De positie van mensen met schulden in de Coronacrisis. |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat onder andere T-mobile en Tele2 tijdens de coronacrisis doorgaan met afsluitingen, terwijl betrokkenen door corona in de problemen zijn gekomen?1
We moeten ervoor zorgen dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet, als gevolg van de corona uitbraak, nog verder in de (financiële) problemen terechtkomen. De grote telecomaanbieders zijn bereid gedurende de coronacrisis coulant te zijn om zo het afsluiten van de telecommunicatiediensten in geval van wanbetaling te voorkomen. Ze hebben hierover nadere afspraken gemaakt. Om gezamenlijk met de klant tot een oplossing te kunnen komen, is het noodzakelijk dat een klant met betaalproblemen tijdig contact opneemt met de betreffende aanbieder.
Vindt u het afsluiten van communicatiemiddelen, internet en nieuwsvoorziening voor mensen met schulden tijdens deze coronacrisis aanvaardbaar?
Het past in de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven dat incassomaatregelen, zoals afsluitingen van telefoon en internet, tijdens de coronacrisis zo veel mogelijk worden voorkomen of uitgesteld. Uit de contacten met de sector blijkt dat zij zich hiervan bewust zijn en zich coöperatief opstellen.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen met schulden niet worden afgesloten van telefoon, internet, water, gas en elektriciteit?
Gelet op de ernst van de huidige situatie hebben de vaste lasten leveranciers aangegeven ruimhartig te willen zijn en in overleg met de klant maatwerk te zullen leveren. Naar aanleiding van moties en Kamervragen hierover is uw Kamer recent geïnformeerd over het voorkomen van afsluitingen (onder meer Kamerstuk 24 515, nr. 527 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2441).
Welke bedrijven in deze sectoren blijven doorgaan met het afsluiten van mensen tijdens de coronacrisis en hoeveel mensen betreft het?
Voor zover mij bekend zijn er geen bedrijven in deze sectoren die hun afsluitbeleid niet hebben aangepast aan de coronacrisis.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Peters over een actieplan voor het voorkomen van uithuiszettingen? Hoeveel mensen zijn sinds de start van de coronacrisis alsnog uit hun huis gezet?2
Genoemde motie om huisuitzetting te voorkomen wordt uitgevoerd via het Interbestuurlijk Programma en de Brede Schuldenaanpak die een vergelijkbare doelstelling hebben.
Door de coronacrisis moet niemand op straat belanden. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal huisuitzettingen van de afgelopen drie maanden, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel huisuitzettingen zijn geweest. De rechter moet toestemming geven voor een huisuitzetting, maar de rechtbanken hebben dit als niet-urgent aangemerkt. Het kabinet heeft met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen afgesproken gedurende de crisisperiode geen huisuitzettingen te doen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Hypotheekverstrekkers zoeken met huiseigenaren naar oplossingen en gaan in deze periode niet over tot gedwongen verkopen van woningen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2225 en 2243). Vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» ingesteld, dat zich onder meer inzet voor tijdelijke (directe) oplossingen bij huisuitzetting van arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr. 49).
Is het u bekend dat schoolboekenleverancier Van Dijk Educatie geld probeert te innen op de 18e verjaardag van betrokkene, voor schulden van schoolboeken die zij als kind gemaakt hebben? Klopt het dat hierop kosten worden berekend die een veelvoud zijn van de originele schuld?
Zonder de in de vraag beschreven casus te kennen, is mijn inschatting dat deze situatie niet voor zou mogen komen. In algemene zin geldt dat ouders verantwoordelijk zijn voor de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen.
Vindt u het moreel verantwoord om kinderen met schulden op te zadelen, teneinde deze te innen op hun 18e verjaardag?
Ik verwacht altijd een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso en zeker ook bij jongeren. Zoals u weet investeert het kabinet in samenwerking met private en publieke schuldeisers via de Brede Schuldenaanpak in een zorgvuldige invordering van schulden en de kwaliteit van de incassodienstverlening.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bedrijven zoals Van Dijk Educatie geen schulden innen na iemands 18e verjaardag, vanwege kosten die zij als kind of jongere gemaakt hebben voor schoolboeken?
Het is betreurenswaardig dat het opnieuw nodig blijkt aandacht te vragen voor naar ik aanneem een nieuw geval waarbij een schuldeiser zich tot een recent meerderjarige zou wenden. Ik kan de eerdere antwoorden op Kamervragen hierover bevestigen: Op grond van artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek zijn ouders verantwoordelijk voor de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen. Ook als een minderjarig kind zelf uitgaven doet, blijft de ouder (wettelijk vertegenwoordiger) daarvoor aansprakelijk. Dit houdt in dat de schuldeiser zich niet tot een kind kan wenden om de vordering te voldoen die is ontstaan op het moment dat de ouders financieel verantwoordelijk waren voor het kind, ook niet als dit kind inmiddels meerderjarig is (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 319 en Kamerstuk 24 515, nr. 499).
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen niet langer met schulden worden opgezadeld voor medische kosten zoals tandartsrekeningen of schoolboeken?
Het is zeer belangrijk kinderen te beschermen tegen schulden. De ouders zijn in de eerste plaats verantwoordelijk. Voor bijzondere kosten en onvoorziene situaties kunnen ze bij de gemeente bijzondere bijstand aanvragen. Als zij toch in de problematische schulden raken, biedt de gemeente schuldhulpverlening aan.
Wat is uw reactie op de brief van de beroepsvereniging van bewindvoerders van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) (BBW) aan de wethouders schuldhulpverlening in de vier grote steden?3
De brief roept de gemeenten op mensen met problematische schulden en in het bijzonder zzp-ers sneller te begeleiden naar de wettelijke schuldsanering (Wsnp) als het niet lukt minnelijk tot een oplossing te komen. Dit is volgens de BBW te meer belangrijk nu de coronacrisis naar verwachting tot meer aanvragen voor schuldhulpverlening gaat leiden. Ik waardeer deze betrokkenheid en oproep. Gemeenten bieden hun inwoners de best passende oplossingen. Versterking van de samenwerking met (Wsnp-)bewindvoerders kan daaraan alleen maar bijdragen.
Wat doet u met de constatering van de BBW dat er van de wettelijke schuldsaneringsregeling steeds minder gebruik wordt gemaakt, terwijl het aantal mensen met problematische schulden niet afneemt?
Het gegeven dat er steeds minder gebruik wordt gemaakt van de wettelijke schuldsanering is bekend en is aanleiding voor het rapport Aansluiting gezocht! en een aantal acties om de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering te verbeteren (Kamerstuk 24 515, nr. 492). Ik zal u binnenkort over de voortgang informeren.
Wat is uw reactie op de oproep van de BBW, naar aanleiding van de aanbevelingen van Bureau Berenschot, om de toegang tot de Wsnp te vergemakkelijken?
Eén van de acties naar aanleiding van het rapport Aansluiting gezocht! is betere toegankelijkheid van de Wsnp. De Minister voor Rechtsbescherming en ik buigen ons momenteel over de mogelijkheden die de Rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand (Bureau Wsnp) zien in de Quick Scan die zij hebben uitgevoerd. We zullen u binnenkort over de voortgang informeren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met BBW en de Nederlandse vereniging voor schuldhulpvereniging, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK) om voor de minnelijke schuldhulpverlening tot een maximumtermijn te komen van een half jaar?
Uiteraard ben ik bereid in gesprek te gaan met de BBW en de NVVK over hoe we de aansluiting van de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering kunnen verbeteren. Deze organisaties dragen bij aan de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport Aansluiting gezocht! (Kamerstuk 24 515, nr. 492).
De vraag hoe mensen die kinderopvang geheel zelf betalen ook gecompenseerd zullen worden |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen betalen de kinderopvang geheel zelf, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag?1
Het overgrote deel van de ouders waarvan de kinderen naar de opvang gaan, krijgen daarvoor een tegemoetkoming via de kinderopvangvangtoeslag. Deze groep ouders bedraagt ongeveer 570.000 huishoudens (850.000 kinderen).
Daarnaast is er nog een groep ouders die een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang krijgt via de gemeente. Dit gaat om een gemeentelijk aanbod, VVE en vergoedingen in het kader van een sociaal medische indicatie (SMI). Deze groep ouders bedraagt ongeveer 50.000 kinderen.
Tot slot is er een groep ouders die geheel zonder vergoeding gebruik maakt van kinderopvang. Dit is een diverse groep, die niet in beeld is bij de overheid. Naar verwachting gaat het om enkele duizenden ouders die de kinderopvang volledig zelf betalen. Er zullen ouders zijn die bewust gekozen hebben om geen gebruik te maken van kinderopvangtoeslag. Sommigen zullen een vergoeding krijgen van de werkgever. Ook zal een deel geen tegemoetkoming krijgen, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag of een gemeentelijke voorziening. Dit kunnen bijvoorbeeld expats zijn met een partner buiten de EU, eenverdieners, of ouders zonder baan en die ook geen erkend traject naar werk volgen. Oudervereniging BOinK heeft een meldpunt openstaan om deze groep ouders beter in beeld te krijgen.
Waarom is niet aan deze ouders gedacht bij het maken van de compensatie voor het doorbetalen van de kinderopvang tijdens de periode van sluiting in verband met de COVID-19 uitbraak?
Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Het door laten lopen van de reguliere betaling heeft verschillende voordelen. Ouders behouden op deze manier de plek voor hun kinderen op de kinderopvang voor wanneer de kinderopvang weer regulier opengaat. De kinderopvangtoeslag blijft gewoon doorlopen en er hoeft niet te worden ingegrepen in het lopende toeslagsysteem. Een belangrijk voordeel is bovendien dat de kinderopvang op deze manier gefinancierd blijft en zo in staat is goede noodopvang te verzorgen. De sector blijft op deze manier ook zo veel mogelijk stabiel waardoor de terugkeer naar de reguliere situatie straks gemakkelijker zal zijn.
De vergoeding van de eigen bijdrage die ouders betalen voor een dienst die zij niet geleverd krijgen, is in hoog tempo opgezet. Er is nagedacht over verschillende varianten. Uitvoerbaarheid en privacyaspecten waren daarbij belangrijke aandachtspunten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor een route die snelle uitbetaling mogelijk maakt. Ouders ontvangen een vergoeding die bij benadering compenseert voor de eigen bijdrage. Voor afwijkingen wordt begrip gevraagd van ouders. Er is sprake van een ambtshalve toekenning en een directe uitbetaling aan ouders. Dit beperkt de lasten bij ouders en kinderopvangorganisaties vergaand.
Om dit mogelijk te maken wordt, net als bij andere noodmaatregelen, uitgegaan van bestaande gegevens. Namelijk, de gegevens die bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit is mogelijk voor de groep ouders met kinderopvangtoeslag. Ouders die de kosten geheel zelf betalen komen niet in deze gegevens terug en zijn daarom niet in de tegemoetkomingsregeling opgenomen.
Het kabinet heeft daarom bewust afgewogen de ouders met kinderopvangtoeslag alvast te informeren en nader terug te komen op de groep ouders die de kosten geheel zelf betalen.
Erkent u dat de ouders die de kosten zelf betalen niet in beeld zullen zijn als er uitgegaan wordt van de gegevens van de Belastingdienst – Toeslagen?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel mensen jaarlijks niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag? Is tevens bekend wat de afwijzingsgronden zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het aantal mensen dat niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag is niet in te schatten. Ouders kunnen namelijk zelf bewust afzien van een aanvraag, omdat zij niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen.
Bent u bereid een mogelijkheid te bieden voor deze ouders om zich te melden en te zorgen dat ook zij gecompenseerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment proberen we meer zicht te krijgen op de groep ouders die de kinderopvang geheel zelf betalen. Als hier meer duidelijkheid over is, zal worden bezien of voor deze groep een vorm van tegemoetkoming wenselijk en mogelijk is. Daarbij zal ik alle factoren meenemen, waaronder de effecten die het heeft voor deze ouders, maar ook de uitvoerbaarheid van een eventuele tegemoetkoming.
De ‘losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen’. |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat u op 18 november 2019 een delegatie van ex-militairen hebt gesproken over wat de «losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen» wordt genoemd?
Op 18 november 2019 heb ik een gesprek gehad met de heer Van den H. Het gesprek vond plaats naar aanleiding van zijn brief aan de vaste commissie voor Defensie, alle fractievoorzitters van de Tweede Kamer en aan mij van 25 augustus 2019. Tijdens het gesprek is gesproken over verschillende onderwerpen uit zijn brief. Het is mijn intentie om een afrondend gesprek met de heer Van den H. in te plannen zodra dat mogelijk is.
Belangrijk om te benadrukken is dat Defensie de problematiek rondom het AOW-gat structureel heeft opgelost met de nieuwe diensteinderegeling (nDER) voor militairen. Het uitgangspunt van de nDER is dat militairen langer doorwerken (tot in de regel vijf jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd). Voor de militairen die onder de nDER vallen eindigt de UGM-uitkering op het moment dat zij recht hebben op een AOW-uitkering en is geen sprake van een AOW-gat.
De groep gewezen militairen, waar de heer Van den H. onderdeel van is, kon echter niet langer doorwerken, omdat aan hen reeds leeftijdsontslag was verleend. Zij werden geconfronteerd met de situatie dat zij op de leeftijd van 65 jaar wel aanspraak konden maken op ABP-ouderdomspensioen, maar vanwege de verhoogde AOW-leeftijd nog geen aanspraak konden maken op een AOW-uitkering, terwijl de uitkering op basis van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) op dat moment wel stopte. Om de gevolgen van de opgehoogde AOW-leeftijd te compenseren heeft Defensie in 2018 (Defensienota, Kamerstuk 34 919, nr. 1) besloten om voor deze militairen een regeling te treffen die het compenseren van deze ontbrekende AOW-uitkering als oogmerk heeft (de AOW-gatcompensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak).
Ik ben op dit moment met de centrales van overheidspersoneel in overleg om de AOW-gatcompensatie formeel vast te leggen in een ministeriële regeling die kan worden gepubliceerd in de Staatscourant. In het overleg hebben de centrales enkele vragen gesteld waarop ik recentelijk antwoorden heb gegeven. Door de huidige coronacrisis is het overleg met de centrales helaas gestagneerd en moet het vervolgoverleg nog worden gevoerd.
Klopt het tevens dat u hun argument dat zij nog steeds in een benadeelde positie zitten, ten opzichte van de groepen die voor het AOW-gat met pensioen zijn gegaan en de groep die onder de nieuwe regeling valt, erkent en dat u nadenkt hoe u dat eventueel op kunt lossen, teneinde deze losse eindjes op een voor de betrokken militairen redelijke en sociaal aanvaardbare wijze samen te knopen? Zo nee, hoe ziet u dan de zaak?
Ik heb uw Kamer eerder bericht dat Defensie met de AOW-gatcompensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak een adequate voorziening heeft getroffen voor het AOW-gat. In het gesprek met de heer Van den H. heb ik dat ook aangegeven. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat ik het graag hoor als betrokkenen door de huidige regeling onbedoeld worden benadeeld. In dat kader merk ik op dat door Defensie bijvoorbeeld een compensatie wordt geboden aan de betrokkenen die als gevolg van de nabetalingen in verband met de AOW-gatcompensatie de verhoogde ouderenkorting mislopen.
Deelt u de opvatting dat de Uitkeringswet Gewezen Militairen enkel en alleen voor militairen in het leven is geroepen en niet te vergelijken is met een regeling, ongeacht of dit een VUT-regeling is of prepensioenregeling?
De Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) is gelijktijdig met de Algemene militaire pensioenwet in werking getreden op 1 januari 1966 en komt voort uit de bijzondere positie van de militair. De UGM dient te worden beschouwd als een unieke regeling die niet kan worden vergeleken met een andere VUT-regeling of prepensioenregeling en geldt uitsluitend voor militairen. Voor de fiscale wetgeving worden deze regelingen evenwel gelijk behandeld.
Erkent u dat de gevolgen van het 100% compenseren van de gerechtvaardigde aanspraak diverse betrokkenen financieel nadeel oplevert ten opzichte van een situatie waarin de Uitkeringswet Gewezen militairen (UGM) zou zijn doorgetrokken naar de nieuwe AOW-gerechtigde-leeftijd en/of ten opzichte van de twee eerdergenoemde groepen militairen die niet in het AOW-gat vallen of onder de Nieuwe Diensteinderegeling vallen? Zo ja, welke problemen erkent u daarbij? Zo nee, waarom niet?
Voor het merendeel van de gewezen militairen zou het doorlopen van de UGM-uitkering tot de verhoogde AOW-leeftijd een financieel voordeel opleveren ten opzichte van de AOW-gatcompensatie. Dit punt is ook nadrukkelijk aan de orde gekomen in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1904 en de Kamerbrieven van 8 juni 2018 (Kenmerk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kenmerk 2019D29100)). Zoals ik hiervoor heb toegelicht is het uitgangspunt echter altijd geweest dat de ontbrekende AOW-uitkering gecompenseerd moest worden (zie de beantwoording van vraag 1 en 7). Bij de vormgeving van de AOW-gatcompensatie heeft Defensie dan ook geen vergelijking gemaakt met de situatie dat de UGM-uitkering zou doorlopen tot de AOW-leeftijd, maar met de situatie dat de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar zou zijn geweest. Dat is logisch, omdat de gewezen militairen met een UGM-uitkering wisten dat hun uitkering bij 65 jaar zou eindigen en hadden verwacht dat zij vanaf dat moment recht zouden hebben op een AOW-uitkering en ABP-ouderdomspensioen. Dat was hun gerechtvaardigde verwachting. Die verwachting is daarom ook als uitgangspunt gekozen voor de AOW-gatcompensatie. In mijn brieven aan uw Kamer van 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100) heb ik in dit verband opgemerkt dat de CRvB heeft geoordeeld dat Defensie terecht met die gerechtvaardigde verwachting heeft vergeleken. Met het besluit van Defensie in 2018 om de AOW-gatcompensatie te verhogen tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak garandeert Defensie 100% van de gerechtvaardigde verwachting van de gewezen militairen.
Voor wat betreft het verschil met de groep militairen die geen AOW-gat hebben gehad, en de groep militairen die onder de nieuwe diensteinderegeling valt, geldt het volgende:
Er is tot slot een groep van circa 8000 actieve militairen die een keuze had tussen de nieuwe en de oude diensteinderegeling. Van de circa 5700 militairen die al een keuze hebben gemaakt, heeft ongeveer 60% voor de oude diensteinderegeling gekozen. Met deze keuze behouden deze militairen hun oorspronkelijke leeftijdsontslagdatum, een UGM-uitkering die bij 65 jaar eindigt en aansluitend de AOW-gatcompensatie van 100% van de gerechtvaardigde aanspraak tot de AOW-leeftijd.
Deelt u de opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor deze groep komt als de ex-militairen 100% ontvangen van wat zij zouden hebben ontvangen als de UGM gewoon doorgelopen zou zijn tot aan hun AOW- leeftijd, met alle bijbehorende waarborgen en arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, uw opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor de groep komt als de voormalig militairen 100% ontvangen van wat zouden hebben ontvangen als de UGM doorgelopen zou zijn tot hun AOW-leeftijd, deel ik niet. Het verlengen van de UGM-periode is namelijk een oplossing die niet aansluit bij de situatie waarmee de voormalig militairen werden geconfronteerd toen de AOW-leeftijd werd verhoogd. Dit leidde niet tot het ontbreken van een UGM-uitkering, maar tot het ontbreken van een AOW-uitkering bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Voor deze groep militairen is daarom een overgangsregeling gemaakt, waarbij het uitgangspunt altijd is geweest dat, wanneer er niet langer doorgewerkt kon worden, deze ontbrekende AOW-uitkering gecompenseerd moest worden. Met de compensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak is dan ook een adequate voorziening getroffen.
Erkent u dat, door te communiceren aan de getroffen groep militairen en aan de Kamer dat 100% van de gerechtvaardigde aanvraag zou worden gecompenseerd, bij iedereen de indruk is gewekt dat de getroffen groep militairen financieel zouden ontvangen wat zij zouden hebben ontvangen ware de UGM doorbetaald tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd?
Nee, dat erken ik niet. In de communicatie van Defensie naar zowel de gewezen militairen als naar uw Kamer is helder aangegeven wat een compensatie (aanvankelijk tot 90% en vervolgens) tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak betekent. De gerechtvaardigde aanspraak is het bedrag van de gecombineerde netto pensioen- en AOW-uitkeringen die bij 65 jaar zouden zijn uitgekeerd als de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar was geweest. Ik verwijs ook naar diverse brieven aan uw Kamer d.d. 20 januari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 68), 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 72), 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100).
Wat is de stand van zaken om tot een oplossing in deze zaak te komen? Werkt u aan een regeling of kunt u ten minste aangeven wanneer u een oplossing kunt presenteren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de kosten van de regeling van «de losse eindjes» zullen bedragen?
In de brief van de heer Van den H. worden verschillende onderwerpen aan de orde gesteld die ik zal bespreken met de heer Van den H. Onder andere wordt in de brief een oplossingsrichting aangedragen om de UGM-uitkering voor deze groep gewezen militairen door te laten lopen tot de AOW-leeftijd.
In het geval de UGM-uitkering voor deze groep militairen zou worden doorbetaald tot de AOW-leeftijd zou dat in de periode 2013 tot en met 2035 circa 2 miljard euro kosten (inclusief circa 530 miljoen euro aan verschuldigde RVU-boete). Defensie heeft echter niet alleen te maken met UGM-uitkeringen maar ook met wachtgeld- en andere uitkeringen (voor oud burgerambtenaren). Het door laten lopen van ook die uitkeringen zou betekenen dat de kosten over die periode toenemen tot circa 2,2 miljard euro.
Het bericht dat Corona de armoede versterkt. |
|
Joël Voordewind (CU), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe corona de armoede versterkt» uit Het Financieel Dagblad van 7 april 2020?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de noden in ontwikkelingslanden, waar de gevolgen van de coronacrisis gezien de staat van de gezondheidszorg aldaar mogelijk desastreus zullen zijn?
Die zorgen deel ik. Ervaring met eerdere gezondheidscrises, zoals de ebola-crisis, wijzen uit dat de toch al zwakke gezondheidszorgsystemen in ontwikkelingslanden maximaal onder druk zullen komen te staan. Ontwikkelingslanden kampen vaak met tekorten aan gezondheidspersoneel, persoonlijke beschermingsmaterialen en geneesmiddelen. Veel landen hebben bovendien een zeer geringe IC-capaciteit. COVID-19 is daarbij niet de enige gezondheidscrisis die mensen in de armste landen ervaren: medische dienstverlening is al beperkt aanwezig voor bijvoorbeeld moeder- en kindzorg of de behandeling van andere ziektes zoals TB, malaria en HIV/Aids.
Deelt u de opvatting dat het bijdragen aan oplossingen voor deze delen van de wereld voortkomt uit solidariteit, maar ook uit eigenbelang gezien de verwevenheid van de wereld? Welke belangen ziet u?
