voorbeeld wordt daarbij ook meegenomen. Ik kan daar nog niet op vooruitlopen.
Is het mogelijk deze fraude aan te merken als mensensmokkel, zodat strafrechtelijke vervolging kan plaatsvinden?
Strafrechtelijke vervolging kan – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – mogelijk zijn op grond van feiten zoals valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr), het opzettelijk valse gegevens verstrekken (artikel 227a Sr) of fraude (artikel 326 Sr). Als deze feiten worden gepleegd om een ander behulpzaam te zijn bij de toegang tot of doorreis door Nederland kan het strafbaar zijn op grond van mensensmokkel (artikel 197a Sr). De officier van justitie beslist hierover.
Welke rol speelt de in het artikel genoemde uitspraak van het Hof van Justitie in 2017 hierin? Herkent u het beeld dat hierdoor meer vreemdelingen verblijf krijgen omdat zij een Nederlands kind erkennen?
De uitspraak die in het NRC-artikel wordt aangehaald is het arrest Chavez-Vilchez.2 Op basis van dit arrest kan een ouder die geen Nederlandse of andere EU-nationaliteit heeft (de zogenoemde derdeland-ouder) van een Nederlands kind een verblijfsdocument verkrijgen, onder de voorwaarden (i) dat hij of zij de daadwerkelijke zorg over het Nederlandse kind heeft en (ii) dat het kind zodanig afhankelijk is van die verzorging dat het kind de EU zou moeten verlaten als zijn ouder hier niet mag blijven. Dat gedwongen vertrek zou immers in strijd zijn met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Unieburgerschap) op basis waarvan het Nederlandse kind niet gedwongen mag worden de EU te verlaten.
Volledigheidshalve merk ik op dat het verblijfsrecht in de in het artikel geschetste situatie niet toekomt aan de erkenner – die heeft immers de Nederlandse nationaliteit – maar aan de andere ouder van het kind. Voorts is het zo dat niet aan iedere verlening van een Chavez-verblijfsrecht een erkenning ten grondslag ligt. Een kind kan bijvoorbeeld ook Nederlands zijn door geboorte uit een Nederlandse ouder. Voor het verlenen van verblijfsrecht aan de verzorgende derdeland- ouder van een Nederlands kind op grond van het arrest Chavez-Vilchez is ook niet van belang hoe en wanneer dat kind de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
In hoeverre is het belang van het kind voldoende geborgd in de procedure van erkenning gelet op deze schijnerkenningen, en wie houdt hier zicht op?
In artikel 1:204 BW is een aantal voorwaarden gesteld voor erkenning van een kind. De belangrijkste waarborg voor de bescherming van het belang van het kind is de wettelijke voorwaarde dat de geboortemoeder toestemming moet geven voor de erkenning. Aangezien erkenning levenslange gevolgen heeft voor het kind en in veel gevallen ook gevolgen heeft voor de uitoefening van het gezag door de ouder, heeft een geboortemoeder er groot belang bij haar kind enkel te laten erkennen door een persoon die daadwerkelijk een ouderrol in het leven van het kind zal willen spelen. Daar heeft zij ook een financieel belang bij, aangezien de tweede ouder ook een onderhoudsbijdrage zal moeten leveren ten behoeve van het kind. Als er twijfel bestaat over de intentie van de erkenning, heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de mogelijkheid om het opmaken van de akte van erkenning te weigeren op grond van strijd met de openbare orde (artikel 1:18c, tweede lid, BW). De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken heeft in overleg met de ketenpartners een interne indicatielijst voor schijnerkenningen opgesteld die de ambtenaar van de burgerlijke stand kan gebruiken om te beoordelen of sprake is van een schijnerkenning en deze te weigeren. Van een weigering doet de ambtenaar melding bij de IND (artikel 1:18c derde lid BW). Heeft een erkenning desondanks toch plaatsgevonden, dan kan het OM de rechter verzoeken een erkenning te vernietigen vanwege strijd met de openbare orde (artikel 1:205, tweede lid, BW). Hiermee kan het belang van het kind bij de erkenning worden gewaarborgd. Zoals in antwoord 3 hiervoor is genoemd, is een schijnerkenning onwenselijk voor het kind. Het is dan ook van belang dat de ambtenaar van de burgerlijke stand en het openbaar ministerie actief handelen bij (een vermoeden van) schijnerkenningen op basis van hun wettelijke bevoegdheden.
