Gemeenten die bijstandsontvangers fors meer willen laten bijverdienen dan de Participatiewet toestaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de gemeente Amsterdam heeft aangekondigd bijstandsontvangers de mogelijkheid te willen bieden om met behoud van de bijstandsuitkering permanent maximaal 500 euro per maand bij te verdienen, waar de Participatiewet deze mogelijkheid beperkt tot 220 euro per maand voor maximaal zes maanden?1
Ja.
Bent u er tevens mee bekend dat deze actie inmiddels ook in andere gemeenten, waaronder de gemeente Arnhem, navolging lijkt te vinden?2
Ja.
Kunt u aangeven welke gemeenten momenteel vergelijkbare stappen zetten aangaande het ophogen en/of in duur verlengen van de vrijlating zoals vastgelegd in de Participatiewet of hiertoe reeds zijn overgegaan?
De Participatiewet biedt geen mogelijkheid voor een inkomstenvrijlating van 500 euro per maand zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Wel biedt de Participatiewet enkele re-integratie-instrumenten die door gemeenten kunnen worden ingezet om te stimuleren dat mensen uitstromen naar betaald werk. Zo kunnen inkomsten uit arbeid tot maximaal 25% van dat inkomen met een maximum van 220 euro per maand vrijgelaten worden. Deze vrijlating is in duur beperkt tot maximaal zes maanden. Daarnaast kunnen gemeenten ook gebruik maken van de premie arbeidsinschakeling. De premie is een één- of tweemalige premie van maximaal 2.629 euro per jaar. Voor zowel de inkomstenvrijlating als de premie arbeidsinschakeling geldt dat deze kan worden ingezet indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Het is primair de gemeenteraad die de bevoegd- en verantwoordelijkheid heeft om het college van B&W in deze te controleren.
Desgevraagd heeft de gemeente Amsterdam mij verzekerd nog geen concrete plannen te hebben voor een inkomstenvrijlating van 500 euro per maand. De uitspraken van de wethouder bij EenVandaag betroffen een pleidooi voor verruimen van de mogelijkheden om bij te verdienen. De uitspraken van Amsterdamse wethouder kunnen volgens de gemeente dan ook beschouwd worden als een bijdrage aan het maatschappelijk debat over de hoogte van het wettelijk minimumloon en de bijstand als vangnet van onze sociale zekerheid.
De informatie van de gemeente Amsterdam leert overigens ook dat Amsterdam per 1 maart 2021 op tijdelijke basis de premie arbeidsinschakeling inzet als premie deeltijdwerk. De premiehoogte is 30% van het inkomen tot maximaal 219 euro per maand die wordt «opgespaard» en door de gemeente twee keer per jaar wordt uitgekeerd. Overigens experimenteerde de gemeente Amsterdam al sinds 2018 (tot 1 maart 2021) met de premie arbeidsinschakeling als onderdeel van haar eigen onderzoek met de bijstand. Het is mij bekend dat ook de gemeenten Leeuwarden en Wageningen de premie arbeidsinschakeling op een vergelijkbare wijze inzetten. Uit navraag bij Divosa blijkt dat er meer gemeenten zijn die een soortgelijke werkwijze (willen) hanteren, maar welke dat precies zijn, is niet bekend.
Ik juich de inzet van gemeenten toe die erop gericht is om mensen die (langdurig) aangewezen zijn op een bijstandsuitkering te ondersteunen om de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Dat gemeenten bij hun zoektocht naar effectieve prikkels creatieve aanpakken ontwikkelen vind ik op zichzelf waardevol, mits deze aanpakken binnen de kaders van de wet blijven. Indien een gemeente niet binnen de wettelijke kaders blijft, kan de situatie ontstaan dat rechtsongelijkheid wordt gecreëerd. Mochten mij daarover signalen bereiken, dan zal ik met de betreffende gemeente(n) in overleg treden. De inzet van premie arbeidsinschakeling zoals de gemeente Amsterdam deze heeft vormgegeven is wettelijk mogelijk zolang die gericht is op arbeidsinschakeling – en daarmee dus op een duurzame uitstroom – en geen structureel karakter krijgt. Omdat het mogelijk niet voor alle gemeenten duidelijk is binnen welke kaders zij gebruik kunnen maken van de premie arbeidsinschakeling, zal ik gemeenten daarover via Gemeentenieuws informeren.
Bent u van mening dat de gemeente Amsterdam de uitstroompremie die hiertoe wordt ingezet oneigenlijk gebruikt wanneer niet arbeidsinschakeling, maar «het verhogen van het bestaansminimum» het doel is en de verantwoordelijk wethouder hierbij spreekt van een «goede maas in de wet»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat de gemeente Amsterdam en eventuele andere gemeenten die hiertoe overgaan in strijd met de Participatiewet handelen? Zo ja, hoe acteert u hierop?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dergelijke manoeuvres op gespannen voet staan met het gegeven dat gemeenten niet aan inkomenspolitiek horen te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat het verschil tussen het inkomen van iemand die voltijds werkt voor het minimumloon en dat van een bijverdienende bijstandsontvanger hierdoor nog slechts luttele tientjes per maand bedraagt?
Belangrijke uitgangspunten die aan de bijstand ten grondslag liggen zijn dat een ieder verantwoordelijk is voor de voorziening in zijn of haar bestaan en dat de bijstand aanvult voor zover een betrokkene daarin niet slaagt. In de situaties waarin gemeenten oordelen dat het bijdraagt aan arbeidsinschakeling kunnen zij inkomsten uit deeltijdwerk vrijlaten en/of een premie verstrekken. Destijds is door de wetgever al onderkend dat een situatie kan optreden waarin de bijstandontvanger een inkomen verwerft dat boven het reguliere bijstandsniveau uitgaat. Juist om die reden heeft de wetgever bepaald dat genoemde instrumenten slechts in omvang en tijd beperkt toegepast kunnen worden.
Snapt u dat mensen die veertig uur moeten werken voor het minimumloon zich door zulke berichten afvragen waarom ze eigenlijk iedere dag vroeg de wekker zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de betekenis van arbeidsparticipatie niet te reduceren tot alleen het verwerven van inkomen. Een betaalde baan kan een waardevolle betekenis aan het leven geven, waaraan mensen (een deel van) hun identiteit ontlenen. Ook draagt een betaalde baan bij aan het zelfvertrouwen, heeft het een positief effect op de gezondheid en zorgt het voor sociale contacten. Dit neemt niet weg dat ik vind dat werken moet lonen en dat een te klein verschil tussen het bestaansminimum en het wettelijk minimumloon niet wenselijk is.
Vindt u nog steeds in lijn met uw regeerakkoord dat werken lonender moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om te voorkomen dat gemeenten maatregelen treffen die het tegenovergestelde bewerkstelligen?
Betaald werk is de beste weg naar een financieel zelfstandig bestaan en persoonlijke ontplooiing. Ook is betaald werk de effectiefste route om uit de armoede te geraken. Mijn uitgangspunt is dan ook dat betaald werk moet lonen en mensen het in hun portemonnee moeten voelen als ze de stap van uitkering naar werk zetten (zie ook mijn antwoord op vraag 8). Verschillende re-integratieinstrumenten stimuleren uitkeringsgerechtigden om de stap naar werk te zetten. Desalniettemin ontstaat bij inzet van de premie tot arbeidsinschakeling de mogelijkheid dat sommige bijstandsgerechtigden tijdelijk een inkomen kunnen hebben dat dicht tegen het wettelijk minimumloon zit of daaroverheen gaat. Gelet op de doelstelling van re-integratieinstrumenten vind ik dit niet bezwaarlijk, zolang de inzet daarvan tijdelijk blijft en bijdraagt aan hun arbeidsparticipatie, bij voorkeur (en indien mogelijk) gericht op duurzame uitstroom uit de bijstand.
De grote verschillen tussen hoe gemeenten omgaan met de TONK |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat vindt u van het onderzoek door persbureau LocalFocus waaruit blijkt dat de verschillen tussen de hoogte en de duur van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) sterk verschillen tussen gemeenten?1
Ik heb het artikel met interesse gelezen; de resultaten van de analyse komen overeen met het beeld dat het ministerie krijgt op basis van gesprekken met gemeenten en VNG.
Waarom accepteert u dat er geen gelijke criteria aan de TONK worden gesteld waardoor de woonplaats bepaalt hoeveel steun iemand krijgt in plaats van de financiële situatie?
Er is gekozen om de TONK via het juridische kader van de bijzondere bijstand te laten lopen. Hierdoor kon de TONK snel en zonder wetswijziging starten. Bij het juridisch kader van de bijzondere bijstand hoort dat gemeenten decentrale beleidsvrijheid hebben om te bepalen welke criteria zij hanteren bij de toekenning van de TONK en welk bedrag zij willen toekennen. Dit is ook goed, omdat de omstandigheden tussen gemeenten kunnen verschillen.
Vindt u het eerlijk dat het bijvoorbeeld 4.500 euro steun scheelt of je in Den Haag woont of in buurgemeente Westland? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Gemeenten hebben de beleidsregels voor de TONK opgesteld op basis van een inschatting van de doelgroep die de TONK nodig heeft en op basis van een schatting van de steun die mensen nodig hebben. Daarbij heb ik hen aangespoord ruimhartig met de TONK om te gaan. Onlangs is het bedrag dat voor de TONK beschikbaar is verdubbeld tot € 260 miljoen.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om tussentijds aanpassingen te doen. Een aantal gemeenten past inmiddels de beleidsregels aan om een grotere groep huishoudens met een ruimer bedrag tegemoet te kunnen komen. Ik vertrouw erop dat het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente een doordachte beslissing heeft genomen bij het vaststellen van de beleidsregels rondom de TONK.
Denkt u dat 900 euro steun voor de periode van zes maanden in de gemeente Nissewaard en de gemeente Laren daadwerkelijk een oplossing biedt voor bijvoorbeeld zzp'ers die noodgedwongen aanspraak moeten maken op de TONK? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Uit alle gesprekken met gemeenten heb ik de stellige overtuiging dat gemeenten hun uiterste best doen om huishoudens die door Corona (maatregelen) niet meer kunnen voldoen aan hun noodzakelijke lasten te ondersteunen, ofwel door de TONK te verstrekken of door andere vormen van ondersteuning te bieden.
Waarom heeft u geen minimumbedrag afgesproken met de gemeenten? Heeft u de grote verschillen tussen gemeenten tijdens het opstellen van de TONK voorzien?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de TONK vormgegeven binnen het juridische kader van de van de bijzondere bijstand. Hierdoor hebben gemeenten eigen beleidsruime bij de invulling van de TONK.
Ik ben dan ook niet verrast dat gemeenten verschillend met de TONK omgaan: dit past bij het karakter van de bijzondere bijstand.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om tussentijds aanpassingen te doen. Een aantal gemeenten past inmiddels de beleidsregels aan om een grotere groep huishoudens met een ruimer bedrag tegemoet te kunnen komen. Ik verwacht dat daarmee de verschillen tussen gemeenten kleiner worden.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nadere voorwaarden af te spreken zodat de verschillen tussen gemeenten geminimaliseerd worden?
Er vindt zeer regelmatig overleg plaats met VNG, Divosa en een flink aantal gemeenten. Daarin wordt besproken welke verdere stappen er kunnen worden gezet om de bekendheid en het bereik van de TONK te vergroten en de TONK ruimhartig toe te kennen. Ik betrek de sociale partners, UWV en de landelijke cliëntenraad hierbij. Ook heb ik in een brief en later in een videoboodschap gemeenten bedankt voor hun inzet en opgeroepen om de TONK ruimhartig toe te kennen. Nadere voorwaarden kan en wil ik hierbij niet stellen; dat past niet bij het decentrale karakter van de TONK.
Het bericht dat burgers opgejaagd worden en hun privacy wordt geschonden. |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Vindt u het getuigen van vertrouwen in de burger dat tot aan iemands afvalpasgebruik toe geregistreerd en gecontroleerd wordt welk gedrag we vertonen?1
Het artikel in De Volkskrant waarnaar u verwijst, ziet op de controle van gemeenten op de naleving van de verplichtingen uit de Participatiewet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de uitkeringen en mogen daarom in individuele gevallen onderzoek doen. Dit onderzoek dient altijd binnen de grenzen van de onderzoeksbevoegdheid uit de Participatiewet en de jurisprudentie plaats te vinden.
Heeft u de proportionaliteit van afvalpasspionage door de rechter laten toetsen? Deelt u de mening dat deze behandeling van mensen beneden alle waardigheid is?
Nee, dat heb ik niet. De door het college genomen beslissingen zijn vatbaar voor bezwaar en beroep door de burger. Het is uiteindelijk aan de rechter om te toetsen of dat in deze casus proportioneel en rechtmatig was.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau deze verregaande persoonlijke informatie van en over mensen samenbrengt? Op basis van welke wetten geschiedt dit en welke controle van andere overheidsorganen, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, is hier op?
Nee, dat klopt niet. Het Inlichtingenbureau (hierna: IB) voert een aantal wettelijke taken uit ten behoeve van gemeenten die gebaseerd zijn op artikel 64 van de Participatiewet. Meer specifiek zijn verschillende instanties, zoals het UWV, de Belastingdienst en DUO, op grond van dit artikel verplicht inlichtingen te verstrekken aan de gemeente. Het IB levert informatiediensten aan gemeenten op basis van een wettelijke taak, als omschreven in de artikelen 1 van de Wet SUWI en 5.24 van het Besluit SUWI. Het verstrekken van informatie over gebruik van afvalpassen maakt daar geen deel van uit. De werkzaamheden van het IB zijn in lijn met deze regelgeving intermediair en ondersteunend ten behoeve van de uitvoering van gemeentelijke regelgeving. Zowel de wetgeving als de verwerkingen vallen onder het advies c.q. toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens. Verdere verantwoording legt het IB af aan de Minister van SZW als stelselverantwoordelijke. De bestuurlijke relatie tussen het IB en de Minister van SZW volgt uit de publieke taak van het IB zoals opgenomen in de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI) en is beschreven in de statuten van de Stichting IB en in het Besluit SUWI (§ 5.7). De taken die het IB heeft in de vorm van informatieverstrekking zijn daarmee onderhevig aan controle door de formele wetgever, via het formuleren van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het IB. Ik zie er als opdrachtgever op toe dat het IB in lijn met deze wettelijk omschreven taken en bevoegdheden handelt. Er zijn geen aanwijzingen dat in strijd daarmee is of wordt gehandeld.
Verder legt het IB verantwoording af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief).
Waarom is ervoor gekozen om het Inlichtingenbureau vorm te geven via een private stichting? Waarom is het nodig «onafhankelijk van de overheid Nederlandse gemeenten [te verbinden] met andere (overheids)instanties»?2 Welke gevolgen zouden er zijn als deze organisatie niet «onafhankelijk van de overheid» zou zijn?
Bij de oprichting van het IB is met de structuur van een private stichting gekozen voor een duidelijke scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht. De bestuurlijke relatie tussen het IB en de Minister van SZW volgt uit de publieke taak van het IB zoals opgenomen in de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI), het Besluit SUWI (§ 5.7) en de statuten van de Stichting IB. Het IB is niet onafhankelijk van de overheid, maar maakt daar deel van uit als een rechtspersoon met een wettelijke taak. De stichtingsvorm maakt wel dat de organisatie op enige afstand van het Rijk is gepositioneerd. Hiervoor is destijds gekozen omdat het IB fungeert als informatieknooppunt voor gemeenten.
Wie heeft de eindverantwoordelijkheid voor de acties van het Inlichtingenbureau? Op welke manier kunt u invloed uitoefenen op het beleid en de praktijk van deze organisatie? Kunt u een overzicht geven van alle momenten waarop er door een Minister invloed is uitgeoefend op het handelen van het Inlichtingenbureau en de reikwijdte van hun informatievergaring?
Zoals gezegd verricht het IB feitelijke handelingen op basis van een wettelijke taak. De eindverantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het bestuur van de stichting. Voor de taken die het IB in het kader van SUWI heeft, beschik ik als stelselverantwoordelijke over de nodige instrumenten. Een goed voorbeeld is de planning- en controlcyclus die met het IB is afgesproken en waarin ik in de meibrief mijn wensen kenbaar maak en mijn goedkeuring geef aan de uitwerking daarvan in het jaarplan van de stichting. Verder legt het IB verantwoording af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief).
Klopt het dat het Inlichtingenbureau niet reageert op vragen en verzoeken om contact van de pers? Acht u het deel van een goed functionerende democratie wanneer «private» instanties die toegang hebben tot dusdanig veel privéinformatie van Nederlandse burgers weigeren vragen van journalisten te beantwoorden? Wat gaat u hier aan doen?
Nee, dat klopt niet. Het IB heeft met het Ministerie van SZW afgesproken dat de beantwoording van persvragen via de afdeling voorlichting van het Ministerie van SZW verloopt. Uiteraard levert het IB wel een belangrijke inhoudelijke bijdrage aan die beantwoording. Journalisten die per email of via de Servicedesk contact zoeken met het IB worden binnen een zo kort mogelijk termijn teruggebeld door een medewerker van de afdeling communicatie, waarna de betreffende journalist in contact wordt gebracht met de persvoorlichter van het Ministerie van SZW. Dat is in dit geval kennelijk niet goed gelopen.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau niet onder de Wet openbaarheid van bestuur valt? Op welke manier kunnen burgers opvragen welke informatie over hen bekend is en misstanden aankaarten? Welke formele bevoegdheid heeft de Nationale ombudsman hier in?
Ja, dat klopt. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is van toepassing op bestuursorganen. Het IB is geen bestuursorgaan omdat het geen besluiten neemt die op rechtsgevolg zijn gericht, maar alleen feitelijke handelingen verricht om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken.
Als een burger inzage of correctie wenst in de gegevens die door het IB worden gekoppeld, dan kan een burger dit uiteraard verzoeken op grond van de AVG bij de gemeente of de desbetreffende bron(organisatie) zoals bijvoorbeeld de RDW. Het is ook mogelijk om contact op te nemen met het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties (MFO). Het MFO helpt burgers, bedrijven en overheidsorganisaties bij het corrigeren van een fout in een overheidsregistratie.
Daarnaast beschikt het IB over een klachtenregeling op basis waarvan (ook) burgers een klacht kunnen indienen over een handeling of bejegening door (medewerkers van) het IB. Bovendien kan een burger specifiek over de verwerking van persoonsgegevens bij iedere verwerkingsverantwoordelijke – per 1 juni 2021 dus ook het IB voor de taken op het terrein van werk & inkomen – inzage en correctie vragen. In de praktijk zullen deze verzoeken worden doorgeleid naar het betreffende college van burgemeester en wethouder, omdat zij het logisch aanspreekpunt zijn voor burgers met betrekking tot hun bijstandsuitkering en de gegevensverwerking die in dat verband plaats vindt.
De taken en bevoegdheden van de Nationale ombudsman zijn vastgelegd in de Wet op de Nationale ombudsman en de Algemene wet bestuursrecht. De Nationale ombudsman bepaalt zelf waar hij onderzoek naar doet en op welke klachten hij ingaat.
Het Inlichtingenbureau stelt zelf dat haar «medewerkers op geen enkele manier bij fraudeonderzoek betrokken zijn» en zij slechts «signalen afgeeft aan gemeenten», heeft u daarbij zicht op hoe gemeenten die «signalen» interpreteren en welke waarde hieraan wordt gehecht? Kunt u uitsluiten dat uitvoeringsdiensten bij gemeenten deze «signalen» toch opvatten als een constatering van fraude?
De signalen die het IB doorgeeft kunnen aanleiding zijn voor nader onderzoek door een gemeente. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij met die signalen omgaan en de waarde die gemeenten aan de signalen hechten zal per signaal verschillen. Een melding dat een persoon met een bijstandsuitkering in detentie is genomen is een uitsluitingsgrond op grond van de Participatiewet en moet leiden tot stopzetting van de uitkering. Voor veel andere signalen zijn de gevolgen afhankelijk van de nadere onderzoeksbevindingen van de gemeente en de verklaring van de burger.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau de uitvoerder was van het Systeem Risico Indicatie (SyRi)? Op welke manier heeft het Inlichtingenbureau de bevoegdheid gekregen om hier algoritmes voor te schrijven? Deelt u de mening dat het schrijven van algoritmes die data analyseren op basis van bepaalde, gekozen, variabelen om daaruit een persoon te selecteren een vorm van fraudeonderzoek is?
Het klopt dat het IB verwerker was voor SyRI. SyRI kon ingezet worden op verzoek van het samenwerkingsverband als genoemd in artikel 64 van de Wet SUWI. De Minister van SZW was verwerkingsverantwoordelijke voor het instrument. Concreet betekende dit dat het IB bij de samenwerkende partners gegevens uitvroeg, deze versleutelde zodat de persoonsgegevens onleesbaar waren (pseudonimiseren) en vervolgens vergeleek met de risico-indicatoren in het algoritme. De uitkomsten van deze vergelijking werden teruggekoppeld en met persoonsgegevens verstrekt aan de Inspectie SZW. Het IB heeft in het kader van SyRI geen algoritmes geschreven en fungeerde dus enkel als informatieknooppunt. Het IB deed zelf geen nader onderzoek en verwijderde de persoonsgegevens na de informatiekoppeling.
Waar ligt voor u de grens met betrekking tot het inbreuk maken op de privacy van inwoners van Nederland? Vindt u daarbij dat mensen in de bijstand minder rechten hebben?
Graag stel ik voorop dat eenieder in Nederland dezelfde (privacy)rechten heeft, ongeacht of iemand gebruik maakt van overheidsvoorzieningen als de bijstand.
De Participatiewet kent wel wettelijke kaders waar bijstandsgerechtigden zich aan moeten houden. Een zekere mate van controle op de naleving is noodzakelijk voor de houdbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en zorgt ook voor noodzakelijk draagvlak bij al diegenen die door het betalen van belastingen dit stelsel bekostigen.
Deelt u de mening dat de losgeslagen fraudejacht door de overheid al teveel slachtoffers heeft gemaakt in onder andere het toeslagenschandaal en de Participatiewet?
Allereerst kan ik alleen maar beamen dat het afschuwelijk is wat de gedupeerden in de toeslagenaffaire is overkomen. Dat had nooit mogen gebeuren.