De impact van de coronacrisis op kwetsbare landen zal naar verwachting fors zijn, op het vlak van de volksgezondheid, maar ook sociaaleconomisch en voor de politieke en economische stabiliteit. Dat heeft gevolgen voor de mensen in ontwikkelingslanden zelf en indirect ook voor de rest van de wereld. Met het bijdragen aan het bestrijden en mitigeren van de coronacrisis in ontwikkelingslanden neemt Nederland verantwoordelijkheid om de meest kwetsbare mensen en landen in de wereld te ondersteunen. En dat is ook in het belang van Nederland zelf, omdat de korte en lange termijn gevolgen van deze crisis ook Nederland raken. De wereldgemeenschap is in de strijd tegen COVID-19 zo sterk als de zwakste schakel. Virussen kennen geen grenzen, net zo min als hun negatieve gevolgen. Juist voor Nederland als open economie, die ongeveer een derde van het totale inkomen verdient door te handelen met het buitenland, is het van belang dat overal ter wereld de strijd tegen COVID-19 wordt gevoerd en gesteund.
Kunt u een overzicht geven van de vrijgemaakte bilaterale middelen van andere EU-landen en EU-instellingen ten behoeve van de bestrijding van COVID-19?
Verschillende EU-instellingen en individuele lidstaten hebben initiële financiële bijdragen ten behoeve van de externe COVID-19 aanpak aangekondigd. De Europese Commissie (EUR 10,4 mrd) en Europese Investeringsbank (EUR 5,2 mrd) stellen een bedrag van in totaal 15,6 mrd beschikbaar, dat grotendeels voortkomt uit herprogrammering. Van dit pakket zal EUR 502 mln ten goede komen aan korte termijn noodhulp/ humanitaire steun, EUR 2,9 mrd voor versterking van gezondheidssystemen en EUR 12,3 mrd voor de beperking van sociaaleconomische gevolgen.
Daarnaast is de verwachting van de Europese Commissie dat de individuele bijdragen van lidstaten optellen tot nog eens EUR 4 mrd, bestaande uit zowel schenkingen als leningen of garanties. Een precies overzicht is nog niet te geven; nog niet alle lidstaten hebben hun (voorziene) maatregelen al aangekondigd. Voorbeelden van reeds aangekondigde steunpakketten komen bijvoorbeeld uit Duitsland, dat al een pakket van EUR 1 mrd aankondigde, nog zonder verdere toelichting over specifieke bestedingen. Frankrijk zegde een bedrag van EUR 1,2 mrd toe, voor EUR 1 mrd bestaande uit leningen. Denemarken zette EUR 150 mln opzij voor de internationale COVID-19 respons en Zweden, dat nog geen volledig pakket aankondigde, heeft via verschillende maatregelen ruim EUR 14 mln toegezegd.
Welke oproepen tot financiële steun van de VN-instellingen, de multilaterale financiële instellingen, alsook van het maatschappelijk middenveld zijn er inmiddels binnengekomen en om welke bedragen gaat het?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 april over de Nederlandse inzet bestrijding coronacrisis ontwikkelingslanden staat een overzicht van de gecoördineerde multilaterale en humanitaire financieringsverzoeken die ik reeds heb ontvangen naar aanleiding van de COVID-19 crisis. Veel andere organisaties en instellingen zijn op dit moment nog aan het inventariseren welke additionele steun ze nodig hebben, en welke ombuigingen zij kunnen doen binnen bestaande financiering.
Hoe duidt u het gegeven dat – gezien de aanstaande economische crisis als gevolg van de coronacrisis – het aan de 0,7%-BNI-norm gekoppelde ontwikkelingsbudget zal dalen? Welk gat dreigt er te vallen?
Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7% BNI minus EUR 1,4 miljard. Budgettaire ruimte hangt mede samen met de BNI-ontwikkeling en de effecten hiervan op het ODA-budget. Naar verwachting zal hierover richting de zomer meer bekend worden. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft omwille van de bijzondere situatie recent reeds vier scenario’s gepubliceerd over mogelijke effecten van COVID-19 op de economische ontwikkeling. In alle scenario’s wordt rekening gehouden met een economische krimp.
Bent u het ermee eens dat – gezien zowel de economische als de gezondheidsproblematiek in ontwikkelingslanden – een verdere daling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking zeer onwenselijk zou zijn?
Ja. Afwegingen daarover worden integraal bekeken in het licht van humanitaire en ontwikkelingssituatie, de Rijksbrede prioriteiten en de budgettaire kaders.
Bent u bereid alles wat nodig is – zowel vanuit solidariteit als eigenbelang en zowel vanuit bilateraal als Europees verband – te ondernemen om de crises in deze regio’s voor zover mogelijk het hoofd te kunnen bieden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u op de korte termijn? Wat heeft u hiervoor nodig?
Om de coronacrisis het hoofd te kunnen bieden in ontwikkelingslanden, is een internationaal gecoördineerde inzet en financiering wenselijk. Verschillende internationale en multilaterale organisaties hebben de kennis en expertise om een goede inschatting te kunnen maken waar hulp geboden is en kunnen deze via bestaande structuren snel leveren. Om die reden heb ik per direct EUR 100 mln vrijgemaakt op mijn begroting als onderdeel van deze internationale gecoördineerde inzet. Nederland draagt hiermee bij aan preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid via de WHO en de VN-Noodhulporganisaties, maar ook via andere betrouwbare partners zoals de Dutch Relief Alliance en het Internationaal Comité van het Rode Kruis.
Mede in aanloop naar de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (RBZ/OS) van 8 april 2020 heb ik intensief contact gezocht met mijn EU-collega’s ten behoeve van een krachtige en gecoördineerde EU-inzet. Tijdens de RBZ/OS gaven de EU-instellingen en lidstaten een toelichting op hun geplande inzet. Ook schaarde de Raad zich achter de door de Commissie en EDEO voorgestelde Team Europe benadering; het gezamenlijk optrekken van de Commissie, EU-instellingen, EU lidstaten en hun nationale ontwikkelingsorganisaties en -banken. De Team Europe benadering zal zijn beslag moeten krijgen in partnerlanden én op mondiaal niveau.
Het kabinet heeft naar aanleiding van het plenair debat met de Tweede Kamer over ontwikkelingen rondom het coronavirus op 16 april 2020 de Adviesraad Internationale Vraagstukken verzocht een spoedadvies op te stellen over de wijze waarop Nederland effectief en op gepast niveau kan bijdragen aan de mondiale strijd tegen de impact van het corona virus, met speciale aandacht voor de meest kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika.
Ben u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Een noodfonds voor mensen werkzaam in de zorg |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur waarin aandacht was voor een steunfonds, opgezet voor zorgverleners die intensief werken met COVID-19-patiënten?1
Ja.
Is er vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact geweest met de initiatiefnemers van de Stichting Zorg na Werk In Coronazorg (ZWIC)?
Ja.
Vindt u ook dat zorgverleners die in de huidige crisis extra risico’s lopen, een vangnet moet worden geboden?
Voor het antwoord op de gestelde vragen verwijs ik naar de toezegging die ik heb gedaan in de brief van 15 april jl. inzake COVID-19 Update stand van zaken (Kamerstuk 25 295, nr. 249).
Bent u het ermee eens dat zo snel mogelijk een steunfonds moet worden gerealiseerd voor (nabestaanden van) een brede groep zorgverleners, die als gevolg van hun werkzaamheden besmet raken met het coronavirus, worden opgenomen op de afdeling intensive care of komen te overlijden? Zo ja, ziet u mogelijkheden om bij het oprichten van een fonds voor zorgmedewerkers, zoals voorgesteld in de aangehouden motie van het lid Asscher, een samenwerking aan te gaan met de initiatiefnemers van ZWIC? Zo ja, hoeveel bent u bereid aan een steunfonds bij te dragen?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid moet zijn voor de medewerkers in de zorg die door hun werk extra risico’s lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke kortst mogelijke termijn is het mogelijk een steunfonds te realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor het debat op 16 april beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
De financiële situatie van studenten |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen dat studenten in financiële problemen zijn gekomen vanwege de coronacrisis?
Ja, onder andere via de studentenbonden ontvang ik signalen dat daar zorgen over zijn.
Is het aantal studenten dat hiervoor geen lening had lopen bij DUO, maar daar nu wel voor heeft gekozen, afgelopen 30 dagen toegenomen? Zo ja, over welke getallen hebben we het dan?
Dagelijks doen ook normaliter gemiddeld meer dan honderd studenten een eerste aanvraag voor de studielening. De aantallen fluctueren per dag, maar ook per maand, waardoor het niet zo eenvoudig is cijfers van de afgelopen corona-periode te vergelijken met de periode daarvoor. In de beschikbare cijfers tot nu toe is er geen stijging in de aantallen zichtbaar. In de periode van 16 maart tot en met 22 april waren er gemiddeld 114 eerste aanvragen van de studielening per dag. In februari waren dit gemiddeld 165 eerste aanvragen per dag.
Met hoeveel procent is het leenbedrag van studenten afgelopen 30 dagen toegenomen, volgens de gegevens van DUO?
Het maandelijkse leenbedrag dat DUO aan studenten heeft overgemaakt was in februari € 217,8 miljoen. In maart was dit € 216,6 miljoen en in april is het € 214,4 miljoen. Er is dus geen sprake van een toename in deze bedragen. Studenten kunnen ook een leenbedrag aanvragen met terugwerkende kracht. De betalingen van deze bedragen staan los van de maandbetalingen en worden wekelijks door DUO uitgevoerd. De leenbedragen met terugwerkende kracht zijn wel wat gestegen in de corona-periode. In de eerste vijf weken van de corona-periode ging het om € 8,6 miljoen waar het in de vijf weken daarvoor ging om € 8,1 miljoen.
Kunt u zich voorstellen dat de coronacrisis een grote financiële strop kan betekenen voor studenten die net niet in aanmerking komen voor een aanvullende beurs, maar waarvan de ouders financieel niet kunnen bijspringen?
Ik kan mij voorstellen dat sommige ouders meer mogelijkheden hebben om bij te springen dan anderen. Alle studenten beschikken vanuit de studiefinanciering wel over dezelfde financiële middelen. De aanvullende beurs en de leenruimte zijn namelijk communicerende vaten. Een student die net niet in aanmerking komt voor de aanvullende beurs kan net zoveel geld ontvangen van DUO als iemand met een maximale aanvullende beurs. Het bedrag van de aanvullende beurs kan in dat geval namelijk geleend worden. Dit kan resulteren in een hogere studieschuld, maar hoeft niet tot problemen te leiden aangezien de terugbetaalvoorwaarden zeer sociaal zijn.
Kunt u een overzicht met de Kamer delen van de verschillende inkomensgroepen van ouders met studerende kinderen in het hoger onderwijs? Wat is het gemiddelde gezinsinkomen van studenten in het hoger onderwijs? Hoe groot is het aandeel van studenten met ouders met een gezinsinkomen van tenminste drie keer modaal (>€ 108.000 p.j.), tenminste tweeënhalf keer modaal (>€ 90.000 p.j.), tenminste twee keer modaal (>€ 72.000 p.j.), tenminste anderhalf keer modaal (>€ 54.000 p.j.), tenminste een keer modaal (>€ 36.000 p.j.) en minder dan een keer modaal (<€ 36.000 p.j.)?
ResearchNed heeft deze gegevens kunnen verzamelen door een bestandkoppeling met DUO-data en CBS-gegevens. De analyse is uitgevoerd op studenten uit 2018/2019 en inkomens uit 2017 omdat recentere inkomensgegevens niet voorhanden waren. Het gemiddelde gezinsinkomen in het hoger onderwijs is ongeveer € 89 duizend. Onderstaande tabel laat de verdeling zien naar de gevraagde inkomensklassen.
Tenminste drie keer modaal
18%
Tenminste tweeënhalf keer modaal
9%
Tenminste twee keer modaal
14%
Tenminste anderhalf keer modaal
16%
Tenminste één keer modaal
13%
Minder dan één keer modaal
15%
Inkomen onbekend
15%
Zijn voornoemde inkomensgegevens ook bekend voor studerende kinderen in het middelbaar beroepsonderwijs of kunt u daarvan een inschatting met de Kamer delen?
Het gemiddelde gezinsinkomen in het middelbaar beroepsonderwijs is ongeveer € 57 duizend. Onderstaande tabel laat de verdeling zien naar de gevraagde inkomensklassen.
Tenminste drie keer modaal
7%
Tenminste tweeënhalf keer modaal
5%
Tenminste twee keer modaal
11%
Tenminste anderhalf keer modaal
20%
Tenminste één keer modaal
23%
Minder dan één keer modaal
30%
Inkomen onbekend
4%
Zijn er gegevens bekend van het gemiddelde aantal kinderen per gezinssituatie dat gelijktijdig studeert? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Dit gegeven is bij DUO niet voor alle studenten beschikbaar. DUO heeft alleen gegevens over aantallen kinderen in het gezin wanneer er sprake is van een aanvullende beurs, omdat het aantal kinderen per gezin bepalend is bij de berekening daarvan. Uit deze gegevens blijkt dat er gemiddeld sprake is van 1,17 studerende kinderen per gezin.
Zijn er gegevens bekend van het gemiddelde vermogen van ouders van studerende kinderen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, deze gegevens zijn mij niet bekend. Het vermogen van ouders heeft geen directe invloed op de studiefinancieringsbedragen en zijn derhalve ook niet bij DUO bekend.
Wat is, naar benadering, de omvang van de verschillende opleidings- en ontwikkelingsfondsen? Hoe groot zijn de reserves van deze fondsen?
Opleidings- en ontwikkelingsfondsen vallen onder de zogenoemde cao-fondsen, waarin werkgevers- en werknemersorganisaties door premieheffing middelen reserveren voor verschillende doelen. De rapportage van het Ministerie van SZW, CAO afspraken 2018, geeft een beeld van baten, lasten en reserves van 75 algemeen verbindend verklaarde cao-fondsen, op basis van de financiële jaarverslagen over 2017. In 2017 waren de baten van de onderzochte fondsen € 355,4 miljoen, voornamelijk uit premieheffing. De lasten bedroegen € 339,8 miljoen, waarvan 34% uitgaven aan opleiding en ontwikkeling betrof. Andere uitgaven zijn gericht op verbeteren werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden en cao gerelateerde uitgaven. De reserves van de onderzochte fondsen bedroegen eind 2017 in totaal € 473,6 miljoen, waarvan ruim driekwart valt onder 11 van de 75 fondsen. Reserves zijn nodig voor periodes waarin geen premies worden ontvangen, maar wel vaste lasten en activiteiten moeten worden gefinancierd.
Kunt u een overzicht delen met de Kamer over het gemiddelde totale leenbedrag van studenten gecategoriseerd op basis van het inkomen van hun ouders? Zijn er grote verschillen in het te lenen bedrag tussen studenten wiens ouders één of twee keer modaal verdienen en studenten wiens ouders drie keer modaal of meer verdienen?
In onderstaande tabel zijn de jaarbedragen van lenende studenten opgenomen, uitgesplitst naar de inkomensklassen die ook bij de vijfde en zesde vraag zijn gebruikt. Uit deze gegevens blijkt dat hoe hoger het gezinsinkomen is, hoe meer gemiddeld door de student geleend wordt. Voor een groot deel wordt dit verklaard doordat in gezinnen met hogere inkomens relatief meer studenten uit het hoger onderwijs aanwezig zijn, die gemiddeld meer lenen dan studenten uit het middelbaar beroepsonderwijs. Volledigheidshalve, studenten uit gezinnen met lagere inkomens lenen wel vaker, dan uit gezinnen met hogere inkomens, maar lagere bedragen. Als beiden worden gecombineerd (hoe vaak geleend wordt en hoeveel geleend wordt) lenen studenten uit hogere en lagere inkomens ongeveer evenveel.
Tenminste drie keer modaal
6.864
Tenminste tweeënhalf keer modaal
6.602
Tenminste twee keer modaal
6.399
Tenminste anderhalf keer modaal
6.208
Tenminste één keer modaal
5.780
Minder dan één keer modaal
5.300
Inkomen onbekend
5.840
Kunt u de toekenningssystematiek van de aanvullende beurs met de Kamer delen, op basis waarvan beoordeeld wordt tot welk gezinsinkomen je als student in aanmerking komt voor een volledige aanvullende beurs en de afbouw hiervan?
De aanvullende beurs wordt berekend op basis van het verzamelinkomen van de ouders van twee jaar geleden (bij grote wijzigingen in het inkomen kan op verzoek naar recentere gegevens worden gekeken). Ook wordt rekening gehouden met het aantal schoolgaande of studerende kinderen in een gezin en met een eventuele studieschuld van de ouders. De maximale hoogte van de aanvullende beurs bedraagt in het hoger onderwijs 403,17 euro per maand. In het middelbaar beroepsonderwijs is dat 371,10 euro per maand. Naarmate het inkomen toeneemt, neemt de hoogte van de aanvullende beurs af. De aanvullende beurs is in het hoger onderwijs maximaal tot een verzamelinkomen van bijna 33.000 euro. Vanaf een inkomen van ruim 51.000 euro is er geen recht meer op de aanvullende beurs. Deze grenzen gelden in een situatie van één studerend kind, geen andere kinderen, twee ouders en geen aanwezige studieschuld bij de ouders. In artikelen 3.8 tot en met 3.13 van de Wet Studiefinanciering 2000 wordt in detail beschreven hoe de veronderstelde ouderlijke bijdrage en de aanvullende beurs worden berekend. In de grafiek hieronder zijn een aantal voorbeelden getoond. Het betreffen voorbeelden van de hoogte van de aanvullende beurs naar inkomen van studenten in het hoger onderwijs. In de basis is sprake van één studerend kind. Daarnaast worden voorbeelden getoond voor de situatie met twee studerende kinderen en voor één studerend kind en een niet-studerend kind.
Kunt u een overzicht delen met de Kamer over de studieduur van studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs? Dat wil zeggen, wat is het aandeel van studenten dat vier, vijf of zes (et cetera) jaar over de studie doet?
Om dit inzichtelijk te maken is van instroomcohort 2011/2012 de groep studenten genomen waarvan inmiddels bekend is dat zij een diploma hebben gehaald. Deze groep is uitgesplitst naar het aantal jaren dat zij erover hebben gedaan om het diploma te halen. Onderstaande tabellen geven deze informatie voor respectievelijk studenten die een voltijd bol opleiding hebben gedaan en studenten die een opleiding in het hoger onderwijs hebben gevolgd.
1 jaar
12%
2 jaar
29%
3 jaar
31%
4 jaar
23%
5 jaar
4%
>5 jaar
1%
<3 jaar
4%
4 jaar
30%
5 jaar
26%
6 jaar
19%
7 jaar
13%
8 jaar
8%
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uiterlijk op maandag 20 april beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen uiterlijk 20 april te beantwoorden.
De brief van Pensioenfonds PFZW aan de voormalige deelnemers van de Accent-regeling. |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van 25 maart 2020, die door Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW) is verstuurd aan de voormalige deelnemers van de pensioenregeling Accent?1
Ik ben bekend met de brief inzake de pensioenregeling Accent die aan tenminste één deelnemer van Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) is verzonden. Ik heb van PFZW begrepen dat dit geen algemene brief betrof en deze niet aan alle voormalig deelnemers van de pensioenregeling Accent is verstuurd.
Kunt u bevestigen dat PFZW de pensioenen die in dit verband tot 1 januari 2014 zijn opgebouwd met een rekenleeftijd van 65 jaar, opnieuw heeft berekend met een rekenleeftijd van 67 jaar, hetgeen leidt tot een korting van het pensioen?
1 januari 2014 is de wettelijke, fiscale pensioenrichtleeftijd gewijzigd van 65 naar 67 jaar. Ik heb begrepen dat PFZW de bestaande opbouw van alle deelnemers (zowel in de basisregeling als in de pensioenregeling Accent) opnieuw heeft berekend met de pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Dit heeft PFZW collectief actuarieel neutraal gedaan. Het actuarieel neutraal herrekenen van de opbouw naar een hogere pensioenrichtleeftijd leidt niet tot een verlaging, maar tot een verhoging van de pensioenuitkering vanaf pensioendatum.
Ik heb overigens van PFZW begrepen dat de in de deelnemersbrief genoemde correctie ook niet voortvloeit uit de herrekening van de pensioenrichtleeftijd. Deze brief ziet op het volgende. In 2010 is pensioenfonds FNV geliquideerd en zijn de pensioenen ondergebracht bij PFZW. De pensioenregeling Accent gold voor de periode van 2010–2020 voor de overgekomen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Vanaf 2020 liep de regeling af en zijn de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden conform afspraak ingestroomd in de basisregeling van PFZW. Hierbij zijn de aanspraken en rechten nogmaals gecontroleerd. Indien bij deze controle is gebleken dat aanspraken/rechten eerder foutief berekend waren, hebben deelnemers hiervan bericht ontvangen.
Ik vind het op orde hebben van pensioenadministratie en het hiertoe uitoefenen van controles belangrijk. Dit borgt dat deelnemers de pensioenuitkering ontvangen waar zij op grond van de pensioenovereenkomst recht op hebben en niet ten onrechte een te lage of te hoge pensioenuitkering ontvangen. Een te lage uitkering benadeelt de deelnemer, een te hoge deelnemer het collectief. Voor het geval bij de controles fouten aan het licht komen, is het van belang dat pensioenuitvoerders een redelijk en billijk correctiebeleid hebben dat redelijk is in verhouding tot de pensioenregeling en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
Overigens heb ik inmiddels begrepen dat de in de brief genoemde correctie onjuist was en dat PFZW deze ongedaan maakt en dat de desbetreffende deelnemer hierover is geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat de regeling met terugwerkende kracht wordt berekend, hetgeen leidt tot een lager pensioen voor de deelnemers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de harde toezegging van voormalig Staatssecretaris Klijnsma dat, bij herberekening van pensioenverplichtingen van 65 jaar naar 67 jaar, bestaande rechten niet mogen worden aangetast?
Bij het collectief actuarieel herrekenen van bestaande aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd (67 jaar) wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake van een aantasting van pensioenaanspraken. Dit is ook beschreven in de brief die Staatssecretaris Klijnsma hierover in januari 2013 aan de Eerste Kamer heeft verstuurd2. De correctie die in de brief wordt genoemd, vloeide niet voort uit deze herrekening (zie het antwoord op vraag 2 en 3).
Wat vindt u ervan dat deze herberekening plaatsvindt zonder toestemming van de deelnemers?
Bij het collectief actuarieel herrekenen van bestaande aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake van een aantasting van pensioenaanspraken. Als het pensioenreglement er hiernaast in voorziet dat betrokkene de pensioen-ingangsdatum individueel weer naar de oorspronkelijke pensioenleeftijd terug kan zetten, zonder dat dit op voorhand de rechten aantast, leidt dit op voorhand niet tot nadeel voor de deelnemer. Individuele instemming is om deze reden niet nodig. Dit is in 2014 door mijn voorganger aangegeven aan de Eerste Kamer3 en per 2019 met de Wet Waardeoverdracht Klein Pensioen4 geëxpliciteerd in de wet.