Behoeft dit gezien deze schokkende berichten geen aanscherping?
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het OM, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daarop kan ik nog niet vooruitlopen.
Bent u bereid het genoemde, vertrouwelijke IND-rapport te delen met de Kamer?
Nee, omdat dit IND-rapport de uitwerking van een individuele casus betreft en het rapport vertrouwelijke persoonsgegevens bevat.
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten en Minister oneens over wat sobere opvang voor statushouders is: «Faber vindt één persoon per slaapkamer niet sober genoeg»»?1
Ja.
Klopt het dat u in gesprekken met de gemeente Apeldoorn heeft aangegeven dat een eenpersoonskamer met gedeelde voorzieningen niet «sober genoeg» zou zijn?
Nee. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie zijn er met de gemeente Apeldoorn gesprekken gevoerd over de plannen om een doorstroomlocatie te realiseren in de gemeente. Daarbij heeft het ministerie een toelichting gegeven op de uitgangspunten voor het inrichten van een doorstroomlocatie conform regelgeving.
Kunt u aangeven wanneer een doorstroomlocatie sober genoeg is volgens u, hoe wordt dat bepaald en welke (objectieve) normen zijn hiervoor? Hoeveel mensen moeten daarvoor minimaal samen slapen op een kamer volgens u?
In overleg met de medeoverheden zal ik tot een uitwerking komen van de plannen zoals genoemd in de brief Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord van 25 oktober jl.2 Onderdeel daarvan is de doorontwikkeling van de doorstroomlocaties. Uitgangspunt is het volgen van (toekomstige) regelgeving. Op dit moment vindt nog een uitwerking van de doorstroomlocaties plaats. In navolging op de motie van de leden Podt en Bontenbal3 streef ik ernaar om uw Kamer hier in februari nader over informeren.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten met u moeten onderhandelen over het aantal mensen per kamer om bekostiging te krijgen voor de doorstroomlocaties? Zo nee, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen?
Het realiseren van doorstroomlocaties wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk, bevorderd. Hiervoor zal ik een bekostigingsregeling opstellen die aansluit op (toekomstige) regelgeving.
Hoe verhoudt deze gang van zaken met het doel om de realisatie van doorstroomlocaties sterk te bevorderen, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en rijk?2
De druk op de asielopvang is groot. Deze druk neemt extra toe doordat de uitstroom van statushouders stagneert. Om dit te ondervangen werkt het kabinet aan een bekostigingsregeling voor doorstroomlocaties. Aan de Landelijke Regietafel is afgesproken dat het ministerie een outline bespreekt met de VNG en andere betrokkenen.
Klopt het dat de doorstroomlocaties worden ingezet om de overvolle opvang te ontlasten en dat deze locaties zijn bedoeld voor statushouders, vluchtelingen die recht hebben om in Nederland te blijven? Zo ja, kunt u, tegen deze achtergrond, beargumenteren waarom de doorstroomlocaties sober moeten zijn?
Ja. Zoals hiervoor aangegeven is de druk op de asielopvang groot, mede door het grote aantal statushouders dat in de opvang verblijft. Hierdoor is het noodzakelijk om doorstroomlocaties in te richten, waar statushouders in afwachting op permanente huisvesting kunnen verblijven. Statushouders kunnen tijdens hun verblijf in een doorstroomlocatie al starten met werken en inburgeren. Om gemeenten te ondersteunen wordt een bekostigingsregeling gemaakt, waar vanuit het Rijk een bijdrage wordt geleverd om een doorstroomlocatie in te richten.
Kunt u aangeven welke andere gemeenten, naast de gemeente Apeldoorn, ook geen bekostiging krijgen voor de doorstroomlocaties, omdat de locatie niet sober genoeg zou zijn? Om hoeveel doorstroomlocaties, en hoeveel plekken, gaat dit?
Het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn met de VNG, Aedes en de medeoverheden in gesprek over de realisatie van doorstroomlocaties. Deze gesprekken hoopt het ministerie in februari af te ronden. Er is geen sprake van afwijzing van aangeboden doorstroomlocaties.