Rechtmatigheidscontrole en in het verlengde daarvan fraudebestrijding blijven echter van belang om maatschappelijk draagvlak te creëren en behouden voor bijstandsuitkeringen. Hierbij dient controle op de naleving plaats te vinden met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met respect voor de grondrechten van burgers. Zoals u weet ben ik bezig met een herijking van de Fraudewet, zoals aan uw Kamer toegelicht in de brief van 12 november 2020.3
Deelt u de mening dat door het gebruik van ondoorzichtige algoritmes, het wantrouwen in de burger en de gebrekkige financiering van de sociaaladvocatuur er te weinig mogelijkheid is voor burgers om zich te verweren tegen de overheid?
Het gebruik van «ondoorzichtige» algoritmes staat op gespannen voet met de hierboven genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het principe van transparantie en equality of arms. Zie onder andere de brief over Transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid.2
Daarnaast noemt u wantrouwen in de burger. Dat is geen houding waarmee de overheid de burger moet benaderen en behandelen. In lijn hiermee is in uw Kamer ook de motie aangenomen dat burgers een sterkere rechtspositie moeten krijgen en dat bij de sociale advocatuur hier ook structureel middelen voor vrijgemaakt moeten worden.4 Het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand wordt de komende jaren vernieuwd. De vernieuwing ziet onder andere op betere kwaliteit in het stelsel en op een meer burgergerichte overheid. Er is geen sprake van een bezuiniging. Voor betere vergoedingen voor de sociaal advocatuur is voor 2020 en 2021 € 36,5 miljoen per jaar beschikbaar gemaakt voor een tijdelijke toelage bovenop de basisvergoeding. Ook als we de uitgaven aan rechtsbijstand vergelijken met die in andere landen is geen sprake van gebrekkige financiering. Zo zijn de uitgaven aan gesubsidieerde rechtsbijstand per hoofd van de bevolking in Nederland 2,5 keer zo groot als in België en 3 keer zo groot als in Duitsland.
Deelt u in het licht van de constante stroom aan misstanden en grensoverschrijdingen bij de overheid en door het kabinet de mening dat tot het voltooien van de parlementaire enquête dienstverlening, handhaving en fraudebestrijding er bij overheidsdiensten een stop moet komen op de datahonger en doorgeslagen fraudejacht door de overheid?
Ik ben het met u eens dat datahonger en doorgeslagen fraudejacht niet wenselijk is. Tegelijkertijd weet ik ook dat gegevensverwerking door de overheid noodzakelijk is voor een goede dienstverlening en handhaving. Hetzelfde geldt voor fraudebestrijding, die noodzakelijk is om te voorkomen dat het draagvlak voor sociale zekerheid (of andere systemen waarbinnen gefraudeerd kan worden) zal worden ondermijnd. Daarbij is de overheid vanzelfsprekend gebonden aan beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder proportionaliteit en subsidiariteit.
Het artikel ‘Hoe je door de TOZO-regeling als ZZP’er in de schulden belandt’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe je door de TOZO-regeling als ZZP’er in de schulden belandt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor ondernemers onbegrijpelijk is dat ze steun zouden moeten terugbetalen wanneer ze wel aan de voorwaarden voldeden bij aanvraag?
Zelfstandig ondernemers die voldoen aan de geldende voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Tozo, hebben recht op een Tozo-uitkering. Vanaf maart 2020 is in samenwerking met VNG en Divosa in zeer korte tijd de Tozo tot stand gekomen. Dit alles om ervoor te zorgen dat ondernemers snel en accuraat geholpen konden worden. Om die reden is de Tozo ook gebaseerd op de Participatiewet. Omdat gemeenten bekend zijn met die regeling, konden zij de uitvoering snel ter hand nemen. Vanaf het begin hebben Rijk en gemeente zo snel mogelijk gecommuniceerd over de specifieke voorwaarden van de Tozo.
Ondanks de intensieve communicatie en het feit dat het wettelijke kader van de Participatiewet een bekend gegeven voor gemeenten is, is in een paar specifieke situaties onduidelijkheid ontstaan over de vereisten van de Tozo. In die situaties gaat het onder andere om de kinderalimentatie en de aanspraak op studiefinanciering. In beide gevallen is er reeds actie ondernomen om gemeenten en accountants hiermee coulant om te laten gaan, met als doel om terugbetalingsproblemen bij ondernemers te voorkomen.
Wat betreft de kinderalimentatie is gebleken dat hierover door SZW tijdens de Tozo 1 periode niet consistent en begin mei enige dagen foutief is gecommuniceerd. Mogelijk hebben gemeenten daarom ook niet helder gecommuniceerd naar ondernemers dat kinderalimentatie meegerekend moest worden als onderdeel van het netto-inkomen. In het «Gemeentenieuws van SZW (2020-07)» zijn gemeenten opgeroepen om in deze gevallen ruimhartig maatwerk toe te passen en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Participatiewet biedt.
Op grond van de Participatiewet dienen gemeenten bij jongeren tot 27 jaar die niet studeren te beoordelen of zij niet toch mogelijkheden hebben om te gaan studeren en aanspraak te maken op studiefinanciering. Als dit het geval is, bestaat er geen recht op bijstand op grond van de Participatiewet. Omdat de Tozo op de Participatiewet is gebaseerd zou dit ook moeten gelden voor jonge ondernemers die aanspraak willen maken op een uitkering op grond van de Tozo. Er is echter gebleken dat veruit de meeste gemeenten ondernemers tot 27 jaar hierop niet beoordeeld hebben, waardoor zij gewoon recht op Tozo toegekend gekregen hadden. Om hier geen misverstand over te laten ontstaan heeft de toenmalige Staatssecretaris op 24 november 2020 een brief aan uw Kamer gestuurd2. Daarin valt te lezen dat de uitsluitingsgrond ten aanzien van jongeren tot 27 jaar die zouden kunnen studeren, en daardoor aanspraak zouden kunnen maken op studiefinanciering, buiten toepassing wordt verklaard voor de Tozo.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ondernemers juist verder in de schulden raken als gevolg van het moeten terugbetalen van deTijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO), die in eerste instantie door gemeenten is toegekend en waarvan het leek dat zij aan de voorwaarden voldeden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om gemeenten te vragen hier coulant mee om te gaan en waar nodig het benodigde maatwerk te leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor de ondernemers die niet in aanmerking komen voor de TOZO en deze moeten terugbetalen, de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) toegankelijk zou moeten zijn?
De TONK heeft betrekking op een tegemoetkoming voor noodzakelijke (woon)kosten voor levensonderhoud die door onvoorziene omstandigheden niet meer door het huishouden gedragen kunnen worden. Gemeenten hebben decentrale beleidsvrijheid in de uitvoering van de TONK. Ook ondernemers die niet in aanmerking komen voor Tozo of deze terug moeten betalen en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen, kunnen als zij voldoen aan de lokale voorwaarden een beroep doen op TONK.
Klopt het dat de terugbetaaltermijn voor ondernemers die TOZO moeten terugbetalen maximaal 3 jaar is? Deelt u de mening dat dit een krappe betaaltermijn is voor mensen die hun laatste reserves moeten aanwenden om door de coronacrisis heen te komen?
De maximale looptijd van Tozo-leningen bedrijfskapitaal (de periode vanaf het moment van verstrekking tot het moment waarop deze moet zijn terugbetaald) bedraagt 42 maanden. De lening wordt verstrekt tegen een rentepercentage van 2%. Op dit moment beraadt het kabinet zich over de schuldenpositie van bedrijven als gevolg van de coronacrisis, waaronder ook de voorwaarden van de Tozo-lening. Uw Kamer zal hierover spoedig geïnformeerd worden.
Bent u bereid om de terugbetaaltermijn te verruimen en ervoor te zorgen dat hier geen rente over betaald hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het kinderopvangtoeslagschandaal |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat de zogeheten wettelijke «adempauze» voor de gedupeerde ouders in het kinderopvangtoeslagschandaal, waardoor sinds februari schuldeisers geen oude schulden bij ze kunnen innen, na 1 mei afloopt?1
Betekent dit dat gedupeerde ouders met schulden na 1 mei alweer deurwaarders aan hun deur kunnen verwachten? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor hen een voortzetting van het ongekende onrecht dat hen is aangedaan zal betekenen?
Hoe gaat u voorkomen dat onschuldige slachtoffers de dupe worden van het aflopen van de adempauze, aangezien nog niet iedereen die recht heeft op compensatie dit al zal hebben ontvangen op 1 mei, onder andere vanwege een fout door de Belastingdienst?2
Bent u bereid om de wettelijke adempauze met spoed te verlengen?
Kunt u deze vragen vóór 1 mei a.s. beantwoorden?
Ja dat is gelukt.
Het artikel: ‘Krimpen voert inkomenstoets Wmo in’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Krimpen voert inkomenstoets Wmo in»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Krimpen aan de IJssel per 1 juli a.s. een inkomenstoets voor het recht op huishoudelijke hulp gaat invoeren, terwijl de in 2019 ingevoerde Wmo-abonnementstarieven juist tot doel hebben in een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp te voorzien?
Ik heb de afgelopen periode gesprekken gevoerd met de gemeenten Krimpen aan den IJssel en Leusden.
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft bij wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning (en beleidsregel) een inkomensgrens ingevoerd, die het mogelijk maakt per 1 juli 2021 bij de beoordeling van aanvragen voor de maatwerkvoorziening «hulp bij het huishouden» de financiële draagkracht van cliënten te betrekken. De gemeente meent dat dit besluit in overeenstemming is met de Wmo 2015. De invoering van het abonnementstarief per 1 januari 2019 zou, naar de overtuiging van de gemeente, het begrip «eigen kracht» in een ander perspectief plaatsen waardoor het hanteren van een inkomensgrens mogelijk is en te rechtvaardigen.
Ik heb ook contact gehad met de gemeente Leusden, die op grond van een vergelijkbare motivatie, door middel van een collegebesluit de toepassing van de criteria voor de eigen kracht en zelfredzaamheid heeft aangepast. Per 1 april jl. is de werkwijze zo dat als inwoners voldoen aan de door de gemeente gehanteerde criteria voor financiële draagkracht, zij een aanvraag voor de huishoudelijke hulp (mede) op die grond kunnen afwijzen.
Ik kan mij niet vinden in de besluitvorming van beide gemeenten, aangezien deze aanpassingen evident niet binnen de kaders en uitgangspunten van de Wmo 2015 passen. De Wmo 2015 verplicht gemeenten tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning.
Als hieruit blijkt dat een cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning – als deze niet zelfredzaam is – moet de gemeente deze ook bieden. De wet laat, bij de beoordeling of een inwoner van een gemeente in aanmerking komt voor hulp en ondersteuning op grond van deze wet, geen ruimte om de eigen financiële middelen van inwoners onder het begrip «eigen kracht» te scharen (artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015). Het voeren van inkomensbeleid is en blijft een verantwoordelijkheid van het Rijk. Dit is expliciet het uitgangspunt geweest tijdens de parlementaire behandeling, zowel bij de totstandkoming van de Wmo 2015 als bij de wijziging van de Wmo 2015 die betrekking had op de invoering van het abonnementstarief, en is ook meerdere malen bevestigd in rechtspraak.2
Vanuit mijn rol als systeemverantwoordelijke ben ik genoodzaakt om gemeenten hierop aan te spreken, wanneer zij hun beleid doorzetten en zich niet aan de kaders van de Wmo 2015 houden. Op 15 juli jl. heb ik bovenstaande toelichting ook aan de wethouders van beide gemeenten kenbaar gemaakt. De verantwoordelijk wethouders zijn daarbij verzocht zorg te dragen voor het in overeenstemming brengen met de uitgangspunten van de Wmo 2015 van genoemde besluitvorming in hun gemeente en mij daar vóór 15 oktober over te informeren. Mochten deze gemeenten hiertoe niet voornemens zijn, dan beraad ik mij op de inzet van het vervolg van de interventieladder in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Bijgevoegd treft u de brieven die aan het college van B&W en de gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel en het college van B&W van de gemeente Leusden zijn gestuurd.3 4
Bent u voornemens om de gemeente Krimpen aan de IJssel hierop aan te spreken, aangezien zij niet handelt in overeenstemming met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo nee, waarom niet? Kunt u ook toelichten waarom de gemeente Assen, dat eenzelfde actie ondernam, wel door u is gecorrigeerd en de gemeente Leusden tot op heden niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente met deze actie gevolg geeft aan de oproep van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om de grenzen van de Wmo op te zoeken teneinde de kosten van de uitvoering behapbaar te houden?
De adviezen die de VNG op 23 november jl. aan haar leden heeft gedaan, hebben mij verbaasd, omdat een aantal voorstellen in dit advies niet in lijn is met de wettelijke kaders van de Wmo 2015. Ik vind het onwenselijk dat gemeenten de beleidsruimte dusdanig interpreteren, dat het beleid vervolgens strijdig is met de Wmo 2015, om zodoende het abonnementstarief ter discussie te stellen. Individuele inwoners worden hierdoor mogelijk benadeeld. Zij dienen erop te kunnen vertrouwen dat (decentrale) overheden de wet naleven. Ik heb in het Bestuurlijk Overleg van 10 december 2020 met de VNG benadrukt dat de adviezen van de VNG niet in lijn zijn met de Wmo 2015 en daarbij aangegeven dat ik zal acteren in geval gemeenten zich niet aan de wet houden.
Hoe is in dit kader uw verstandhouding met de VNG, dat een belangrijke rol speelt bij het draagvlak creëren voor- en uitvoering geven aan de nieuwe abonnementstarieven?
Zoals ik ook eerder in mijn brieven over het abonnementstarief5 heb aangegeven verschillen de VNG en het Rijk van inzicht over de wenselijkheid van het abonnementstarief. Echter, vrijwel alle gemeenten voeren deze maatregel binnen de wettelijke kaders uit. Daar waar dat niet het geval is zal ik in contact treden met deze gemeenten.
Heeft u in beeld wat het effect is van de invoering van een individuele gemeentelijke inkomenstoets voor de Wmo op de zorgkosten van de middeninkomens, die financieel zouden moeten worden ontlast met deze nieuwe regeling?
Een belangrijke reden voor de invoering van het abonnementstarief was het beperken van de stapeling van zorgkosten (uit verschillende domeinen). Feitelijk betekent deze maatregel voor een groot aantal huishoudens een vaak aanzienlijke verlaging van de eigen bijdrage. De invoering van een inkomenstoets zal deze beperking grotendeels teniet doen en er toe leiden dat midden- en hoge inkomens te maken krijgen met hogere kosten.
Daarnaast is een inkomensafhankelijke eigen bijdrage erg complex, vanwege de vaststelling van het bijdrageplichtige inkomen (waarbij landelijk inkomensbeleid wordt gevoerd) en het controleren op het overschrijden van de kostprijs. Hierdoor is deze regeling niet alleen duur en complex in de uitvoering, maar ook lastig uitlegbaar richting cliënten. Cliënten weten vooraf vaak niet welke bijdragen ze gaan betalen en de kans op fouten en correcties (met stapelfacturen tot gevolg) neemt toe.
Vindt u ook met dat een stapeling van inkomensafhankelijkheid bovenop ons progressieve belastingsysteem onwenselijk is en met name middeninkomens hard kan treffen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u het standpunt dat de zorgkosten voor middeninkomens met een langdurige zorgvraag zo laag mogelijk moet worden gehouden en dat dit doel te allen tijden moet worden gewaarborgd?
Ik ben van mening dat het goed is dat mensen zelf ook een bijdrage leveren aan zorg en ondersteuning die zij van de overheid ontvangen. Tegelijkertijd wil ik oog hebben voor de stapeling van de zorgkosten voor middeninkomens. Dat was ook een belangrijke reden voor de invoering van het abonnementstarief. Uit de monitor blijkt dat juist ook de middengroepen sterk profiteren van het abonnementstarief.
Wat gaat u doen om de problemen van gemeenten met de Wmo-abonnementstarieven op te lossen en de zorgkosten van de middeninkomens met een langdurige zorgvraag te beschermen?
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2 en 3 zie ik erop toe dat gemeenten binnen de wettelijke kaders opereren. Daarnaast werken Rijk en VNG in een gezamenlijk proces aan mogelijke beleidsopties die bijdragen aan een betere beheersing van de Wmo-uitgaven op zowel de korte als de lange termijn.
Het uitblijven van een goed sociaal plan voor het personeel van de kolencentrale op de Maasvlakte |
|
Renske Leijten |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe is het mogelijk dat dat kolencentrale Onyx Power Plant Rotterdam in oktober 2020 een subsidie van 238 miljoen euro heeft aangevraagd in ruil voor het beëindigen van de werkzaamheden van de kolencentrale, maar niet genoeg geld uittrekt voor een sociaal plan voor personeel terwijl dit wel een voorwaarde was voor de subsidie?1
De call for proposals is opengesteld zodat eigenaren van kolencentrales een voorstel kunnen indienen om volledig te stoppen met kolenstook met behulp van een subsidie. Aan de voorstellen heb ik een aantal eisen verbonden (zie hiervoor ook Kamerstuk 32 813, nr. 568) waaraan moet zijn voldaan voordat de subsidie definitief wordt toegekend.
Daarnaast dienen de procedures op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) te zijn afgerond. Op grond van de WOR heeft de ondernemingsraad (OR) adviesrecht over een voorgenomen besluit van de ondernemer tot beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van een belangrijk onderdeel daarvan. Er is, voor zover mij bekend, op dit moment nog geen overeenstemming bereikt over een sociaal plan. Dat betekent dat ook nog niet bekend is hoeveel geld de werkgever voor dit sociaal plan en voor de uitvoering ervan reserveert.
Als het voorstel dat door Power Plant Rotterdam is ingediend niet voldoet aan de gestelde eisen, wordt de subsidie voor het voorstel niet verleend. Hiermee wordt onder andere geborgd dat werknemers adequaat worden ondersteund als de subsidie wordt verstrekt.
Deelt u de mening dat een regeling van hetzelfde niveau als van de vorig jaar gesloten Hemwegcentrale moet zijn, te weten ten minste drie jaar lang recht op scholing, begeleiding, en compensatie van inkomensverlies bij een lager betaalde volgende baan WW-uitkering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de Hemwegcentrale was er sprake van een gedwongen sluiting per 1 januari 2020, terwijl de Onyxcentrale er zelf voor gekozen heeft om subsidie aan te vragen om de centrale te sluiten.
Vanwege die vrijwilligheid van deze sluiting is in de call for proposals als eis opgenomen dat de werkgever de medewerkers die hun baan verliezen als gevolg van de sluiting adequaat moet ondersteunen, waarbij wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het Westhavenarrangement. Dat betekent begeleiding en ondersteuning bij het vinden van een volgende baan voor alle werknemers met een tijdelijk of een vast dienstverband. En daarnaast een tegemoetkoming van in totaal tenminste 35% van het jaarloon – vanwege een eventueel lager loon in een nieuwe baan – voor de werknemers met een vast dienstverband voor een periode van maximaal drie jaar.
Als aan deze eisen niet wordt voldaan, wordt de subsidie niet verleend.
Kunt u proberen uit te leggen dat deze belegger denkt bijna een kwart miljard in zijn zak te steken terwijl het denkt maar 1,3% te reserveren voor hun personeel?
De financiële beoordeling van het ingediende voorstel is nog niet afgerond. Nadat dit is gebeurd, zal het voorgenomen besluit ook aan de Europese Commissie ter goedkeuring worden voorgelegd, omdat de subsidie staatssteun betreft. Door de beoordeling van het voorstel en de goedkeuring van de Europese Commissie wordt geborgd dat aan Power Plant Rotterdam niet meer subsidie wordt verleend dan is gerechtvaardigd.
Wat vindt u ervan dat de directie van de kolencentrale al sinds oktober weet dat er een subsidie voor de sluiting is aangevraagd, terwijl er sinds die tijd enkel onzekerheid is over hun toekomst onder personeel van de kolencentrale?2
Het is altijd vervelend als werknemers in onzekerheid zitten over hun baan en ik ben mij er van bewust dat het voorstel door Power Plant Rotterdam om de centrale te sluiten grote impact heeft voor het personeel dat daar werkzaam is. Ik ben mij er ook van bewust dat in de periode waarin de aanvraag van Power Plant Rotterdam wordt beoordeeld er grote onzekerheid is bij de werknemers van de centrale. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat het besluit over de aangevraagde subsidie zorgvuldig wordt genomen en dat kost tijd.
Door het opnemen van de eis ten aanzien van het sociaal plan in de call voor proposals is gewaarborgd dat er adequate ondersteuning is voor de werknemers en probeer ik iets van deze onzekerheid weg te nemen.
Kunt u aangeven welk overleg er in de afgelopen maanden is geweest met de directie van de kolencentrale en/of de aandeelhouder over de subsidie en het sociaal plan?
De afgelopen maanden is er contact geweest met de directie van de kolencentrale en met de aandeelhouder van Power Plant Rotterdam over de (financiële) onderbouwing van het voorstel dat onder de call for proposals is gedaan. Hierover is daarnaast ook contact geweest tussen de directie van de kolencentrale en de adviseur die EZK ondersteunt. Deze contacten zijn noodzakelijk om het voorstel te kunnen beoordelen in het licht van de eisen die zijn gesteld in de call for proposals. In het bijzonder mag geen sprake zijn van overcompensatie en dient het sociaal plan aan te sluiten bij de uitgangspunten van het Westhavenarrangement.
De Staat is zelf geen partij in de onderhandelingen tussen de werkgever en werknemer met betrekking tot het sociaal plan. Ik toets, met ondersteuning van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, of het bij de aanvraag overgelegde concept van het sociaal plan aan de eisen voldoet.
Herinnert u zich nog de aangenomen motie-Beckerman over een goede oplossing voor de medewerkers van de Onyx-kolencentrale? Kunt u aangeven wat u heeft gedaan met deze opdracht? (Kamerstuk 32 813, nr. 627)
Deze motie staat helder op mijn netvlies en ik geef er uitvoering aan. De overheid is geen partij bij de onderhandelingen over een sociaal plan, dat is aan partijen zelf. Met de in de call for proposals opgenomen eisen ten aanzien van een sociaal plan, wordt geborgd dat er een goede regeling komt voor de medewerkers van de centrale.