Acht u de herberekening en de bijbehorende financiële gevolgen voor de deelnemers juridisch houdbaar in het licht van de Pensioenwet? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het bericht «deelnemers winnen rechtszaak tegen verhoging pensioenleeftijd naar 67» van 10 november 2017?2
Ja.
Deelt u het standpunt, dat deze uitspraak ook van toepassing is op de bovengenoemde actuele kwestie bij Pensioenfonds PFZW?3 Kunt u het antwoord toelichten?
De rechterlijke uitspraak gaat over de herrekening met betrekking tot de wijziging van de pensioenrichtleeftijd. Ik heb van PFZW begrepen dat de in de brief genoemde correctie niet voortvloeit uit een dergelijke herrekening, maar uit een controle van de bestaande aanspraken/rechten (zie het antwoord op vraag 2 en7.
Deelt u de mening dat een gang naar de rechter in deze kwestie voorkomen kan worden? Bent u bereid contact op te nemen met PFZW om te trachten deze kwestie te beslechten? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik vind het van belang dat deelnemers, die twijfels hebben over de juistheid van verstrekte informatie, altijd verhaal kunnen halen. Het eerste aanspreekpunt voor deelnemers is hierbij het pensioenfonds, bijvoorbeeld via een verzoek om toelichting of via de interne klachtenprocedure. Mocht er een geschil blijven bestaan kan een deelnemer terecht bij de Ombudsman Pensioenen of de rechter. Het is niet aan mij om hier te interveniëren.
Wat vindt u ervan dat PFZW «heeft gerekend met onjuiste AOW-tabellen» en de deelnemers pas na het beëindiging van de (Accent)regeling hierover informeert en met aanpassingen aan het pensioen confronteert?
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven vind ik het belangrijk dat pensioenadministraties op orde zijn. Hierbij hoort tevens het hanteren van de juiste gegevens en berekeningswijzen. Ook het regelmatig uitoefenen van controles op de pensioenadministraties is in dit kader belangrijk, om fouten die desondanks bestaan zo snel mogelijk op te sporen. Dit borgt dat deelnemers de pensioenuitkering ontvangen, waarop zij op grond van de pensioenovereenkomst recht hebben en niet ten onrechte een te lage of te hoge pensioenuitkering ontvangen. Een te lage uitkering benadeelt de deelnemer, een te hoge deelnemer het collectief. Voor het geval bij de controles fouten aan het licht komen is het van belang dat deelnemers hier zo spoedig mogelijk over worden geïnformeerd. Naar ik van PFZW heb begrepen is de deelnemer hierover geïnformeerd toen de fout aan het licht kwam. Daarnaast vind ik het van belang dat pensioenuitvoerders een redelijk en billijk correctiebeleid hebben dat redelijk is in verhouding tot de pensioenregeling en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
Is het volgens de Pensioenwet toegestaan voor pensioenfondsen om bij fouten in de eigen administratie, het pensioen opnieuw te berekenen, ook na het aflopen van de regeling in kwestie? Wanneer zijn de risico’s van administratieve fouten door het pensioenfonds voor rekening van het pensioenfonds zelf en wanneer voor rekening van de deelnemer? Vindt u dat er in dit verband sprake is van een «grijs gebied»? Kunt u het antwoord toelichten?
Het feit dat de (maximale) huurtoeslag daalt wanneer een alleenstaande een kind krijgt |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de (maximale) huurtoeslag voor een alleenstaande daalt wanneer de alleenstaande een kind (of meerdere kinderen) krijgt?1
Het klopt dat er een verschil is in de maximaal mogelijke huurtoeslag voor alleenstaanden en voor meerpersoonshuishoudens, waar ook eenoudergezinnen onder vallen. Voor alleenstaanden wordt boven de aftoppingsgrens nog 40% van de huurprijs boven deze aftoppingsgrens vergoed, voor een meerpersoonshuishouden niet. Bij huren boven de aftoppingsgrens bestaat daarom een verschil in de maximale toeslag.
Hoe groot is dit verschil, wanneer we uitgaan van de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande en de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande ouder met een jong kind zonder inkomen of vermogen als medebewoner?
Meerpersoonshuishoudens krijgen voor het gedeelte van de huur boven de voor hen geldende aftoppingsgrens geen huurtoeslag meer, alleenstaanden krijgen 40% van dat gedeelte vergoed. Voor alleenstaanden is de maximaal mogelijke huurtoeslag, bij een minimuminkomen en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens, € 368 per maand en voor meerpersoonshuishoudens is de maximaal mogelijke huurtoeslag € 321 per maand. Dit is dus een verschil van € 47 per maand.
Echter geldt bij deze twee huishoudvormen ook een andere inkomensafhankelijkheid. Zo geldt voor de meerpersoonshuishoudens een hogere minimuminkomensgrens. Bij alleenstaande ouders neemt dus pas bij een hoger inkomen de eigen bijdrage toe dan bij alleenstaanden. Zo leidt bijvoorbeeld voor een bijstandsgerechtigde de stijging van de minimumuitkering bij het krijgen van een kind niet tot verlies aan huurtoeslag. Daarnaast behouden alleenstaande ouders ook tot een hoger inkomen het recht op huurtoeslag. Voor alleenstaande ouders met één kind (tweepersoonshuishoudens) en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens geldt dat zij tot een belastbaar jaarinkomen van € 37.761 recht hebben op huurtoeslag, vergeleken met € 31.826 voor alleenstaanden met dezelfde huurprijs.
Vindt u dit verschil wenselijk?
In principe is het de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. Vanuit deze achtergrond moeten corporaties ook minimaal 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag die ze jaarlijks huisvesten een woning aanbieden met een huur die niet hoger is dan de aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Wanneer alleenstaande ouders in een woning met een huur onder de aftoppingsgrens worden gehuisvest, is er geen sprake van het genoemde verschil.
Ik onderken dat alleenstaande ouders extra financiële ondersteuning nodig kunnen hebben. Echter krijgen zij deze extra ondersteuning al via bijvoorbeeld de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget van € 3.190 per jaar (in 2020) en geldt voor deze groep zoals hiervoor aangegeven in de huurtoeslag ook een gunstiger inkomensafhankelijke afbouw dan voor alleenstaanden.
Deelt u dat het krijgen van een kind juist een reden kan vormen om een alleenstaande ouder met een laag inkomen extra te ondersteunen om de huur te kunnen betalen, bijvoorbeeld omdat een alleenstaande ouder extra ruimte in huis nodig heeft voor het kind of de kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen liggen ten grondslag aan de keuze voor dit verschil?
Het is de bedoeling dat huishoudens in een voor hun situatie passende woning worden gehuisvest, zowel qua huishoudsituatie als met een huurprijs passend bij het inkomen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 aangegeven is het in principe de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. In incidentele gevallen kan het onvermijdbaar zijn dat huurtoeslagontvangers in een voor hun relatief dure woning worden gehuisvest. Bij ouderen is dit soms het geval als zij aangewezen zijn op een woonvorm met extra voorzieningen, waardoor de huurprijs hoger wordt. Daarom krijgen ouderen ook boven de voor hen geldende aftoppingsgrens 40% van de huur vergoed.
Voor alleenstaanden is in 1997 ook huurtoeslag voor het gedeelte van de huur boven de aftoppingsgrens mogelijk gemaakt. Destijds was hiervoor de overweging dat de nettohuurquotes voor deze huishoudens zonder deze extra huurtoeslag aanzienlijk hoger lagen dan die voor meerpersoonshuishoudens [memorie van antwoord Kmrst. 1996–1997, 25 090, nr. 197b].
Hangt dit bijvoorbeeld samen met andere regelingen, zoals de alleenstaande ouderkop binnen het kindgebonden budget?
Op basis van inkomen en vermogen komt een alleenstaande ouder altijd in aanmerking voor kinderbijslag en kindgebonden budget als zij/hij een kind krijgt en ook huurtoeslag ontvangt.
De kinderbijslag is onafhankelijk van het inkomen en vermogen. Net zoals de huurtoeslag is het kindgebonden budget inkomensafhankelijk en kent een vermogenstoets. Het afbouwpercentage van het kindgebonden budget is lager dan het afbouwpercentage in de huurtoeslag. Het kindgebonden budget loopt dus ook verder het inkomensgebouw in dan de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die huurtoeslag ontvangen hebben dus ook recht op het kindgebonden budget. De vermogenstoets in het kindgebonden budget is hoger dan de vermogenstoets in de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die beschikken over een vermogen onder de vermogensgrens in de huurtoeslag en dus recht hebben op huurtoeslag, ontvangen dus ook kindgebonden budget.
Zijn er situaties denkbaar waarin een alleenstaande ouder alleen huurtoeslag ontvangt en alleen te maken krijgt met de nadelige effecten van de lagere (maximale) huurtoeslag en niet met de positieve effecten van het recht op (hogere) andere toeslagen, zoals het kindgebonden budget en de kinderbijslag?
Welke mogelijkheden zijn er om dit verschil terug te dringen?
In het IBO Toeslagen deel 1, naar u verzonden op 11 november 2019 (Kamerstuk 31 066, nr. 540), is in het kader van vereenvoudiging de mogelijkheid voor het harmoniseren van de aftoppingsgrenzen en de hoogte van de huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen onderzocht. Hiermee zouden de huidige twee aftoppingsgrenzen worden geharmoniseerd en wordt het recht op huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen voor alle huishoudtypen gelijkgetrokken. Hierdoor zou er dus geen verschil in maximale huurtoeslag meer zijn tussen alleenstaanden en alleenstaande ouders. Uit het rapport blijkt dat bij een budgettair neutrale vormgeving dit voor een deel van de huurtoeslagontvangers tot positieve inkomenseffecten zou leiden, en bij een deel van de huurtoeslagontvangers tot negatieve inkomenseffecten. Het voorkomen van negatieve inkomenseffecten in deze variant leidt tot € 53 miljoen hogere kosten huurtoeslag.
Wanneer verwacht u het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie naar de Kamer te sturen?
Op 30 april 2020 is het IBO Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie aan uw Kamer gezonden.
De armoede en schulden onder jongeren als gevolg van de participatiewet |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over jongeren in Enschede die structureel geld tekortkomen?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het onmogelijk is voor een jongere om met een bijstandsuitkering, of zelfs het minimumjeugdloon, zelfstandig te wonen? Zo nee, op welke punten zijn de cijfers uit het onderzoek onjuist en waarom? Welke alternatieve cijfers hanteert u in dat geval?
De bijstandsuitkering is een tijdelijke vangnetregeling voor de noodzakelijke kosten van bestaan. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de leeftijd. Dit betekent dat voor personen van 18 tot 21 jaar lagere jongerennormen gelden. Voor jongeren tot en met 20 jaar ligt het relevante wettelijk minimumjeugdloon ook lager dan het wettelijk minimumloon zoals dat geldt vanaf 21 jaar. Dit is bevorderlijk voor de stimulans om (vervolg)onderwijs te volgen.
Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het volgen van scholing of het opdoen van werkervaring. Op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben ouders een onderhoudsplicht jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar. Om deze reden hoeft de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan te dekken. Gelet op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht. Overigens zijn jongeren van 18 tot 21 jaar uitgezonderd van de toepassing van de kostendelersnorm en voor personen vanaf 21 jaar gelden de reguliere bijstandsnormen.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien omdat het voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken (bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of als de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn). Op grond van de Participatiewet dienen gemeenten gebruik te maken van de maatwerkmogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.
Hiermee kan voorzien worden in een inkomen dat voldoende is om van te leven. De gemeenten hebben vervolgens de bevoegdheid om de aanvullende bijzondere bijstand te verhalen op de ouders.
Wat vindt u ervan dat jongeren met een bijstandsuitkering structureel 666 euro tekort komen? Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat zij dak- of thuisloos raken? Kunt u daarbij specifiek ingaan op jongeren die niet kunnen rekenen op steun van familie?
Zie antwoord vraag 2.
Om hoeveel jongeren gaat het en om welke bedragen? Indien u daar geen zicht op heeft, acht u het niet eens tijd daar onderzoek naar te doen?
Volgens de meest recente cijfers van het CBS van eind september 2019 ontvingen 6.720 personen tussen 18 en 21 een bijstandsuitkering. Het CBS heeft onderzoek gedaan naar de samenloop van algemene bijstand en bijzondere bijstand in 20182. Hieruit blijkt dat 17.750 personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar op enig moment in 2018 een algemene bijstandsuitkering ontvingen. Van deze groep ontvingen 6.610 personen een vorm van bijzondere bijstand, waarvan 5.520 voor directe levensonderhoud en 1.140 voor woonkosten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat gemeenten in meer dan een derde van de gevallen de (lagere) bijstandsnorm van personen tussen 18 en 21 jaar aanvullen met bijzondere bijstand.
Heeft u zicht op de toegankelijkheid van de bijzondere bijstand voor deze jongeren? Onder welke voorwaarden kunnen jongeren in aanmerking komen voor bijzondere bijstand om reguliere, structurele kosten te vergoeden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een steeds groter deel van het budget voor bijzondere bijstand wordt besteed aan beschermingsbewind en de vergoeding voor juridische kosten? Kunt u cijfermatig inzicht bieden daarin? Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze stijging?
In deze vraag wordt er vanuit gegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor de bijzondere bijstand. De middelen voor de bijzondere bijstand maken echter deel uit van de algemene uitkering van het Gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar. Gemeenten zijn dan ook beleidsmatig en financieel verantwoordelijk voor de bijzondere bijstand. Dit neemt niet weg dat het aantal mensen dat onder bewind is gesteld is toegenomen de afgelopen jaren en dat dit ook een toename aan kosten voor gemeenten met zich heeft meegebracht.
Bureau Bartels heeft in 2016 in opdracht van de Staatssecretaris van SZW onderzoek gedaan naar het aantal mensen voor wie beschermingsbewind is ingesteld en de gemeentelijke uitgaven die daarmee zijn gemoeid in de periode 2013–2015.3
De onderzoekers hebben berekend hoeveel de totale gemeentelijke uitgaven voor de drie beschermingsmaatregelen beschermingsbewind, curatele en mentorschap bedroegen. Hierin was een stijging te zien van € 55 miljoen in 2013 naar € 115 miljoen in 2015.
Uit cijfers van het CBS blijkt dat de jaarlijkse uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand tussen 2010 en 2018 per saldo met 134 miljoen euro zijn gestegen, waarbij het cluster «financiële transacties» de sterkste stijging laat zien.4 Naast de kosten voor beschermingsbewind vallen hieronder ook de kosten voor onder meer rechtsbijstand, voor schuldsanering en voor toeslagen op het inkomen wanneer mensen langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen of geen eigen vermogen hebben. Een meer specifieke duiding van het aandeel van de kosten voor beschermingsbewind is op basis van deze cijfers niet mogelijk.
Divosa concludeert in de Factsheet Financiën bijzondere bijstand uit 2016 dat de kosten voor financiële transacties met name zijn gestegen door de stijgende kosten van bewindvoering.5
De Raad voor de rechtspraak is gevraagd hoeveel beschermingsbewinden en meer specifiek hoeveel schuldenbewinden de afgelopen jaren zijn ingesteld (zie tabel 1).6 Uit de verstrekte cijfers blijkt dat tot 2016 sprake was van een jaarlijkse toename van het aantal ingestelde bewinden; dat komt overeen met de trend uit onderzoek van Bureau Bartels. Sinds 2016 neemt het aantal ingestelde bewinden jaarlijks steeds af.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal ingestelde schuldenbewinden
15.600
16.100
15.800
14.700
11.900
11.500
Totaal aantal ingestelde bewinden
39.600
38.500
38.000
36.200
34.000
32.500
Bureau Bartels heeft tevens onderzoek gedaan naar mogelijke verklaringen voor verschillen in gemeentelijke uitgaven voor beschermingsbewind. Zij constateerden dat de omvang van en ontwikkeling in de uitgaven zeer uiteenlopen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat veel gemeenten initiatieven ontplooiden om de instroom in beschermingsmaatregelen en daarmee de gemeentelijke uitgaven voor beschermingsbewind te beïnvloeden. Daarbij gaat het veelal om het informeren van doorverwijzers (zorginstellingen, maatschappelijk werk, wijkteams) over beschikbare schuldhulpverleningsinstrumenten en het aandragen van alternatieven voor beschermingsbewind (bijv. varianten van budgetbeheer). Naast gemeentelijk beleid zijn er indicaties dat de economische crisis een belangrijke rol heeft gespeeld in de toename van het aantal beschermingsbewinden. Verklarende factoren voor de toename zijn daarnaast het ontbreken van een sociaal netwerk waardoor problemen (bijvoorbeeld schulden) langere tijd voortduren en de toenemende complexiteit van de samenleving.7
Gemeenten proberen grip te krijgen op de instroom in beschermingsbewind. Hieraan ligt niet alleen de wens ten grondslag om de druk op de bijzondere bijstand te verminderen, maar ook de wens om de meest passende vorm van ondersteuning voor mensen met schulden te vinden. Daartoe werken gemeenten samen met bewindvoerders en rechtbanken. Bijvoorbeeld via convenanten en pilots. Gemeenten hebben al de bevoegdheid om de rechter niet alleen te vragen schuldenbewind in te stellen, maar ook om een schuldenbewind te beëindigen. Het kabinet stelt verder in het regeerakkoord voor om gemeenten een adviesrecht te geven bij schuldenbewind. Daartoe heeft het op 1 april jl. het wetsvoorstel adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind bij uw Kamer ingediend.8
Acht u het realistisch dat gemeenten het bedrag van 666 euro per maand zelf aanvullen? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, mede in het licht van de grote financiële tekorten bij gemeenten omdat het Rijk meer geld aflost in plaats van te investeren in de samenleving?
De Participatiewet voorziet expliciet in de mogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen via de bijzondere bijstand als jongeren niet bij hun ouders kunnen wonen en de onderhoudsplicht van hun ouders niet kunnen effectueren. Gemeenten zijn conform de Participatiewet gehouden om in die situatie aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken. De toepassing hiervan vergt echter maatwerk. Zo dienen gemeenten vast te stellen of het noodzakelijk is voor jongeren om niet bij hun ouders te wonen. Zie ook mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5.
Deelt u de opvatting dat iedereen zeker moet zijn van een fatsoenlijk bestaan en het dus onacceptabel is dat jongeren dak- of thuisloos raken door regels in de bijstand? Welke elementen uit de wet zijn hier debet aan? Gaat u beleid maken om dit te voorkomen?
Ik deel de opvatting dat iedereen in Nederland verzekerd moet zijn van een bestaansminimum als hij of zij zelf hier tijdelijk niet in kan voorzien. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5 heb aangegeven biedt de Participatiewet deze mogelijkheid ook.
Wat is het budgettaire beslag van een verruiming van de kostendelersnorm voor drie of meer personen naar 50 procent van de Wet minimumloon (WML), en van een verruiming voor drie personen naar 50 procent, voor vier personen naar 45 procent, en vijf personen naar 40 procent? Wat is het beslag als deze verruimingen tijdelijk zouden zijn, bijvoorbeeld het eerste of de eerste twee jaar dat mensen samenwonen?
De kostendelersnorm in de Participatiewet geldt zowel voor de bijstand als voor de AIO. In 2019 waren er ruim 23.000 huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet, waarbij de kostendelersnorm voor 3 personen of meer van toepassing was. In het geval de kostendelersnorm voor 3 of meer personen wordt verhoogd naar het normbedrag voor 2 kostendelers zal dit naar verwachting, op basis van gegevens over 2019, bijna € 70 miljoen kosten. Indien het normbedrag wordt verhoogd voor 3 kostendelers naar 50% van het referentie minimumloon, voor vier kostendelers naar 45% en voor 5 kostendelers naar 40%, kost dat in totaal ruim € 50 miljoen. Er zijn geen gegevens bekend over de duur van het samenwonen van bijstandsgerechtigden, het budgettair beslag van een tijdelijke verruiming kunnen we ook niet in beeld brengen.
Een tijdelijke verruiming van de kostendelersnorm is niet aan de orde, niet voor het eerste noch de eerste twee jaar dat mensen samenwonen. Het principe van de kostendelersnorm is dat de kosten gedeeld kunnen worden. Voor wat betreft kwetsbare groepen biedt de Participatiewet gemeenten voldoende mogelijkheden om in een individueel geval maatwerk toe te passen. Zo hebben gemeenten de mogelijkheid om de kostendelersnorm niet toe te passen voor personen van 21 jaar en ouder die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken.
Wat is het budgettaire beslag van een verruiming van de norm voor jongeren in de bijstand, van bijvoorbeeld 10 procent?
Gegevens van het CBS over het derde kwartaal van 2019 laten zien dat in die periode ca. 6700 personen jonger dan 21 een bijstandsuitkering ontvingen. Een 10%-verhoging van de jongerennorm zou inhouden dat alleenstaande jongeren voortaan € 285,76 per maand ontvangen in plaats van € 259,78 per maand. De verhoging geldt ook voor gehuwden met de jongerennorm. Een globale inschatting van de bijbehorende uitgaven als de jongerennorm met 10% wordt verhoogd is € 3 miljoen euro. In deze raming is geen rekening gehouden met gedragseffecten, een verhoging van de bijstandsnormen voor 18-, 19- en 20-jarigen roept naar verwachting meer gebruik op, waardoor de kosten hoger uitvallen.
Bent u bereid over te gaan tot het schrappen van de vierwekenzoektermijn, aangezien deze periode zonder inkomen schulden veroorzaakt?
Jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden voor een beroep op bijstand hebben te maken met een zoektermijn van vier weken voordat de aanvraag om bijstand in behandeling wordt genomen. Deze zoektermijn in de Participatiewet draagt eraan bij dat colleges jongeren activeren om te zoeken naar werk of een opleiding te volgen. Opleiding en werk kunnen in beginsel alleen een succes worden met eigen inzet en initiatief; de eigen verantwoordelijkheid van de jongere dient daarbij voorop te staan. Als het college na die vier weken oordeelt dat de jongere zich tijdens die vier weken voldoende heeft ingespannen, maar hij of zij heeft geen werk of scholing gevonden, dan kan met terugwerkende kracht vanaf de dag van melding, bijstand worden toegekend. In dit verband is het van belang dat de colleges de maatwerkmogelijkheid van arbeidsondersteuning hebben voor met name kwetsbare jongeren die moeite hebben om zelf naar werk of scholing te zoeken. Voorts geldt dat op het moment dat een jongere zich meldt bij een gemeente voor inkomensondersteuning en ook kampt met schulden, het college gelijk kan starten met schuldhulpverlening. Op die manier kan snel voorkomen worden dat schulden verder oplopen. De zoektermijn is daar geen obstakel voor.
Om bovenstaande redenen vind ik het dan ook niet gewenst om de wettelijk verplichte zoektermijn en daarmee de wachttijd voor de inkomensondersteuning zondermeer en categoriaal voor alle jongeren die een beroep op bijstand doen te schrappen.