Kunt u deze vragen, een voor een, voor het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 19 december 2024 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording af te ronden voor het commissiedebat van 19 december jl.
Bent u bekend met het bericht «Eén man, 25 baby’s: «verblijfskinderen» zijn een nieuwe manier om asiel te krijgen» van 11 december 2024?1
Ik ben bekend met het bericht.
Hoeveel verblijfsvergunningen zijn in 2023 en 2024 verleend op basis van erkenningen?
In 2023 zijn afgerond 3.390 Chavez-aanvragen van derdelands-ouders ingewilligd. In 2024 (tot 30 juni) zijn dat er afgerond 2.030. Niet in alle gevallen is het kind overigens Nederlander door erkenning. In veel gevallen worden kinderen bijvoorbeeld Nederlander omdat een ouder ten tijde van de geboorte Nederlander was. Voor het aanvragen van verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez2 maakt het niet uit waardoor het kind Nederlander is; het enkele feit dat het Nederlander is, is voldoende om een van het kind afgeleid verblijfsrecht te krijgen (als ook aan de overige voorwaarden is voldaan), zo volgt uit de jurisprudentie.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar 400 signalen heeft ontvangen van fraude met erkenning van kinderen? Hoe verhoudt deze hoeveelheid fraudesignalen zich tot de jaren 2023, 2022 en 2021?
Sinds 2017, het jaar dat het arrest Chavez-Vilchez werd gewezen, wordt door de IND geregistreerd hoeveel personen een beroep doen op het arrest. Net als bij alle andere verblijfsdoelen die de IND toetst, wordt er ook voor het verblijfsdoel «verblijf bij Nederlands kind» bijgehouden hoeveel fraudesignalen er jaarlijks worden opgevoerd. Dat zijn er sinds 2017 afgerond 400. Uitgesplitst per jaar zien de cijfers er als volgt uit: in 2021 waren dat er afgerond 20, in 2022 afgerond 20 en in 2023 afgerond 70. In 2024 zijn er tot en met juni afgerond 240 fraudesignalen geregistreerd. Wanneer een fraudesignaal wordt opgevoerd, staat daarmee overigens niet vast dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Hebben andere EU-lidstaten ook problemen van fraude met verblijfsvergunningen door schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Eerder dit jaar is er via het informele netwerk van uitvoeringsorganisaties door de IND een uitvraag gedaan of andere EU lidstaten ook te maken hebben met problematiek rond schijnerkenningen. Negen lidstaten hebben hierop gereageerd. Uit deze reacties blijkt dat enkele lidstaten vergelijkbare signalen hebben ontvangen. De reacties worden bestudeerd om te bezien of hier lessen uit te trekken zijn voor de Nederlandse situatie.
Wat zijn de meest voorkomende nationaliteiten van migranten van wie er een fraudesignaal wordt opgesteld vanwege erkenning van kinderen?
Buiten de in het NRC-artikel aangehaalde casuïstiek ten aanzien van Surinaamse-Nederlandse (veel)erkenners, zijn er geen nationaliteiten die er getalsmatig uitspringen. Dat wil zeggen, bij andere nationaliteiten gaat het steeds om lage aantallen. Verder is van belang dat een fraudesignaal niet betekent dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Welke typen verblijfsrecht worden door deze zogenaamde «schijnouders» vooral aangevraagd?
In de casuïstiek die in het NRC-artikel wordt aangehaald gaat het om de verlening van een verblijfsrecht op grond van het Chavez-arrest. Dit wordt verleend aan een ouder die geen Nederlandse of andere EU-nationaliteit heeft (de zogenoemde derdeland-ouder) van een Nederlands kind, onder de voorwaarden (i) dat hij of zij de daadwerkelijke zorg over het Nederlandse kind heeft en (ii) dat het kind zodanig afhankelijk is dat het kind de EU zou moeten verlaten als zijn ouder hier niet mag blijven. Dat zou immers in strijd zijn met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Unieburgerschap) op basis waarvan het Nederlandse kind niet gedwongen mag worden de EU te verlaten.