Hoe is uit te leggen dat de Amerikaanse belegger Riverstone in 2019 vier kolencentrales van ENGIE overnam van voor 200 miljoen, nu voor het sluiten van één van die vier 238 miljoen euro subsidie vraagt, dit overigens nog bovenop kolencentrales in Duitsland die waarschijnlijk ook met subsidie gesloten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Power Plant Rotterdam heeft subsidie aangevraagd voor het projectvoorstel tot sluiting en ontmanteling van de centrale. De hoogte van de subsidie moet enerzijds onder een vastgesteld maximum per megawatt zijn en anderzijds niet leiden tot overcompensatie. Ik heb een externe adviseur gevraagd om de financiële gevolgen te toetsen om te borgen dat er geen sprake is van overcompensatie. Daarnaast zal ook de Europese Commissie goedkeuring moeten verlenen aan de subsidie, omdat het staatssteun betreft. Door de beoordeling van het voorstel en de goedkeuring van de Europese Commissie wordt geborgd dat aan Power Plant Rotterdam niet meer subsidie wordt verleend dan is gerechtvaardigd.
Bent u bekend met de plannen om de kolencentrale niet te sluiten, maar om te bouwen tot een biomassacentrale? Kunt u hier meer over delen met de Kamer?
Power Plant Rotterdam heeft een voorstel onder de call for proposals ingediend. Dit voorstel ligt thans voor ter beoordeling. Ik heb vernomen dat Onyx een verkenning uitvoert waarin wordt onderzocht of de Power Plant Rotterdam kan worden omgebouwd naar een biomassacentrale.
Op het moment dat ik de ingediende aanvraag heb beoordeeld, zal ik u hierover informeren.
Deelt u de indruk dat de kolencentrale op dit open gehouden wordt om na reparatie met winst verkocht te kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze indruk niet.
Kunt u bevestigen dat de subsidieverlening stil is gelegd tot dat er een fatsoenlijk akkoord is gesloten met de vakbonden over de toekomst van de medewerkers van de kolencentrale?
Het proces van subsidieverlening kan doorgaan, omdat de subsidie uiteindelijk wordt verleend onder de voorwaarden dat er een sociaal plan moet worden ingediend dat voldoet aan de eisen uit de call for proposals (die aansluiten bij het Westhavenarrangement) en dat alle procedures conform de WOR zijn afgerond, zoals ook opgenomen in de call for proposals. De subsidie wordt niet eerder definitief verleend dan wanneer duidelijk is dat aan de voorwaarden uit de call for proposals is voldaan.
Erkent u dat het groots subsidiëren van beleggers om een kolencentrale te sluiten zonder dat er oog is voor personeel dat daar werkt, totaal geen draagvlak creëert voor klimaatbeleid?
Ik heb in mijn antwoorden aangegeven waarom ik van mening ben dat het kabinet met de in de call for proposals gestelde voorwaarden juist nadrukkelijk oog heeft gehad en nog steeds heeft, voor de belangen van de medewerkers van de centrale.
Het bericht 'Hoe juist werken tot armoede leidt: ‘Het probleem is dat toeslagen, loon en uitkering niet op elkaar zijn afgestemd’' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe juist werken tot armoede leidt: «Het probleem is dat toeslagen, loon en uitkering niet op elkaar zijn afgestemd»»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het signaal dat mensen die een uitkering en/of toeslagen ontvangen betalingsproblemen ervaren wanneer zij fluctuerende inkomsten hebben of een salaris per vier weken uitbetaald krijgen?
Dit signaal herken ik. Op 1 maart jl. heb ik het rapport «Als verrekenen een beperking is» aangeboden aan uw Kamer; dit rapport werpt een helder licht op deze problematiek2. In mijn reactie heb ik aangegeven welke acties al in gang zijn gezet en heb ik een eerste beeld geschetst van wat er nog meer gedaan gaat worden. Zoals toegezegd informeer ik u voor de zomer nader over de aanpak.
Welke regels gelden er rond het ontvangen van een loonstrook en hoe lang mag een werkgever de tijd nemen tussen het overmaken van het salaris en het verstrekken van een loonstrook? Hoe verhoudt dit zich tot de snelheid waarmee een uitkeringsgerechtigde de inkomsten moet opgeven?
De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling de werknemer een «loonstrook» te verstrekken: een schriftelijke of elektronische opgave van het loonbedrag, van de gespecificeerde bedragen waaruit dit is samengesteld, en van de gespecificeerde bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden. Een loonstrook hoeft niet te worden verstrekt als er ten opzichte van de vorige betaling in geen van deze bedragen een wijziging is3. Eerdere verstrekking van een loonstrook dan uitvoering van de betaling is dus wel toegestaan.
Veel werkgevers betalen binnen het tijdvak waarover het loon is berekend en verstrekken ook op dezelfde dag of kort daarna de loonstrook. Bij betaling van het loon na afloop van het tijdvak waarover het loon is berekend, hoeft de loonstrook ook pas na afloop van dat tijdvak te worden verstrekt.
Uitkeringsgerechtigden moeten bij de gemeenten vaak tijdens het tijdvak waarover ze recht hebben op een uitkering, opgave doen van hun inkomsten in dat tijdvak. Dit is het geval bij verrekenen «op de maand». Een gemeente die de uitkering over de maand mei betaalt op 29 mei, wil bijvoorbeeld vóór 25 mei alle loonstroken ontvangen hebben over de maand mei. Dat lukt meestal niet, dus dan wordt een uitkering pas betaald als de loonstrook er is (bijvoorbeeld op 3 juni).
Gemeenten die achteraf verrekenen, geven daarmee een maand extra speling: zij betalen dan op 29 mei de uitkering over de maand mei, maar verrekenen daarmee het inkomen van april. In dat geval moet dan vóór 25 mei de loonstrook van april binnen zijn (na afloop van het tijdvak), dat levert qua loonstroken minder problemen op. Bij sterk wisselende inkomsten hebben mensen zo een sterk fluctuerend totaalinkomen. Ook zal aan het eind van de baan of uitkering een vordering ontstaan, waardoor mensen uit de uitkering stromen met een schuld, of een maand een lage uitkering krijgen en ook geen loon meer ontvangen.
Het UWV betaalt een werkloosheidsuitkering na afloop van de maand, na ontvangst van de opgave van inkomsten. In de meeste gevallen heeft de werknemer dan al zijn loon en de loonstrook over die maand ontvangen en staat het inkomen dat de WW-gerechtigde heeft ontvangen al in de vooraf ingevulde inkomstenopgave van het UWV van die maand. Indien dat niet het geval is, kan de WW-gerechtigde na afloop van de maand inkomstenopgave (IKO) doen of wachten totdat de werkgever de gegevens over het inkomen via de Belastingdienst aan UWV heeft doorgegeven. Het UWV verrekent met de uitkering het inkomen van de maand waarover de uitkering achteraf wordt betaald (bijvoorbeeld betaling in juni van de uitkering over mei, met verrekening van loon van mei)4.
Bij bijvoorbeeld een WIA-uitkering hoeft de werknemer alleen op te geven dat hij aan het werk is gegaan, en hoeft hij geen loonopgave te doen. Het UWV betaalt vervolgens de WIA-uitkering op basis van een geschat inkomen. Daardoor kunnen mensen maandenlang te weinig of te veel uitkering ontvangen, met nabetaling of navordering als gevolg. Bij de definitieve vaststelling achteraf verrekent het UWV de inkomsten op basis van de gegevens in de polisadministratie. Indien in sommige gevallen geen gebruik gemaakt kan worden van de polisadministratie (bijvoorbeeld als de werkgever niet tijdig loonaangifte heeft gedaan) worden er toch loonstroken opgevraagd.
Hoeveel mensen ontvangen een salaris per vier weken en hoeveel daarvan ervaren hierdoor liquiditeitsproblemen?
Volgens gegevens van de Belastingdienst werden over het eerste aangiftetijdvak in 2021 in totaal 1.481.224 inkomstenverhoudingen met vierwekelijks loon aangegeven. Het genoemde aantal geeft niet precies het aantal werknemers weer.
Voor dezelfde werknemer kan de werkgever namelijk aangifte doen in meer dan één inkomstenverhouding, bijvoorbeeld bij meerdere dienstbetrekkingen van de werknemer tot dezelfde werkgever in hetzelfde tijdvak.
Niet bekend is hoeveel personen in verband met de ontvangst van salaris per vier weken liquiditeitsproblemen ondervinden.
Kan het voorkomen dat personen in een bepaalde maand minder toeslagen of een lagere uitkering ontvangen wanneer er in deze maand twee uitbetalingen over een periode van vier weken plaatsvinden (bijvoorbeeld op de tweede en de 29e van de maand)?
Het is mogelijk dat een persoon in een maand een geringere of geen uitkering ontvangt als in een maand twee uitbetalingen vallen van loon per vier weken.
Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de inkomstenverrekening op grond van de WW. Daarbij wordt het loon verrekend in de maand waarin de periode van vier weken, waarop het loon betrekking heeft, eindigt in de loonaangifte van de werkgever. Het moment van de betaling door de werkgever (het «genietingsmoment») kan afwijken van het moment van het einde van de periode van de loonaangifte. Bij de WW is het mogelijk dat in de maand waarin twee loonbetalingen van vier weken plaatsvinden, de uitkering met een maand wordt stopgezet en na een maand wordt hervat. Dit komt meestal voor bij uitkering over de maand november of december. Betrokkenen worden hierop gewezen door het UWV. In december worden inkomsten van twee perioden verrekend met de uitkering. In januari krijgt de betrokkene minder of geen uitkering maar in totaal heeft hij niet minder inkomsten. In december krijgt hij immers twee keer loon.
Bij gemeenten zijn hier over het algemeen twee werkwijzen. Een deel van de gemeenten verrekent bij vierwekelijkse inkomsten alleen de werkelijk ontvangen bedragen, waardoor in december twee perioden worden verrekend. Een ander deel van de gemeenten verrekent elke kalendermaand al 1/13 extra inkomsten (omrekenen vierwekelijks inkomen naar maandbedragen), zodat in de maand waarin twee uitbetalingen van loon vallen, er toch een uitkering beschikbaar kan worden gesteld. In deze oplossing is het inkomen in de kalendermaanden waarin deze omrekening plaatsvindt telkens wel lager.
Toeslagen zoals de zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag worden per kalenderjaar vastgesteld op basis van het jaarinkomen, en het vastgestelde bedrag wordt in maandelijks gelijke delen uitbetaald. Het ontvangen van twee betalingen over vier weken in één maand heeft in principe geen gevolgen voor de hoogte van de uitbetaalde toeslag in die maand. Wel kan het voorkomen dat een jaaropgave van de gemeente over de uitkering van het verstreken jaar niet klopt, doordat op het moment van opmaken daarvan de loonstrook van het tweede betaalmoment nog niet beschikbaar is. Dat heeft gevolgen voor de toeslagen. Mogelijk is het voor de burger ingewikkelder om het juiste jaarinkomen/toetsingsinkomen te bepalen op basis van uitbetaling per vier weken dan bij een maandelijks salaris. Een onjuiste inschatting leidt tot een nabetaling of terugvordering van de toeslag. De rekenhulp op de site van Toeslagen geeft de burger de mogelijkheid om aan te geven dat loon vierwekelijks wordt uitbetaald.
In hoeverre ervaren uitvoeringsorganisaties problemen met het vaststellen van de hoogte van toeslagen en/of uitkeringen wanneer personen salaris per vier weken uitbetaald krijgen?
De verrekening van loon dat is uitbetaald per vier weken met uitkering en de vaststelling van de hoogte van de uitkering op basis van dat loon is voor de uitvoeringsorganisatie mogelijk, maar vraagt aandacht.
Van belang is om die situatie goed te onderkennen in de polisadministratie, de loonopgave of de loonstrook. Indien de werkgever de loonaangifte over de vierwekenbetaling niet per vier weken maar per maand doet, spoort het tijdvak van loonberekening niet met het tijdvak van de loonaangifte. In sommige gevallen moet dan bij de uitkeringsverstrekker een omrekening plaatsvinden.
Gemeenten kunnen de inkomsten omrekenen naar maandbedragen. De meeste gemeenten doen dit, zij rekenen de inkomsten dan toe naar de maand waarin ze verworven zijn. In de «Werkwijzer Verrekenen Parttime Inkomsten» van Divosa is een casus opgenomen die laat zien dat mensen daardoor maandelijks minder te besteden kunnen hebben dan de uitkeringsnorm5.
De complexiteit rond verrekenen van vierwekelijkse inkomens maakt het berekenen van de juiste uitkering gevoeliger voor fouten, minder transparant en lastig te controleren voor de inwoner. Gemeenten moeten elke maand de inkomsten toerekenen aan de maand waarop ze betrekking hebben6 (het transactiesysteem). Als een vierwekenperiode valt in twee maanden (bijvoorbeeld twee weken in mei en twee weken in april), dan wordt het inkomen gesplitst en administratief aan twee verschillende maanden toegerekend. Dat is arbeidsintensief.
De betaling van periode 13 komt vaak aan het eind van het kalenderjaar, of in de eerste week van het nieuwe jaar. Als de gemeente die betaling gaat verwerken en er blijkt een afwijking te zijn ten opzichte van de gemaakte toerekening van 1/13 (zie antwoord 5), dan wordt dat in de uitkering van januari gecorrigeerd. Daarbij komt het voor dat het bedrag op de jaaropgave over het voorgaande kalender achteraf gezien niet klopt. Als gemeenten niet maandelijks omrekenen voor de 13e periode, moet in december alsnog het bedrag (aan inkomsten boven de norm) verrekend worden. Dit is soms een groot bedrag, wat kan leiden tot een inhouding op de uitkering in de eerste maanden van het nieuwe kalenderjaar.
De hoogte van de toeslagen wordt berekend op basis van het jaarinkomen. Bij de definitieve berekening gaat de dienst Toeslagen uit van het inkomen zoals door de inspecteur vastgesteld bij de aanslag inkomstenbelasting of, bij afwezigheid daarvan, de fiscale jaaropgaaf. Daarbij is het niet van belang of de betaling eens per maand of per vier weken plaatsvindt. Toeslagen ervaart daarom geen problemen bij de definitieve vaststelling van de toeslagen.
Wat zijn de voor- en nadelen van een uitbetaling per vier weken ten opzichte van een maandelijks salaris?
Werkgevers kunnen voordeel hebben van uitbetaling per vier weken. Zij hebben ooit gekozen voor uitbetaling per vier weken en hebben hun kostenberekenings- en plannings-, facturerings- en betaalsystemen en (boekhoudkundige) rapportages daarop al sinds jaar en dag ingericht. In branche-cao’s kunnen tabellen staan voor periode- en maandsalaris, en werkgevers kunnen daaruit kiezen. In sectoren waarin bijvoorbeeld veel met parttimers en wisselende diensten wordt gewerkt, of waarin in de cao wordt gerekend met uurlonen, kan een voorkeur bestaan voor salarisbetaling per vier weken (of per week) die aansluit bij de gewerkte uren per week, wat heel inzichtelijk is voor werkgevers en werknemers. De salarisbetaling is direct te herleiden naar de gewerkte uren per week. Elke periode is even lang, terwijl bij maandsalaris een fictie wordt gehanteerd van een maandelijks even hoog aantal gewerkte uren. Een terugkerend punt van periodesalarissen (of vier wekensalarissen) is dat een jaar niet exact deelbaar is in weken of in perioden van vier weken. Om de zoveel jaar komt wel de vraag op over al of niet een 53ste week opvoeren.
Voor werknemers is het eerste belang dat zij kunnen rekenen op tijdige en correcte betaling van hun loon, en een tijdig afgegeven, kloppende en inzichtelijke loonstrook. Voor de meeste werknemers die per vier weken (of per week) betaald krijgen, is er mogelijk geen direct belang in verandering naar betaling per maand, omdat zij geen uitkering genieten en niet te maken hebben met verrekening. Een nadeel van betaling per vier weken voor werknemers kan zijn dat die minder goed aansluit bij de maandelijkse uitgaven voor allerlei vaste lasten. De werknemer moet daarop anticiperen en dat is niet altijd makkelijk bij een laag inkomen.
Zou het uniformeren van salarisbetalingen naar maandelijkse betalingen of halfmaandelijkse betalingen kunnen helpen om problemen met verrekening van uitkeringen of toeslagen te voorkomen? Wat zijn daar de voor- en nadelen van?
De salarisbetaling is thans wettelijk niet uniform geregeld. De werkgever moet de werknemer zijn loon op de bepaalde tijd voldoen, en het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon wordt berekend7. Het tijdvak voor voldoening is in beginsel niet korter dan één week en niet langer dan één maand. Werkgevers zijn binnen deze regels en eventuele afspraken in een cao of arbeidsovereenkomst, vrij om een systeem te kiezen van betaling van het loon, doorgaans per maand of per vier weken, per week of per dag. Betaling per halve maand is niet gebruikelijk.
Bij het uniformeren van de betalingen van loon tot betalingen per maand achteraf (in het Burgerlijk Wetboek, zonder mogelijkheid van afwijking bij cao of schriftelijke arbeidsovereenkomst) zouden de met uitkeringen te verrekenen loonbedragen beter aansluiten bij de uitkeringen die per maand (achteraf) worden betaald. Ook voor uitkeringen moet dan worden geregeld dat deze per maand (achteraf) worden betaald8.
Een uniform ritme van uitbetaling sluit echter niet aan bij de werkwijze van alle werkgevers en alle uitkeringsverstrekkers. Een deel van de werkgevers zal zijn administratieve en betaalsystemen moeten aanpassen. Dit geeft eenmalige en mogelijk structurele administratieve lasten voor werkgevers en uitvoeringskosten voor uitkeringsverstrekkers. Voor werknemers die nu hun loon per vier weken krijgen, worden de loonstrook en het ontvangen loon mogelijk minder inzichtelijk omdat het loon minder aansluit bij de berekening van het loon per uur en de berekening van gewerkte uren in tijdvakken van vier weken.
Naast het reguliere loon vindt vaak, op grond van de wet dan wel de toepasselijke cao of andere arbeidsvoorwaarden, periodiek opbouw plaats van verschillende looncomponenten, zoals opbouw van vakantiebijslag, eindejaarsuitkering, of individueel keuzebudget, waarbij die componenten eenmaal of op meerdere momenten worden uitbetaald uit die opbouw. De uitbetaling van die componenten loopt niet gelijk met de reguliere betaling van uitkeringen, en, indien van toepassing, de eenmalige uitbetaling van vakantiebijslag over die uitkeringen. Indien salarisbetalingen geüniformeerd worden naar één termijn (per maand), dan zouden ook uniforme regels moeten gelden voor die extra componenten, om disharmonie te voorkomen.
Zijn internationaal vergelijkbare gevallen bekend waar salaris per vier weken en toeslagen en uitkering per maand worden uitbetaald?
Het is mij niet bekend hoe in andere landen wordt omgegaan met uitbetaling van loon per vier weken en van uitkering per maand, en de verrekening van loon met de uitkering.
Zo ja, kennen zij dezelfde problematiek als beschreven in het bovengenoemde artikel en op welke wijze gaan zij hier mee om? Zijn er landen die een bepaald betaalritme verplichten voor het uitbetalen van salaris?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om de problemen met het verrekenen van het vakantiegeld, ook als dat nog niet is ontvangen, te verminderen of te voorkomen? Is het wat u betreft wenselijk als het vakantiegeld direct wordt uitbetaald?
Denkbaar is dat geen vakantiebijslag (of eindejaarsuitkering/ extra periode salaris, of een individueel keuzebudget) periodiek wordt opgebouwd over loon of over uitkeringen. Dan wordt het bedrag van de vakantiebijslag direct met het reguliere loon uitbetaald, en op dezelfde wijze en in hetzelfde tijdvak verrekend met uitkering als het reguliere loon («all-inverloning»)9.
Een andere mogelijkheid is om de opbouw per tijdvak en de eenmalige uitbetaling van vakantiebijslag in stand te laten, maar de uitbetaling van vakantiegeld over loon te verrekenen met de uitkering die in het tijdvak wordt betaald waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald, in plaats van de opgebouwde vakantiebijslag. De uitbetaling van vakantiebijslag over loon en de uitbetaling van vakantiebijslag over uitkeringen vinden mogelijk niet in dezelfde maand plaats. Bij verrekening van andere opgebouwde looncomponenten zoals eindejaarsuitkering en individueel keuzebudget doen zich vergelijkbare vragen voor als bij verrekening van vakantiebijslag.
Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de uitbetaling van looncomponenten zoals vakantiebijslag, eindejaarsuitkering en individueel keuzebudget. In regels over minimumloon en minimumvakantiebijslag en in regels over vaststelling van de hoogte van uitkeringen wordt thans rekening gehouden met deze looncomponenten.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen mee te nemen in de nadere reactie op het rapport van het UWV «Als verrekenen een beperking is»?2
De antwoorden op deze vragen worden meegenomen in het onderzoek naar aanleiding van het rapport. Daarin wordt nader ingegaan op de werkwijzen bij inkomstenverrekening.
Het bericht 'Kloosters vragen om compensatie, want ook broeders bijten in coronatijd op houtje' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de brief van de koepelorganisatie van religieuze gemeenschappen en instituten, de Konferentie Nederlandse Religieuzen, met een verzoek om een compensatieregeling vanwege het wegvallen van inkomsten als gevolg van corona?1
Ja. Op 10 mei 2021 heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de brief een telefonisch gesprek gehad met de koepelorganisatie van religieuze gemeenschappen en instituten.
Bent u ervan op de hoogte dat de inkomsten van kloosterlingen voor een groot deel bestaan uit het verkopen van abdijproducten in de abdijwinkel en uit het bieden van overnachtingen in zogenaamde gasthuizen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Van welke steunmaatregelen kunnen abdijwinkels en religieuze gasthuizen gebruik maken?
De COVID-19-regelingen en -subsidies gelden voor een uiteenlopende groep werkgevers en ondernemers en zijn vanwege de omvang en gewenste tijdigheid generiek van aard. Abdijwinkels en religieuze gasthuizen kunnen – net als andere ondernemers – afhankelijk van hun specifieke situaties en wanneer zij voldoen aan de voorwaarden – een beroep doen op de bestaande regelingen zoals de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Daarnaast zijn er financieringsmogelijkheden waarbij de overheid garant staat, zoals Qredits, GO-C en KKC. Ook hier zijn er uiteraard bepaalde voorwaarden waaraan ondernemers moeten voldoen.