Vanwege de Coronacrisis heb ik mogelijk gemaakt dat de colleges in de periode 1 maart tot 1 september 2020 kunnen afwijken van de regels rond de verplichte zoektermijn van vierweken. Daardoor kunnen zij individueel maatwerk toepassen bij het hanteren van de zoektermijn en daarmee mogelijke financiële problemen voorkomen bij jongeren die plotseling zonder werk en inkomsten komen te zitten als gevolg van de coronacrisis, terwijl ander werk of scholing door de uitzonderlijke omstandigheden op dit moment lang niet overal voorhanden is.
Gevolgen van de coronacrisis |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe gaan gemeenten om met re-integratieverplichtingen in de Participatiewet? Wordt daarbij rekening gehouden met gevaren en onmogelijkheden die worden veroorzaakt door het coronavirus?
De maatregelen om het Corona-virus te bestrijden zijn ingrijpend. Deze gelden ook voor werkzoekenden en werkenden die onder de Participatiewet vallen.
Op het maatwerk dat de colleges toepassen bij de re-integratieondersteuning van hun cliënten is altijd de zorgplicht van toepassing dat re-integratie plaats vindt onder veilige en gezonde voorwaarden. Colleges zorgen er dus ook voor dat de corona-maatregelen worden toegepast: niet onnodig reizen en afstand houden. Dit betekent dat sommige vormen van re-integratieondersteuning nu niet zijn uit te voeren. Maar bijvoorbeeld een proefplaatsing bij een supermarkt is nog steeds mogelijk, wanneer op de werkplek afdoende maatregelen zijn getroffen.
Ziet u dat de kans afneemt dat mensen met een bijstandsuitkering een baan vinden, nu steeds meer mensen hun baan verliezen? Bent u bereid de sollicitatieplicht in de bijstand tijdelijk op te schorten en geen sancties op te leggen?
In iedere crisis nemen de baankansen voor alle werkzoekenden af, dus ook voor mensen met een bijstandsuitkering. In sommige bedrijven is echter wel degelijk nog vraag naar personeel. Zowel nu als na afloop van de Corona-crisis.
Uiteraard worden sollicitatieprocedures nu ook aangepast, zodat men zich kan houden aan de Corona-maatregelen; bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek via een beeldverbinding. In dit verband is het van belang dat de colleges binnen de kaders van de Participatiewet uitdrukkelijk de ruimte hebben om de in de Participatiewet omschreven algemene verplichting tot arbeidsinschakeling af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Het is daarom niet nodig om de verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling categoriaal voor alle bijstandsgerechtigden tijdelijk op te schorten.
Hoe gaan gemeenten op dit moment om met de tegenprestatie in de bijstand? Deelt u de mening dat het onwenselijk is om mensen te verplichten tot een tegenprestatie, nu zoveel mensen onvrijwillig thuis zitten?
De Corona-maatregelen leggen ook restricties op aan de tegenprestatie die nu aan mensen gevraagd kunnen worden. Ik vraag van gemeenten niet het onmogelijke. Maar er zijn ook vormen van tegenprestatie die nog wel goed uitgevoerd kunnen worden. Ik vertrouw in deze moeilijke tijden dat de colleges hierin de goede afwegingen maken.
Hoe garanderen werkgevers, gemeenten en Sociale werkbedrijven dat werkplekken voor mensen die onder de Participatiewet vallen voldoende veilig zijn? Welke maatregelen nemen zij om verspreiding van het virus te voorkomen?
Voor mensen die onder de Participatiewet vallen en werkzaamheden verrichten binnen een bedrijf gelden dezelfde voorwaarden als voor hun (andere) werknemers. Dus voor hen worden dezelfde maatregelen genomen tegen besmetting door het virus.
Ontvangt u signalen van kringloopwinkels die failliet dreigen te gaan? Bent u bereid hen specifieke ondersteuning te bieden, juist ook omdat gevreesd wordt dat meer mensen hier gebruik van zullen moeten maken?
Mij zijn geen specifieke signalen bekend. Daar waar mogelijk blijven winkels open voor publiek, mits er voldoende afstand tussen klanten onderling en personeel kan worden gewaarborgd. In een aantal gevallen zijn winkels tijdelijk gesloten in verband met de veiligheid en worden geen gebruikte goederen opgehaald. Uiteraard moet er ook extra zorg zijn voor hygiëne, ontsmetting van veel gebruikte voorwerpen et cetera. Een voorbeeld daarvan is hoe supermarkten dit hebben opgepakt. Ook andere winkels volgen deze praktijk: een beperkt aantal klanten in de winkel, extra maatregelen bij de kassa.
Veel winkels hebben te maken met een groot omzetverlies omdat er minder klanten komen. Dat is naar verwachting ook het geval bij de kringloopwinkels. Voor het omzetverlies en andere gevolgen is een uitgebreid pakket aan maatregelen genomen. De effecten daarvan worden nauwgezet gevolgd.
Ondersteuning voor zelfstandigen en de culturele sector |
|
Frank Futselaar , Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u van mening dat met de brief waarin u antwoord geeft op de aangenomen motie-Jetten c.s. voldoende recht gedaan is aan het verzoek van de Kamer, namelijk het komen tot een steunpakket voor de culturele sector om de gevolgen van de coronacrisis te kunnen dragen? Zo nee, met welke maatregelen bent u voornemens nog verder te komen?1
In de brief van de Minister van OCW van 27 maart jl. is aangegeven dat de generieke maatregelen van het kabinet ook van toepassing zijn op de culturele en creatieve sector, voor zowel zelfstandigen als instellingen. Deze kabinetsbrede maatregelen (vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)) bieden houvast voor bedrijven, instellingen en werkenden in het culturele en creatieve veld. Relevante voorbeelden zijn: de werktijdverkorting voor werknemers en werkgevers, de extra ondersteuning voor zzp’ers, de belastingmaatregelen, verruiming en versoepeling van de borgstelling midden- en kleinbedrijf, financiële ondersteuning via Qredits en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren Covid-19 (TOGS). Daarmee worden banen behouden, worden zzp’ers en kleine ondernemingen ondersteund en worden lasten verlaagd.
Daarnaast zijn er coulancemaatregelen genomen voor de door het rijk gesubsidieerde instellingen. Voorbeelden van deze coulance maatregelen zijn: het opschorten van huren van rijksgesubsidieerde musea. Voor instellingen die onderdeel uitmaken van de Basisinfrastructuur of die gefinancierd worden vanuit de Erfgoedwet geldt dat de deadline voor het indienen van de jaarverantwoording over 2019 is verschoven van 1 april 2020 naar 1 juni 2020. Voor deze groep geldt ook dat subsidies doorlopen. Bij de vaststelling van de subsidie voor de Basisinfrastructuur 2017–2020 zal de subsidie niet worden gekort als voorgenomen prestaties niet worden gehaald vanwege COVID-19. Gemeenten hebben de Minister van OCW laten weten deze maatregel te volgen. Daarnaast hebben de instellingen in de Basisinfrastructuur al op korte termijn de beschikking gekregen over hun subsidie voor het derde kwartaal van 2020, zodat zij over meer liquide middelen beschikken en verplichtingen aan vooral freelancers en zzp’ers kunnen nakomen.
De zes rijkscultuurfondsen nemen alle bovengenoemde coulancemaatregelen over voor de instellingen die zij ondersteunen. Gemeenten, provincies en private fondsen hebben toegezegd ook coulance te betrachten.
In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Met deze steun worden instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen. Om na de crisis weer geleidelijk te kunnen opstarten is het bovendien ook nodig dat er nu wordt geïnvesteerd in nieuwe, aangepaste, producties voor het volgende seizoen. Ook kan door deze aanvullende ondersteuning de werkgelegenheid in deze sector zoveel mogelijk worden behouden.
Herinnert u zich dat u in uw brief spreekt van onduidelijke communicatie over de deadline tot wanneer evenementen niet door mogen gaan? Kunnen ondernemers die door deze onduidelijkheid plotseling aansprakelijkheid dragen voor het afzeggen van evenementen aanspraak maken op compensatie voor de geleden schade door deze slechte overheidscommunicatie?2
Het besluit tot 1 juni 2020 ziet op vergunnings- en meldplichtige evenementen. Culturele activiteiten, zoals voorstellingen, tentoonstellingen en concerten, die niet vergunnings- of meldplichtig zijn, vallen onder het maatregelenpakket dat tot en met 28 april a.s. geldt. Het kabinet zal dit op 21 april opnieuw bekijken. Om de ondernemers in de culturele sector te compenseren voor schade kunnen ook zij gebruik maken van het noodpakket, waaronder de TOGS, TOZO en NOW en de fiscale maatregelen. Maatregelen die vooralsnog gelden tot en met 28 april kunnen voor activiteiten die een lange voorbereidingstijd kennen, zoals in de culturele sector vaak het geval is, het einde van het seizoen impliceren. Het kabinet begrijpt dat daar dan ook door de culturele sector naar gehandeld is en dat er activiteiten zijn afgezegd voor langere periode – in eerste instantie – tot 1 juni 2020. Dat is vanuit het perspectief van de sector een logisch besluit geweest.
Waarom kunnen kappers wel aanspraak maken op aanvullende steunmaatregelen, maar bijvoorbeeld tatoeëerders of andere ondernemers met SBI-code 9609 niet? Moeten deze ondernemers niet ook vanwege het directe fysieke contact met hun klanten de deuren nu sluiten? Bent u bereid deze omissie te repareren?
Op dinsdag 7 april jl. is de uitbreiding met non-food retail en nog een tweede uitbreiding aan uw Kamer gecommuniceerd. SBI-code 9609, waar tatoeëerders onder vallen, is in deze uitbreiding opgenomen. De volledige lijst met SBI-codes die in aanmerking komen voor de TOGS wordt met terugwerkende kracht in de Staatscourant gepubliceerd.
Herkent u de zorgen van uitbaters van bijvoorbeeld monumenten dat zij niet alleen de toegangsprijzen missen, maar ook bijvoorbeeld klandizie in hun klantenshops, horeca, rondleidingen enz.? Bent u bereid om met het veld in gesprek te gaan om te kijken hoe aanvullende compensatie soelaas kan bieden?
De Minister van OCW herkent de zorgen van monumenteneigenaars die niet alleen de inkomsten van de kaartverkoop missen maar ook andere inkomsten uit zakelijke verhuur, horeca en winkels. In de uitbreiding van de TOGS-regeling, die middels de Kamerbrief van dinsdag 7 april jl. aan de Kamer is gecommuniceerd, is monumentenzorg dan ook opgenomen. In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Een deel van deze additionele middelen wordt ingezet voor het verhogen van de leenfaciliteit voor monumenteneigenaren van opengestelde rijksmonumenten via het Nationaal Restauratie Fonds.
Welke mogelijkheden zijn er voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) die in de loop der jaren hun werkveld hebben verlegd, maar nog altijd bij de Kamer van Koophandel een oude SBI-code hebben? Kunnen zij wanneer ze kunnen aantonen ander werk te doen alsnog in aanmerking komen voor ondersteuning?
Ondernemers die, op basis van hun hoofdactiviteit, menen in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming, maar zien dat zij geregistreerd staan onder een verkeerde SBI-code, kunnen dit melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl zal deze verzoeken dan bekijken op redelijkheid en billijkheid.
Waarom is de eis dat het huisadres niet het adres van het bedrijf mag zijn als voorwaarde toegevoegd? Erkent u dat voor heel veel zelfstandigen in de culturele sector (maar ook daarbuiten) hun huisadres een heel logische vestigingsplaats voor hun onderneming is? Bent u bereid om deze voorwaarde te schrappen?
De tegemoetkoming via de TOGS is bedoeld om ondernemers te ondersteunen die te maken hebben met omvangrijke, terugkerende vaste lasten, bijvoorbeeld door de huur van een bedrijfspand. Natuurlijk kunnen er gevallen zijn die tussen wal en schip vallen bij het strak hanteren van de vestigingsvereiste. Om dat te voorkomen is in de brief die op 7 april jl. aan uw Kamer is gestuurd, toegelicht dat we aan de hand van sectorspecifieke criteria ondernemers met significante, periodiek terugkerende vaste lasten, terwijl zij ingeschreven staan op het huisadres, tegemoet komen. Hiervoor zal van deze ondernemers een aanvullende verklaring worden gevraagd. Uit deze verklaring moet blijken dat de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager een zekere minimale omvang hebben. Dit kan in ook gelden voor de zelfstandige uit de culturele sector. Maar in de gevallen waar dat niet zo is, is de kans groot dat die als zzp’er een beroep kan doen op andere regelingen zoals de TOZO.
Wat was uw overweging om bijvoorbeeld grote sectoren zoals beeldende kunsten, vormgeving en architectuur niet toe te voegen aan de culturele sectoren waar specifieke steun voor wordt aangeboden? Bent u bereid dit alsnog te overwegen?
Indien hiermee wordt gedoeld op de TOGS:
Het doel van de TOGS is om ondernemers, die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. In eerste instantie is bij het bepalen van de doelgroep gekeken naar sectoren die direct getroffen waren door de volgende drie overheidsmaatregelen: gedwongen sluiting van bepaalde bedrijven, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen en het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de beleidsregel die met terugwerkende kracht op 27 maart 2020 in werking trad, is een overzicht gegeven van sectoren die in aanmerking voor de TOGS komen. Beeldende kunsten, vormgeving en architectuur waren hier niet in opgenomen, omdat dit geen ondernemingen betreft die door de kabinetsmaatregelen gedwongen moeten sluiten, of dicht moeten door het verbod op het organiseren van evenementen.
De SBI-code «scheppende kunst», waar beeldende kunst onder valt, is ontzettend breed. Zo vallen onder deze code ook journalisten, bloggers en schrijvers, die in principe hun werk kunnen blijven uitvoeren. Daarom is er voor gekozen deze SBI ook niet mee te nemen in de uitbreiding van de lijst met sectoren die op 7 april jl. aan de Kamer is gecommuniceerd. Daarnaast is er voor gekozen architectuur en vormgeving niet op te nemen in de uitbreiding van de lijst met sectoren omdat zij niet direct door de kabinetsmaatregelen getroffen zijn of directe toeleveranciers zijn van de getroffen sectoren. In de uitbreiding zijn overigens wel opgenomen: filmproductie en productie van televisieprogramma's, fotografie, facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie, distributie van films en televisieproducties, maken en uitgeven van geluidsopnamen, openbare bibliotheken, kunstuitleencentra en openbare archieven.
Tot slot heeft het kabinet tot een breed pakket aan maatregelen besloten om ondernemers en bedrijven op verschillende manieren te ondersteunen, met bijvoorbeeld een voorziening gericht op het doorbetalen van lonen aan werknemers, een regeling voor zzp’ers, het vergemakkelijken van kredietverstrekking door de banken en meer. Het is dus goed mogelijk dat ondernemers die weliswaar niet in aanmerking komen voor de TOGS, wel een beroep kunnen doen op andere regelingen.
Vallen poppodia ook onder de regelingen voor theaters en schouwburgen? Geldt dit ook voor festivals? Zo nee, deelt u dan de zorgen dat dit tot een kaalslag in de popmuziek sector kan leiden?
Op basis van hun hoofdactiviteit kunnen festivalorganisatoren in aanmerking komen voor de TOGS. Festival organisatoren heb geen eigen SBI-code maar vallen hoofdzakelijk onder de SBI «dienstverlening uitvoerende kunst» of onder «producenten podiumkunsten». Deze SBI-codes vallen al binnen de TOGS-regeling.
Ook poppodia hebben geen eigen SBI-code. Op basis van hun hoofdactiviteit zouden ook zij in aanmerking moeten komen voor de TOGS omdat zij gedwongen dicht moeten. Hoofdzakelijk vallen poppodia onder SBI-code 9002 «dienstverlening voor uitvoerende kunsten» welke al is opgenomen in de TOGS-regeling.
Bent u bereid om, wanneer blijkt dat dit pakket niet afdoende is om grote schade aan de culturele sector te voorkomen, alsnog te komen tot een garantiefonds voor makers en instellingen? Zo nee, waarom niet.
In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Met deze steun worden instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen. En hiermee worden ze ook in staat gesteld te investeren in het komende culturele seizoen. Ook kan door deze aanvullende ondersteuning de werkgelegenheid in deze sector zoveel mogelijk worden behouden.
Waarom is besloten om de non-food retail niet mee te nemen in de regeling Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren, terwijl hier ook grote verliezen worden gemaakt door de Corona-crisis, onder andere door het advies van de overheid om zoveel mogelijk thuis te blijven?
Het doel van de TOGS is om ondernemers, die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. Bij de oprichting is aangegeven dat indien blijkt dat deze maatregel niet toereikend is, in een latere fase besloten kan worden om meer sectoren voor de eenmalige tegemoetkoming in aanmerking te laten komen. In eerste instantie is bij het bepalen van de doelgroep gekeken naar sectoren die direct getroffen waren door de volgende drie overheidsmaatregelen: gedwongen sluiting van bepaalde bedrijven, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen en het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Na analyse van de sinds 27 maart jl. gedane aanvragen voor de TOGS en de recente acute, negatieve ontwikkelingen van de winkelomzetten, heeft het kabinet op 28 maart jl. aangekondigd dat ondernemers in de non-food retail (inclusief non-food markthandel) vanaf 30 maart 2020 ook aanspraak kunnen maken op de eenmalige tegemoetkoming, mits ze aan de overige gestelde vereisten voldoen. Ondernemers in de sector non-food retail kunnen weliswaar openblijven, maar zien hun inkomsten sterk teruglopen als direct gevolg van de kabinetsaanwijzing om 1,5 meter afstand te houden en zoveel mogelijk thuis te blijven. Het betreft eveneens bedrijven die direct getroffen worden door het wegblijven van consumenten als gevolg van de kabinetsaanwijzingen.
In hoeverre valt het advies van de premier «blijf zoveel mogelijk thuis»3 te rijmen met de uitspraak van de Staatssecretaris van Economische Zaken «Je mag naar een winkel gaan, dus doe dat dan ook»?4
De Minister-President en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat staan beiden achter de aanpak om de coronacrisis te bestrijden. Zoveel mogelijk thuisblijven is één van de aanwijzingen van het kabinet om dit te bewerkstelligen. Daarnaast is het toegestaan om naar de winkel te gaan, mits er wordt voldaan aan de 1,5 meter afstandseis.
Mocht het kabinet besluiten tot verder beperkende maatregelen voor bedrijven, bijvoorbeeld sluiting van de non-food retail, zal de regeling Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren dan worden uitgebreid tot deze sectoren?
Het doel van de TOGS is om ondernemers die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. Mochten er aanvullende maatregelen komen van het kabinet, dan moet er worden bezien wat de beste oplossing is om ondernemers verder te ondersteunen.
Indien bovenstaande groepen uitgebreidere ondersteuning via onder meer de regelingen NOW en het noodloket krijgen, zoals voorgesteld in deze vragen, is de afgelopen donderdag door de Kamer geaccordeerde suppletoire begroting dan voldoende? Zo nee, hoeveel geld dient dan extra te worden toegevoegd?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen bij bovenstaande groepen nauwlettend. Er is nu een noodpakket met maatregelen ter ondersteuning van de economie en banen gecommuniceerd. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Als de situatie zich voordoet dat meer maatregelen of uitbreidingen nodig zijn, zal uw Kamer daar vanzelfsprekend van op de hoogte worden gesteld. Budgettaire verwerking kan dan gevraagd worden middels een suppletoire begroting.
Mogelijke ondersteuning van AOW-gerechtigde zelfstandig ondernemers die in de knel komen door de coronacrisis |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt geen gebruik kunnen maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), en daardoor niet in aanmerking kunnen komen voor tijdelijke inkomensondersteuning tot aan het sociaal minimum, en het aanvragen van een lening voor bedrijfskapitaal?1
Het klopt dat zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, niet in aanmerking komen voor inkomensondersteuning op grond van de Tozo. Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen – indien zij aan de voorwaarden van de Tozo voldoen – wel in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Dit is geregeld in de Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers van 29 april jl.
Waarom geldt deze regeling niet na de pensioengerechtigde leeftijd?
Pensioengerechtigden die nog actief zijn als zelfstandige, kunnen als gevolg van de coronacrisis worden geconfronteerd met een verlies van inkomsten uit hun onderneming. Echter, zij zijn aangewezen op het pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en waar nodig op algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Het reguliere vangnet van de AIO, dat in voorkomende gevallen reeds een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum garandeert, is naar mijn oordeel ook in deze tijd van coronacrisis een adequaat vangnet. Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen om die reden niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Is dit onderscheid op grond van leeftijd gerechtvaardigd en geoorloofd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik van oordeel dat voor zelfstandigen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een adequaat vangnet is van AOW en AIO, waardoor een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum is gegarandeerd. Dit vangnet geldt voor alle personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd, niet voor personen buiten die leeftijdsgroep. Om die reden is het onderscheid naar leeftijd gerechtvaardigd en geoorloofd.
De aanwezigheid van een adequaat vangnet met een gegarandeerde inkomensaanvulling tot het sociaal minimum is ook een van de redenen waarom bestaande ontvangers van algemene bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 categorisch zijn uitgesloten van het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Kunnen gevestigde zelfstandig ondernemers die de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben niet óók in de knel komen door de coronacrisis, waarbij hun inkomen onder het sociaal minimum raakt? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zelfstandig ondernemers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt kunnen als gevolg van de coronacrisis te maken krijgen met een inkomensdaling tot onder het sociaal minimum. Dit is afhankelijk van de hoogte van het AOW-pensioen en de overige inkomsten. Als een AOW-gerechtigde onder het sociaal minimum komt, kan recht ontstaan op bijstand in de vorm van een AIO. De AIO kent wel een vermogens- en partnertoets. De AIO kan worden aangevraagd bij de Sociale Verzekeringsbank.
Waar kan een pensioengerechtigde zelfstandig ondernemer met jongere partner terecht voor ondersteuning, indien zijn inkomen als gevolg van de coronacrisis onder het sociaal minimum terecht komt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Vindt u het niet nodig om de economische activiteit van pensioengerechtigde zelfstandig ondernemers te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis, door ook hen in de gelegenheid te stellen onder de voorwaarden van de Tozo een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen tot een maximum van 10.517 euro? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen – indien zij aan de voorwaarden van de Tozo voldoen – in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Biedt de overheid nog andere mogelijkheden aan pensioengerechtigde zelfstandig ondernemers om hun ondernemerschap te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Zo ja welke? Zo niet, waarom niet?
De campagne van Second Love waarin wordt opgeroepen tot vreemdgaan |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente reclamecampagne van Second Love op billboards en in bushokjes met de tekst «Op weg naar een avontuurtje? Ik ook. www.secondlove.nl Flirten is niet alleen voor singles»?
Ja.
Wat is uw mening over deze oproep tot vreemdgaan?