Bij de in het artikel geschetste problematiek in het kader van het Chavez-verblijfsvergunningen (zogenoemde schijnerkenningen) gaat het om een Nederlander die een kind erkent, als gevolg waarvan het derdeland-kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Het is vervolgens de derdeland-ouder die een verblijfsvergunning aanvraagt, niet de ouder die het kind erkent. De derdeland-ouder kan enkel een Chavez-verblijfsvergunning verkrijgen op het moment dat er voldaan wordt aan de voorwaarden. Deze ouder is dan ook niet een «schijnouder».
Welke effecten hebben schijnerkenningen op de financiële positie van de kinderen? In hoeveel gevallen blijkt dat de schijnerkenner het erkende kind uiteindelijk niet financieel onderhoudt?
Erkenning zorgt ervoor dat er een juridische band tussen de erkenner en het kind ontstaat (familierechtelijke betrekking). Voor de juridische ouders geldt een onderhoudsplicht ten opzichte van het kind totdat het kind 21 jaar wordt. Dit houdt in dat zij naar draagkracht moeten voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding tot het kind 18 jaar is (artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) en de kosten van levensonderhoud en studie tot het kind 21 jaar is (artikel 1:395a BW). De onderhoudsplicht geldt ook als de ouders niet bij elkaar wonen. Als een ouder niet wil betalen, dan kan er kinderalimentatie worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:406 BW). Verder zijn het kind en de juridische ouders elkaars erfgenamen (artikel 4:10 BW). Er is geen informatie beschikbaar over het al dan niet voldoen aan de onderhoudsplicht door schijnerkenners.
Bij welke gemeenten vinden erkenningen waarbij een vermoeden bestaat van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht vooral plaats?
Een erkenning kan bij elke ambtenaar van de burgerlijke stand en notaris in Nederland gedaan worden (artikel 1:203, eerste lid, BW). Ook kinderen die in het buitenland wonen kunnen hier of in een ander land worden erkend door een Nederlander, en – als die erkenning voor erkenning in Nederland in aanmerking komt – daardoor Nederlander worden3. Er is geen landelijke registratie van vermoedens van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht. Op het moment dat er een vermoeden bestaat dat een erkenning enkel plaatsvindt om verblijfsrecht te verkrijgen, dan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de notaris de erkenning aanhouden om onderzoek te verrichten of weigeren een akte van erkenning op te maken (artikel 1:18, tweede en derde lid, en artikel 1:18c, tweede lid, BW). Ook kan de officier van justitie achteraf verzoeken om de schijnerkenning te vernietigen (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Deelt u de mening dat het een groot probleem is dat ambtenaren van de burgerlijke stand niet meer actief schijnerkenners tegenwerken omdat ze te vaak door de rechter worden teruggefloten? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat schijnerkenners weer kunnen worden aangepakt?
Ik deel de mening dat het problematisch is dat ambtenaren van de burgerlijke stand zich niet gesterkt voelen om schijnerkenningen tegen te gaan. Tegelijkertijd is en blijft het uiteindelijk aan de rechterlijke macht om te beoordelen of, op basis van de informatie die voorligt, geoordeeld kan worden dat er sprake is van een schijnerkenning.
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daarop kan ik nog niet vooruitlopen.
Overweegt u om net als België het erkennen van kinderen om verblijfspapieren te krijgen strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
België heeft inderdaad enkele jaren geleden een versterkte aanpak opgezet om de problematiek rondom schijnerkenningen aan te pakken. Op dit moment wordt er gewerkt aan een aanpak voor de problematiek, zie ook het antwoord op vraag 9, het Belgische voorbeeld wordt daarbij ook meegenomen. Ik kan hier nog niet op vooruitlopen.
Bestaat er op dit moment een nationaal beleid voor ambtenaren van de burgerlijke stand over het omgaan met mogelijke schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Als er twijfel bestaat over de intentie van de erkenning, heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de mogelijkheid om het opmaken van de akte van erkenning te weigeren op grond van strijd met de openbare orde (artikel 18c, tweede lid, BW). De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken heeft in overleg met de ketenpartners een interne indicatielijst voor schijnerkenningen opgesteld die de ambtenaar van de burgerlijke stand kan gebruiken om te beoordelen of sprake is van een schijnerkenning en deze te weigeren. Van een weigering doet de ambtenaar melding bij de IND (artikel 1:18c, derde lid, BW). Heeft een erkenning desondanks toch plaatsgevonden, dan kan het Openbaar Ministerie de rechter verzoeken een erkenning te vernietigen vanwege strijd met de openbare orde (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Welke vervolgstappen neemt de IND indien er het vermoeden bestaat dat er sprake is van een schijnconstructie waarbij erkenning een rol speelt?