Waarom hebben deze organisaties geen toegang tot de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
De bovenstaande organisaties hebben net zoals andere ondernemers toegang tot TVL, mits ze aan de voorwaarden van de TVL voldoen. We zien in de TVL-aanvragen dat een aantal kloosters de TVL hebben aangevraagd en deze aanvraag ook toegekend hebben gekregen.
Deelt u de mening dat deze abdijwinkels en gasthuizeneen gelijke behandeling verdienen als alle andere winkels en horecagelegenheden die vanwege corona hun deuren hebben moeten sluiten? Zo ja, bent u bereid om voor de kloosterlingen die afhankelijk zijn van inkomsten uit abdijwinkels en gasthuizen, eenzelfde regeling te treffen als die getroffen is voor horecagelegenheden en winkels? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze kloosterlingen gecompenseerd worden voor hun inkomstenverlies vanwege corona?
Ja, ik deel de mening dat abdijwinkels en gasthuizen een gelijke behandeling verdienen als alle andere winkels en horecagelegenheden die vanwege corona hun deuren hebben moeten sluiten. Vandaar dat abdijwinkels en gasthuizen net als alle andere winkels en horecagelegenheden toegang hebben tot TVL, mits ze aan de voorwaarden voldoen.
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen waaronder de abdijwinkels en gasthuizen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de eerder genoemde NOW, Tozo en TVL. Het generieke steun- en herstelpakket beweegt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten of meer omzetverlies hebben. Daarnaast roept het kabinet ondernemers zelf ook op om zo goed als kan zelf omzet te genereren, via bijvoorbeeld andere kanalen zoals afhaal of online verkoop.
Zie vraag 3 voor een overzicht van steunmaatregelen waar abdijwinkels en gasthuizen voor in aanmerking kunnen komen. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens om, naast de bestaande diverse generieke steunmaatregelen, aanvullende ondersteuningsmaatregelen te treffen specifiek voor deze groep.
Integratiesubsidies in Nederland |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Blik onder de motorkap van de Vlaamse integratiemachine»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we in Nederland moeten leren van de situatie bij de buren en dat we moeten voorkomen dat integratiesubsidies die direct dan wel indirect verstrekt worden via platforms of zelforganisaties uiteindelijk het beoogde doel niet bereiken of de integratie zelfs tegenwerken?
Bij het verstrekken van subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt bij de beoordeling, toekenning en verantwoording van de subsidie zorgvuldig gebruik gemaakt van een set aan maatregelen die mogelijke risico’s onder controle houden. Desondanks kan het risico van misbruik of fraude nooit helemaal worden voorkomen.
Ten aanzien van misbruik van subsidies zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving voor subsidieverstrekking regels opgenomen die misbruik moeten voorkomen. Zo dienen subsidieregelingen op basis van een risicoanalyse te worden geformuleerd en subsidieaanvragen kritisch te worden beoordeeld. Als blijkt uit objectief vooronderzoek dat de risico’s van een subsidieaanvraag te hoog worden ingeschat, is het mogelijk een nadere controle uit te voeren door aanvullende informatie op te vragen, de aanvrager bij de verantwoording intensiever te controleren of de subsidieaanvraag (preventief) te weigeren.
Bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de screening van subsidieontvangers op verschillende manieren plaatsvinden. Voorafgaand aan het toekennen van de subsidie wordt aan de voorkant gecheckt of de subsidieaanvrager/ontvanger voorkomt in het departementaal misbruikregister. Ook wordt via aanvullende informatie, zoals het opvragen van jaarrekeningen, nagegaan hoe financieel stabiel een organisatie is. In geval van twijfel bij een verantwoording kan een review op de boeken van de organisatie via de auditdienst worden aangevraagd.
Indien ondanks diverse maatregelen aan de voorkant toch vermoedens zijn van misbruik, dan wordt er om een reviewonderzoek gevraagd bij de Auditdienst. Indien misbruik gegrond blijkt, dan wordt het toegekende subsidiebedrag teruggevorderd. Tot slot worden subsidieontvangers die misbruik maken van de toegekende subsidie departementaal geregistreerd. Zo nodig kan een volgende aanvraag van dezelfde ontvanger in de toekomst preventief worden geweigerd. Dit zal van geval tot geval worden bezien.
Kunt u een uitputtend overzicht verstrekken van alle subsidies die in Nederland vanuit de rijksoverheid direct en indirect aan maatschappelijke organisaties worden verstrekt met als doel het bevorderen van de integratie en/of de weerbaarheid van minderheden?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik mij beperkt tot de subsidies die verstrekt zijn door de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In het antwoord op deze vraag zal ik een overzicht geven van de lopende subsidies van deze twee ministeries ten behoeve van integratie en het vergroten van de weerbaarheid.
Hierbij moet worden vermeld dat de financiële uitgaves ten behoeve van integratie en het vergroten van weerbaarheid niet allen te scharen zijn onder de categorie subsidie, dit kan ook via een opdrachtverlening of decentralisatie uitkering.
In een aantal gevallen werkt het ministerie met andere type uitkeringen, namelijk decentralisatie uitkeringen. In het dertigledendebat op 25 mei 2021 van de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake anti-islamsentimenten is bijvoorbeeld gesproken over middelen die het ministerie heeft verstrekt aan gemeenten in het kader van het versterken van de kwaliteit van informele scholing.2 Deze middelen zijn verstrekt middels een dergelijke decentralisatie uitkering aan gemeenten. Deze zijn derhalve niet zichtbaar in bijgevoegd overzicht, omdat het om een ander instrument dan subsidies gaat. Het betreft tot op heden pilots in drie gemeenten waarvoor in 2020 een bedrag van € 133.000 is overgeboekt naar het gemeentefonds. In 2021 volgt een tweede tranche van maximaal € 300.000.
COA
Kijkje in de keuken
1/10/20 – 30/9/21
Faciliteren kennismaken kansrijke asielzoekers en Nederlandse arbeidsmark
€ 244.915
COA
Voorinburgering 2020
1/1/20 – 31/12/20
Voor inburgeringstrajecten statushouders in centra
€ 15.020.454
COA
Voorinburgering 2021
1/1/21 – 31/12/21
Voorinburgeringstrajecten statushouders in centra. Instellingssubsidie.
€ 16.686.302
COA
VRIP 2020
1/1/20 – 31/12/20
Vroege integratie en Participatie kansrijke asielzoekers en statushouders. Instellingssubsidie.
€ 3.395.344
COA
VRIP 2021
1/1/21 – 31/12/21
Vroege integratie en participatie kansrijke asielzoekers en statushouders. Instellingssubsidie.
€ 3.516.094
Vluchtelingen Werk Nederland
Steunfunctie 2020
1/1/20 – 31/12/20
Vluchtweb, Helpdesk Integratie, training en opleiding betaalde en vrijwilige hulpverleners. Instellingssubsidie
€ 1.096.950
Vluchtelingen Werk Nederland
Steunfunctie 2021 helpdesk/trainingen
1/1/21 – 31/12/21
Vluchtweb, Helpdesk Integratie, training en opleiding betaalde en vrijwilige hulpverleners. Instellingssubsidie
€ 1.096.950
Verwey Jonker Instituut
KIS 2020
1/1/20 – 31/12/20
Ontwikkeling en beheer Kennisplatform Integratie en Samenleving. Instellingssubsidie
€ 2.770.019
Verwey Jonker Instituut
KIS 2021
1/1/21 – 31/12/21
Ontwikkeling en beheer Kennisplatform Integratie en Samenleving. Instellingssubsidie
€ 2.840.210
St. Nederlands inclusiviteitsmonitor
Opschaling inclusiviteitsmonitor
1/11/20 – 31/12/21
Vormgeving diversiteits- en inclusiebeleids
€ 90.000
St. Blik op Werk
Controle onderwijskwaliteit
1/2/20 – 31/7/21
Interne controle aspirant inburgeringscholen en extra inspectie onderwijskwaliteit
€ 265.590
Visio
Pilot
1/1/20 – 31/12/21
Taaltrainingen voor visueel beperkte inburgeringsplichtigen
€ 229.000
Divosa
Ondersteuning VOI 2020
1/1/20 – 30/4/21
Ondersteuning veranderopgave inburgering
€ 4.541.800
Divosa
Ondersteuning VOI 2021
1/1/21 – 30/4/22
Ondersteuning veranderopgave inburgering
€ 4.447.983
VNG
Ondersteuning gemeenten VOI 2020 – 2021
1/1/20 – 31/12/21
Ondersteuning implementatie inburgering
€ 2.469.159
Vrije Universiteit Amsterdam
Imamopleiding
1/5/21 – 31/5/22
Professionaliseringsprogramma imams in Nederland
€ 194.830
Respect Education Fnd.
N.a.v.amendement Peters en Rog 2020 – 2021
1/1/20 – 31/12/22
Faciliteren Week van Respect en diverse projecten over respect tussen docenten en jongeren op scholen.
€ 1.000.000
GGMD
Pilot inburgering
1/4/21 – 31/12/21
Pilot inburgeringsaanbod voor inburgeraars met een autditieve beperking
€ 49.100
Prins Bernardfonds
Themafonds in het kader VN decennium personen Afrikaanse afkomst
15/12/17 – 15/12/20
Faciliteren van culturele en educatieve projecten inclusiviteit voor personen met oorspronkelijke Afrikaanse afkomst.
€ 300.000
Oranjefonds
Fonds Afrikaanse diaspora in het kader van VN decennium
15/12/17 – 31/12/21
het ondersteunen van maatschappelijke initiatieven die gericht zijn op het duurzaam tot stand brengen van verbinding in de Nederlandse samenleving, door bij te dragen aan bewustwording ten aanzien van anti-zwart racisme en het tegengaan van stereotypering en vooroordelen
€ 300.000
Verwey Jonker Instituut
Leerstoel
1/1/20 – 31/12/21
Leerstoel polarisatie en veerkracht
€ 60.000
Movisie
Alliantie Verandering van Binnenuit. Samenwerking met het Consortium Zelfbeschikking
1/1/2018 – 31/12/2022
Bevorderen lhbti- en gendergelijkheid, en tegengaan gendergerelateerd geweld binnen migranten- en vluchtelingengemeenschappen
€ 2.500.000
Femmes for Freedom
LEF
1/1/2019 – 31/12/2021
Bevorderen zelfbeschikking meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond
€ 517.000
Kunt u toelichten welke rol het consortium zelfbeschikking en de alliantie verandering van binnenuit hierbij spelen?
Het Consortium Zelfbeschikking vormt samen met Movisie de alliantie Verandering van Binnenuit. Deze alliantie heeft tot doel het bevorderen van gendergelijkheid en lhbti-acceptatie, en het tegengaan van gender gerelateerd geweld binnen migranten- en vluchtelingengemeenschappen. Het Consortium Zelfbeschikking bestaat uit een aantal vluchtelingen- en migrantenorganisaties die actief zijn op het terrein van gender en seksuele diversiteit. Het gaat om het Inspraakorgaan Turken (IOT), Stichting Kezban, Federatie van Somalische associaties in Nederland (FSAN), Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders (SMN), Stichting Landelijke Werkgroep Mudawwanah, HTIB (Turkse arbeidersvereniging in Nederland) en Vluchtelingen Organisaties Nederland (VON).
Welk organisaties zijn betrokken bij het consortium zelfbeschikking? Wat is het doel van het consortium? Hoe wordt het consortium gefinancierd? Welke financiële bijdrage levert de overheid aan het consortium? Welke subsidies verstrekt het consortium op haar beurt aan welke organisaties?
De alliantie Verandering van Binnenuit is één van de acht allianties die een instellingssubsidie ontvangen vanuit de subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022. Iedere alliantie heeft één penvoerder die verantwoordelijk is en zorg draagt voor verdeling van de middelen onder de alliantiepartners. Hiervoor is voorafgaand aan de toekenning van de subsidie een aanvraag ingediend met een uitgewerkt activiteitenplan voor de jaren 2018 en 2019 en met een verplichting jaarlijks (in oktober van het voorgaande jaar) een activiteitenplan in te dienen voor de jaren 2020, 2021 en 2022. Over de besteding van de middelen wordt jaarlijks verantwoording afgelegd door middel van het indienen van een rapportage die aansluit bij de activiteiten van het afgelopen jaar en een jaarverslag vergezeld van een accountantsverklaring. In totaal ontvangt de alliantie een instellingssubsidie van € 2,5 miljoen over vijf jaar. Dat is gemiddeld € 500.000 per jaar verdeeld over vijf jaar. Dit kunt u terugvinden in het besluit vaststelling subsidieplafonds ex artikel 2.6 Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022.
Bij de alliantie Verandering van Binnenuit is Movisie, als penvoerder, verantwoordelijk voor de verantwoording van de middelen. Het Consortium Zelfbeschikking, vertegenwoordigd door het IOT, is een partner binnen de alliantie. Het Consortium Zelfbeschikking ontvangt via Movisie middelen voor het organiseren van bijeenkomsten voor en door de eigen gemeenschap.
Het Consortium Zelfbeschikking verstrekt geen subsidies.
Heeft de overheid een directe relatie met de organisaties die aangesloten zijn bij het consortium zelfbeschikking en zo ja, welke? Krijgen deze betrokken organisaties direct of indirect subsidie of een anderszins financiële bijdrage van de overheid? Waar staat deze financiering op de rijksbegroting en als deze daar niet staat hoe is deze dan door de Kamer te controleren?
Voor de eerste 2 vragen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
De subsidie aan de alliantie verandering van Binnenuit valt onder de subsidieregeling gender- en LHBTI- gelijkheid 2017–2022 en wordt verantwoord op artikel 25 van de begroting van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Op 24 april 2017 is een brief aan de Kamer gezonden over de keuze van de partnerschappen emancipatiebeleid.3 Jaarlijks wordt door middel van een voortgangsrapportage aan de Kamer gerapporteerd over de voortgang van het gehele emancipatiebeleid, waaronder ook de allianties.
Vanuit het Ministerie van VWS ontvangt de Federatie van Somalische Associaties Nederland (FSAN) subsidie voor het verstrekken van informatie, het geven van advies en het ondersteunen van sleutelpersonen. FSAN ontvangt hiervoor een subsidie van € 1.001.113 in de periode 2016–2021. Deze subsidie loopt in augustus 2021 af. De subsidie aan FSAN valt in de begroting onder Artikel 3.1 Subsidies, passende zorg en levensbrede ondersteuning.
Bovenstaande subsidies hebben alleen betrekking op de gemaakte kosten in het kader van de uitvoering van de alliantie Verandering van Binnenuit door het Ministerie van OCW en in het kader van de bestrijding van meisjesbesnijdenis van het Ministerie van VWS. Het valt niet uit te sluiten dat gemeenten of andere overheidslagen ook financiële relaties met deze partijen hebben.
Welke eisen worden gesteld aan de organisaties in het consortium die (mede) gefinancierd worden door de overheid? Welke doelstelling koppelt de overheid aan de financiering? Hoe wordt dit geëvalueerd en kunt u de resultaten van de financiering met de Kamer delen?
De criteria waaraan maatschappelijke organisaties moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een instellingssubsidie (deelname aan een alliantie) zijn opgenomen in de subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022. Over de opbrengsten van de allianties wordt jaarlijks gerapporteerd in de voortgangsrapportages emancipatiebeleid. De meest recente is de brief van februari 2021.4
Tevens zal er aan het eind van de looptijd van de allianties een eindevaluatie worden gedaan door de acht allianties. Vorig jaar is bovendien een procesevaluatie uitgevoerd door het Verweij-Jonker Instituut naar de samenwerking met allianties.
Kunt u toelichten waarom het feit dat subsidieverstrekking een eigenstandige bevoegdheid van gemeenten is een belemmering zou zijn om een richtlijn op te stellen samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aan de hand waarvan gemeenten kunnen beoordelen of een integratiesubsidie wenselijk en doelmatig is, zoals is gevraagd in de aangenomen motie Becker/Segers?2
Een subsidieverstrekking door een gemeente is een bevoegdheid op het niveau van de gemeenten. Het kabinet treedt niet in deze bevoegdheid. Het is aan de gemeenten om te beoordelen of deze subsidies een bijdrage leveren aan de participatie in Nederland. Tevens laat het kabinet de beoordeling of gemeenten behoefte hebben aan een handreiking aan de VNG over.
De beoordeling van subsidieaanvragen vindt primair plaats op basis van de inschatting of de aanvrager voldoet aan de doelstellingen van de subsidieregeling. Vanuit de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering wordt ondersteuning geboden aan gemeenten die geconfronteerd worden met problematisch gedrag in hun gemeente. Deze ondersteuning vindt plaats op basis van voortdurend overleg met een breed palet aan betrokken gemeenten en de VNG op basis van de driesporenaanpak. Het niet verstrekken of stopzetten van gemeentelijke subsidies kan onderdeel uitmaken van de lokale aanpak. De uitoefening van deze bevoegdheid berust bij het college van B&W die hierover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het voor gemeenten niet altijd eenvoudig te beoordelen is of een subsidie gegeven zou moeten worden aan een organisatie die zegt te willen bijdragen aan integratie, bijvoorbeeld omdat er sprake kan zijn van problematisch gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om gemeenten van concrete handvatten te voorzien om dit oordeel beter te kunnen geven? Zo ja, gaat u deze alsnog met de VNG opstellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met uw brief aan de Kamer d.d. 18 januari 2021 (Kamerstuk 35 228, nr. 33) waarin wordt beschreven dat u financieel heeft bijgedragen aan «twee initiatieven vanuit de gemeenschap waarbij een kwaliteitsimpuls wordt gegeven aan informele scholing»? Kunt u toelichten om welke projecten dit gaat en in welk kader deze subsidie beschikbaar was gesteld? Welke doelen hebben de organisaties die werken in dit traject? Zijn er nog andere vergelijkbare trajecten en zo ja, levert de overheid daar een bijdrage aan?
In het eindrapport Verkenning informele scholing hebben de onderzoekers onderstreept dat het van belang is om naast een aanpak gericht op problematisch aanbod, beleid te ontwikkelen dat er op de lange termijn aan bijdraagt dat er geen publiek meer is voor onwenselijke invloeden.6 Eén van hun aanbevelingen betreft het gericht stimuleren van goed aanbod. Ik heb onder andere naar aanleiding van deze aanbeveling de klankbordgroep gemeenten van de Taskforce PG&OBF gevraagd of zij bestaande initiatieven in hun gemeenten kennen die hiervoor in aanmerking komen of die ze zouden willen ontwikkelen.
Er lopen inmiddels drie projecten in drie verschillende gemeenten. Een project heeft als doel het bestaande informele scholingsaanbod van een groep moskeeën te professionaliseren en een sterk pedagogisch didactisch leerklimaat te realiseren met aandacht voor democratisch burgerschap en het leven in het moderne en pluriforme Nederland van nu. De andere twee projecten zijn gericht op het (door)ontwikkelen van een alternatief aanbod.
Het Ministerie van SZW heeft in 2020 een incidentele impuls geboden aan deze drie pilots via een decentralisatie uitkering (zie vraag 3). Het betreft een financiële bijdrage van € 133.000. Eind 2021 volgt een tweede tranche ten behoeve nieuwe initiatieven. Het maximaal beschikbare budget voor die tranche bedraagt € 300.000. Dit zijn middelen afkomstig uit de begroting van de directie Samenleving en Integratie en betreft geen vrijgekomen budget.
Welk bedrag wordt er aan deze projecten gegeven en gaat dit om incidenteel, meerjarig of structureel geld? Waar is dit op de begroting SZW of elders op de begroting opgenomen en waardoor was dit budget vrijgekomen om hieraan een bijdrage te kunnen leveren?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het geen overheidstaak is om financieel mogelijk te maken dat kinderen in het Arabisch leskrijgen over de Islamitische taal en cultuur? Zo ja, waarom wordt dan toch een overheidssubsidie verstrekt om dit mogelijk te maken? Zo nee, hoe draagt dit initiatief volgens u bij aan de bevordering van integratie en weerbaarheid?
Het kabinet heeft al eerder aangekondigd zich in te spannen om mensen en met name jongeren, weerbaar te maken tegen ongewenste (buitenlandse) beïnvloeding en problematisch gedrag.7 Onderdeel van die aanpak is om samen met de wetenschap, gemeenten en gemeenschappen te werken aan de kwaliteit van het informele scholingsaanbod. Goede informele scholing helpt jongeren bij hun (religieuze) identiteitsontwikkeling en scherpt hun burgerschapsvaardigheden.
Omdat op dit moment nog weinig kennis beschikbaar is over wat werkt, heb ik een aantal gemeenten in de gelegenheid gesteld om tijdelijk middels pilots te onderzoeken of het stimuleren van de kwaliteit van het bestaande aanbod of de ontwikkeling van alternatief aanbod bijdraagt aan de weerbaarheid van jongeren. De ervaringen die gemeenten hiermee opdoen zullen te zijner tijd worden verspreid als goede voorbeelden.
Wanneer is bij de genoemde projecten sprake van «een wijze die volgens ouders recht doet aan hun religieuze en maatschappelijke beleving»? Hoe beoordeelt u deze wijze? Hoe wordt er toezicht gehouden op deze lessen om te beoordelen of met de overheidsbijdrage wenselijke doelstellingen worden nagestreefd en behaald als de lessen in het Arabisch zijn?
Het Ministerie van SZW heeft de betreffende gemeenten een financiële bijdrage voor hun projecten toegekend middels een decentralisatie uitkering. Het stellen van voorwaarden door het Rijk bij de toekenning van een decentralisatie uitkering die de beleids- en bestedingsvrijheid van decentrale overheden beperken, is niet toegestaan. Er is derhalve enkel sprake geweest van een doelomschrijving. De gemeenten in kwestie zijn derhalve subsidieverlener en zij hebben afspraken gemaakt met de subsidieontvangers. Het Rijk vormt hierin geen partij.
Kunt u deze vragen één-voor-één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘TONK steun veel minder aangevraagd dan verwacht’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TONK steun veel minder aangevraagd dan verwacht»?1
Ja
Klopt het dat gemeenten een vermogenstoets toepassen bij het uitvoeren van de regeling Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)? Klopt het dat de vermogenstoets ook is opgenomen in de handreiking aan gemeenten? Hoe verhoudt dit zich tot de motie Van Weyenberg2 waarin de regering is gevraagd juist geen vermogenstoets op te nemen in de handreiking?
De Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten wordt uitgevoerd binnen het juridisch kader van de bijzondere bijstand. Er dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden waardoor noodzakelijke kosten niet meer kunnen worden voldaan uit het aanwezige inkomen en vermogen. Daarbij hoort een beoordeling door de gemeente van de draagkracht van het huishouden. De wijze waarop de gemeente hier invulling aangeeft, behoort tot de decentrale beleidsvrijheid en is niet verbonden aan de criteria die gelden voor de algemene bijstand. In de handreiking van Divosa is, conform deze beleidsruimte, aangegeven hoe naar de draagkracht kan worden gekeken. In een brief aan gemeenten heb ik de wens van de Kamer en het kabinet om hier ruimhartig mee om te gaan overgebracht. Dit is ook in meerdere gesprekken met gemeenten aan de orde gekomen.
Deelt u de mening dat hierdoor de uitvoering van de TONK juist strenger is dan de uitvoering van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO), omdat de TOZO geen vermogenstoets kent? Deelt u de mening dat dit indruist tegen de bedoeling van de TONK, waarbij juist mensen die tussen wal en schip vallen bij andere steunmaatregelen (zoals de TOZO) steun zouden moeten krijgen?
Ik deel de mening dat de doelstelling van TONK is om huishoudens die met een inkomensteruggang te maken hebben, tegemoet te komen in hun noodzakelijke kosten van bestaan. Het gaat dus om huishoudens voor wie de uitkering of het inkomen niet voldoende is om van rond te komen. Zij kunnen daarvoor aanvullende ondersteuning vanuit de TONK ontvangen. Ik heb gemeenten opgeroepen om daar ruimhartig mee om te gaan.
Bent u, zoals toegezegd in uw brief van 12 maart 2021, al in gesprek geweest met gemeenten om te bezien hoe de uitvoering van de TONK in de praktijk uitwerkt? Zo nee, kunt u toezeggen deze signalen mee te nemen en bij gemeenten onder de aandacht te brengen dat een vermogenstoets juist niet zou moeten worden toegepast? Bent u bereid de handreiking aan te passen?
Vanuit het ministerie is er wekelijks overleg met een groep gemeenten, VNG en Divosa over de voortgang van de TONK en er is regelmatig bestuurlijk overleg. Ook heb ik gesproken met de wethouders van G40 gemeenten. De door u genoemde signalen zijn daarin meegenomen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is het niet aan het Rijk om voorwaarden te stellen aan de lokale invulling van de TONK. Ik heb gemeenten opgeroepen daar ruimhartig mee om te gaan. Om meer aandacht te vestigen op een ruimhartige toepassing van TONK is er ook een interview samen met wethouder Groot Wassink in het AD verschenen. Tevens heb ik in een videoboodschap gemeenten bedankt voor hun inzet en nogmaals gevraagd de TONK ruimhartig toe te passen.
Kunt u per verzoekpunt aangeven hoe de motie Van Weyenberg is uitgevoerd?
In de motie is een vijftal verzoeken gedaan:
verzoekt de regering, uit te spreken dat de TONK inkomensondersteuning is voor werkenden en ondernemers die buiten de boot vallen en nergens in aanmerking komen voor steun vanwege bijvoorbeeld de partnertoets, en die door de coronacrisis in de knel komen;
De TONK is inderdaad bedoeld als een tegemoetkoming in noodzakelijke kosten voor huishoudens die door de coronacrisis in de knel komen met de betaling van noodzakelijke kosten.
verzoekt de regering, tevens de TONK breed onder de aandacht te brengen bij ondernemers die mogelijk een beroep kunnen doen op de regeling;
Zowel vanuit het Rijk als vanuit gemeenten wordt er over de TONK gecommuniceerd. Vanuit het Rijk vindt onder meer overleg plaats met de sociale partners en organisaties van zelfstandigen. De komende tijd wordt de communicatie nog verder gericht op de verschillende doelgroepen waarvoor TONK bedoeld is.
verzoekt de regering, vervolgens in de handreiking aan gemeenten geen vermogenstoets op te nemen;
In de antwoorden op vraag 2 en 4 is aangegeven hoe binnen de juridische kaders die gelden voor TONK omgegaan kan worden met vermogen en op welke wijze ik met gemeenten gesproken heb over een ruimhartige invulling van de TONK.
verzoekt de regering, voorts de uitvoering van de TONK nauwgezet te monitoren, en de Kamer hierover regelmatig te informeren;
Er vindt wekelijks ambtelijk overleg plaats met gemeenten, VNG en Divosa over de voortgang. Ook in bestuurlijke overleggen is hier nadrukkelijk aandacht voor. Tevens is met G40 wethouders gesproken. In Kamerbrieven over het steunpakket zal aandacht worden besteed aan de uitvoering van TONK.
verzoekt de regering, verder om, wanneer bij de uitvoering blijkt dat er toch nog mensen tussen wal en schip vallen, hiervoor met gemeenten een oplossing te zoeken,
Er vindt wekelijks ambtelijk overleg plaats met gemeenten, VNG en Divosa over de voortgang. Ook in bestuurlijke overleggen is hier aandacht voor. Zowel vanuit gemeenten als vanuit het Rijk is er aandacht voor de vraag of de TONK de beoogde doelgroep ook daadwerkelijk bereikt.
Klopt het dat er bij de toepassing van de TONK een partnertoets wordt gehanteerd? Kunt u toelichten wat de achtergrond hiervan is? Klopt het dat het juist niet strookt met het doel van de TONK om een partnertoets op te nemen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt de TONK uitgevoerd binnen het juridisch kader van de bijzondere bijstand. Er dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden waardoor noodzakelijke kosten niet meer kunnen worden voldaan uit het aanwezige inkomen en vermogen. Daarbij hoort een beoordeling door de gemeente van de draagkracht van het huishouden. De wijze waarop de gemeente hier invulling aan kan geven, behoort tot de decentrale beleidsvrijheid. In de handreiking van Divosa is, conform deze beleidsruimte, aangegeven hoe naar de draagkracht kan worden gekeken. In een brief aan gemeenten heb ik de wens van de Kamer en het kabinet om hier ruimhartig mee om te gaan overgebracht. Dit is ook in meerdere gesprekken met gemeenten aan de orde gekomen.
Herkent u het beeld dat er minder mensen zijn die een beroep doen op de TONK? Kunt u een inschatting geven van de redenen waarom hier minder beroep op wordt gedaan? Kunt u daarbij toelichten of dit komt doordat 1) men niet bekend is met het bestaan van de regeling, 2) men verwacht dat de regeling toch te streng is, men het niet nodig heeft of een andere (combinatie van) reden(en)? Kunt u toelichten wat u gaat doen om ervoor te zorgen dat geen sprake meer is van genoemde redenen onder 1) of 2)?
Dat beeld herken ik. De eerste signalen zijn inderdaad dat er tot dusver minder mensen een beroep doen op de TONK dan verwacht. Dit is, ongeacht de lokale uitwerking van de TONK, bij alle gemeenten in meer of mindere mate het geval. Op ambtelijk niveau zijn er gesprekken gevoerd met gemeenten, sociale partners, UWV, de Landelijke Cliëntenraad, de Kamer van Koophandel en organisaties die zelfstandigen vertegenwoordigen om inzicht te krijgen in de achterliggende oorzaken.
De oorzaken zijn divers en kunnen zowel betrekking hebben op de bekendheid van de regeling als onzekerheden over de regeling zelf. Hierover heb ik met VNG, Divosa en een aantal G40 bestuurders gesproken. Aan een betere bekendheid van de TONK voor alle doelgroepen zal door het Rijk en gemeenten worden gewerkt.
Gemeenten kijken zelf ook hoe zij hun inwoners het beste kunnen ondersteunen en of de lokale TONK uitwerking nog aanpassing behoeft.
Deelt u de mening dat gemeenten ruimhartig moeten omspringen met de aanvragen, omdat de TONK zo is bedoeld? Bent u bereid zich hiervoor hard te maken?
Ik heb gemeenten verzocht om ruimhartig om te springen met de TONK voor huishoudens die dit nodig hebben. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven blijf ik me daar ook voor inzetten.
Deelt u de mening dat gemeenten extra ruimte hebben om ruimhartig met verzoeken om te gaan, nu blijkt dat er minder beroep op de TONK wordt gedaan dan gedacht? Mogen ondernemers ook spoedige behandeling verwachten nu de aanvragen minder zijn dan verwacht?
Het is nu nog te vroeg om conclusies te verbinden aan het lager dan verwachte aantal aanvragen. Gemeenten kijken zelf ook hoe zij hun inwoners het beste kunnen ondersteunen en of hun gemeentelijke TONK uitwerking nog aanpassing behoeft. Gemeenten doen hun uiterste best om aanvragen zo snel mogelijk af te handelen.
Is het extra geld dat is vrijgemaakt voor gemeenten inmiddels verdeeld onder de gemeenten? Zo nee, ligt het dan in de reden om gemeenten die worden geconfronteerd met veel aanvragen meer gelden toe te kennen dan gemeenten die juist achterblijven wat betreft de hoeveelheid aanvragen?
Voor de TONK is in totaal € 260 miljoen beschikbaar voor het eerste halfjaar van 2021. De eerste tranche van € 65 miljoen blijft beschikbaar volgens de afgesproken verdeelsleutel. In de tweede tranche wordt het resterende budget van € 195 miljoen over gemeenten verdeeld. Met gemeenten is afgesproken dat nog wordt gekeken naar de verdeelsleutel van deze tranche en dat deze indien mogelijk nog wordt aangepast aan de behoefte.
Het bericht 'Meldpunt toegang tot schuldhulpverlening voor ZZP’ers' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nationale ombudsman een meldpunt toegang tot schuldhulpverlening voor ZZP’ers is gestart?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
In hoeverre bent u van mening dat ZZP’ers specifieke behoeften hebben wat betreft schuldhulpverlening en dat gemeenten hiervoor specifieke expertise in huis moeten hebben? Zo ja, welke?
ZZP’ers vormen in de schuldhulpverlening inderdaad een doelgroep met andere behoeften dan particulieren met een schuldhulpvraag. De gemiddelde schuld is bijvoorbeeld hoger en de schulden zijn vaak complexer door bijvoorbeeld onderliggende contracten, beslag- en executieproblemen en afwikkeling van belastingaangiften.2 Dat vraagt om een andere aanpak en specifieke kennis over ondersteuningsmogelijkheden en regelingen voor ondernemers, alternatieve financieringsmogelijkheden en specialistische juridische, bedrijfseconomische en fiscale kennis. Gemeenten kunnen ervoor kiezen deze specialistische kennis in huis te halen of om de schuldhulpverlening aan ondernemers (deels) uit te besteden.
Op welke wijze worden gemeenten ondersteund om ZZP’ers passende schuldhulpverlening te kunnen bieden?
In 2020 heeft Schouders Eronder in samenwerking met het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO Nederland) een werkwijzer Ondernemers en Schulden samengesteld voor gemeenten.3 Deze werkwijzer biedt zowel handvatten voor gemeenten die nog geen schuldhulp aan ondernemers bieden en willen weten hoe ze dit het beste kunnen opzetten, als voor gemeenten die hun dienstverlening voor ondernemers met schulden willen verbeteren. Ook zijn er verschillende activiteiten en (regionale) bijeenkomsten georganiseerd door de VNG, PPO Nederland en Schouders Eronder met als doel gemeenten te ondersteunen bij het verbeteren van de schuldhulpverlening aan ondernemers.
Daarnaast heb ik een subsidie verstrekt aan de VNG om gemeenten te ondersteunen op het gebied van communicatie, informatievoorziening en bewustwording in relatie tot het bieden van schuldhulp aan ondernemers.4
Op welke wijze worden gemeenten ondersteund om hun communicatie aan te passen aan deze doelgroep voor de schuldhulpverlening?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heb ik een subsidie verstrekt aan de VNG om gemeenten o.a. op het gebied van communicatie aan ondernemers te ondersteunen. Daarnaast richt de eerste deelcampagne van de landelijke campagne «De eerste stap helpt je verder» zich specifiek op ondernemers met schulden. Gemeenten kunnen het campagnemateriaal downloaden en inzetten om ondernemers beter te bereiken met hun hulpaanbod.5
Hoeveel gemeenten hebben specifieke communicatie ontwikkeld, bijvoorbeeld op de website, voor schuldhulpverlening aan ZZP’ers?
Dit is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het Ministerie van SZW heeft hier geen gegevens over. Wel zien we dat steeds meer gemeenten aangesloten zijn op de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) en bij Geldfit Zakelijk. Hierdoor wordt de ondersteuning die gemeenten bieden aan ondernemers beter vindbaar, onder andere door het gratis te bellen telefoonnummer van Geldfit (0800-8115) en de betrokkenheid van private partijen als banken en verzekeraars. Op dit moment kijkt het Ministerie van SZW samen met het Ministerie van EZK naar mogelijkheden om het brede hulpaanbod voor ondernemers transparant te ordenen en beter te ontsluiten als onderdeel van de Nederlandse Schuldhulproute voor ondernemers.
Op welke wijze wordt deze groep proactief door gemeenten benaderd om hen op de hoogte te brengen van de beschikbare dienstverlening?
Sommige gemeenten wijzen ondernemers die een aanvraag doen voor de Tozo en/of TONK, actief op het aanbod voor ondernemers met (problematische) schulden. Daarnaast kunnen gemeenten, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, gebruik maken van het campagnemateriaal om ondernemers te bereiken. Ook kunnen zij zich aansluiten bij de NSR en Geldfit Zakelijk, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5.
In hoeverre is er zicht op de groep ZZP’ers waarvan de schulden problematisch kunnen worden als de steunmaatregelen wegvallen?
Als de steunmaatregelen ophouden, kunnen ZZP’ers in problematische schulden terechtkomen. In hoeverre en in welke mate deze situatie zich zal voordoen, weten we niet. De inzet van het kabinet is om problematische schulden zo veel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Het is daarom van belang dat gemeenten voorbereid zijn op een mogelijke toename van het aantal ZZP’ers dat aanklopt voor hulp bij financiële problemen. Gemeenten hebben per 1 januari 2021 meer mogelijkheden om op basis van vroegsignalering mensen met betaalachterstanden eerder in beeld te krijgen en een passend hulpaanbod te doen. ZZP’ers vallen ook onder de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en kunnen dus ook door middel van vroegsignalering worden benaderd door gemeenten.6
Wat kan er gedaan worden om gemeenten goed voor te bereiden op een mogelijk grote instroom richting schuldhulpverlening wanneer de steunmaatregelen wegvallen?
In de zomer van 2020 heeft een tiental rondetafelgesprekken plaatsgevonden met betrokken gemeenten en organisaties over concrete maatregelen om kwetsbare groepen vroegtijdig, snel en adequaat te helpen. Hierbij zijn afspraken gemaakt over maatregelen die erop gericht zijn dat mensen niet te lang met hun financiële problemen blijven rondlopen. Het kabinet heeft extra middelen vrijgemaakt voor gemeenten ten behoeve van het gemeentelijk schuldenbeleid (efficiëntere en snellere dienstverlening) en de bijzondere bijstand.7
Daarnaast worden gemeenten ondersteund door de subsidies die zijn verstrekt aan Schouders eronder en de VNG, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 3.
Wat kan er extra gedaan worden om ZZP’ers al zo veel als mogelijk te bewegen in een vroeg stadium ondersteuning te zoeken bij financiële problemen?
ZZP’ers kunnen net als particulieren gebruik maken van de Nederlandse Schuldhulproute. Het telefoonnummer 0800-8115 voor hulp bij geldzorgen is toegankelijk voor ZZP’ers en we zien ook dat deze weg steeds meer wordt gevonden door ZZP’ers. Hetzelfde geldt voor de website van Geldfit Zakelijk, waar ondernemers digitaal een financiële fitheidstest kunnen invullen.8 Ondernemers met een hulpvraag worden doorgeleid naar bijvoorbeeld hun gemeente, de Kamer van Koophandel of speciale ZZP-adviseurs voor ondersteuning.
De Kamer van Koophandel is een «Zwaar Weer»-programma gestart voor ondernemers die in deze lastige periode in nieuwe situaties komen. Hierin wordt o.a. met een routewijzer inzicht geboden in waar de ondernemer/onderneming staat en welke oplossingsrichtingen en hulp voor hem/haar uitkomst kunnen bieden. De KVK biedt bovendien als centraal loket voor mkb-ondernemers actuele informatie over alle relevante (financiële) regelingen en stappenplannen op maat. Ook biedt de KVK ondernemers persoonlijk advies door experts.9
In hoeverre is er zicht op de omvang van de groep ZZP’ers die eigen vermogen, zoals het pensioenspaargeld, inzet om de eigen onderneming financieel overeind te houden?
Hier zijn geen gegevens over voorhanden.
In hoeverre is de campagne «Kom jij er uit?» toegespitst op communicatie richting ZZP’ers?
De campagne “Kom jij eruit?” heeft in het najaar van 2020 ingezet op ZZP’ers met financiële zorgen. Zo zijn er meerdere ambassadeurs aangehaakt die zelfstandig ondernemer zijn en is er op de campagnewebsite (www.komuitjeschuld.nl) een specifieke pagina voor zelfstandigen met verwijzingen naar de juiste hulp. Daarnaast is recent de campagne ‘De eerste stap helpt je verder’ gestart. De eerste deelcampagne richt zich specifiek op mensen die door de coronacrisis extra hard geraakt worden, waaronder ondernemers.
Kunt u garanderen dat ZZP’ers niet geweigerd worden bij de schuldhulpverlening als de belastingdienst weigert mee te werken?
Gemeenten kunnen een groep niet generiek de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening weigeren. Zij kunnen een aanvraag op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening alleen op individuele gronden weigeren. Gemeenten zijn verplicht een beschikking af te geven waartegen in bezwaar en zo nodig beroep kan worden gegaan.
De Belastingdienst heeft haar aanpak gewijzigd en werkt na een toets naar de levensvatbaarheid van een onderneming nu wel mee aan een schuldregeling.10
Het artikel 'Ruim 10.000 ontvangers bijstand de dupe van fout bij gemeenten' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ruim 10.000 ontvangers bijstand de dupe van fout bij gemeenten»?1
Ja.
Kunt u een verdere toelichting geven hoe deze fout met de beslagvrije voet heeft kunnen plaatsvinden?
Voor de berekening van de beslagvrije voet wordt onder andere gebruik gemaakt van gegevens uit de Polisadministratie van het UWV. Er is gebleken dat ruim 200 gemeenten de vakantietoeslag van bijstandsgerechtigden niet maandelijks maar in een ander ritme, doorgaans jaarlijks, doorgeven aan de Polisadministratie. Binnen de systematiek van de loonaangifteketen is dit toegestaan. Daarom benadruk ik dat er geen sprake is van een fout van de betreffende gemeenten. De rekenmodules waarmee de beslagvrije voet wordt berekend, gaan ervanuit dat inkomensverstrekkers de vakantietoeslag maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie. De beslagvrije voet bedraagt bij inkomens rond het bijstandsniveau 95% van het inkomen inclusief vakantietoeslag. Wanneer de vakantietoeslag niet elke maand aan de Polisadministratie wordt doorgegeven, komt uit de rekenmodules voor de beslagvrije voet een te lage beslagvrije voet (95% van het inkomen exclusief vakantiegeld).
Kunt u een overzicht geven bij welke gemeenten dit is misgegaan? Kunt u daarbij ook aangeven welke maatregelen deze gemeenten gaan nemen om het teveel geinde geld terug te geven? Op welke termijn gaat dat gebeuren?
Er is geen sprake van een fout van gemeenten. Zij mogen de vakantietoeslag maandelijks dan wel in een ander ritme doorgeven aan de Polisadministratie. In de bijlage2 is een lijst opgenomen met alle gemeenten, waarbij is aangegeven of zij de vakantietoeslag maandelijks of in een ander ritme doorgeven.
Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Gerechtsdeurwaarders zorgen op hun beurt voor een herberekening (met terugwerkende kracht) van de beslagvrije voet op basis van de juiste inkomensgegevens. De Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft alle gerechtsdeurwaarders verzocht om de te veel ingehouden inkomsten door te storten naar de mensen zelf bij wie te veel inkomsten zijn ingehouden. Als de gerechtsdeurwaarder geen rekeningnummer heeft van de betrokkene, zal de gerechtsdeurwaarder het geld terugstorten naar de gemeente die dit op haar beurt direct doorstort naar de betreffende inwoner. Dit kan zolang dit geld nog op de derdengeldrekening van de gerechtsdeurwaarder staat. Wanneer de gerechtsdeurwaarder het ingehouden bedrag al heeft doorgestort naar de schuldeiser, moet een oplossing op maat worden gezocht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een schuldeiser die het te veel ingehouden bedrag zelf terugstort aan de schuldenaar of dat er afspraken worden gemaakt zodat er de navolgende maanden minder op het inkomen wordt ingehouden.
Klopt het dat dit probleem met de beslagvrije voet mogelijk groter is en dat dit mogelijk ook bij UWV en werkgevers speelt? Bent u bereid om het, in het artikel door u aangekondigde, onderzoek met de Kamer te delen? Gaat u in dit onderzoek ook in op de zorg dat het probleem mogelijk ook speelt bij mensen van wie wel de goede vakantietoeslag is doorgegeven maar die bijvoorbeeld tijdelijk zijn gekort op hun bijstandsuitkering?
Het ketenbureau van het Ministerie van SZW bekijkt op dit moment welke inkomensverstrekkers de vakantietoeslag anders dan maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie. Deze informatie wordt gebruikt bij het vinden van een structurele oplossing teneinde gelijksoortige problemen te voorkomen in de toekomst. Bij het uitwerken van deze structurele oplossing worden mogelijke verkeerde berekeningen na een tijdelijke korting op de uitkering ook meegenomen.
Bent u van mening dat een dergelijke fout bij mensen in de schulden er toe leidt dat mensen gewoonweg geen geld meer hebben voor de huur of boodschappen en daarbovenop er een risico kan ontstaan op extra schulden of wellicht zelfs huisuitzettingen?