Heeft u kennisgenomen van de blog «Ontrouw of het huwelijk nieuw leven inblazen?», waarin de reclamecampagne wordt gelegitimeerd?1
Wat is uw reactie op deze blog, met name de volgende uitspraken: «Ontrouw is een manier om het huwelijk het nieuw leven in te blazen en de passie opnieuw aan te wakkeren.» «Vergeet om te beginnen opvattingen en dogma’s die de maatschappij je heeft ingeprent over monogamie en dat je – man of vrouw – trouw moet zijn aan een enkele seksuele partner.» «Hoewel niet in alle gevallen, worden sommige relaties zelfs gered dankzij een bevredigend en discreet overspel.»?
Bent u bereid een moreel appèl te doen op de aanbieder om te stoppen met deze campagne?
Bent u bereid gemeenten aan te moedigen gebruik te maken van de mogelijkheden die zij hebben om dit soort reclame-uitingen te voorkomen?
Deelt u de mening dat een relatie of huwelijk niet slechts een privéaangelegenheid is, maar ook maatschappelijke betekenis heeft, zoals het opvoeden van kinderen in de veilige context van een gezin?
Relaties en huwelijk maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Burgers die behoefte hebben aan relatieondersteuning kunnen wel geholpen worden door de overheid, de verantwoordelijkheid hiervoor is bij gemeenten belegd.
Vindt u ook dat deze reclamecampagne het overheidsbeleid ondermijnt om (de gevolgen) van echtscheidingen tegen te gaan, zoals in het programma Scheiden zonder Schade?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 t/m 6 aangegeven, is het niet aan de overheid om een oordeel te vellen over een reclamecampagne. Het Programma Scheiden zonder Schade (SzS) richt zich op het voorkomen van de schade bij kinderen als gevolg van de scheiding van hun ouders.
Hoe vullen gemeenten hun verantwoordelijkheid in het kader van de Jeugdwet in om hulp te bieden wanneer relatieproblemen een negatief effect op kinderen (dreigen te) hebben?
Gemeenten geven zelf invulling aan het hulpaanbod rondom relatieversterking en (preventie van) complexe scheidingen, onder andere in het kader van de Jeugdwet. Er worden preventieve programma’s aangeboden, maar ook laagdrempelige of meer intensieve ondersteuning. Veel gemeenten ontplooien initiatieven om adequaat om te kunnen gaan met complexe scheidingen en tijdig passende hulp te bieden. De Agenda voor actie en het programma SzS bieden gemeenten daartoe ook aanknopingspunten. Vanuit het programma SzS worden gemeenten nog verder ondersteund, onder andere door de ontwikkeling van een nieuwe scheidingsaanpak in twee regiolabs in de arrondissementen Den Haag en Oost-Brabant waarbij ook gemeenten betrokken zijn. Het programma verspreidt de resultaten en geleerde lessen onder andere gemeenten.
Heeft u zicht op de maatregelen die gemeenten treffen om relaties te versterken en echtscheidingen te voorkomen, waardoor niet alleen de problemen zelf, maar ook het stijgen van de maatschappelijke kosten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
De afwikkeling van de toeslagenaffaire met ouders die onder beschermingsbewind staan |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe er wordt omgegaan met gedupeerde ouders die in aanmerking komen voor compensatie, al dan niet herziening, die onder beschermingsbewind staan?
Deze ouders worden op gelijke wijze behandeld als de overige ouders, waarbij voor de financiële afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht de bewindvoerder als vertegenwoordiger van de ouders optreedt.1
Klopt het dat de bewindvoerder automatisch de gemachtigde voor de afwikkeling van de toeslagenaffaire is voor de gedupeerde ouder, of kan dat ook iemand anders zijn die de zaken behartigt namens de gedupeerde? Zo nee, bent u bereid dit wel mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kantonrechter bepaalt de reikwijdte van het beschermingsbewind. In de meeste gevallen wordt bewind ingesteld over het gehele vermogen van de betrokkene, dat wordt beheerd door een bewindvoerder.2 In dat geval is de bewindvoerder degene die de ouders vertegenwoordigt voor de afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht. Voor sommige rechtshandelingen heeft de bewindvoerder machtiging van de rechthebbende of de kantonrechter nodig.3 Het bewind kan ook over bepaalde goederen worden ingesteld, bijvoorbeeld over de woning van de betrokkene. In dat geval kan de betrokkene niet zelfstandig beslissen over de verkoop van de woning, maar verder wel zelfstandig beslissen over zijn vermogen. Toeslagen kan niet afwijken van het bewind dat de rechter heeft ingesteld.
Als het in een bepaald geval wenselijk wordt geacht dat iemand anders dan de beschermingsbewindvoerder de belangen van de gedupeerde ouders behartigt bij de afwikkeling, ongeacht de reden daarvoor, kunnen de ouders of hun naasten dat met de bewindvoerder en zo nodig met de kantonrechter bespreken. De kantonrechter kan dan beoordelen of de reikwijdte van het bewind moet worden aangepast, zodat iemand anders bij de afwikkeling namens de ouders kan optreden.4 Als het wenselijk is dat een andere bewindvoerder de belangen van de ouders bij de afwikkeling behartigt, kan de rechter ook een tweede beschermingsbewindvoerder benoemen.5
Vindt u het wenselijk dat een bewindvoerder, die wellicht onderdeel uitmaakt van de gevolgschade van de gedupeerde ouder, ook de woordvoering doet als het gaat om het vaststellen van de gevolgschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp de vraag zo dat mogelijk als gevolg van financiële problemen door de kinderopvangtoeslagaffaire ten behoeve van ouders beschermingsbewind is ingesteld. En dat de kosten van het bewind in dat geval wellicht als gevolgschade worden gezien. In dit verband kan de rol van de bewindvoerder in zekere zin worden vergeleken met een advocaat. Een advocaat treedt niet alleen namens de benadeelde partij op om de schade te verhalen, maar zal daarbij ook proberen een vergoeding te krijgen voor de advocaatkosten, ten behoeve van de benadeelde.
Hoe wilt u omgaan met situaties waarin de gedupeerde ouder zich niet goed vertegenwoordigd voelt door de bewindvoerder, maar daar wel van afhankelijk is voor de afwikkeling van de compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beschermingsbewindvoerder is door de kantonrechter benoemd. Toeslagen kan daar niet van afwijken. Wanneer gedupeerde ouders van oordeel zijn dat de bewindvoerder hen niet goed heeft vertegenwoordigd in een bepaalde aangelegenheid of niet capabel is de rechthebbende te vertegenwoordigen, kunnen zij hierover met de bewindvoerder in gesprek (en zo nodig een klacht indienen bij de bewindvoerder of de brancheorganisatie van de bewindvoerder). Zij kunnen zich ook met hun klacht wenden tot de kantonrechter of deze verzoeken de bewindvoerder te ontslaan en zo nodig een andere bewindvoerder te benoemen.
Voor ontslag van een bewindvoerder en eventueel benoeming van een andere bewindvoerder moeten de ouders een gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de kantonrechter. Een bewindvoerder kan slechts worden ontslagen op eigen verzoek, wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet.6 De kantonrechter oordeelt hierover. In deze procedure is géén rol weggelegd voor Toeslagen.
Een tegemoetkoming vanwege de Corona maatregelen aan werkenden en mensen met een uitkering |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bereid om, naast de regelingen die u heeft afgekondigd voor bedrijven, werknemers en zzp'ers ook maatregelen te treffen voor mensen met een uitkering die financieel gedupeerd worden door de coronacrisis?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De door het kabinet aangekondigde maatregelen zijn bedoeld als vangnet voor werkenden en bedrijven. Voor deze groepen bestond geen vangnet dat aansloot bij de uitdaging waar we voor staan. Het treffen van maatregelen voor mensen die reeds een uitkering krijgen ligt niet voor de hand. Voor degenen die toch een beroep op bijstand moeten doen wordt samen met VNG en Divosa gekeken naar de mogelijkheden om de aanvraagprocedure van bijstand zo snel mogelijk te laten verlopen zodat voorkomen wordt dat mensen zonder middelen van bestaan komen te zitten.
Constaterende dat werkgevers flexmedewerkers en uitzendkrachten kunnen scharen onder de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW), bent u bereid om als harde voorwaarde voor de NOW te stellen dat flexwerkers, mensen met een tijdelijk contract en uitzendkrachten onder de NOW worden gebracht en dus in dienst blijven en een salaris blijven ontvangen voor het gebruikelijk aantal uren?
De problematiek rond flexwerkers is bij ons bekend. Het kabinet roept werkgevers op om waar mogelijk ook werknemers met een flexibel contract op de loonlijst te houden. Zij worden voor 90% van hun loonkosten gecompenseerd met de NOW. De voorwaarden voor de NOW worden op het moment onder stoom en kokend water uitgewerkt. Voor het kabinet is het belangrijk dat de regeling snel en met zo min mogelijk bureaucratie soelaas biedt. Zodra de regeling er is ga ik daar graag met u over in gesprek.
Indien uw antwoord op vraag twee afwijzend is, bent u op andere wijze van plan om een oplossing te vinden voor deze groep werknemers? Bijvoorbeeld door flexwerkers en mensen met een nulurencontract die werkloos worden vanwege de coronacrisis, op dezelfde wijze tegemoet te komen als de zzp'ers, zodat ook zij een bijstandsuitkering kunnen ontvangen zonder partner- en vermogenstoets?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zzp'ers een uitkering toe te kennen op het niveau van het wettelijk minimumloon in plaats van het sociaal minimum (bijstandsniveau)? Zo ja, wat zijn hiervan vermoedelijk de extra uitgaven? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor zelfstandigen is bedoeld voor zelfstandigen die in hoge financiële nood verkeren. Daarom is aangesloten bij het niveau dat geldt voor de bijstand. De regeling wordt nu uitgewerkt. Zodra de regeling er is zal ik de Kamer informeren.
Herkent u het beeld dat mensen die nu een Werkloosheidswet (WW)-uitkering hebben, veel moeite hebben om een baan te vinden omdat veel sollicitatiegesprekken worden afgezegd in verband met de coronacrisis? Erkent u dat er daarmee een grote groep mensen buiten hun schuld werkloos zijn en door de coronacrisis geen kans maken op het veranderen van hun situatie?
De impact van het corona-crisis is groot. Ik herken het beeld dat veel mensen vragen hebben over hun rechten en plichten bij hun uitkering, nu ze aan sommige van die plichten maar moeilijk kunnen voldoen. Ik herken ook dat er meer mensen een WW-uitkering aanvragen dan vorige maand. Samen met UWV breng ik de gevolgen en consequenties in kaart. Het kabinet werkt aan de NOW-regeling om werkgevers aanzienlijk tegemoet te komen in hun loonkosten, zodat ze werknemers niet ontslaan. Daarmee proberen we te voorkomen dat mensen op dit moment in de WW komen. Ik richt mijn aanpak eerst volledig op het welslagen van de NOW-regeling.
Onderkent u dat mensen bij wie de WW-uitkering afloopt en die geen andere baan kunnen vinden in verband met de coronacrisis, in financiële problemen kunnen komen, bijvoorbeeld omdat ze een partner hebben met een inkomen en daardoor geen recht hebben op bijstand?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid mensen die een WW-uitkering hebben tegemoet te komen door de periode van de WW-uitkering met drie maanden te verlengen in lijn met de werktijdverkorting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u dat mensen waarvoor het eind van hun ziektewetuitkering in zicht komt in de problemen kunnen komen en dat mensen wiens Loongerelateerde Uitkeringsperiode (LGU) van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afloopt, hetzelfde probleem hebben bij het zoeken van een baan als WW-gerechtigden?
Het kabinet richt zich op dit moment op het inregelen van een vangnet waar dat in het licht van deze ongekende crisis het hardst nodig is. Met de inzet op de NOW wordt ook bevorderd dat WIA-gerechtigden die werken, hun werk kunnen behouden. Voor WIA-gerechtigden die niet werken, is het vangnet de WIA. Deze biedt, evt. in samenhang met de Toeslagenwet, minimaal een uitkering op het sociaal minimum (op niveau van het huishouden). Een verlenging van de duur van de LAU of LGU wordt momenteel niet overwogen.
Bent u bereid ook voor deze groepen de uitkeringsperiode met drie maanden te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wordt er omgegaan met mensen die een loonaanvullingsuitkering (LAU) krijgen en door de coronacrisis minder dan de helft verdienen van wat ze volgens de arbeidsdeskundige van het UWV kunnen verdienen? Bent u bereid om deze mensen niet in de veel lagere vervolguitkering (VVU) te laten vallen maar ze in de LAU te houden?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het debat op 25 maart 2020?
Bij deze.
Alle berichtgeving omtrent het coronavirus. |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Léonie Sazias (50PLUS), Henk Krol (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe het kan dat driekwart van de overleden coronapatiënten niet op een intensive care (IC)-afdeling heeft gelegen?
Goed medisch handelen is altijd het uitgangspunt, wanneer de behandelend arts met een patiënt en diens naasten de voor- en nadelen van een IC-opname afweegt. Intensivisten beoordelen of opname op de IC medisch zinvol is omdat er uitzicht is op genezing, en wat de mogelijke gevolgen van de behandeling op de IC zijn. Dit geldt voor alle patiënten die op de IC terecht komen – zowel voor COVID-19 patiënten als voor patiënten die om andere medische redenen IC-zorg nodig hebben.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie over extra maatregelen voor mantelzorgers?1
We volgen de ontwikkelingen van de groep kwetsbare personen en hun mantelzorgers nauwgezet en ik spreek mijn grote waardering uit voor al die 4,5 miljoen mantelzorgers die hun naaste verzorgen onder deze moeilijke omstandigheden. Onze gezamenlijke inzet is erop gericht om ook voor mantelzorgers heldere communicatie over de publieke gezondheidsrichtlijnen te geven en de gevolgen hiervan voor mantelzorgers in beeld brengen. Aanvullend hierop heeft VWS samen met MantelzorgNL ook via de verschillende communicatie kanalen de waardering geuit voor de grote inzet van mantelzorgers nu in deze moeilijke tijden. De maatregelen van het kabinet die gelden tot 28 april 2020, hebben verdergaande impact op het zorgen voor een naaste. Zo moet het hele gezin (huishouden) thuisblijven als er een zieke in huis is en wordt dagbesteding verder afgeschaald. We willen stimuleren dat mantelzorgers zich vooral op de zorgtaken kunnen richten. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst van Q&A’s opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te voorzien. Verder is in overleg met partijen de richtlijn mantelzorg ontwikkeld met de verschillende vormen van ondersteuning en zorg voor mantelzorgers. Centraal in de richtlijn staat de zorgladder die in beeld brengt hoe zorg en ondersteuning opgeschaald kan worden van het eigen netwerk tot aan crisisopvang. Deze richtlijn is nu goedgekeurd door het RIVM en wordt gepubliceerd op rijksoverheid.nl.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met mantelorganisaties in hoeverre opvang van kinderen gewenst is?
Ja. Via MantelzorgNL komen hierover summier de eerste signalen binnen en voeren we hierover ook nog met andere partijen gesprekken.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie over het komen tot een noodplan voor ouderen?2
Het kabinet werkt langs drie lijnen aan de situatie voor kwetsbare ouderen en mensen thuis:
Waarom is ervoor gekozen om Sanquin bloed te laten testen op antistoffen om te monitoren hoe de verspreiding verloopt en niet voor een representatief onderzoek onder heel de Nederlandse bevolking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is hiervoor gekozen, omdat Sanquin beschikt over de structuur en logistiek om een dergelijk onderzoek snel uit te voeren.
Wanneer wordt bekend of de periode van sociale afstand moet worden verlengd?
Het kabinet heeft hier op dinsdag 31 maart jl. een besluit over genomen.4 Een volgend besluit wordt in de week voorafgaand aan 28 april genomen.
Moeten de zorgmedewerkers die extra worden ingezet een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) hebben? Zo ja, is een versnelde procedure mogelijk?
Een wettelijke VOG verplichting in de zorg geldt voor instellingen die zorg uit de Wet langdurige zorg (Wlz) verlenen en instellingen die geestelijke gezondheidszorg verlenen die onder de zorgverzekering valt en waar cliënten blijven overnachten. Indien er een verhoogd risico is voor kwetsbare personen, is het wenselijk dat een zorginstelling een VOG verlangt van zijn medewerkers. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als een zorgmedewerker zonder toezicht werkt met een patiënt of cliënt. Het is echter aan de zorginstelling zelf om te bepalen of zij een VOG verlangen van hun medewerkers. Wanneer een extra zorgmedewerker een VOG nodig heeft, kan hij deze met spoed aanvragen. Voor het aanvragen van de VOG voor cruciale beroepsgroepen, zoals zorg en kinderopvang, heeft Justis een spoedprocedure beschikbaar gemaakt. Indien er geen bezwaren bestaan kan de VOG uiterlijk binnen 5 werkdagen worden verstrekt. Dit is onder voorbehoud van de postbezorging zoals het nu plaatsvindt.
Justis beoordeelt elke dag of de dienstverlening doorgang kan blijven vinden.
Actuele informatie hierover is als nieuwsbericht te vinden op www.justis.nl.
Welke richtlijnen binnen het verpleeghuis heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgevaardigd over het omgaan met het coronavirus, nu de noodmaatregel om geen bezoek toe te laten is afgekondigd?
In verpleeghuizen gelden ook de hygiënerichtlijnen die worden voorgeschreven door het RIVM, namelijk géén handen schudden, vaak handen wassen, hoesten in de elleboog en papierenzakdoekjes éénmalig gebruiken. Daarnaast zijn er richtlijnen van het RIVM hoe te handelen wanneer een zorgmedewerker gezondheidsklachten heeft en hoe te handelen wanneer er een (verdenking van) besmetting met het coronavirus bestaat. Op de RIVM website staan de richtlijnen aangegeven, ook voor het testbeleid.
Kunt u de stand van zaken geven over de verdeling van beschermingsmiddelen onder organisaties binnen wijkverpleging en thuiszorg?
Graag verwijs ik naar het nieuwe verdeelmodel dat Minister voor Medische Zorg en Sport op 11 april jl. in overleg met partijen uit de zorg vastgesteld heeft voor mondmaskers. In het nieuwe model gaat het niet om een verdeling over de zorgsectoren, maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s voor zorgverleners. Als er nieuwe mondkapjes beschikbaar komen uit inkoop of eigen productie gaan die naar plekken waar ze het meest nodig zijn. Dat zijn zorgverleners in het ziekenhuis, maar evengoed zorgverleners in verpleegtehuizen en op andere plekken waar Corona-patiënten intensief worden behandeld. In factsheets is het verdeelmodel nader uitgelegd.
Wat is de stand van zaken van de communicatie over ontwikkelingen rondom het coronavirus richting laaggeletterden en anderstaligen?
Informatievoorziening en communicatievormen voor specifieke doelgroepen, waaronder laaggeletterden en anderstaligen, hebben onze bijzondere aandacht:
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie over geen leeftijdsgrenzen hanteren?3
Ik heb tijdens het plenair debat van 26 maart jl. aangegeven dat er geen leeftijdsgrenzen worden gehanteerd bij de behandeling van COVID-19. Dit is uw Kamer ook eerder per brief medegedeeld. Graag verwijs ik verder naar mijn Kamerbrief van 7 april jl.6
Bent u voornemens landelijke sturing te organiseren voor het verdelen van de plekken op de IC’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn Kamerbrieven van 25 en 31 maart jl. en 7 april jl.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in staat de beschreven maatregelen uit het noodpakket tijdig en adequaat uit te voeren? Is er al een inschatting te maken hoeveel extra medewerkers hiervoor nodig zijn?
Het UWV heeft op 6 april jl. het loket voor de NOW-regeling opengesteld. Het kabinet heeft veel vertrouwen in UWV, en heeft grote waardering voor de wijze waarop UWV deze taak oppakt. Alleen al in de twee dagen is het aantal subsidieaanvragen voor de tegemoetkoming in de loonkosten de grens van 50.000 werkgevers gepasseerd; UWV is deze aan het verwerken waarna zo snel mogelijk de betalingen plaatsvinden.
Bent u van plan de sollicitatieplicht voor Werkloosheidswet (WW)-gerechtigden aan te passen of op te schorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook in deze lastige tijden blijft UWV werkzoekenden stimuleren om te solliciteren naar werk. Tegelijkertijd is duidelijk dat de dynamiek op de arbeidsmarkt sterk wordt geraakt door de coronamaatregelen. Voor velen is het lastig om werk te vinden, maar er zijn ook sectoren waar juist behoefte is aan extra personeel. De sollicitatieplicht blijft gehandhaafd. UWV heeft voldoende mogelijkheden om op individuele basis een goede afweging te maken hoe om te gaan met deze verplichtingen. Werkzoekenden kunnen naast solliciteren nog allerlei andere activiteiten ondernemen zoals het netwerk in beeld brengen, toekomstige acties formuleren, enzovoorts. Ook daartoe worden zij door UWV gestimuleerd.
Bij dit alles geldt dat als werkzoekenden niet aan hun sollicitatieplicht kunnen voldoen vanwege beperkingen door het coronavirus, bijvoorbeeld omdat een sollicitatiegesprek niet kan plaatsvinden, dan heeft dat geen gevolgen voor de uitkering.
Bent u voornemens de aflopende WW-rechten te verlengen?
Het kabinet zet met de NOW-regeling vol in op het behoud van werkgelegenheid bij de werkgever. In plaats van de WW te verlengen, wordt zo de periode dat iemand in de WW komt voorkomen of wellicht uitgesteld. Generieke verlenging van de WW is momenteel niet aan de orde.
Bent u bereid in overleg met het UWV en met sociale partners te gaan hoe WW-gerechtigden direct en indirect ingezet kunnen worden in en ter ondersteuning van vitale sectoren?
Voor veel mensen is het vinden van een nieuwe baan in deze omstandigheden waarbij veel bedrijven zijn gesloten lastig. Aan de andere kant zijn er sectoren met vitale functies waar extra inzet welkom of zelfs noodzakelijk is. Er zijn al diverse matchingsinitiatieven van collega’s in specifieke sectoren zoals de zorg waar de nood hoog is. In samenwerking met UWV, sociale partners, bedrijfsleven, gemeenten en instellingen wordt gekeken naar waar snelle matches mogelijk zijn. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de regionale infrastructuur zoals werkgeverservicepunten en private intermediairs.
Bent u bereid de mogelijkheden van vrijwilligerswerk voor mensen met een WW-uitkering en of bijstand uit te breiden als het om gaat om werkzaamheden ter bestrijding van de coronacrisis?