Als de IND in een concrete zaak voldoende sterke vermoedens heeft dat sprake is van een schijnerkenning dan wordt daarvan een fraudesignaal geregistreerd in het dossier. In enkele gevallen heeft de IND aangifte gedaan bij het OM. Daarnaast is in het verleden misbruik van recht tegengeworpen in procedures waarin er sterke aanwijzingen waren voor een schijnerkenning. Op basis van het veronderstelde misbruik zijn aanvragen afgewezen. Die aanpak staat echter ter discussie als gevolg van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.4 Uit deze jurisprudentie volgt dat er eerst vastgesteld moet worden dat er sprake is van een schijnerkenning, binnen de daartoe opgestelde procedures in het familierecht, voordat dit gevolgen kan hebben voor een verleend verblijfsrecht. Er zijn geen zaken bekend waarin het vermoeden van een schijnerkenning achteraf tot beëindiging van het verblijfsrecht heeft geleid.
In hoeveel gevallen is de IND in 2023 en 2024 overgegaan tot de intrekking van het verblijfsrecht bij schijnconstructies waarbij erkenning een rol speelt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel IND-ambtenaren zijn op dit moment belast met het onderzoeken van fraudesignalen over schijnerkenners en het daadwerkelijk intrekken van de verblijfsvergunning van hen?
Alle IND ambtenaren zijn alert op signalen van fraude. Er zijn binnen de IND derhalve geen ambtenaren specifiek met deze fraudesignalen belast. De IND beschikt wel over een afdeling die fraude-signalen verwerkt, verrijkt en onderzoek doet en doorspeelt naar andere afdelingen of andere instanties. Dit betreft echter niet alleen de signalen over schijnerkenners.
Per 1 november 2024 zijn alle medewerkers die belast zijn met handhavingstaken binnen de directie Regulier Verblijf en Nederlanderschap gecentraliseerd in één afdeling. Deze afdeling bestaat thans uit ruim 100 medewerkers. Deze medewerkers zijn belast met alle voorkomende handhavingsgerelateerde werkzaamheden. Er is niet specifiek een afdeling belast met de problematiek rond (mogelijke) schijnerkenningen.
Zijn er naast fraudesignalen over schijnerkenners nog andere mogelijke frauduleuze trends met reguliere verblijfsvergunningen? Zo ja, welke en hoe bent u van plan deze aan te pakken?
De IND acteert op diverse signalen van fraude. Hoewel er in de praktijk regelmatig zaken worden aangetroffen waarbij sprake zou kunnen zijn van fraude is de impact en het aantal zaken van een andere orde van grootte dan de schijnerkenningen. Op het moment dat er sprake is van een trend wordt deze breed gedeeld teneinde dit in een vroeg stadium te kunnen mitigeren.
Bent u bereid het IND-rapport waarin wordt verwezen naar een netwerk van «schijnvaders» te delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat dit IND-rapport de uitwerking van een individuele casus betreft en het rapport vertrouwelijke persoonsgegevens bevat.
Klimaatvluchtelingen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Nederland: meer aandacht voor rechten van klimaatvluchtelingen»?1
Ja.
Hoe verhoudt het standpunt van de juridisch adviseur van de Minister van Buitenlandse Zaken dat rechten voor klimaatvluchtelingen meer aandacht zouden behoeven – wat neer zou komen op een verruiming van het aantal potentieel ingewilligde asielaanvragen – tot de passages in het regeerakkoord die stellen dat «Nederland het strengste asielbeleid ooit» wil gaan doorvoeren?
Klimaatverandering en de gevolgen van klimaatverandering, zoals een stijgende zeespiegel, kunnen tot gevolg hebben dat mensen elders een veilig heenkomen moeten zoeken. We begrijpen deze bedreiging, als land dat voor een groot deel onder de zeespiegel ligt. Echter, het Koninkrijk der Nederlanden heeft in de adviesprocedure over klimaatverandering en internationaal recht voor het Internationaal Gerechtshof opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng verder opgemerkt dat andere (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen. Tevens is opgemerkt dat wanneer personen ontheemd zullen raken als gevolg van klimaatverandering, de internationale gemeenschap daarvoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid heeft.