Een te lage beslagvrije voet kan inderdaad ongewenste gevolgen hebben. Daarom werken het ketenbureau en de ketenpartijen nauw samen om de processen en systemen continu te monitoren en optimaliseren. Er is direct actie ondernomen toen bekend werd dat de beslagvrije voet te laag werd vastgesteld. Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Gerechtsdeurwaarders zorgen op hun beurt voor een herberekening (met terugwerkende kracht) van de beslagvrije voet op basis van de juiste inkomensgegevens.
Bent u daarom van mening dat dit zo spoedig mogelijk dient te worden opgelost, om zodoende te voorkomen dat mensen in de schulden nog verder in de problemen worden geholpen door fouten van de overheid?
Zie antwoord vraag 5.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat deze mensen gecompenseerd en geholpen worden?
Er is met de KBvG afgesproken dat de gerechtsdeurwaarders alle beslagen die in de periode 1 januari–31 maart jl. zijn gelegd controleren. In die gevallen waarin de beslagvrije voet te laag is vastgesteld wordt deze direct aangepast. Mensen die dit betreft worden snel geholpen. Het ketenbureau heeft daartoe samen met de KBvG en VNG een werkinstructie opgesteld voor gemeenten en gerechtsdeurwaarders.
Bent u tevens van mening dat de houding, zoals geschetst in het artikel, van de deurwaarders kwalijk is? Vindt u daarom ook dat zij verantwoordelijk zijn en daarom alles op alles dienen te zetten om de door hun teveel geinde bedragen terug te geven aan de mensen waarbij teveel geld is geïnd?
Ik vind dat iedereen de beslagvrije voet moet krijgen waar hij of zij recht op heeft. Om de beslagvrije voet goed te kunnen berekenen is een rekenmodule ontwikkeld waarmee alle gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet op dezelfde manier kunnen berekenen, conform de regels die hiervoor in de wet zijn opgenomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, berekent de rekenmodule de beslagvrije voet onder meer op basis van gegevens uit de Polisadministratie. Gerechtsdeurwaarders gebruiken de rekenmodule. Net zoals dat er in dit geval geen sprake is geweest van een fout van gemeenten, is er ook geen sprake van een fout van gerechtsdeurwaarders.
De zorgplicht bij gerechtsdeurwaarders houdt in dat deze zowel de rechten van de schuldeiser als de schuldenaar in ogenschouw neemt. Hij werkt weliswaar in opdracht van een schuldeiser, maar tegelijkertijd is een gerechtsdeurwaarder onafhankelijk en onpartijdig. Vanuit dat oogpunt proberen zij zowel voor de schuldenaar als schuldeiser te voorkomen dat onnodige kosten worden gemaakt. In dit specifieke geval heeft de KBvG mij desgevraagd gemeld haar leden nadrukkelijk te hebben verzocht om gelden die zij nog onder zich hebben door te storten naar de mensen of terug te storten naar de gemeente. Daar waar dit niet meer mogelijk is, omdat de gelden al zijn doorgestort naar de schuldeiser worden schuldeisers verzocht om dit terug te storten. Het ketenbureau blijft hierover in gesprek met de KBvG.
Bent u ook van mening dat er een zorgplicht bij deurwaarders ligt om er zeker van te zijn dat mensen in de schulden niet onnodig extra in de problemen worden geholpen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kijkt u aan tegen de goede suggestie van de voorzitter van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden dat gemeenten gewoon vijf procent van het totaal inkomen dienen af te dragen in plaats van het huidige ingewikkelde stelsel?
Ik vind dit een goede suggestie en onderzoek op dit moment of deze optie als permanente oplossing kan dienen. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren bij de volgende voortgangsbrief over de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
Bent u bereid om deze suggestie verder te onderzoeken en de resultaten hierover naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat ruim 10.000 ontvangers van bijstand de dupe zijn geworden van een fout bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in ruim 200 gemeenten bij bijstandsgerechtigden met schulden, beslag gelegd is op meer geld dan wettelijk mag volgens de beslagvrije voet?1
Ja.
Is het juist dat de betreffende gemeenten de vakantietoeslag niet doorgaven aan de polis-administratie van het UWV, waardoor er tientallen euro’s per maand te veel is ingehouden?
De desbetreffende gemeenten geven de vakantietoeslag in een ander ritme dan maandelijks door aan de Polisadministratie. De Polisadministratie is onderdeel van de loonaangifteketen. In de loonaangifteketen is het toegestaan om de vakantietoeslag per maand of per andere tijdseenheid door te geven. De loonaangiftes die gedaan zijn, zijn dus correct. Helaas heeft deze werkwijze in de praktijk tot de vervelende situatie geleid dat in sommige gevallen de beslagvrije voet te laag is vastgesteld, omdat de rekenmodules voor de beslagvrije voet ervan uitgaan dat de vakantietoeslag maandelijks wordt doorgegeven.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel mensen hiervan de dupe zijn geworden?
Bij naar schatting 10.000 tot 15.000 beslagleggingen op bijstandsuitkeringen is een te lage beslagvrije voet vastgesteld.
Is het juist dat dit probleem ontdekt werd door het gebruik van een nieuwe rekenhulp door deurwaarders?
Sinds de inwerkingtreding van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari jl. wordt de beslagvrije voet niet langer handmatig berekend aan de hand van gegevens die mensen zelf aanleveren. De berekening van de beslagvrije voet gebeurt nu via rekenmodules die gebruikmaken van gegevens uit de Polisadministratie en de Basisregistratie Personen. Aan de hand van de uitkomsten van de rekenmodules – waaronder die van de gerechtsdeurwaarders – constateerden zowel gemeenten als gerechtsdeurwaarders dat er mogelijk een te lage beslagvrije voet werd berekend bij bijstandsgerechtigden.
Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze fout opnieuw gemaakt gaat worden en de bijstandsgerechtigden met schulden de dupe worden van het verkeerd toepassen van de beslagvrije voet?
Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Door deze handmatige aanpassing wordt voorkomen dat er opnieuw beslagen met een te lage beslagvrije voet worden gelegd op bijstandsuitkeringen. Ondertussen werk ik aan een structurele, geautomatiseerde oplossing.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de gedupeerde bijstandsgerechtigden worden gecompenseerd?
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft haar leden verzocht om de mensen die het betreft actief op te zoeken, direct de beslagvrije voet aan te passen en indien mogelijk het te veel ingehouden bedrag terug te storten. Als de gerechtsdeurwaarder het bedrag al heeft doorgestort aan de schuldeiser wordt naar een oplossing op maat gezocht. Het te veel ontvangen bedrag terugvragen bij de schuldeiser en het tijdelijk niet innen zijn mogelijke invullingen van een maatwerkoplossing.
Het duperen van bijstandontvangers met schulden |
|
Jasper van Dijk , Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ruim 10.000 ontvangers bijstand de dupe van fout bij gemeenten»?1
Ik betreur het dat mensen zijn geconfronteerd met een te lage beslagvrije voet, vooral omdat het gaat om mensen die veelal al in een financieel kwetsbare positie verkeren. Zoals ik in de brief aan uw Kamer van 1 juni jl. heb aangegeven, is het onwenselijk dat mensen hinder ondervinden van de knelpunten die gepaard gaan met de implementatie van de vereenvoudigde beslagvrije voet.2 Het gaat daarbij ook over het knelpunt rond verrekenen van toeslagen en het lager uitvallen van de beslagvrije voet in sommige gevallen waarbij sprake was van een salarisuitbetaling per vier weken in plaats van per maand, zoals ook in voornoemde brief aan uw Kamer is gemeld.
Een dergelijke omvangrijke operatie als de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet kan niet zonder knelpunten worden uitgevoerd. Zoals bekend gaat het hier om een intensieve samenwerking tussen het UWV, SVB, CJIB, Belastingdienst, LBIO, alle gemeenten, waterschappen en lokale belastingsamenwerkingen én meer dan 700 gerechtsdeurwaarders. Daarnaast kent de nieuwe keten voor derdenbeslag een nauwe verwevenheid met de loonaangifteketen in verband met het gebruik van de Polisadministratie. Alle betrokken organisaties werken bijzonder hard om de ontstane knelpunten zo snel mogelijk op te lossen, met zo weinig mogelijk hinder voor mensen die het betreft. Ik doe een oproep aan organisaties die vanuit hun professie nauw betrokken zijn bij deze materie, zoals de LOSR, om knelpunten die zij tegenkomen te melden.
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zou regelen dat deurwaarders hun schuldenaren nooit met een te laag inkomen achterlaten, hoe kon dit zo verkeerd gaan?
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is een duidelijke verbetering ten opzichte van de oude regelgeving. De nieuwe systematiek is eenvoudiger voor de burger en zorgt dat er geen gevallen meer zijn waarbij de beslagvrije voet wordt «gehalveerd» omdat mensen geen gegevens aanleveren aan de beslagleggende partij. Waar voorheen in 75% van de gevallen de beslagvrije voet aanzienlijk lager werd vastgesteld dan de bedoeling was, wordt onder de nieuwe wet aan iedereen een robuuste beslagvrije voet geboden op basis van gegevens die bij elke beslagleggende partij bekend en gelijk zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag heb geschetst, kent een implementatietraject van deze omvang altijd opstartproblemen. Mijn inzet is erop gericht om deze tot een minimum te beperken. Waar deze toch optreden, is het zaak om deze snel te identificeren en vervolgens op te lossen. De betrokken partijen en het ketenbureau van het Ministerie van SZW werken hier hard aan.
Hoeveel mensen zijn gedupeerd?
Bij naar schatting 10.000 tot 15.000 beslagleggingen op bijstandsuitkeringen is een te lage beslagvrije voet vastgesteld.
Geven de ruim 200 gemeentes die de mist in gingen, de vakantietoeslag inmiddels wel door aan de polisadministratie van het UWV?
Voor de berekening van de beslagvrije voet wordt onder andere gebruikgemaakt van gegevens uit de Polisadministratie van het UWV. Er is gebleken dat ruim 200 gemeenten de vakantietoeslag van bijstandsgerechtigden niet maandelijks maar in een ander ritme, doorgaans jaarlijks, doorgeven aan de Polisadministratie. Binnen de systematiek van de loonaangifteketen is dit toegestaan. Daarom benadruk ik dat er geen sprake is van een fout van de betreffende gemeenten. De gemeenten die de vakantietoeslag in een ander ritme doorgeven, mogen dat dan ook blijven doen. De rekenmodules waarmee de beslagvrije voet wordt berekend, gaan ervanuit dat inkomensverstrekkers de vakantietoeslag maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie. De beslagvrije voet bedraagt bij inkomens rond het bijstandsniveau 95% van het inkomen inclusief vakantietoeslag. Wanneer de vakantietoeslag niet elke maand aan de Polisadministratie wordt doorgegeven, komt uit de rekenmodules voor de beslagvrije voet een te lage beslagvrije voet (95% van het inkomen exclusief vakantiegeld). Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Deze werkwijze is tijdelijk. Voor de uitwerking van de structurele oplossing zullen de rekenmodules aangepast worden.
Speelt dit probleem ook bij andere uitkeringsverstrekkers of bij werkgevers?
Op dit moment wordt door het ketenbureau bekeken welke inkomensverstrekkers op eenzelfde wijze de vakantietoeslag doorgeven als de in vraag 4 genoemde gemeenten. Deze informatie wordt gebruikt bij het vinden van een structurele oplossing teneinde gelijksoortige problemen te voorkomen in de toekomst.
Is er zicht op in hoeverre deurwaarders daadwerkelijk het te veel geïnde geld terugstorten naar de gedupeerden?
De Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft alle gerechtsdeurwaarders verzocht om de te veel ingehouden inkomsten door te storten naar de mensen zelf bij wie te veel inkomsten zijn ingehouden. Als de gerechtsdeurwaarder geen rekeningnummer heeft van de betrokkene, zal de gerechtsdeurwaarder het geld terugstorten naar de gemeente die dit op haar beurt direct doorstort naar de betreffende persoon. Dat kan zolang dit geld nog op de derdengeldrekening van de gerechtsdeurwaarder staat. Wanneer de gerechtsdeurwaarder het ingehouden bedrag al heeft doorgestort naar de schuldeiser, moet een oplossing op maat worden gezocht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een schuldeiser die het te veel ingehouden bedrag zelf terugstort aan de schuldenaar of dat er afspraken worden gemaakt zodat er de navolgende maanden minder op het inkomen wordt ingehouden. Exacte aantallen hieromtrent zijn helaas niet te noemen. Tot nu toe ontvangt de KBvG geen signalen waaruit blijkt dat er geen gehoor wordt gegeven aan de oproep. Indien de KBvG in individuele gevallen verneemt dat herstel uitblijft, zal hieromtrent contact worden opgenomen met het betreffende kantoor. Gerechtsdeurwaarders zijn onderworpen aan een uitgebreid stelsel van toezicht. Als hiertoe aanleiding is, kunnen er vanuit het toezicht maatregelen worden genomen.
Bent u bereid te inventariseren welke gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet niet respecteren, niet meer deel te laten nemen aan aanbestedingen?
Elke beslagleggende partij dient bij beslag op periodieke inkomsten de beslagvrije voet te respecteren. Dit geldt ook voor gerechtsdeurwaarders. Zij leggen deze beslagen in hun hoedanigheid van openbaar ambtenaar. Zij zijn hiertoe bij wet aangewezen. Bij de uitvoering van hun wettelijke taken en ook voor wat betreft het in acht nemen van de beslagvrije voet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan toezicht.
Bij aanbestedingstrajecten wordt niet specifiek de eis gesteld dat een gerechtsdeurwaarder zich moeten houden aan de beslagvrije voet. Het meer algemene uitgangspunt dat gerechtsdeurwaarders zich moeten houden aan geldende wet- en regelgeving – waaronder die inzake de beslagvrije voet – is hiervan uiteraard wel onderdeel. Wanneer hieraan niet wordt voldaan, kan de opdrachtgever in overleg treden met de desbetreffende gerechtsdeurwaarder om zorg te dragen dat alsnog wordt voldaan aan de verplichtingen.
Wat is de volgorde van invorderen en het hanteren van de beslagvrije voet als de gemeente nog een verrekening heeft van leenbijstand?
In geval de gemeente een vordering heeft van terug te vorderen leenbijstand, is deze vordering preferent, net als andere terugvorderingen binnen het sociale zekerheidsdomein. Een dergelijke terugvordering gaat voor op concurrente vorderingen, zoals consumptieve kredieten, telefonie of van webwinkels. Bij het terugvorderen van de leenbijstand dient de gemeente de beslagvrije voet in acht te nemen.
Gaat u regelen dat alle gedupeerden hun geld terugkrijgen en of niet meer hoeven af te dragen de komende maanden om de schade in te lopen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden: «Ze hadden kunnen weten dat ze te veel ontvangen. Wanneer je vervolgens dit «blind» doorstort naar de schuldeiser, dan heb je ook een verantwoordelijkheid om dit proactief terug te halen. De deurwaarder kan ervoor zorgen dat er de komende maanden geen afdracht plaatsvindt om de schade in te lopen.»?
De KBvG heeft haar leden verzocht om de mensen die het betreft actief op te zoeken, direct de beslagvrije voet aan te passen en indien mogelijk het te veel ingehouden bedrag terug te storten. Als de gerechtsdeurwaarder het bedrag al heeft doorgestort aan de schuldeiser wordt naar een oplossing op maat gezocht (zie hierover nader het antwoord op vraag 6).
Hoe verklaart u dat de «checks» bij de deurwaarders op een te lage beslagvrije voet kennelijk niet hebben gewerkt en dat zij voor deze mensen niet hebben voldaan aan de zorgplicht om de schuldenaren met genoeg leefgeld achter te laten? Hoe gaat u zorgen dat dit in de toekomst beter gaat?
Het knelpunt is snel aan het licht gekomen door intensieve samenwerking tussen gerechtsdeurwaarders en gemeenten. Het ketenbureau en de ketenpartijen blijven nauw samenwerken om de processen en systemen continu te monitoren en optimaliseren, zodat eventuele knelpunten zo snel mogelijk aan het licht komen en kunnen worden opgelost. Gerechtsdeurwaarders en andere beslagleggende partijen stellen de beslagvrije voet vast op basis van gegevens uit de Polisadministratie en de BRP. Zoals ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met uw Kamer is gewisseld, bestaat er een kans dat de beslagvrije voet op basis van deze gegevens niet correct is. Het is daarom belangrijk dat de burger of betrokken hulpverlener de gebruikte gegevens controleert. De burger heeft uiteindelijk als enige de beschikking over alle actuele gegevens om de beslagvrije voet correct te kunnen berekenen. Dit laat uiteraard onverlet dat alle beslagleggende partijen, waaronder de gerechtsdeurwaarders, zich moeten inspannen om de beslagvrije voet zo precies mogelijk te berekenen.
Bent u bereid om de tijdelijke oplossing die nu gevonden is permanent te maken door gemeenten vijf procent van het totaal inkomen te laten afdragen?
Op dit moment onderzoek ik of deze optie als permante oplossing kan dienen.
Kunnen er nog meer fouten zitten in de berekening van de beslagvrije voet? Zo ja, hoe komen deze aan het licht?
Een implementatietraject van deze aard en omvang gaat gepaard met knelpunten. Ik benadruk dat de ketenpartijen – gerechtsdeurwaarders, gemeenten, waterschappen, UWV, de SVB, de Belastingdienst, het CJIB en het LBIO – en het ketenbureau alles in het werk stellen om deze in voorkomende gevallen zo snel mogelijk te identificeren en op te lossen. Daarbij benadruk ik het belang van de eerdergenoemde controlerende functie van de burger of diens hulpverlener (zie hierover het antwoord op vraag 11). Eventuele misrekeningen of onjuiste dan wel verouderde gegevens moeten zo snel mogelijk worden doorgegeven aan de beslagleggende partij, zodat zij de beslagvrije voet kan herzien.
Bent u bereid te onderzoeken welke problemen er zijn met de berekening van de nieuwe beslagvrije voet en dit met de Kamer te delen?
De toenmalig Staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer bij brief van 8 december 2020 medegedeeld dat het Ministerie van SZW en de ketenpartijen intensief contact onderhouden om samen een vinger aan de pols te houden.3 Dat zal ook de komende tijd zo blijven. Recentelijk heb ik uw Kamer een voortgangsbrief gestuurd met daarin onder meer de knelpunten die zich hebben voorgedaan in de eerste maanden na inwerkingtreding van de wet.4 Ik zal uw Kamer regelmatig op de te hoogte houden van de voortgang.
Waar kunnen mensen zich melden als zij vermoeden dat de beslagvrije voet verkeerd wordt berekend?
Mensen die vermoeden dat de beslagvrije voet verkeerd is berekend kunnen dit controleren via de rekentool op het online burgerportaal (www.uwbeslagvrijevoet.nl). Als zij concluderen dat een verkeerde beslagvrije voet is berekend of als zij twijfelen over de berekende beslagvrije voet, kunnen zij zich melden bij de beslagleggende partij. Als er meerdere beslagen op een inkomstenbron zijn gelegd, beantwoordt de coördinerende deurwaarder vragen over de beslagvrije voet. De gegevens van de beslagleggende partij staan op de brief die mensen ontvangen als er beslag op hun inkomen is gelegd (zgn. modelmededeling).
Gaat u een leidende rol op zich nemen om te zorgen dat problemen centraal gemeld worden en dat gecontroleerd wordt dat problemen structureel naar behoren worden opgelost?
Ja. Het Ministerie van SZW heeft het ketenbureau voor de keten voor derdenbeslag opgericht. Het ketenbureau heeft onder meer tot taak het registeren en delen van knelpunten en heeft een coördinerende rol bij het oplossen daarvan. Op deze manier wordt geborgd dat de verschillende ketenpartijen oplossingen uniform implementeren.
Wilt u deze vragen, gezien de prangende problematiek, met spoed beantwoorden?
De beantwoording van de vragen is zo spoedig als mogelijk opgesteld. Dit vergde meer tijd dan gebruikelijk in verband met interdepartementale en externe afstemming.
De afwikkeling van de compensatie van gedupeerden in het Toeslagenschandaal |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Klopt het dat door de secretarissen-generaal van uw ministeries een notitie is gemaakt over de afwikkeling van de compensatie van gedupeerden in het Toeslagenschandaal?
Op basis van de informatie in uw vragen hebben wij een dergelijke notitie niet kunnen vinden. Wel hebben wij bijgaande e-mails gevonden over een interdepartementale capaciteitsuitvraag ten behoeve van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), waaruit betrokkenheid met de belasting van de uitvoeringsorganisatie en het belang van extra inzet op goede uitvoering blijkt. Er is contact geweest met de vraagsteller van uw Kamer, maar dit heeft geen extra zoekresultaten opgeleverd. Wij zijn zeer bereid om indien u nadere duiding heeft over de verwachte inhoud en vorm van de notitie op basis van deze nadere concretisering verder te zoeken.
Wat is de status van deze notitie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de notitie, de memo, of hoe het bestand dan ook heet, naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
De vele openstaande vragen die er zijn over de compensatie van gedupeerden in de toeslagenaffaire. |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Waarom is door u telkens ontkend dat de Belastingdienst al ver voor de de start van de Combiteams Aanpak Facilitators (CAF)-antirechtstatelijke werkwijzen gebruikte en dat hier ook werkinstructies op bestaan?1
In mijn eerste brief als Staatssecretaris over de kinderopvangtoeslagaffaire van 4 februari 2020 is meerdere malen, ook in antwoord op vragen van uw Kamer, gewezen op mogelijk gedupeerden van voor de start van het CAF.2 Hoewel in de eerste jaren na invoering van het toeslagenstelsel de focus lag op het zo snel mogelijk toekennen en uitbetalen van toeslagen, is bekend en ook erkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de wet- en regelgeving vanaf het begin zeer strikt heeft geïnterpreteerd en toegepast. Zowel in de situatie waarin – naar de huidige inzichten – sprake is van «hardheden» in het stelsel als in situaties waarin de Belastingdienst/Toeslagen – naar de huidige inzichten – vooringenomen heeft gehandeld, kon dit zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de ouders die hierdoor zijn getroffen. Juist om die reden heeft het kabinet in reactie op de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen besloten om gedupeerde ouders te compenseren over de gehele periode sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag. Onder meer met de Wet hardheidsaanpassingen AWIR, die per 1 juli 2020 in werking is getreden, is uitdrukkelijk (ook) voorzien in de mogelijkheid voor compensatie over vroegere jaren3. Ook voor de Catshuisregeling, die vooruitlopend op wetgeving als beleidsbesluit is gepubliceerd, kunnen de ouders die zich gedupeerd voelen in die vroegere jaren zich aanmelden. Het bieden van herstel aan gedupeerde ouders voor vroegere jaren vindt ook al plaats, bijvoorbeeld bij de pre-CAF zaak inzake gastouderbureau Appelbloesem. In de vijfde VGR heb ik de adviezen van de Commissie van Wijzen over zowel Appelbloesem als De Parel gedeeld. De Commissie kwam tot de conclusie dat bij de Appelbloesem sprake was vooringenomen handelen over 2007 t/m 2009. Bij de Parel was geen sprake van groepsgewijze vooringenomenheid, maar kan dit wel in individuele gevallen aan de orde zijn. Ook kan hardheid van het stelsel hier spelen. Door de uitbreiding van de compensatieregeling zullen de ouders in die gevallen ook hiervoor in aanmerking kunnen komen. Alle ouders hebben van UHT een brief ontvangen dat zij zich kunnen melden.