Mensen met een bijstandsuitkering of WW-uitkering kunnen vrijwilligerswerk doen, mits zij daartoe vooraf toestemming hebben van de gemeente (in geval van de bijstand), of van UWV. Belangrijk is dat deze vrijwillige activiteiten niet in de weg staan aan deelname aan betaalde arbeid en geen regulier (betaald) werk verdringen. In geval van de WW moet er ook sprake zijn van onbetaalde arbeid, bij een instelling zonder winstoogmerk. Naar verwachting past ook het vrijwilligerswerk dat nu spontaan opkomt in het kader van de Coronacrisis binnen deze voorwaarden. Mocht uit de praktijk blijken dat toch versoepeling nodig is, dan is de Minister van SZW bereid daar naar te kijken. Het is overigens niet meer dan redelijk dat wanneer met de activiteiten ook de kans op besmetting bestaat, de organisatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd de nodige maatregelen treft om de vrijwilliger zelf goed te beschermen tegen besmetting met de Coronavirus.
In hoeverre heeft u bij de uitwerking van de noodmaatregelen rekening gehouden met het beperken van de administratieve lasten voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en bedrijven?
De uitwerking van de regeling nadert de afronding en zal naar verwachting op korte termijn worden gepubliceerd. Bij de uitwerking zijn gemeenten nauw betrokken en ook vertegenwoordigers van ondernemers zijn geconsulteerd. Bij de uitwerking is het beperkt houden van de administratieve lasten, zowel voor ondernemers als voor gemeenten, een belangrijk uitgangspunt. Daarbij geldt dat zorgvuldigheid en het beperken van frauderisico’s ook betracht moet worden en mogelijk niet al het misbruik en oneigenlijk gebruik ondervangen kan worden. Het kabinet streeft naar een goede balans daartussen, in het licht van de huidige situatie.
Bent u voornemens structurele steun te geven aan voedselbanken zodat cliënten de nodige voedingsmiddelen kunnen krijgen?
Een aantal voedselbanken kampt door het coronavirus met problemen, variërend van een gebrek aan ervaren personeel, te weinig aanvoer van voedsel, maar ook locaties die vanwege het coronavirus niet langer geschikt zijn voor de uitgifte van voedselpakketten. Voedselbanken proberen eerst lokaal een oplossing te zoeken. Een actieteam van de Ministeries van SZW en LNV, VNG en Voedselbanken Nederland is geformeerd om knelpunten te helpen oplossen. Is deze steun niet afdoende, dan kunnen voedselbanken als tijdelijke noodoplossing een beroep doen op het calamiteitenfonds. Dit wordt gevuld met middelen van Voedselbanken Nederland zelf en uit donaties. Er is eenmalig een subsidie van vier miljoen euro als vangnet voor het calamiteitenfonds beschikbaar gesteld door het kabinet. Dit gebeurt in het kader van de corona crisismaatregelen en mede ter invulling van de moties Klaver en Segers en Hijink c.s. De noodsteun van het kabinet is een vangnet voor als de middelen in het fonds onvoldoende blijken te zijn. Naast financiële steun wordt door tal van organisaties, lokaal en landelijk, ook op andere wijze ondersteuning aangeboden aan de voedselbanken. Met inzet van vrijwilligers, aanbod van voedsel en inzet van defensiemedewerkers worden voedselbanken geholpen hun belangrijke functie te blijven vervullen.
Deelt u de verwachting dat de gevolgen van de coronacrisis voor de inkomstenkant van de begroting waarschijnlijk veel groter zijn in omvang dan de gevolgen aan de uitgavenkant? Wanneer worden de eerste projecties verwacht over de gevolgen voor de inkomsten?
Het steunpakket leidt voor de korte termijn tot zowel meer uitgaven als minder belastinginkomsten, dit laatste vooral in de vorm van uitstel van betaling. Naast de getroffen maatregelen beperkt het kabinet de economische en financiële effecten van het coronavirus door de rijksbegroting de klap op laten vangen van een economische terugval. Door automatische stabilisatie stijgen de uitgaven voor werkloosheid (WW en bijstand) terwijl de belastinginkomsten uit bijvoorbeeld bedrijfswinsten en consumptie dalen. Doorgaans is de terugval in belastinginkomsten groter dan de toename van de uitgaven. De omvang van beide is op dit moment echter onzeker, dit hangt met name af van hoe het virus zich ontwikkelt. Het Centraal Planbureau heeft op 26 maart jl. enkele economische scenario’s gepubliceerd. Daarbij heeft het CPB ook gekeken naar het effect op de overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de bouwsector een grote rol kan spelen bij het weer aanjagen van de economie zodra de restricties in het kader van de coronacrisis worden opgeheven? Treft het kabinet voorbereidingen voor een snelle economische impuls, bijvoorbeeld door middel van extra investeringen in infrastructuur, woningbouw, waterbouw?
Ja, de bouwsector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Net als op vele andere sectoren, raakt de coronacrisis ook de bouwsector. Omdat de bouw een terugval veelal pas later merkt, vindt het kabinet het belangrijk dat de bouw door de crisis heen kan blijven bouwen. Het woningtekort blijft immers groot en het kabinet wil de klimaatdoelen van de gebouwde omgeving niet in gevaar brengen. Daarom werkt het kabinet aan maatregelen om de bouw op gang te houden. Hiervoor zijn we in nauw contact met de sector, medeoverheden, ontwikkelaars, corporaties en andere partijen. De eerste stap is het protocol samen veilig werken dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Milieu en Wonen met de sector hebben opgesteld. Daarnaast werkt het kabinet aan continuering van de besluitvorming op lokaal niveau om vergunningverlening zoveel mogelijk op peil te houden, zodat de orderportefeuille niet leegloopt en de woning- en utiliteitsbouw en de verduurzaming van bestaande gebouwen zoveel als mogelijk veilig verder kan.
Ook op het vlak van infrastructuurinvesteringen en waterbouw wordt gekeken hoe publiek opdrachtgeverschap zoveel mogelijk kan worden voortgezet en waar projecten mogelijk naar voren gehaald kunnen worden. Daarbij zal ook bij medeoverheden aandacht gevraagd worden voor continuering van besluitvormingsprocessen en vergunningprocedures. De mogelijkheden om investeringen in infrastructuur te versnellen zijn echter beperkt. Naar verwachting komen vooral de uitgaven voor regulier onderhoud en renovatie van infrastructuur hiervoor in aanmerking, omdat de juridische en bestuurlijke procedures die voorafgaan aan deze werkzaamheden relatief kort zijn. Een gezamenlijke «Taskforce Infra» van Rijkswaterstaat en brancheorganisaties brengt mogelijkheden in kaart om projecten te versnellen en werkzaamheden naar voren te halen. Dit zijn zowel voorstellen die direct uitvoerbaar zijn, als maatregelen voor over een half jaar en voor 2021.
Het Rijk en de bouw- en technieksector hebben ook afgesproken dat zij gezamenlijk blijven investeren in de bouw- en verduurzamingsopgaven voor de toekomst. Het is van groot maatschappelijk belang dat de sector, veilig kan doorbouwen. Het kabinet heeft vorig jaar besloten tot een woningbouwimpuls van 1 miljard euro, die vanaf juli in werking zal gaan, en een heffingsvermindering op de verhuurderheffing voor nieuwbouw. Daarnaast ondersteunt het kabinet de bouw met de regionale woondeals, innovatiesubsidies en subsidiemiddelen voor versnelling en opschaling in de renovatieopgave.
Kunt u een overzicht geven van de begrotingsinspanningen per EU-lidstaat in het kader van de coronacrisis tot nu toe?
Lidstaten hebben verscheidende maatregelen getroffen om de schok door de COVID-19 uitbraak op te vangen. De discretionaire maatregelen worden op dit moment geschat op 2% bbp. Hiernaast zijn liquiditeitsgaranties van meer dan 13% bbp aangekondigd.7 Vanwege landspecifieke omstandigheden verschillen de getroffen maatregelen per lidstaat.
Klopt het dat er door de verschillen in financiële slagkracht tussen EU-lidstaten er onherroepelijk ook grote verschillen ontstaan in de mate waarin lidstaten in staat zijn om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Kunt u het antwoord toelichten?
Alle lidstaten doen hun uiterste om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis. De uitgangssituatie verschilt daarbij tussen lidstaten, onder andere wat betreft het niveau van de publieke schuld en de inrichting van automatische stabilisatoren. Met het activeren van de algemene ontsnappingsclausule van het SGP wordt aan lidstaten de maximale ruimte gegeven hun overheidstekorten en schuld tijdelijk te laten oplopen, zodat zij alle noodzakelijke maatregelen kunnen nemen.
Deelt u de mening dat verschillen in de financiële slagkracht tussen EU-lidstaten niet mogen leiden tot grote verschillen in de mate waarin lidstaten in staat zijn om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Kunt u het antwoord toelichten?
De crisis die Europa nu treft is ongekend en solidariteit met alle lidstaten is op dit moment van belang. Naast nationale maatregelen zijn ook gecoördineerde internationale maatregelen om deze reden noodzakelijk. Het kabinet onderschrijft dan ook het steunpakket vanuit de Europese Commissie van 37 miljard euro en de ondersteuning vanuit de EIB-groep, en staat open om meer initiatieven op dit vlak te bekijken binnen de bestaande kaders.
Deelt u de zienswijze dat als er in de eurozone wordt overgegaan tot een vorm van mutualisatie van schulden ter financiering van de gevolgen van de coronacrisis, de inzet altijd gelimiteerd zal zijn, waardoor de Europese Centrale Bank (ECB) waarschijnlijk alsnog met alle middelen moet optreden? Kunt u het antwoord toelichten?
De ECB beslist onafhankelijk over de inzet van haar monetaire instrumentarium. Het kabinet is van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier door de eurozonelidstaten, afgezien van schulduitgifte die plaatsvindt in het kader van ESM-steunprogramma´s met bijbehorende voorwaarden, ongewenst is. De algemene positie van het kabinet t.a.v. schuldmutualisatie is weergegeven in mijn recente brief aan uw Kamer over veilige activa.8
Deelt u de zienswijze dat er bij monetaire ingrepen een redelijke evenredige verdeling van Europese steunmiddelen over alle eurolanden afdwingbaar is, terwijl er bij de inzet van EU-middelen en -fondsen, die meer gericht zijn op probleemgevallen, veel eerder sprake zal zijn van zeer onevenredige verdeling tussen de lidstaten? Kunt u het antwoord toelichten?
De ECB bepaalt onafhankelijk welke beleidsinstrumenten ze inzet om het mandaat van prijsstabiliteit voor de gehele eurozone te bewerkstelligen. Daarbij is de ECB gebonden aan de randvoorwaarden van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
De verdeling van middelen via de EU-begroting is afhankelijk van de beleidsdoelen die de Raad (en het EP) willen bereiken. Deze verdeling vloeit dus voort uit de specifieke kenmerken van de programma’s die daarvoor zijn ingericht.
Wat vindt u van de standpunten van een monetair econoom, zoals geuit in de webcast van Economisch Statistische Berichten (ESB), die onder andere voorstelt om het verbod op monetaire financiering voor een jaar op te heffen? Is deze oplossing niet te prefereren boven het ontwikkelen/inzetten van een waaier aan monetaire en fiscale instrumenten op Europees niveau? Kunt u het antwoord toelichten?4
Het verbod op monetaire financiering is opgenomen in het EU-Verdrag (Art 123 VWEU). Om dit artikel te wijzigen zou een verdragswijziging nodig zijn, met overeenstemming van alle lidstaten. Naast het feit dat dit een lange procedure betreft, is het niet wenselijk en onverstandig om het verbod op monetaire financiering op te heffen. Het opheffen van het verbod op monetaire financiering zou aanmerkelijke risico’s met zich mee brengen. Zo kunnen de prikkels om een duurzaam begrotingsbeleid te voeren worden ondermijnd en bestaat het risico op uit de hand gelopen inflatie. Het EU-verdrag dient dan ook leidend te blijven.
Kamerlid Leijten (SP) heeft tijdens het Notaoverleg over de ingelaste Eurogroep op 7 april jl. gevraagd naar het verbod op monetaire financiering in crisistijden in relatie tot een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Hierbij heeft de Minister van Financiën toegezegd schriftelijk op terug te komen bij de beantwoording van deze set Kamervragen.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Geld en schuld: De publieke rol van banken» hecht het kabinet aan het verbod op monetaire financiering en ziet het kabinet geen reden om dit verbod op te heffen, om redenen zoals hierboven beschreven.
Vindt u dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) gebruikt kan worden als fiscale backstop voor deze crisis? Zo ja, welk fonds gaat dan de stabiliteitsfunctie vervullen als het ESM is uitgeput? Kunt u het antwoord toelichten?
Het ESM is beschikbaar voor het bieden van stabiliteitssteun aan lidstaten die te maken hebben of worden bedreigd door ernstige financieringsproblemen indien zulks onontbeerlijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone in het geheel en van de lidstaten ervan te vrijwaren (artikel 3 van het ESM-verdrag). Een lidstaat kan onder het ESM-verdrag altijd een aanvraag voor stabiliteitssteun doen aan het ESM, conform de daarvoor overeengekomen procedure (artikel 13). Op dit moment zijn er geen aanvragen gedaan door lidstaten voor steun vanuit het ESM.
Bij het verschaffen van stabiliteitssteun wordt de leencapaciteit van het ESM in acht genomen. Het ESM beschikt momenteel over een leencapaciteit van meer dan € 410 miljard. Ik zie geen noodzaak om te speculeren over de uitputting van het ESM.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat mensen die in financiële problemen komen, niet hun huis worden uitgezet gedurende de coronacrisis?
De Minister voor Milieu en Wonen heeft samen met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences, de koepels van verhuurders van woningen en met steun van de Woonbond en de LSVb, afgesproken dat er geen huisuitzettingen als gevolg van het coronavirus tijdens de crisisperiode plaatsvinden. Daarnaast spannen verhuurders zich maximaal in binnen hun mogelijkheden om te zoeken naar maatwerkoplossingen voor huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door het coronavirus. In aansluiting op dit statement hebben leegstandbeheerders in een eigen verklaring aangegeven hoe ze omgaan met hun bewoners in deze crisistijd. Daarnaast worden huisuitzettingen door de rechtbanken niet aangemerkt als urgente zaken, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat de zitting moet doorgaan (alleen in geval van superspoed). In zulke zaken vinden dus voorlopig geen mondelinge behandelingen plaats. Huiseigenaren die ondanks de steunmaatregelen van het kabinet niet langer de financiële ruimte hebben om hun hypotheeklasten te dragen, worden geadviseerd in contact te treden met hun kredietverstrekker. Kredietverstrekkers kunnen dan met de consument zoeken naar een passende oplossing, zoals bijvoorbeeld uitstel van betaling. Er vinden gesprekken plaats met de sector om te bezien of knelpunten kunnen worden weggenomen om dit te vergemakkelijken. Daarnaast hoeven huiseigenaren zich geen zorgen te maken dat zij op straat komen te staan. De Minister voor Milieu en Wonen heeft tevens in een verklaring met kredietverstrekkers, Nationale Hypotheek Garantie en Vereniging Eigen Huis afgesproken dat er bij betalingsproblemen in ieder geval tot 1 juli 2020 geen gedwongen verkopen zullen plaatsvinden.
Het kabinet zet daarnaast in op het aan de voorkant voorkomen dat er mensen in de knel raken door de gevolgen van het coronavirus. Om deze reden zijn diverse maatregelen aangekondigd om banen en inkomens te beschermen en de gevolgen voor zzp’ers, mkb-ondernemers en grootbedrijven op te vangen.
Kunt u een toelichting geven op een eventuele noodtoestand in Nederland? Op welke wijze en door wie wordt dit besloten en wat is de rol hierbij van het parlement?
De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden maakt het mogelijk om een noodtoestand af te kondigen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Er worden twee noodtoestanden onderscheiden: de beperkte en de algemene noodtoestand. Afhankelijk van de noodtoestand kunnen noodbevoegdheden worden geactiveerd, waarbij soms ook kan worden afgeweken van grondrechten die zijn geregeld in een aantal artikelen in de Grondwet. Het uitroepen van een noodtoestand is derhalve een zeer vergaande maatregel die, sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet, nog niet is ingezet.
Het besluit om een noodtoestand af te kondigen moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Tot op heden is niet gebleken dat het reguliere instrumentarium dat de overheid ter beschikking staat, ontoereikend is, nu in het gehele land adequate maatregelen worden getroffen en gehandhaafd. De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is derhalve nog niet toegepast.
Een noodtoestand wordt afgekondigd bij koninklijk besluit, op voordacht van de Minister-President. Het koninklijk besluit moet worden gemeld aan de Staten-Generaal, waarna de Staten-Generaal terstond in verenigde vergadering bijeen moeten komen. Besluitvorming over het eventueel afkondigen van een noodtoestand en over de te activeren noodbevoegdheden vindt plaats in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb).
Voor de goede orde vermeld ik dat het soms ook mogelijk is (bepalingen uit) noodwetten te activeren zonder dat een noodtoestand is afgekondigd. Dat wordt aangeduid als: separate toepassing. Dit activeren gebeurt bij koninklijk besluit, op voordacht van de Minister-President. Vervolgens wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van dat besluit.
Is er in Nederland sprake van een bijzondere situatie zoals bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden? Worden de maatregelen die worden genoemd in de wet reeds toegepast? Kunt u de antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 30.
Herinnert u zich dat in de brief van 15 maart 2020 over de nationale crisisstructuur wordt gesteld dat de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zo nodig en mogelijk zelf besluiten neemt? Wat is het mandaat en hoe is de controlerende taak van het parlement geborgd?
De inrichting en werkwijze van de nationale crisisstructuur is vastgelegd in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing 2016 (Stcrt. 2016, 48258) en nader uitgewerkt in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (Kamerstukken II 2015/16, 30 821, nr. 32). De juridische grondslag voor het instellingsbesluit is artikel 25, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad. De hoog-ambtelijke Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) is onderdeel van de nationale crisisstructuur en vormt het integrale adviesorgaan voor de Ministeriële Commissie. De besluiten van de ICCb vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersonen. De besluitenlijst van de MCCb wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ministerraad. Voor besluiten waarvan de uitvoering geen uitstel duldt, is geen voorafgaande goedkeuring van de besluitenlijst vereist.
De controlerende taak van het parlement is geborgd via de reguliere verantwoording door de betrokken bewindspersonen.
Herinnert u zich dat de Minister-President enkele gedragsmaatregelen heeft aangekondigd die van groot belang zijn voor het tegengaan van de verspreiding van het virus, zoals geen bijeenkomsten van meer dan 100 mensen en 1,5 meter afstand houden? Kunnen deze maatregelen worden gehandhaafd? Zo ja, op welke manier? Hoe verklaart u de verschillen per gemeente en welke mening heeft u daarover?
Het kabinet is zich zeer bewust van het belang van het naleven door alle mensen van de aangekondigde gedragsmaatregelen. De Minister van VWS heeft op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's, de voorzitters van de veiligheidsregio’s diverse aanwijzingen gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van openbare orde en veiligheid in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. De 25 voorzitters van de veiligheidregio’s hebben daartoe vervolgens voor hun eigen regio algemeen verbindende voorschriften gegeven (een noodverordening als bedoeld in artikel 176 van de Gemeentewet).
De bepalingen in de noodverordeningen kunnen zowel bestuurlijk als strafrechtelijk worden gehandhaafd. Hierbij zijn zowel politie als bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) van gemeenten en andere organisaties (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer), evenals toezichthouders betrokken. Om eenduidigheid in de aanpak en handhaving van de coronamaatregelen te bevorderen, hebben de voorzitters van de veiligheidsregio een Model noodverordening COVID-19 en een Handreiking handhavingsstrategie noodverordening COVID-19 opgesteld.
Klopt het dat in meerdere veiligheidsregio’s boetes worden uitgedeeld die kunnen oplopen tot tienduizenden euro’s? Hoe komen die bedragen tot stand? Zijn deze bedragen in elke regio hetzelfde? Zijn de bedragen proportioneel?
Overtreding van een noodverordening kan worden bestraft met maximaal drie maanden hechtenis of een geldboete van € 4.350 (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Daarnaast is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk door de voorzitter van de veiligheidsregio met – voor zover dat een geëigend middel is – een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom. De voorzitter van de veiligheidsregio stelt het bedrag vast en dit moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5:32b van de Algemene wet bestuursrecht).
Verschillen in de handhaving tussen de verschillende regio’s zijn niet uit te sluiten. Ik heb geen zicht op mogelijke individuele casus waar de vraagsteller naar lijkt te verwijzen. Overigens treed ik ook niet in de beoordeling daarvan. Dat is een bevoegdheid van de voorzitter van de veiligheidsregio en tegen zijn besluit staat bezwaar en beroep open bij de rechter.
Wordt er lik-op-stukbeleid gevoerd voor de handhaving van crisismaatregelen? Kunt u het antwoord toelichten?
Op basis van de vastgestelde noodverordening en de handreiking handhavingsstrategie wordt lokaal/regionaal door betrokken partijen daar waar nodig opgetreden. Het is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s in overleg met onder meer het OM en de politie om hierbij per situatie te bepalen hoe te handelen en hoe fors dient te worden opgetreden. Deze keuzeruimte is ook in tijden van crisis belangrijk.
Snelle toegang van zzp’ers tot het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) onder voorwaarden aanspraak kunnen maken op een Bbz-uitkering als zij hun opdrachten verliezen door de effecten van het coronavirus?
Ja.
Wat zijn precies de voorwaarden om een Bbz-uitkering te kunnen krijgen?
Beginnende en gevestigde zelfstandigen kunnen een beroep doen op het Bbz 2004 als zij worden geconfronteerd met een tijdelijk financieel probleem. Voorwaarde is dat het bedrijf of beroep van de zelfstandige levensvatbaar is, zodat na enige tijd bijstandsverlening niet meer nodig is. Voorts gelden de volgende voorwaarden:
Klopt het dat ook als een zzp’er eigen vermogen heeft (binnen of buiten het bedrijf) de Bbz-uitkering als lening kan worden verstrekt?
Ja.
Hoe lang duurt het nu gemiddeld voordat een Bbz-uitkering wordt toegekend nadat de aanvraag is ingediend?
Op grond van artikel 35, tweede lid, van het Bbz 2004 dient het college binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag het recht op bijstand vast te stellen. Er zijn geen gegevens bekend over de feitelijke, gemiddelde beslisduur door gemeenten.
Op welke manier zou de aanvraagperiode, die nu dertien weken kan bedragen, kunnen worden verkort?
Met ingang van 1 maart 2020 is de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers ingevoerd, met als doel om zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt, tijdelijk financieel te ondersteunen. Gemeenten streven ernaar om de zelfstandige uiterlijk binnen vier weken na de aanvraag duidelijkheid te geven. Deze regeling is juist zo ingericht dat snelle besluitvorming door gemeenten ook mogelijk is. Zo bevat deze regeling, anders dan het Bbz 2004, geen verplichting voor gemeenten om de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep te onderzoeken en is de vermogenstoets niet van toepassing.
Bent u bereid om te kijken naar mogelijkheden om extra capaciteit vrij te maken om het verwerken van Bbz-aanvragen te versnellen?