Er is dus reden om te verwachten dat hier aandacht aan besteed zal worden in internationale fora. Dit betekent echter niet dat Nederland het voortouw moet nemen in dergelijke discussies. Ook is niet bepleit of geïmpliceerd in de Nederlandse inbreng dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden. In de Nederlandse inbreng wordt tevens geen enkel verband gelegd met het aantal potentieel door Nederland in te willigen asielverzoeken, noch volgt dit verband op enige wijze uit de Nederlandse inbreng. De Nederlandse inbreng in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof is dan ook in lijn met de relevante passages uit het regeerprogramma.
Klopt het dat het kabinet voornemens is zich internationaal in te zetten voor klimaatvluchtelingen?
De beantwoording van vragen 3 tot en met 5 zullen samen worden genomen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, heeft Nederland niet gesteld dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden, of dat Nederland daarin het voortouw zal nemen. Nederland is niet voornemens om hier invulling aan te geven in haar buitenlandbeleid.
Voor welke specifieke rechten voor klimaatvluchtelingen is het kabinet van plan zich in te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat het kabinet haar pleidooi voor deze rechten vormgeven in haar buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er verschillen in de benadering van het vorige kabinet en dit kabinet in de verstandhouding rond zaken met klimaatvluchtelingen? Zo ja, in hoeverre zijn er (accent)verschillen?
Nee, er zijn geen materiële verschillen. Zowel in de schriftelijke Nederlandse inbreng zoals ingediend op 21 maart 2024, welke tot stand is gekomen onder het vorige kabinet, als in de mondelinge inbreng van 10 december 2024 is aandacht besteed aan het internationaalrechtelijke kader inzake klimaat en personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Zoals ook hierboven aangegeven, is dit kabinet, net als het vorige kabinet, niet van plan daar verder stappen op te ondernemen.
Is het kabinet zich bewust van de enorme implicaties van het verlenen van speciale rechten verleend voor klimaatvluchtelingen, naast het conventionele vluchtelingenrecht?
Zoals hierboven aangegeven heeft Nederland niet betoogd dat speciale rechten verleend of gecreëerd worden voor personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Het verlenen van speciale rechten voor klimaatontheemden is derhalve niet aan de orde. In de Nederlandse inbreng is opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng opgemerkt dat andere bestaande (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen wel relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen.
Wat is het standpunt van het Nederlandse kabinet over het voorstel van Vanuatu om landen de mogelijkheid te bieden schadeclaims in te dienen als bepaalde landen hun CO2-uitstoot niet snel verminderen?
Nederland heeft in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof onderkend dat als gevolg van klimaatverandering schade zou kunnen worden veroorzaakt, ondanks het nemen van adaptatie- of mitigatiemaatregelen. In de inbreng in de adviesprocedure is echter uiteengezet dat het hedendaagse internationaal publiekrecht geen rechtsbasis biedt voor een vergoeding van schade als gevolg van klimaatverandering. Voor de toekenning van een schadevergoeding onder het internationaal recht is het namelijk vereist dat er een voldoende duidelijk causaal verband is tussen een gedraging die in strijd is met het internationaal recht en de geleden schade. Nederland heeft betoogd dat het momenteel niet mogelijk is om een causaal verband vast te stellen tussen de uitstoot van een staat en specifieke schade geleden door een andere staat ten behoeve van het toekennen van een schadevergoeding.
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft betoogd dat schade als gevolg van klimaatverandering, en het ondersteunen van de meest kwetsbare landen, daarom een collectieve aangelegenheid is die alleen door internationale samenwerking kan worden geadresseerd en niet via schadeclaims onder het internationaal recht. Daarbij is aangegeven dat de internationale gemeenschap een collectieve verantwoordelijkheid heeft om samen te werken om zodoende schade als gevolg van klimaatverandering af te wenden, te minimaliseren en te adresseren.