Is dit exemplarisch voor de begin dit jaar aangekondigde nieuwe werkwijze van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is niet eerder een overzicht gemaakt van de onrechtstatelijke werkwijze bij Toeslagen en de Belastingdienst als het gaat om fraudeopsporing en fraudehandhaving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit de brief van 12 maart 2021 is het niet mogelijk een eenduidig overzicht te verstrekken van alle gevallen waarin de Belastingdienst of Toeslagen niet in overeenstemming met de wet- of regelgeving heeft gehandeld.4 Dit mede gezien de vele schakeringen en facetten van begrippen als «buitenwettelijk» of «onrechtmatig». Voor wat betreft fraudeopsporing en fraudehandhaving wil ik benadrukken dat dit altijd onderdeel is van het gehele palet aan toezichtactiviteiten van de Belastingdienst en Toeslagen. Met name na de «Bulgarenfraude» is hier veel sterker de focus op komen te liggen. Er is toen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat burgers veelal onbewust fouten maken waar op een andere manier mee omgegaan moet worden dan via de destijds gekozen aanpak. Op deze manier wordt niet meer gewerkt, inmiddels ligt de nadruk veel meer op dienstverlening, het voorkomen van fouten en het helpen van de toeslaggerechtigden.
Kunt u reageren op het betoog van hoogleraar Van der Bunt dat de Catshuisregeling (opnieuw) tot willekeur leidt en dat u terug naar de tekentafel moet?2, 3
In het NRC-artikel benoemt hoogleraar Van der Bunt onder meer dat een groot deel van de ouders opnieuw vermalen dreigt te worden door het systeem, omdat de Catshuisregeling geen rechtszekerheid kan bieden. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 25 maart 2021 heeft het kabinet besloten om alle ouders die gedupeerd zijn door een vooringenomen behandeling, alles-of-niets-benadering of het onterecht aanmerken van ouders met het kenmerk «Opzet/Grove Schuld» bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag ten minste € 30.000 uit te betalen.7 De doelgroep is hiermee hetzelfde als voor de primaire herstelregelingen. De regeling is bedoeld om meer ouders een snelle uitbetaling te kunnen doen, omdat zij vaak al lang wachten op herstel. Daarnaast is de uitbetaling, tenzij de ouder anders beslist, geen vervanging voor de integrale beoordeling waarin in meer detail en samen met de ouder naar zijn of haar situatie gekeken wordt. Ouders die op basis van de herstelregelingen recht hebben op meer dan € 30.000 zullen dat na integrale beoordeling ontvangen. Daarnaast ga ik in de 6e Voortgangsrapportage op een aantal punten in die hoogleraar Van der Bunt noemt in het aangehaalde artikel in het NRC Handelsblad. Een vaktechnische structuur en onafhankelijk commissies waarborgen dat iedere ouder gelijk wordt behandeld en er dus geen willekeur ontstaat bij de toewijzing van compensatie (zie paragraaf 2.6). In paragraaf 2.5 van de Voortgangsrapportage ga ik enerzijds in op de wijze waarop ouders zich kunnen melden bij het College van de Rechten van de Mens indien zij het vermoeden hebben dat zij zijn gediscrimineerd. Anderzijds beschrijf ik de acties die zijn ondernomen om in de toekomst beter zicht te krijgen op signalen omtrent discriminatie en op welke wijze hier in de toekomst mee moet worden omgegaan. Tenslotte verwijs ik naar hoofdstuk 3 van de 6e Voortgangsrapportage voor de verschillende initiatieven om ouders, naast financiële compensatie, zo goed mogelijk te ondersteunen.
Klopt het dat voor de mensen die niet onder de Catshuisregeling vallen per 1 mei 2021 het moratorium dat er geen schulden mogen worden geïnd komt te vervallen? Zo ja, hoeveel mensen treft dit?
Dat klopt. Als in de lichte toets geen aanwijzingen zijn gevonden op basis waarvan een ouder in aanmerking komt voor € 30.000 vervalt het moratorium per 1 mei. Dit is om te voorkomen dat de private schulden van deze ouders oplopen, terwijl UHT nog niet heeft kunnen vaststellen dat zij in aanmerking komen voor de Catshuisregeling en zij mogelijk dus ook niet in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als het moratorium wel door zou lopen en daarna in de integrale beoordeling blijkt dat een ouder geen recht heeft op compensatie, zouden de schulden van deze ouder in de tussentijd groter kunnen zijn geworden. Dit komt omdat het moratorium het uitwinnen van beslag voorkomt, maar niet kan voorkomen dat schulden (bv. een niet betaalde verzekering) ondertussen oplopen. Door het moratorium alleen door te laten lopen bij ouders die, na de lichte toets, onder de Catshuisregeling vallen zorgen we dat het moratorium alleen doorloopt voor ouders die ook in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel in aanmerking komt voor compensatie gaat het moratorium wel weer in. Zodra de lichte toets voor iedereen die zich heeft aangemeld is afgerond is duidelijk hoeveel mensen dit betreft. Overigens is een deel van de mensen die dit betreft de huidige partner van iemand die wel voor de Catshuisregeling in aanmerking komt. Zij komen daardoor wel in aanmerking voor de afkoelingsperiode van één jaar. De invordering van publieke schulden blijft wel gepauzeerd totdat definitief duidelijk is of mensen wel of geen recht hebben op compensatie (zie ook onderdeel 2.2 van de zesde Voortgangsrapportage).
Hoe zeker is het dat de mensen die buiten de Catshuisregeling vallen niet in aanmerking komen voor compensatie?
In mijn brief van 25 maart 2021 heb ik aangegeven dat voor alle ouders die zich uiterlijk op 15 februari 2021 hebben gemeld een lichte toets plaatsvindt om te bepalen of sprake is van recht op € 30.000. Op basis van data-analyse komt naar voren dat ongeveer 20% van de aangemelde ouders geen kinderen of geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Dit betreffen ook ouders waarvan het verzoek tot herstel niet zag op de kinderopvangtoeslag, maar op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag. Voor ongeveer 50% van de aangemelde ouders geldt dat er, na de data-analyse, een lichte handmatige toets nodig is om hun recht op de € 30.000 vast te stellen. Bij de handmatige toets kijken we in het individuele dossier of de ouder ooit onterecht kinderopvang moest terugbetalen. Indien we op basis hiervan nog geen aanwijzing zien voor recht op herstel dan kijkt een expert hier nog een tweede keer naar. Indien de expert twijfelt bellen we de ouder om de situatie goed te begrijpen. In diezelfde brief heb ik eveneens medegedeeld dat iedere ouder in aanmerking komt voor een integrale beoordeling, ook als er nog geen uitsluitsel kan worden gegeven na de lichte toets. In het traject van de lichte toets vindt ook collegiale toetsing plaats als we nog niet direct een haakje voor het recht op € 30.000 zien. Hiermee wil ik benadrukken dat wij binnen onze mogelijkheden zorgvuldig opereren om ervoor te zorgen dat we zoveel mogelijk mensen € 30.000 uitbetalen voor 1 mei. Via de integrale beoordeling en het contact met de ouder bekijken we steeds de individuele situatie zodat we er zeker van zijn dat – ook na 1 mei – iedere ouder het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft.
Waarom wordt voor gedupeerde gezinnen die een «opmaat-behandeling» nodig hebben, omdat bijvoorbeeld de 30.000 euro compensatie bij lange na niet de schade dekt, het moratorium opgeheven? Erkent u dat dit tot veel stress leidt bij deze gezinnen?
Voor alle ouders die € 30.000 ontvangen blijft het moratorium gelden na 1 mei. Namelijk tot een jaar na de ontvangst van de € 30.000. Dit geldt ook voor de ouders die mogelijk recht hebben op meer compensatie van de € 30.000 en een «opmaat-behandeling» ofwel integrale beoordeling nodig hebben. Het moratorium vervalt alleen bij ouders bij wie in de lichte toets geen aanwijzingen zijn op basis waarvan de ouder in aanmerking komt voor de € 30.000. Als daarna, bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel recht heeft op compensatie gaat het moratorium weer in voor de looptijd van 1 jaar.
Waarom is nog geen verslag gedaan van de proef met het in één dag uitzoeken van het bepalen van de rechtmatige compensatie voor een gedupeerde, zoals u toezegde in het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021?4
Samen met uw Kamer blijf ik kijken naar mogelijkheden om de dienstverlening aan ouders te optimaliseren. Daarbij vind ik het belangrijk dat ouders de hulp krijgen die hen écht verder helpt hun leven weer op orde te krijgen. En tegelijkertijd kijken waar versnelling in de behandeling mogelijk is. De motie Kwint en Leijten9 stelt niet letterlijk het afdoen van een dossier van een ouder in één dag. Dat is ook niet mogelijk, gezien de complexe situatie waarin veel ouders die zich gemeld hebben zich bevinden. Bovendien spelen er bezwaar- en beroepstermijnen en is er nog ook een rol voor de Commissie Werkelijke Schade.
Waarom is de toezegging uit het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021 over de verschillen tussen de terugvordering van de uiteindelijke toekenning van toeslagen en de uiteindelijke beslaglegging en de verrekening door Toeslagen en het Landelijk Incassocentrum (LIC) niet nagekomen?5
In lijn met die toezegging zijn toekenningen, verrekeningen en beschikkingen gecontroleerd. Hiervoor hebben veelvuldige overleggen plaatsgevonden en zijn handmatige controles uitgevoerd. In geen gevallen zijn er fouten gevonden. Wel blijkt dat de berekeningen bij beschikkingen of toekenningen niet duidelijk zijn. Dit moet beter. Ik ga ervoor zorgen dat dit verbetert in de beschikkingen vanuit UHT en dat er ook op de website toeslagen.nl/herstel een duidelijke uitleg komt te staan. Daarnaast blijf ik signalen op mogelijke fouten uiteraard onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak er intern al gesproken is over het verschil van verrekenen door Toeslagen en beslagleggen via het LIC, en de nihilstellingen? Waarom is hierover dan nog geen verslag gedaan aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel ouders hebben zich inmiddels gemeld met een (groot) verschil tussen wat is teruggevorderd en verrekend in relatie tot de nihilstellingen?
Enkele ouders en advocaten hebben zich hierover bij UHT gemeld, met hen loopt het gesprek.
Kunt u uitleggen waarom een in Nederland geboren gedupeerde consequent wordt vermeld als Turkse?
Ik betreur het zeer als vanuit de Belastingdienst en/of Toeslagen een dergelijke kwalificatie in het verleden gehanteerd is richting iemand met de Nederlandse nationaliteit en de gedupeerde niet de behandeling heeft gekregen die ze wenst. Er is hierover contact geweest met de betreffende ouder. Voor deze gang van zaken heb ik mijn excuses aangeboden richting de gedupeerde en heb dat intern onder de aandacht gebracht om hierop te letten.
Kunt u tevens uitleggen waarom de Belastingdienst hier geen uitleg over wil geven en deze gedupeerde enkel adviseert een klacht in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom krijgt deze gedupeerde geen antwoord op een informatieve vraag over waarom zij op een specifieke manier wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel gedupeerden die zich al in 2020 meldden, hebben nog geen persoonlijk zaakbehandelaar?
In 2020 hebben 11.928 (mogelijk) gedupeerden zich gemeld. Per 1 april 2021 hebben hiervan 9.118 (mogelijk) gedupeerden nog geen persoonlijke zaakbehandelaar, 2.810 hebben wel een persoonlijk zaakbehandelaar. Uiteraard krijgen alle ouders die zich in 2020 gemeld hebben een lichte toets voor 1 mei a.s. om hun recht op € 30.000 vast te stellen. Indien zij hier recht op € 30.000 hebben, krijgen zij dit voor 1 mei a.s. uitbetaald.
Hoeveel van deze gedupeerden wachten nog steeds op een compensatievoorstel?
Van de groep van 9.118 wachten 8.176 ouders nog op een compensatievoorstel. 942 ouders hebben een betaling in het kader van de Catshuisregeling ontvangen. Alle ouders die hiervoor in aanmerking komen ontvangen voor 1 mei een betaling in het kader van de Catshuisregeling.
Welke afspraken hebben u, de Minister-President en de Minister van Financiën afgelopen februari gemaakt met ouders in het Catshuis? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen?
Op 6 februari en 27 maart jl. hebben de Minister-President, de Minister van Financiën en ik een gesprek gehad met een groep gedupeerde ouders, hierbij was ook de voorzitter van het ouderpanel aanwezig. Deze gesprekken zijn zeer waardevol om te komen tot een goede uitvoering van de herstelregelingen. Hierbij zijn verschillende onderwerpen aan de orde geweest, zowel verzoeken vanuit ouders als vragen om meer informatie. Het ging hierbij onder meer om de werkwijze van de commissies, de rol van de persoonlijke zaakbehandelaar, de speciale servicelijn en de verrekeningen tussen en met andere toeslagen. In de Voortgangsrapportages wordt u regulier op de hoogte gehouden van de stand van zaken over deze onderwerpen.
Hoe staat met het nakomen van die afspraken? Kunt u ook hiervan een overzicht sturen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat, zoals in de media is beschreven, advocaten die mensen bijstaan onvoldoende vergoeding krijgen waardoor zij óf minder mensen kunnen helpen, óf hun eigen praktijk financieel ernstig tekort doen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op 1 maart 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag gepubliceerd.12 In deze subsidieregeling is aangesloten bij de systematiek van de vergoedingen die worden gegeven voor de sociale advocatuur zoals neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Dit geldt ook voor de hoogte van de vergoeding per punt. Bij het opstellen van de regeling heeft de RvR samen met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) onderzocht hoeveel punten redelijk zijn voor de activiteiten van een advocaat. Hierbij is steeds de vergelijking gemaakt met andere trajecten waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt toegewezen. De begeleiding van gedupeerde ouders bij de Commissie Werkelijke Schade is specifiek punt van aandacht geweest. Deze procedure is als aanvullende stap opgenomen in de subsidieregeling en de werkzaamheden in die fase worden ook aanvullend vergoed. Omdat hiervoor mogelijk andere expertise nodig is dan bij de rest van de procedure, is bovendien besloten om het mogelijk te maken om een extra expert in te schakelen. De RvR heeft de subsidieregeling ook getoetst bij de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en die hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de regeling. Inmiddels hebben zich in korte tijd 169 advocaten gemeld. Met J&V, de RvR en de NOvA is wel afgesproken om de regeling periodiek te evalueren en dan ook te bezien of de regeling voldoet of moet worden bijgesteld.
Hoeveel advocaten hebben zich via de advocatenpoule gemeld?
Zie antwoord vraag 19.
Is het budget voor de advocaten voldoende om de begeleiding bij de Commissie Werkelijke Schade te bekostigen?
Zie antwoord vraag 19.
Zijn er al uitspraken gedaan door de Commissie Werkelijke Schade? Kunt u de Kamer deze uitspraken en een toelichting op de reikwijdte daarvan doen toekomen?
Er zijn tot op heden twaalf adviezen van de Commissie Werkelijke Schade («CWS») ontvangen (zie paragraaf 1.3 van de zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag). Er zijn situaties waarin de CWS adviseerde dat een ouder in aanmerking zou moeten komen voor een extra schadevergoeding bovenop de reeds uitbetaalde compensatie. In andere situaties kwam de CWS tot de conclusie dat extra schade reeds afgedekt werd door de betaling van € 30.000. Als uitgangpunt hanteert de CWS hierbij de persoonlijke omstandigheden van de gedupeerde ouder. Deze adviezen niet kunnen worden gedeeld met de Kamer vanwege de persoonlijke aard van de adviezen. Op een later moment, als meer adviezen zijn uitgebracht kan meer geaggregeerde informatie over de adviezen worden gedeeld via de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag.
Waarom wordt nog altijd niet aangegeven hoeveel gedupeerden er zijn van de ontspoorde fraudeaanpak bij huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebondenbudget?
De afgelopen periode is een analyse uitgevoerd naar de potentiële omvang van de groep gedupeerde personen bij de zorgtoeslag, huurtoeslag en/of het kindgebonden budget. Vanwege het kabinetsbesluit in december om gedupeerden van de kinderopvangtoeslag een forfaitaire compensatie toe te kennen heeft de herstelorganisatie de uitwerking van dit kabinetsbesluit en uitvoering daarvan met prioriteit uitgewerkt. Het bepalen van de omvang van de groep gedupeerden bij de andere toeslagen heeft hierdoor vertraging opgelopen. In onderstaande tabel treft u de gevraagde aantallen die ook in de heden verzonden zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn opgenomen.
Aantal betrokken personen CAF onderzoeken
Ongeveer 2.600
Ongeveer 550
wv betrokken bij CAF-vergelijkbaar
Ongeveer 500
Ongeveer 250
Aantal personen met O/GS kwalificatie
Ongeveer 21.000
Ongeveer 5.000
* personen kunnen zowel een O/GS kwalificatie hebben als voorkomen in een CAF-zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden op een zo kort mogelijke termijn?
Ja, dit is gelukt.
De enorme schuld die de SVB een 80-jarige man heeft laten opbouwen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Henk (80) uit Deventer wilde mensen helpen, nam hen in huis en zit nu diep in de schulden: «Je wordt gewoon genaaid»?1
Een onderzoek naar de leefsituatie van mensen duurt onder normale omstandigheden gemiddeld enkele weken. Overvallen door de coronasituatie heeft de SVB besloten om vanaf 11 maart 2020 bij het onderzoek naar de leefsituatie de huisbezoeken stop te zetten. Dit met oog op gezondheidsrisico’s voor burgers en medewerkers. De verwachting was dat dit voor korte duur zou zijn. Toen bleek dat de huisbezoeken niet op korte termijn konden worden hervat, is een voorlopig oordeel over de situatie afgegeven. Met de bedoeling op een later moment alsnog een huisbezoek af te leggen om de leefsituatie te beoordelen.
Op deze manier heeft de SVB getracht burgers zoveel mogelijk duidelijkheid te geven. Daartoe is de werkinstructie in april 2020 in verband met corona tijdelijk aangepast. In de nieuwe werkinstructie is opgenomen dat als bij een later huisbezoek blijkt dat er te veel uitkering is toegekend, het besluit om de uitkering niet per terugwerkende kracht in gaat, maar per eerstvolgende gelegenheid. Dit om terugvorderingen, die kunnen zijn opgelopen door de vertraging in de onderzoeken door corona, te voorkomen.
Omdat de SVB nog steeds geen huisbezoeken aflegt, voert de SVB sinds november 2020 de onderzoeken telefonisch uit. Hiermee wordt voorkomen dat onderzoeken nog langer duren en klanten in onzekerheid blijven. In de casus zoals beschreven in de Stentor is de beoordeling abusievelijk niet conform de nieuwe werkinstructies verlopen. De SVB heeft in de bezwaarfase geconcludeerd dat de AOW-gerechtigde redelijkerwijs niet had kunnen weten dat hij een gezamenlijke huishouding voerde. Hierbij is meegewogen dat er geen sprake was van schending van de mededelingsverplichting, en meneer te goeder trouw heeft gehandeld. De SVB heeft daarom conform de tijdelijke werkinstructie besloten dat de AOW niet met terugwerkende kracht wordt herzien, maar per eerste gelegenheid zodat de terugvordering is komen te vervallen.
De coronacrisis heeft ertoe geleid dat de SVB geen huisbezoeken meer kan afleggen bij de onderzoeken naar de leefsituatie. Het is goed dat de SVB de werkprocessen en instructies in maart en april al snel had aangepast. Ik heb begrip voor het feit dat het enige tijd duurde om de nieuwe processen en werkinstructies bij iedereen te laten landen in de organisatie. Tegelijk mogen burgers hier niet slachtoffer van zijn. Ik vind het correct dat de SVB onderzoek heeft gedaan naar vergelijkbare gevallen en dat deze gevallen opnieuw worden beoordeeld.
Is het waar dat «de heer Venema bijna 5.000 euro moest terugbetalen omdat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een jaar lang heeft gedaan over een onderzoek naar een veranderde woonsituatie, terwijl daar normaal enkele weken voor staat»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is om zoveel geld in rekening te brengen terwijl de SVB nalatig is geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen verkeren in een vergelijkbare situatie als de heer Venema? Hoeveel terugvorderingen zijn hoger uitgevallen doordat het onderzoek langer duurde dan gebruikelijk?
Zoals hierboven toegelicht is in de casus uit de Stentor de terugvordering komen te vervallen. De SVB heeft nader onderzoek gedaan naar dossiers die vergelijkbaar zijn met deze situatie. Sinds de SVB is gestopt met de huisbezoeken zijn 441 onderzoeken uitgevoerd die hebben geleid tot een terugvordering. Er zijn 14 zaken naar voren gekomen die vergelijkbaar zijn met de casus uit de Stentor. Het gaat hierbij om terugvorderingen die zijn opgelopen doordat het onderzoek langer heeft geduurd. De SVB bekijkt deze zaken individueel conform de tijdelijke werkinstructie. Bij de beoordeling worden alle feiten en omstandigheden meegewogen. Op basis van deze beoordeling wordt bezien of het passend is om de terugvordering te laten vervallen. Het besluit gaat dan niet in met terugwerkende kracht, maar gaat in per eerstvolgende mogelijkheid.