De inzet van capaciteit bij de verwerking van Bbz-aanvragen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het kabinet heeft met de Tozo een tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandig ondernemers opengesteld met afwijkende voorwaarden van het Bbz, waarbij zwaar meegewogen is dat gemeenten bij de uitvoering van de regeling in staat zijn om de grote aantallen aanvragen voortvarend af te handelen.
Is er een mogelijkheid om onder dezelfde voorwaarden van werktijdverkorting, namelijk als een zzp’er 20% minder werk verwacht door een bijzondere situatie die niet onder het normale ondernemersrisico valt, de Bbz-uitkering versneld toe te kennen als lening?
Met ingang van 1 maart 2020 is de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers ingevoerd. Deze regeling is juist zo ingericht dat snelle besluitvorming door gemeenten mogelijk is.
Afhankelijk van de aard van het financiële probleem kunnen zelfstandig ondernemers in aanmerking komen voor twee vormen van bijstand:
Klopt het dat zzp’ers ook toegang hebben tot de uitgebreidere regeling Borgstelling MKB-Kredieten (BKMB)?
Ja.
Op welke manier worden zzp’ers voorgelicht over de mogelijkheden tot uitstel van betaling van belastingen?
Bij de voorlichting aan ondernemers over uitstel van betaling van belastingschulden wordt geen onderscheid gemaakt tussen zzp'ers en andere ondernemers. Ondernemers worden geïnformeerd via de website van de Belastingdienst. Ook vindt voorlichting aan ondernemers plaats via fiscaal dienstverleners. Incidenteel benadert de Belastingdienst individuele ondernemers, bijvoorbeeld als zij niet reageren op een opgelegde naheffingsaanslag.
Het bericht ‘Nabestaandenpensioen in gevaar door coronavirus’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nabestaandenpensioen in gevaar door coronavirus»?1
Ja.
Wat vindt u van de opmerkingen van de woordvoerder van pensioenadviesbureau Aon, dat het negatieve reisadvies van de Nederlandse overheid naar aanleiding van het coronavirus:
Werkgevers hebben de plicht te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van hun werknemers, ook als werknemers voor hun werk naar het buitenland reizen en daar verblijven. In dat kader en in het belang van de volksgezondheid dient de werkgever de richtlijnen van het RIVM en de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoveel als mogelijk na te leven. Op dit moment geldt kleurcode oranje voor de hele wereld. Buitenlandse Zaken adviseert alle Nederlanders om niet meer naar het buitenland te reizen tenzij het noodzakelijk is. Voor zakenreizen geldt dat werkgevers en werknemers goed moeten overwegen of een zakenreis op dit moment wel echt noodzakelijk is.
Bent u het eens met het advies van de woordvoerder van pensioenadviesbureau Aon, dat werkgevers en werknemers er goed aan doen om de uitvoeringsovereenkomst goed door te nemen en eventueel contact op te nemen met de adviseur en de pensioenuitvoerder? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat werkgevers en werknemers er in het algemeen altijd goed aan zullen doen om de uitvoeringsovereenkomst goed door te nemen. Op deze manier weten beide partijen vooraf waar ze aan toe zijn.
Bent u voldoende gerustgesteld door de opmerking van de woordvoerder van het Verbond van Verzekeraars dat het onwaarschijnlijk is dat verzekeraars daadwerkelijk gebruik gaan maken van de clausule? Wilt u daar nog iets aan toevoegen?
Ja, dit is bevestigd door het Verbond van Verzekeraars. Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat het negatieve reisadvies van de Nederlandse regering naar aanleiding van het COVID19 virus gebruikt wordt door verzekeraars om polissen in het kader van nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheid en/of andere verzekeringen niet uit te keren? Zo nee, waarom niet?
Door het Verbond van Verzekeraars is bevestigd dat het feit dat iemand overleden is door het coronavirus geen gevolgen heeft voor de uitkeringen uit hoofde van levensverzekeringen, uitvaartverzekeringen en nabestaandenpensioen. Eventuele uitsluitingen in polisvoorwaarden met betrekking tot verblijven in gebieden waar een negatief reisadvies geldt zijn niet bedoeld voor een situatie zoals deze met het virus. Zij verwachten dan ook dat verzekeraars gewoon zullen uitkeren. Dit staat ook vermeld op de website van het Verbond van Verzekeraars.2
Deelt u de mening dat het momenteel ongewenst en ongepast is om onzekerheid over verzekeringspolissen te laten ontstaan bij mensen die direct of indirect het slachtoffer zijn van (de gevolgen van) het COVID19 virus?
Ja. Op de website van het Verbond van Verzekeraars worden de meest gestelde vragen/situaties beantwoord, om zo de onzekerheid voor een groot gedeelte bij mensen weg te nemen.
Nieuwe fraude met UWV-uitkeringen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Opnieuw fraude met UWV-uitkeringen: arbeidsmigrant onterecht in ziektewet»?1
Ik vind het niet acceptabel als mensen frauderen met uitkeringen. Dat zet het draagvlak voor ons socialezekerheidsstelsel onder druk. Hoewel fraude nooit helemaal uit te sluiten en op te sporen is, heb ik in de brief die ik uw Kamer stuurde op 11 maart jl.2 uiteengezet dat er waarborgen zijn rondom de toekenning van de Ziektewetuitkering (in het vervolg ZW). Daarnaast hebben we doorlopend aandacht voor risico’s op misbruik, zoals blijkt uit de doorlichtingen voor alle sociale zekerheidswetten (motie Wiersma, VVD)3. Op dit moment loopt er een onderzoek naar misbruikrisico’s in de ZW en de WIA.
Is het juist dat er fraude wordt gepleegd met ziektewetuitkeringen, zoals te zien in de uitzending?
Het is nooit uit te sluiten dat er fraude wordt gepleegd. Er zijn altijd mensen die de regels weten te omzeilen. Tegelijkertijd wil ik het beeld dat in de uitzending van Nieuwsuur werd geschetst, op een aantal punten nuanceren.
Allereerst neem ik afstand van het beeld dat er nauwelijks sprake zou zijn van controle bij de verstrekking van ZW-uitkeringen. UWV schenkt hier nadrukkelijk aandacht aan, bij aanvragen vanuit het binnen- én buitenland. De beslissing van UWV om een ZW-uitkering al dan niet toe te kennen, hangt af van verschillende factoren. Sowieso moet de betrokkene verzekerd zijn en voldoen aan de toekenningsvoorwaarden van de ZW. UWV stelt daarom vast of de betrokkene wegens ziekte ongeschikt is om zijn eigen werk te verrichten. Een eventuele artsenverklaring van een arts uit het woonland is slechts één factor die daarbij een rol kan spelen, is geen standaardvereiste en is bovendien niet van doorslaggevend belang. In mijn brief van 11 maart jl. heb ik uiteengezet hoe UWV het proces rondom toekenning van en begeleiding bij een ZW-uitkering vormgegeven heeft. Daaruit blijkt dat er verschillende manieren zijn om vast te stellen of iemand recht heeft op een ZW. Zo biedt de vragenlijst, die als het ware de basis vormt voor de ZW-aanvraag, al veel informatie. UWV vergaart waar nodig aanvullende informatie. Bijvoorbeeld door zelf een medische keuring te verrichten of door informatie bij een behandelend arts op te vragen. Dat betekent dat een eventuele artsenverklaring van een arts uit het woonland dus geen standaard vereiste is. En bovendien ook niet van doorslaggevend belang is bij de beantwoording van vraag of iemand door ziekte niet in staat is zijn werk te beoefenen.
Deelt u de mening dat dertig procent van de ziekmeldingen van Oost-Europese artsen niet deugt, zoals de heer Zajac aangeeft?
Ik heb geen betrouwbare informatie waarop ik deze mening kan baseren. Zoals ik hierboven toelichtte, speelt een eventuele artsenverklaring geen doorslaggevende rol bij het toekennen van een ZW-uitkering. UWV weegt verschillende factoren mee in de beslissing of er recht is op ZW. Allereerst gaat het om de vraag of iemand ziek is en daarna om de vraag of iemand door zijn ziekte niet in staat is zijn eigen arbeid te verrichten. Het meesturen van een artsenverklaring is, zoals bij antwoord 2 aangegeven, géén standaardvereiste bij het aanvragen van een ZW-uitkering. Waar nodig vraagt UWV wel aanvullende informatie op.
Ervaring leert dat veel aanvragers uit Polen uit eigen beweging een artsenverklaring meesturen. Dat hangt samen met de regels en voorwaarden die in Polen gelden bij ziekte. Die zijn anders dan in Nederland.
Op welke schaal frauderen arbeidsmigranten met ziektewetuitkeringen? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het is niet bekend op welke schaal er gefraudeerd wordt met ZW-uitkeringen.
Om zicht te krijgen op de mate van fraude is recent een externe doorlichting gestart om alle misbruikrisico’s in de ZW in kaart te brengen en op basis van het afwegingskader te rangschikken naar grootte van de risico’s.
Overigens neem ik afstand van het negatieve beeld rondom arbeidsmigranten dat geschetst wordt. Fraude is niet acceptabel en het maakt daarbij niet uit of het om een arbeidsmigrant gaat of een andere werknemer.
Is het juist dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geen controles in Polen mag uitvoeren? Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is? Hoe gaat u de controle op orde brengen?
Het is niet juist dat er geen controles plaatsvinden in Polen. Het is belangrijk om te weten dat er meerdere vormen van controle zijn. Het klopt wel dat UWV niet alle controles meer uit mag voeren. UWV legt namelijk geen huisbezoeken meer af in Polen. Wat betreft de huisbezoeken hecht ik er aan te vermelden dat deze plaatsvinden om administratieve gegevens te checken bij uitkeringsgerechtigden. De huisbezoeken zijn er niet om de gezondheidssituatie van de gerechtigde in beeld te brengen.
Zoals ik in mijn brief van 19 december 20194 heb aangegeven, is er in de Administratieve Commissie5 gesproken over de huisbezoeken die UWV en de SVB afleggen in andere EU-lidstaten.
Uitkomst van de discussie is dat de Verordening zich niet verzet tegen huisbezoeken, maar ook geen expliciete rechtsgrondslag bevat. Het is aan de nationale wetgeving van de lidstaten of huisbezoeken door andere mogendheden kunnen worden geaccepteerd. Drie lidstaten (België, Polen en Zwitserland) hebben aangegeven dat hun nationale wetgeving huisbezoeken in de weg staat. Met deze landen ben ik in gesprek. Bij de andere lidstaten zetten UWV en SVB de bestaande praktijk van de huisbezoeken voort. Er vinden, gelet op het voorgaande, geen huisbezoeken plaats in Polen. Voor de ZW heeft dit geen directe consequenties, omdat de huisbezoeken de afgelopen jaren plaatsvonden in het kader van de WIA.
Het voorgaande wil niet zeggen dat er geen controles plaatsvinden in Polen. Voor de ZW zijn medische controles het belangrijkst. Uit mijn brief van 11 maart jl. blijkt dat UWV de plausibiliteit van de ziekte, en daarmee de rechtmatigheid van de uitkering, op verschillende manieren en momenten toetst. Op welke wijze dat in het buitenland gebeurt, staat beschreven in de eerder genoemde brief.
Aanvullend heeft UWV (samen met de SVB) afspraken met Polen gemaakt over het elektronisch uitwisselen van overlijdensberichten. Dit is relevant voor de continuering van ZW-uitkeringen. Daarnaast is UWV met Polen in gesprek over het structureel uitwisselen van inkomstengegevens.
Deze gegevens zijn secundair van belang. Het belangrijkste is een juiste vaststelling of iemand door ziekte zijn eigen werk wel of niet kan doen. Als iemand kan werken zijn gegevens over inkomen niet meer relevant.
Is het juist dat UWV-medewerkers zich zorgen maken over «verdachte meldingen»? Wat wordt er met hun signalen gedaan?
Verdachte meldingen ziet UWV als vermoedens van regelovertreding. Deze worden door de directie Handhaving onderzocht, waarbij regelovertreding wordt aangepakt. In 2019 heeft UWV een extern onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheden die UWV zijn medewerkers biedt om signalen en zorgen die ze in de uitvoering tegenkomen (specifiek in relatie tot uitkeringsfraude) te melden en bespreekbaar te maken. Ook werd onderzocht of gebruik ervan door UWV gestimuleerd wordt. Over de uitkomsten van dit onderzoek heb ik uw Kamer geïnformeerd in de stand van de uitvoering van 28 juni 20196. Op basis van de aanbevelingen in dat onderzoek zijn maatregelen genomen ter verdere verbetering van de aandacht voor controle en handhaving in de primaire processen van UWV. Naar aanleiding daarvan is het aantal interne meldingen flink toegenomen.
Zou hierover in december een onderzoek aan de Kamer gestuurd worden, maar is dat «ingetrokken», omdat het slecht zou zijn uitgevoerd? Hoe is dit in vredesnaam mogelijk? Kan de Kamer het onderzoek alsnog ontvangen?
Het onderzoek stuur ik hierbij aan uw Kamer.7 Ik benadruk dat het onderzoek is ingetrokken, omdat het geen uitsluitsel geeft over de aard en omvang van frauderisico’s en het voorkomen ervan. Het rapport is onvoldoende onderbouwd en bevat onjuistheden. Ik verstrek dit rapport daarom op uw verzoek en onder de uitdrukkelijke vermelding dat dit geen vastgesteld rapport is en er geen conclusies uit kunnen worden getrokken.
Zoals ik uw Kamer al meldde is recentelijk een doorlichting naar misbruikrisico’s in de ZW en de WIA gestart. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek kunnen we de risico’s, de relatieve omvang en beheersmaatregelen in beeld brengen. Deze doorlichting zal voldoende basis bieden voor een gesprek met uw Kamer over misbruikrisico’s in de ZW en de vraag of aanvullende maatregelen nodig zijn om de risico’s afdoende te beheersen.
Bent u het eens dat een publieke instelling aan het publiek verantwoording moet afleggen? Zo ja, waarom reageert het UWV dan niet op camera als Nieuwsuur dat verzoekt?
UWV is een ZBO dat verantwoording aflegt aan mij. Ik leg verantwoording af aan uw Kamer, zoals dat in ons staatsbestel is geregeld.
Erkent u dat een Nederlandse ziektewetuitkering aantrekkelijk is voor Poolse arbeidsmigranten, aangezien deze al gauw het dubbele bedraagt van het Poolse minimumloon?
Nederland heeft met een open, naar buiten gerichte economie baat bij een goed werkende interne markt en bij arbeidsmigratie. Onderdeel daarvan is dat mensen die in Nederland werken aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheid en dat zij hun in Nederland opgebouwde rechten niet verliezen wanneer zij in een andere lidstaat verblijven of wonen of naar hun woonland terugkeren.
Deelt u de mening dat regulering van arbeidsmigratie hard nodig is als men het draagvlak voor sociale zekerheid wil behouden? Zo ja, gaat u aan de slag met de aanbevelingen in de Initiatiefnota van de SP en ChristenUnie?2
De misstanden rondom arbeidsmigranten krijgen kabinetsbreed de aandacht. Samen met sociale partners, gemeenten, provincies, maatschappelijke organisaties en onze buitenlandse partners worden passende maatregelen gezocht die kunnen leiden tot oplossingen van de verschillende problemen die er op dit terrein spelen. De initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie» draagt bij aan de discussie over de aanpak van de misstanden. Ik zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken zo spoedig mogelijk op deze Initiatiefnota reageren.
Hoe verklaart u deze nieuwe onthullingen over fraude, aangezien u sinds de Werkloosheidswet (WW)-fraude van oktober 2018 allerlei maatregelen heeft aangekondigd inzake de aanpak van fraude? Erkent u dat de aanpak van fraude vooralsnog onvoldoende effect sorteert?
Zoals ik in mijn brief van 11 maart jl. heb aangegeven, worden uitkeringen niet zomaar toegekend, maar heeft UWV in Nederland en in het buitenland een systeem van begeleiding en controles bij ZW-uitkeringen. Daarbij kan niet álle fraude met ZW-uitkeringen voorkomen of opgespoord worden.
Eén van de maatregelen om fraude in de WW aan te pakken, is de externe doorlichting van misbruikrisico’s van de sociale zekerheid (motie Wiersma, VVD). In navolging van de WW vindt momenteel systematische risico-identificatie en prioritering bij de ZW plaats. Uitvoering van de maatregelen inzake de aanpak van fraude is dus nog in volle gang. Het is daarbij te vroeg om vast te stellen of aanvullende beheersmaatregelen in de ZW nodig en mogelijk zijn.
Hoeveel aanvragen export-WW heeft het UWV ontvangen in het laatste kwartaal van 2018, en in het laatste kwartaal van 2019, uitgesplitst per regiokantoor en per land waar de WW naartoe wordt geëxporteerd?
De aantallen aanvragen export WW worden niet als zodanig geregistreerd. Wel kan UWV het aantal toekenningen export WW uit de systemen halen. In onderstaande tabellen wordt het aantal toekenningen over het laatste kwartaal in 2018 en 2019 weergegeven. Een uitsplitsing per regiokantoor is niet mogelijk.
Het aantal aanvragen kan wel worden afgeleid uit het aantal toekenningen en het aantal afwijzingen (antwoord op vraag 13). Hieruit blijkt dat in het vierde kwartaal 2018 in totaal 1.463 aanvragen om export WW werden gedaan. En in het vierde kwartaal 2019 901 aanvragen.
Land
4e kwartaal 2018
België
7
Bulgarije
8
Denemarken
1
Duitsland
6
Estland
–
Finland
3
Frankrijk
9
Griekenland
9
Hongarije
1
Ierland
1
Italië
3
Kroatië
1
Letland
2
Litouwen
6
Noorwegen
2
Oostenrijk
3
Polen
1.201
Portugal
6
Roemenië
12
Slovenië
1
Slowakije
12
Spanje
18
Tsjechië
4
Verenigd Koninkrijk
8
Zweden
2
Zwitserland
3
Eindtotaal
1.329
Bron: Publicatie 2018 – begindatum export
Land
4e kwartaal 2019
België
9
Bulgarije
9
Denemarken
1
Duitsland
12
Estland
1
Finland
–
Frankrijk
12
Griekenland
3
Hongarije
4
Ierland
1
Italië
9
Kroatië
1
Letland
-
Litouwen
4
Noorwegen
1
Oostenrijk
1
Polen
679
Portugal
7
Roemenië
12
Slovenië
2
Slowakije
9
Spanje
16
Tsjechië
4
Verenigd Koninkrijk
7
Zweden
2
Zwitserland
3
Eindtotaal
809
Bron: Publicatie 2019 (voorlopig) – begindatum export
Hoeveel aanvragen export-WW heeft het UWV afgewezen in het laatste kwartaal van 2018, en in het laatste kwartaal van 2019, uitgesplitst per regiokantoor en per land waar de ww naartoe wordt geëxporteerd?
Onderstaande tabel geeft het aantal afwijzingen van export WW weer, uitgesplitst per lidstaat. Een uitsplitsing per regiokantoor is niet mogelijk.
Land
Kwartaal 4 2018
Kwartaal 4 2019
België
3
3
Duitsland
10
13
Frankrijk
3
1
Griekenland
1
2
Hongarije
2
–
Italië
–
2
Kroatië
1
–
Litouwen
2
–
Niet EU-landen
1
–
Noorwegen
1
Oostenrijk
1
–
Polen
102
59
Portugal
1
–
Roemenië
–
–
Slovenië
2
–
Spanje
3
6
Tsjechië
–
2
Verenigd Koninkrijk
–
1
Zweden
–
2
Zwitserland
1
–
Eindtotaal
133
92
Van hoeveel WW-uitkeringen heeft u in 2018 en 2019 vastgesteld dat die onrechtmatig zijn? Kunt u dat uitsplitsen naar nationaliteit van de aanvrager? Hoeveel daarvan heeft u in vordering gesteld? Hoeveel van die vorderingen heeft u al geheel geïncasseerd? Wat is het resterende totale terug te vorderen bedrag?
In de context van deze vraag ga ik ervan uit dat onrechtmatig vastgestelde uitkering een uitkering is waarbij (achteraf) geconstateerd is dat er een overtreding van de inlichtingenplicht heeft plaatsgevonden.
Voor de WW zijn in 2019 2.392 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd (2.630 in 2018). Hiervan ging het bij 966 gevallen om een overtreding met financiële benadeling (986 in 2018), waarvoor in 792 gevallen een boete is opgelegd (828 in 2018). Het totale benadelingsbedrag bedroeg in 2019 € 4,45 miljoen (€ 5,5 miljoen in 2018).
UWV heeft aangegeven dat gegevens over de verdeling naar nationaliteit niet voorhanden zijn.
Van de vorderingen die in 2018 voor overtredingen van de WW zijn opgelegd (terugvorderingen en boetes) is 38,0% geïncasseerd. Voor 2019 is 20,7% geïncasseerd. De percentages zullen de komende jaren verder oplopen omdat UWV de fraudevorderingen minimaal 10 jaar terugvordert. Zo is voor 2013 de incassoratio 80,8% voor de WW.
Van hoeveel export-WW-uitkeringen heeft u in 2018 en 2019 vastgesteld dat die onrechtmatig zijn? Kunt u dat uitsplitsen naar de landen van export? Hoeveel daarvan heeft u in vordering gesteld? Hoeveel van de vorderingen heeft u al geheel geïncasseerd? Wat is het resterende totale terug te vorderen bedrag?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om uit de UWV-systemen informatie te verkrijgen over aantallen export WW-uitkeringen waarvan UWV heeft vastgesteld dat deze onrechtmatig verkregen zijn.
Voor de beantwoording van deze vraag refereer ik daarom aan de resultaten van een door UWV uitgevoerd dossieronderzoek ter beantwoording van vragen van het lid de Jong (PVV) over aantallen signalen uit Polen tijdens export en handhavende acties hierop (brief van 14 oktober 2019)10. In dat dossieronderzoek zijn over de periode september tot en met december 2018 alle dossiers doorgenomen van WW-gerechtigden die in genoemde periode hun uitkering exporteerden en waarbij sprake was een maatregel of (gedeeltelijke) beëindiging tijdens de export.
Het betrof de dossiers van 125 WW-gerechtigden. In diezelfde periode waren 1885 aanvragen voor export-WW toegekend. In tegenstelling tot vraag 14 ga ik in de context van deze vraag uit van uitkeringen waarbij UWV (achteraf) de uitkering heeft herzien en ingetrokken. Dit betekent niet dat dit allemaal overtredingen betroffen. Van deze 125 gerechtigden is in 22 gevallen de export met terugwerkende kracht herzien en is de toekenning ingetrokken. In drie gevallen daarvan gebeurde dit op verzoek van de WW-gerechtigde zelf. De uitkering is vervolgens in Nederland voortgezet. In 19 gevallen was de WW-uitkering herzien en ingetrokken, omdat UWV geconstateerd had dat de uitkeringsgerechtigde reeds voor de ingangsdatum van de exportperiode in het buitenland verbleef (zeven gevallen), voor of op de eerste WW-dag in het buitenland verbleef (twee gevallen, gevolg van handhavingsonderzoek) of vanwege andere redenen in het reguliere beoordelingsproces.