Samenwerking vindt plaats in het kader van de klimaatconferenties, waar schade en verlies als gevolg van klimaatverandering op de agenda staat. In 2013 is het Warsaw International Mechanism opgericht, met het mandaat om invulling te geven aan het adresseren van schade en verlies als gevolg van klimaatverandering. Dit vindt plaats middels kennisopbouw en kennisuitwisseling. In het kader van dit mechanisme is in 2019 het Santiago Network opgericht met het oog op het versterken van ondersteuning met inbegrip van financieringen het bevorderen van coördinatie tussen verschillende betrokkenen. Ten aanzien van financiering voor schade en verlies is in 2022 tot de oprichting van een fonds besloten. Uit dat fonds kunnen de meest kwetsbare landen geld krijgen om te reageren op rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering. Ook kan het fonds worden ingezet om beter voorbereid te zijn op schade als gevolg van klimaatverandering en deze schade zoveel als mogelijk te beperken, door middelen in te zetten voor, bijvoorbeeld, het ontwikkelen van nationale noodplannen of rampenbestrijdingsplannen.
De zorgen van gemeenten over de grenscontroles |
|
Glimina Chakor (GL) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Kent u de brief waarin 46 grensgemeenten hun zorgen uiten over de aangekondigde grenscontroles?1
Ja.
Op welke wijze is er bij de plannen om grenscontroles te gaan houden concreet gevolg gegeven aan het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord dat «de medeoverheden vroegtijdig betrokken [worden] bij voorbereiding van beleid en van wetgeving»?
Op 11 november jl. heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht, inclusief de notificatie aan de Europese Commissie. Zowel voor 11 november jl. als daarna is ambtelijk contact geweest met medeoverheden. Naast gesprekken zijn de provincies en gemeenten schriftelijk geïnformeerd over het besluit ten aanzien van de herinvoering van de binnengrenscontroles en de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de impact van grenscontroles op de grensregio’s tot een minimum te beperken.
Ook heeft de Minister van Asiel en Migratie een bestuurlijk overleg gevoerd met de Commissarissen van de Koning van Groningen, Overijssel en Zeeland en de burgemeesters van Baarle-Nassau (tevens voorzitter van VNG GROS), Maastricht, Winterswijk en Oldambt. Dit overleg had als doel om het besluit ter herinvoering van de binnengrenscontroles nader toe te lichten, om vragen en zorgen van provincies en grensgemeenten te beantwoorden en om te spreken over toekomstig contact in het kader van de uitvoering van binnengrenscontroles.
Heeft u overleg gehad met gemeenten en provincies over de aangekondigde grenscontroles en de overlast die dit voor inwoners en ondernemers kan veroorzaken? Zo ja, wanneer en op welke wijze heeft dit overleg plaatsgevonden en kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat inwoners en ondernemers, in het bijzonder mensen die naar school gaan, studeren of werken in Belgische en Duitse buurgemeenten, overlast kunnen krijgen van de grenscontroles? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer is medegedeeld, heeft het kabinet maatregelen genomen om de impact van de binnengrenscontroles op de grensregio’s zo veel mogelijk te beperken. Zo zullen de Nederlandse binnengrenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden, maar aan de hand van risico-/informatiegestuurde en daarmee gerichte controles. Daarnaast worden geen snelheidsbeperkende maatregelen ingevoerd, tenzij strikt noodzakelijk. Ook kan het grensoverschrijdend verkeer gebruik blijven maken van alle bestaande wegen. Deze maatregelen zijn erop gericht dat eenieder die de grens passeert richting Duitsland of België, bijvoorbeeld voor school, studie of werk, zo min mogelijk hinder ondervindt van het grenstoezicht. Over de uitvoering van de binnengrenscontroles en de bovengenoemde maatregelen zijn grensregio’s reeds geïnformeerd.
Welke concrete maatregelen heeft u tot nu toe voorgesteld om te voorkomen dat grenswerkers, scholieren, ondernemers en inwoners in grensgebieden te veel hinder ondervinden van de controles?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een uitgewerkt voorstel moet komen om ervoor te zorgen dat er geen onnodige overlast voor inwoners en bedrijven ontstaat? Zo ja, gaat u daarover in overleg met de grensgemeenten? Komt een dergelijk voorstel nog voordat de grenscontroles van start gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u inwoners en ondernemers in grensgebieden tijdig en duidelijk informeren over de geplande controles, zodat zij voorbereid zijn op mogelijke vertragingen en andere gevolgen?
Zie antwoord vraag 4.