Klopt het dat de schuld van de heer Venema is kwijtgescholden? Waarom is dat gedaan? Gebeurt dit ook bij vergelijkbare gevallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u voorkomen dat er nieuwe gevallen ontstaan van mensen die hoge bedragen moeten betalen omdat onderzoek veel te lang op zich laat wachten?
Sinds november 2020 voert de SVB telefonische onderzoeken uit, als alternatief voor een huisbezoek. Hiermee is de doorlooptijd van het onderzoek ingeperkt tot de reguliere afhandeltijd en kan deze situatie zich niet meer voordoen.
De toezeggingen in gesprek te gaan met het Bureau Kredietregistratie. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de toezeggingen van uw voorgangers van respectievelijk 24 juni 2020 en 10 december 2020 dat in gesprek zouden gaan met het Bureau Krediet Registratie (BKR) over de lengte van de registratietermijn, met daarbij specifieke aandacht voor mensen wier registratie gerelateerd is aan corona?
Ja.
Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, wanneer verwacht u dit gesprek te kunnen voeren?
Op ambtelijk niveau hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met het BKR, waarbij ook de registratietermijn is besproken.
Ik vind het onwenselijk als consumenten in de problemen komen door overkreditering, waardoor mogelijk problematische schulden ontstaan. Kredietverstrekkers moeten beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is, voordat zij een kredietovereenkomst met een consument sluiten. Kredietverstrekkers moeten hiertoe kredietovereenkomsten registreren in een stelsel van kredietregistratie, en zijn in het kader van de beoordeling van een nieuwe overeenkomst verplicht het stelsel van kredietregistratie te raadplegen. Dit volgt uit de Wet op het financieel toezicht en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.1
Raadpleging van het stelsel van kredietregistratie dat door BKR wordt beheerd is een belangrijk instrument om inzicht te krijgen in welke kredieten een consument al heeft. Inzicht in de betaalgeschiedenis heeft tot doel om betalingsproblemen in de toekomst te voorkomen. De termijnen voor het bewaren van registraties zijn geregeld in de reglementen van het BKR. Het BKR hanteert een bewaartermijn van vijf jaar. Voor de volledigheid wijs ik op het advies dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op eigen initiatief heeft opgesteld over wettelijke waarborgen bij kredietregistratie. De AP heeft ook gevraagd hierbij te kijken naar bewaartermijnen van persoonsgegevens. De Minister van Financiën is naar aanleiding van het advies bezig met het opstellen van een wetsvoorstel. Het streven is om dit rond de zomer in consultatie te brengen.2
De bewaartermijnen zijn niet bepalend voor de vraag of een krediet wordt verleend. De kredietverstrekker moet beoordelen of hij het verantwoord vindt om een krediet te verstrekken en de bewaartermijn zorgt ervoor dat hij over informatie kan beschikken ten behoeve van deze beoordeling. Het is dan ook belangrijk dat een kredietverstrekker samen met een consument kijkt hoe het beste kan worden omgegaan met schulden door de coronacrisis. Veel kredietverstrekkers zijn in deze coronatijd consumenten tegemoet gekomen door bijvoorbeeld betalingsregelingen of betaalpauzes aan te bieden. Een betalingsregeling voor een consumptief krediet wordt niet bij het BKR geregistreerd als de consument bij het aangaan van de betalingsregeling nog geen bij BKR geregistreerde betalingsachterstand had.
Ik vind het – juist in een tijd waarin consumenten financieel extra kwetsbaar zijn als gevolg van de coronacrisis – belangrijk dat het BKR een compleet beeld geeft van de betalingsverplichtingen voor kredieten die een consument heeft. Gelet op het belang hiervan zie ik op dit moment geen aanleiding te vragen om verkorting van de door BKR gehanteerde registratietermijn. Daarmee vervalt immers een bescherming tegen overkreditering. De bewaartermijn van persoonsgegevens is onderdeel van het wetsvoorstel kredietregistratie dat bij de Minister van Financiën in voorbereiding is.
Klopt het dat iemand wiens betalingsachterstand en daarmee samenhangende BKR-registratie te maken heeft met een zogenoemde levensgebeurtenis zoals een echtscheiding, terwijl zij inmiddels hun financiële positie weer op orde hebben toch bijvoorbeeld geen hypotheek of telefoonabonnement kan krijgen? Is deze problematiek bekend bij het BKR?
Het is belangrijk dat het BKR een compleet beeld geeft van de betalingsverplichtingen voor kredieten die een consument heeft. BKR heeft echter geen rol in de besluitvorming of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een krediet, die beoordeling is geheel aan de kredietverstrekker. Wanneer een betalingsachterstand is opgelost meldt een kredietverstrekker dit aan het BKR. Met een achterstand registratie uit het verleden blijft geld lenen in principe mogelijk. Zo blijkt uit het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van BKR dat één op de vijf mensen die een betalingsprobleem heeft gehad binnen vier jaar een nieuw consumptief krediet heeft afgesloten. De kredietverstrekker moet altijd in individuele gevallen beoordelen of kredietverlening verantwoord is en betrekt daarbij ook de resultaten van raadpleging van het BKR. Ook wanneer er sprake is van een negatieve BKR-registratie is het afsluiten van een hypotheek vaak mogelijk. Een voorwaarde is dan wel dat de lening is afbetaald en/of de betalingsachterstand is hersteld.3
Hoe vaak ontvangt het BKR hierover klachten en worden die klachten ook met kredietverstrekkers besproken?
Het BKR spreekt met kredietverstrekkers over hoe zij omgaan met BKR-registraties bij hun beoordeling over kredietverstrekking.
Overigens kan een consument die een klacht heeft over de wijze waarop hij bij BKR is geregistreerd, daarover contact opnemen met zijn kredietverstrekker. De kredietverstrekker is namelijk degene die gegevens over het krediet doorgeeft aan BKR en de registraties kan laten aanpassen bij BKR. Dit kan zowel gaan om gevallen waarin registraties niet kloppen of gevallen waarin een consument de registratie niet meer terecht vindt. De kredietverstrekker kan kijken naar de bijzondere persoonlijke omstandigheden. Indien de kredietverstrekker geen aanleiding ziet om over te gaan tot het laten aanpassen van de registratie, dan kan een consument zich wenden tot de Geschillencommissie BKR. De Geschillencommissie bestaat uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van privacywetgeving en kredietverlening. De Geschillencommissie beoordeelt of de procedures goed zijn gevolgd en of de registratie terecht is.4 Het BKR publiceert de uitspraken van de Geschillencommissie op haar website.5
Heeft het BKR zelf de indruk dat kredietverstrekkers wellicht (te) vaak op de automaat vasthouden aan het verstrijken van vijf jaren na de registratie, terwijl iemand evident zijn financiën weer op orde heeft?
De beoordeling of een krediet kan worden verstrekt, is aan de kredietverstrekker. Het BKR heeft, als stelsel van kredietregistratie, enkel als rol om kredieten te registreren en raadpleging door kredietverstrekkers mogelijk te maken.
Het BKR heeft aangegeven het belangrijk te vinden dat mensen toegang hebben en houden tot krediet als hun persoonlijke financiële situatie dit toelaat en spreekt ook met kredietverstrekkers over hoe wordt omgegaan met de BKR-registraties.
Het te veel uitkeren van kindgebonden budget aan arbeidsmigranten |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de Belastingdienst al jaren te veel toeslag (kindgebonden budget) uitkeert aan arbeidsmigranten?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst ten onrechte veel arbeidsmigranten behandelt als alleenstaande ouder, terwijl ze in het land van herkomst een partner hebben en dit ook bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hebben gemeld?
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij/zij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer burgers met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren we dat. Graag zetten wij hieronder uiteen hoe het proces rond toekennen van het kindgebondenbudget (kgb) werkt en hoe dit bij arbeidsmigranten in het bijzonder kan uitpakken. Dit geeft op veel van de onderstaande vragen antwoord. Wij verwijzen daarom bij andere antwoorden regelmatig naar dit antwoord.
Jaarlijks hebben circa 1 miljoen huishoudens recht op kgb. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een laag- of middeninkomen en (jonge) kinderen. Dit is vaak een doelgroep waarbij het toeslagenstelsel niet altijd aansluit bij het doenvermogen van de burger.
Voor de vaststelling en toekenning van het kgb gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) waarbij alleen die gegevens verwerkt kunnen worden die gekoppeld zijn aan een BSN. Het gebruik van het BSN houdt verband met de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en is voor wat betreft de aanvrager van een toeslag vastgelegd in artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daarnaast worden gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf gebruikt. Voor specifiek het kgb geldt dat wanneer burgers al een andere toeslag ontvangen (vaak zorgtoeslag) en er wordt kinderbijslag ontvangen, er volgens de wet tevens een aanvraag voor kgb is gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen kent daarop kgb toe op basis van gegevens gebruikt bij de vaststelling van de andere toeslag. Deze automatische toekenning is in wetgeving opgenomen om burgers zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Het automatisch toekennen en het «voorinvullen» van deze gegevens maakt het voor burgers eenvoudiger om een toeslag aan te vragen en helpt veel fouten bij de aanvraag te voorkomen. Keerzijde van deze werkwijze is dat onvolledige gegevens uit een eerdere aanvraag doorwerken in de aanvraag kgb. Ook is het niet mogelijk om de authentieke gegevens (afkomstig uit de BRP) in de aanvraag aan te vullen of te wijzigen en is de verwerking van gegevens zonder BSN van aanvrager en/of toeslagpartner niet mogelijk.
Het algemene proces werkt zodanig dat als de gegevens uit de BRP en uit de (eerdere) aanvraag juist en volledig zijn, en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden, de toeslag op de juiste wijze wordt toegekend. Dit betekent dat als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslagpartner kan vaststellen het kgb zonder verhoging voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop, hierna: alo-kop) wordt toegekend. Als er geen toeslagpartner kan worden vastgesteld, wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend.2 De alo-kop bedraagt voor 2021 maximaal € 3.242,– per jaar.
Voor de vaststelling van het toeslagpartnerschap worden adresgegevens en gegevens over een eventueel huwelijk of geregistreerd partnerschap en ouder-kindrelaties uit de BRP gebruikt. Voor situaties waarin beide partners in Nederland wonen (als inwoner in de BRP staan met een Nederlands adres èn BSN), kan het toeslagpartnerschap met deze gegevens vrijwel altijd worden vastgesteld.
Wanneer sprake is van een mogelijke partner in het buitenland is een juiste vaststelling en toekenning van het kgb complex en niet altijd goed mogelijk. De BRP (met gegevens over inwoners van Nederland en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid, zogenaamde niet-ingezetenen) bevat namelijk niet alle benodigde gegevens om in alle gevallen vast te kunnen stellen of iemand een toeslagpartner in het buitenland heeft:
Het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens is met de invoering van de alo-kop in 2015 sterk toegenomen. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen en zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een Alo-kop te voorkomen.
Bij de inwerkintreding van de Wet BRP (als opvolger van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij de BRP werd uitgebreid met het registreren van gegevens van niet-ingezetenen, bekend als RNI) is bezien of het registeren van de verwantschapsgegevens voor niet-ingezetenen in de BRP tot de mogelijkheden behoorde. Het toenmalige kabinet heeft daar echter niet toe besloten. Dit omdat er onvoldoende zekerheid was dat deze gegevens op een acceptabel niveau van actualiteit en juistheid gehouden zouden kunnen worden.
In reactie daarop is in 2015 een tijdelijke oplossing, de zogenaamde verwantschapsquery, ontwikkeld. Met behulp van deze query biedt de SVB de Belastingdienst/Toeslagen signalen over (buitenlandse) partnergegevens waarover de SVB beschikt op grond van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen.3 Voor deze taak is o.a. de aanwezigheid van een (werkende) partner in het thuisland relevant. Via zusterorganisaties in het buitenland laat de SVB buitenlandse registraties van persoonsgegevens en partnergegevens verifiëren die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag. Op basis van deze gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing:
Specifiek voor statushouders met een partner in het buitenland is het mogelijk gemaakt dat zij op verzoek kunnen afzien van de Alo-kop. De reden hiervoor is dat vluchtelingen als gevolg van hun situatie vaak niet meer beschikken over (een betrouwbare kopie van) de relevante documentatie. Het is daarom niet (altijd) mogelijk aan hun partner een BSN toe te kennen dat de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft om een partner te kunnen registreren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarvoor een samenwerkingsconvenant met VluchtelingenWerk Nederland, die deze verzoeken namens vluchtelingen kan indienen.
Sinds maart 2021 kunnen toeslaggerechtigden met een partner in het buitenland de partnergegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen aanleveren middels een formulier op de site. Daarbij worden gegevens (een huwelijksakte, een partnerschapsakte of een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract) uitgevraagd waarmee de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagpartner kan vaststellen en registreren in de eigen systemen. De Belastingdienst/Toeslagen kan ervoor kiezen de partner vervolgens als niet-ingezetene te laten registreren in de BRP.4 De partner verkrijgt daarmee een BSN dat noodzakelijk is voor de verwerking van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. De vindbaarheid en de toelichting bij het formulier zijn recent op de site van de Belastingdienst/Toeslagen verbeterd.
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders5 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb6 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Naast verbetering van het uitvoeringsproces zet het kabinet in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. In het kader van de Ontwikkelagenda BRP vindt een aantal acties plaats om de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te verbeteren:
Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst een kindgebonden budget voor een alleenstaande ouder uitkeert voor een kind dat in het buitenland woont? Deelt u de opvatting dat ofwel de ouders niet duurzaam gescheiden zijn, het kind woont bij de ouder die in het thuisland en dan is er sprake van een kindgebonden budget zonder alleenstaande ouderkop, ofwel de ouders zijn duurzaam gescheiden en het kind woont bij de partner in het buitenland en dan is er in zijn geheel geen recht op kindgebonden budget want die partner en het kind hebben geen relatie met het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid?
In de wet op het kindgebonden budget is bepaald dat aan wie kinderbijslag wordt betaald, aanspraak maakt op kgb.9 Ingezetenen en degenen die aan de Nederlandse loonbelasting zijn onderworpen en die aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet voldoen, ontvangen kinderbijslag. Als een ouder duurzaam gescheiden is en het kind bij de ex-partner in het buitenland woont, kan de ouder die in Nederland verzekerd is, recht hebben op kinderbijslag. Voorwaarde is wel dat de ouder het kind onderhoudt. Op grond van Verordening (EG) 883/2004 kan een arbeidsmigrant gezinsbijslag krijgen uit de bevoegde lidstaat voor kinderen die in een andere lidstaat wonen. Om in aanmerking te komen voor de gezinsbijslag moet vervolgens voldaan worden aan de voorwaarden van het recht, in dit geval het kgb.
Indien een ouder kinderbijslag ontvangt, stelt Belastingdienst/Toeslagen het recht op en de hoogte van het kgb vast. Voor de bepaling van de hoogte van de toeslag is het wel van belang of sprake is van een toeslagpartner. In de wet op het kindgebonden budget is in art. 2 lid 6 bepaald dat een ouder die geen toeslagpartner heeft, aanspraak maakt op de alo-kop. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (artikel 3) is vastgelegd wanneer er sprake is van een toeslagpartner. Toeslagpartners zijn in ieder geval gehuwden, personen die op hetzelfde woonadres ingeschreven staan en bijvoorbeeld een notarieel samenlevingscontract hebben of die samen een kind hebben. Verder gelden er uitzonderingen en een aantal nadere bepalingen.
Dit betekent dat een gescheiden ouder die voor een kind in het buitenland (EU/EER en Zwitserland) kinderbijslag ontvangt, aanspraak maakt op kgb inclusief een alo-kop. Ook als een ontvanger van kinderbijslag en zijn/haar partner niet zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap hebben en niet op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven, is er geen sprake van een toeslagpartner en wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend. Dit is niet anders dan voor vergelijkbare situaties binnen Nederland.
Klopt het dat ze hierdoor meer dan 3.000 euro te veel aan kindgebonden budget per jaar ontvangen en dit later weer terug moeten betalen?
In algemene zin geldt dat als een toeslagontvanger onterecht een (voorlopige) toeslag of een te hoge (voorlopige) toeslag heeft ontvangen, dit wordt teruggevorderd. Voor arbeidsmigranten komt het voor dat de relevante gegevens, bijvoorbeeld over een partner in het buitenland, ten tijde van de aanvraag nog niet bekend waren. In deze gevallen wordt een toeslagpartnerschap niet herkend en bestaat het risico dat onterecht een alo-kop van maximaal € 3.242,– (op jaarbasis, jaar 2021) wordt toegekend. Als de partnergegevens later alsnog beschikbaar komen, en een toeslagpartner kan worden vastgesteld, kan het voorkomen dat (een deel van) het toeslagvoorschot wordt teruggevorderd.
Kunt u aangeven hoeveel arbeidsmigranten in de afgelopen vijf jaar de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget ontvangen hebben, terwijl zij daar geen recht op hadden? Bij hoeveel mensen is die alleenstaande ouderkop teruggevorderd en bij hoeveel mensen is die alleenstaande ouderkop niet teruggevorderd?
De Belastingdienst/Toeslagen registreert niet of een toeslagontvanger een arbeidsmigrant is. Het is daarom niet vast te stellen hoeveel arbeidsmigranten kgb hebben ontvangen, terwijl zij daar geen recht op hadden en evenmin hoe vaak de alo-kop is teruggevorderd bij deze doelgroep. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb is toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
Wat vindt u ervan dat burgers hierdoor buiten hun schuld in de problemen komen en klem komen te zitten tussen de verschillende overheidsorganisaties?
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer toeslaggerechtigden met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren wij dat.
Sinds wanneer is dit probleem bij de Belastingdienst bekend en waarom is dit probleem nog niet opgelost?
Met de invoering van de alo-kop in 2015 nam het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens sterk toe. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen. Er zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een alo-kop te voorkomen. Helaas zijn gemakkelijke oplossingen niet voorhanden.
Herinnert u zich dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als bijlage bij zijn brief over fraudefenomenen in de sociale zekerheid van 28 juni 2019, een brief van de SVB aan de Kamer stuurde, waarin de SVB het volgende schreef: De SVB signaleert regelmatig dat een gezinsbijslag wordt uitgekeerd inclusief kindgebonden budget (WKB) met Alleenstaande Ouder-kop (ALO-kop) terwijl er aanwijzingen zijn over het bestaan van een partner. Door het ontbreken van registraties met buitenlandse partner- en inkomensgegevens is het lastig voor het geautomatiseerde proces van de Belastingdienst Toeslagen om het recht op kindgebonden budget correct vast te stellen. Daarbij zorgt de AWIR systematiek voor het voorlopig toekennen van het recht op basis van een ontbrekende partner en inkomen, en daarmee een te hoge uitkering. Het gevolg is dat er veel herstelwerk nodig is. Verandering van het recht op kindgebonden budget zorgt voor een wijziging in het recht op gezinsbijslag dat bestaat uit één of meerdere financiële bijslagen waar een gezin met kinderen recht op heeft. Voor klanten is lang onduidelijk waarop zij recht hebben en aan de andere kant blijven klanten die bewust misbruik maken relatief eenvoudig buiten beeld. SZW, SVB en de Belastingdienst Toeslagen zetten in op procesaanpassing zodat de vaststelling van kindgebonden budget voor buitenland gevallen structureel goed wordt ingericht.»2
Ja.
Kunt u aangeven welke procesaanpassingen gedaan zijn en welke resultaten die gehad hebben? Indien er onvoldoende voortgang is, kunt u dan aangeven waar dat aan ligt?
Sinds 2015 zijn oplossingen onderzocht en verbeteringen doorgevoerd:
Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u de memo’s die de top van de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën hierover de afgelopen vijf jaar ontvangen hebben, aan de Kamer doen toekomen?
Gezocht is naar nota’s en memo’s vanaf 2016 gericht aan de ambtelijke top (vanaf niveau Directeur-generaal) en de bewindspersonen. Binnen het Ministerie Financiën en de Dienst Toeslagen zijn 6 stukken gevonden die betrekking hebben op de problematiek van de statushouders. Hier is uiteindelijk een oplossing voor gevonden11.
In de documenten12 zijn de namen van ambtenaren beneden het niveau van directeur onzichtbaar gemaakt. De notitie van 3 april 2018 heeft u reeds ontvangen bij de 6e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag die op 8 april jl. is verzonden.
Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn 14 stukken gevonden13. De stukken uit de jaren 2016, 2017 en 2018 hebben alle betrekking op de problematiek van de statushouders. Hier is uiteindelijk een oplossing voor gevonden. De stukken van de jaren 2019 en 2020 hebben betrekking op de complexiteit van het uitvoeringsproces van de het kgb met een internationale component. Het gaat om stukken die betrekking hebben op de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders14 en de kabinetsreactie daarop alsook om stukken die betrekking hebben op uitvoering van de aangenomen motie van de Kamerleden Omtzigt en Bruins15.
Klopt het dat de Belastingdienst geen navraag doet bij de SVB, terwijl de SVB over de juiste gegevens beschikt? Zo ja, waarom doet de Belastingdienst geen navraag en wilt u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt?
De Belastingdienst/Toeslagen ontvangt van de SVB de zogenaamde verwantschapsquery waarmee de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen kan registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u reflecteren op het feit dat er ondanks een groot aantal klachten, correcties, waarschuwingen en rapporten, tot op heden geen adequate procesaanpassing heeft plaatsgevonden?
Het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland is uitermate complex voor zowel de Belastingdienst/Toeslagen als de burger en past niet goed binnen de systematiek van Belastingdienst/Toeslagen. Verbeteringen en oplossingen zijn niet makkelijk te realiseren en/of vergen een ingrijpende wijziging van werkprocessen. Wij verwijzen u naar het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om per direct te voorkomen dat nog langer ten onrechte hoge bedragen worden uitgekeerd aan arbeidsmigranten?
Naast de maatregelen die in de loop van de tijd zijn genomen, is recent de site van de Belastingdienst/Toeslagen aangepast zodat arbeidsmigranten beter de weg kunnen vinden in het registeren van de partner in het buitenland. Ook wordt op korte termijn de informatievoorziening aan arbeidsmigranten op de site WorkinNL.nl uitgebreid. In meer algemene zin zet het in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
In verband met nader onderzoek en afstemming is dit helaas niet gelukt. Op 24 maart 2021 is hiervoor een uitstelbrief verzonden.