Aanvullend hebben SZW en UWV, conform mijn aankondiging in de brief van 14 oktober 2019, afspraken gemaakt over het structureel bijhouden van relevante beleidsinformatie over export WW. Deze beleidsinformatie betreft onder andere het aantal afwijzingen van verzoeken tot het exporteren van een WW-uitkering (inclusief de reden daarvan) en het aantal beëindigingen gedurende de export (inclusief de reden daarvan). Dit vergt systeemaanpassingen. SZW en UWV zijn nog in gesprek over de wijze waarop en per wanneer UWV de gehele set aan beleidsinformatie zal aanleveren.
Waarom is, daar waar volgens de onderzoekers in het onderzoeksrapport thema Iowa, naast de selectie van 315 ontvangers van WW, uit betrokken lijsten nog 1000 klanten te destilleren zijn, dit gegeven niet meegenomen in de scope van het onderzoek?3
Het themaonderzoek IOWA van juli 2018 richtte zich op misbruik van uitkeringsgelden dat door twee tussenpersonen werd gefaciliteerd12. Vanuit het onderzoek van ISZW naar 10 adressen konden 315 personen met een WW-uitkering worden gekoppeld. Hierdoor was het niet noodzakelijk ook alle 1.000 BSN’s in dat onderzoek te betrekken. Bovendien waren deze 1.000 BSN’s niet volledig onderzocht in het onderzoek van iSZW, waarbij van deze 1.000 BSN’s dus niet dezelfde informatie beschikbaar was als van de 315.
Hoeveel adrescontroles heeft u verricht in 2018 en hoeveel in 2019? Hoeveel daarvan hebben plaatsgevonden in het buitenland? Kunt u dat uitsplitsen naar het type controle, dus bijvoorbeeld door middel van aanschrijven, bezoek, met behulp van andere instanties et cetera?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden, de kwaliteit en actualiteit van de BRP voor wat betreft gegevens over hun inwoners, en doen onderzoek naar de juistheid van die gegevens. Het controleren van adressen is dus geen taak van UWV, maar is belegd bij gemeenten. In de Wet Basisregistraties Personen (Wet BRP) is geregeld dat bestuursorganen, zoals UWV, een terugmelding moeten doen aan de desbetreffende gemeente als zij twijfelen aan de juistheid van een adresgegeven. Die gemeente dient vervolgens te onderzoeken of de gegevens in de BRP gewijzigd moeten worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 19 december 201913 is UWV gestart met meldingen van afwijkende adresgegevens op de BRP bij gemeenten. Dit aantal was in 2019 met 29 meldingen nog beperkt.
Naast adrescontroles door gemeenten controleert UWV in hoeverre WW-uitkeringsgerechtigden ongeoorloofd in het buitenland verblijven. Het ontvangen van een WW-uitkering is gekoppeld aan verblijf in Nederland gedurende de uitkering. UWV doet hier vanaf 2018 onderzoek bij uitkeringsgerechtigden waarbij sprake is van meerdere uitkeringen op één adres. Hierbij zijn tot op heden 104 adressen onderzocht met in totaal 920 uitkeringsgerechtigden. De controles zelf vonden in Nederland plaats, waarbij uitkeringsgerechtigden door UWV zijn bezocht en/of opgeroepen voor gesprek. Het merendeel van de adressen is door UWV bezocht. Uitsplitsing in aantallen per type controle is niet voorhanden.
Hoeveel malafide tussenpersonen heeft u geïdentificeerd? Wat is de top vijf van het aantal bemiddelingen per malafide tussenpersoon? Zijn er tussenpersonen met wie het UWV niet meer samenwerkt?
UWV heeft geen (formele) relatie met de tussenpersoon en heeft daarom geen mogelijkheden hen aan te pakken via de bestuursrechtelijke weg. Wanneer er echter duidelijke vermoedens zijn dat de tussenpersoon bij dienstverlening strafrechtelijke gedragingen heeft gepleegd kan hier wel via de strafrechtelijke weg worden opgetreden door ISZW. In 2019 heeft UWV vijf tussenpersonen geïdentificeerd en doorgegeven aan ISZW. Het Openbaar Ministerie kan de betreffende tussenpersoon strafrechtelijk vervolgen.
UWV kan – lopende de onderzoeken – over bovengenoemde tussenpersonen geen verdere uitspraken doen over het aantal bemiddelingen per tussenpersoon.
Een uitkeringsgerechtigde mag zich laten bijstaan door een tussenpersoon en bepaalt zelf of en wanneer hij daarvan gebruik wil maken. UWV heeft geen bevoegdheid om tussenpersonen te weigeren. Bij de ZW-gesprekken is bijvoorbeeld altijd een Poolssprekende persoon aanwezig, waardoor een klant altijd rechtstreeks wordt gesproken.
Wat is het grootste aantal door UWV beëindigde WW-uitkeringen op één adres op grond van (vermoedelijke) onrechtmatigheid? In welke gemeente bevindt dat adres zich?
In het handhavingsonderzoek naar meerdere uitkeringen op één adres, is gebleken dat op een adres in de provincie Noord-Brabant 22 overtredingen zijn geconstateerd. Het betreft een adres in een kleine gemeente. Om reden van herleidbaarheid naar de overtreders vermeld ik de gemeente daarom niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Sociale zekerheid op 12 maart 2020?
Het is mij niet gelukt om de vragen schriftelijk te beantwoorden voor het algemeen overleg op 12 maart jl. In dat algemeen overleg ben ik reeds op diverse vragen ingegaan. Hierbij ontvangt u de schriftelijke beantwoording op alle gestelde vragen.
Ontwikkelingen op het dossier BUIG, bekostiging bijstandsuitkeringen en uitspraak Centrale Raad van Beroep |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat zowel de gemeente Utrecht, als de gemeente Den Haag opnieuw naar de rechter stappen, omdat u geen compensatie biedt voor de schade die deze gemeenten hebben geleden als gevolg van de verdeling van de bijstandsbudgetten in 2015 en verder? Kunt u uitleggen waarom u de eerdere rechterlijke uitspraak hierover naast u neerlegt?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft mij in zijn uitspraken van 1 juli 2019 opgedragen voor een viertal gemeenten een nieuw besluit te nemen over het bijstandsbudget over het jaar 2015. Na zorgvuldige bestudering van de uitspraken van de CRvB is SZW in overleg getreden met de gemeenten Den Haag, Utrecht, Amersfoort en Den Bosch. Daarbij heeft elke gemeente de gelegenheid gekregen gemotiveerd haar eigen schatting te geven van het budget waar de gemeente recht op denkt te hebben. Mijn ministerie heeft daar zijn eigen schattingen naast gezet en de gemeenten de gelegenheid geboden hier hun visie op te geven. Belangrijk uitgangspunt in de schattingen van SZW is dat de modelspecificatie voor de bijstandsbudgetten in 2017 (model 2017) als basis voor de nieuwe berekeningen kan worden gebruikt. Immers, vanaf 2017 zijn de twee belangrijkste knelpunten die de CRvB constateert, het gebruik van enquêtegegevens en het ontbreken van een indicator voor «centrumfunctie», opgelost. Sinds 2017 wordt gebruik gemaakt van integrale gegevens op huishoudniveau en wordt extra rekening gehouden met problematiek in centrumgemeenten.
De gemeente Den Bosch kwam met een gelijk uitgangspunt om model 2017 als basis voor nieuwe berekeningen te gebruiken. De andere gemeenten hadden liever het oude model 2014 gebruikt, dat voor invoering van het nieuwe model in 2015 bestond, of het nieuwe verdeelmodel, maar dan voor een recenter jaar, zoals 2019. Na overleg met de vier gemeenten heb ik nog kleine aanpassingsvoorstellen van de gemeente Den Bosch overgenomen in de berekening van nieuwe budgetten voor 2015. Daarna ben ik overgegaan tot het nemen van de nieuwe besluiten, waarbij ik voor alle betrokken gemeenten heb vastgehouden aan model 2017 als uitgangspunt voor de berekeningen, aangezien 2017 het eerste jaar is na 2015 waarin de knelpunten uit de CRvB-uitspraken zijn opgelost. Daarmee heb ik naar mijn oordeel op eenduidige, uniforme wijze invulling gegeven aan de uitspraak van de CRvB.
De gemeenten Den Bosch en Amersfoort kunnen zich vinden in de nieuwe vastgestelde budgetten. De gemeente Utrecht ontving weliswaar een iets hoger budget dan op basis van verdeelmodel 2015 was toegekend, maar dit was lager dan waarop de gemeente had gerekend. De gemeente Den Haag gaat er niet op vooruit na herberekening van het budget. Ik begrijp dat de gemeenten Utrecht en Den Haag teleurgesteld zijn in de uitkomsten. Deze gemeenten hebben besloten om opnieuw naar de rechter te stappen. Het is daarmee aan de CRvB om het uiteindelijke oordeel te geven in deze zaken.
Klopt het dat er ook over arbitrage gesproken is, maar dat u hier niet op ingegaan bent? Waarom heeft u ervoor gekozen om hier niet op in te gaan en daarmee de voorkeur te geven aan een juridische procedure boven overleg met de gemeenten?
De gemeenten Den Haag en Utrecht hebben de optie van arbitrage genoemd. Ik heb echter gekozen voor een werkwijze waarbij SZW zo goed mogelijk recht heeft gedaan aan de uitspraken van de CRvB. We hebben actief gevraagd naar de visie en argumenten van de vier betrokken gemeenten en hebben deze argumenten ook meegenomen in onze afwegingen om te komen tot nieuwe besluiten. Voor de gemeenten die zich daar niet in kunnen vinden staat een nieuwe gang naar de CRvB open.
Welke gemeenten hebben er, net zoals Amersfoort, Utrecht, Den Haag en Den Bosch, in de afgelopen vijf jaar nog meer bezwaar aangetekend tegen besluiten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over bijstandsbudgetten? Kunt u een overzicht maken vanaf 2015 tot nu toe met alle bezwaar- en beroepsprocedures als het gaat om het voorlopige budget, het definitieve budget of de vangnetuitkering?
In bijlage 1 vindt u een overzicht van alle bezwaar- en beroepsprocedures vanaf 2015 tot en met 2020. 1
Welke gemeenten zijn op dit moment «pechgemeenten» die dus zelf geld moeten bijleggen en hoe groot zijn dan de tekorten in die gemeenten? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel er per jaar aan tekort door gemeenten in totaal is geleden?
In bijlage 2 vindt u een complete lijst van gemeenten met hun budget, uitgaven en tekort/overschot over de jaren 2017, 2018 en 2019.2
Hieronder vindt u een overzichtstabel van het aantal gemeenten in een tekort- of overschotsituatie over 2019. De meeste gemeenten (65%) hebben in 2019 een overschot op het bijstandsbudget. Er zijn 90 gemeenten (25%) met een tekort van minder dan 7,5%. 37 gemeenten (10%) hebben een tekort van meer dan 7,5% en komen – indien ze aan de aanvullende voorwaarden voldoen – in aanmerking voor een vangnetuitkering over 2019.
Als alle tekorten op de bijstandsuitkeringen bij elkaar worden opgeteld komen we uit op een totaal van € 153 miljoen. De totale overschotten komen uit op € 203 miljoen.3
Stand per:
Gemeentegrootte
9-3-2020
Nederland
Klein
Middelgroot
Groot
Ontvangen formulieren BvdU 2019
355 (100%)
46 (13%)
180 (51%)
129 (36%)
Tekort en overschot naar categorie:
Tekort >7,5%
37 (10%)
2 (1%)
21 (6%)
14 (4%)
Tekort 0–7,5%
90 (25%)
14 (4%)
37 (10%)
39 (11%)
Overschot 0–7,5%
137 (39%)
14 (4%)
77 (22%)
46 (13%)
Overschot >7,5%
91 (26%)
16 (5%)
45 (13%)
30 (8%)
Welke gemeenten zijn de «voordeelgemeenten» die dus het overschot op het bijstandsbudget mogen behouden en hoe groot zijn die overschotten dan? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel er per jaar aan overschot door gemeenten is gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u voor een verbetering van de verdeling van de middelen tussen pechgemeenten en voordeelgemeenten?
De termen «pechgemeenten» en «voordeelgemeenten» wekken ten onrechte de suggestie dat gemeenten geen invloed hebben op hun financiële situatie rondom de «BUIG». Vanaf 2004 zijn gemeenten volledig financieel verantwoordelijk geworden voor de bijstand. Op grond van artikel 69, tweede lid, van de Participatiewet wordt het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering aan gemeenten (het macrobudget) bij wet vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is dat dit bedrag toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten tezamen. SZW is verantwoordelijk voor de verdeling van het macrobudget over de gemeenten. Daarbij maken we gebruik van een objectief verdeelmodel, dat de noodzakelijke bijstandsuitgaven op gemeenteniveau zo goed mogelijk inschat op basis van een uitgebreide set van factoren, zoals kenmerken van huishoudens en de lokale arbeidsmarktsituatie. Het budget dat met behulp van het model wordt geraamd is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan het bedrag dat feitelijk door een gemeente wordt uitgegeven. Het systeem van objectieve budgettering is bedoeld om gemeenten te stimuleren via beleid en uitvoering de bijstandsuitgaven zo goed mogelijk in de hand te houden. Geeft een gemeente minder uit dan je op basis van het model zou verwachten, dan mag de gemeente het overschot houden. Geeft een gemeente meer uit, dan zal de gemeente het tekort, tot een bepaald eigen risico, uit eigen middelen moeten dekken. Overigens worden alleen gemeenten met meer dan 40.000 inwoners volledig objectief verdeeld. Kleinere gemeenten worden (deels) verdeeld op basis van de historische uitgaven in die gemeenten.
Overschotten kunnen gemeenten onbeperkt en vrij besteden aan andere doelen. Dit sluit aan bij de beleidsvrijheid die gemeenten hebben voor de middelen die ze via de algemene uitkering van het Gemeentefonds ontvangen. Ik hecht eraan daarbij aan te geven dat gemeenten zijn gebonden aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het betalen van bijstandsuitkeringen. Het objectieve verdeelmodel is gebaseerd op deze wettelijke verplichtingen. Gemeenten die in staat zijn gebleken om minder aan bijstandsuitkeringen uit te geven dan het aan hen verstrekte budget, hebben mijns inziens laten zien binnen de wettelijke randvoorwaarden effectiever te zijn in het verhogen van de uitstroom of beperken van de instroom dan de gemiddelde gemeente in Nederland. Omgekeerd zullen gemeenten met tekorten worden gestimuleerd om de effectiviteit van beleid en uitvoering te verhogen. Binnen de huidige verdeelsystematiek is een bepaalde mate van solidariteit ingebouwd. Gemeenten die te maken hebben met grote tekorten (in 2019 >7,5%) komen in aanmerking voor een vangnetuitkering (mits er ook aan de aanvullende voorwaarden is voldaan). Deze vangnetuitkeringen worden met twee jaar vertraging uit het macrobudget gefinancierd, waardoor de lasten ervan over alle gemeenten worden verdeeld.
Kunt u uitleggen waarom het in het huidige stelsel mogelijk is dat gemeenten onbeperkt voordeel kunnen halen uit het budget Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG-budget), en dat dit budget vrij besteedbaar is, en dus ook aan andere doelen dan kwetsbare mensen kan worden besteed?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat in de uitspraak van juli 2019 de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aangeeft dat het Ministerie van SZW ook onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van de uitkomst van het verdeelmodel, omdat de onevenredigheid van de uitkomsten van het verdeelmodel volgens de CRvB aan de voorkant al door het Ministerie van SZW onderzocht zouden moeten zijn? Op welke manier heeft u, gezien de uitkomst van deze procedure waarbij het ministerie in het ongelijk gesteld is, dit onderzoek nu vormgegeven?
Ik ken de inhoud van de uitspraken van de CRvB. Er is aan de voorkant uitvoerig onderzoek gedaan naar zowel de opzet als de uitkomsten van het verdeelmodel. In de aanloop naar de invoering van het nieuwe verdeelmodel in 2015 zijn diverse experts en een begeleidingscommissie bestaande uit o.a. VNG, Divosa, de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv, opgegaan in de Raad voor Openbaar Bestuur), individuele gemeenten en de Ministeries van Financiën en BZK betrokken geweest. De experts en de Rfv hebben geadviseerd het gekozen verdeelmodel in te voeren. Later is door de Rfv geconstateerd dat er in de verdeling voor 2015 en 2016 knelpunten zaten, die voor het jaar 2017 opgelost zouden moeten worden. De CRvB heeft de constateringen van de Rfv ook betrokken in zijn uitspraak van juli 2019 over de bijstandsbudgetten in 2015.
In de jaren daarna heeft SZW, mede op advies van de Rfv, gewerkt aan doorontwikkeling van het verdeelmodel. Daarbij zijn wederom experts en een begeleidingscommissie nauw betrokken geweest. Met name in 2017 is een grote stap gezet in het nieuwe verdeelmodel, waarbij de knelpunten die de CRvB voor de jaren 2015 (en eigenlijk ook 2016) constateert zijn weggewerkt. Het oordeel van de Rfv over model 2017 is dan ook positief. In 2017 hebben SEO Economisch Onderzoek en Atlas voor gemeenten onderzoek gedaan naar de uitschieters van het verdeelmodel en hoe plausibel die zijn.4 Dit onderzoek toont de relatie aan tussen specifiek beleid en uitvoering enerzijds en tekorten en overschotten anderzijds.
Het uitgangspunt van de verdeelsystematiek is om de budgetten zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de noodzakelijke uitgaven van gemeenten. SZW laat de berekening van de objectieve budgetten uitvoeren door SEO Economisch Onderzoek en Atlas voor gemeenten. Deze berekening komt zeer zorgvuldig tot stand, waarbij alle afzonderlijke stappen door meerdere onderzoekers en door medewerkers van het ministerie worden gecontroleerd. De uitkomsten van de verdeling worden aan diverse toetsen onderworpen.
Wat legitimeerde het gebruik van een alternatief verdeelmodel (model 2017) als model om een nieuw besluit over het jaar 2015 op te baseren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik de berekening van de nieuwe budgetten gebaseerd op model 2017, omdat dit het eerste jaar is na 2015 waarin rekening is gehouden met de centrumfunctie en bovendien gebruik wordt gemaakt van integrale gegevens. Daarmee wordt naar mijn oordeel recht gedaan aan de uitspraak van de CRvB, waarin immers is overwogen dat met name het ontbreken van die factoren in de verdeling voor 2015 leidde tot een onevenredige benadeling van de vier gemeenten.
Op welke manier gaat u de onderzoeksplicht als bedoeld in bovenstaande vraag in de toekomst vormgeven?
De uitspraak van de CRvB heeft betrekking op de bijstandsbudgetten in 2015 van vier gemeenten. Bij de invoering van het nieuwe verdeelmodel in 2015 is sprake geweest van relatief grote herverdeeleffecten, ook met de toepassing van de overgangsregeling. In de jaren daarna zijn de herverdeeleffecten elk jaar minder geworden. Inmiddels is het verdeelmodel uitontwikkeld. Ik blijf wel in goed overleg met gemeenten, Divosa en de VNG over de uitkomsten. Verder zal ik de onderzoeksplicht in de toekomst op dezelfde manier vormgeven als dat ik de afgelopen jaren heb gedaan, zie mijn antwoord op vraag 8.
Vindt u ook dat gemeenten op individueel niveau voorzien moeten worden van een kostendekkende financiering voor de uitvoering van de bijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat gemeenten een tekort of een overschot hebben?
Sinds 2004 is er geen sprake meer van een declaratiestelsel. Op macroniveau worden de bijstandsuitgaven toereikend geraamd. Voor individuele gemeenten kan sprake zijn van tekorten en overschotten. Dit is het resultaat van een systeem van objectieve budgettering. Daarmee ontstaat een financiële prikkel voor gemeenten om de bijstandsuitgaven te beperken.
Hoe heeft u invulling gegeven aan het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) om tot financiële compensatie over te gaan voor de tekorten die ontstaan bij gemeenten? Klopt het dat van compensatie in de zin van het ROB-advies geen sprake is geweest?
U doelt vermoedelijk op de macrotekorten in 2016 en 2017 die zijn ontstaan door de verhoogde instroom van vergunninghouders vanaf 2015. Volgens de reguliere ramingssystematiek worden tekorten via de realisaties verwerkt in het macrobudget van het volgende jaar. Structurele afwijkingen tussen macrobudget en macro realisaties zijn daarmee niet mogelijk. Indien sprake is van grote tekorten, is het voor gemeenten tijdelijk wel een grotere opgave om hun begroting rond te krijgen. Daarom hebben het Rijk en de VNG eind 2015 met het oog op de bovengemiddelde asielinstroom afgesproken dat gemeenten voor de jaren 2016 en 2017 bij SZW voorfinanciering kunnen aanvragen.5Gemeenten hebben daar slechts beperkt gebruik van gemaakt. In 2018 heeft de ROB geadviseerd om bij de raming van het macrobudget 2018 en 2019 rekening te houden met het extra beroep op het vangnet uit de jaren 2016 en 2017 die het gevolg zijn van de verhoogde asielinstroom.6 Naar aanleiding van dit ROB-advies hebben Rijk en VNG nieuwe afspraken gemaakt. Onderdeel van deze afspraken is dat de verhoogde asielinstroom in 2018 en 2019 in de ramingen wordt verwerkt. Daarmee is de discussie tussen Rijk en VNG over de tekorten op het macrobudget in 2016 en 2017 afgesloten. In 2018 en 2019 is er sprake van een overschot op het macrobudget.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten al te maken hebben met tekorten op de jeugdhulp en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), dat het budget voor inburgering nog niet geregeld is en dat er voor het probleem van de verdeelsystematiek van de bijstandsbudgetten nog geen structurele oplossing door u is geboden? Wat vindt u ervan dat gemeenten al deze tekorten zelf hebben moet opvangen en dat zonder gewijzigd beleid ook in de toekomst zullen moeten blijven opvangen? Deelt u de zorgen dat heel veel mensen hier straks de dupe van gaan worden? Welke aanpak stelt u voor om deze tekorten in het gehele sociale domein op te lossen?
Ik vind het, gezien de vrije besteedbaarheid van de middelen, goed dat de tekorten worden bezien in de context van het bredere sociale domein.
Gemeenten kennen op diverse dossiers financiële opgaven. Om deze te verlichten heeft het kabinet vorig jaar extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 mln in 2019, € 300 mln in 2020 en € 300 mln in 2021. Het kabinet heeft met gemeenten een onderzoek afgesproken naar de noodzaak van structureel extra middelen voor jeugdzorg (vanaf 2022). Dat onderzoek vindt dit jaar plaats. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng voor de komende kabinetsformatie. Over de financiële opgave van de nieuwe wet Inburgering worden constructieve gesprekken gevoerd met de VNG. Het kabinet neemt hiermee de zorgen serieus en blijft met gemeenten in gesprek over de opgaven die lokaal zijn of worden belegd.